Vredenburghzone fase 3
Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen
Ontwerp op 14-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BP85217-0301 van de gemeente Waddinxveen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0627.BP85217-0301 met de bijbehorende regels en bijlagen.
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren. Hierbij wordt onderscheidt gemaakt in:
- a. grondgebonden akkerbouw: de teelt van gewassen op open grond, al dan niet onder plat glas, daaronder niet begrepen bosbouw en sier- en fruitteelt;
- b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
- c. glastuinbouw: teelt van tuinbouw- en/of siergewassen en/of hiermee gelijk te stellen gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- d. intensieve veehouderij: het houden van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen (bijna) zonder weidegang. Dit onafhankelijk van agrarische grond als productiemiddel;
- e. sierteelt: de teelt van siergewassen al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de verhandeling van boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- g. bosbouw: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.
1.6 agrarisch medegebruik
een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming, waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan.
1.7 archeologische waarde
de waarde die een gebied toegekend is op grond van de aldaar aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
1.8 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een binnen een bij dit plan behorend geometrisch bepaald vlak of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van een deel van het bouwperceel, dan wel bouwvlak of bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd; dit percentage heeft geen betrekking op ondergrondse parkeergarages.
1.10 bestaande situatie (legaal)
- a. bij gebruik: (legaal) aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: (legaal) aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.11 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.14 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.16 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.20 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid.
1.21 dagrecreatie
vormen van recreatie, die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf.
1.22 ecologische verbindingszone
samenhangend stelsel van (te ontwikkelen) landschapselementen die als verbindingsweg fungeren tussen verschillende leefgebieden van planten en/of dieren.
1.23 extensieve recreatie
die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen.
1.24 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 horecabedrijf
een bedrijf dat is gericht op het verstrekken van een nachtverblijf en/of het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander gepaard gaande met dienstverlening.
1.27 kampeermiddel
- a. een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelten daarvan voorzover geen bouwwerk zijnde.
een en ander voorzover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
1.28 kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Permanente bewoning van een kampeerterrein is uitgesloten.
1.29 kunstwerk
bouwwerk ten behoeve van infrastructurele en/of waterhuishoudkundige voorzieningen.
1.30 landschappelijke waarde
de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende elementen.
1.31 natuurwaarden
de door het bevoegd gezag aan een gebied toegekende waarden met betrekking tot de aanwezige geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen.
1.32 nutsvoorziening
een voorziening ten behoeve van de distributie van gas, water en elektriciteit en de telecommunicatie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.
1.33 ondersteunende horeca
ondergeschikte horecavoorzieningen binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie een ruimte specifiek heeft ingericht voor de consumptie van drank en etenswaren.
1.34 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.35 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.36 parkeervoorziening
voorziening bestemd voor het al dan niet tijdelijk en al dan niet tegen betaling parkeren van motorvoertuigen en/of motoren en (brom)fietsen, zoals een parkeerterrein, parkeergarage, parkeerkelder, parkeerdek of autobox.
1.37 peil
- a. voor hoofdgebouwen: de wegkruin van de voorliggende weg;
- b. voor aan - en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- c. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- e. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil.
1.38 recreatie
alle vormen van dagrecreatie en verblijfsrecreatie.
1.39 recreatief medegebruik
vormen van recreatie (zoals wandelen) waarvoor geen specifieke inrichting van het gebied noodzakelijk is en waar in hoofdzaak kan worden volstaan met de voorzieningen die reeds ten behoeve van de hoofdfunctie aanwezig zijn.
1.40 standplaats
een door het bevoegde gemeentelijke orgaan als zodanig aangewezen terrein of gedeelte daarvan dat bestemd is voor het al dan niet permanent plaatsen van een niet direct en niet duurzaam met de aarde verbonden en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte ruimte.
1.41 terras
een niet-overdekt buiten de besloten ruimte van een inrichting liggend deel van een horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
1.42 verblijfsrecreatie
vormen van recreatie die mede gericht zijn op verstrekken van nachtverblijf. Permanente bewoning is uitgesloten.
1.43 voorziening van openbaar nut
voorziening ten behoeve van een op het openbare net aangesloten nutsvoorziening (zoals een gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen), het telecommunicatieverkeer, hulpdiensten, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.
1.44 waterkering
natuurlijke of kunstmatige begrenzing of afscheiding die het water in zijn loop tegenhoudt en het achterliggende gebied beschermt tegen inundatie.
1.45 waterhuishoudkundige voorziening
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit, waaronder duikers, stuwen, gemalen, inlaten en voorzieningen ten behoeve van de berging en infiltratie van hemelwater.
1.46 wet
- a. indien en voor zover in deze regels in algemene zin wordt verwezen naar wettelijke regelingen casu quo verordeningen en dergelijke. dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
- b. indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een specifiek artikel van een wettelijke regeling casu quo verordeningen en dergelijke dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van vaststellen van het plan.
1.47 woonwagen
voor bewoning bestemd gebouw, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.48 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.
