Laan van Langenhorst 1
Bestemmingsplan - gemeente Voorschoten
Vastgesteld op 09-03-2017 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Plan
Het bestemmingsplan Laan van Langenhorst 1 met identificatienummer NL.IMRO.0626.laanvlangenhorst1- van de gemeente Voorschoten;
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 Aan- of uitbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte aan een woning is aangebouwd en daarmee in directe verbinding staat, welk gebouw in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan en onderscheiden kan worden van de woning, functionele ondergeschiktheid aan de woning is niet vereist;
1.4 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 Aan huis verbonden bedrijf
het bedrijfsmatig uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie;
1.7 Aan huis verbonden beroep
Het beroepsmatig uitoefenen van activiteiten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, ontwerptechnisch, maatschappelijk en daarmee gelijk te stellen gebied, voor zover in deze regels nader bepaald, in de woning en de daarbij behorende aan- of uitbouwen en daaraan aangebouwde bijgebouwen, met behoud, in overwegende mate, van de woonfunctie;
1.8 Archeologische waarde
vindplaats of vondst met een oudheidkundige waarde, met name archeologische relicten in hun oorspronkelijke ruimtelijke context;
1.9 Bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.10 Bedrijf
elke onderneming of gedeelte van een onderneming, welke een organisatorisch zelfstandige eenheid vormt en als zodanig gericht is op de productie of de afzet van goederen of de verlening van diensten; organisatorisch zelfstandige eenheden als hier bedoeld, welke door of vanwege de overheid worden geleid, worden voor de toepassing van deze regels eveneens als bedrijf aangemerkt;
1.11 Bedrijfsgebouw
een gebouw dat noodzakelijk is voor de uitoefening van ter plaatse toegestane (bedrijfs-)activiteiten, hieronder wordt geen bedrijfs- of dienstwoning verstaan;
1.12 Bedrijfs- of dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;
1.13 Bedrijfsmatige activiteiten
bedrijfsmatige activiteiten - geen dienstverlening zijnde - en ambachtelijke verzorgende bedrijvigheden, geheel of overwegend door middel van handwerk;
1.14 Bestaand
- a. bestaande maten en bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp, dan wel toe te staan krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
- b. bestaand gebruik: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.15 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak;
1.16 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 Bijgebouw
Een bij een woning behorend vrijstaand gebouw, dat minimaal 1 m afstand houdt tot het hoofdgebouw en/of andere bouwwerken, dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de woning en dat niet voor bewoning is bestemd;
1.18 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.19 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.20 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak;
1.21 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.22 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.23 Bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel;
1.24 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.25 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.26 Categorie
Een groep bedrijfsactiviteiten, die een gelijke of nagenoeg gelijke invloed hebben op een nabij gelegen of omringende woonomgeving;
1.27 Dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.28 Dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.29 Erf
De oppervlakte van het bouwperceel, uitgezonderd de oppervlakte van het hoofdgebouw;
1.30 Escortbedrijf
De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige);
1.31 Gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.32 Gestapelde woningen
Boven elkaar of nagenoeg boven elkaar gebouwde woningen;
1.33 Hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.34 Kantoor
Voorzieningen gericht op het verlenen van diensten op administratief, financieel, architectonisch, juridisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen;
1.35 Peil
- a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. indien in of op het water wordt gebouwd het door het Hoogheemraadschap ter plaatse vastgestelde waterpeil;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
1.36 Prostitutie
Het zich ten behoeve van een ander tegen vergoeding beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten;
1.37 Raamprostitutie
Het etaleren van prostituees achter vensters, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.38 Seksinrichting
een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.39 Staat van bedrijfsactiviteiten
De staat van bedrijfstypen behorende bij dit plan;
1.40 Straatprostitutie
Het op de openbare weg door handeling, houding, woord, gebaar of op andere wijze benaderen van het publiek, met de kennelijke intentie passanten te werven voor prostitutie;
1.41 Tuin
Gedeelte van het erf dat geheel of gedeeltelijk is ingericht met gazons, planten en/of bomen.
1.42 Voorgevel
De naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel; indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, dan gelden al deze gevels als voorgevel;
1.43 Woning
Een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
1.44 Zolder
Een ruimte onder het dak van een gebouw die niet geschikt is voor verblijf, maar wel voor opslag.
1.45 Overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.46 Pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 De dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 De goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 De goothoogte van een gebouw
In aanvulling op het bepaalde in lid 2.2 geldt voor gebouwen: vanaf het peil tot de snijlijn van de gevel met het dak; indien zich op enige zijde van het gebouw één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 70% van de gevelbreedte, wordt de goot van de dakkapel c.q. de dakopbouw als goothoogte aangemerkt;
2.4 De inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.5 De bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.6 De oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c. q. bestemmingsgrens met niet meer dan 1 m. wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, met een maximum van 3 wooneenheden;
- b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
met daarbij behorende:
- c. gebouwen;
- d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- e. erven en tuinen;
- f. toegangspaden;
- g. parkeervoorzieningen op eigen terrein.
3.2 Bouwregels
Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, met inachtneming van de volgende regels:
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan:
- a. de situering, de goot- en bouwhoogte van aanbouwen en bijgebouwen ter waarborging van de bezonning, privacy en/of gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen;
- b. de situering van een dakkapel, teneinde de bouwhoogte en verticale positionering van de dakkapel in het dakvlak af te stemmen op de hoogte en verticale positionering van een reeds aanwezige dakkapel in het betreffende dakvlak.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie 3
4.1 Bestemmingsomschrijving
- a. De voor de `Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden.
