KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening
Artikel 5 Centrum
Artikel 6 Cultuur En Ontspanning
Artikel 7 Detailhandel
Artikel 8 Dienstverlening
Artikel 9 Groen
Artikel 10 Horeca
Artikel 11 Kantoor
Artikel 12 Maatschappelijk - Begraafplaats
Artikel 13 Maatschappelijk - Religie
Artikel 14 Tuin
Artikel 15 Verkeer
Artikel 16 Verkeer - Verblijf
Artikel 17 Water
Artikel 18 Wonen
Artikel 19 Waarde - Archeologie 3
Artikel 20 Waarde - Archeologie 5
Artikel 21 Waarde - Beschermd Stads- En Dorpsgezicht
Artikel 22 Waterstaat - Waterkering
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 23 Antidubbeltelregel
Artikel 24 Algemene Bouwregels
Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 27 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 28 Overgangsrecht
Artikel 29 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Vigerende Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Europees Beleid
2.2 Rijksbeleid
2.3 Provinciaal Beleid
2.4 Regionaal Beleid
2.5 Gemeentelijk Beleid
2.6 Beleid Hoogheemraadschap Van Rijnland
2.7 Conclusie
Hoofdstuk 3 Analyse
3.1 Ontstaansgeschiedenis
3.2 Functionele Analyse En Beschrijving
3.3 Stedenbouwkundige Analyse En Beschrijving
3.4 (Overige) Uitgangspunten En Randvoorwaarden
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Doelstelling
4.2 Ontwikkelingen
4.3 Functionele Beschrijving
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Milieueffectrapportage
5.2 Bodemkwaliteit
5.3 Cultuurhistorie En Archeologie
5.4 Ecologie
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Geluidhinder
5.7 Kabels, Leidingen En Straalverbindingen
5.8 Milieuzonering
5.9 Molenbiotoop
5.10 Luchtkwaliteit
5.11 Duurzaamheid
5.12 Water
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Plansystematiek
6.2 Artikelsgewijze Toelichting
Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid
7.1 Grondexploitatie/ Financiële Haalbaarheid
7.2 Exploitatieplan
Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
8.1 Wettelijk Vooroverleg
8.2 Inspraak / Burgerparticipatie
8.3 Zienswijzen
8.4 Handhaving
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Inspraak En Vooroverleg
Bijlage 2 Zienswijzennota

Centrum

Bestemmingsplan - Voorschoten

Vastgesteld op 22-11-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Centrum' van de gemeente Voorschoten;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0626.2012Centrum-BP21 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar, ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan huis verbonden beroep:

het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende bouwwerken, met behoud, in ovewegende mate, van de woonfunctie;

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende bouwwerken, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie;

1.7 archeologische waarde:

vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.9 bebouwingspercentage:

het percentage van de oppervlakte van een bouwperceel, dat mag worden bebouwd;

1.10 bedrijf:

elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt;

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;

1.12 bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.13 bedrijfsmatige activiteiten:

bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;

1.14 begane grond(laag):

de eerste op, of nagenoeg op, het maaiveld gelegen bouwlaag van een gebouw, niet zijnde onderbouw;

1.15 bestaand:

  1. a. bestaande maten en bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel toe te staan krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;

1.16 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.17 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.18 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.19 bijgebouw:

een bij een woning behorend, al of niet daarvan vrijstaand gebouw, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en onderscheiden kan worden van de woning en dat indien het vrijstaat van de woning, niet voor bewoning is bestemd; functionele ondergeschiktheid aan de woning is niet vereist;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.23 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop, ingevolge de regels, een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect, met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 bijzondere centrumdoeleinden:

bij een centrum passend gebruik van het verblijfsgebied voor onder andere: warenmarkt, terrassen, rommelmarkt en evenementen;

1.27 categorie:

een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;

1.28 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.29 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.30 dakkapel:

een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en leveren van goederen die worden aangeschaft voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.32 dienstverlenend bedrijf:

inrichting ten behoeve van het bedrijfsmatig verlenen van diensten, op commerciële dan wel niet commerciële basis, waaronder mede begrepen publiekgerichte dienstverlening op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied;

1.33 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.34 eengezinswoning:

een zelfstandig, al dan niet zijdelings aaneen gebouwd, grondgebonden gebouw dat enkel één woning omvat;

1.35 erf:

de oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;

1.36 erker:

een uitbouw van de gevel van het hoofdgebouw, uitsluitend op de begane grond;

1.37 escortbedrijf:

de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);

1.38 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.39 gestapelde woning

boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.41 horeca:

  1. a. restaurant, café, cafetaria, snackbar of daaraan verwante inrichting, waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen worden bereid en verstrekt overwegend voor nuttiging ter plaatse, een en ander met uitzondering van discotheek of soortgelijke inrichting, en
  2. b. hotel, pension of daaraan verwante inrichting waar tegen vergoeding logies wordt verstrekt;

1.42 kantoor:

voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;

1.43 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in de bij de planregels behorende 'staat van bedrijven' (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.44 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.45 lichte bedrijvigheid:

het op ambachtelijke, niet machinale, wijze vervaardigen, herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten voor zover deze qua uitstraling en hinder inpasbaar zijn in de woonomgeving, zoals een instrumentenatelier, poppenatelier, kledingatelier, kunstschildersatelier, reparatiebedrijf voor kleine huishoudelijke apparatuur, boekenrestauratiebedrijf, fotoatelier, sieradenatelier, fysiotherapeut;

1.46 luifel:

een uitstekend afdak aan een gebouw;

1.47 maatschappelijke voorziening:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, als ook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.48 nutsvoorziening:

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals ten behoeve van de levering van elektriciteit, gas, drinkwater en telecommunicatiediensten, alsmede ten behoeve van riolering en afvalinzameling;

1.49 onderbouw:

het onderste gedeelte van een gebouw, niet zijnde een eengezinswoning, met een maximumhoogte, gemeten vanaf het peil, van 1,5 meter, dat bestaat uit bergruimte, stallingruimte of andere dienstruimte, met uitzondering van woonruimte;

1.50 overkapping:

een constructie die maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

1.51 ondersteunende horeca:

een horeca-activiteit die de hoofdactiviteit van het perceel ondersteunt en ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit. De volgende voorwaarden zijn van kracht:

  1. a. de oppervlakte van de ondersteunende horeca mag niet meer dan 20% van de totale oppervlakte bedragen met een maximum van 10 m2;
  2. b. de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdactiviteit;
  3. c. de toegang tot de horeca-activiteit is uitsluitend via die van de hoofdactiviteit, er is dus geen sprake van een aparte ingang;
  4. d. de horeca-activiteit is alcoholvrij;
  5. e. de horeca-activiteit mag niet worden uitgevoerd door derden;
  6. f. zitplaatsen dienen inpandig te worden aangeboden;

voor de horeca-activiteit mag geen aparte reclame worden gemaakt;

1.52 peil:

  1. a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdam Peil;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;

1.53 praktijkruimte:

een beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor de uitoefening van vrije (aan huis gebonden) beroepen zoals medische, paramedische, juridische, kunstzinnige, ontwerptechnische en/of administratieve beroepen, alsmede daarmee gelijk te stellen beroepen;

1.54 prostitutie:

het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;

1.55 raamprostitutie:

het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;

1.56 seksinrichting:

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57 staat van bedrijfsactiviteiten:

de staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;

1.58 tuin:

gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen;

1.59 verblijfsgebied:

gedeelte van de openbare ruimte dat hoofdzakelijk is bestemd en is ingericht voor langzaam verkeer, doch in ondergeschikte mate tevens fungerend als erftoegangsweg;

1.60 voorgevel

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, dan gelden al deze gevels als voorgevel;

1.61 voorgevelrooilijn:

de voorgevelrooilijn is:

  1. 1. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing;
  2. 2. de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
  3. 3. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 m, de lijn gelegen op 15 m uit de as van de weg; bij een wegbreedte van minder dan 10 m, de lijn gelegen op 10 m uit de as van de weg;
  4. 4. in geval van een zijgevel die naar de weg of het openbaar groen is gekeerd: de evenwijdig aan de as van de weg of het openbaar groen gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de aanwezige bebouwing die (nagenoeg) in het verlengde van de betreffende zijgevel zijn gelegen, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;

1.62 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede water aan- en/of afvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.63 woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

1.64 zolder:

een ruimte onder het dak van een gebouw die niet geschikt is voor verblijf, maar wel voor opslag.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsplan vlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c. q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m. wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten, behorende tot categorie A van de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen in bijlage 1 van deze regels;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie B' (b=B) is een bedrijf van categorie B toegestaan;
  3. c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sbi code 9002.1' (sb-sbi9002.1) is een bedrijf met de sbi code 9002.1 toegestaan;
  4. d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag' (op) is opslag toegestaan;
  5. e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfwoning' (bw) is een bedrijfswoning toegestaan;

met daarbij behorende:

  1. f. gebouwen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. h. terreinen parkeervoorzieningen;
  4. i. groenvoorzieningen;
  5. j. nutsvoorzieningen;
  6. k. waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder bedrijven als bedoeld in lid 3.1, zijn niet begrepen:

  1. a. detailhandelsbedrijven
  2. b. horecabedrijven;
  3. c. maatschappelijke instellingen;
  4. d. zelfstandige kantoren.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen voor het afwijken van lid 3.1, ten behoeve van een andere bedrijfsactiviteiten dan genoemd in bijlage 1 van deze regels, met inachtneming van de volgende regels:

a. een omgevingsvergunning kan worden verleend voor een bedrijfsactiviteit die niet behoort tot, of niet is genoemd in, categorie A van de Lijst van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1), mits de betreffende bedrijfsactiviteit naar de feitelijke aard en (milieu-)invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten als genoemd in categorie A;

b. een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. nutsvoorzieningen;
  2. b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend-/ ontvangstinstallatie' (zo) is een zend- en ontvangstinstallatie toegestaan.

met daarbij behorende:

  1. c. terreinen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

Artikel 5 Centrum

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. detailhandel, uitsluitend op de begane grond;
  2. b. dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  3. c. wonen, uitsluitend vanaf de eerste verdieping en hoger;
  4. d. ondersteunende horeca;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' (k) is een kantoor toegestaan;
  6. f. ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' (w) is wonen op de begane grond toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de functieaanduiding 'supermarkt' (su) is een supermarkt toegestaan;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening' (dv) is vanaf de eerste verdieping en hoger dienstverlening toegestaan;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' (dh) is vanaf de eerste verdieping en hoger detailhandel toegestaan;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' (pg) is een parkeergarage toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. k. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. m. groenvoorzieningen;
  4. n. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels:

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen voor het afwijken van de regels van het plan, voor het bepaalde in lid 5.2.1, sub d. Het maximale bruto vloeroppervlak per winkelunit mag groter dan 250 m2 worden mits:

  1. a. de noodzaak daartoe vanuit de bedrijfsvoering is aangetoond;
  2. b. de stedenbouwkundige kwaliteit van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast.

5.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

Artikel 6 Cultuur En Ontspanning

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten gericht op culturele, educatieve en maatschappelijke voorzieningen alsook ondergeschikte en daarbij behorende:
    1. 1. detailhandel;
    2. 2. horeca;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - gemeentelijk monument' (sco-gmm) een gemeentelijk monument;

met daarbij behorende:

  1. c. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. e. groenvoorzieningen;
  4. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

Artikel 7 Detailhandel

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - keukenverkoop' (sdh-kvk) een winkel in keukenverkoop;

met daarbij behorende:

  1. b. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. groenvoorzieningen;
  4. e. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

Artikel 8 Dienstverlening

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. dienstverlening;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - gemeentelijk monument' (sdv-gmm) een gemeentelijk monument;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van dienstverlening - rijksmonument' (sdv-rmm) een rijksmonument;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' (m) kinderopvang op de begane grond;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' (k) een kantoor op de begane grond;

met daarbij behorende:

  1. f. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. h. groenvoorzieningen;
  4. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming met inachtneming van de volgende regels.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

8.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 9 Groen

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. speel- en ontmoetingsvoorzieningen;
  3. c. onder- en/of bovengrondse voorzieningen ten behoeve van het inzamelen van huishoudelijk afval;

met daarbij behorende:

  1. d. gebouwen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. f. paden en voorzieningen voor langzaam verkeer;
  4. g. nutsvoorzieningen;
  5. h. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.2 Bouwregels

Artikel 10 Horeca

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie a1' (h-1a) een horecagelegenheid tot en met horecacategorie 1a;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1b' (h-1b) een horecagelegenheid tot en met horecacategorie 1b;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1c' (h-1c) een horecagelegenheid tot en met horecacategorie 1c;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met categorie 1d' (h-1d) een horecagelegenheid tot en met horecacategorie 1d;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2' (h-2) een horecagelegenheid tot en met horecacategorie 2;
  6. f. ter plaatse van de functieaanduiding 'wonen' (w) voor wonen op de verdieping en horeca op de begane grond;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - rijksmonument' (sh-rmm) een rijksmonument;

met daarbij behorende:

  1. h. erftoegangswegen en parkeervoorzieningen;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. j. groenvoorzieningen;
  4. k. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

10.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen voor het afwijken van lid 10.1 teneinde:

  1. a. horeca-activiteiten toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar, indien en voor zover de betreffende horeca-inrichting naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten opgenomen in bijlage 2;
  2. b. horeca-activiteiten toe te laten die niet in de Staat van Horeca-activiteiten zijn genoemd, indien en voor zover de betrokken horeca-inrichting naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Horeca-activiteiten in bijlage 2.

Artikel 11 Kantoor

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. kantoren zonder baliefunctie;

met daarbij behorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. erven en terreinen;
  4. e. parkeervoorzieningen;
  5. f. groenvoorzieningen;
  6. g. waterhuishoudkundige voorzieningen.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

Artikel 12 Maatschappelijk - Begraafplaats

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. begraafplaats (colombaria, strooivelden e.d. daaronder inbegrepen);
  2. b. gebouwde- en/ of ongebouwde voorzieningen ten behoeve van begraafplaatsen;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gemeentelijk monument' (sm-gmm) een gemeentelijk monument.

met daarbij behorende:

  1. d. gebouwen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. f. erven en terreinen;
  4. g. groenvoorzieningen
  5. h. parkeervoorzieningen;
  6. i. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

Artikel 13 Maatschappelijk - Religie

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. maatschappelijke voorzieningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - gemeentelijk monument' (sm-gmm) een gemeentelijk monument;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - rijksmonument' (sm-rmm) een rijksmonument;

met daarbij behorende:

  1. d. gebouwen;
  2. e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. f. erven en terreinen;
  4. g. parkeervoorzieningen;
  5. h. nutsvoorzieningen;
  6. i. groenvoorzieningen;
  7. j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in verband met:

  1. a. het ruimtelijk beleid;
  2. b. de verkeersveiligheid.

Artikel 14 Tuin

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. tuinen;

met daarbij behorende:

  1. b. gebouwen;
  2. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. d. toegangspaden;
  4. e. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;

14.2 Bouwregels

  1. a. Ten aanzien van gebouwen, overkappingen en fietsenbergingen geldt dat uitsluitend bestaande gebouwen, overkappingen en fietsenbergingen zijn toegestaan;
  2. b. windmolens, reclamezuilen en overkappingen zijn niet toegestaan;
  3. c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van:
    1. 1. maximaal 2 m voor pergola's;
    2. 2. maximaal 7 m voor vlaggenmasten;
    3. 3. maximaal 1 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder erf- en terreinafscheidingen worden begrepen).

14.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in verband met het ruimtelijk beeld en de verkeersveiligheid.

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschriving

De voor ' Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verkeerswegen, bestaande uit maximaal 2 rijstroken (uitgezonderd voorsorteerstroken);
  2. b. openbaar vervoersvoorzieningen;
  3. c. parkeerplaatsen en -terreinen en ondergrondse parkeergarages;
  4. d. pleinen, woonerven, voet- en fietspaden, bermen en trottoirs;

met daarbij behorende:

  1. e. gebouwen;
  2. f. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  3. g. groenvoorzieningen;
  4. h. voorzieningen voor afvalinzameling;
  5. i. water- en waterhuishoudkundige voorzieningen.

15.2 Bouwregels

Artikel 16 Verkeer - Verblijf

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. verblijfsgebied;
  2. b. bijzondere centrumdoeleinden, die samenhangen met de onder a genoemde functie;
  3. c. buurtontsluitingswegen;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen' (sv-gb) garageboxen;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - standplaats voor ambulante handel' (sv-sah) een standplaats voor ambulante handel;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - weekmarkt' (sv-wm) een weekmarkt;
  7. g. ter plaatse van de aanuiding 'specifieke vorm van verkeer - rijksmonument' (sv-rmm) een rijksmonument;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' (pg) is een parkeergarage toegestaan;
  9. i. terras ten behoeve van een horecavoorziening;
  10. j. voet- en fietspaden;
  11. k. bermen;
  12. l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  13. m. parkeer-, groen- en nutsvoorzieningen;
  14. n. waterpartijen;
  15. o. speelvoorzieningen;
  16. p. geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer.

16.2 Bouwregels

Artikel 17 Water

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. waterwegen;
  5. e. vijvers en plassen;

met daarbij behorende:

  1. f. gebouwen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. h. oevers en kaden;
  4. i. bruggen en andere oeververbindingen;
  5. j. groenvoorzieningen;

waarbij geldt dat:

  1. k. woonboten of daarmee vergelijkbare objecten niet zijn toegestaan.

17.2 Bouwregels

Artikel 18 Wonen

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het wonen in de vorm van grondgebonden woningen (niet gestapeld);
  2. b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
  3. c. ter plaatse van de functieaanduiding 'detailhandel' (dh) detailhandel op de begane grond;
  4. d. ter plaaste van de functieaanduiding 'dienstverlening' (dv) dienstverlening op de begane grond;
  5. e. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - dienstverlening op verdieping toegestaan' (sw-dvv) dienstverlening op zowel de begane grond als de eerste verdieping;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'garage'(ga) een garage;
  7. g. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - verenigingsgebouw' (sw-vg) een verenigingsgebouw;
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - gemeentelijk monument' (sw-gmm) een gemeentelijk monument;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - rijksmonument' (sw-rmm) een rijksmonument;
  10. j. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' [gs] gestapelde woningen;
  11. k. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' [ond] een onderdoorgang;

met daarbij behorende:

  1. l. gebouwen;
  2. m. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. n. erven en tuinen;
  4. o. toegangspaden;
  5. p. parkeervoorzieningen op eigen terrein.

18.2 Bouwregels

18.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.

19.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  3. c. het bepaalde in de aanhef juncto sub a. en sub b. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 10 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.2, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. b. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 1. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door een gecertificeerde archeoloog die voldoet aan de bij de ontheffing te stellen kwalificaties.

19.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
  2. b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in 19.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    2. 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. 4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. 6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.
  2. b. Het verbod als bedoeld in sub a is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
    1. 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 19.3, sub b, onder 1. en 2. in acht is genomen;
    2. 2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 10 m²;
    3. 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. c. Een omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt omgevingsvergunning verleend indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals in sub a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgraving;
      • het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

19.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de dubbelbestemming te wijzigingen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:

  1. a. geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
    1. 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  2. b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingsen Waarde - Archeologie - 3 te verschuiven.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 5

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende te verwachten archeologische waarden.

20.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 3 m;
  3. c. het bepaalde in de aanhef juncto sub a. en sub b. is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 10 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.1, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. b. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder 1. bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgravingen door een gecertificeerde organisatie;
      • begeleiding van de bouwactiviteiten door een gecertificeerde archeoloog die voldoet aan de bij de ontheffing te stellen kwalificaties.

20.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
  2. b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

20.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden om op of in de gronden als bedoeld in lid 20.1 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte of bouwhoogte dan 30 cm, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
    2. 2. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
    3. 3. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
    4. 4. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
    5. 5. het aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. 6. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen.
  2. b. Het verbod als bedoeld in sub a. is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
    1. 1. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in lid 20.3 , sub b, onder 1. en 2. in acht is genomen;
    2. 2. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²;
    3. 3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    4. 4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    5. 5. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
  3. c. Omgevingsvergunning wordt verleend, indien de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een omgevingsvergunning verleend indien:
    1. 1. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld en waarin inzicht wordt gegeven in de bodemgesteldheid;
    2. 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals in sub a. bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, gericht op:
      • het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • het doen van opgraving;
      • het begeleiden van de activiteiten door een archeologische deskundige.

20.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd de dubbelbestemming te wijzigingen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming:

  1. a. geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
    1. 1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. 2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
  2. b. de onderlinge begrenzing tussen verschillende dubbelbestemmingsen Waarde - Archeologie - 5 te verschuiven.