2.2 bebouwingspercentage
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de plankaart, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.3 de dakhelling
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.7 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
2.8 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.
2.9 lengte, breedte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren).
2.10 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen.
2.11 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 verticale bouwdiepte van een gebouw
vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Recreatie
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. dagrecreatie, met bijbehorende voorzieningen;
- b. groenvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- c. bouwwerken geen gebouw zijnde;
- d. paden;
- e. voorzieningen van openbaar nut;
- f. parkeervoorzieningen;
- g. kunstwerken;
- h. water.
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
- a. horeca;
- b. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
- c. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. (hoofd)watergangen en waterpartijen;
- b. waterhuishouding, waterbeheersing en watergeleiding;
- c. bermen, taluds, oeverbeschoeiingen en groenvoorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. bruggen en kunstwerken;
- f. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Leiding - Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het herstel en de instandhouding van een ondergrondse watertransportleiding.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bestemde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de waterleiding, met een maximale bouwhoogte van 3 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 en toestaan dat in de andere bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits:
- a. geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
- b. de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- c. vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:
- a. de bestemming Waarde - Archeologie 3 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek of beschikbare informatie van het bevoegd gezag is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 7 Waterstaat - Waterbergingsgebied
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. de tijdelijke opvang van water.
7.2 Regels vanwege samenvallende bestemmingen
Waar een basisbestemming samenvalt met een dubbelbestemming, zoals aangegeven, geldt primair het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming. De bepalingen met betrekking tot de basisbestemming zijn uitsluitend van toepassing/ toelaatbaar voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de dubbelbestemming.
7.3 Bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Algemeen
- a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. Bij de beoordeling van de benodigde parkeerruimte wordt voor zowel de maatvoering als normering de ASVV van CROW (2004) gehanteerd;
- c. In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
- d. In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
9.2 Vloerpeilen
Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in Hoofdstuk 2, de volgende bepalingen:
- a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
- b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
- c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
- d. in afwijking van het bepaalde in sub b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
- a. Behoudens het bepaalde in Artikel 13 Overgangsrecht gebruik is het verboden de zich binnen de bij de geometrisch bepaalde vlakken, welke onderdeel uitmaken van dit bestemmingsplan, begrepen gronden en zich daarop bevindende opstallen te gebruiken, te doen of laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de voorgeschreven bestemming of met de regels van het plan;
- b. Het verbod, bedoeld onder a omvat in ieder geval:
de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden en voorts geldt bedoeld verbod voor het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, voor de verkoop en opslag van vuurwerk, voor de exploitatie van een garagebedrijf, voor de exploitatie van een seksinrichting en voor de exploitatie van een coffeeshop, tenzij in de regels van dit plan anders is bepaald; - c. In het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Afwijken algemene bouwregels
Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in Artikel 9 ten behoeve van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- c. de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
11.2 Afwijking overige regels
Met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de regels ten behoeve van:
- a. bouwwerken voor de stalling van fietsen, motorfietsen, scooters, scootmobielen en soortgelijke vervoermiddelen; de vergunning kan voor een bepaalde termijn worden verleend; ook kan een persoonsgebonden vergunning worden verleend.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Wijzigen bestemmingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen, ten behoeve van het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan worden gewijzigd.
12.2 Wijzigen bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, ten aanzien van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 3 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doelstelling
De gemeente Waddinxveen is bezig met het gefaseerd inrichten van een extensief recreatief uitloopgebied voor Waddinxveen met natuurwaarden en wateropvang. Een deel van het beoogde gebied is opgenomen in het bestemmingsplan Vredenburghzone (vastgesteld in 2022).
De gemeente wil in de komende tijd nieuwe delen aan het recreatiegebied toevoegen. Dit gebeurt onder meer in het kader van dit bestemmingsplan, Vredenburghzone fase 3 (Fase 2 omvat een ander gebied, gecombineerd met kavels voor woningbouw, geregeld in een apart bestemmingsplan). Het huidige terrein is in gebruik als agrarisch grasland.
Het doel van het voorliggende bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' is om de beoogde ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken en te borgen.
1.2 Ligging Plangebied En Begrenzing Plangebied
Het plangebied Vredenburghzone fase 3 is gelegen in de Zuidplas, ten (zuid)westen van het plan Park Triangel in Waddinxveen. Het plangebied bestaan uit verschillende percelen tussen de Plasweg (noord), Zuidelijke Rondweg (oost), de N451 (zuid) en de Vredenburghlaan (west). Het plangebied omvat de volgende kadastrale percelen:
- sectie E: 420, 1742 , 1905, 1906, 4183, 6030, 6704
- sectie C: 2000, 5557, 5560, 5947
1.3 Het Geldende Bestemmingsplan
De locatie van de Vredenburghzone fase 3 ligt in het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' vastgesteld op 26 juni 2013.
De gronden hebben de bestemmingen:
- Enkelbestemming: Agrarisch
- Enkelbestemming: Water
- Dubbelbestemming: Leiding - Water
- Dubbelbestemming: Waarde - Archeologie 3
- Dubbelbestemming: Waterstaat - Waterbergingsgebied
De meest zuidelijke percelen in het plangebied liggen deels ook in het provinciaal inpassingsplan 'Extra Gouwekruising' en hebben daarin de bestemming 'Verkeer'.
