KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Railverkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Verkeer - Voorlopig Werkterrein
Artikel 9 Leiding - Brandstof
Artikel 10 Leiding - Co2
Artikel 11 Leiding - Gas
Artikel 12 Leiding - Riool
Artikel 13 Leiding - Warmtetransportleiding
Artikel 14 Leiding - Water
Artikel 15 Waarde - Archeologie 1
Artikel 16 Waarde - Archeologie 2
Artikel 17 Waterstaat - Waterkering
Artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 23 Overgangsrecht
Artikel 24 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
1.4 Beroep, Uitspraak En Herstelbesluit
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Onderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Besluit Milieueffectrapportage
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Kabels En Leidingen
4.7 Bodemkwaliteit
4.8 Water
4.9 Ecologie
4.10 Archeologie
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Opzet Regels
5.3 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen
Bijlage 2 Tracébesluit Blankenburgverbinding - Besluittekst
Bijlage 3 Tracébesluit Blankenburgverbinding - Toelichting
Bijlage 4 Tracébesluit Blankenburgverbinding - Plankaarten
Bijlage 5 Archeologische Inventarisatiescan
Bijlage 6 Raadsbesluit 24 Februari 2022
Bijlage 7 Tussenuitspraak Raad Van State 22 Mei 2024

Blankenburgverbinding A15/A20 (tracébesluit)

Bestemmingsplan - Gemeente Vlaardingen

Vastgesteld op 12-09-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Blankenburgverbinding A15/A20 (tracébesluit) met identificatienummer NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032 van de gemeente Vlaardingen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.13 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.14 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.15 geluidzone - industrie

de met de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' aangegeven zone, zoals bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder.

1.16 gezoneerd industrieterrein

een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.17 hoofdgebouw

een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.18 peil

  1. a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.

2.5 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt voor motorbrandstoffen, met lpg': uitsluitend voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief lpg, met daarbij behorende andere detailhandel en een autowasstraat;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en toegangswegen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Specifieke gebruiksregels

Detailhandel is slechts toegestaan als ondergeschikt en niet-zelfstandig onderdeel van het bedrijf.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. a. lid 5.2.1 onder a ten behoeve van het vergroten van de gezamenlijke grondoppervlakte van gebouwen tot 225 m2;
  2. b. lid 5.2.2 onder a ten behoeve van het vergroten van de grondoppervlakte tot 1.000 m2;

met dien verstande dat voorwaarden kunnen worden gesteld aan de situering.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. landschappelijke inpassing;
  2. b. groen, water, bermen en beplanting, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel', een ondergronds gelegen landtunnel ten behoeve van wegverkeer;
  4. d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, oevers en oeververbindingen.

4.2 Bouwregels

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ontsluitingen met hoofdzakelijk een verkeersfunctie, waarbij geldt dat voor de rijksweg A20 het aantal rijstroken niet meer mag bedragen dan 2 x 4 rijstroken, met de in- en uitvoegstroken medebegrepen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'brug' tevens voor een brug;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel', een tunnel ten behoeve van wegverkeer;
  4. d. wegen en paden;
  5. e. geluidswerende voorzieningen (wallen, schermen);
  6. f. parkeervoorzieningen;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, water, oevers en oeververbindingen.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. spoorwegen;
  2. b. spoorwegvoorzieningen;
  3. c. geluidswerende voorzieningen (wallen, schermen);
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, straatmeubilair, kunstwerken, wegen, water, oevers en oeververbindingen.

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterhuishouding;
  4. d. waterlopen en waterpartijen;
  5. e. infiltratievoorzieningen;
  6. f. oevers;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel', een tunnel ten behoeve van wegverkeer;
  8. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, kunstwerken en oeververbindingen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  2. b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'tunnel' is een landtunnel mogelijk met bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het beheer, gebruik en onderhoud van de weg tot een hoogte van maximaal 10,0 meter ten opzichte van NAP.

Artikel 8 Verkeer - Voorlopig Werkterrein

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Voorlopig Werkterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. werk- en transportgebied ten behoeve van de aanleg van een weg;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bouwwegen, bouwkranen, ketenpark, projectkantoor, kleed- en schaftruimten en sanitaire voorzieningen;
  3. c. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals water, voorzieningen voor waterhuishouding en andere kunstwerken voor de waterhuishouding.

8.2 Bouwregels

8.3 Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming

De termijn waarvoor de voorlopige bestemming geldt zoals bedoeld in 8.1, bedraagt 5 jaar, gerekend vanaf de dag van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'Blankenburgverbinding A15/A20 (tracébesluit)'.

8.4 Definitieve bestemming

Na afloop van de geldigheidstermijn zijn:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'groen' de regels van artikel 4 van toepassing;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'water' de regels van artikel 7 van toepassing.

Artikel 9 Leiding - Brandstof

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Brandstof' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor (de bescherming va) een brandstofleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

9.2 Voorrangsbepaling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Brandstof' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding -Brandstof.

9.3 Bouwregels

9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3.1 sub a en lid 9.3.2 sub a en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Leiding - Co2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - CO2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor (de bescherming va) een CO2-leiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

10.2 Specifieke gebruiksregels

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - CO2' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding - CO2.

10.3 Bouwregels

10.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.3.1 sub a en lid 10.3.2 sub a en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Leiding - Gas

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor (de bescherming van) een gasleiding met bijbehorende voorzieningen en met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

11.2 Voorrangsbepaling

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Gas' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding - Gas.

11.3 Bouwregels

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend andere bouwwerken worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwen betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

11.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.3 en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de onderliggende bestemming en (eventuele) dubbelbestemming(en), gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.

11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding;
  2. b. het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.

11.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Leiding - Riool

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor (de bescherming van) een rioolpersleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

12.2 Voorrangsbepalinng

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Riool' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding - Riool.

12.3 Bouwregels

12.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.3.1 sub a en lid 12.3.2 sub a en toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding, en er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende leiding.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Leiding - Warmtetransportleiding

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Warmtetransportleiding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. ondergrondse warmtetransportleidingen met de daarbij behorende beschermingszone;

Een en ander met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en bijbehorende voorzieningen.

13.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd waarbij de volgende regels gelden:

  1. a. Uitsluitend mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de in lid 13.1 genoemde bestemming.
  2. b. Bouwwerken, geen gebouwen zijn toegestaan tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m,
  3. c. De hartlijn van de warmtetransportleiding wordt gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - warmtetransport' dan wel binnen een afstand van 1 meter uit deze aanduiding.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels als bedoeld onder 13.2 onder a, b en c voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemmingen, indien het leidingbelang niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder(s) en voorts onder de voorwaarde dat:

  1. a. met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende bouwregels wordt gebouwd en het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Leiding - Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor een ondergrondse waterleiding.

14.2 Specifieke gebruiksregels

Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming 'Leiding - Water' en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Leiding - Water.

14.3 Bouwregels

14.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.3.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde, dat:

  1. a. de belangen met betrekking tot de betrokken leidingen dit toelaten;
  2. b. alvorens omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betrokken leiding.

14.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Waarde - Archeologie 1

15.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Waarde - Archeologie 1 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
  2. b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 1 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, behalve de bestemmingen voor de leidingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 1.

15.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

15.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 16 Waarde - Archeologie 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

  1. a. De voor Waarde - Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de aanwezige archeologische waarden.
  2. b. Indien er strijd ontstaat tussen het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 2 en het bepaalde in de overige daar voorkomende bestemmingen, behalve de bestemmingen voor de leidingen, prevaleert het bepaalde in de bestemming Waarde - Archeologie 2.

16.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

16.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Waarde - Archeologie 2 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 17 Waterstaat - Waterkering

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de waterkering.

17.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 17.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

17.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van lid 17.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 18 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – primair bestemd voor (de bescherming van) het (stroomvoerend deel van het) rivierbed, watersystemen als fysiek systeem van waterlopen en andere met de waterhuishouding samenhangende voorzieningen en waterbergingsgebieden. .