Artikel 21 Waarde - Beschermd Stads- En Dorpsgezicht

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Beschermd Stads- en dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige historisch-ruimtelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of elementen.

21.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 m.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 21.2, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. een bouw- of inrichtingsplan resp. een beoogde wijze van gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan resp. mede strekt tot het behoud en/of de versterking van de historisch-ruimtelijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden en/of elementen;
  2. b. alvorens te beslissen omtrent het al dan niet verlenen van toestemming als bedoeld in lid 21.3 sub a wint het Bevoegd Gezag schriftelijk advies in bij een landschapsdeskundige resp. een deskundige op het gebied van cultuurhistorie.

21.4 Specifieke gebruiksregels

  1. a. De regels van de dubbelbestemming gelden primair ten opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.
  2. b. De regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, naast voor de andere daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding, bescherming en beheer van de ter plaatse van de gronden aanwezige waterkeringen, met bijbehorende vrijwaringszones.

22.2 Bouwregels

Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de dubbelbestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van maximaal 2 m.

22.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2 met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;
  2. b. voordat een omgevingsvergunning wordt verleend hoort het bevoegd gezag het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. 1. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
    2. 2. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    3. 3. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    4. 4. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport;
  2. b. Het in onder a. bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
  3. c. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt geweigerd indien door de uitvoering van de onder a. bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen het normaal functioneren van de waterkering wordt of kan worden aangetast;
  4. d. Voordat een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt verleend hoort het bevoegd gezag het waterschap, hoogheemraadschap of derde, welke verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 23 Antidubbeltelregel

23.1 Basisregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 24 Algemene Bouwregels

24.1 Bestaande afwijking hoogte en afstand

Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige hoogte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum hoogte of minimum afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.

Artikel 25 Algemene Afwijkingsregels

25.1 Bevoegdheid tot afwijken

Het bevoegd gezag kan toestemming verlenen voor het afwijken van de regels van het plan, voor het oprichten van bouwwerken voor nutsvoorzieningen mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 30 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3 m.

25.2 Voorwaarden waaronder een omgevingsvergunning kan worden verleend

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.1 kan niet worden verleend, indien de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 26 Algemene Wijzigingsregels

26.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens indien en voorzover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
  2. b. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, indien en voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.

Artikel 27 Overige Regels

27.1 Verwijzing naar andere regelgeving

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisieleggeing vna het ontwerp van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij omgevingsvergunning afwijken van lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk met maximaal 10 %.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

28.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

"Regels van het bestemmingsplan Centrum van de gemeente Voorschoten".

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

De gemeente Voorschoten heeft het streven om eind 2012 voor het gehele gemeentelijke grondgebied actuele bestemmingsplannen vastgesteld te hebben.

Vigerende bestemmingsplannen voor het centrum van Voorschoten zijn inmiddels verouderd. Binnen het gebied is de afgelopen decennia veel veranderd qua bouw en functie. Deze veranderingen zullen meegenomen worden in dit conserverende bestemmingsplan. De uitwerking van een nieuw bestemmingsplan voorziet tegelijkertijd in de wettelijk digitaliseringsverplichting. Met ingang van 1 januari 2010 is de digitaliseringsverplichting voor bestemmingsplannen in de Wet ruimtelijke ordening van kracht geworden. Dit betekent dat alle ruimtelijke plannen digitaal vastgesteld en beschikbaar gesteld moeten worden. Voor de bestemmingsplannen gelden de RO standaarden 2008.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied beslaat het centrumgebied van Voorschoten. Het gebied wordt begrensd door de Schoolstraat, Koningin Julianalaan en Raadhuislaan aan de west- en noordzijde en de Oranjeboomstraat en Koninklijke Marinelaan aan de oost- en zuidzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0001.png"

Afbeelding 1.1: Ligging plangebied (bron: Google)

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0002.png"

Afbeelding 1.2: Begrenzing plangebied (bron: Google)

1.3 Vigerende Plannen

Onderhavig bestemmingsplan vervangt voor een groot deel de bestemmingsplannen "Centrum" en "Voorstraat", beide vastgesteld door de gemeenteraad op 20 augustus 1971 en gedeeltelijk goedgekeurd op 17 januari 1973.

Door middel van een herziening heeft de raad van Voorschoten de uitspraak van Gedeputeerde Staten en de Kroon aangepast. De 1e herziening van de bestemmingsplannen "Centrum" en "Voorstraat" is op 19 december 1980 vastgesteld door de gemeenteraad en op 26 november 1982 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.

Binnen deze bestemmingsplannen geldt voor een groot gedeelte van het plangebied de bestemmingen "Winkels met bovenwoningen" en "Eengezinshuizen". Op gronden met bestemming "Winkels met bovenwoningen" staat voorts aangegeven hoeveel bouwlagen zijn toegestaan. Meest voorkomend is drie lagen.

De eengezinshuizen vallen voornamelijk in de categorie gesloten bebouwing. De eengezinshuizen uit bestemmingsplan "Centrum" en de herziening daarvan hebben een minimale goothoogte van 5 meter en een maximale goothoogte van 6 meter. De eengezinshuizen binnen het bestemmingsplan "Centrum" hebben geen maximale bouwhoogte, de eengezinshuizen binnen de herziening hebben een maximale bouwhoogte van 9,5 meter.

De eengezinshuizen binnen bestemmingsplan "Voorstraat" en de herziening daarvan kennen geen toegestane goot- of bouwhoogtes.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het relevante beleid dat als basis dient voor dit bestemmingsplan besproken. De ontstaansgeschiedenis en de ruimtelijke en functionele karakteristiek en structuur van het plangebied worden besproken en verbeeld in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 wordt de toekomstvisie voor het plangebied gepresenteerd. De verschillende milieuaspecten die van belang zijn voor elk bestemmingsplan worden besproken in hoofdstuk 5. In hoofdstuk 6 wordt aandacht besteed aan de juridische planbeschrijving. Zowel de economische als de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan komen aan de orde in hoofdstukken 7 en 8 respectievelijk.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

De ontwikkelingen binnen de gemeenten worden voor een flink deel beïnvloed door de beleidskaders van de hogere overheden. Daarbij moet in eerste instantie worden gedacht aan kadernota´s op het gebied van de ruimtelijke ordening maar ook aan sectorale beleidsnota´s met ruimtelijke relevante beleidsbepalingen. Meer concreet betreft het hier beleidsdocumenten zoals de Nota Ruimte, de Provinciale Structuurvisie Zuid-Holland en het Regionaal Structuurplan Haaglanden alsmede beleidsnota´s op het gebied van de waterhuishouding, ecologie en cultuurhistorie. De belangrijkste beleidslijnen voor het plangebied zullen hieronder worden samengevat op Europese, nationale, provinciale, regionale en gemeentelijke schaal.

2.1 Europees Beleid

2.1.1 Europese kaderrichtlijn Water (2000)

Deze kaderrichtlijn Water beoogt het instrumentarium te bieden om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen, en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen. Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.

2.1.2 Conclusie

Het voorliggende conserverende bestemmingsplan heeft zowel kwalitatief als kwantitatief geen negatieve invloed op oppervlakte- of grondwater en is zodoende in overeenstemming met de Europese kaderrichtlijn water.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Nota Ruimte (2006)

Het belangrijkste ruimtelijke beleidskader op rijksniveau wordt gevormd door de Nota Ruimte. Op grond van art. 9.1.2 lid 1 van het overgangsrecht bij de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt deze planologische kernbeslissing aangemerkt als Rijksstructuurvisie.

De Nota Ruimte is een nota van het Rijk, waarin de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland zijn vastgelegd. In de Nota Ruimte gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. In de nota worden de hoofdlijnen van beleid aangegeven, waarbij de ruimtelijke hoofdstructuur van Nederland een belangrijke rol speelt. Onderwerpen die aan bod komen zijn: wonen, woonlocaties en verstedelijking, natuur, landschap en waterbeheer, bereikbaarheid en het ruimtelijk accommoderen van de economie.

Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden;
  • borging van de veiligheid.

Het rijk wil zich niet meer met alles bemoeien en wil strategisch op hoofdlijnen sturen. Decentrale overheden krijgen meer ruimte om hun eigen weg te gaan. Het gaat er uiteindelijk om dat de besluitvorming over de inrichting van de ruimte dichter bij de direct belanghebbenden komt te liggen. De Nota Ruimte kenmerkt zich dan ook door:

  • Ontwikkelingsplanologie: het ruimtelijk beleid moet beter gaan voldoen aan maatschappelijke wensen en sneller uitgevoerd worden. Het accent zal meer liggen op wat kan en minder op wat moet.
  • Decentralisatie: nationale prioriteiten en decentralisatie bepalen de inhoud. De nationale ruimtelijke hoofdstructuur is daarbij een belangrijk kader.
  • Deregulering: dit betekent minder rijkssturing. Provincies en gemeenten kunnen hun eigen verantwoordelijkheid verschillend gaan invullen.
  • Uitvoeringsgerichtheid: het kabinet legt het accent op uitvoering met onder meer een periode die financieel gedekt is tot aan 2010.
  • Voor verstedelijking, infrastructuur en vestiging van bedrijven en economische activiteiten geldt een zogenaamd bundelingsbeleid: nieuwe woongebieden en bedrijvigheid moeten zoveel mogelijk worden aangesloten op bestaande bebouwing en infrastructuur. Hierbij moet bovendien rekening worden gehouden met recreatieve voorzieningen, groen en water.

2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Op basis van artikel 4.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) kaders te stellen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. De AMvB wordt in juridisch term als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) aangeduid. Het besluit is op 30 december 2011 in werking getreden.

Het kabinet heeft een ontwerp-Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte opgesteld (SVIR) waarin een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau wordt gegeven. Deze SVIR zal een aantal rijksbeleidsnota's vervangen. Onder meer de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. In de ontwerp SVIR is vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote Rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied. In het SVIR wordt bepaald welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

De normering uit het Barro werkt zoveel mogelijk direct door op het niveau van de lokale besluitvorming. Bij besluitvorming over bestemmingsplannen moeten de regels worden gerespecteerd. Het merendeel van de regels legt beperkingen op, daarin is een gradatie te onderkennen. Deze zijn geformuleerd als een 'ja-mits', een 'ja, voor zover', een 'nee-tenzij', een 'nee-als' of een stigente 'nee' bepaling.

2.2.3 Structuurvisie Randstad 2040 (2008)

In de Structuurvisie Randstad 2040 zet het kabinet de koers uit om de Randstad integraal te ontwikkelen tot een duurzame en concurrerende topregio in 2040. Lopende en nieuwe ontwikkelingen en opgaven vragen om een visionair en samenhangend antwoord. Klimaatverandering, internationale arbeidsmigratie, bereikbaarheidsproblemen, vergrijzing van de bevolking en toenemende internationale concurrentie brengen kansen en risico's met zich mee voor de toekomstige concurrentiepositie in de Randstad.

De steden van de Randstad ontwikkelen zich in een economisch krachtenveld van verdere internationalisering. De unieke ligging in de delta, de diversiteit en onderlinge nabijheid van steden en landschappen zijn kwaliteiten die de Randstad onderscheidt van andere Europese stedelijke regio's.

Het kabinet wil keuzes maken vanuit vier leidende principes voor de langere termijn, Deze leidende principes zijn:

  • leven in een veilige klimaatbestendige en groenblauwe delta;
  • kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking groen, blauw en rood;
  • wat internationaal sterk is, sterker maken;
  • krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid.

2.2.4 Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)

Voor een groot aantal gebieden in Nederland kan nog niet aan de minimale milieukwaliteitcondities worden voldaan. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP 4) extra aandacht. Het gaat om gezondheidsverlies door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP 4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bebouwing, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht-, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.

2.2.5 Nationaal Waterplan 2009 - 2015 (2009)

In december 2009 heeft het kabinet het Nationale Waterplan vastgesteld. Het Nationale Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van art. 2.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening structuurvisies vast te stellen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationale Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.

De Vierde Nota waterhuishouding ging uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Dit wordt met het nationaal waterplan voortgezet. Met het waterplan wordt ingezoomd op verschillende vlakken.

Voor een duurzaam waterbeleid is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt bij Ruimte voor de Rivier. Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt aangesloten bij andere opgaven en maatregelen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn.

2.2.6 Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007)

Met de nieuwe Wet op de Archeologische Monumentenzorg is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden.

Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.

2.2.7 Monumentenwet 1988

Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De 'Monumentenwet' geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich een of meer monumenten bevinden. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen de cultuurhistorische waarden binnen het beschermd stadsgezicht als belangrijk toetsingscriterium te worden gehanteerd. Dit krijgt ondermeer vorm door bescherming via aangepaste bestemmingsplannen en het daarbij horende vergunningenstelsel.

De Monumentenwet richt zich vooralsnog voornamelijk op objectbescherming. Wijzigingen in het monumentenstelsel zijn aangekondigd door het Rijk maar zijn nog niet omgezet in wetgeving. Wel is duidelijk dat verankering van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen door middel van de ruimtelijke ordening een belangrijke rol zal gaan spelen. Wanneer het gewenst is dat monumenten gebruikt worden voor het stimuleren van ontwikkelingen, zal de gemeente andere instrumenten een rol moeten laten spelen. De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dan 50 jaar.

2.2.8 Nota Mobiliteit (2004)

De Nota Mobiliteit geeft de hoofdlijnen van het nationale verkeers- en vervoersbeleid. Door in het ruimtelijk beleid uit te gaan van de beschikbare infrastructurele capaciteit en door meer rekening te houden met de gevolgen voor verkeer en vervoer kunnen regio's extra mobiliteit voorkomen. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de planologische doorwerking van de risicozones. Zij nemen de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen mee in het ruimtelijk beleid en maken de afwegingen. Van de decentrale overheden wordt bovendien verwacht dat zij vanuit hun eigen verantwoordelijkheid gesignaleerde problemen eerst op lokaal dan wel regionaal niveau oplossen.

2.2.9 Conclusie

Het plangebied van Voorschoten centrum behoort tot het bestaand bebouwd gebied. Er is reeds sprake van een sterke bundeling van functies en activiteiten in het gebied. Binnen dit bestemmingsplan is geen sprake van nieuwe vestigingslocaties voor detailhandel. De detailhandelstructuur in de binnenstad wordt zelfs versterkt.

Het bestemmingsplan bevat regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden, waarmee de gemeente het archeologisch belang van het plangebied waarborgt.

In verband met de conserverende aard van voorliggend bestemmingsplan zijn er geen negatieve gevolgen te verwachten voor water, milieu of cultuurhistorie. Het voorliggende bestemmingsplan is in overeenstemming met hetgeen wordt vastgelegd in het beleid van het rijk.

2.3 Provinciaal Beleid

2.3.1 Visie op Zuid-Holland, Structuurvisie (2010)

Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. De Structuurvisie vervangt de vier streekplannen van de provincie Zuid-Holland en de Nota Regels voor Ruimte. Het bevat de ambities van provinciaal belang voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2040.

De kern van de Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke peilers. Gestreefd wordt naar een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Kenmerkende kwaliteiten zijn een goede bereikbaarheid en een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.

In de structuurvisie wordt aangegeven welke zaken de provincie Zuid-Holland van provinciaal belang vindt. De basis daarvoor ligt in de integrale hoofdopgaven die zijn benoemd in de provinciale structuurvisie. Die vijf integrale hoofdopgaven en de bijbehorende provinciale belangen betreffen:

  1. 1. Concurrerend en aantrekkelijk internationaal profiel;
  2. 2. Duurzame en klimaatbestendige Deltaprovincie;
  3. 3. Divers en samenhangend stedelijk netwerk 2020;
  4. 4. Vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  5. 5. Stad en land verbonden.

Het plangebied valt binnen bestaand stedelijk- en dorpsgebied en valt buiten de speerpunten van beleid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0003.jpg"

Afbeelding 2.1: Uitsnede Structuurvisie Zuid-Holland

2.3.2 Visie op Zuid-Holland, Verordening Ruimte (2010)

De Verordening Ruimte is op 2 juli 2010 vastgesteld en op 26 juli 2010 in werking getreden. De verordening bevat regels als bedoeld in artikel 4.1 eerste lid Wet ruimtelijke ordening en stelt regels aan de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen. Een belangrijk element in de verordening is het vastleggen van bebouwingscontouren. Het centrum van Voorschoten valt binnen deze bebouwingscontouren. Voor het stedelijk gebied is een beperkt aantal regels opgenomen. Ten aanzien van detailhandel is bepaald dat deze zich in principe moet vestigen in bestaande winkelcentra. In de verordening zijn tevens enkele algemene ontheffingsmogelijkheden en uitzonderingsmogelijkheden opgenomen die toegepast kunnen worden bij een groot openbaar of individueel belang.

2.3.3 Beleidsplan groen, water en milieu 2006 - 2010 (2010)

In het Beleidsplan Groen, water en milieu 2006 - 2010 geeft de provincie Zuid-Holland aan hoe zij in de komende periode om wil gaan met groen, water en milieu. Het nieuwe beleidsplan omvat het Milieubeleidsplan en het Waterhuishoudingsplan. Met duurzaamheid als uitgangspunt wil de provincie Zuid-Holland in het handelen van nu de gevolgen op lange termijn meewegen. Om de kwaliteit van de omgeving duurzaam te verbeteren krijgt het milieu- en waterbeleid een meer sturende rol in ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Er is in het beleidsplan, naast aandacht voor water en groen, onder meer aandacht voor externe veiligheid, luchtkwaliteit en bodemkwaliteit. De provincie Zuid-Holland heeft voor bodemonderzoek richtlijnen en aanbevelingen opgesteld in de nota 'Regels voor Ruimte'.

2.3.4 Bestemmingsplannen Blauw gekleurd (2001)

De provincie heeft zich er voor uitgesproken om water een volwaardige plaats te geven en stelt het verplicht om in bestemmingsplannen een waterparagraaf op te nemen. Daarnaast is het van groot belang dat vanaf het begin van het planproces overleg wordt gevoerd tussen gemeente en waterbeheerder(s), om op goede wijze rekening te houden met uitgangspunten van duurzaam waterbeheer. Met "Bestemmingsplannen blauw gekleurd" geeft de provincie richtlijnen voor de invulling van de waterparagraaf. In de waterparagraaf kan worden ingegaan op de resultaten van het overleg tussen gemeente en waterbeheerder.

2.3.5 Conclusie

Dit bestemmingsplan is gericht op het behoud van de herkenbaarheid en de diversiteit van het centrum van Voorschoten. Het is in lijn met de Provinciale Structuurvisie en Verordening Ruimte. Het conserverende karakter van het plan zorgt ervoor dat het groen en milieu in het gebied niet aangetast wordt en de met de opgenomen waterparagraaf in 5.12 voldoet de inhoud van dit bestemmingsplan aan de eisen van provinciaal beleid.

2.4 Regionaal Beleid

2.4.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland (2009)

De gemeente Voorschoten maakt deel uit van de regio Holland-Rijnland. De Regionale Structuurvisie Holland-Rijnland is een beleidsdocument opgesteld door het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland. Op een lager ruimtelijk schaalniveau dan de Provinciale Structuurvisie schetst de Regionale Structuurvisie een beeld van gewenste ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied dat zich uitstrekt tussen de gemeenten Noordwijk, Nieuwkoop, Rijnwoude en Voorschoten, waarin Leiden het stedelijke middelpunt is.

Op 24 juni 2009 is de definitieve versie van de Regionale Structuurvisie door het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland vastgesteld. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is per 1 juli 2008 van kracht en verplicht gemeenten, provincies en het Rijk een structuurvisie vast te stellen voor hun grondgebied. Regio's zijn echter niet verplicht om een structuurvisie op te stellen, maar mogen dat wel. Dit houdt in dat de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland geen wettelijk karakter heeft. Daarentegen is het Algemeen Bestuur van Holland Rijnland bevoegd om deze structuurvisie vast te stellen en verbindt het de deelnemende gemeenten daarmee om afspraken uit dit document uit te voeren. Als gemeenten van deze afspraken willen afwijken, dan moeten zij op regionaal niveau een oplossing vinden.

Het voornaamste doel van het beleid in de Regionale Structuurvisie is een juiste balans te stellen tussen het behoud van het unieke karakter van de regio, met haar bollenlandschap en historische kernen en steden, en wenselijke toekomstige ontwikkelingen, zoals de komst van de Rijnlandroute en RijnGouweLijn.

Met de Regionale Structuurvisie kiezen de Holland Rijnland-gemeenten koers voor de ruimtelijke inrichting van de gelijknamige regio. In de visie is een aantal keuzes gemaakt die de samenhang tussen de grote deelgebieden van de regio verbeteren: bollenstreek, kustzone, stedelijk gebied en Veenweide en Plassen.