- b. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die op grond van artikel 3 op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 indien:
- a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. de betrokken archeologische waarden, zoals onder lid 4.3 onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
- 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
- 2. het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
- 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
- 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
5.1 Basisregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande maatafwijkingen (bouwhoogte en afstand)
Een bestaand bouwwerk, waarvan op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan de feitelijk aanwezige bouwhoogte of afstand tot een ander gebouw of een grenslijn in strijd is met een in dit plan voorgeschreven maximum bouwhoogte of minimum afstand, mag worden gehandhaafd, veranderd en/of vernieuwd, maar niet worden vergroot of anders gesitueerd.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
7.1 Vormen van verboden gebruik (onbebouwd)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd een gebruik van gronden en/of water:
- a. als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- b. als terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen c.q. onderdelen daarvan, die bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn, behoudens voorzover het betreft parkeren en overigens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. als opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen, behoudens voorzover dat noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond, of ten behoeve van bouw of andere tijdelijke werkzaamheden;
- d. voor het (doen) uitoefenen van straatprostitutie.
7.2 Vormen van verboden gebruik (gebouwen)
Als een verboden gebruik wordt in ieder geval beschouwd het gebruik:
- a. van gebouwen voor het verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen als detailhandel, met uitzondering van het verkopen of ten verkoop aanbieden van:
- 1. goederen, waarvan de verkoop deel uitmaakt van de normale dienstverlening behorende bij het op hetzelfde perceel uitgeoefende bedrijf;
- 2. agrarische producten afkomstig van en geteeld op het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf;
- b. van niet voor bewoning bestemde gebouwen of ruimten, daaronder begrepen kampeermiddelen, voor permanente bewoning;
- c. van gebouwen ten behoeve van het (doen) exploiteren van een seksinrichting, een escortbedrijf of (het laten uitoefenen van) raamprostitutie.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Bouwwerken voor algemeen nut
- a. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan, voor het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut mits de oppervlakte van een gebouw niet meer bedraagt dan 30 m² en de bouwhoogte van de bouwwerken niet meer zal bedragen dan 3 m.
- b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a. wordt niet verleend indien daardoor de bouw- en gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen percelen in onevenredige mate worden of kunnen worden beperkt en/of indien ter plaatse aanwezige waarden op onevenredige wijze worden of kunnen worden aangetast.
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
9.1 Algemene wijzigingsbevoegdheid 1
Burgemeester en wethouders zijn, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. het in geringe mate, doch met niet meer dan 10 m afwijken van een bestemmingsgrens indien en voorzover dit noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen;
- b. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, indien en voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.
Artikel 10 Algemene Procedureregels
Op de voorbereiding van de in deze regels bedoelde beslissingen omtrent het stellen van nadere eisen gelden de volgende bepalingen:
- a. het ontwerpbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken voor een ieder ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid van belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging zienswijzen omtrent het ontwerpbesluit naar voren te brengen bij burgemeester en wethouders;
- d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
Artikel 11 Overige Regels
11.1 Verwijzing naar andere regelgeving
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt dan wel van kracht is op het moment van de tervisielegging van het ontwerp van dit plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 12.1 sub a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Lid 12.1 sub a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 12.2 sub a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het lid 12.2 sub a. na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Lid 12.2 sub a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
12.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht omgevingsvergunning verlenen.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
"Regels van het bestemmingsplan Laan van Langenhorst 1 van de gemeente Voorschoten."
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingplan is het wijzigen van de functie van het perceel aan de Laan van Langenhorst 1 te Voorschoten. Op het perceel is momenteel schildersbedrijf Zitman & Co. aanwezig.
Het verzoek is om, met oog op de toekomst, gebruik als woning mogelijk te maken. Om dit mogelijk te maken is een nieuw planologisch kader noodzakelijk. Dit bestemmingsplan biedt dit kader.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied is gelegen in de woonwijk Vlietwijk, ten noorden van het centrum van Voorschoten. Het plangebied wordt begrensd door de Laan van Langenhorst, de Tolstraat en de Vredenhoeffstraat. Aan de noordoostzijde van het perceel staat de voormalige Gereformeerde Kerk, nu in gebruik als opslagplaats en woonruimte.
![]() |
Afbeelding 1.1: globale ligging plangebied (bron: Google) |
![]() |
Afbeelding 1.2: ligging en begrenzing plangebied (bron: Bing) |
Het plangebied omvat twee percelen. Het perceel aan de Laan van Langenhorst 1, waar de bedrijfsruimte is gevestigd, is kadastraal bekend als Sectie B, nummer 8036, gemeente Voorschoten. De kantoorruimte, het pand naast de bedrijfsruimte van het schildersbedrijf, staat geregistreerd aan de Leidseweg 68 en is kadastraal bekend als Sectie B, nummer 10771, gemeente Voorschoten. Het plangebied heeft als adres de Laan van Langenhorst 1.
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Voor het plangebied is het bestemmingsplan 'Voorschoten Oost' van kracht. Dit bestemmingsplan is door de raad van de gemeente Voorschoten vastgesteld op 16 mei 2012. Het plangebied heeft twee verschillende bestemmingen;
- De bedrijfsruimte is bestemd als "Bedrijf" en heeft een functieaanduiding "bedrijf van categorie 3.1.";
- De kantoorruimte en de ruimte aan de voorzijde van de bedrijfsruimte hebben de bestemming "Wonen".