18.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 18.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m;
  2. b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

18.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken bepaalde in lid 18.2 sub a toestaan dat ten behoeve van en volgens de regels van de secundaire bestemming en (eventuele) dubbelbestemming gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:

  1. a. er sprake is van
    1. 1. een zodanige situering van de bestemming dat het veilig en doelmatig gebruik van het oppervlaktewaterlichaam gewaarborgd blijft;
    2. 2. geen feitelijke belemmering voor de vergroting van de afvoercapaciteit van de rivier;
    3. 3. een zodanige situering van de bestemming dat de waterstandverhoging of afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk is;
    4. 4. een zodanige situering van de bestemming dat de ecologische toestand van het oppervlaktewaterlichaam niet verslechtert.
  1. a. er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende vaarweg.

18.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 19 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels

20.1 Vrijwaringszone - dijk

20.2 Vrijwaringszone - waterstaatswerk

20.3 Geluidzone - industrie

20.4 Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen

20.5 Vrijwaringszone - Vaarweg

Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels

21.1 Maten en bouwgrenzen

Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten met ten hoogste 10%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 22 Algemene Wijzigingsregels

22.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 23 Overgangsrecht

23.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

23.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 24 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Blankenburgverbinding A15/A20 (tracébesluit)'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De regio Rotterdam is een van de economische kerngebieden van Nederland. Het is een van meest dichtbevolkte gebieden van Nederland en het huisvest het grootste havencomplex van Europa. Om de bereikbaarheid van de Rotterdamse regio te verbeteren wordt geïnvesteerd in verbeteringen van de omliggende infrastructuur. Eén van deze verbeteringen is de aanleg van een nieuwe oeververbinding, de Blankenburgverbinding. Deze verbindt de A15 en de A20 aan de westzijde van Rotterdam via de nieuwe Blankenburgtunnel.

Voor de realisatie van de Blankenburgverbinding, inclusief de wijziging van de A20 en A15, is op grond van de Tracéwet een Tracébesluit genomen. Binnen een jaar na onherroepelijk worden van het Tracébesluit dienen de betrokken gemeenten een bestemmingsplan conform het Tracébesluit vast te stellen. Dit is voorgeschreven in de Tracéwet. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in het vastleggen van dit Tracébesluit voor het deel binnen het grondgebied van de gemeente Vlaardingen.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied betreft vrijwel het gehele tracé van de Blankenburgverbinding binnen de gemeente Vlaardingen. Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplannen

Het plangebied doorkruist diverse bestemmingsplannen. In de onderstaande tabel is aangegeven welke bestemmingsplannen gelden ter plaatse van het plangebied.

Bestemmingsplan Datum onherroepelijk
Buitengebied west 11-03-2014
Broekpolder 14-07-1998
Westwijk 22-08-2006
Holy-Zuidwest 27-07-2011
Holy-Zuid 06-09-1967
Park Hoog Lede 26-05-2011
Hoogstad 20-09-1994
Paraplubestemmingsplan Parkeren 2019 30-01-2020
Paraplubestemmingsplan Wonen 15-10-2020

Tabel 1.1: Geldende bestemmingsplannen

1.4 Beroep, Uitspraak En Herstelbesluit

Op 24 februari 2022 is het bestemmingsplan vastgesteld. Vervolgens is door twee partijen beroep ingediend tegen dit besluit. Op 22 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan. Naar aanleiding van het beroep van de Gasunie heeft de Afdeling hierbij de gemeenteraad opgedragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen (een herstelbesluit). De uitspraak is opgenomen in bijlage 7.

De volgende gebreken zijn hersteld:

  • De aanwezige aardgastransportleidingen zijn op de juiste wijze opgenomen op de verbeelding met de bestemming "Leiding - Gas";
  • Om te voldoen aan het provinciaal inpassingsplan Warmtetransportleiding Vlaardingen - Den Haag is de dubbelbestemming "Leiding - Warmtetransportleiding" opgenomen op de verbeelding en de bijbehorende regel opgenomen in Artikel 13 van de regels.

Naast het herstelbesluit zijn gebreken in de verbeelding gerepareerd. Een deel van de verdiepte ligging van de tunnelbak heeft in het eerder vastgestelde bestemmingsplan de bestemming 'Groen' wat de bestemming 'Verkeer' zou moeten zijn. Dit is gewijzigd naar de bestemming 'Verkeer'. Daarnaast is binnen de bestemming 'Verkeer' de aanduiding 'tunnel' opgenomen in de bestemmingsomschrijving. Tot slot is binnen de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' de functie 'wegen' opgenomen in de bestemmingsomschrijving ten behoeve van de kruising van het tracé met de metrolijn.

Daarnaast is de plangrens aangepast op de plangrens van het bestemmingsplan 'Herziening Blankenburgverbinding A15/A20 – afrit 8', zodat de herziening niet wordt overschreven.

Aanpassingen op de verbeelding

De onderstaande figuur geeft de aanpassing van de gasleiding weer. De bovenste uitsnede geeft het bestemmingsplan zoals vastgesteld weer en de onderste uitsnede betreft het herstelbesluit. De warmteleiding (L-WT) is toegevoegd en aan de oostzijde is de oversteek van de gasleiding (L-G) toegevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0002.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0003.png"

Figuur 1.2: Aanpassing verbeelding ter hoogte van de Lepelaarsingel met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld

De onderstaande figuur geeft de toevoeging van de warmteleiding weer. Het linkerfiguur is een uitsnede van het vastgestelde bestemmingsplan en het rechterfiguur is een uitsnede van het herstelbesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0005.png"

Figuur 1.3: Aanpassing verbeelding ter hoogte van de Broekpolderweg met links een uitsnede van het vastgestelde bestemmingsplan en rechts een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld

Ook is een deel van de gasleiding verwijderd, dit is ter hoogte van het Surfpad. De bovenste uitsnede is van het vastgestelde bestemmingsplan en de onderste uitsnede is van het herstelbesluit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0006.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0007.png"

Figuur 1.4: Aanpassing verbeelding ter hoogte van het Surfpad met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld

De onderstaande figuren geven de aanpassingen van 'Groen' met de aanduiding 'tunnel' naar 'Verkeer' weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0008.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0009.png"

Figuur 1.5: Aanpassing verbeelding ter hoogte van de Maassluissedijk met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0010.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0011.png"

Figuur 1.6: Aanpassing verbeelding ter hoogte van de metrolijn met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0012.png"
afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0013.png"

Figuur 1.7: Aanpassing verbeelding ten noorden van de Zuidbuurt met boven de uitsnede van het vastgestelde plan en onder een uitsnede van het herstelbesluit met in rood de aanpassingen omcirkeld

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 getoetst aan het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

Voorgeschiedenis

De regio Rotterdam is een van de economische kerngebieden van Nederland. Het is een van meest dichtbevolkte gebieden van Nederland en het huisvest het grootste havencomplex van Europa. In de periode tot 2020 wordt fors geïnvesteerd in de bereikbaarheid van de regio Rotterdam, met projecten als de A15 Maasvlakte- Vaanplein, A4 Delft-Schiedam en de A13/A16. Ondanks deze investeringen blijkt dat de bereikbaarheid van de Rotterdamse regio ook na 2030 nog structurele problemen kent. Prognoses voor 2030 laten zien dat dan de problemen zich vooral voordoen op de A4 Beneluxcorridor (Beneluxtunnel), A15 en A20. De kern van het probleem ligt in het beperkte aantal oeververbindingen tussen snelwegen ten noorden en ten zuiden van Het Scheur en de Nieuwe Maas. Daarnaast is de haven van Rotterdam beperkt ontsloten. Dat zorgt ervoor dat bij er bij calamiteiten of incidenten weinig alternatieve routes beschikbaar zijn, waardoor vrijwel meteen oponthoud ontstaat voor weggebruikers.