2.4.2 Regionaal Milieubeleidsplan 2003 - 2010

De landelijke doelstelling uit het NMP 4 is ook de doelstelling voor de bij de Milieudienst West-Holland aangesloten gemeenten. De doelstelling is: "een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving, te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale diversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten, hier en nu en elders en later". Enkele relevante beleidsuitgangspunten uit het Milieubeleidsplan zijn:

  • Water, natuur, groen, energie en openbaar vervoer zijn sturende elementen bij de totstandkoming van ruimtelijke plannen. De landschappelijke onderlegger, inclusief bodemtypologie, het watersysteem, en natuur- en landschappelijke waarden vormen het hoofduitgangspunt voor de inrichting van de ruimte. Zo wordt er niet gebouwd in waardevolle gebieden zoals bijvoorbeeld de ecologische structuur en juist wel op locaties waar veel mensen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer;
  • herstructureren van woon- en werkgebieden heeft voorrang op uitbreiden;
  • waar mogelijk worden intensief- en meervoudig ruimtegebruik sterk bevorderd. In stedelijke gebieden wordt gedacht aan gestapelde bouw, in randmilieus kan worden gedacht aan 'compacte buurten in het groen';
  • bestaande bedrijventerreinen worden zo duurzaam mogelijk (her)ingericht. Tenminste is er sprake van parkmanagement, aandacht voor energie, water en inpassing natuur- en cultuurwaarden.

2.4.3 Regionale detailhandelsvisie (2006)

Bij de regionale detailhandelsvisie gaat het om de kwaliteit van de toekomstige voorzieningenstructuur en het ondernemersklimaat in de Rijn- en Bollenstreek. De verantwoordelijkheden van de regio komen tot uitdrukking in deze regionale detailhandelsvisie. Deze visie geeft aan welke maatregelen de regio wil nemen om bij te dragen aan een aantrekkelijk winkel- en ondernemersklimaat in de Rijn- en Bollenstreek. Dit over het brede spectrum van detailhandel: van grootschalige detailhandel tot kleine kernen.

De volgende beleidsthema's komen daarbij aan bod:

  • Perifere detailhandel
  • Kleine kernen
  • Overleg/afstemming op regionaal en lokaal niveau
  • Kwaliteit winkelgebied (leisure, uniciteit)
  • Stimuleren ondernemerschap
  • Flankerend beleid: bereikbaarheid

2.4.4 Regionaal Verkeer en Vervoerplan / Uitwerkingsplan 2008 - 2015 (2008)

Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel "De Regio's Verbonden" wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.

Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtvelden van belang:

  1. 1. Mobiliteit en ruimte:
    1. a. betere afstemming van de ruimtelijke ontwikkelingen en de vervoersnetwerken;
    2. b. bundeling van activiteiten op locaties die goed bereikbaar zijn met de vervoermiddelen die daarbij horen; in dit geval het openbaar vervoer;
    3. c. een uitgekiende ruimtelijke ordening, zodat gebruik van fiets en openbaar vervoer gestimuleerd worden;
  2. 2. De fiets:
    1. a. meer gebruik van de fiets in stedelijke gebieden;
    2. b. gebruik van fiets als voor- en natransport bij het openbaar vervoer.
  3. 3. Openbaar vervoer:
    1. a. een snel en hoogwaardig verbindend regionaal hoofdnet;
    2. b. het hoofdnet en het onderliggend netwerk moeten afzonderlijk en eenduidig herkenbaar zijn

Het regionale Verkeer en Vervoersplan is uitgewerkt in Uitwerkingsplannen. Het Uitwerkingsplan 2008-2015 benoemt de concrete acties en projecten voor de periode 2008-2010 met een doorkijk naar 2015. Het doel van het Uitwerkingsplan is het een afgewogen regionaal maatregelenprogramma verkeer en vervoer waar alle betrokken partijen achter staan en dat betaalbaar en realistisch is.

In het Uitvoeringsprogramma zijn projecten en aandachtsgebieden opgenomen, variërend van concrete projecten die reeds gestart zijn of binnenkort starten, tot bestuurlijke toezeggingen en "zachte" aspirant projecten.

Het Uitvoeringsprogramma stimuleert verder "Duurzaam veilig"-projecten (o.a. aanleg 30 km/u gebieden) en verkeerseducatie. Randvoorwaarde in het Uitvoeringsprogramma is het reeds in de ontwerpfase opnemen van een paragraaf over verkeersveiligheid in ruimtelijke plannen.

Het Uitvoeringsprogramma maakt zich sterk voor verbetering van fietsvoorzieningen in de vorm van het vervolmaken van een regionaal fietsnetwerk, het optimaliseren van het fietsnetwerk met name voor afstanden tot 7,5 km, het verbeteren van de overstapmogelijkheden tussen fiets en openbaar vervoer en het stimuleren van de fiets als alternatief voor de auto. Ook streeft het Uitvoeringsprogramma naar een versterking, verbetering en uitbreiding van het openbaar vervoer in de regio.

2.4.5 Het Bodemarchief Ontrafeld: Nota archeologie ‘Duin, Horst en Weidegebied’ (2009)

Onder invloed van het Verdrag van Malta en de herziene wetgeving, is de rol van de gemeente essentieel geworden binnen het archeologietraject. De gemeenten Wassenaar, Voorschoten en Leidschendam-Voorburg, samenwerkend in het Pact van Duivenvoorde, hebben in 2005 besloten om op een aantal beleidsterreinen gezamenlijk op te trekken ter versterking van het Duin, Horst en Weidegebied. Een van deze onderwerpen is het archeologiebeleid. De reden is gelegen in de geografische en historische samenhang van het gebied, die het wenselijk maakt het gebied eenduidig te behandelen.

De nota gaat er vanuit dat een transparant beheer van het eigen archeologische en in brede zin cultuurhistorisch erfgoed begint met het voor iedereen duidelijk maken waar en wanneer er met archeologisch erfgoed rekening gehouden dient te worden. Het behouden in situ, dat wil zeggen op zijn plek in de grond en het integreren van de archeologie in een nieuwe ruimtelijke inrichting staat daarbij voorop. Is dit onmogelijk, dan dient de archeologie conform alle geldende kwaliteitsregels onderzocht, gedocumenteerd en gearchiveerd te worden. Dit betekent dat er beleidsregels moeten worden opgesteld, waardoor het mogelijk wordt archeologisch verwachtingsvolle en waardevolle gebieden in de ruimtelijke plannen op te nemen en indien mogelijk te ontzien. Als eerste aanzet hiervoor dienen de door de provincie Zuid-Holland aangewezen gebieden van hoge en zeer hoge archeologische waarden en de door het Rijk beschermde archeologische monumenten. Daarnaast kunnen de Pactgemeenten binnen hun gemeentegrenzen nog andere waardevolle en eventueel te beschermen gebieden aanwijzen. Hier wordt uitgebreid op ingegaan in lid 3.4.3 van dit bestemmingsplan.

2.4.6 Regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 (2008)

In opdracht van diverse gemeenten heeft de Milieudienst West-Holland een Plan van Aanpak opgesteld waarin het regionaal klimaatprogramma voor de periode 2008 – 2012 is vastgelegd. Het klimaatbeleid dat in het Plan van Aanpak is vastgelegd heeft betrekking op zestien gemeenten uit Holland Rijnland en Rijnstreek. De samenwerking tussen gemeenten op het gebied van klimaatbeleid moet leiden tot een grotere effectiviteit in het aanpakken van de vraagstukken en de bijbehorende 'administratie' alsmede een efficiëntere uitvoering van activiteiten ter voorkoming van de klimaatverandering.

Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek is de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. De kabinetsambitie geeft voor de regio een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030. Uitgangspunt is verder dat de gemeentelijke organisaties in 2015 'klimaatneutraal' zijn.

Belangrijke constatering is dat alle zeilen moeten worden bijgezet om de klimaatambities te realiseren. Er wordt daarbij 'hoog' ingezet. Door hoog in te zetten is de kans op realisatie van de klimaatambities het grootst. De realisatie van de klimaatambities wordt in drie golven uitgezet. Het beeld van de golven komt uit het Werkprogramma Schoon en Zuinig. In de eerste golf worden meters gemaakt. Het betreft de periode 2008-2010. In de tweede golf (periode 2010-2020) worden de meters voorbereid. De derde golf betreft de uitvoering van experimentele maatregelen over de periode 2020-2030. Als einddatum is 2030 gekozen i.p.v. 2020 van het kabinetsbeleid. Deze einddatum sluit beter aan bij de structuurvisies van de gemeenten.

Om het klimaatprogramma te realiseren wordt medewerking gevraagd van alle steakholders, als bedrijven, burgers en instellingen. Participatie van doelgroepen is derhalve een onvermijdelijke voorwaarde voor het slagen van het programma.

2.4.7 Conclusie

Het voorliggende plan draagt bij aan het behoud van het unieke karakter van de regio. Bovendien wordt intensief- en meervoudig ruimtegebruik bevorderd en wordt er niet gebouwd in waardevolle gebieden en is de bebouwing gesitueerd op een locatie waar veel mensen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer. Dit conserverende plan is in overeenstemming met regionaal beleid.

2.5 Gemeentelijk Beleid

2.5.1 Ontwerp - Structuurvisie Voorschoten 2005 - 2020

De Structuurvisie is een gemeentelijk antwoord op de toenemende verstedelijking van de Randstad, waarin wordt aangegeven op welke wijze Voorschoten haar specifieke karakter kan behouden en versterken. De gemeentelijke Structuurvisie 2005-2020 is opgesteld om voor de middellange termijn als handvat te dienen om de ruimtelijke vraagstukken op de gebieden van wonen, zorg en welzijn, maar natuurlijk ook werken, verkeer, voorzieningen en recreatie in te passen in de beperkte beschikbare ruimte. Daarbij is als richtsnoer gebruik gemaakt van thema’s als: “koesteren, groeien en beheersen”.

De Structuurvisie vormt de vertaling van de geformuleerde beleidslijnen in een ruimtelijk-functioneel toekomstperspectief voor de periode tot circa 2020. Het strategisch vertrekpunt kan als volgt aangeduid worden:

  • het plezierige woonklimaat dient gehandhaafd te blijven (en waar nodig versterkt)
  • revitalisering van het centrumgebied, met daarbinnen opwaardering van de openbare ruimte, blijft van belang,
  • (volks)huisvestingsbeleid dient de eigenheid van Voorschoten te waarborgen binnen de gemêleerdheid van de regio,

Daarbij kan geconcludeerd worden, dat in de gevoerde discussies en beraadslagingen gedurende de afgelopen jaren als rode draad naar voren komt, dat gehecht wordt aan:

  • de sfeer, die de groene dorpsidentiteit oproept , dient vastgehouden te worden;
  • de bestaande omgeving dient gekoesterd en goed onderhouden te worden;
  • verouderde situaties mogen verbeterd of vernieuwd worden;
  • het centrumgebied heeft dringend een kwaliteitsimpuls nodig;
  • de nieuwe woonwijken horen het imago van woonkwaliteit van Voorschoten te bevestigen;
  • nieuwe initiatieven dienen te passen bij de identiteit van Voorschoten.

2.5.2 Structuurvisie 'Centrum Voorschoten 2020'

De Structuurvisie Centrum Voorschoten 'Kwaliteit voorop' is voor het centrumgebied de uitwerking van de Structuurvisie 2005-2020. De visie is de basis voor het nieuwe bestemmingsplan voor het centrumgebied. In deze structuurvisie is voor een drietal thema's gekozen. De drie thema's zijn vervolgens aan de hand van een SWOT analyse, uitkomsten van werkgroepen, workshops en individueel benaderde doelgroepen uitgewerkt een voorzien van scenario's.

  1. 1. Centrum aan de waterkant en optimalisering van de relatie met de Vliet

Er dient een zorgvuldige inpassing te komen van nieuwe ontwikkelingen in het historisch centrum, passend bij het Voorschotense erfgoed en de status van beschermd dorpsgezicht. Het winkelgebied moet aantrekkelijk zijn met mogelijkheden voor uitbreiding met andere publieksaantrekkende functies. Er zal onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden om het centrum ook bereikbaar te maken voor waterrecreatie en het aftasten van de kansen die hierdoor ontstaan als bijvoorbeeld een passantenhaven met eventueel luxe wonen en recreatie. Ook moet onderzocht worden hoe de relatie met de Vliet geoptimaliseerd kan worden, inclusief de verbinding naar het aangrenzende recreatiegebied Vlietland. Er moet ook gekeken worden naar de optimalisering voor fiets- en wandelrecreatie langs de Vliet en de relatie met het centrum.

Er zijn twee plekken in het centrum die in aanmerking komen voor een passantenhaven. Dit zijn het parkeerterrein Wagenerf aan de Marinelaan en/ of het MOC terrein en nabij Landgoed Huize Bijdorp. Ten behoeve van het maken van een definitieve keuze moet nader onderzoek worden gedaan.

  1. 2. Onderlinge gebieden in het centrum beter met elkaar verbinden

Geconstateerd is dat het centrum van Voorschoten bestaat uit een aantal deelgebieden waarvan de onderlinge relatie de nodige aandacht verdient. Het centrum bestaat vooral uit gesloten bouwblokken met hoge bebouwingsdichtheden. Tevens kent het gebied een hoge dichtheid van voorzieningen, met name op de begane grond, en een hoge gebruiksdruk. De structuur van het centrum wordt vooral bepaald door de Voorstraat en de Schoolstraat die samenkomen rondom de kerk. Om de aansluiting van deze twee straten te optimaliseren moet bekeken worden hoe de verbindingen en overgangen geoptimaliseerd en verbeterd kunnen worden.

Ten aanzien van de Schoolstraat is het gewenst dat het winkelgebied wordt opgetrokken in zuidelijke richting naar de locatie van de oude Rabobank/ Deltaplein. Het is gewenst dat zich hier een nieuwe publiekstrekker voor het centrum komt. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een nieuwe winkellocatie met appartementen.

Er dient aandacht te zijn voor de inrichting van de openbare ruimte, autoparkeren en concentratieplekken voor fietsparkeren. Het levendig houden van het centrum is van groot belang. In het kader hiervan dient onderzocht te worden hoe "wonen boven winkels" hier een bijdrage aan kan leveren.

  1. 3. Gezamenlijke koers voor horeca en cultuur

In andere nota's is al gevraagd om de samenhang tussen cultuur en horeca in de Voorstraat vast te leggen. Er wordt onder andere gesproken over nieuwe culturele bestemmingen, uitbreiding van de horeca met een hoger segment, meer terrassen, restaurants, uitgaan voor jongeren en een hangplek voor ouderen.

Onderzocht moet worden hoe het cultuuraanbod in het centrum versterkt kan worden en hoe op den duur vrijkomende gebouwen een bijdrage kunnen leveren aan nieuwe culturele invullingen in het centrum.

In totaal zijn er zeven ontwikkellocaties in de structuurvisie opgenomen. Voor iedere locatie is een uitvoeringsprogramma opgesteld. Op deze ontwikkellocaties wordt in paragraaf 4.2 nader ingegaan.

De Structuurvisie Centrum Voorschoten 2020 is op 3 november 2011 door de gemeenteraad vastgesteld.

2.5.3 Ruimtelijke visie centrumvoorzieningen (2010)

De gemeente Voorschoten heeft de ambitie om de positie van het centrum binnen de regio te behouden en te versterken als locatie om te winkelen, wonen en te verblijven. In 2003 is de Kadernota Centrumgebied opgesteld als richtinggevend document voor toekomstige ontwikkelingen. Inmiddels hebben zich diverse ontwikkelingen voorgedaan in Voorschoten, omliggende winkelgebieden en de detailhandel in het algemeen. Dit document is opgesteld om de behoefte naar een actuele visie te vervullen.

De visie stelt dat het centrum een lokale verzorgingsfunctie heeft en goed functioneert. Ondanks de grote concurrentie in de omgeving is een compleet aanbod aanwezig met sterke filialen en veel gespecialiseerde zelfstandige ondernemers. De Schoolstraat is het kernwinkelgebied met een heldere lineaire structuur. Aan de zuidkant ontbreekt een publiekstrekker. De Voorstraat heeft een historische uitstraling en horeca in het hogere segment. De bereikbaarheid van het centrum is goed, de huidige parkeercapaciteit lijkt aan de krappe kant.

Om de positie van het centrum verder te versterken zijn twee onderdelen van belang, namelijk de primaire functie en het onderscheidend vermogen. Bij het versterken van de primaire functie van het centrum betreft het het optimaliseren van de positie als lokaal dorpscentrum door versterking van het boodschappenaanbod. Gemak en efficiëntie is voor de consument van groot belang. Goede bereikbaarheid, parkeren en een prettig verblijfsklimaat met enige winkelondersteunende horeca dragen hieraan bij. Als de primaire functie op orde is, krijgen door de hoge passantenstromen ook kleinere specialistische zaken een grotere kans. Samen met de aantrekkelijke stedenbouwkundige kwaliteit en horeca levert het een bijdrage aan het onderscheidend vermogen ten opzichte van andere centra.

In de Ruimtelijke visie centrumvoorzieningen is aangegeven dat om de visie te realiseren een aantal projecten in onderlinge samenhang uitgevoerd moet worden, waaronder het actualiseren van het bestemmingsplan.

2.5.4 Horecavisie Voorschoten 2011

Met de horecavisie streeft de gemeente Voorschoten naar het mogelijk maken van een horecaontwikkeling die de ruimtelijke en economische aantrekkingskracht en de kwaliteit van het wonen, werken, winkelen en verblijven van de gemeente Voorschoten versterkt.
De doelstellingen van de horecavisie zijn:

  1. 1. Het primaire doel is de horeca de ruimte te geven om zich te ontwikkelen tot een vitale en toekomstbestendige voorziening van Voorschoten.
  2. 2. Het secundaire doel is het versterken van de economische kracht van de Voorschotense economie.
  3. 3. Een afgeleid doel is een helder kader schetsen waarbinnen de horeca, in brede zin, kan opereren. Daarnaast wordt een vereenvoudiging van regels en verlaging van lasten nagestreefd.

De horecavisie is uiteindelijk de basis voor de structuurvisie en het bestemmingsplan, de APV en vergunningen en voor overleg inzake veiligheid, duurzaamheid en toegankelijkheid.

In het centrum van Voorschoten is ruimte voor het uitbreiden van de horecafunctie, er kunnen in totaal 5 verkooppunten bijkomen. Deze horeca uitbreiding zal vooral plaatsvinden in het centrumgebied, de Voorstraat (3 avondhoreca) en de Schoolstraat (2 daghoreca), buiten het centrum zal uitbreiding niet worden gestimuleerd. Om de overlast beperkt te houden, wordt in de Voorstraat gestreefd naar zoveel mogelijk aaneengesloten horeca en daarmee ook aaneengesloten terrassen. Dit vergroot de aantrekkingskracht en beperkt de overlast. Door de voorgestelde uitbreiding van de horeca zal er meer terras ontstaan in de Voorstraat. De terrassen moeten overigens wel toegankelijk blijven voor minder validen. Hierover moeten afspraken worden gemaakt met de horeca-ondernemens. Ook dienen er afspraken te worden gemaakt over de verdeling van de ruimte in de Voorstraat tussen terras en de wekelijkse warenmarkt.

2.5.5 Woonvisie 2010 - 2014 (2010)

In de Woonvisie uit januari 2010 presenteert de gemeente Voorschoten een duidelijke missie met betrekking tot wonen. Deze luidt: 'samen bouwen aan een lommerrijk dorp met een kloppend historisch centrum, waar groen, cultuurhistorie, duurzaamheid en gevarieerdheid sleutelwoorden zijn.' Deze missie vloeit voort uit de volgende ambities van de gemeente Voorschoten:

  • Bereiken van een gevarieerde bevolkingssamenstelling.
  • Versterken van het (historische) centrum.
  • Handhaven van het plezierige woon- en leefklimaat.
  • Waarborgen van de eigenheid binnen de gemêleerdheid van de regio.
  • Vasthouden van de dorpse en groene sfeer (dus geen hoogbouw: meer dan zes bouwlagen).
  • Vergroten van het duurzame karakter van de gemeente.
  • Koesteren van de bestaande omgeving.
  • Verbeteren en vernieuwen van verouderde situaties.