![]() |
Afbeelding 1.3: Uitsnede uit de verbeelding van bestemmingsplan "Voorschoten Oost", in rood gemarkeerd het plangebied. |
Bestemming "Bedrijf"
Gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven tot de categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1), met daarbij behorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde), terreinen, parkeer-, groen-, nuts-, en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ter plaatste van de aanduiding 'bedrijf van categorie 3.1' zijn de gronden tevens bestemd voor een bestaand bedrijf in categorie 3.1. Tot de bestemming wordt niet gerekend detailhandelsbedrijven, horecabedrijven, maatschappelijke instellingen en zelfstandige kantoren. De gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak, de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6,00 meter en 10,00 meter.
De plannen zijn in strijd met de huidige bestemming "Bedrijf". De wijziging naar de functie 'Wonen' is niet mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan.
Bestemming "Wonen"
Gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor het wonen in de vorm van grondgebonden eengezinswoningen, dan wel de uitoefening van een aan huis gebonden beroep of bedrijf, met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken (geen gebouwen zijnde), erven en tuinen, toegangspaden en parkeervoorziening. Tot de bestemming wordt niet gerekend detailhandelsbedrijven en horeca. Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht. Er is geen bouwvlak op het perceel.
De huidige plannen voor het perceel voldoen niet aan de gestelde regels van het vigerende bestemmingsplan, omdat de functiewijziging van het kantoor naar woning betekent dat het gebouw een hoofdgebouw wordt en dergelijke gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak zijn toegestaan.
1.4 Leeswijzer
Na de inleiding in dit eerste hoofdstuk zal in hoofdstuk 2 worden de beleidskaders besproken. Hierbij wordt ingegaan op het van toepassing zijnde rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de planbeschrijving van het project. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op verschillende milieu- en omgevingsaspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van het project. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische opzet uitgelegd en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan "Laan van Langenhorst 1" getoetst aan het rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk beleid dat van belang is voor de functionele en ruimtelijke aspecten die in het plan worden vastgelegd.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De Structuurvisie biedt een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid van het Rijk.
Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040, die inspelen op de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven bepalen richting 2040. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', over aan provincies en gemeenten. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over de programmering van verstedelijking.
Het Rijk formuleert in de Structuurvisie drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. De structuurvisie beschrijft deze opgaven op een gebiedsgerichte manier. Voor het gebied Zuidvleugel/Zuid-Holland, waarbinnen de gemeente Voorschoten valt, zijn met name opgaven benoemd die richten op:
- Het verbeteren van Den Haag als internationale stad, de mainport Rotterdam, de Greenports Westland-Oostland, Boskoop en Duin- en Bollenstreek door het verbeteren van de bereikbaarheid en het faciliteren van de woningbouwopgave;
- het versterken van de mainport Rotterdam;
- en het versterken van de primaire waterkeringen.
De opgaven van het Rijksbeleid zijn geen van allen van toepassing. In de structuurvisie is daarnaast de Ladder van duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Hoe de ontwikkelingen binnen het plangebied hierin passen wordt besproken in paragraaf 2.2.2. Geconcludeerd kan worden dat de Structuurvisie verder niet van toepassing is.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op basis van artikel 4.3 Wro heeft de minister de bevoegdheid om in een Algemene Maatregel van Bestuur kaders te stellen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft als doel om de ruimtelijke belangen van het rijk vast te leggen. Deze belangen moeten juridisch doorwerken in bestemmingsplannen. Het Barro is vastgesteld op 22 augustus 2011 en op 30 december 2011 in werking getreden.
Het Barro heeft directe gevolgen voor de ruimtelijke besluitvorming van andere overheden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken in bestemmingsplannen. De eerder uitgebrachte PKB's hebben onder de nieuwe Wro de status van structuurvisie gekregen en zijn daarmee niet langer bindend voor andere partijen. Het Barro bevat daarom, passend binnen het nieuwe stelsel van de Wro, een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling van deze bestaande ruimtelijke kaders uit de PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Het gaat om de kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de rijksbufferzones, de nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het rijk duidelijk aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeenten hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven.
In het Barro zijn geen regels opgenomen die van toepassing zijn op het onderhavige plangebied.
Duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- 1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- 2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Hoewel er in het plangebied sprake is van een bestaande situatie worden er wel woningen toegevoegd. Dit plan maakt echter dergelijk kleinschalige woningbouw mogelijk dat er in dit geval geen sprake is van 'een stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in art 3.1.6, lid 2 Bro. Daarmee hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.
2.2 Provinciaal- En Regionaal Beleid
2.2.1 Provinciale Visie Ruimte en mobiliteit
Op 9 juli 2014 is de Visie ruimte en mobiliteit vastgesteld door Provinciale Staten, per 1 augustus 2014 is deze in werking getreden. Deze visie heeft de status van structuurvisie zoals voorgeschreven in de Wet ruimtelijke ordening en beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het biedt hiermee geen strak eindbeeld, maar juist een perspectief in welke richting de provincie Zuid-Holland zich wenst te ontwikkelen.
Het hoofddoel van de structuurvisie is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde hebben, en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De visie bevat een sturingsfilosofie, waarvan de kern in een viertal hoofdopgaven is samen te vatten:
- ruimte bieden aan ontwikkelingen;
- aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
- allianties aangaan met maatschappelijke partners;
- minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.