Afbeelding - geldend bestemmingsplan en in rood het plangebied
De gemeente wil in deze zone een bestemming opnemen die het mogelijk maakt dat de gronden gebruikt kunnen worden als extensief recreatiegebied (met uitloopmogelijkheden voor Waddinxveen) en ingericht als gebied met natuurwaarden en mogelijkheden voor het bergen van water. Horeca wordt, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de bestemmingsplanregeling die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Waddinxveen Noord-West', in dit bestemmingsplan niet toegestaan.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Daarom wordt een apart bestemmingsplan voorbereid.
1.4 De Bij Het Plan Behorende Stukken
Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' met identificatienummer NL.IMRO.0627.BP85217-0301 bestaat, naast deze toelichting, uit de volgende stukken:
- verbeelding
- planregels
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende plan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is niet juridisch bindend, maar is niettemin een belangrijk document bij het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het plan ten grondslag liggen en doet verslag van het onderzoek dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan.
Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
1.5 Opzet Van De Toelichting: Leeswijzer
De toelichting is als volgt opgebouwd:
- Hoofdstuk 2 Planbeschrijving staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
- In Hoofdstuk 3 Beleid is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van andere overheden die relevant zijn voor het plangebied;
- de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 5 Planologische en milieutechnische aspecten beschreven;
- in Hoofdstuk 6 Wijze van bestemmen worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
- Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid, heeft betrekking op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan;
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande Situatie
De percelen in het plangebied liggen ten zuidwesten van het woningbouwplan Park Triangel en zijn van oudsher nog ingericht als agrarisch gebied. Afbeelding - Luchtfoto plangebied en omgeving
Percelen noordwestzijde Beijerincklaan
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen sectie C, nummers 2000, 5557 en 5560.
Afbeelding - Ligging en foto percelen noord-westzijde plangebied.
Percelen zuidoostzijde Beijerincklaan
Kadastraal bekend als gemeente Waddinxveen sectie C, nummer 5947 & sectie E, nummers 1905, 1906, 6030, 6704, 4183, 1742 en 420.
Afbeelding - Ligging en foto's percelen zuid-westzijde plangebied.
Landschap
De oorspronkelijke opzet van de polders is alleen nog te herkennen aan de verkaveling en de hoger gelegen dijken aan de randen. De openheid van het landschap is verminderd door stedelijke uitbreidingen, kassencomplexen en de bedrijvigheid rondom voornamelijk de A12. Aan de zuid- en oostkant van de Zuidplaspolder ligt veel infrastructuur: snelwegen, provinciale wegen en spoorlijnen versnipperen het landschap. De vele infradijken in het gebied doorsnijden het landschap en vormen een fysieke en ruimtelijke barrière. De heldere opbouw van het droogmakerijenlandschap is enigszins vertroebeld: de grote open ruimtes in de polders zijn verdeeld.
De omgeving wordt daarnaast gekenmerkt door diepe peilen en hogere peilen (met in de hogere peilen ook een veel geringere drooglegging waardoor te snelle klink van het veen wordt voorkomen) in de hogergelegen veenpolders en resten bovenland. De waterhuishouding van de veenweidegebieden is voor een belangrijk deel gekoppeld aan de Gouwe, die van de droogmakerijen vooral aan de ringvaart. Beide staan in verbinding met de Hollandsche IJssel. De waterhuishouding binnen de bebouwde kom van Waddinxveen sluit nog aan op deze twee systemen.
2.2 Nieuwe Situatie
Het bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' is opgesteld om de gewenste realisatie van een groene recreatieve zone mogelijk te maken. Er zullen onder andere groenvoorzieningen, paden, voorzieningen van openbaar nut en eventueel parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarbij zijn bouwwerken geen gebouw zijnde en kunstwerken toegestaan. Het gebied zal ook (deels) dienst doen als waterberging- en wateropvanggebied.
Afbeelding - Toekomstige inrichting Vredenburghzone
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) komt voort uit de Omgevingswet, die in 2024 in werking treedt. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen we in gebieden komen tot betere, meer geïntegreerde keuzes. De NOVI is in september 2021 vastgesteld.
Vier prioriteiten
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur.
In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windmolens en zonnepanelen. Wind op zee heeft de voorkeur, maar ook op land zijn windmolens nodig. Door deze zoveel mogelijk te clusteren, voorkomen we versnippering over het landschap en benutten we de ruimte zo efficiënt mogelijk. Voorwaarde is steeds dat bewoners echt goed betrokken zijn en invloed hebben op het gebruik, en waar dat kan meeprofiteren in de opbrengsten.
De aanleg van zonneparken in het landschap moeten we zoveel mogelijk beperken. Het Rijk plaatst bij voorkeur eerst zoveel mogelijk zonnepanelen op daken en gevels. Het Rijk zet zich in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal. - 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met onze internationale partners, zowel met onze directe buren als met andere landen in Europa en over de wereld, ook op defensieterrein. We zetten in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen.
Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam, en circulair. We zetten in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat we niet langer afhankelijk zijn van eindige, fossiele bronnen. - 3. Sterke en gezonde steden en regio’s
Er zijn vooral in steden en stedelijke regio’s nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio’s behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Tegelijk willen we de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen verbeteren. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen. Daarbij hoort een uitstekende bereikbaarheid en toegankelijkheid, ook voor mensen met een handicap. We zorgen dat de leefomgevingskwaliteit en – veiligheid verder toeneemt. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio’s geborgd. Niet alleen groei heeft onze aandacht. Ook in gebieden met bevolkingsdaling versterken we de vitaliteit en leefbaarheid. - 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. Dit levert ook een noodzakelijke positieve bijdrage aan het verbeteren van de biodiversiteit. Bodemdaling moet worden aangepakt. Verhoging van het waterpeil is in bepaalde veenweidegebieden op termijn noodzakelijk. Met de betrokken regio’s en gebruikers wordt afgesproken waar en hoe dit zorgvuldig zal gebeuren. In alle gevallen zetten we in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
Afwegingsprincipes
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
- Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.
3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog de 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening en ook in de provinciale omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2).
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Op grond van het geldende bestemmingsplan is ondergeschikt recreatief medegebruik reeds op de percelen toegestaan. Het nieuwe bestemmingsplan heeft tot doel om op de percelen de realisatie van een groene recreatieve zone mogelijk te maken.
Op basis van jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt deze ontwikkeling niet gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3.1.3 Conclusie
Met deze planontwikkeling zijn geen rijksbelangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het rijksbeleid.
3.2 Provinciaal/regionaal Beleid
3.2.1 Omgevingsbeleid Zuid-Holland
Het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland is per 1 april 2019 in werking getreden en omvat al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. Het bestaat uit twee kaderstellende instrumenten: de Omgevingsvisie en de Omgevingsverordening. Daarnaast zijn in het Omgevingsbeleid operationele doelstellingen opgenomen, zodat zichtbaar is hoe de provincie zelf invulling geeft aan de realisatie van haar beleid. Deze operationele doelstellingen maken onderdeel uit van verschillende uitvoeringsprogramma’s en –plannen, zoals het programma Ruimte en het programma Mobiliteit.
Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Hieraan geeft de provincie richting door het maken van samenhangende beleidskeuzes, die volgen uit de provinciale opgaven. Deze beleidskeuzes werken door naar uitvoeringsprogramma’s en naar regels in de verordening. Het geheel aan bestaande beleidskeuzes, inclusief de doorwerking naar programma’s en verordening, vormt het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving.
Programma ruimte
Het Programma ruimte bevat een nadere invulling en operationalisering van ruimtelijk relevante onderdelen van de Omgevingsvisie. In het programma Ruimte is Park Triangel als een van de nog te ontwikkelen woningbouwlocaties buiten het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) aangegeven met een bruto oppervlak van 100 hectare. Dat betekent dat de de provincie op hoofdlijnen geen ruimtelijk bezwaar heeft tegen de betreffende ontwikkeling.
Dit neemt niet weg dat de gemeente bij de verdere detaillering van de betreffende ontwikkeling (in het kader van het bestemmingsplan) nog wel rekening moet houden met specifieke onderdelen van het provinciaal beleid, bijvoorbeeld het beleid voor ruimtelijke kwaliteit.
3.2.2 Omgevingsverordening
Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie in het vervolg op het omgevingsbeleid de verordening vastgesteld. De Omgevingsverordening is per 1 april 2019 in werking getreden. Op 1 april 2023 is een geconsolideerde versie in werking getreden.
De omgevingsverordening bevat alle provinciale regels voor de fysieke leefomgeving. De omgevingsvergunning vervangt bestaande verordeningen zoals de Verordening Ruimte, de milieuverordening en dergelijke.
Stedelijke ontwikkelingen (artikel 6.10)
Ten aanzien van stedelijke ontwikkelingen wordt in de verordening aangegeven dat:
- in de toelichting ingegaan wordt op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals verwoord in het Besluit ruimtelijke ordening (zie paragraaf 3.1.2);
- wanneer in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
De Vredenburghzone zal dienst gaan doen als groene recreatieve zone voor Waddinxveen. Er zullen onder andere groenvoorzieningen, fiets- en voetpaden, ruiterpaden, voorzieningen van openbaar nut en eventueel parkeervoorzieningen worden gerealiseerd. Daarbij zijn bouwwerken geen gebouw zijnde en kunstwerken toegestaan. Het gebied zal ook (deels) dienst doen als waterberging- en wateropvanggebied. Binnen het plangebied is geen woningbouw mogelijk.
Het initiatief past daarmee binnen het provinciale beleid.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 (2023)
Op 12 oktober 2022 is de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld door de gemeenteraad. Het centrale thema is 'bruggen bouwen richting de toekomst'. Er komen grote ontwikkelingen aan, zoals energietransititie, klimaatadaptatie, die om ingrijpende keuzes vragen.