Om de missie te realiseren zijn drie beleidsdoelen opgesteld:

  1. 1. Bereiken van een gevarieerdere bevolkingssamenstelling.
      • Een gevarieerde bevolkingssamenstelling vraagt om een gevarieerde woningvoorraad die voldoet aan de behoefte van alle bewoners van Voorschoten. Dit impliceert gedifferentieerd bouwen, een diversiteit in woonmilieus (vooral dorps en groen-stedelijk), met oog voor zorg- en welzijnsvoorzieningen in de wijken.
  2. 2. Versterken van een veilige en duurzame woon- en leefomgeving.
      • De regio kiest voor het open houden van de huidige open gebieden en het bouwen binnen de huidige bebouwde gebieden. Hiermee kiest de regio voor het versterken van de Voorschoten maakt deel uit van de gebieden die de regio open wil laten. De gemeente ondersteunt deze gedachte door binnen de bebouwde kom te bouwen.
  3. 3. Vergroten van de levendigheid.
      • De ontwikkeling van de historische kern van Voorschoten tot centrum van een groot dorp heeft niet geleid tot het verdwijnen van de woonfunctie. Wel is er plaatselijk leegstand van de woonruimte boven winkels. Ook zijn er op sommige plekken te weinig woningen om voor levendigheid en sociale controle in de avonduren te zorgen. De gemeente wil dat het centrum levendiger wordt.

2.5.6 Nota Erfgoed (2009)

In de Nota Erfgoed worden met drie accenten prioriteiten gesteld bij de uitvoering van het beleid. Het eerste accent is erop gericht het aanwezige erfgoed veilig te stellen door eigenaren te stimuleren zelf te investeren in hun eigendom door middel van voorlichting, vergunningverlening en lichte subsidies. Als uitvoering van de vastgestelde nota wordt gewerkt aan een actualisatieslag en een gemeentebrede inventarisatie van alle cultuurhistorische waarden. In het verlengde daarvan gaat het tweede accent in op het belang van het erfgoed voor de maatschappelijk en ruimtelijke ontwikkeling van Voorschoten. Kernwoorden zijn ruimtelijke kwaliteit, een waardenkaart en integraal en gebiedsgericht werken. Tot slot ligt het derde accent op het uitdragen, openstellen en profileren van het erfgoed, binnen de gemeente maar ook daarbuiten. Communicatie is daarbij een kernbegrip. Door deze drieslag in het beleid wordt er gewerkt aan een goede kwaliteit (behoud, onderhoud en ontwikkeling) van het culturele erfgoed.

2.5.7 Welstandsnota

Onderstaande uitgangspunten vormen de basis voor het welstandsbeleid. Deze uitgangspunten zijn meegenomen in het opstellen van de welstandscriteria, maar vormen ook het kader waarbinnen het welstandstoezicht moet plaatsvinden.

  • Aandacht en zorg voor de identiteit van Voorschoten: Centraal in het welstandsbeleid is de zorg voor de bebouwde omgeving, om de identiteit en uitstraling van Voorschoten te waarborgen en waar nodig te versterken. Deze identiteit wordt gekenmerkt door de kleinschaligheid van het historisch dorpscentrum en de sterke relatie van de bebouwde kom met het landschap.
  • Welstandbeleid per gebied: De gebiedsgerichte welstandscriteria geven aan hoe een bouwwerk ‘zich moet gedragen’ en welke gewaardeerde karakteristieken uit de omgeving in het ontwerp moeten worden meegenomen/gebruikt.
  • ‘Ruimte’ om te bouwen: Naast het collectieve belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving is de gemeente ook van mening dat er voldoende individuele mogelijkheden moeten zijn om te (ver)bouwen. In de sneltoetscriteria voor veel voorkomende kleine bouwwerken worden de mogelijkheden voor kleine bouwwerken aangegeven, waarbij onderscheid is gemaakt tussen voor- en achterkant.
  • Helderheid in welstandsbeoordeling: Er is een duidelijke behoefte voor een overzichtelijke en gestroomlijnde procedure van welstandsafhandeling en een duidelijke afbakening van het domein van de ambtelijke afhandeling en de welstandscommissie.

2.5.8 Visie op Verkeer en Vervoer in Voorschoten 2009-2020

De Verkeersvisie is in samenspraak met belanghebbenden ontwikkeld. In de Verkeersvisie geeft de gemeente aan wat het kader is voor het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente. Het begrip ‘duurzaam’ staat centraal; Duurzaam Veilig, bruikbaar voor langere tijd en met respect voor de leefomgeving. Veel aandacht in de nota gaat uit naar de fietser, de voetganger en het openbaar vervoer. Extra aandacht is er voor kwetsbare verkeersdeelnemers zoals (school)kinderen, senioren en mensen met een mobiliteitsbeperking. Voor het autoverkeer zijn in het afgelopen jaar al belangrijke besluiten genomen, denk aan het parkeerbeleid voor het centrumgebied en de Traverse. Deze besluiten zijn integraal onderdeel van de Verkeersvisie.

Het wegennet van Voorschoten is relatief verkeersveilig. Om de verkeersveiligheid voor de toekomst zeker te stellen wordt het wegennet Duurzaam Veilig ingericht en worden alle wijken ingericht als 30 km zones.

Om de verkeersveiligheid van fietsers en voetgangers te verbeteren wordt vooral aandacht besteed aan schoolroutes en oversteekplaatsen. Om het gebruik van de fiets te vergroten wordt het stelsel van fietspaden en fietsroutes gecompleteerd en wordt het comfort voor de fietser verbeterd door het wegdek goed te onderhouden.

De regio Holland Rijnland heeft een plan ontwikkeld om het openbaar vervoergebruik flink te laten stijgen. Dit zal ook in Voorschoten goed merkbaar zijn. Punt van aandacht is het bedieningsniveau van het openbaar vervoer in de wijken.

Uit onderzoek blijkt dat het autoverkeer in Voorschoten de laatste tientallen jaren nauwelijks is toegenomen. Het wegennet voor de auto is binnen Voorschoten daarom nog steeds van voldoende capaciteit en zal dat naar verwachting ook voorlopig blijven.

De Visie is uitgewerkt in een Maatregelenpakket Verkeer en Vervoer (MPV). Het doel van het MPV is om de uitvoering van het verkeers- en vervoerbeleid te sturen en te monitoren. Het MPV is daarmee basis voor de besluitvorming in de raad van Voorschoten over de jaarlijkse programmering van de uitvoering van het verkeers- en vervoerbeleid.

2.5.9 Evaluatie parkeerbeleid centrumgebied Voorschoten (2012)

In mei 2011 heeft een parkeeronderzoek in het centrumgebied van Voorschoten plaatsgevonden. Op basis van de parkeertellingen, gemeentelijke beleidvisies en enkele interviews is het parkeerbeleid voor het centrumgebied geëvalueerd. In maart 2012 heeft de gemeenteraad de parkeernota 'Parkeren in het centrumgebied van Voorschoten: naar een duurzaam parkeerbeleid' geëvalueerd. Naar aanleiding van de evaluatie worden de volgende nadere uitvoeringsmaatregelen uitgewerkt.

Historisch tekort en parkeernormen

In het centrum ligt de gemiddelde bezettingsgraad en de maximale bezettingsgraad van het gebied binnen de binnenring als geheel en het gebied buiten de binnenring als geheel onder de benoemde kritische grens van 85 %. Daarmee kan gesteld worden dat zich geen 'problemen' voordoen in beide deelgebieden ten aanzien van autoparkeren. De parkeervraag en het parkeeraanbod zijn in evenwicht en dat betekent dat er ook geen sprake is van een 'historisch tekort'. Nu er evenwicht is is het mogelijk de parkeerbalans en de normen waarop deze gebaseerd is te kalibreren. Wanneer inzicht wordt verkregen met welke functies in de huidige situatie de gemeten parkeervraag wordt veroorzaakt, is het mogelijk een preciezere inschatting te doen van de bijbehorende normen voor de situatie in Voorschoten. Naar verwachting leidt dit tot een neerwaartse bijstelling van de huidige algemene parkeernormen. Daarmee komt er een parkeernorm die specifiek is toegespitst op het centrum van Voorschoten. Daadwerkelijke verlaging is alleen mogelijk wanneer voor alle nieuwe of gewijzigde functies in het gebied de (nieuwe) parkeernorm strikt wordt toegepast en opgelegd aan initiatiefnemers. Nu er evenwicht is betekent dit niet dat er geen knelpunten meer zijn. In sommige telsecties is de bezettingsgraad namelijk wel problematisch, maar deze knelpunten kunnen in sommige gevallen worden opgelost of verminderd. In de uitwerking zal voor enkele parkeerterreinen nader onderzocht worden hoe het gebruik en de ruimtelijke kwaliteit verder verbeterd kan worden. Dit geldt zeker voor het Sir Winston Churchillplein, het Burgemeester Van der Haarplein en het parkeren in de Overslagstraat, maar ook de andere parkeervoorzieningen zullen tegen het licht worden gehouden en worden bezien of optimalisatie qua gebruik en uitstraling kan worden bereikt.

Voorstraat

Op basis van de parkeertellingen is het niet gewenst om de Voorstraat parkeervrij te maken. Op drukkere momenten in de week zal dit leiden tot een loopafstand van parkeerders van meer dan 250 meter dan wel tot meer zoekwerk door met name het zuidelijk en het oostelijk deel van het centrum. Daarnaast zal er naar verwachting sprake zijn van verdringing van andere parkeerders van nabij gelegen parkeerplaatsen, zoals bijvoorbeeld het Wagenerf. In lijn met de Ruimtelijke visie centrumvoorzieningen en de Structuurvisie Centrum zal dan ook een inrichtingsplan voor de Voorstraat gemaakt worden met behoud van autobereikbaarheid, parkeren en meer ruimte voor de horecafunctie (terras).

Blauwe zone

De blauwe zone in en rondom het centrum werkt, ondanks dat er zeer beperkt wordt gehandhaafd. Met een verbetering van de handhaving, zoals de gemeente voornemens is, kan de werking nog verder verbeteren. Daarmee zal echter ook enige verdringing van parkeerdruk naar de naastgelegen straten plaatsvinden en dus ook de kans op overlast aldaar toenemen. Als de bezettingsgraad in de blauwe zone hierdoor voldoende terugloopt en er blijkbaar voldoende capaciteit is voor kort parkeren ten behoeve van het centrum, kan de blauwe zone worden verkleind. De invoering van een parkeerverwijssysteem zal ook bijdragen aan een betere parkeerverdeling.

Fietsparkeren

Uit de parkeerevaluatie blijkt dat de voorgenomen fietsclusters met uitzondering van de fietsenstallingen nabij Albert Heijn niet zijn gerealiseerd. Het is dan ook belangrijk dat de omvangrijke fietsclusters snel worden aangelegd. Dit geldt vooral voor de fietsenstallingen nabij de Hema en de Dorpskerk. De fietsenstallingen aan de zuidzijde van de Schoolstraat worden opgepakt bij de realisatie van de projecten 'Knooppunt Voorschoten' en 'Deltaplein'. In de Schoolstraat blijft het in beide richtingen toegestaan te fietsen.

Laden en lossen

De in het centrum van Voorschoten gevestigde winkels zijn voor hun bevoorrading, al dan niet gedeeltelijk, afhankelijk van de Schoolstraat, welke direct grenst aan het plangebied. Ten behoeve van het laden en lossen kent de straat momenteel een eenrichtingsverkeer-regime vanuit het zuiden. In lijn met de herontwikkelingen die voortkomen uit het project 'Knooppunt Voorschoten' en het project Deltaplein zal de rijrichting in de winkelstraat worden omgedraaid. Dit heeft vooral voordelen voor de verkeersafwikkeling bij de Wijngaardenlaan, doordat er één rijrichting komt te vervallen. Het laad- en losverkeer rijdt in de nieuwe situatie de Schoolstraat in vanuit het noorden en gebruikt de ruimte tussen het hoofdgebouw en het paviljoen om het winkelcentrum te verlaten.

2.5.10 Groenstructuurvisie (2009)

De groenstructuurvisie heeft betrekking op al het groen binnen de bebouwde kom van Voorschoten. Het geeft een visie op het openbare groen dat in beheer is bij de gemeente en doet uitspraken over de beeldbepalende groengebieden die in beheer zijn van particulieren.

De groenstructuurvisie bouwt voort op de structuurvisie 2005-2020 die in maart 2007 door de raad is vastgesteld. De volgende thema’s uit de structuurvisie hebben direct betrekking op het groen:

  1. a. handhaven en versterken van de bestaande parken en landgoederen als groene oases in en rondom het dorp;
  2. b. handhaven en versterken van het groene karakter van het dorp door lanen als groene aders de verbindende schakels te laten vormen tussen de landgoederen;
  3. c. versterken van de historische koppeling van het centrumgebied met de Vliet, waardoor aansluiting gevonden wordt bij de recreatieve potentie van de Vliet en Vlietland.

Deze groenstructuurvisie heeft de volgende doelen:

  1. 1. Bepalen van de gewenste kwaliteit van het groen en de daarmee samenhangende structuren en routes;
  2. 2. Behouden en ontwikkelen van een duurzame groenstructuur en waterstructuur die aansluit op de cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden;
  3. 3. Bieden van een beleidskader voor de beheerkwaliteit, honden in de openbare ruimte, spelen in het groen en de verkoop van groen aan particulieren;
  4. 4. Doen van voorstellen en geven van richtlijnen voor de verbetering van de inrichting van het openbaar groen in parken, groenzones en woonomgeving.

Omdat de groenstructuurvisie een thematische structuurvisie is, kan het voorkomen dat de visie onderdelen bevat die knelpunten opleveren voor andere belangen van de gemeente Voorschoten of andersom. In dat licht vormt de groenstructuurvisie een afwegingskader waar, onderbouwd door andere gemeentelijkebelangen, via besluitvorming van afgeweken kan worden. De groenstructuurvisie dient tevens als kader voor inrichtingsplannen en beheerplannen. Bij het plan is een programma met maatregelen en projecten opgenomen.

2.5.11 Milieubeleidsplan 2004 - 2008 (verlengd naar 2010)

In het Milieubeleidsplan is een onderscheid gemaakt in speerpunten en overige beleidspunten. De belangrijkste aandachtspunten voor het toekomstige milieubeleid zijn als uitvloeisel van de startnotitie, het coalitieprogramma, het overleg met externe betrokkenen en de zienswijzen benoemd als speerpunten van het MBP. Een speerpunt moet 'gelezen' worden als een beleidsonderdeel waarin de komende periode extra aandacht naar uit zal gaan.

In het Milieubeleidsplan zijn een viertal speerpunten opgenomen:

  • Energie – klimaatbeleid (coalitieprogramma)
  • Vergunningverlening en handhaving
  • Duurzaam bouwen (en ruimtelijke ordening)(coalitieprogramma)
  • Afval (eveneens coalitieprogramma)

Per onderwerp wordt een ambitieniveau voorgesteld. Er zijn drie ambitieniveaus opgesteld.

  • I. Voldoen aan wettelijke eisen, aan rijks- en provinciaal beleid en bestuurlijke afspraken nakomen.
  • II. Conformeren aan het beleid zoals dat bij vergelijkbare gemeenten gangbaar is of binnenkort gangbaar zal worden.
  • III. Alles doen wat technisch en wettelijk haalbaar is en binnen de financiële mogelijkheden ligt. Dat wil zeggen dat de investeringskosten in verhouding staan tot de milieuopbrengst.

In het algemeen geldt dat de gemeente Voorschoten voldoet aan ambitieniveau I. Op vele onderwerpen blijkt het mogelijk, afhankelijk van personele en financiële mogelijkheden om ambitieniveau II na te streven. Hier en daar wordt ambitieniveau III nagestreefd. Het voorstel om een onderwerp volgens een bepaald ambitieniveau te realiseren, is een politieke keuze die ter besluitvorming wordt voorgelegd.

2.5.12 Beschermd dorpsgezicht 1968

In april 1968 is het beschermd dorpsgezicht van Voorschoten vastgesteld. In paragraaf 3.4.1 is een afbeelding opgenomen met de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht.

De aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht ex artikel 20 van de monumentenwet omvat behalve de Voorstraat met de hieraan gelegen bebouwing, de Hervormde Kerk met het naastgelegen kerkhof, de rond dit kerkhof gelegen bebouwing, waaronder de in het dorpsbeeld zeer karakteristiek gelegen panden Treubstraat nummers 31-33-35 en voorts de Hervormde pastorie Treubstraat 5 met de directe omgeving hiervan.

De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht betekent nadrukkelijk geen "bevriezing" van de terreinen en opstallen binnen de begrenzing. De beschermende maatregelen, die na de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht door middel van een stedebouwkundige regeling voor het desbetreffende gebied zijn genomen, dienen in de eerste plaats om het karakter van het beschermde dorpsbeeld zoveel mogelijk te behouden, zonder evenwel tot een volledige conservering van het nu bestaande over te gaan.

Voor de Voorstraat betekent dit het behoud van de huidige rooilijnen, het behoud van de aanwezige boombeplanting en het treffen van zodanige stedebouwkundige voorschriften ten aanzien van de bestemming en vormgeving van de bebouwing, dat een harmonisch beeld behouden blijft.

2.5.13 CO2 - neutraal Voorschoten (2009)

In opdracht van de gemeente Voorschoten heeft CE Delft nadere uitwerking gegeven aan het Regionaal Klimaatprogramma. Directe aanleiding voor het onderzoek was de wens van de raad om een ambitieus klimaatbeleid te ontwikkelen dat verder gaat dat het regionale klimaatprogramma. De raad heeft daarbij aangeven zo spoedig mogelijk een CO2-neutrale gemeente te willen worden.

Voorschoten kiest in haar klimaatbeleid uiteindelijk voor het hanteren van CO2-reductiedoelstellingen en niet voor begrippen als klimaatneutraal of energieneutraal. De ambitie wordt neergelegd dat Voorschoten in het midden van de 21ste eeuw, zo rond 2050, CO2-neutraal is. Voor 2030 wordt een 50% CO2-reductie nagestreefd ten opzichte van 1990. In 2015 wil de gemeente 20% CO2-reductie hebben bereikt. De in het rapport beschreven maatregelen vormen een aanvulling op de plannen van de regionale milieudienst. Veelal betreft het intensievere vormen van maatregelen die ook in het kader van het Plan van Aanpak Regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 zijn voorgesteld. Een nauwe samenwerking met de regionale milieudienst is dan ook een voorwaarde voor het welslagen van de missie.

2.5.14 Conclusie

In het afgelopen decennium hebben zich diverse ontwikkelingen voorgedaan in Voorschoten, omliggende winkelgebieden en de detailhandel in het algemeen. Dit bestemmingsplan voorziet in de actualisatie van deze ontwikkelingen. Het bestemmingsplan kent wel een conserverend karakter, wat betekent dat alleen concrete ontwikkelingen in het bestemmingsplan worden opgenomen. Overige ontwikkelingen die nog getoetst moeten worden op haalbaarheid zullen separaat moeten worden uitgewerkt.

Het groen in het plangebied blijft ongewijzigd en het parkeer- en verkeersbeleid zal verder tot uiting komen in de toetsing van het plan in hoofdstuk 5. Vooral het derde beleidsdoel van de gemeentelijke Woonvisie heeft significante betrekking op het plangebied. Het voorliggende plan heeft geen negatieve gevolgen voor de realisatie van dit beleidsdoel en ook niet voor de woonmissie van de gemeente Voorschoten in het geheel.

2.6 Beleid Hoogheemraadschap Van Rijnland

2.6.1 Handreiking Watertoetsproces bij Rijnland (2008)

De watertoets is vanaf november 2003 opgenomen in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). In het kader van het artikel 3.1.1. Bro-overleg is de waterbeheerder overlegpartner bij het opstellen van bestemmingsplannen.

Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen en om de beleving van water voor burgers te vergroten, is het watertoetsproces in het leven geroepen. Het doel van het watertoetsproces is om, in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten. In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. De watertoets is het proces waarbij de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland) en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan (bijvoorbeeld gemeente, projectontwikkelaar, particulier) samenwerken. Het samenwerkingsproces moet uiteindelijk leiden tot een zogenaamde 'waterparagraaf' die onderdeel uitmaakt van het uiteindelijke plan of besluit. Het resultaat van overleg met het Hoogheemraadschap van Rijnland is opgenomen in paragraaf 5.12.

2.6.2 Waterbeheerplan (2009)

Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het WBP is te lezen op de website van het Hoogheemraadschap vanRijnland (www.rijnland.net/wat_doet_rijnland/waterbeheerplan).

2.6.3 Conclusie

Met het opnemen van de waterparagraaf in 5.12 voldoet het voorliggende bestemmingsplan aan de eisen van het Hoogheemschap van Rijnland.