De 'Visie Ruimte en Mobiliteit is zelfbindend voor de provincie. Het bindend toetsingskader voor bestemmingsplannen is uitgewerkt in de provinciale Verordening Ruimte.
2.2.2 Provinciale Verordening Ruimte 2014
In de Verordening Ruimte 2014, welke gelijktijdig met de structuurvisie door Provinciale Staten is vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten alle gemeentelijke ruimtelijke plannen voldoen, zo ook bestemmingsplannen.
De Verordening Ruimte bevat regels ten aanzien van het bouwen buiten bestaande stads- en dorpsgebieden en binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), glastuinbouwgebieden, boom- en sierteeltgebieden en bollenteeltgebieden, rijksbufferzones, kasteel- en landgoedbiotopen en provinciale en regionale waterkeringen. Met deze doorgaans rurale thema's heeft het project geen raakvlakken.
Blijkens de Provinciale Ruimtelijke Verordening is artikel 2.1.1 met daarin de ladder van duurzame verstedelijking van toepassing binnen het plangebied. Gemeenten dienen op basis van deze ladder nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om zo tot een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden te komen. Hoewel er in het plangebied sprake is van een bestaande situatie worden er wel woningen toegevoegd. Dit plan maakt echter dergelijk kleinschalige woningbouw mogelijk dat er in dit geval geen sprake is van 'een stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in de Verordening. Daarmee hoeft het plan niet getoetst te worden aan de ladder van duurzame verstedelijking.
2.2.3 Regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
- 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
- 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
- 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
- 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
- 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
- 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
- 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
Het plangebied behoort blijkens de kaarten bij de Regionale Structuurvisie tot het stedelijk gebied. Binnen dit stedelijk gebied wordt onder meer ingezet op het realiseren van voldoende woningaanbod, waarbij gestreefd wordt naar een gevarieerd, gedifferentieerd en een kwalitatief goed woonklimaat. Het plan voorziet in nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied, waarmee invulling wordt gegeven aan de ambitie om voldoende woningen te creëren binnen stedelijk gebied. Het plan past binnen de Regionale Structuurvisie.
2.3 Gemeentelijk Beleid
2.3.1 Structuurvisie gemeente Voorschoten 2005-2020
De gemeenteraad heeft in 2007 een structuurvisie voor het gehele gemeentelijk grondgebied vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de vertaling van de geformuleerde beleidslijnen in een ruimtelijk-functioneel toekomstperspectief voor de periode tot circa 2020. Het strategisch vertrekpunt kan als volgt aangeduid worden:
- het plezierige woonklimaat dient gehandhaafd te blijven en wordt waar nodig versterkt;
- revitalisering van het centrumgebied, met daarbinnen opwaardering van de openbare ruimte, blijft van belang;
- (volks)huisvestingsbeleid dient de eigenheid van Voorschoten te waarborgen binnen de gemêleerdheid van de regio.
Voor het plangebied geldt met name een conserverende opgave ten aanzien van die elementen die bijdragen aan het plezierige woonklimaat, de dorpsidentiteit en kwaliteit van de leefomgeving. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van woningen binnen Voorschoten, zonder de bebouwing verder te verdichten. Geconcludeerd kan worden dat voorgenomen ontwikkeling hierdoor binnen de beleidslijnen van de structuurvisie valt.
2.3.2 Toekomstvisie Voorschoten 2025
In december 2014 heeft de raad van de gemeente Voorschoten de Toekomstvisie Voorschoten 2025 vastgesteld. De visie, welke een wensbeeld schetst van de gemeente Voorschoten in 2025, geldt als basis voor de structuurvisie Voorschoten 2015-2015. In de visie zijn zeven thema's voor de toekomst benoemd:
- voor en met elkaar;
- kwaliteit van ruimte en wonen;
- nieuwe dynamiek in de economie;
- centrum van voorschoten;
- toerisme en recreatie;
- internationaal Voorschoten;
- de gemeente als medestander.
De Toekomstvisie geldt als de opmaat voor een nieuwe, geactualiseerde structuurvisie. Naar verwachting is de nieuwe structuurvisie in de zomer van 2015 gereed.
Zowel in de Structuurvisie Voorschoten 2005-2020 als in de Toekomstvisie wordt de wens uitgesproken om de kwaliteit van het woonklimaat te behouden. Grootschalige uitbreidingen zijn niet gepland om het dorpse karakter van de gemeente te waarborgen. Om toch te voldoen aan de woonvraag wordt gekeken naar het duurzaam aanpassen van de bestaande bebouwing.
Onderliggend bestemmingsplan speelt in op deze wens door in bestaande bebouwing woningen mogelijk te maken.
2.4 Conclusie
Op grond van vorenstaande kan worden geconcludeerd dat dit bestemmingsplan past binnen de gestelde kaders van het rijk-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Bestaande Situatie
Op het perceel aan de Laan van Langenhorst 1 te Voorschoten is schildersbedrijf Zitman & Co. gevestigd. Naastgelegen is de voormalige Gereformeerde Kerk en een woonhuis met mansardekap. Het schildersbedrijf bestaat uit een bedrijfsruimte van twee bouwlagen met kap en een kantoorruimte van één bouwlaag met een plat dak. De begane grond van de bedrijfsruimte wordt gebruikt als opslagplaats, de eerste en tweede verdieping dienen als kantine/verblijfsplek. De kantoorruimte is langs de Laan van Langenhorst gelegen en heeft daar ook een entree. De bedrijfs- en kantoorruimte en het kerkgebouw zijn onderling met elkaar verbonden.