Vanwege bovenstaande problematiek hebben Rijk en de regionale partijen ervoor gekozen om de MIRT-verkenning 'Rotterdam Vooruit' uit te voeren om zo de bereikbaarheidsproblemen in de regio Rotterdam aan te pakken. De uitkomst van deze verkenning is dat de minister van Infrastructuur en Milieu ervoor heeft gekozen om een nieuwe oeververbinding te realiseren aan de westzijde van Rotterdam.

Deze verbinding ontlast de A4 Beneluxtunnel en zorgt ervoor dat de A15 richting de Rotterdamse havens minder kwetsbaar wordt. Ook biedt de nieuwe verbinding een alternatieve route in het geval van een calamiteit of incident. Deze verkenning is verder uitgewerkt en opgenomen in de Rijksstructuurvisie 'Bereikbaarheid Regio Rotterdam en Nieuwe Westelijke Oeververbinding'. Hierin zijn de volgende projectdoelstellingen geformuleerd voor de oeververbinding:

  • het oplossen van het capaciteitsprobleem op de Beneluxcorridor in en na 2020;
  • verbetering van de ontsluiting van het Haven Industrieel Complex;
  • verbetering van de ontsluiting van de Greenport Westland;
  • de ontwikkeling van de A4-corridor als vitale bereikbaarheidsas van dit deel van de Randstad.

In de Rijksstructuurvisie is een aantal alternatieven en varianten voor een nieuwe westelijke oeververbinding onderzocht op de mate waarin ze bijdragen aan bovenstaande projectdoelstellingen en zijn de (milieu)effecten van de verschillende alternatieven en varianten in beeld gebracht.

De Rijksstructuurvisie is op 4 november 2013 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu. Hiermee eindigde de verkenningenfase en is de fase van de planuitwerking gestart. In deze fase is de voorkeursvariant verder uitgewerkt. In deze fase is het milieueffectrapport (MER) opgesteld. Dit MER beschrijft de milieueffecten van de voorkeursvariant en maatregelen die genomen kunnen worden om deze effecten te mitigeren of te compenseren. Het MER dient ter onderbouwing van het Tracébesluit.

Het Tracébesluit is vervolgens in 2018 in werking getreden.

Nieuw ontwerp

De Blankenburgverbinding bestaat uit de aanleg van een snelweg van 2 x 3 rijstroken, een tunnel onder land (bij de Zuidbuurt), een tunnel onder het water (onder het Scheur) en nieuwe aansluitingen op de A20 en de A15. Het deel snelweg tussen de A20 en A15 wordt de A24.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0014.jpg"

Figuur 2.1: Impressie Blankenburgverbinding (bron: Inpassingsplan Tracébesluit)

Blankenburgtunnel

De Blankenburgtunnel bestaat uit twee tunnelbuizen, voor het verkeer in de noordelijke richting en het verkeer in de zuidelijke richting. Iedere tunnelbuis bevat drie rijstroken. Tussen de twee tunnelbuizen komt een middentunnelkanaal, als vluchtroute en voor kabels en leidingen.

De weg Maassluissedijk kruist de noordelijke toerit van de Blankenburgtunnel bovenlangs door middel van een viaduct.

Aalkeettunnel

Na de Blankenburgtunnel gaat het tracé een deel op land door tot de Aalkeettunnel in de Aalkeetpolder. De Aalkeettunnel is 510 m lang. De zuidelijke open toerit is 306 m lang en de noordelijke open toerit is 606 m lang. De Aalkeettunnel bestaat uit twee tunnelbuizen met ieder drie rijstroken. Tussen de twee tunnelbuizen komt een middentunnelkanaal, dat dient als vluchtroute en voor kabels en leidingen. Het Randstadrailtracé Rotterdam - Hoek van Holland kruist de zuidelijke toerit van de Aalkeettunnel bovenlangs door middel van een spoorviaduct. De A24 gaat in de tunnel onder de weg Zuidbuurt door. Ten noorden van de Aalkeettunnel stijgt de weg naar maaiveld en sluit de A24 aan op de A20.

Knooppunt A20-A24

De A24 wordt door middel van een knooppunt verbonden met de A20. Dit is een volledig knooppunt, wat wil zeggen dat alle verbindingen mogelijk zijn. De zuidelijke rijbaan van de A20 en de verbindingsweg A24 (Rozenburg) - A20 (Hoek van Holland) liggen, uit landschappelijke overwegingen, beneden maaiveld en kruisen de overige rijbanen onderlangs. De andere rijbanen liggen op maaiveld.

A20

De hoofdbaan van de A20 wordt verbreed van 2 x 2 naar 2 x 3 rijstroken tussen knooppunt Kethelplein en de aansluiting van de Blankenburgverbinding. Om dit mogelijk te maken, wordt de brug van de A20 over de Vlaardingervaart en het viaduct over de Lepelaarsingel aan de zuidzijde verbreed.

Bovenstaande ontwikkeling is opgenomen in het Tracébesluit Blankenburgverbinding. Voorliggend bestemmingsplan heeft als doel het Tracébesluit, voor zover liggend binnen de gemeente Vlaardingen, integraal te vertalen. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van het vastgesteld Tracébesluit.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een samenvattend overzicht opgenomen van de beleidsdocumenten die ruimtelijk relevant zijn en daarmee ook relevant voor het bestemmingsplan Blankenburgverbinding A15/A20 (tracébesluit). Dit overzicht is niet uitputtend maar geeft wel het kader waarbinnen het bestemmingsplan moet worden opgesteld.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie, september 2020

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:

  • dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Toetsing

Eén van de opgaves uit de NOVI is het onderhouden, verjongen, vernieuwen en verduurzamen van de bestaande infrastructuurnetwerken en het realiseren van de aanleg en uitbreiding van infrastructuur daar waar knelpunten niet met andere maatregelen kunnen worden voorkomen. De doelen uit de SVIR zijn hierin opgenomen. De Blankenburgverbinding was opgenomen onder de naam 'Nieuwe Westelijike Oeververbinding'.

Voorliggend bestemmingsplan geeft invulling aan deze opgave.

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening & Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Het Rarro geeft uitvoering aan het Barro.

Toetsing

In het Barro is bepaald dat hoofdwegen of delen daarvan bij ministeriële regeling worden aangewezen. Figuur 3.1 geeft een uitsnede van het Rarro weer. De Blankenburgverbinding is opgenomen binnen de kaart 'Hoofdwegen en landelijke spoorwegen'. Voorliggend bestemmingsplan is in lijn met het Barro en Rarro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0015.jpg" Figuur 3.1: Uitsnede kaart 'Hoofdwegen en landelijke spoorwegen' Rarro (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat bij een ruimtelijk plan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden. Deze bestaat uit de volgende onderdelen:

  1. 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. 2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het eerste lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. 3. Een onderzoek naar de behoefte in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Toetsing

Volgens de handreiking behorende bij de ladder voor duurzame verstedelijking zijn infrastructurele projecten op basis van jurisprudentie geen stedelijke ontwikkelingen. De realisatie van de Blankenburgverbinding wordt daarom niet aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 van het Bro. Toetsing aan de ladder is daarom niet aan de orde.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie & Omgevingsverordening Zuid-Holland (2020)

De provincie zet in op het beter benutten van het bestaand stads- en dorpsgebied. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in nationale wet- en regelgeving. Toepassing is van provinciaal belang, daarom is in de verordening een verwijzing opgenomen naar de Rijksladder. Uitgangspunt van de Ladder is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte. Wanneer ontwikkelingen in het landelijk gebied plaatsvinden, dient getoetst te worden aan de beschermingscategorieën van de relevante kwaliteitskaart.