2.7 Conclusie

Het bestemmingsplan voor het Centrum van Voorschoten is gericht op behoud van de herkenbaarheid en de diversiteit van het centrum. Het bestemmingsplan is conserverend van aard, er zijn geen grote ontwikkelingen voorzien. Het is een gebied met een sterke bundeling van functies en activiteiten, dit karakter wordt met dit bestemmingsplan behouden en versterkt. Het bestemmingsplan is in lijn met het ruimtelijk beleid op de verschillende overheidsniveaus.

Hoofdstuk 3 Analyse

3.1 Ontstaansgeschiedenis

Voorschoten is ontstaan op een oude strandwal. Rond 2000 voor Christus ontstond een nederzetting op dit hoogste punt, ter hoogte van de huidige Voorschotense wijk Boschgeest. Deze nederzetting, Forescate, wordt voor het eerst in 930 na Christus vermeld.

De jaarmarkt wordt al in aan het begin van de dertiende eeuw in verscheidene stukken genoemd. De oudste vermelding heeft betrekking op het jaar 1204. De markt, die minstens een week duurde, was voor Voorschoten van groot economisch belang.

In de vroege Middeleeuwen liep een van de weinige Zuid-Hollandse handelsroutes over land langs deze nederzetting en markt. De gunstige ligging maakte het marktplein van Voorschoten, thans de Voorstraat, een ontmoetings- en handelsplaats. Het gebied van Voorschoten strekte zich uit van de huidige gemeentegrens tussen Voorburg en Leidschendam tot aan de Rijn. Aan de oostzijde werd het begrensd door de Vliet en aan de westzijde door de veenstrook tussen binnen- en buitenduinen.

In het eerste kwart van de dertiende eeuw verrees ten zuiden van het dorpscentrum ook een kasteel. Later werd Voorschoten een geliefde vestigingsplaats voor buitenplaatsen.

Voorschoten is nu vooral een forensenplaats. Met name in de eerste naoorlogse decennia is de gemeente sterk gegroeid: van bijna 5500 inwoners in 1934 naar ruim 9300 begin 1946. Het inwonertal van Voorschoten kende een forse toename in de jaren vijftig en zestig van deze eeuw. Daarna is het inwonertal ondanks de bouw van vele woningen nauwelijks meer gegroeid. Er wonen nu bijna 24.000 mensen in de gemeente Voorschoten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0004.jpg"

Afbeelding 3.1: Omgeving Voorschoten met de vele landgoederen en buitenplaatsen in 1678

3.2 Functionele Analyse En Beschrijving

Het centrum van Voorschoten karakteriseert zich door een grote hoeveelheid aan functies. Naast detailhandel is er ruimte voor horeca, wonen, dienstverlening en een aantal (sociaal) maatschappelijke voorzieningen. Bovendien zijn er enkele bedrijven gevestigd.

Detailhandel

Het centrum van Voorschoten heeft een lokale verzorgingsfunctie en functioneert goed. Er is een compleet aanbod aan winkels met sterke filialen en veel gespecialiseerde zelfstandige ondernemers. Het winkelaanbod in het centrum is circa 10.000 m² wvo, dat in vergelijking met vergelijkbare kernen klein is te noemen.

Detailhandelsfuncties bevinden zich voornamelijk in de Schoolstraat. De Schoolstraat is daarmee te karakteriseren als kernwinkelgebied. Hier gevestigd zijn trekkers als de HEMA, Albert Heijn en de ALDI. De zuidkant van de Schoolstraat mist een publiekstrekker.

De kerk, de diaconiehuisjes, het kerkhof met mortuarium en de terreinen met aanwezige beplanting/bomen vormen een karakteristiek ensemble dat als geheel dient te worden gehandhaafd. Het geheel vormt echter een relatief rustige plek in het voor het overige drukke winkelgebied. Voor de diaconiewoningen wordt om die reden gezocht naar een bestemming die meer aansluit bij het winkelgebied. In navolging van de vestiging van de wereldwinkel in één van de huisjes wordt gedacht aan vestiging van een VVV-kantoor, de Oudheidskamer, een boekhandel of een galerie met kunstuitleen. Om het oorspronkelijke karakter te behouden is handhaving van de relatief gesloten architectuur van de gevel uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0006.jpg"

Afbeelding 3.2: Detailhandel

Horeca

De horeca concentreert zich in de Voorstraat. Het aantal horecavestigingen in Voorschoten is beperkt ten opzichte van kernen van vergelijkbare grootte. Ook de gemiddelde oppervlakte van een horecabedrijf is relatief klein t.o.v. het landelijk gemiddelde. De toekomstvisie is gericht op horeca in het hogere segment dat kan profiteren van de kwaliteiten van de Voorstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0007.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0008.jpg"

Afbeelding 3.3: Horeca

Wonen

In het hele gebied wordt gewoond. Een groot deel van de woningen is grondgebonden in geschakelde of vrijstaande vorm. Een deel van de woningen is vormgegeven als meergezinswoningen. Deze woningen bevinden zich hoofdzakelijk aan de Koninklijke Marinelaan, de Oranjeboomstraat en de Raadhuislaan. In het kernwinkelgebied wordt ook gewoond boven winkels (lichtgeel in onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0009.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0010.jpg"

Afbeelding 3.4: Wonen

Overige functies

Dienstverlening is verspreid over het gebied te vinden, onder andere in de vorm van apotheken (apotheek 'De Meidoorn' aan de Voorstraat en apotheek 'Schoolstraat' aan de Schoolstraat), een bank (Rabobank en ING), een tandartsenpraktijk (Deltadents in de Schoolstraat), een kinderdagverblijf (Voorstraat) alsmede meerdere makelaars en adviseurs (assurantiën, hypotheek, e.d.).

Bedrijven zijn beperkt aanwezig. Incidenteel is er sprake van opslag. Aan de Koninklijke Marinelaan is het Uitvoerende Bedrijf van de gemeente Voorschoten gevestigd. Van 1946 tot 1961 was in het zelfde gebouw het Marine Opkomstcentrum (MOC) gevestigd.

Op een tweetal plaatsen in het centrum zijn gebouwen ten dienste van nutsbedrijven aanwezig. Het betreft een (hoofd)rioolgemaal van de gemeente Voorschoten (Molenlaan) en een telecomcentrale van KPN (Overslagstraat). Naast de telecomcentrale staat een zendmast.

Onder maatschappelijke doeleinden zijn verbonden aan de beide kerken in het gebied; de Protestantse Kerk aan het Kerkplein (Dorpskerk, Kerkplein 2) en de Gereformeerde Kerk in de Schoolstraat (Het Kruispunt, Schoolstraat 2). Naast de Gereformeerde Kerk bevindt zich zalencentrum 'De Werf' met daaronder jongerencentrum 'De Kelder'.

In het centrum van Voorschoten bevindt zich tevens het Historisch Museum Voorschoten (Voorstraat 17).

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0011.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0012.jpg"

Afbeelding 3.5: Overige functies

3.2.1 Conclusie

Ondanks veel sterke concurrende winkelcentra in de omgeving is een relatief compleet voorzieningenaanbod aanwezig. Het aanbod publieksgerichte voorzieningen in Voorschoten is iets kleiner dan gemiddeld. Het horeca-aanbod is relatief klein, dat heeft te maken met de nabijheid van de binnenstad van Leiden waar veel horeca aanwezig is. Het aantal ambachten is groot en voor de overige sectoren ligt het aanbod op een gemiddeld niveau.

In de Structuurvisie voor het centrum is aangegeven dat er onderzoek moet worden gedaan naar uitbreiding van het horeca aanbod, met name in het hogere segment. En er wordt onderzoek gedaan naar het realiseren van een openbare pleinfunctie van het Treubplein waar ook terrassen een plek moeten krijgen.

In het gehele plangebied wordt gewoond, ook boven winkels en boven andere voorzieningen. Dit wonen zorgt voor de gewenste levendigheid in het centrum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0013.png"

Afbeelding 3.6: Gewenste ruimtelijke structuur (bron: Ruimtelijke Visie Centrumvoorzieningen 2009 van DTNP)

3.3 Stedenbouwkundige Analyse En Beschrijving

3.3.1 Ruimtelijke structuur

Het centrum van Voorschoten is gelegen op de strandwal. De strandwal bevindt zich evenwijdig aan de kustlijn, achter de brede rij relatief jonge duinen aan de kust, en is van oudsher een hogere gelegen deel in het landschap waarop eerste bewoning plaatsvond.

Tussen de binnenduinrand en de strandwal bevindt zich de strandvlakte. De strandvlakte is lager gelegen dan de strandwal en in de loop van de tijd ingepolderd. De polder staat nu bekend onder de naam Papenwegse polder. De Papenwegse polder is gelegen tussen Wassenaar en Voorschoten en kenmerkt zich door een veenweidelandschap.

Aan de oostzijde van de strandwal bevindt zich eveneens een voormalige strandvlakte. De oostzijde van het oude dorp kreeg na inpoldering een bebouwing op diepe percelen grenzend aan de Vinkesloot. De Vinkesloot staat in open verbinding met de verderop gelegen Vliet door de west-oost (af)lopende Kerk- of Molensloot. De Vliet vormt inmiddels de grens tussen de gemeente Voorschoten en de gemeentes Leiden en Leidschendam. De Vinkesloot, Kerk- of Molensloot en de Vliet vormden de route voor transport over water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0014.png"

Afbeelding 3.7: Ruimtelijke structuur

3.3.2 Bebouwingsstructuur

De bebouwingsstructuur in het centrum wordt voor een belangrijk deel bepaald door de zuidwest-noordoost lopende hoofdwegenstructuur. De bebouwing volgt daarmee in hoofdzaak de lintstructuur langs de historische straten. De Voorstraat maakt onderdeel uit van de oorspronkelijke route over de strandwal als verbinding tussen Den Haag en Leiden. Vervolgens is parallel hieraan de Schoolstraat aangelegd, vroeger de Achterweg genoemd. Tussen beide straten liggen dwarsverbindingen in de vorm van stegen. De Schoolstraat heeft een tijdlang de functie van de Voorstraat als het gaat om de doorgaande verbinding overgenomen. Later is de Koningin Julianalaan aangelegd die op haar beurt de rol van de Schoolstraat heeft overgenomen.

De Voorstraat heeft haar oorspronkelijke karakter weten te behouden. Dit in tegenstelling tot de Schoolstraat waar oorspronkelijke bebouwing is verdwenen en met name aan de westzijde is vervangen door nieuwere bebouwing. De meest ingrijpende veranderingen aan de Schoolstraat hebben zich voorgedaan in de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw. Door de ingrijpende veranderingen verschillen de Voorstraat-Treubstraat en de Schoolstraat wezenlijk in karakter.

Het historische dorpscentrum bestaat grofweg uit drie delen met verschillende verschijningsvormen; het kernwinkelgebied, het historisch centrum en het overig gebied. Het kernwinkelgebied vertoont een rommelig gevelbeeld. Hier wordt derhalve gestreefd naar een meer samenhangende bebouwingsstructuur met afstemming van panden onderling, voor wat betreft breedten, hoogtes, verticale geleding en de voorgevelrooilijnen. Het historisch centrum is een beschermd dorpsgezicht. Hier is consolidatie van de bestaande uitstraling van belang. Het overig gebied bestaat uit bebouwing buiten het kernwinkelgebied en het historisch centrum.

Zowel in het kernwinkelgebied als in het historisch centrum wordt het straatbeeld bepaald door doorgaande gevelwanden. De doorgaande gevelwand wordt slechts incidenteel onderbroken door vrijstaande bebouwing (beide kerken). In het overig gebied is sprake van gevarieerde bebouwing met geclusterde en solitaire bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0015.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0016.jpg"

Afbeelding 3.8: Bebouwingsstructuur

3.3.3 Groenstructuur

Het centrum bestaat vooral uit gesloten bouwblokken in een hoge bebouwingsdichtheid. In het centrum is om die reden weinig groen aanwezig. Het groen binnen het plangebied beperkt zich hoofdzakelijk tot boombeplanting in het verder stenige straatbeeld van straten, pleinen en stegen. Met name de leilinden in de Voorstraat nemen hierbij een prominente rol in. Incidenteel zijn er hofjes en binnentuinen die verstilde groene plekken vormen in het dorp. Groen bevindt zich verder aan de waterstructuur aan de oostzijde van het centrum, rondom de voormalige pastorie en rondom de Dorpskerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0017.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0018.jpg"

Afbeelding 3.9: Groenstructuur

3.3.4 Waterstructuur

De waterstructuur in het centrum bestaat uit (de restanten van) de Vinkesloot (achterlangs historische percelen) en het begin van de Kerk- of Molensloot en de aftakking daarvan richting Uitvoerend Bedrijf van de gemeente Voorschoten. Er bestaan ideeën om het water beter te gaan benutten en een passantenhaven aan te leggen ter plaatse van het MOC-terrein (terrein voormalige Marine Opkomst Centrum, thans in gebruik bij het Uitvoerend Bedrijf van de gemeente Voorschoten) en de Wagenerf-locatie. Daarnaast bevindt zich buitenom de voormalige pastorie aan de S.W. Churchillweg 2 een watergang. Het streven is er inmiddels op gericht om deze watergang te vervolmaken door aanleg van een noordelijk van het perceel gelegen watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0019.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0020.jpg"

Afbeelding 3.10: Waterstructuur

3.3.5 Wegenstructuur

De Veurseweg-Leidseweg vormt de verbinding van Voorschoten met Leiden en Den Haag. Door de grote verkeersdruk wordt de weg ter hoogte van de kern als fysieke barrière ervaren. De Wijngaardenlaan verbindt Voorschoten met Wassenaar. Beide ontsluitingswegen (Veurseweg-Leidseweg en Wijngaardenlaan) komen bij elkaar ter hoogte van de Schoolstraat/Deltaplein.

De Schoolstraat vormde in het verleden de verbinding tussen de Veurseweg en de Leidseweg en was zo onderdeel van de doorgaande verbinding tussen Den Haag en Leiden. Door de Schoolstraat liep ook de zogenaamde 'Blauwe Tram', een tramverbinding tussen Den Haag en Leiden. Het tracé van de oude tram is nog te herkennen in de bestrating van de weg. Later pas is de Schoolstraat verworden tot de belangrijkste winkelstraat en is de Koningin Julianalaan aangelegd om het verkeer buitenom het centrum te leiden en de Schoolstraat tot voetgangersgebied te kunnen maken.

De Koningin Julianalaan vormt samen met de Koninklijke Marinelaan, de Oranjeboom en de Raadhuislaan een verkeersring rondom het centrum. Aan de ring liggen verschillende parkeervoorzieningen waaronder de parkeergarage onder de HEMA en de Albert Heijn. Slechts het parkeren op het Treubplein is niet direct aan de 'ring' gelegen. Op het Treubplein bestaan plannen voor een ondergrondse parkeergarage.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0021.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0022.jpg"

Afbeelding 3.11: Wegenstructuur met links de tram in de Schoolstraat

3.3.6 Recente ontwikkelingen

HEMA

Op de oude plek van PC basisschool Gevers Deynoot in de Schoolstraat is nieuwbouw gepleegd met een nieuwvestiging van de HEMA, 14 bovenwoningen en een ondergrondse parkeergarage. De inrit van de parkeergarage is aan de Koningin Julianalaan gelegen. Naast de inrit is een verblijfsgebied gecreëerd dat in verbinding staat met De Passage die uitkomt op de Schoolstraat. PC basisschool Gevers Deynoot is thans gevestigd aan het Burgemeester van der Haarplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0023.jpg"

Afbeelding 3.12: HEMA met bovenwoningen en een ondergrondse parkeergarage

De Hooghe Tuyn (Albert Heijn)

Een recente nieuwbouwontwikkeling is de bouw van een nieuwe grotere Albert Heijn supermarkt op de kop van de Schoolstraat. De nieuwe supermarkt maakt deel uit van een nieuwbouwontwikkeling waarbij wonen, winkelen en parkeren zijn gecombineerd. Naast de Albert Heijn supermarkt bestaat dit project uit een grote 1-laagse ondergrondse parkeergarage met 100 openbare parkeerplaatsen, 41 private parkeerplaatsen en vier winkelunits. Boven de winkels zijn 41 woningen gebouwd, bestaande uit appartementen en stadswoningen (met werken op de begane grond).

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0024.jpg"

Afbeelding 3.13: Albert Heijn supermarkt en stadswoningen

3.3.7 Conclusie

Het centrum van Voorschoten kan worden verdeeld in drie gebieden, het kernwinkelgebied, het historisch centrum en overig gebied. Geconcludeerd kan worden dat het straatbeeld in het kernwinkelgebied en het historisch centrum wordt bepaald door doorgaande gevelwanden. Er is sprake van veelal gesloten bouwblokken en een hoge bebouwingsdichtheid. Hierdoor is er weinig groen in het plangebied aanwezig. Ook het water is weinig in het gebied aanwezig, er liggen wel kansen om het water meer in het gebied te betrekken. Recente nieuwe ontwikkelingen dragen bij aan het versterken van het kernwinkelgebied. Er ontstaat meer variatie in de gevelwanden en daarmee ontstaat er een stedenbouwkundige versterking van het centrum.

3.4 (Overige) Uitgangspunten En Randvoorwaarden

3.4.1 Beschermd dorpsgezicht

Een groot deel van het plangebied maakt onderdeel uit van het beschermd dorpsgezicht in Voorschoten (Beschermd Dorpsgezicht Centrum Voorschoten (1968)).

Het karakter van het beschermd dorpsgezicht wordt in belangrijke mate bepaald door de vrijwel gesloten gevelwanden langs de langgerekte marktstraat (Voorstraat) en de versmalling van het straatprofiel aan de beide uiteinden hiervan. De hiermee gecreëerde beslotenheid wordt nog vergroot door de beplanting met twee rijen linden. De bomen leveren samen met de bebouwing een historisch en te behouden dorpsbeeld op.

Het merendeel van de bebouwing aan de Voorstraat dateert uit de 19de eeuw, waaronder de panden Voorstraat 36 tot en met 50, met een eenvoudige maar goed harmoniërende architectuur, en de panden Voorstraat 37 en 39, waarbij een sobere architectuur gepaard gaat met wat meer allure. Oudere en tevens ook rijkere bebouwing is te vinden bij het Ambachtshuis met het hiernaast gelegen Baljuwhuis en het statige 13e eeuwse pand Voorstraat 11.

De aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht ex artikel 20 van de monumentenwet omvat behalve de Voorstraat met de hieraan gelegen bebouwing, de Hervormde Kerk met het naastgelegen kerkhof, de rond dit kerkhof gelegen bebouwing, waaronder de in het dorpsbeeld zeer karakteristiek gelegen panden Treubstraat nummers 31-33-35 en voorts de Hervormde pastorie Treubstraat 5 met de directe omgeving hiervan.

De aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht betekent nadrukkelijk geen "bevriezing" van de terreinen en opstallen binnen de begrenzing. De beschermende maatregelen, die na de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht door middel van een stedenbouwkundige regeling voor het desbetreffende gebied zijn genomen, dienen in de eerste plaats om het karakter van het beschermde dorpsbeeld zoveel mogelijk te behouden, zonder evenwel tot een volledige conservering van het nu bestaande over te gaan.

Voor de Voorstraat betekent dit het behoud van de huidige rooilijnen, het behoud van de aanwezige boombeplanting en het treffen van zodanige stedenbouwkundige voorschriften ten aanzien van de bestemming en vormgeving van de bebouwing, dat een harmonisch beeld behouden blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0025.jpg"

Afbeelding 3.14: Begrenzing Beschermd dorpsgezicht

3.4.2 Cultuurhistorie

Gebouwen met cultuurhistorische waarde dienen te worden behouden en beschermd. De gemeente Voorschoten kent circa 250 monumentale panden.