De brug heeft drie pijlers:
- Veelzijdig polderlandschap;
- Goed leven tussen stad en land;
- Innovatieve knoop aan de Gouwe.
Afbeelding - ambities Omgevingsvisie
In de Omgevingsvisie is een 'integrale visiekaart' opgenomen waarop de belangrijkste ruimtelijke ingrepen staan. Hieronder is een uitsnede opgenomen met daarbij de planlocatie. Afbeelding - Uitsnede kaart Omgevingsvisie Waddinxveen
In de woonkernen worden de groenstructuren versterkt. Zowel de hoofdgroenstructuur als de wijkgroenstructuur krijgen een kwaliteit- en kwantiteitsimpuls en gaan meer bijdragen aan biodiversiteit. Daarnaast komt er meer ruimte voor ontmoeting. Dit wordt gestimuleerd op logische plekken, zoals bij buurthuizen of andere voorzieningen die mensen trekken. Ook komt er in de openbare ruimte meer plek voor recreatie en speelmogelijkheden. Gebieden rond scholen en andere plekken waar veel kinderen komen, worden rookvrije omgevingen.
In het centrum is extra aandacht voor het creëren van een toegankelijke openbare ruimte voor een ieder. Ook is dit een mogelijk autoluwe omgeving in de toekomst. In het centrumgebied streeft de gemeente naar een versterking van de horeca en een betere verbinding met de horeca aan de kade. In het gehele woongebied wordt ingezet op het verbeteren van de fietsinfrastructuur en verbindingen met de fiets. Voor de auto komt er een dekkend laadpalennetwerk.
In de woonwijken wordt sterk ingezet op het stimuleren van zon op dak en op klimaatadaptie. Er is een aantal potentiële woningbouwlocaties aangegeven met een rode arcering. De meest opvallende is de transformatie van het bedrijventerrein Noordkade naar woningen. Met een gele arcering zijn gebieden gemarkeerd waar de planvorming al loopt. Aan de rand van het woongebied zoeken we de verbinding met het buitengebied op. Hier creëren we ruimte voor het maken van groene ommetjes.
In het buitengebied zetten we in brede zin in op het bevorderen van de biodiversiteit en natuurontwikkeling. Ook zorgen we dat hier voldoende ruimte is voor waterberging. Op zorgvuldig gekozen plekken verhogen we het waterpeil. Hier kunnen bijvoorbeeld natte teelten worden ontwikkeld. In polder Bloemendaal zien we hier op sommige plekken kansen voor. De grote groene pijlen geven aan waar er groene verbindingen met de regio worden versterkt.
In de recreatiegebieden en in het veenweidegebied breiden we recreatie en spelmogelijkheden verder uit. In de gehele gemeente verbeteren we de fietsverbindingen, ook tussen het woongebied en het buitengebied.
Voor de bedrijventerreinen zijn de volgende ontwikkelingen te zien. We zetten in op een groene buffer tussen de bedrijvigheid en het woongebied.De Vredenburghzone is de eerste stap hierin. In de A12 driehoek wordt de focus gelegd op bedrijvigheid van de toekomst. In het geval dat dit gebied tot ontwikkeling komt, betekent dit dat naast bedrijfsvormen en productieprocessen ook dat dit natuurinclusieve en energieopwekkende gebouwen zijn in een groene omgeving.
Alle bedrijventerreinen worden ingezet voor de energietransitie, door grootschalig zon op dak aan te leggen en duurzame warmte te gebruiken. Ze worden ook flink vergroend en duurzaam bereikbaar gemaakt.
In de Omgevingsvisie is het plangebied opgenomen als te ontwikkelen natuur- en recreatiegebied. Daarbij wordt voor het zuidoostelijk deel ingezet op het realiseren van een waterberging en het bevorderen van de biodiversiteit. Voor de noordoostelijk gelegen delen zijn mogelijkheden weergeven voor recreatie en spel. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een verdere uitwerking van de structuurvisie. De invulling van het plan past daarmee binnen de nieuwe omgevingsvisie.
3.3.2 Parapluplan Archeologie en Parkeren
Het archeologiebeleid is gemeentebreed vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan Archeologie en Parkeren'. Een deel van het plangebied heeft in het vigerend bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Deze dubbelbestemming zal worden overgenomen. Meer over het onderdeel archeologie is te lezen in paragraaf 5.7 van het bestemmingsplan.
Het gemeentelijk parkeerbeleid is eveneens in het parapluplan vertaald. De regels met betrekking tot parkeren zijn eveneens overgenomen.