Toetsing

Het plangebied ligt grotendeels in het landelijk gebied. Voorliggend bestemmingsplan legt het reeds vastgestelde Tracébesluit vast. In het kader van het Tracébesluit is een vormgeving- en inpassingsplan opgesteld. Hiermee is een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing van de Blankenburgverbinding geborgd.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 (2003)

De ruimtelijke structuurschets Vlaardingen 2020 is de ruimtelijke uitwerking van de Stadsvisie 'Koers op 2020'. In het rapport zijn zeven doelstellingen aangegeven voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling voor de drie noemers: ongedeelde stad, vitale stad en duurzame stad:

  • versterken van de stedelijke groenstructuur;
  • herwaarderen van de cultuurhistorie;
  • vergroten van de differentiatie tussen woonmilieus;
  • spreiden van zorgvoorzieningen;
  • versterken van de stadsranden en de Broekpolder;
  • anticiperen op ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur;
  • vergroten van de werkgelegenheid.

Toetsing

Het vastleggen van het Tracébesluit in voorliggend bestemmingsplan is in lijn met het anticiperen op de ontwikkeling van de hoofdinfrastructuur.

3.4.2 Welstandskader Blankenburgverbinding

Het project van de Blankenburgverbinding bestaat uit meerdere opgaven: de aanleg van de Blankenburgverbinding (A24), de benodigde verbreding van de A20 en enkele aanpassingen aan de A15. Elke opgave heeft eigen inpassings- en vormgevingsaspecten, waarbij de nadruk ligt op het nieuwe traject. De bij dit project behorende vergunningplichtige bouw- en kunstwerken worden onderworpen aan een welstandstoets. Bij welstandstoetsing wordt in de regel bekeken of de vormgeving, inpassing en verschijning van bouw- en kunstwerken, inclusief materiaal- en kleurgebruik, aansluiten bij reeds bestaande werken in de omgeving. Omdat de Blankenburgverbinding een geheel nieuwe opgave is, mist de bestaande context houvast. De geldende welstandsnota uit 2012 zegt namelijk niets over de Blankenburgverbinding. In verband hiermee heeft de raad op 17 september 2015 het Welstandskader Blankenburgverbinding vastgesteld. Bij de welstandstoets word bekeken of bouwwerken passen in het streefbeeld voor de weg en voldoen aan de kwaliteitsdoelstelling zoals omschreven in dit welstandskader. Daarbij geldt dat in het ontwerp van de bouw- en kunstwerken coherentie dient te worden gezocht.

Hoofdstuk 4 Onderzoek

4.1 Inleiding

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De realisatie van de Blankenburgverbinding is reeds mogelijk op basis van het Tracébesluit. Voor het bestemmingsplan betreft dit formeel dan ook geen nieuwe ontwikkeling. Ter informatie zijn de verschillende milieuonderzoeken die zijn uitgevoerd voor het Tracébesluit hieronder samengevat. Voor uitgebreidere informatie en de volledige rapporten wordt verwezen naar het Tracébesluit.

4.2 Besluit Milieueffectrapportage

4.2.1 Toetsingskader

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage maken onderscheid in:

  • een mer-plicht voor plannen (planmer);
  • een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).

Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:

  • de planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming vereist is;
  • de projectmer of mer-beoordeling gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de realisatie een mer-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken.

4.2.2 Onderzoek en conclusie

De aanleg van een autosnelweg of autoweg is, op grond van onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.), m.e.r. plichtig. Zie hiervoor kolom 1 van onderdeel C van de bijlage en specifiek activiteit C.1.2. Het doel van de m.e.r.-procedure is om het milieubelang volwaardig en vroegtijdig in de plan- en besluitvorming te betrekken. In het kader van het project Blankenburgverbinding zijn een planMER (behorende bij de Rijksstructuurvisie) en een projectMER (behorende bij het Tracébesluit) opgesteld.

4.3 Geluid

4.3.1 Toetsingskader

Wet milieubeheer en geluidproductieplafonds (hoofdwegennet)

In de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het geluid van het hoofdwegennet met geluidproductieplafonds beheerst wordt. Op de 'geluidplafondkaart' (zie Regeling geluidplafondkaart) is aangegeven voor welke rijkswegen een geluidsproductieplafond geldt en waarop dus de Wet Milieubeheer (H11) van toepassing is. Het geluidproductieplafond (GPP) is de maximaal toegestane geluidproductie op een referentiepunt.

Bij de wijziging van bestaand hoofdwegennet, door aanpassing van een weg, wordt gekeken of als gevolg van het project de geldende geluidproductieplafonds worden overschreden en of de geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten toeneemt tot boven de waarde die zou heersen wanneer het (geldend) geluidproductieplafond geheel zou worden benut (Lden-gpp). Wanneer dit het geval is, moet voor die locaties een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Daarin wordt gekeken welke maatregelen nodig en doelmatig zijn om de geluidbelasting terug te brengen tot de waarde die hoort bij het geluidplafond (Lden-gpp). Voor onderhavig project is zo'n onderzoek uitgevoerd.

Wet geluidhinder (onderliggend wegennet)

Binnen het plangebied zijn enkele aanpassingen nodig aan niet-Rijkswegen (onderliggend wegennet). Op deze wegen is de Wet geluidhinder van toepassing en voor deze wegen gelden geen geluidproductieplafonds.

In de Wet geluidhinder staan normen in de vorm van toetsingswaarden, waar de geluidsbelasting van een woning of andere geluidsgevoelige bestemmingen bij het aanleggen of wijzigen van een weg, in beginsel niet boven mag komen. Dit om bewoners/gebruikers van deze bestemmingen te beschermen tegen geluidshinder. De voorkeursgrenswaarde in de Wet geluidhinder is de na te streven geluidbelasting op een gevel bij de aanleg van een nieuwe weg of nieuwe woningen en bedraagt 48 dB. Bij bestaande wegen die worden gereconstrueerd is sprake van een grenswaarde: de laagste van de heersende geluidbelasting in het jaar voorafgaand aan de ombouw of een eerder verleende hogere waarde. Indien bij nieuwe aanleg van een weg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, of indien bij wijziging van een weg de toetsingswaarde met 1,5 dB of meer wordt overschreden (dat wordt dan 'reconstructie' genoemd), worden in beginsel maatregelen getroffen om de geluidsbelasting zodanig te reduceren dat aan de toetsingswaarde wordt voldaan. Waar dat desondanks niet mogelijk is, of daar waar ondanks een reductie van geluidshinder door de maatregelen de toetsingswaarde niet wordt gehaald, kan een hogere waarde worden vastgesteld: een ontheffing van de toetsingswaarde.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van het Tracébesluit is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Na onderzoek naar de Geluidproductieplafonds is gedetailleerd akoestisch onderzoek uitgevoerd.

Langs de A24 is onderzocht of de geluidsbelastingen op geluidsgevoelige objecten in de plansituatie beperkt blijven tot de voorkeurswaarde van 50 dB. Indien er sprake is van een overschrijding, is er sprake van een knelpunt.

Langs de gewijzigde wegen A15 en A20 is onderzocht of de geluidsbelastingen op de geluidsgevoelige objecten in de plansituatie beperkt blijven tot de waarde van het relevante GPP. Indien er sprake is van een overschrijding, is er sprake van een knelpunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0016.jpg"

Tabel 4.1 Aantal knelpunten (zonder maatregelen)

Voor deze woningen is maatregelenonderzoek noodzakelijk. Op het traject worden verschillende maatregelen getroffen om de geluidshinder te verminderen. Er wordt tweelaags ZOAB toegepast waardoor voor veel overschrijdings-, sanerings- en aanpassingswoningen de overschrijding van de grenswaarde is weggenomen. Het is echter niet voldoende om overal aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen. Daarom worden er ook geluidsschermen geplaatst.