Aan de voorzijde van de bedrijfsruimte is een eigen erf waar geparkeerd kan worden. Op het erf is tevens een trap gesitueerd die leidt naar de woning op de eerste verdieping van de voormalige kerk.
Het plangebied is te bereiken via de Laan van Langenhorst. Deze straat verbindt de Leidseweg met de Vredenhoeffstraat en is ingericht als een langzaam verkeerverbinding. Aan de kant van de Vredenhoeffstraat begint de Laan van Langenhorst als openbaar parkeerterrein. In het midden van de Laan van Langenhorst, ter hoogte van de bedrijfsruimte, zijn twee palen geplaatst waardoor het voor gemotoriseerd verkeer alleen mogelijk is het erf van het schildersbedrijf te bereiken vanaf de Vredenhoeffstraat.
![]() |
Afbeelding 3.1: de bebouwing (bedrijfs- en kantoorruimte en erf) in het plangebied (bron: Bing). |
Waar momenteel schildersbedrijf Zitman & Co is gesitueerd, werd in 1879 het kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk van Voorschoten gesticht. In 1979 werd dit gebouw grotendeels afgebroken en vervangen door een vlak afgedekt bedrijfsgebouw van twee etages. Later kreeg dit gebouw een kap en werd ook het aangrenzende kantoor, bestaande uit een bouwlaag en plat dak, gebouwd.
De naastgelegen kerk is het voormalig kerkgebouw van de Gereformeerde Kerk van Voorschoten en bestaat uit een complex van een rechthoekige kerkzaal (1890) met pannendak en een woonhuis onder mansardekap. Dit laatste ligt langs de Tolstraat. De begane grond van de rechthoekige kerkzaal wordt gebruikt ten behoeve van opslag. De eerste en tweede etage werden gebruikt als representatie- en ontvangstruimte, maar in 2011 is deze functie, op verzoek van dezelfde initiatiefnemer, gewijzigd naar wonen.
3.2 Projectbeschrijving
Het verzoek is om de bedrijfs- en kantoorruimte van schildersbedrijf Zitman & Co te wijzigen naar een woonfunctie, waarbij maximaal drie woningen worden gerealiseerd.
De huidige kantoorruimte is momenteel ondergebracht in het pand achter de bedrijfsruimte van het schildersbedrijf en heeft een woonbestemming, maar geen bouwvlak. Het is de wens om in dit pand wonen mogelijk te maken, hiertoe wordt op de verbeelding van dit bestemmingsplan ter plaatse van het kantoor een bouwvlak opgenomen.
Stedenbouwkundige opzet
Het bouwplan omvat drie woningen, welke deels worden gerealiseerd in het uit één bouwlaag bestaande kantoorruimte en deels in het bedrijfspand. De gebouwen worden ten behoeve van het plan niet gewijzigd.
Het erf aan de zijde van het bedrijfspand zal worden gebruikt als parkeerterrein voor de te realiseren woningen. De woningen worden ontsloten via de Laan van Langenhorst. Deze weg biedt via een parkeerplaats weer ontsluiting naar de Vredenhoeffstraat.
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de planologische en milieuhygiënische aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van een bestemmingsplan. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden verantwoord dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de huidige planologische en milieuhygiënische situatie.
4.1 Archeologie
Met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek). Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Beleidsnota Archeologie Herijking 2013
De gemeenten Voorschoten, Leidschendam-Voorburg en Wassenaar hebben zich verbonden in het Pact van Duivenvoorde, dat zich inzet voor duurzaam behoud en versterking van cultuurhistorische waarden. In dat kader hebben de Pactgemeenten ook de archeologische taak gezamenlijk opgepakt.
De gemeenteraad van Voorschoten heeft op 27 januari 2014 de beleidsnota Archeologie Herijking 2013 vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart van de nota is te zien op welke plekken archeologische waarden te verwachten zijn. Afbeelding 4.1 is een uitsnede van de beleidskaart waarop te zien is dat het plangebied (in rood omcirkeld) een groene waarde is toegekend. Deze kleur staat voor 'Waarde - Archeologie 3'. Dit houdt in dat voor dit gebied een hoge archeologische verwachting geldt, waarbij een vrijstellingsgrens wordt gehanteerd voor ruimtelijke ontwikkelingen tot 100 m2 en waarbij de grond niet dieper dan tot 30 cm wordt geroerd.
![]() |
Afbeelding 4.1: Uitsnede van de Beleidskaart Archeologie. Het plangebied is rood omcirkeld. |
Bij voorliggend bestemmingsplan vindt geen bebouwing plaats en wordt de grond ook niet verstoord. Er is dan ook geen archeologisch onderzoek nodig.
4.2 Bodem
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt zo nodig middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een nader bodemonderzoek bepaald.
Bij dit bestemmingsplan is geen sprake van enige bouwactiviteiten en de bodem wordt dus ook niet verstoord of verontreinigd. Er dient geen bodemonderzoek plaats te vinden ten behoeve van de wijziging van functie op de locatie Laan van Langenhorst 1.
4.3 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet. Voor ondergrondse buisleidingen is het wettelijk kader vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR):
- Het plaatsgebonden risico: het risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
- Groepsrisico: De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt "vertaald" als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) mogen liggen.