3.3.3 Gebiedsvisie Vredenburghzone
Ten aanzien van de ontwikkeling van de Vredenburghzone heeft de gemeente een gebiedsvisie laten opstellen. De gebiedsvisie is in Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen en samen met belanghebbenden en geïnteresserde ontwikkeld. Voor het gebied wordt ingezet op een duurzame, recreatieve natuurontwikkeling tussen de nieuwe woonwijken, de Vredenburghlaan, de A12 en de Plasweg. De visie gaat uit van de volgende doelstellingen:
- Een toegankelijk recreatief gebied
- Het behoud en de versterking van de natuurfunctie en ecologische waarde in het gebied
- Een bijdrage leveren aan een gezonde leefomgeving
- Het optimaal benutten van groen
- De landschappelijke inpassing van de Vredenburghlaan
Voor de Vredenburghzone wordt ingezet op een zorgvuldig meerderjarig ontwikkelingsproces. De gebiedsvisie heeft als doel om de ruimtelijke en kwalitatieve kaders te bieden voor de toekomstige ontwikkeling.
Afbeelding: Uitsnede Gebiedsvisie Vredenburghzone
3.3.4 Conclusie
Met deze planontwikkeling zijn geen specifieke gemeentelijke belangen gemoeid. De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Water
4.1 Inleiding
4.1.1 Nationaal Water Programma 2022-2027
Het Nationaal Water Programma 2022–2027 geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Er wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren.
Op grond van Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo wordt al in de geest van de Omgevingswet gewerkt.
4.1.2 Regionaal waterprogramma 2022-2027
Het waterbeleid van de provincie Zuid-Holland voor de jaren 2022-2027 staat in het Regionaal Waterprogramma 2022-2027 dat op 9 maart 2022 door Provinciale Staten is vastgesteld. Het is de opvolger van het Provinciaal waterprogramma.
Het Provinciaal Waterprogramma is een uitwerking van de Omgevingsvisie van de provincie en bevat de doelstellingen die de Provincie de komende planperiode samen met de partners willen bereiken op het gebied van Water. Centraal staat hierbij het realiseren van een duurzaam, robuust en ecologisch gezond watersysteem dat kan omgaan met wateroverlast en droogte en dat voorziet in voldoende water van goede kwaliteit.
Het Provinciaal Waterprogramma werkt door in de Provinciale Omgevingsverordening en in omgevingsvisie en plannen van gemeenten en het waterbeheerprogramma.
4.1.3 Waterplan Boskoop en Waddinxveen
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is gezamenlijk door de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het HHSK opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten. Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
- een veilig en robuust watersysteem;
- het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
- een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
- het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
- het optimaliseren van beheer en onderhoud;
- het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.
In het kader van het bestemmingsplan uitgebreid aandacht besteed aan water. Ook in de toelichting van het voorliggend bestemmingsplan wordt aangegeven op welke wijze met de waterafspraken wordt omgegaan (zie navolgend paragraaf 4.2 Water in Vredenburgh).
4.2 Water In Vredenburgh
Ten aanzien van de natuurlijke inrichting en de inrichting van het gebied als waterberging zijn een aantal aspecten van belang in het licht van de waterhuishouding. Hierop wordt hieronder ingegaan.
Inrichting en ecologie
Het plangebied zal natuurvriendelijk worden ingericht. Door een inrichting van het watersysteem met een waterdiepte van minimaal 1 m wordt een robuust watersysteem gerealiseerd. De natuurvriendelijke inrichting draagt bij aan de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW).
Het plangebied is gesitueerd in een gebied met wateraanvoer waardoor de doorspoeling goed is. In combinatie met de aanstaande sanering van lozingen van de glastuinbouw zal de waterkwaliteit naar verwachting verbeteren.
Beheer en onderhoud
Alle hoofdwatergangen zijn in beheer en onderhoud bij HHSK. De gemeente is verantwoordelijk voor het onderhoud van de overige watergangen en bijbehorende kunstwerken (duikers, bruggen etc). ook het beheer en onderhoud van de riolering en hemelwaterafvoer ligt bij de gemeente. De kosten worden door elk van de partijen voor zijn deel gedragen. Er vindt nauwe samenwerking plaats tussen de gemeente en het hoogheemraadschap om het beheer en onderhoud van het watersysteem zo efficiënt en effectief mogelijk te laten plaatsvinden (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een gezamenlijk onderhoudsbestek). Alle wate
rgangen dienen vanaf de kant bereikbaar te zijn voor onderhoud. Daartoe moet een obstakelvrije onderhoudsstrook (breedte 5 m gerekend vanaf boveninsteek van het talud) aanwezig zijn over de volle lengte van de watergangen. De brede tochten dienen eveneens varend onderhouden te kunnen worden (voor o.a. baggerwerkzaamheden).
Opgemerkt wordt dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem vergunning zal worden aangevraagd bij het HHSK op grond van de "Keur" (ex artikel 77 en 80 van de Waterschapswet).
Advies HHSK
De waterparagraaf van dit bestemmingsplan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg voor advies voorgelegd aan het HHSK.
Hoofdstuk 5 Planologische En Milieutechnische Aspecten
In dit hoofdstuk worden de planologische- en milieuaspecten beschreven als en voor zover deze relevant zijn voor de beoogde ontwikkeling.