In het plangebied zijn 25 rijksmonumenten gesitueerd. Het plangebied kent de volgende rijksmonumenten:

  • Kerkplein 2 - Dorpskerktoren
  • S.W. Churchillweg 2 - Voormalige pastorie en tuinmuur
  • Treubstraat 21 en 23 - Woning
  • Treubstraat 30, 31 en 33 - Drie woningen verbouwd tot één woonhuis
  • Voorstraat ongenummerd - Waterpomp
  • Voorstraat 3 - 5 - Winkel/woning
  • Voorstraat 11, Kerkpad 2 en 4 - Boerderij, nu woning. Stal verbouwd tot 2 woningen
  • Voorstraat 12 - Ambachts- en Baljuwhuis
  • Voorstraat 13 - Woning
  • Voorstraat 14 - Ambachts- en Baljuwhuis
  • Voorstraat 16 - Hotel / Grand café
  • Voorstraat 31 - Boerderij, nu wonen met werken aan huis
  • Voorstraat 33 - Woning
  • Voorstraat 36 - Woning
  • Voorstraat 37 - Woning
  • Voorstraat 38 - Woning
  • Voorstraat 39 - Woning
  • Voorstraat 40 - Woning
  • Voorstraat 41 - Complex v.m. Rietdekkersbedrijf
  • Voorstraat 41 - Woning
  • Voorstraat 41 - Schuur
  • Voorstraat 42 - Woning
  • Voorstraat 48 - Woning
  • Voorstraat 50 - Woning
  • Voorstraat 51 - Woning
afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0026.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0027.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0028.jpg"
Kerkplein 2 - NH-kerk Voorstraat 14 - Ambachts- en Baljuwhuis Voorstraat - Waterpomp

Afbeelding 3.15: Monumenten in het plangebied

Een gemeente kan ook besluiten een monument te beschermen. De gemeente doet dit door een eigen monumentenlijst op te stellen op basis van de Gemeentelijke Monumenten Verordening. De gemeente Voorschoten heeft de volgende 6 objecten in het plangebied op de eigen monumentenlijst geplaatst:

  • Burgemeester van de Haarplein 4 -10 - Complex, boerderij en bijgebouwen
  • Kerkplein 2 - NH-kerk met begraafplaats
  • Molenlaan 7 - Pakhuis
  • Raadhuislaan 6 - Gevelsteen; afkomstig van molen "De Oranjeboom"
  • Schoolstraat 2 - Gereformeerde kerk
  • Voorstraat 17 - Historisch museum Voorschoten
  • Voorstraat 19/21 - Postkantoor

Op onderstaande afbeelding is te zien waar de monumenten zich bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0029.jpg"

Afbeelding 3.16: Ruimtelijk overzicht van de rijks- en gemeentelijke monumenten in het plangebied.

3.4.3 Archeologie

De gemeente Voorschoten heeft een rijk bodemarchief. De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal voorschriften en maatregelen opgenomen. Deze voorschriften zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief. Aan de hand van deze inventarisatie, die de gehele gemeente beslaat, is een archeologische verwachtingskaart ontwikkeld, de archeologische beleidskaart Pact van Duivenvoorde (december 2008).

Op de archeologische beleidskaart zijn negen soorten gebieden met bijbehorende beleidsregels te onderscheiden:

  1. 1. Beschermde archeologische Rijksmonumenten
  2. 2. Terreinen van hoge en zeer hoge archeologische waarde
  3. 3. Historische kernen en bewoningsplaatsen
  4. 4. Hoge verwachting voor de periode Neolithicum t/m Nieuwe tijd: Duinen
  5. 5. Hoge verwachting voor de periode Neolithicum t/m Nieuwe tijd: Hollandveen op zand en rivierklei
  6. 6. Lage archeologische verwachting: Hollandveen op klei
  7. 7. Hoge archeologische verwachting: lintbebouwing 16e - 17e eeuw en locaties historische bebouwing
  8. 8. Lage archeologische verwachting: klein, ontveent of afgraving
  9. 9. Zee

Het centrum van Voorschoten is op deze archeologische beleidskaart aangewezen als grond met cultuurhistorische waarde (van de categorie 3 en 5). In de regels van het bestemmingsplan zal hiervoor de juiste bescherming worden opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0030.png"

Afbeelding 3.17: Archeologische beleidskaart Pact van Duivenvoorde december 2008

3.4.4 Conclusie

Het centrum van Voorschoten kent een rijk historisch verleden wat door middel van de aanwijzing van een beschermd dorpsgezicht en het aanwijzen van gemeentelijke en rijksmonumenten wordt beschermd. De archeologische waarde van het gebied wordt beschermd door middel van de regels behorende bij het bestemmingsplan. Omdat dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen mogelijk maakt hoeft hier verder geen nader archeologisch onderzoek te worden gedaan.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Doelstelling

Bij de actualisatie van het bestemmingsplan voor het centrum van Voorschoten is ervoor gekozen om een conserverend bestemmingsplan op te stellen. Hiermee wordt de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied in kaart gebracht en vastgelegd. Dit is van belang omdat de vigerende bestemmingsplannen voor het gebied zeer verouderd zijn en geen goede weergave meer bieden van de daadwerkelijke situatie in het gebied. Alleen de ontwikkelingen die al voldoende concreet zijn worden in dit bestemmingsplan opgenomen. Ontwikkelingen die stil liggen of nader onderzoek behoeven worden separaat uitgewerkt.

4.2 Ontwikkelingen

Uit de analyse in hoofdstuk 3 blijkt dat er in het centrum van Voorschoten een relatief compleet voorzieningenaanbod aanwezig is. Er zijn voor de toekomst een aantal ontwikkelingen gewenst. Zoals het uitbreiden van het horeca-aanbod, het realiseren van een openbare pleinfunctie, het onderzoeken van wonen boven winkels en het betrekken van water in het gebied.

In de Structuurvisie Centrum, beschreven in paragraaf 2.5.2, zijn een zevental ontwikkellocaties met een uitvoeringsprogramma opgenomen, dit met als doel om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken. Over de invulling van de locaties is echter nog geen besluit genomen. De voorgestelde ontwikkelingen zijn derhalve nog niet voldoende concreet om direct op te nemen in het nieuwe bestemmingsplan. Hiervoor moet op basis van de voorgestelde uitvoeringsprogramma's vervolgonderzoek worden gedaan. Omdat er nog belangrijke keuzes voor de genoemde ontwikkelingen moeten worden gemaakt houdt voorliggend bestemmingsplan geen rekening met toekomstige ontwikkelingen binnen het plangebied. Een uitzondering hierop vormen de Diaconiewoningen op de hoek van de Schoolstraat en de Willibrordusstraat. Deze woningen hebben door de toenemende druk van het winkelend publiek weinig toekomstwaarde als woning. Het bestemmingsplan gaat voor de diaconiewoningen aan de Schoolstraat derhalve uit van een bestemming die meer aansluit bij de winkelstraat. Handhaving van de relatief gesloten architectuur van de gevels is het uitgangspunt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0626.2010Centrum-BP40_0031.jpg"

Afbeelding 4.1: Ontwikkelingslocaties (bron: Structuurvisie Centrum)

Schoolstraat

Het vinden van een goed evenwicht tussen de belangen van de verschillende functies is belangrijk. Van groot belang is het stimuleren van wonen boven winkels. Dit om de aantrekkelijkheid en de leefbaarheid in het centrumgebied te bevorderen. De Schoolstraat is volgens de Structuurvisie Centrum met name geschikt voor kleinschalige winkels. Gestreefd wordt naar een meer samenhangende bebouwingsstructuur met afstemming van panden onderling, dit voor wat betreft breedtes, hoogtes, verticale geleding en de voorgevelrooilijnen.

Churchillplein

Het Churchillplein is momenteel in gebruik als parkeerterrein. Voor de toekomstige ontwikkeling van dit plein kan gedacht worden aan woningbouw in het hogere segment en een ondergrondse parkeeroplossing. Het vrijstaande woongebouw aan de Raadhuislaan kan als herontwikkelingslocatie worden meegenomen.

Treubplein

Wanneer er in de toekomst voldoende parkeergelegenheid bestaat kan het Treubplein als verblijfplein worden gebruikt. Gedacht moet dan worden aan terrasmogelijkheden en andere publieksaantrekkende functies als een kiosk en muziektent.

Rabobank en Deltaplein

Zoals aangegeven in het tweede thema uit de Structuurvisie is het gewenst om het winkelgebied in de Schoolstraat in zuidelijke richting op te rekken. De locatie Rabobank en Deltaplein leent zich uitstekend voor een publiekstrekker. Als mogelijke publiekstrekker wordt gedacht aan een sterke winkelformule met daarboven woningen. Voor het Deltaplein is het gewenst dat er een pleinfunctie gerealiseerd wordt.

Om de ontwikkelplannen voor deze locatie geen vertragende factor te laten zijn voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan, zijn deze plannen niet meegenomen in de verdere procedure van het bestemmingsplan "Centrum". Voor de ontwikkeling op deze locatie zal daarom een aparte planologische procedure worden gevolgd. Teneinde een mogelijk conflict bij vaststelling van het bestemmingsplan "Centrum" en het bestemmingsplan voor de locatie Rabobank/Deltaplein te voorkomen is ervoor gekozen om deze gronden, hoewel gelegen binnen het centrum van Voorschoten, buiten het plangebied van het bestemmingsplan "Centrum" te houden.

MOC terrein

Voor het MOC terrein is de aanhaking van het gebied met de Voorstraat van belang. Het MOC terrein biedt de mogelijkheid om aan te sluiten op het Bijdorppark. Het MOC terrein kan (tijdelijk) in gebruik worden genomen voor cultuur (theater, tentoonstellingen) en voor parkeren. Hier moet nader onderzoek naar worden gedaan. Zoals aangegeven bij het eerste thema uit de Structuurvisie is het MOC terrein één van de twee locaties voor een mogelijke passantenhaven. De bereikbaarheid van de Vliet loopt dan via de Molen- en Vinkensloot. Hier moet nader onderzoek naar worden gedaan.

4.3 Functionele Beschrijving

In het bestemmingsplangebied komen verschillende functies voor. De meest voorkomende functies zijn: detailhandel, wonen, dienstverlening en horeca. Zoals aangegeven in paragraaf 3.3.2 kan het centrumgebied worden verdeeld in drie gebieden: kernwinkelgebied, historisch centrum en overig gebied. Dit onderscheid kan zowel gemaakt worden in stedenbouwkundige zin als in functionele zin. In dit bestemmingsplan is ervoor gekozen om de gebuiksregels aan te laten sluiten bij de functie van het gebied.

Kernwinkelgebied

Het kernwinkelgebied bestaat grofweg uit de Schoolstraat en Treubplein. Ook het Ambachtspad en het Wagenerf maken hier functioneel onderdeel van uit. Uit de inventarisatie blijkt dat hier de functie detailhandel overheerst. Daarnaast zijn er dienstverlenende bedrijven gevestigd en in de zuidelijke helft van de Schoolstraat enkele horecagelegenheden. Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 wordt er met name gewoond boven de winkels. Om de functie van kernwinkelgebied ook in de toekomst te waarborgen en kracht bij te zetten is dit gebied bestemd als 'Centrum'. Deze bestemming kent een bepaalde mate van flexibiliteit waarin detailhandel en dienstverlening op de begane grond rechtstreeks zijn toegestaan. Afwijkende functies worden apart aangeduid. Verschillende panden worden vanaf de eerste verdieping bewoond, om dit verder te stimuleren wordt dit binnen de bestemming 'Centrum' rechtstreeks toegestaan. In een aantal gevallen zijn er op de verdiepingen ook andere functies gevestigd, deze worden nader aangeduid. Om de horecafunctie in het centrumgebied ook in de toekomst te handhaven en daar waar mogelijk te versterken hebben de bestaande horecabedrijven de bestemming 'Horeca'. Conform de Algemene plaatselijke verordening is ondergeschikte horeca in een winkelruimte tot een oppervlak van 10 m2 toegestaan.

De kwaliteit van het kernwinkelgebied hangt deels samen met de grote variëteit aan kleinere zoomwinkels. De structuurvisie geeft aan dat deze straat vooral geschikt is voor de wat kleinere winkels. Om dit karakter te behouden en waar mogelijk verder te versterken is het niet gewenst dat er (winkel)panden groter dan 250 m2 gaan ontstaan. Bestaande panden met een grotere omvang mogen uiteraard behouden blijven. Maar het vergroten van panden, bijvoorbeeld door samenvoeging, tot een grotere oppervlakte dan 250 m2 is niet gewenst.

Historisch centrum

Tot het historisch centrum behoort met name de Voorstraat en de daarbij aangesloten zijstraten en stegen. Dit gebied is aangewezen als 'Beschermd dorpsgezicht' en zijn de meeste monumenten gelegen. Zowel in stedenbouwkundig als functioneel opzicht verschilt dit gebied van het kernwinkelgebied. De meestvoorkomende functie is de woonfunctie en daarnaast een cluster van horeca en enkele overige functies. Om het historische karakter van het gebied te waarborgen zijn de meeste panden bestemd als 'Wonen'. Daar waar binnen de bestemming 'Wonen' een afwijkend gebruik voorkomt, zoals detailhandel of maatschappelijk, is deze specifiek aangeduid. De functies horeca, dienstverlening en cultuur en ontspanning zijn rechtstreeks bestemd.

Overig gebied

De bebouwing aan de randen van het bestemmingsplangebied behoren tot het overig gebied. Hieronder vallen onder andere de Koningin Julianalaan, het gebied rondom de Oranjeboomstraat en het Wagenerf en de Koninklijke Marinelaan. In dit gebied komt de woonfunctie veel voor, dit is dan ook conserverend bestemd als 'Wonen'. De gemeentewerf aan de Koninklijke Marinelaan heeft een specifieke bedrijvenbestemming. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 5.8.

Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.

Ondanks dat het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt en dat er dus feitelijk geen wijzigingen optreden in de planologische en milieuhygiënische situatie zal toch kort aandacht zijn voor ieder aspect.

De ontwikkelingen waarover wordt gesproken, zijn reeds mogelijk gemaakt door middel van andere planologische procedures. Onderzoek naar de planologische en milieuhygiënische aspecten heeft daarom al plaatsgevonden en hoeft hier niet meer te worden aangehaald, omdat de betreffende locaties in het kader van voorliggend bestemmingsplan kunnen worden gezien als 'bestaande' situatie.

5.1 Milieueffectrapportage

Op 15 oktober 2009 heeft het Europese Hof van Justitie besloten dat het nederlandse m.e.r.-besluit niet voldoet aan de Europese Richtlijn. De drempelwaarden die in het m.e.r.-besluit zijn opgenomen zijn te hard, terwijl voor projecten die kleiner zijn niet is aangetoond dat er geen milieueffect optreedt. Hierdoor is het nodig voor alle projecten een korte weergave van de milieueffecten te geven, zonder dat deze projecten direct m.e.r.-beoordelingsplichtig of m.e.r.-plichtig zijn.

In het Besluit m.e.r. is in onderdeel C en D van de bijlage aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van de projecten, de plaats van de projecten en de kenmerken van de potentiële effecten.

Dit bestemmingsplan heeft overwegend een conserverend karakter. Ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt hebben een kleinschalig karakter. Gelet op de kenmerken van deze ontwikkelingen, de plaats en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.2 Bodemkwaliteit

De kwaliteit van zowel de bodem en het (grond)water, zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer sprake is van verontreiniging, dan kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden.

Voor het plangebied is geen volledig inventariserend bodemonderzoek uitgevoerd. Er is in 2002 door de Milieudienst West-Holland een Regionale bodemkwaliteitskaart voor de Leidse regio opgesteld. Gedeelten zijn in het verleden onderzocht in het kader van (her)ontwikkeling of bouwvergunning. Tevens zijn al meerder saneringen uitgevoerd.

Het gebied omvat de oude lintbebouwing en de stadskern van voor 1875 en is in de periode vanaf de Middeleeuwen tot circa 1930 ontwikkeld. Vanwege het eeuwenlange gebruik van het gebied, is de bodem sterk belast en worden er licht tot sterk verhoogde gehalten verwacht. Dit geldt met name voor het gebied van de oude stadskern. In het verleden zijn meerdere bodemonderzoeken uitgevoerd en door de tijd heen is plaatselijk ook gesaneerd. Op de bodemkwaliteitskaart is het gebied getypeerd als 'Oude kern en lint'.

In de jaren '50 en '60 zijn veel tanks ingegraven bij woningen, winkels, bedrijven en (overheids-)instellingen. Deze tanks bevatten brandstof, voornamelijk huisbrandolie, voor de verwarmingsketel. Sinds de overschakeling op aardgas zijn de meeste niet meer in gebruik. Het grootste deel van deze tanks zijn tijdens de actie-tankslag gesaneerd en/of verwijder, maar er liggen nog niet gesaneerde tanks. tevens liggen er nog tanks die niet bekend zijn. Vanaf 1960 is veel bedrijvigheid in het gebied ontstaan. De landelijke ervaring is dat die op veel plaatsen voor locale bodemverontreiniging heeft gezorgd.

Voor toekomstige bouwontwikkelingen dient, voorafgaand aan wijziging in gebruik en bebouwing, duidelijkheid te worden verschaf c.q. onderzoek te worden verricht naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Er kan niet worden gebouwd alvorens vaststaat dat de grond in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de desbetreffende ontwikkeling. Bij nieuwe ontwikkelingen zal voor de betreffende locatie minimaal een historisch onderzoek conform NEN 5725 moeten plaatsvinden. Op basis daarvan kan een vervolgstrategie voor het bodemonderzoek worden vastgesteld.

In onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande situatie vast te leggen en de bestemmingsregeling te actualiseren. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Bodemonderzoek is daarom op dit moment niet nodig.

5.3 Cultuurhistorie En Archeologie

Op basis van de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) is er de verplichting om bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op basis van de Archeologische beleidskaart Pact van Duivenvoorde (zie 3.4.3) is het gehele plangebied van hoge archeologische waarde. Vanwege het conserverende karakter van het plan is nader onderzoek ten behoeve van dit bestemmingsplan op dit moment niet nodig en niet zinvol. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan zijn dan ook de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde Archeologie 5' opgenomen.

5.4 Ecologie

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

5.4.1 Situatie plangebied

In het plangebied liggen geen gebieden die bescherming genieten op grond van de Vogel- en habitatrichtlijn. Het plangebied maakt evenmin onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Ten zuiden van het plangebied is het landgoed Huize Bijdorp gelegen. Dit landgoed maakt onderdeel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). In dit bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die in hun ontwikkeling worden beperkt ten gevolge van deze landgoederen, of die op grond van hun externe werking een negatieve invloed hebben op de ecologische kwaliteit van deze landgoederen.

Dit bestemmingsplan heeft een conserverend karakter en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Voor toekomstige ontwikkelingen zal gericht flora- en faunaonderzoek moeten uitwijzen of sprake is van beschermde soorten in de betreffende gebieden. Uiteraard dient men op basis van artikel 2, lid 1 en 2, bovendien rekening te houden met de zorgplicht in de Flora- en faunawet. Om de kans op verstoring van mogelijke individuele exemplaren van beschermde soorten te minimaliseren dienen eventuele toekomstige werkzaamheden zoveel mogelijk buiten de broedperiode te worden uitgevoerd.

5.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarop het huidige Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is.

Voor de aspecten van externe veiligheid kan erop worden gewezen dat ten aanzien van risicovolle activiteiten zoals onder andere het transport van gevaarlijke stoffen per as, spoor of schip of de buisleidingen in en in de omgeving het plangebied er geen veranderingen zijn ten aanzien van de ligging van de routes. Er is geen route gevaarlijke stoffen in of nabij het plangebied gelegen. Tevens vinden geen veranderingen plaats ten aanzien van de vestiging van kwetsbare objecten.

Het grootste deel van het plangebied is aangeduid als 'paniek/verstoring'. Zones als zodanig aangeduid op de risicokaart zijn plaatsen waar grootschalige verstoringen van de openbare orde kunnen plaatsvinden. Dit heeft betrekking op de organisatie van de jaarlijkse paardenmarkt en de viering van Koninginnedag.

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.6 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een ‘hogere waarde’ genoemd (‘hoger’ in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

5.6.1 Geluidsbelastingkaart

Op 4 juni 2007 is de "Geluidsbelastingkaart EU-richtlijn omgevingslawaai" (kenmerk VST008/Hcj/0134) gepubliceerd. De gemeente Voorschoten maakt onderdeel uit van de agglomeratie Den Haag/Leiden en heeft daarmee de verplichting tot het maken van de geluidskaarten en de actieplannen. De geluidskaarten binnen de agglomeratiegemeenten moeten betrekking hebben op weg-, railverkeer, industrie- en luchtvaartlawaai (voor zover aanwezig). Met behulp van de rekenmodellen voor het weg- en railverkeer is de geluidshinder inzichtelijk gemaakt voor de situatie in 2006.

Er zijn binnen de gemeente Voorschoten volgens de geluidsbelastingkaart geen woningen met een overschrijding van de plandrempelwaarde (73 dB) voor wegverkeerslawaai geconstateerd. In de geluidsbelastingkaart worden de actuele geluidsniveaus weergegeven. Om deze geluidsniveaus te kunnen vergelijken met de thtg (ten hoogste toelaatbare grenswaarde) van 68 dB, wordt hierop met betrekking tot het wegverkeer nog 5 dB in mindering gebracht voor het stiller worden van het wegverkeer (artikel 110g van de Wet Geluidhinder: bij wegen met een maximum snelheid van ten hoogste 70 km/uur 5 dB in mindering en bij de overige wegen met een maximum snelheid groter dan 70 km/uur 2 dB in mindering). Vervolgens blijkt dan dat de thgt-waarden niet worden overschreden. Bovendien zijn bij de meeste van de woningen met een hoge geluidsbelasting al in het kader van de sanering wegverkeerslawaai gevelgeluidweringsmaatregelen uitgevoerd.