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal slachtoffers, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
Op grond van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving dient bij een bestemmingsplan beoordeeld te worden of de wettelijk grenswaarde met betrekking tot het PR niet wordt overschreden en of de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.
Bij het opstellen of wijzigen van ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water;
- vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.
Aan de hand van de risicokaart van de Provincie is bepaald of in de nabijheid van het plangebied sprake is van transport van gevaarlijke stoffen of de opslag en productie van dergelijke stoffen. Hieronder is een uitsnede van deze risicokaart opgenomen.
![]() |
Afbeelding 4.2 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl) |
Uit de risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Externe veiligheid vormt dus geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.
4.4 Geluid
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. Het gebied waarbinnen dit perceel gelegen is, bevind zich in een 30 km/uur regime. Dit betekent dat geen akoestisch onderzoek hoeft te worden uitgevoerd.
Onderzoek plangebied
Op 22 september 2015 heeft IDDS een akoestisch onderzoek uitgevoerd. het rapport 'Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bestemmingsplan Laan van Langenhorst 1' met werknummer 1508H484 is als Bijlage 1 opgenomen bij deze Toelichting.
Het plangebied is niet gelegen binnen de zone van een spoorlijn, tram- of metroweg. Het plangebied is ook niet gelegen binnen de zone van een geluidgezoneerd industrieterrein. Het akoestisch onderzoek heeft alleen betrekking op wegverkeer.
Het plangebied is gelegen binnen de onderzoekszone van de Leidseweg en van de Raadhuislaan. Zowel de Leidseweg als de Raadhuislaan heeft een zone van 200 meter. De Leidseweg en Raadhuislaan hebben beide een maximum toegestane snelheid van 50 km/u en de wegverharding bestaat uit asfalt. De Laan van Langenhorst zelf betreft een doodlopende weg voor autoverkeer, maar is wel een doorgaande verbinding voor langzaam verkeer. De verkeersbewegingen die hier plaatsvinden zijn voornamelijk bestemmingsverkeer.
Voor de te realiseren woningen aan de Laan van Langenhorst 1 worden de berekende geluidniveaus na aftrek getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden en aan de maximaal toelaatbare waarde van 63 dB Lden voor nieuwe woningen binnen een zone van een weg.
Voor het akoestisch onderzoek is de Standaardrekenmethode 2 van het Reken en meetvoorschrift 2012 toegepast. Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de Leidseweg ten hoogste 53 dB Lden bedraagt (inclusief aftrek). De geluidbelasting overschrijd daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden, maar blijft wel onder de maximale ontheffingswaarde. Wat betreft de Raadhuislaan zijn geluidbelastingen berekend tot maximaal 32 dB Lden. De voorkeurswaarde wordt daarmee niet overschreden. De gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer van zowel de Leidseweg als de Raadhuislaan bedraagt ten hoogste 58 dB Lden (exclusief aftrek).
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de berekende geluidbelasting van de Leidseweg niet voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidshinder. Vanwege het overschrijden van de voorkeursgrenswaarde is het vaststellen van hogere waarde noodzakelijk. Deze hogere waarde moet door het college worden vastgesteld. De berekende geluidbelasting van de Raadhuislaan voldoet aan de eisen zoals gesteld in de Wet geluidshinder.
4.5 Kabels En Leidingen
Ter plaatse van het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een mogelijke beperking zouden kunnen opleveren voor het plan.
4.6 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarden liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarden.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is een plan om de luchtkwaliteit in Nederland te verbeteren. Het NSL houdt rekening met voorgenomen grote projecten die de luchtkwaliteit verslechteren en zet hier maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tegenover. Het doel van het NSL is te voldoen aan de Europese grenswaarden voor fijn stof (PM10) in 2011 en stikstofdioxide (NO2) in 2015. Nederland heeft de Europese normen voor PM10 op 1 januari 2005 en voor NO2 op 1 januari 2011 niet gehaald.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate bijdrage' bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het plan, dat het mogelijk maakt om twee woningen toe te voegen, voldoet aan de getalsmatige grenzen uit het de Regeling 'niet in betekende mate bijdrage'. Op grond van deze regeling kan de realisatie van 1500 woningen met een ontsluitingsweg nog aangemerkt worden als NIBM-project. Het plan betreft dus een NIBM-project en verder toetsing aan de regelgeving over luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.
Naast bovenstaande beoordeling is ook gekeken of in de huidige situatie de luchtkwaliteit voldoende is. Hiertoe is de NSL-monitoringstool geraadpleegd. Uit deze tool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, fijn stof en zeer fijn stof in 2015 in de nabijheid van de planlocatie 29, 23 en 14 microgram per m3 bedragen. Hiermee bevinden de concentraties stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3. Ook voor zeer fijn stof wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde van 25 microgram per m3.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide wordt vanaf concentraties boven de 60 microgram per m3 overschreden. De concentraties in het plangebied bedraagt 29 microgram per m3, wat betekent dat ook aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied maximaal 23 microgram per m3 bedraagt, wordt ook aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan.
4.7 Milieuzonering Bedrijven
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Indien nieuwe milieugevoelige bestemmingen, zoals woningen of scholen, mogelijk worden gemaakt in de nabijheid van bestaande bedrijven dan dient de geluidruimte die het bedrijf heeft op basis van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), of zoals vastgelegd in de omgevingsvergunning, te worden gerespecteerd. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is. Hierbij kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' editie 2009 gehanteerd worden om de afstand te bepalen tussen woningen en de verschillende bedrijfscategorieën.
De handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Er zijn geen zware bedrijven in de omgeving aanwezig die een belemmering vormen voor de functieverandering naar wonen.
4.8 Ecologie
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.
Natuurbeschermingswet
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. De volgende gebieden zijn aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
- Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
De Natuurbeschermingswet geldt alleen voor de aangewezen Natura 2000 gebieden, maar heeft wel een externe werking. Projecten die buiten de begrenzing van een Natura 2000 gebied liggen kunnen dus ook negatieve effecten hebben op de natuurwaarden binnen het gebied en moeten dus ook getoetst worden.
Ecologische Hoofdstructuur
Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar in de Provincie Zuid-Holland in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Flora- en faunawet
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien kent de wet een zorgplicht en dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren.
Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het op grond van de Flora- en Faunawet noodzakelijk om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de wet. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van EL&I ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden.
- Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt, zonder aanvullende eisen. De zorgplicht blijft wel van kracht.
- Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt.
- Groep 3: Streng beschermde soorten, waarvoor een zwaar beschermingsregime geldt. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:
- 1. geen andere bevredigende oplossing bestaat;
- 2. sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
- 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Binnen het plangebied is sprake van een wijziging van gebruik waarbij geen wijzigingen aan de panden zullen plaatsvinden. De omstandigheden voor eventueel in het plangebied aanwezige, beschermde planten en dieren zullen niet wijzigen. Er is geen flora- en fauna onderzoek noodzakelijk.
4.9 Verkeer En Mobiliteit
Visie op Verkeer en Vervoer in Voorschoten 2009-2020
In juli 2009 heeft de gemeenteraad de Visie op Verkeer en Vervoer in Voorschoten 2009-2020 vastgesteld. Het beleid is gericht op het tot stand brengen van een duurzaam verkeerssysteem: duurzaam veilig, bruikbaar voor langere termijn en met respect voor de leefomgeving. De nadruk ligt op (voorzieningen voor) het fietsverkeer en de voetgangers.
De Visie is uitgewerkt in een Maatregelenpakket Verkeer en Vervoer (MPV). Het doel van het MPV is om de uitvoering van het verkeers- en vervoerbeleid te sturen en te monitoren. Belangrijke onderdelen van het Maatregelenpakket zijn het invoeren van zogenoemde 30 km zones in de gemeente, het oplossen van de verkeersoverlast op de Leidseweg-Noord en het creëren van een veilige schoolomgeving. Bij het overwegen van een nieuwe functie zullen ontsluiting en parkeren van belang zijn.
Omgeving plangebied
Wat betreft Rijkswegen ligt Voorschoten nabij de A4 en de A44/N44. De A4 is te bereiken via Leiden, richting het zuiden is de A44/N44 aan te rijden. Het wegennet van de gemeente Voorschoten is in twee categorieën gedeeld, te weten gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. De N447 (Leidseweg, Kon. Julianalaan, Schoolstraat/Veurseweg) en de Wijngaardenlaan zijn de ontsluitingswegen. Erftoegangswegen zorgen voor een interne ontsluiting van verblijfsgebieden. Binnen verblijfsgebieden ligt de prioriteit van de voetganger en de fietser. Voor verblijfsgebieden binnen de bebouwde kom geldt om deze reden een maximumsnelheid van 30 km/uur.
De Laan van Langenhorst wordt ontsloten via de Vredenhoeffstraat. Deze weg is gecategoriseerd als erftoegangsweg en daarmee geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Laan van Langenhorst is een voetpad. Aan de zuidkant van de Laan van Langenhorst ligt een parkeerterrein welke tevens aansluit op de Vredenhoeffstraat. De ontsluiting van het plangebied is daarmee voldoende geregeld.
Parkeren
Het plangebied ligt in de wijk Vlietwijk. Voor dit gebied heeft de gemeente geen parkeernormen opgesteld. Bij het bepalen van de nieuwe parkeervraag is gekeken naar de parkeerrichtlijnen van het CROW.
Op het eigen terrein van het plangebied is parkeergelegenheid voor maximaal twee auto's. Het erf kan worden afgesloten met een hek. Vanuit het verleden heeft het schildersbedrijf altijd gebruik gemaakt van het eigen erf om te parkeren. Vanuit het huidige gebruik zijn er drie à vier auto's die gebruik maken van het parkeerterrein en eventueel de openbare parkeerplaatsen in de directe omgeving. Dit zijn werknemers die hun auto parkeren om bijvoorbeeld materialen op te halen. Gezien het type bedrijf blijven deze auto's nooit lang geparkeerd staan, aangezien het werk op locatie gedaan wordt. Het bedrijf ontvangt geen klanten.
In de huidige situatie is de parkeervraag, gezien de omvang van het schildersbedrijf 6 parkeerplaatsen. Een deel van het parkeren vindt in de bestaande situatie dus plaats in de openbare ruimte.
In de nieuwe situatie dient rekening te worden gehouden met de parkeervraag ten gevolge van de nieuwe woningen. Voor het type woningen wordt 'goedkoop' in een matig stedelijk gebied binnen een schil/overloopgebied aangehouden. Op grond van de CROW geldt dan een richtlijn van maximaal 1,5 parkeerplaats per woning. Dat levert bij drie nieuwe woningen een parkeervraag van 5 (4,5) parkeerplekken op. Dit is een afname van de parkeervraag in de huidige situatie.