5.1 Geluid
5.1.1 Wet- en regelgeving
Geluid kan de leefkwaliteit van een gebied sterk beïnvloeden. Mensen die veelvuldig worden blootgesteld aan een hoog geluidsniveau kunnen hier lichamelijke en psychische klachten door oplopen. De Wet geluidhinder (Wgh) verplicht ertoe onderzoek uit te voeren naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen binnen vastgestelde onderzoeksgebieden (zones) langs wegen (art. 74-75 Wgh).
Binnen het Park Vredenburgh fase 3 wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er geen bestemmingen mogelijk gemaakt worden waar mensen langdurig zullen verblijven. Het is daarom niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren. Echter in het kader van de goede ruimtelijke ordening is wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de gecumuleerde geluidsbelasting binnen het plangebied. De cumulatieve geluidsbelasting geeft een indicatie voor de te verwachten geluidshinder. De cumulatieve geluidsbelasting is bepaald volgens de methode “Miedema”. De te verwachten hinder als cumulatieve geluidsbelasting is gekwantificeerd volgens onderstaande tabel.
Tabel - Milieukwaliteitsmaat (Miedema)
Gecumuleerde geluidsbelasting in Lden in dB | Milieukwaliteitsmaat MKM |
< 50 | Goed |
50-55 | Redelijk |
55-60 | Matig |
60-65 | Tamelijk slecht |
65-70 | Slecht |
> 70 | Zeer Slecht |
5.1.2 Onderzoek
Binnen het Park Vredenburgh fase 3 wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Dit betekent dat er geen bestemmingen mogelijk gemaakt worden waar mensen langdurig zullen verblijven. Het is daarom niet noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren. Echter in het kader van de goede ruimtelijke ordening is wel een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Uitgangspunten voor het onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het softwareprogramma Geomilieu versie 2023 van DGMR.
In het rekenmodel is uitgegaan van de volgende rekenparameters:
- Standaard bodemfactor: (Bf = 0,5)
- Bodemfactor ingevoerde harde gebieden: (Bf = 0,0)
- Zichthoek: 2 graden
- Maximaal aantal reflecties: 1
- Meteorologische correcties: standaard RMW2012 - SRM II
- Luchtdemping: standaard RMW2012 - SRM II
Verkeersgegevens
Voor dit onderzoek is als basis gebruik gemaakt van het RVMH versie 4.1 van de gemeente Waddinxveen. In dit model zitten onder andere:
- De verkeersintensiteiten van de Rijksweg A12 en A20 uit het geluidsregister van Rijkswaterstaat.
- De “nieuwe” geluidsschermen langs de N451 en de A12.
Dit model is aangevuld met de ligging van het plangebied. Figuur 1.1 geeft een overzicht van het model. In het onderzoek is het plangebied onderverdeeld in:
- Plangebied “zuid”, ten zuiden van de Beijerincklaan.
- Plangebied “noord”, ten noorden van de Beijerincklaan.
Onderstaand figuur geeft een overzicht van de situatie.
Figuur - Overzicht ligging plangebied Vredenburgh fase 3
Waarneempunten
De berekeningen zijn uitgevoerd op een hoogte van 1,5 meter ten opzichte van het maaiveld waarbij de resultaten zijn weergegeven in de vorm van contouren.
5.1.3 Resultaten
Onderstaand figuur geeft een overzicht van de gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg van alle wegen in de omgeving van het plangebied.
Figuur - Overzicht gecumuleerde geluidsbelasting als gevolg van wegverkeerslawaai.
Uit bovenstaande figuur blijkt het volgende:
- Binnen het noordelijk deel is de milieukwaliteitsmaat (verder MKM) redelijk (50 – 55 dB) tot matig (55 – 60 dB).
- Binnen het zuidelijke deel is de MKM matig (55 -60 dB tot binnen een klein deel tamelijk slecht (60 – 65 dB).
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de geluidsbelasting per oppervlakte van het plangebied.
Tabel - Geluidsbelasting en MKM per oppervlak van het plangebied.
Goed 0 -50 | Redelijk 50 – 55 | Matig 55 – 60 | Tamelijk slecht 60 – 65 | Slecht 65 – 70 | Zeer slecht 70 | ||||
- | 75.924 | 114.923 | 14.810 | 344 | - |
Uit bovenstaande blijkt dat binnen het grootste deel van het plangebied de MKM varieert van redelijk tot matig. Dicht op de N451 en de A12 is de MKM slecht. Dit is te verwachten voor een gebied in de directe omgeving van provinciale en rijkswegen.
5.1.4 Conclusie en advies
Omdat er geen geluidgevoelige of milieubelastende functie mogelijk wordt gemaakt, vormt geluid geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling.
Onderzocht is wat de milieukwaliteitsmaat (MKM) is binnen het plangebied. Hieruit volgt dat:
- Binnen het noordelijk deel van het plangebied is de MKM (verder MKM) redelijk (50 – 55 dB) tot matig (55 – 60 dB).
- Binnen het zuidelijke deel van het plangebied is de MKM matig (55 -60 dB tot binnen een klein deel tamelijk slecht (60 – 65 dB).