5.6.2 Actieplan geluid

Op basis van de geluidsbelastingkaarten moeten er volgens de Wet geluidhinder een actieplan worden opgesteld. Het actieplan is een beleidsdocument dat het beleid beschrijft ter beperking van de geluidsbelasting en voorgenomen maatregelen voor de komende vijf jaar. Op 3 september 2008 is het "Definitief actieplan geluid Voorschoten" (rapportnummer 2008-09-03/EH) opgesteld. Hieruit blijkt dat er binnen de gemeente Voorschoten geen echte grote knelpunten aanwezig zijn. Voor een randstadgemeente zijn de geluidsbelastingen op de meeste woningen relatief laag. Alleen langs de doorgaande routes heersen hogere geluidsbelastingen, maar ook deze geluidsbelastingen zijn niet extreem hoog te noemen.

Het plangebied van dit bestemmingsplan kent alleen 30 km/uur gebieden. De binnen het plangebied gelegen wegen hebben geen geluidszone. Wegen van buiten het plangebied kunnen wel van invloed zijn op het plangebied. Binnen het plangebied zijn dan ook een aantal woningen waarbij de grenswaarden worden overschreden. Hiervoor is een hogere grenswaarde procedure gevoerd. Het betreft de volgende woningen: Schoolstraat 105, Schoolstraat 108, Schoolstraat 109, Schoolstraat 111, Schoolstraat 111a, Schoolstraat 113, Schoolstraat 121, Schoolstraat 127, Kon. Julianalaan 12, Kon. Julianalaan 14. Kon. Julianalaan 16, Kon. Julianalaan 44, Kon. Julianalaan 46 en Kon. Julianalaan 48.

5.6.3 Saneringsprogramma

In de Wet geluidhinder is een artikel opgenomen over bestaande situaties (Hoofdstuk VI, afdeling 3). Hierin was aanvankelijk opgenomen, dat alle woningen (en andere geluidsgevoelige gebouwen) waarbij de geluidsbelasting in 1986 meer dan 55 dB(A) bedroeg, moesten worden geïnventariseerd en doorgegeven moesten worden aan het (toenmalige) ministerie van VROM. Dit waren de saneringswoningen. Binnen de gemeente Voorschoten waren 864 saneringswoningen ten gevolge van wegverkeerslawaai bekend.

In januari 2007 is de wet aangepast en tellen alleen de woningen met een geluidsbelasting in 1986 van meer dan 60 dB(A) nog mee. Voor de woningen die op de lijst staan is onder voorwaarden subsidie van het rijk te krijgen om de geluidwering van deze woning te verbeteren. Voorlopig wordt er door het rijk alleen subsidie verstrekt voor woningen waarvan de geluidsbelasting in 1986 meer dan 65 dB(A) bedroeg. Deze woningen zijn in een aparte lijst opgenomen, de zogenoemde A-lijst. Een aantal van deze woningen zijn gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. Dit betreft woningen langs de Koningin Julianalaan en de Schoolstraat.

In Voorschoten zijn (vrijwel) alle woningen van de A-lijst, die op dat moment ook als zodanig in gebruik waren, intussen van geluidwerende maatregelen zoals dubbel glas en geluidgedempte ventilatievoorzieningen voorzien om de geluidisolatie van de gevels van deze woningen op het vereiste niveau te krijgen. De situatie zoals die feitelijk bestond op 31 december 2006 is als definitieve lijst doorgegeven en vastgesteld door het Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV) namens de toenmalige Minister van VROM. In deze lijst kunnen derhalve geen wijzigingen meer aangebracht worden, zodat de verantwoording voor een wettelijk juist binnenniveau in de panden die op dat moment feitelijk niet als woning in gebruik waren en op later tijdstip weer als woning gebruikt gaan worden bij de eigenaar van die woning ligt.

5.6.4 Plangebied

Voorliggend bestemmingsplan legt de bestaande situatie vast. Er worden ten opzichte van de bestaande situatie en de vigerende bestemminsplannen geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten behoeve van geluidsgevoelige functies. De ontwikkelingen die mogelijk zijn gemaakt via een vrijstellingsprocedure en die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, zijn in het kader van de gevoerde vrijstelling getoetst aan de geluidsnormen. Een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder hoeft daarom niet te worden uitgevoerd.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan op het gebied van geluid uitvoerbaar is.

5.7 Kabels, Leidingen En Straalverbindingen

In het plangebied zijn geen kabels, leidingen en straalverbindingen aanwezig waarvoor planologische bescherming noodzakelijk is.

5.8 Milieuzonering

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009'. Het centrumgebied van Voorschoten valt hierbij onder een gemengd gebied. In gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voor een dergelijk gebied is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten van toepassing die geen richtafstanden bevat, maar categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn.

  • Categorie A bedrijven zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • Categorie B bedrijven zijn toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • Categorie C bedrijven zijn toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.

5.8.1 Bedrijven in het plangebied

De activiteiten die in het plangebied worden toegestaan moeten zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend. De bedrijven die als goed passend binnen dit gebied worden beschouwd vallen in milieucategorie A. Bedrijven die niet vallen onder een "bedrijf-aan-huis" krijgen een aparte bestemming 'Bedrijf'. Het betreft de volgende locaties:

  • Treubstraat 15, bakker Verhoog
  • Voorstraat 49c, opslag en bedrijfsruimte
  • Koninklijke Marinelaan 21, gemeentewerf Voorschoten
  • Molenlaan 6, rioolgemaal
  • Overslagstraat 13, nutsgebouw en zendmast

De gemeentewerf aan de Koninklijke Marinelaan 21 kan worden getypeerd als een zwaarder bedrijf. Dit bedrijf wordt branchespecifiek bestemd.

De reeds in het plangebied aanwezige bedrijven kunnen worden gehandhaafd. Nieuwvestiging van potentieel milieuhinderlijke bedrijven is hier in beginsel niet gewenst. Nieuwvestiging van bedrijven is uitsluitend toegestaan indien deze bedrijven zich naar aard en invloed voegen in de omgeving. Dit betekent dat uitsluitend bedrijven in de milieucategorie A worden toegestaan. Het reeds in het plangebied aanwezige bedrijf in een zwaardere milieucategorie die op grond van de huidige milieuvergunning binnen de stedelijke woonomgeving kan functioneren mag worden voortgezet. Overige bedrijven dienen zich te vestigen op één van de twee gemeentelijke bedrijventerreinen.

5.8.2 Bedrijf aan huis

Het direct in het bestemmingsplan opnemen van de mogelijkheid voor een bedrijf aan huis heeft in zijn algemeenheid de voorkeur. Dit biedt de meeste duidelijkheid voor bedrijfsvoerders, omwonenden en gemeente. Doordat er in dit geval geen toestemming nodig is voor een bedrijf aan huis, is het belangrijk om te voorkomen dat overlast veroorzakende bedrijven binnen de kaders voor bedrijf aan huis vallen. Dit wordt voorkomen door alleen categorie A bedrijven direct toe te staan voor de mogelijkheid van bedrijf aan huis. De volgende randvoorwaarden geven de kaders weer waarbij een bedrijf aan huis aan acceptabel is. Deze randvoorwaarden zijn in dit plan opgenomen binnen de woonbestemming. Het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten aan huis is toegestaan mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • het bedrijf valt in milieucategorie A van de Lijst van bedrijfsactiviteiten;
  • het bedrijf bevat geen bedrijfsactiviteit binnen de horeca of detailhandel;
  • het bedrijf is geen seksinrichting, porno- of escortbedrijf;
  • de gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van een bedrijf aan huis, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte bedoeld voor beroep aan huis, bedraagt niet meer dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de daarbij behorende bouwwerken, met een maximum van 50 m²;
  • op de bij de betreffende woning behorende gronden vindt geen buitenopslag van goederen ten behoeve van het bedrijf plaats;
  • ten behoeve van de bedrijfsfunctie is geen extra parkeerplaats nodig, tenzij deze op eigen terrein gerealiseerd kan worden;
  • er gaan door de bedrijfsactiviteiten geen parkeerplaatsen op eigen terrein verloren;
  • de index voor verkeersaantrekkende werking in de Lijst van bedrijfsactiviteiten is niet hoger dan 1P of 1G (potentieel geringe verkeersaantrekkende werking voor personen- en goederenvervoer);
  • behoudens vervoersbewegingen vinden geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning plaats;
  • de activiteiten geschieden hoofdzakelijk inpandig;
  • er zijn geen reclamevoorwerpen (zoals lichtbakken) aanwezig. Wel is een naambord van ten hoogste 0,16 m² (40x40 cm) om naam en beroep aan te geven toegestaan;
  • de bedrijfsactiviteit mag slechts worden uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende woning;
  • de omvang van de voor de woonfunctie beschikbaar blijvende bergruimte moet voldoen aan het Bouwbesluit 2003.

5.9 Molenbiotoop

Het plangebied is niet gelegen binnen een molenbiotoop. Dit onderdeel kan buiten beschouwing worden gelaten.

5.10 Luchtkwaliteit

Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden, met als doel om alle overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen op te lossen. Het NSL omvat een omvangrijk pakket maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.

Alleen projecten die 'niet in betekende mate' (NIBM) bijdragen aan een verslechtering van de luchtkwaliteit kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging wanneer aannemelijk is (door berekening of motivering) dat de 3% grens niet wordt overschreden. Deze grens is 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2. Dit criterium is een 'of-benadering', wanneer een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit.

De 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

5.10.1 Rapportage luchtkwaliteit

In juni 2009 heeft de gemeente Voorschoten de "Rapportage luchtkwaliteit 2007" vastgesteld. Dit rapport betreft de rapportage over de luchtkwaliteit van de gemeente Voorschoten voor het jaar 2007 conform de Wet luchtkwaliteit.

Uit deze rapportage blijkt dat de jaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide (NO2) nergens de wettelijke grenswaarde overschrijdt. Na aftrek van de zeezoutbijdrage, komen geen overschrijdingen van grenswaarde van de 24-uurgemiddelde concentratie van fijn stof voor (35 keer). En de jaargemiddelde concentratie van PM10 overschrijdt nergens de wettelijke grenswaarde.

Binnen de gemeente Voorschoten worden er in 2007 geen grenswaarden overschreden. Er worden geen personen blootgesteld aan te hoge concentraties. Naar aanleiding van deze rapportage is de gemeente niet verplicht om voor het komende jaar plannen op te stellen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide alleen maar lager wordt. Er worden in de toekomst dan ook geen overschrijdingen van de grenswaarden verwacht.

5.10.2 Uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt geen directe ontwikkelingen mogelijk, waardoor de luchtkwaliteit ter plaatse niet zal verslechteren. Derhalve is geen nadere verantwoording noodzakelijk naar het aspect luchtkwaliteit. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat moet worden aangetoond dat de luchtkwaliteit niet verslechterd, of dat deze vallen in de NIBM-categorie. Op het gebied van luchtkwaliteit is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

5.11 Duurzaamheid

De vastgestelde beleidsstukken Regionaal klimaatprogramma en ‘Regionaal beleidkader Duurzame Stedenbouw’ van de gemeenten Alkemade (nu gemeente Kaag en Braassem), Hillegom, Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude zijn maatgevend. Tevens dient rekening te worden gehouden met de doelstellingen in het beleidsdocument CO2 - neutraal Voorschoten. Inzet van de gemeente is daarmee gericht op een duurzame ontwikkeling, het terugdringen van de CO2 - uitstoot en energiebesparing

In regionaal verband heeft de gemeente Voorschoten verder afspraken gemaakt voor duurzaam bouwen. Dit beleid heeft drie hoofddoelstellingen:

  • voorkomen van onnodig gebruik van energie, water, materialen en het produceren van afval;
  • gebruik duurzame/hernieuwbare bronnen zoals zon, wind, regen en hergebruik afval;
  • gebruik de niet-duurzame bronnen verstandig.

De gemeente Voorschoten hanteert daarbij de algemeen geaccepteerde prioriteitsvolgorde als het gaat om het kiezen van maatregelen:

  1. 1. Verminderen van energievraag (liefst tot nul), bijvoorbeeld door isolatie, oriëntatie op de zon, zonneschermen, compact bouwen, energiezuinige verlichting.
  2. 2. Voor de resterende energievraag zoveel mogelijk duurzame energiebronnen inzetten, bijvoorbeeld biomassa, warmte/koude-opslag, aardwarmte, wind, water en zon.
  3. 3. Efficiënt gebruikmaken van fossiele energiebronnen indien stap 2 niet volstaat, bijvoorbeeld door gebruik te maken van hoogrendement CV-ketels of warmte/kracht-koppeling.

Nieuwe (woon)bebouwing dient te voldoen aan de eisen die worden gesteld aan bebouwing overeenkomstig het Nationaal pakket Duurzaam Bouwen. Bij iedere aanvraag om omgevingsvergunning zal, mits de aanvraag voldoet aan het bestemmingsplan, worden getoetst aan dit pakket en zal tevens worden getoetst aan de criteria die zijn vastgelegd in het Regionaal Duurzaam Bouwen ‘plus’ pakket van de regio Holland Rijnland. Om inzicht te verkrijgen in de duurzaamheid van een gebouw maakt de gemeente Voorschoten gebruik van GPR. Met dit instrument worden prestaties van gebouwen zichtbaar op de modules Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. GPR kan worden ingezet bij beleidsvorming, ontwerpproces en realisatie.

Het bestemmingsplan bevat geen aanvullende bepalingen ten aanzien van de duurzaamheid van de bebouwing.

5.12 Water

Dit bestemmingsplan betreft een consoliderend plan voor overwegend bestaand stedelijk gebied. Dit bestemmingsplan brengt ten aanzien van de verschillende wateraspecten geen (ingrijpende) veranderingen te weeg. Vergroting van de oppervlakte aan verhardingen en bebouwing wordt in dit plan slechts beperkt toegestaan. Voor zover in de toekomst grootschaliger uitbreiding aan de orde is, kan dat alleen door middel van bestemmingsplanherzieningen waarin een waterparagraaf moet worden opgenomen. Bij herontwikkeling wordt naar een duurzaam en veerkrachtig stedelijk watersysteem gestreefd.

5.12.1 Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland

Op 22 december 2009 is de nieuwe keur van het Hoogheemraadschap Rijnland in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. Een nieuwe keur was nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:

  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten en beken),
  • Andere waterstaatswerken (onder andere bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.

5.12.2 Waterbeheerplan

Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe Waterbeheerplan legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijke toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen.

5.12.3 Oppervlaktewater

Een groot deel van het plangebied ligt in de boezem van Rijnland. Het boezempeil ligt op -0,62 meter -NAP. Met dit peil moet bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden. De primaire functie van de boezem is een goede aan- en afvoer van water vanuit polders en bijdragen aan het bergend vermogen bij lokale heftige buien. Binnen de boezemwateren is er een onderscheid in primaire en overige watergangen.

5.12.4 Riolering

Ten tijde van de ontwikkeling van het plangebied stond het waterbeheersvraagstuk nog niet zo hoog op de beleidsagenda als heden ten dage. In het plangebied wordt hemelwater afgevoerd via het normale rioleringsstelsel. Alleen bij grootschalige herinrichting en als de grondwaterstand het toelaat, zal het gebied worden afgekoppeld. Bij nieuwe ontwikkelingen zal waar mogelijk worden getracht over te gaan op een verbeterd gescheiden rioolstelsel en/of volledige afkoppeling van het hemelwater en plaatselijke aanleg van waterinfiltratie- en waterbergingsvoorzieningen.

5.12.5 Waterkeringen

Op de primaire waterkeringen (zowel de kernzone als beschermingszone) zijn strenge bepalingen van toepassing ten aanzien van het gebruik van de gronden, overeenkomstig hetgeen hiervoor is bepaald in de Algemene Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Door het plangebied loopt een regionale waterkering. Deze regionale waterkering en de bijbehorende kern- en beschermingszones zijn op de planverbeelding als dubbelbestemming opgenomen en in de planregels zijn de bijbehorende regels opgenomen. Bij werken en werkzaamheden in de kern- en beschermingszones van waterkeringen moet vooraf contact worden opgenomen met de waterbeheerder. Dit vanuit het oogpunt van veiligheid, stabiliteit, dagelijkse zorg, maar ook in verband met toekomstige versterkingen zijn er namelijk beperkingen aan bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen en beplanting.

5.12.6 Conclusie

In het bestemmingsplan vinden geen ingrepen plaats die van invloed zijn op de waterstructuur in het plangebied. Ook worden er geen extra verhardingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de bestaande situatie. Ter bescherming van de bestaande regionale waterkering wordt een dubbelbestemming in het bestemming opgenomen. Het bestemmingsplan is op het gebied van water uitvoerbaar.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Plansystematiek

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem, de opbouw van de regels en op alle afzonderlijke bestemmingen.

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De (analoge) verbeelding en de regels vormen tezamen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de aanleiding, onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen.

Het Handboek Bestemmingsplannen Voorschoten (2010) dient als basis voor de opzet en opbouw van voorliggend bestemmingsplan.

Bij de actualisatie van Voorschoten Centrum is ervoor gekozen om een conserverend bestemmingsplan op te stellen. Hiermee wordt de huidige ruimtelijke en functionele situatie in het plangebied in kaart gebracht en vastgelegd. Dit is van belang omdat de vigerende bestemmingsplannen voor het gebied zeer verouderd zijn en geen goede weergave meer bieden van de daadwerkelijke situatie in het gebied. De verbeelding van het plan is zeer gedetailleerd te noemen.

Zoals toegelicht in paragraaf 4.3 is het bestemmingsplangebied op te delen in drie gebieden. In de gebieden "historisch centrum" en "overig gebied" zijn de panden individueel bestemd en er is gekozen voor een diversiteit aan bestemmingen in plaats van één bestemming met meer gedetailleerde regels. Overwegend de meeste panden zijn hier bestemd als 'Wonen'. Daar waar binnen deze panden sprake is van de functie detailhandel is dit op de planverbeelding nader aangeduid. Verder komen de bestemmingen 'Bedrijf', 'Horeca', 'Dienstverlening' en 'Cultuur en Ontspanning' voor. Ook alle bouwhoogtes in het hele gebied zijn vastgelegd op de verbeelding.

Voor het gebied aangeduid als "kernwinkelgebied" is er gekozen voor een bredere bestemming 'Centrum'. Binnen deze bestemming zijn detailhandel en dienstverlening de hoofdfunctie en is wonen op de verdiepingen rechtstreeks toegestaan. Binnen de bestemming is ondergeschikte horeca tot een oppervlak van 10 m2 toegestaan. Dit om voldoende flexibiliteit te houden voor het behouden en ontwikkelen van het kernwinkelgebied. Afwijkende functies zowel op de begane grond als op de verdiepingen worden specifiek aangeduid.

6.2 Artikelsgewijze Toelichting

6.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) van de regels bevat inleidende regels. In de inleidende regels worden de in de regels van het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven en wordt de wijze van meten uitgelegd. Met deze artikelen wordt de interpretatievrijheid van de regels beperkt, hetgeen de rechtszekerheid ten goede komt

6.2.2 Bestemmingen

In hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 18) zijn de voorkomende enkelbestemmingen uit het bestemmingsplan beschreven.

Artikel3 Bedrijf

De in het plangebied voorkomende bedrijven zijn bestemd als Bedrijf. In deze bestemming zijn in beginsel alleen bedrijven toegestaan die zijn vermeld in de bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten, die deel uitmaakt van de regels. Dit is tot maximaal bedrijfscategorie A. In het geval op een bepaalde plaats een bestaand bedrijf is gevestigd dat qua soort of type in een andere, hogere categorie valt dan is toegestaan, dan is dat bedrijf specifiek bestemd. Bedrijven die in milieucategorie B vallen zijn specifiek bestemd als 'bedrijf van categorie B (b=B)'. Zwaardere bedrijven zijn branchespecifiek bestemd. Dit geldt voor de gemeentewerf aan de Koninklijke Marinelaan. Dit bedrijf is door middel van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - sbi code 9002.1' (sb-sbi9002.1)' op de verbeelding opgenomen. Daar waar sprake is van opslag is dit specifiek op de planverbeelding aangeduid. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan. Daar waar op dit moment een bedrijfswoning aanwezig is (Treubstraat 15, bakker Verhoog) is deze specifiek, door middel van een functieaanduiding 'bedrijfswoning' (bw), op de verbeelding bestemd.