Na toepassing van de maatregelen wordt nog bij 519 bestaande woningen de toetswaarde (50 dB of Lden,GPP) overschreden. Er resteren binnen het onderzoeksgebied twee saneringsobjecten waar de streefwaarde voor sanering (60 dB) niet gehaald wordt. Voor geen enkele woning bedraagt in de plansituatie de geluidbelasting meer dan 65 dB.

Bij deze objecten wordt onderzocht of in de toekomst overschrijding van de binnenwaarde kan optreden. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden na het onherroepelijk worden van het Tracébesluit. Zo nodig zijn aanvullende gevelmaatregelen aangeboden.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Toetsingskader

Wet milieubeheer

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit vloeit voort uit Europese richtlijnen en is vastgelegd in titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). De onderliggende regelgeving is vastgelegd in AMvB's (Algemene Maatregel van Bestuur) en ministeriële regelingen.

De Wm biedt de volgende grondslagen waarmee kan worden onderbouwd dat een plan voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:

  • het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden (art. 5.16, 1ste lid, onder a, Wm);
  • indien er sprake is van een beperkte verslechtering van de luchtkwaliteit, maar er:
  • ten gevolge van het project per saldo sprake is van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of de concentratie gelijk blijft (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 1, Wm);
  • ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel per saldo sprake is van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of de concentratie gelijk blijft (art. 5.16, 1ste lid, onder b, sub 2, Wm);
  • het plan draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 5.16, 1ste lid, onder c, Wm);
  • het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met, het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (art. 5.16, 1ste lid, onder d, Wm).

Wanneer een plan voldoet aan één of meerdere van de bovenstaande grondslagen, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor realisatie van het plan.

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Op 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden met een doorlooptijd tot 1 augustus 2014. Per 5 juni 2014 is het Besluit verlenging NSL van kracht. Hiermee is de doorlooptijd van het NSL verlengd tot 31 december 2016. In het NSL werken de rijksoverheid en de decentrale overheden samen om overal in Nederland tijdig te voldoen aan de Europese luchtkwaliteitseisen die zijn opgenomen in bijlage 2 van de Wm. Het NSL bevat niet alleen maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren, maar ook alle ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructurele plannen die de luchtkwaliteit kunnen verslechteren. Het NSL laat zien dat de effecten van de maatregelen voldoende groot zijn om de verslechtering als gevolg van deze ruimtelijke ontwikkelingen te compenseren. Projecten die in het NSL zijn opgenomen, kunnen doorgang vinden wanneer het betreffende project zoals het uitgevoerd gaat worden past binnen het NSL of er in ieder geval niet mee in strijd is.

4.4.2 Onderzoek

Het project 'Blankenburgverbinding (NWO)' met projectnummer 1992 is opgenomen in de 7e NSL melding Infrastructuur en Milieu d.d. 30 april 2015 met kenmerk IenM/BSK - 2015/94594, waarmee de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, conform de wijzigingsprocedure NSL op 17 juni 2015 (kenmerk IenM/BSK-2015/111240), heeft ingestemd. Er is daardoor geen nader onderzoek nodig om aan te tonen dat aan de luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan.

De luchtkwaliteitseisen voor PM2.5 worden middels het NSL niet specifiek in acht genomen. Daarom is voor PM2.5 in dit onderzoek (in het effectrapport luchtkwaliteit, onderdeel van het MER dat bijlage was bij het OTB) middels berekeningen onderzocht of de voorkeursvariant in overeenstemming is met artikel 5.16, eerste lid, sub a Wm betreffende de jaargemiddelde concentratie PM2.5. Deze toetsing dient plaats te vinden voor 2023 (1 jaar na openstelling) en 2032 (10 jaar na openstelling).

Uit het onderzoek blijkt dat in 2023 de maximale jaargemiddelde concentratie 18,5 µg/m3 bedraagt en voldoet aan de grenswaarde van 25 µg/m3 als jaargemiddelde. In 2030, wanneer het project is gerealiseerd, bedraagt de maximale jaargemiddelde PM2.5 concentratie 15,2 µg/m3 en voldoet eveneens aan de grenswaarde. Gelet op de dalende trends betreffende verkeersemissies en achtergrondconcentraties en de ruime afstand tot de grenswaarde, is het zeer onwaarschijnlijk dat in 2032 sprake is van een dreigende overschrijding.

4.4.3 Conclusie

Er zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen nodig. Er zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen nodig. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.5 Externe Veiligheid

4.5.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contouren) opgenomen vanaf het midden van de transportroutes.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

4.5.2 Onderzoek

Ten gevolge van de aanleg van de Blankenburgverbinding treedt geen toename op van het vervoer van gevaarlijke stoffen op wegvakken buiten het plangebied.

In de tunnels van de Blankenburgverbinding is het aantal transporten op nul gesteld. Dit vanwege het feit dat de tunnels voor de omgeving een grote mate van bescherming voor calamiteiten in de tunnel bieden.

Plaatsgebonden risico

Uit de analyse naar het plaatsgebonden risico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen, blijkt dat een 10-6 PR-contour ontbreekt ten gevolge van de Blankenburgverbinding. Hiermee voldoet het plan aan de inspanningsplicht voor het plaatsgebonden risico uit de Beleidsregels EV-beoordeling tracébesluiten. Binnen de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

Daarnaast zijn de afstanden voor 10-6 PR contour voor de wegvakken Z48 en Z126 gelijk aan de risicoplafonds zoals opgenomen in Basisnet. Er is derhalve voor deze wegvakken geen sprake van een (dreigende) overschrijding van het PR-plafond.

Door het verschuiven van de assen van de wegvakken Z48 en Z126 komen er geen aanvullende (beperkt) kwetsbare objecten binnen de plafondafstand te liggen. Voor de Blankenburgverbinding is de plafondafstand 0 waardoor geen objecten binnen de plafondafstand van de Blankenburgverbinding zijn gelegen.

Op de wegvakken Z46, Z49 en Z149 vindt geen asverschuiving plaats, wijzigt de ongevalsfrequentie niet en neemt het vervoer van gevaarlijke stoffen niet toe. Er is daarom voor deze wegen geen sprake van een (dreigende) plafondoverschrijding.

Groepsrisico

Uit de berekeningen voor het groepsrisico volgt dat de Blankenburgverbinding en de bijbehorende verbindingsbogen niet leiden tot een groepsrisico. Daarnaast volgt uit de berekeningen dat voor geen enkel wegvak een toename van het groepsrisico optreedt en dat voor geen enkel wegvak de factor van 0.1 maal de oriëntatiewaarde wordt overschreden. Daarom is een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Plasbrandaandachtsgebied (PAG)

Geïnventariseerd is welke kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten in de plansituatie binnen het PAG zijn gelegen. Uit de inventarisatie volgt dat het gaat om vijf objecten. Van deze objecten is enkel het bedrijfsgebouw aan de Merseyweg 70 in de huidige situatie binnen het PAG gelegen. Het gaat om de volgende objecten:

  • bedrijfsgebouw behorende tot Merseyweg 70 te Rotterdam;
  • Maassluissedijk 200 te Vlaardingen (mogelijk geamoveerd ten gevolge van plan);
  • nieuw te bouwen dienstgebouw ten noorden van de Aalkeettunnel;
  • bedrijfsgebouw behorende tot Zuidbuurt 77 te Vlaardingen;
  • winkel behorende tot het tankstation Rijskade te Vlaardingen.

Een geheel of gedeeltelijk in een plasbrandaandachtsgebied te bouwen bouwwerk dat tevens een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object is, als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dient te voldoen aan de eisen die zijn opgenomen in artikelen 2.5 tot en met 2.9 van de Regeling Bouwbesluit. Het betreft hier voorschriften voor de brandwerendheid en brandklasse.