Conclusie
De ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het omliggende wegennet en de parkeerdruk neemt door de ontwikkeling af.
4.10 Water
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat voor iedere ruimtelijk ontwikkeling moet worden omschreven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding; de Watertoets. Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan of projectbesluit wordt bij de waterbeheerder (Hoogheemraadschap van Rijnland) advies en goedkeuring gevraagd op de opgenomen waterparagraaf.
Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland
Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 voor de periode 2016-2021 het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) vastgesteld. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Dit in lijn met en in aanvulling op het coalitieakkoord (2015) waarin het nieuwe bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. Rijnland wil samen met haar omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Speerpunten zijn:
- Waterveiligheid: bescherming tegen overstromingen vanuit zee en de rivieren.
- Voldoende water: er is voldoende water. Niet teveel en niet te weinig, passend bij het gebruik.
- Schoon en gezond water: Rijlands water is schoon, zodat de mens, de natuur en economie er optimaal gebruik van kunnen maken.
- Waterketen: het afvalwater wordt optimaal gezuiverd en de grondstoffen hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels 2015
De "Keur Rijnland"is op 1 juli 2015 in werking getreden. Rijnland gaat niet meer uit van een "nee, tenzij" aanpak, maar van een "ja, tenzij" aanpak. De Keur dient tevens ter invulling van de volgende doelstellingen, te weten:
- a. voorkomingen waar nodig beperkingen van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met;
- b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en
- c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheersgebied van het hoogheemraadschap van Rijnland is het verboden om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de gronden is altijd een ontheffing van het Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland noodzakelijk. Bij toename van verharding is compensatie in de vorm van extra oppervlaktewater noodzakelijk.
Voor dit bestemmingsplan kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename van verharding en/of bebouwing, het plangebied is reeds volledig verhard. Het plan vormt daardoor geen belemmering voor het bereiken van de waterkwaliteitsdoelstelling. Ook vormt het plan geen risico voor de achteruitgang van de waterkwaliteit ter plaatse.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de uitgangspunten zijn verwoord in de regels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, de regels en een toelichting. Deze zijn opgesteld conform de RO Standaarden 2012. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende onderdeel van het bestemmingsplan. Qua plansystematiek is zoveel mogelijk aangesloten bij het bestemmingsplan "Voorschoten Oost".
5.2 Inleidende Regels
De artikelen 1 en 2 omvatten de inleidende regels die van belang zijn voor de toepassing van zowel de hoofdbestemmingen als de algemene bepalingen. Deze regels bevatten de definities van kernwoorden die in de planregels worden gebezigd. Daarnaast wordt bepaald op welke wijze afstanden, oppervlakten en hoogten dienen te worden gemeten.
5.3 Bestemmingen
5.3.1 Artikel 3 Wonen
De woningen in het plangebied hebben de bestemming Wonen. Voor de woningen is op de plankaart een bouwvlak gegeven. Binnen de bestemming is geen nader onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen woningen omdat dit uit volkshuisvestelijk oogpunt niet nodig wordt geacht.
5.3.2 Artikel 4 - Waarde Archeologie 3
Voor het gehele plangebied is de bestemming “Waarde - Archeologie 3” opgenomen die de bescherming biedt voor mogelijk aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied. Binnen deze terreinen zijn bouwactiviteiten alleen mogelijk indien de archeologische waarden zijn veiliggesteld conform de aanbevelingen van het archeologische onderzoek behorende bij dit bestemmingsplan.
5.4 Planverbeelding
Op de planverbeelding zijn de bestemmingen en de dubbelbestemmingen weergegeven. Binnen een bestemming kunnen aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduiding heeft de juridische betekenis die de planregels als gevolg aan deze aanduiding hebben verbonden. Een aantal aanduidingen heeft juridisch gezien geen betekenis en is uitsluitend opgenomen ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en figuren).
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
Over het voorontwerpbestemmingsplan wordt gelegenheid tot inspraak geboden. De resultaten van zowel het vooroverleg met de maatschappelijke instanties, belangengroeperingen en andere overheden, evenals de inspraak zullen in het bestemmingsplan worden verwerkt.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, lid f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.
Het betreft hier een particulier initiatief. De met deze ontwikkeling samenhangende kosten komen ten laste van de initiatiefnemer. Gezien de aard en omvang mag worden verwacht dat de ontwikkeling economisch uitvoerbaar is.
De gemeente kan middels een planschadeovereenkomst regelen dat eventuele voor tegemoetkoming in aanmerking komende planschade zal worden verhaalt op de initiatiefnemer. Planschade is echter niet te verwachten, omdat onderhavig plan geen planologische verslechtering voor de directe omgeving betekent.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Bro
Het concept ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening naar de vooroverlegpartners en -instanties gestuurd ter beoordeling. Tevens is het voorontwerp-bestemmingsplan in het kader van de inspraakprocedure ter inzage gelegd. In de periode van 22 april tot en met 3 juni 2016 heeft het voorontwerp-bestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegen.
In totaal zijn er 2 inspraakreacties en 1 vooroverleg reactie tijdig ingediend. De resultaten van de inspraak en het vooroverleg zijn worden opgenomen in een Nota van beantwoording die als bijlage 2 bij het ontwerpbestemmingsplan is gevoegd.
6.3.2 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan heeft in de periode van 7 oktober tot en met 18 november 2016 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk een zienswijze op het plan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 1 Akoestisch onderzoek