Artikel 4 Bedrijf - Nutsvoorziening

De grotere nutsvoorzieningen behoren tot de hoofdgroep Bedrijf. Omdat ter plaatse geen reguliere bedrijven gewenst zijn, is gekozen om deze nutsvoorzieningen specifiek te bestemmen als Bedrijf - Nutsvoorziening. Deze bestemming komt tweemaal voor in het plangebied. Binnen deze bestemming is een functieaanduiding 'zend-/ontvangstinstallatie' (zo) voor een zend-/ ontvangstinstallatie opgenomen.

Artikel 5 Centrum

De bestemming Centrum komt voor aan de Schoolstraat, het Treubplein en het Ambachtspad. Binnen deze bestemming is detailhandel en dienstverlening direct toegestaan. Tevens is het toegestaan om op de verdiepingen van de panden te wonen. Daar waar op de verdieping een afwijkende functie aanwezig is, is dit aangeduid door middel van een functieaanduiding.

De supermarkt aan de Raadhuislaan is specifiek aangeduid als 'supermarkt'. Het is niet gewenst dat deze supermarkt in de toekomst vergroot wordt. Binnen deze bestemming is de functieaanduiding 'pg' opgenomen, hier is een parkeergarage toegestaan dit betreft de parkeergarage aan de Raadhuislaan en Koningin Julianalaan.

Het is niet gewenst dat er panden groter dan 250 m2 gaan ontstaan. Dit om de variëteit aan kleinere winkels in het plangebied te behouden. Daar waar op dit moment panden groter dan 250 m2 aanwezig zijn mogen deze uiteraard blijven bestaan. Maar het vergroten van panden, bijvoorbeeld door samenvoeging van panden, tot een grotere oppervlakte dan 250 m2 is niet toegestaan. Er is een binnenplanse afwijking opgenomen om vergroting van het oppervlak eventueel wel mogelijk te maken.

Artikel 6 Cultuur en ontspanning

Het Historisch Museum Voorschoten heeft de bestemming Cultuur en ontspanning. Hierbinnen is bijbehorende detailhandel (museumwinkel) en bij het museum horende horeca ook toegestaan.

Artikel 7 Detailhandel

Deze bestemming is opgenomen voor de detailhandelsvestiging aan de Koningin Julianalaan 44-48. Hier is op dit moment een keukenwinkel gevestigd. Deze keukenwinkel wordt specifiek aangeduid waarmee voorkomen wordt dat er in de toekomst een functie gevestigd wordt die een grotere verkeersaantrekkende werking heeft. Dit is op deze locatie aan de doorgaande weg ongewenst.

Artikel 8 Dienstverlening

Voor dienstverlenende bedrijven buiten het kernwinkelgebied is de bestemming Dienstverlening opgenomen. Binnen deze bestemming is het niet mogelijk om te wonen. Er zijn verschillende functieaanduidingen binnen deze bestemming opgenomen. Zoals de aaduiding 'maatschappelijk' ten behoeve van een kinderdagverblijf en een aanduiding 'kantoor' ten behoeve van een kantoor. In deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Met toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming 'Dienstverlening' omgezet worden naar de bestemming 'Horeca'. In deze wijzigingsbevoegdheid zijn regels opgenomen waaraan bij wijziging aan moet worden voldaan.

Artikel 9 Groen

De groenvoorzieningen die een structurerende functie hebben voor de groenstructuur in het plangebied zijn als Groen bestemd. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen, paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Voor bomenrijen die in de verharde openbare ruimte staan, bijvoorbeeld in de Voorstraat, is een bestemming Groen niet geschikt, omdat het groen hier niet de primaire functie is. In die situaties is dat veelal de verkeersfunctie. In het bestemmingsplan worden deze bomenrijen niet nader juridisch beschermd. Voor het behoud van (de kwaliteit van) de bomenrijen vormt de APV het aangewezen kader. Daarnaast is een beleidsplan in voorbereiding waarin een lijst is opgenomen met waardevolle bomen.

Artikel 10 Horeca

Daar waar sprake is van een zelfstandige horecabedrijf is het perceel bestemd als Horeca. Voor de bestemming Horeca is een categorisering, van lichte tot zware horeca, opgenomen. Op de planverbeelding is opgenomen welke horecacategorie op het betreffende perceel is toegestaan. Het verzwaren van de horecaactiviteit, dat wil zeggen het toestaan van een hogere horecacategorie dan aangeduid op de planverbeelding is niet toegestaan. Het bevoegd gezag kan onder bepaalde voorwaarden toestemming verlenen om hiervan af te wijken, ten behoeve hiervan is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen.

Artikel 11 Kantoor

Deze bestemming is opgenomen voor het pand aan de Koninklijke Marinalaan 1a. Het betreft een kantoor zonder baliefunctie. Een baliefunctie is niet gewenst

Artikel 13 Maatschappelijk - Religie

In het plangebied zijn een tweetal kerken gelegen. Deze kerken zijn bestemd als Maatschappelijk - Religie. De bij de kerk behorende gebouwen hebben ook deze bestemming gekregen. De bestaande situatie voor deze kerken is vastgelegd, er zijn geen uitbreidingsmogelijkheden opgenomen.

Artikel 12 Maatschappelijk - Begraafplaats

Voor de begraafplaats naast de Dorpskerk is de bestemming Maatschappelijk - Begraafplaats gekozen. Binnen deze bestemming is bestaande bebouwing toegestaan.

Artikel 14 Tuin

In het plangebied komen relatief weinig voortuinen voor, de meeste woningen grenzen met de voorgevel direct aan de openbare ruimte. Daar waar wel sprake is van voortuinen bij woningen zijn deze bestemd als Tuin. Tevens heeft de tuin bij het wooncomplex aan de Raadhuislaan de bestemming Tuin gekregen. Met deze bestemming wil de gemeente de groene inrichting bevorderen en een zekere mate van openheid waarborgen. Er wordt een beperkte uitbreiding van woningen in de bestemming Tuin toegestaan, dit in de vorm van erkers, portalen en fietsenbergingen. Deze uitbreidingen zijn dan wel aan specifieke regels onderhevig.

Artikel 15 Verkeer

De in het plangebied aanwezige doorgaande wegen zijn bestemd als Verkeer. Voor dit plan is de Koningin Julianalaan en een gedeelte van de Koninklijke Marinelaan bestemd als Verkeer. Binnen deze bestemming zijn behalve de wegen ook bermen, trottoirs, fiets- en voetpaden, parkeerplaatsen en hieraan ondergeschikte groenvoorzieningen opgenomen.

Artikel16 Verkeer - Verblijf

Het grootste gedeelte van de openbare ruimte in het plangebied heeft de bestemming Verkeer – Verblijf. Dit met uitzondering van de doorgaande wegen in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn enkele aanduidingen opgenomen. Onder andere de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - weekmarkt' (sv-wm), 'specifieke vorm van verkeer - garageboxen' (sv-gb) en 'specifieke vorm van verkeer - standplaats ambulante handel' (sv-sah). Tevens is de aanduiding 'parkeergarage' (pg) ten behoeve van de parkeergarages aan de Raadhuislaan en Koningin Julianalaan hier opgenomen.

Artikel 17 Water

De primaire en secundaire watergangen die een rol vervullen in de waterhuishouding en waterberging, alsmede structurerende waterpartijen zijn, met inbegrip van bijbehorende taluds bestemd als Water.

Artikel 18 Wonen

Ten behoeve van de woonfunctie is in onderhavig bestemmingsplan de bestemming Wonen opgenomen. Het betreft hier zowel vrijstaande woningen als aaneengebouwde woningen. Gestapelde woningbouw wordt door middel van een bouwaanduiding 'gestapeld' (gs) aangeduid. Ter plaatse van een onderdoorgang is de bouwaanduiding 'onderdoorgang' (ond) opgenomen. Ter bescherming van de karakteristiek van bestaande en toekomstige bebouwingspatronen dient hier op de eerste plaats aandacht te worden besteed aan de bepalingen voor het beschermde stads- en dorpsgezicht. De woonfunctie zal daarnaast worden geregeld door bouwvlakken die de maat en contour van de maximaal toelaatbare bebouwing bepalen. Daar waar in de Voorstraat van 'Wonen' afwijkende functies zijn gevestigd is een functieaanduiding opgenomen, het betreft de aanduidingen 'detailhandel' en 'dienstverlening'.

6.2.3 Dubbelbestemmingen

Dubbelbestemmingen zijn beschreven in de bestemmingen 19 tot en met 22.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 3 en artikel 20 Waarde - Archeologie 5

De dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie, bestaande uit meerdere artikelen, omvatten samen het totale plangebied. De verdeling in meerdere archeologische gebieden sluit aan bij de beleidsnota "Het bodemarchief ontrafeld". De nummering van de bestemmingen is niet opeenvolgend, maar refereert aan het archeologische gebiedstypenummer zoals dat is aangegeven in de genoemde beleidsnota. Met de dubbelbestemming wordt beoogd de (mogelijk) aanwezige archeologische waarden te beschermen. Hiertoe geldt voor het gehele plangebied een vergunningplicht voor de uitvoering van bepaalde bodemverstorende werken. Daarbij geldt voor elk van de onderscheiden archeologisch waardevolle gebieden een daarop toegespitst vergunningstelsel.

Artikel 21 Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht

De dubbelbestemming Waarde - Beschermd stads- en dorpsgezicht is toegekend aan het beschermd dorpsgezicht van het centrum van Voorschoten. Met de toekenning van deze dubbelbestemming wordt beoogd de bestaande cultuurhistorische waarden te behouden en te beschermen. In dat kader zijn de bij recht toegelaten bebouwingsmogelijkheden beperkt.

Artikel 22 Waterstaat - Waterkering

In het plangebied is een regionale waterkering gelegen. Deze regionale waterkering en de bijbehorende kern- en beschermingszones zijn op de planverbeelding als dubbelbestemming opgenomen. Bij werken en werkzaamheden in de kern- en beschermingszones van waterkeringen moet vooraf contact worden opgenomen met de waterbeheerder. Dit vanuit het oogpunt van veiligheid, stabiliteit, dagelijkse zorg, maar ook in verband met toekomstige versterkingen zijn er namelijk beperkingen aan bouwwerken, kabels en leidingen, verhardingen en beplanting.

6.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 (artikelen 23 tot en met 27 Overige regels) bevat de overige regels, zoals de antidubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene ontheffingsregels, de algemene wijzigingsregels en de algemene procedure regels.

6.2.5 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 (artikelen 28 en 29) bevat de overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 7 Economische Uitvoerbaarheid

7.1 Grondexploitatie/ Financiële Haalbaarheid

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Het plan voorziet in de gebruikelijke (beperkte) uitbreidingsmogelijkheden van de bestaande functies. Nieuwe ontwikkelingen zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

7.2 Exploitatieplan

7.2.1 Wettelijk kader

De wet maakt het vaststellen van een exploitatieplan verplicht voor een aantal bouwactiviteiten, wanneer de bouw planologisch mogelijk wordt gemaakt in een bestemmingsplan, wijziging van een bestemmingsplan, projectbesluit of projectafwijkingsbesluit. De bouwplannen waarbij een exploitatieplan verplicht is, staan in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1000 m² of met een of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1000 m² bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1000 m².

Om te voorkomen dat de gemeente ook bij kleine functiewijzigingen in de vorm van de verbouwing van een bestaand gebouw een exploitatieplan zal of moet opstellen, heeft de wetgever voor functiewijzigingen een ondergrens gesteld van 1000 m² bruto vloeroppervlak voor kantoor en horeca en een aantal van 10 voor woningen. Voor bouwplannen met functiewijzigingen onder deze grens is de wettelijke verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan niet van toepassing.

Indien een exploitatieplan vereist is moet de gemeenteraad het exploitatieplan tegelijk vaststellen met de planologische maatregel die het bouwen mogelijk maakt.

Een gemeente behoeft geen exploitatieplan op te stellen indien het kostenverhaal al op een andere manier geregeld is (‘anderszins verzekerd’) en tevens locatie-eisen en regels voor woningbouwcategorieën niet nodig zijn. Die laatste situatie kan zich voordoen wanneer met alle eigenaren een overeenkomst is gesloten waarin de inrichting van de locatie en de woningbouwcategorieën afdoende zijn geregeld.

7.2.2 Beoordeling exploitatieplicht

Gelet op het conserverende karakter van het plan, beoordeeld in relatie tot artikel 6.2. van het Besluit ruimtelijke ordening, behoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Het bestemmingsplan voorziet niet rechtstreeks in exploitatieplanplichtige functieveranderingen.

Geconcludeerd kan worden dat het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

8.1 Wettelijk Vooroverleg

Het voorontwerp-bestemmingsplan is in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar de vooroverlegpartners en -instanties. Ondermeer de onderstaande instanties zijn in het vooroverleg betrokken:

  • VROM-inspectie;
  • Provincie Zuid-Holland;
  • Hoogheemraadschap van Rijnland;
  • Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

De resultaten van dit vooroverleg zijn opgenomen in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg, zie bijlage 1.

8.2 Inspraak / Burgerparticipatie

het voorontwerpbestemmingsplan heeft van 16 september 2011 tot en met 27 oktober 2011 voor de duur van zes weken ter visie gelegen. Een ieder is hierbij in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een inspraakreactie naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten. Ook heeft er op 26 september 2011 een informatiebijeenkomst plaatsgevonden over het voorontwerpbestemmingsplan. In totaal zijn er 10 inspraak- en vooroverlegreacties ingediend. Deze zijn opgenomen in de Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg, zie bijlage 1.

8.3 Zienswijzen

Het ontwerp van het bestemmingsplan, met bijbehorende stukken, heeft van 23 maart 2012 tot en met 3 mei 2012 ter visie gelegen. Het plan was digitaal raadpleegbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens de tervisielegging kon een ieder schriftelijk of mondeling een zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad van Voorschoten.

In totaal zijn er 14 zienswijzen ingediend. Deze zijn opgenomen en beantwoord in de Zienswijzennota, zie bijlage 2. De zienswijzen hebben geleid tot wijzigingen aan het ontwerpbestemmingsplan. Er zijn ook enkele ambtshalve wijzigingen doorgevoerd, deze zijn ook opgenomen in de Zienswijzennota. Op 22 november 2012 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld.

8.4 Handhaving

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd gezag voor de handhaving van de regelgeving in het bestemmingsplan. Blijkens jurisprudentie heeft de gemeente een beginselplicht tot handhaving. De gemeente Voorschoten heeft in dit kader handhavingsbeleid. In de nota wordt aangegeven op welke wijze de gemeente Voorschoten handhavend optreedt tegen overtredingen van de regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en bouwen. Het formuleren en vaststellen van het handhavingsbeleid biedt onder andere meer duidelijkheid (intern en extern), bevordert de rechtszekerheid en voorkomt rechtsongelijkheid.

De nota vormt een beleidsmatige onderlegger voor een jaarlijks op te stellen handhavingsprogramma. Het handhavingsprogramma is een schriftelijke vastlegging van alle uit te voeren handhavingsactiviteiten in het komende jaar. Bij nieuwe bestemmingsplannen, zoals dit bestemmingsplan, wordt bovendien een handhavingsparagraaf opgenomen, waarin omschreven staat op welke wijze en met welke middelen wordt gehandhaafd.

Handhavingsmiddelen

De gemeentelijke overheid heeft verschillende instrumenten tot haar beschikking om handhavend op te treden. Er kan onderscheid gemaakt worden tussen bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten. De bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen staan in deze nota centraal. De bestuursrechtelijke instrumenten kunnen onderverdeeld worden in preventieve en repressieve instrumenten.

Preventieve instrumenten hebben tot doel het begaan van overtredingen te voorkomen. Hierbij dient niet alleen gedacht te worden aan het houden van gedegen toezicht, maar onder andere ook aan het tijdig actualiseren en handhaafbaar houden van bestemmingsplannen en het verstrekken van juiste informatie en gerichte voorlichting aan burgers.

Met behulp van repressieve instrumenten kan worden pgetreden tegen geconstateerde overtredingen. De gemeente is bijvoorbeeld bevoegd een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te leggen teneinde te bewerkstelligen dat de strijdige situatie wordt beëindigd.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Categorie I: "Lichte Horeca"

Horecabedrijven binnen deze categorie behoeven in beginsel alleen overdag en 's avonds te zijn geopend. Deze bedrijven zijn met name gericht op de verstrekking van etenswaren en/of maaltijden. Door hun aard, omvang e.d. veroorzaken de horecabedrijven in deze categorie slechts in relatief beperkte mate hinder voor omwonenden.

Binnen categorie I worden de volgende sub-categorieën onderscheiden:

Categorie Ia: Detailhandel-ondersteunende horeca

een horecabedrijf voor het nuttigen van niet-alcoholische dranken in een winkelruimte in de zin van de winkeltijdenwet en niet zijnde een inrichting, die in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, growshop of coffeeshop indien het horecabedrijf niet meer ruimte inneemt dan maximaal 10 m² en maximaal 20% van het totale vloeroppervlak van de voor de clientèle toegankelijke binnenruimte, en indien geen terras aanwezig is of beoogd is. De ingebruikname van de ruimte als voornoemd moet wel bij het college worden gemeld.

Categorie Ib: Overige aan de detailhandelsfunctie verwante horeca

Horecabedrijven van relatief beperkte omvang die zich in mindere mate richten op het winkelend publiek en als regel ruimere openingstijden hanteren dan detailhandel-ondersteunende horecabedrijven, i.c.:

  • automatieken;
  • cafetaria's;
  • snackbars.

Categorie Ic: Overige lichte horeca zonder of met slechts beperkte verkeersaantrekkende werking

Horecabedrijven waarbij -zowel qua doelgroep als openingstijden- niet of slechts in zeer beperkte sprake is van enige relatie tot detailhandel, welke niet of slechts in zeer beperkte mate een verkeersaantrekkende werking hebben, i.c.:

  • bistro's;
  • restaurants zonder bezorg- en/of afhaalservice;
  • hotels met ten hoogste 15 kamers.

Categorie Id: Overige lichte horeca met een relatief grote verkeersaantrekkende werking

Horecabedrijven welke door hun aard, omvang, bedrijfsvoering e.d. een relatief grote verkeersaantrekkende werking hebben, i.c.:

  • horecabedrijven, genoemd onder categorie Ia, Ib en Ic met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m²;
  • restaurants met bezorg- en/of afhaalservice;
  • drive-in restaurants;
  • hotels met meer dan 15 kamers.

Categorie II: "Middelzware horeca"

Horecabedrijven binnen deze categorie zijn normaal gesproken tenminste de gehele avond en delen van de nacht geopend en kunnen ten gevolge daarvan aanzienlijke hinder voor omwonenden veroorzaken. Tot deze categorie van horecabedrijven behoren:

  • bars;
  • bierhuizen;
  • biljartcentra, bowlingcentra en daarmee naar aard, omvang e.d. gelijk te stellen horecabedrijven;
  • café's;
  • proeflokalen;
  • shoarma- en/of grillrooms;
  • bedrijven gericht op zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen).

Categorie III: "Zware horeca"

Horecabedrijven binnen deze categorie zijn voor een goed functioneren ook 's nachts geopend. Bovendien trekken zij grote aantallen bezoekers waardoor de exploitatie van dergelijke bedrijven ernstige hinder voor omwonenden maar ook voor de wijdere omgeving met zich mee kan brengen.

Binnen categorie III worden de volgende subcategorieën onderscheiden:

Categorie IIIa: Reguliere zware horeca

Horecabedrijven van relatief grote omvang die met name zijn gericht op het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse in combinatie met een vermaaksfunctie, i.c.:

  • dancings;
  • discotheken;
  • nachtclubs.

Categorie IIIb: Zeer zware horeca

Horecabedrijven van grote omvang die met name zijn gericht op een vermaaksfunctie, zoals het ten gehore brengen van muziek ten behoeve van dansen in combinatie met het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse, en die door hun aard en omvang zeer grote aantallen bezoekers trekken c.q. een zeer grote verkeersaantrekkende werking hebben, i.c.:

  • horecabedrijven, genoemd onder categorie IIIa, met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m²;
  • partycentra en overige bedrijven, gericht op zalenverhuur (met regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen).

Bijlage 1 Nota Van Beantwoording Inspraak En Vooroverleg

Bijlage 1 Nota van beantwoording inspraak en vooroverleg

Bijlage 2 Zienswijzennota

Bijlage 2 Zienswijzennota