4.5.3 Conclusie

Wat betreft het thema externe veiligheid zijn geen mitigerende of compenserende maatregelen noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.6 Kabels En Leidingen

4.6.1 Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.6.2 Onderzoek en conclusie

Het project kruist diverse kabels en leidingen en vanwege het project moeten kabels en leidingen worden verlegd. In het ontwerp van de Blankenburgverbinding is hier rekening mee gehouden en waar mogelijk zijn kabels en leidingen verlegd.

Het uitgangspunt in het wegontwerp is dat de wegen en de kabels en leidingen elkaar niet in het functioneren belemmeren. Onderhoud en vervanging van kabels en leidingen moeten zoveel mogelijk worden uitgevoerd zonder dat hierbij het wegverkeer wordt gehinderd. Kabels en leidingen van derden worden zoveel mogelijk buiten de wegzone van de A15, A20 en A24 gelegd. Kruisende kabels en leidingen worden zoveel mogelijk gebundeld onder het tracé doorgevoerd.

De aanwezige leidingen in het plangebied zijn door middel van dubbelbestemmingen aangegeven. Dit betreffen de dubbelbestemmingen Leiding - Brandstof, Leiding - CO2, Leiding - Gas, Leiding - Riool, Leiding - Water en Leiding - Warmtetransportleiding.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.7 Bodemkwaliteit

4.7.1 Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

4.7.2 Onderzoek en conclusie

In het kader van het project Blankenburgverbinding zijn meerdere vooronderzoeken en verkennende onderzoeken uitgevoerd voor de bodem en het grondwater. Met vooronderzoek is informatie verzameld over het voormalige, huidige en toekomstige bodemgebruik, de bodemopbouw en geohydrologie. Hiermee zijn enkele verdachte locaties ter plaatse, en in de nabijheid, van het plangebied in beeld gebracht. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is een onderzoeksstrategie uitgewerkt voor verkennende onderzoeken die op perceel niveau zijn uitgevoerd.

Uit de onderzoeken blijkt dat er op enkele locaties sprake is van matig tot sterk verhoogde gehalten (overschrijding tussen- of interventiewaarde) voor zowel bodem als grondwater. Voor deze locaties komt sanering in beeld, en dient rekening gehouden te worden met specifieke procedures in het kader van de Wet bodembescherming. De grond kan deels worden toegepast binnen het plangebied. Grondverzet op de verontreinigde locaties is toegestaan na instemming van het bevoegde gezag via een BUS melding of Plan van Aanpak. Sterk verontreinigd materiaal dient te worden afgevoerd naar een erkende verwerker.

Uitgaande van de bovengenoemde maatregelen worden geen negatieve effecten verwacht. Er is rekening gehouden met de kosten voor sanering en verwerking van vervuilde grond. Het aspect bodem staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Water

4.8.1 Toetsingskader

Voor ruimtelijke plannen, zoals de ontwikkeling van de Blankenburgverbinding, moet een watertoetsprocedure worden doorlopen. De Watertoets is een procesinstrument waarmee ruimtelijke plannen en besluiten kunnen worden getoetst op waterhuishoudkundige aspecten. In overleg met de betrokken waterbeheerders worden voor het project relevante wateraspecten uitgewerkt. In het geval van dit project zijn dat waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterveiligheid. De Watertoets betreft het vroegtijdig informeren en adviseren over en het afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De Watertoets heeft tot doel te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. In de uitvoering van de Watertoets beoordelen de waterbeheerders de waterhuishoudkundige consequenties van het plan en de maatregelen die getroffen worden om de waterkwantiteit en de waterkwaliteit op orde te houden.

Dit bestemmingsplan maakt naast de aanleg van de Blankenburgverbinding als beschreven in het Tracébesluit geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voor wat betreft de vereiste waterparagraaf wordt daarom kortheidshalve verwezen naar de onderzoeken welke in het kader van het Tracébesluit en de bijbehorende Milieu Effect Rapportage zijn uitgevoerd. Onderstaand zijn deze onderzoeken samengevat.

Waterwet

In de Waterwet wordt het beheer van oppervlaktewater en grondwater geregeld. De wet verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De vergunningstelsels uit de, door de Waterwet vervangen, afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld in één vergunning, de Watervergunning. In de Waterwet worden zoveel mogelijk handelingen met algemene regels geregeld, waarbij er geen vergunning meer hoeft te worden aan gevraagd.

Nationaal Bestuursakkoord water

Op nationaal niveau is er het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW) uit 2003 en de geactualiseerde versie van het akkoord (NBW-actueel) uit 2008. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden zodat problemen met wateroverlast, watertekort en waterkwaliteit zoveel mogelijk worden voorkomen. In het akkoord wordt wateroverlast aangepakt volgens het principe vasthouden, bergen en afvoeren. Voor waterkwaliteit is het NBW-doel om het watersysteem ecologisch en chemisch op orde te hebben en daarna op orde te houden. Gezien de omvang van de opgave zal daarvoor de ruimte die de KRW biedt om te faseren tot 2027 worden benut.

Waterbeheerplannen Hoogheemraadschap van Delfland en Waterschap Hollandse Delta

De waterbeheerplannen bevatten een overzicht van de ambities en doelen voor 2016 tot en met 2021 en bevatten een beschrijving van de wijze waarop het hoogheemraadschap en het waterschap die willen bereiken. De waterbeheerplannen stellen de kaders voor de opgave van watercompensatie, waterkwaliteit en waterveiligheid.

4.8.2 Onderzoek en conclusie

Het waterhuishoudingsplan (bijlage H bij het Tracébesluit) en de effectstudie water (MER, bijlage J) vormen de basis voor de waterparagraaf behorende bij het Tracébesluit. De producten zijn tot stand gekomen in overleg met de relevante waterbeheerders.

Voor de Blankenburgverbinding is een waterhuishoudingsplan opgesteld. De maatregelen in dit plan zijn integraal onderdeel van het wegontwerp van de Blankenburgverbinding.

Waterkwantiteit

Door de aanleg van de Blankenburgverbinding worden een aantal watergangen doorsneden en gedempt. Het watersysteem wordt hersteld door middel van de realisatie van nieuwe watergangen of door watergangen om te leiden. De wateroppervlakte blijft hierbij minimaal gelijk.

De Blankenburgverbinding leidt, vooral vanwege de realisatie en toepassing van nieuw asfalt, tot een toename van het verharde oppervlak. Het extra oppervlak dient te worden gecompenseerd door middel van de realisatie van nieuwe waterberging. In totaal dient 7,58 ha te worden gecompenseerd.

In totaal wordt er in het project 8,8 hectare nieuwe waterberging gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de compensatieopgave vanwege de demping van bestaande watergangen en de toename van verhard oppervlak.

Waterkwaliteit

Voor de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater zijn de volgende onderdelen van bijzonder belang:

  • het afstromend wegwater van wegdelen die op maaiveld liggen;
  • wegwater in verdiepte bakken en toeritten van tunnels.

Voor alle weggedeelten op maaiveld wordt uitgegaan van infiltratie in de bermen. In de berm zal het water infiltreren, waarbij eventuele verontreiniging zal achterblijven in de toplaag.

Wegwater in verdiepte bakken en toeritten van tunnels wordt als volgt behandeld:

  • er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van ZOAB. ZOAB kan in de tunnels niet overal worden toegepast. In ZOAB blijven verontreinigingen deels achter. Door periodieke reiniging worden de verontreinigingen afgevoerd;
  • tenminste de eerste 4 mm van een bui (de zogenoemde first flush) wordt afgevoerd naar de waterkelder. In deze first flush zitten de meeste verontreinigingen en het grootste aandeel aan onopgeloste bestanddelen. Een olie-afscheider zorgt voor het verwijderen van drijvende olieverontreiniging;
  • in de zandvang en de waterkelder kunnen onopgeloste bestanddelen (zwevend stof, zand en slib) bezinken. Dit bezinksel wordt periodiek afgevoerd met behulp van een tankauto. Het water uit de waterkelders van de toeritten en verdiepte bakken (knooppunt A20-A24) wordt via een leiding naar het Scheur gepompt. Vanuit de kelders van de Blankenburgtunnel wordt al het wegwater naar het Scheur gepompt. Het debiet is ten opzichte van het debiet in het Scheur zeer beperkt. Vanwege voorzieningen in de kelder is dit water vrijwel schoon. Dit leidt niet tot een effect op het Scheur;
  • het schone deel van het afstromende wegwater stroomt naar het schoonwatercompartiment van de waterkelder (schoonwaterkelder). Eventueel aanwezig zwevend stof zal in de zandvang en de schoonwaterkelder bezinken. Het water wordt geloosd op het oppervlaktewater. In de binnendijkse waterbergingsgebieden wordt riet aangelegd, waardoor deze gebieden tevens kunnen functioneren als zuiveringsmoeras voor een laatste zuiveringsstap.
  • het water dat afstroomt van de kunstwerken in het knooppunt A15-A24 wordt afgevoerd naar de zaksloten in het knooppunt.

Waterveiligheid

De Blankenburgverbinding doorsnijdt de Maassluissedijk. Om de waterveiligheid te borgen is in het ontwerp van de Blankenburgverbinding een kanteldijk voorzien. In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is de hoogte van de kanteldijk bepaald.

De kanteldijk heeft als functie om dijkringgebied 14 tegen inundatie te beschermen in het geval water in de noordelijke tunnelmond van de Blankenburgtunnel stroomt. Dit kan het gevolg zijn van bezwijken van de tunnel, instroom van buitenwater via de zuidelijke tunnelmond en van instroom via de noordelijke tunnelmond.

In overleg met het Hoogheemraadschap van Delfland is het ontwerp van de kanteldijk bepaald op basis van de geldende eisen ten aanzien van waterveiligheid. Hierbij is ook een doorkijk gemaakt naar de nieuwe wettelijke normen.

De A24 ligt langs dijkring 19 te Rozenburg (primaire waterkering) tussen het Scheur en de Droespolderweg. De effecten van de infrastructurele maatregelen op de faalmechanismen hoogte, piping, macrostabiliteit buitenwaarts en macrostabiliteit binnenwaarts zijn onderzocht. Er blijken hieruit geen negatieve effecten. De functionaliteit van deze primaire waterkering blijft te allen tijde gewaarborgd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.9 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

4.9.1 Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een ruimtelijke onderbouwing dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

4.9.2 Onderzoek

Gebiedsbescherming

Natura 2000

In het kader van het Tracébesluit is een Passende Beoordeling uitgevoerd. Tijdens de beroepsprocedure zijn de effecten van het project op Natura 2000 opnieuw beoordeeld. De compenserende maatregelen zijn vastgelegd in een wijziging van het Tracébesluit in 2017.

Natuurnetwerk Nederland & weidevogelleefgebied

De Blankenburgverbinding doorkruist een deel van het Natuurnetwerk Nederland en het weidevogelleefgebied. In totaal wordt 4,2 hectare Natuurnetwerk Nederland en 5,9 hectare weidevogelgebied aangetast. Daarnaast is er sprake van kwaliteitsverlies door versnippering van het gebied de Rietputten. In het Tracébesluit zijn compenserende maatregelen opgenomen om het verlies aan natuurgebieden te compenseren.

Soortenbescherming

Binnen het plangebied van de Blankenburgverbinding zijn diverse beschermde dier- en plantensoorten aangetroffen. Waar mogelijk zijn mitigerende of compenserende maatregelen genomen. De maatregelen zijn opgenomen in het Tracébesluit.

Boswetcompensatie

Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom ingevolge de (voormalige) Boswet. Ten gevolge van het project wordt ruim 26 hectare houtopstand gekapt. Dit dient gecompenseerd te worden. Binnen het plangebied wordt 9,6 hectare houtopstand herplant. Circa 16,42 hectare houtopstand wordt gecompenseerd buiten het plangebied

De herplant vindt plaats binnen 10 jaar na de kapwerkzaamheden.

4.9.3 Conclusie

De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

4.10 Archeologie

4.10.1 Toetsingskader

In de Monumentenwet 1988 is opgenomen dat de gemeenteraad bij de bestemming van de grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Hoewel met het in werking treden van de Erfgoedwet per 1 juli 2016 de Monumentenwet is vervangen, is via het overgangsrecht (hoofdstuk 9 van de Erfgoedwet) geregeld dat bepalingen uit de Monumentenwet 1988, waaronder de hier genoemde, nog altijd van toepassing zijn.

4.10.2 Onderzoek

Het tracé ligt in gebieden waarin archeologische resten in de ondergrond kunnen voorkomen. Daarom is een archeologisch onderzoek noodzakelijk. In 2013 is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het bureauonderzoek gaf aanleiding tot aanvullend archeologisch inventariserend veldonderzoek verkennende fase. In 2013 is ook het verkennend onderzoek uitgevoerd.

De conclusie van het archeologisch bureauonderzoek is dat het plangebied een complexe geologische opbouw heeft en overwegend een (zeer) hoge archeologische verwachtingswaarde kent. Op basis van de archeologische verwachtingswaarde en de geplande ingrepen is aanvullend archeologisch inventariserend veldonderzoek verkennende fase uitgevoerd. Op basis van het verkennend onderzoek is de archeologische verwachtingswaarde gespecificeerd. De inzichten op basis van het archeologisch onderzoek leiden voor het plangebied tot de volgende conclusies:

  • de verbreding van de A20 heeft geen effect op archeologische waarden, omdat er binnen het bestaande ruimtebeslag van de A20 wordt gewerkt;
  • de realisatie van het knooppunt A20-A24 leidt tot de vernietiging van vindplaatsen van nederzettingen uit ijzertijd, Romeinse tijd en late middeleeuwen;
  • de realisatie van de Aalkeettunnel leidt tot de aantasting van gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde en enkele oude kreekruggen of kreekgeulen en een oude woonheuvel;
  • de realisatie van de Blankenburgtunnel leidt tot aanpassing van de Maassluissedijk. Deze dijk heeft een hoge informatieve archeologische waarde en is een historisch-geografisch element. Verder doorsnijden de tunnel en de toerit op de noordoever gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde;
  • Het Scheur kent een lage archeologische verwachtingswaarde. De realisatie van de Blankenburgtunnel leidt daarom ter plaatse van het Scheur niet tot negatieve effecten.

Door middel van karterend en waarderend inventariserend veldonderzoek (boren en proefsleuven) dient de huidige archeologische verwachting te worden geverifieerd en aangescherpt. Dit onderzoek is reeds uitgevoerd. De aangetroffen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn door opgraven ex situ behouden te worden.

Bij het bureauonderzoek uit 2013 is een groot deel van het bestemmingsplangebied buiten beschouwing gelaten. De reden was dat hier enkel ingrepen werden verwacht die niet verstorend voor archeologische resten zouden zijn. Het betreft het gebied van de A20 binnen de bebouwde kom van Vlaardingen. Daarom is niet tot zeer beperkt inventariserend onderzoek uitgevoerd en is er geen archeologische verwachting voor dit terrein opgesteld. Door de gemeente Vlaardingen is in deze lacune voorzien middel een archeologische inventarisatiescan (Bijlage 5). De conclusie voor dit deel van het plangebied:

  • Rondom het studiegebied is het nodige aan archeologische vondsten en sporen en kansrijke archeologische lagen aangetroffen uit verschillende perioden. Er is geen reden om aan te nemen dat, ondanks de ophoging waarop de rijksweg ligt, dit niet voor het studiegebied geldt.
  • Er liggen twee terreinen van archeologische waarde binnen het studiegebied. Een met vondsten en sporen uit de middeleeuwen en een met vondsten en sporen uit de romeinse tijd.
  • Vondsten uit het neolithicum-Bronstijd kunnen aangetroffen worden ten westen van de Vlaardinger Vaart. Hoewel sommige onderzoeken hier een hoge verwachting voor uitspreken is de spreiding aan vondsten uit deze perioden zodanig gering dat een lage tot middelhoge archeologische verwachting meer op zijn plaats is. Ze lijken een hoogste voorkomen vanaf 3 meter onder NAP te kunnen hebben. Op basis van een zetting van 1 meter als gevolg van ophoging kunnen deze vondsten vanaf circa 4 meter onder NAP aangetroffen worden.
  • Vondsten uit de IJzertijd en Romeinse Tijd kunnen binnen het gehele plangebied voorkomen. Er is een middelhoge tot hoge verwachting op het aantreffen van deze resten. Ze zijn rondom het plangebied aangetroffen / worden verwacht te worden aangetroffen vanaf circa 2 meter onder NAP. Op basis van een zetting van 1 meter als gevolg van ophoging kunnen deze vondsten vanaf circa 3 meter onder NAP aangetroffen worden.
  • Ook vondsten uit de middeleeuwen/nieuwe tijd zijn rondom het plangebied aangetroffen. Plaatselijk geldt een hoge archeologische verwachting op het aantreffen ervan. Op basis van oude hoogtekaarten lagen deze tot aan de aanleg van de huidige rijksweg op circa 1 meter onder NAP en dieper. Op deze niveaus worden ze ook wel aangetroffen of verwacht. Op basis van een zetting van 1 meter als gevolg van ophoging zou de ligging nu circa 2 meter onder NAP zijn.
  • Kleine delen van het studiegebied zijn al voldoende onderzocht. Hier is de archeologische verwachting laag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0622.0266bpBbvb2021-0032_0017.jpg"

Figuur 4.1: Archeologische waarden en verwachtingen

4.10.3 Vertaling in bestemmingsplan

Binnen het bestemmingsplan wordt een regeling opgenomen om archeologische resten te beschermen.

4.10.4 Conclusie

Archeologische waarden en verwachtingen zijn beschermd middels een regeling. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een koppeling gemaakt tussen de in de voorgaande hoofdstukken beschreven elementen en de verbeelding (plankaart en regels). De verbeelding vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en de legenda.

Op de plankaart zijn alle functies zodanig bestemd dat het mogelijk is om met behulp van het renvooi direct te zien welke bestemmingen aan de gronden binnen het plangebied zijn gegeven en welke regels daarbij horen. Uitgangspunt daarbij is dat de plankaart zoveel mogelijk informatie geeft over de in acht te nemen maten en volumes. De regels geven duidelijkheid over de bestemmingsomschrijving, de bouwregels en de specifieke gebruiksregels.

5.2 Opzet Regels

De regels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de begrippen en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels (waaronder ook de parkeerregeling) zijn opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 bevat de overgangs- en slotregels.

5.3 Bestemmingen

Artikel 3 Bedrijf

Het bestaande tankstation aan de noordzijde van de A20 is bestemd als 'Bedrijf' met de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'.

Artikel 4 Groen

De groenstroken langs de A20 zijn bestemd met 'Groen'. Dit zijn onder andere de gebieden waar ruimte is gereserveerd voor de mitigerende en compenserende maatregelen voor natuur en de maatregelen voor landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing. Binnen de bestemming is groen, water, bermen en beplanting, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden toegestaan.

Artikel 5 Verkeer

Het tracé van de A20 en A24 met de bijbehorende op- en afritten is bestemd als 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn de kunstwerken zoals bruggen met een aanduiding aangegeven.

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer

Binnen het plangebied ligt de metrolijn Hoek van Holland - Rotterdam Centraal. Dit traject is bestemd als 'Verkeer - Railverkeer'.

Artikel 7 Water

Binnen de bestemming 'Water' zijn de waterhuishoudkundige maatregelen bestemd. Dit betreft onder andere de realisatie van nieuwe waterpartijen en waterberging. Hiermee worden de demping van oppervlaktewater en toename van verhard oppervlak gecompenseerd. De totale watercompensatie is 8,8 hectare.

Artikel 8 Verkeer - Voorlopig Werkterrein

Binnen de grenzen van het Tracébesluit kunnen tijdelijke maatregelen, bouwwerken en voorzieningen in verband met de uitvoering van het Tracébesluit worden gerealiseerd of uitgevoerd. De voorlopige bestemming zal na de geldigheidstermijn automatisch veranderen naar de definitieve bestemming Groen of Water.

Leiding - Brandstof, Leiding - CO2, Leiding - Gas, Leiding - Riool, Leiding - Water, Leiding -Warmtetransportleiding

Ter bescherming van de in het plangebied aanwezige planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen zijn zes dubbelbestemmingen opgenomen: Leiding - Brandstof, Leiding -CO2, Leiding - Gas, Leiding - Riool, Leiding - Water en Leiding - Warmtetransportleiding. Bouwen is slechts mogelijk op basis van een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning, waarbij getoetst wordt aan het belang van de leiding. Voor het uitvoeren van een aantal werkzaamheden en werken, geen gebouwen zijnde, is een omgevingsvergunningplicht opgenomen. De werken of werkzaamheden zijn slechts toelaatbaar voor zover het leidingbelang niet onevenredig wordt geschaad. De leidingbeheerder brengt hierover voorafgaand advies uit aan het bevoegd gezag.

20 Algemene aanduidingsregels

20.3 Geluidzone - industrie

Binnen deze gebiedsaanduiding zijn de geluidzones van de drie industrieterreinen aangegeven. Dit betreft Botlek-Pernis, Vulcaanhaven/Koningin Wilhelminahaven, Klein Vettenoord en Conline.

20.4 Veiligheidszone - Vervoer gevaarlijke stoffen

In verband met het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water is de veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen opgenomen. Binnen deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel kan hier bij een omgevingsvergunning van worden afgeweken.

20.5 Vrijwaringszone - Vaarweg

Deze zone is opgenomen ter bescherming van de veilige doorvaart van de scheepvaart. Binnen deze zone mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel kan hier bij een omgevingsvergunning van worden afgeweken.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar vormt de wettelijke verplichte doorverstaling van het Tracébesluit in een bestemmingsplan. De economische uitvoerbaarheid is reeds aangetoond in het kader van het Tracébesluit.

6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. De ingekomen reacties worden van een beantwoording voorzien.

Ter inzagelegging

Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan een ieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn drie zienswijzen ingediend. In bijlage 1 zijn deze zienswijzen samengevat en van een beantwoording voorzien.

Uitspraak Raad van State

Op 22 mei 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan (uitspraak: 202201734/1/R3 ). Hierin heeft de Afdeling de gemeenteraad van gemeente Vlaardingen opgedragen om de in overweging 10.2 en 11.2 geconstateerde gebreken te herstellen, zie bijlage 7. Deze gebreken zijn hersteld en verwerkt in dit bestemmingsplan, zie ook paragraaf 1.4 voor een nadere toelichting.

Bijlage 1 Nota Van Zienswijzen

Bijlage 1 Nota van zienswijzen

Bijlage 2 Tracébesluit Blankenburgverbinding - Besluittekst

Bijlage 2 Tracébesluit Blankenburgverbinding - besluittekst

Bijlage 3 Tracébesluit Blankenburgverbinding - Toelichting

Bijlage 3 Tracébesluit Blankenburgverbinding - toelichting

Bijlage 4 Tracébesluit Blankenburgverbinding - Plankaarten

Bijlage 4 Tracébesluit Blankenburgverbinding - plankaarten

Bijlage 5 Archeologische Inventarisatiescan

Bijlage 5 Archeologische inventarisatiescan

Bijlage 6 Raadsbesluit 24 Februari 2022

Bijlage 6 Raadsbesluit 24 februari 2022

Bijlage 7 Tussenuitspraak Raad Van State 22 Mei 2024

Bijlage 7 Tussenuitspraak Raad van State 22 mei 2024