5.2 Luchtkwaliteit
5.2.1 Wet- en regelgeving
Als mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide en fijn stof. De grenzen voor deze stoffen staan in onderstaande tabel.
Tabel : Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen | |||
Stikstofdioxide (NO2) | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden | |||
Fijn stof (PM10) | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde mag 35x per jaar worden overschreden | |||
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. |
De Wet luchtkwaliteit en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden als:
- De luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;
- De plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% verstaan (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 ìg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.);
- De plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
- Gevoelige bestemmingen (waaronder scholen en zorginstellingen) niet binnen 300 meter van een rijksweg en 50 meter van een provinciale weg worden gerealiseerd (of als binnen deze zones geen sprake is van een (dreigende) overschrijding).
Regeling NIBM
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Bij deze onderstaande gevallen is een luchtkwaliteitsonderzoek niet meer nodig, te weten:
- Woningbouw: <1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en <3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
- Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
In alle overige gevallen of combinaties van bovenstaande grenzen zal middels een berekening moeten worden aangetoond of de bijdrage niet in betekenende mate is of dat de grenswaarden niet worden overschreden.
Ook bevat het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Beoordelingspunten De luchtkwaliteit langs wegen wordt volgens de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit (Rbl, 2007) op een representatief punt, op een afstand van maximaal 10 m vanaf de rand van de weg beoordeeld. In verband met het blootstellingcriterium opgenomen in artikel 22 van de Rbl en het toepasbaarheidsbeginsel opgenomen in artikel 5.19 van de Wm is het mogelijk om in een aantal situaties van deze afstand af te wijken.
Volgens het blootstellingcriterium wordt de luchtkwaliteit op locaties beoordeeld waar mensen aan de hoogste concentraties blootgesteld kunnen worden gedurende een periode die significant is ten opzichte van de middelingtijd van de betreffende grenswaarde. Zo wordt bij de jaargemiddelde NO2 grenswaarde getoetst daar waar langdurige blootstelling plaats kan vinden (vergeleken met de middelingtijd van een jaar) – bijvoorbeeld aan de gevels van woningen. Terwijl bij de 24-uurgemiddelde grenswaarde van PM10 zijn plaatsen als tuinen bij woningen en sportcentra relevant, daar waar mensen blootgesteld kunnen worden gedurende een periode vergeleken met de middelingtijd van een dag. Het toepasbaarheidsbeginsel geeft aan waar de luchtkwaliteit niet beoordeeld hoeft te worden – bijvoorbeeld “locaties waar leden van het publiek geen toegang hebben en waar geen vaste bewoning is”.
5.2.2 Onderzoek
Het plan maakt geen bestemmingen mogelijk waar mensen langdurig zullen verblijven. Ook betreft de ontwikkeling geen realisatie van een voorziening voor kwetsbare groepen. Ter plaatse van het plangebied wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Het plangebied zal fungeren als bufferzone tussen de (toekomstige) Vredenburghlaan en de bebouwde kom van Waddinxveen. Het te realiseren recreatiegebied zal voornamelijk gebruikt worden door inwoners van Waddinxveen die dit gebied als uitloopgebied gebruiken en hier dus te voet of met de fiets naartoe zullen komen. Er zal daarom niet tot nauwelijks een verkeersaantrekkende werking ontstaan. Het plan draagt daarom in niet betekende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Om inzicht te geven in de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is de CIMLK- tool benaderd. Hieruit blijkt dat op alle meetpunten in de omgeving de concentratie N02 en PM10 < 35 µg/m3 en de PM 2,5 < 20 µg/m3 is. De luchtkwaliteit ter plaatse is voldoende voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.2.3 Conclusie en advies
Het voornemen heeft geen invloed op de luchtkwaliteit en de grenswaarden in het plangebied worden niet overschreden. Het aspect 'luchtkwaliteit' staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.3 Bodemkwaliteit
5.3.1 Wet- en regelgeving
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen.
Als bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft (Wbb):
- Niet saneren
Als de verontreiniging voor het beoogde doel niet hoeft te worden gesaneerd kan het ruimtelijke plan voor wat betreft deze verontreiniging zonder meer doorgang vinden.
- Saneren
Als de verontreiniging moet worden gesaneerd moet een saneringsplan worden opgesteld en ingediend bij de Omgevingsdienst Midden-Holland. In sommige gevallen kan worden volstaan met het indienen van een BUS-melding (Besluit Uniforme Saneringen). Na goedkeuring door het bevoegd gezag kan de sanering doorgang vinden. Na afloop moet de sanering worden geëvalueerd en ook dit verslag moet ter goedkeuring worden voorgelegd aan de ODMH. Tijdens de saneringsprocedure kan de ruimtelijke procedure worden voortgezet. Echter, een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen kan pas inwerking treden nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige en spoedeisende sanering (art. 6.2. c. Wabo).
Een onderzoeks- en saneringstraject heeft soms grote financiële consequenties voor de beoogde plannen. Enerzijds omdat de kosten van sanering hoog kunnen zijn, anderzijds omdat deze trajecten van grote invloed kunnen zijn op de planning. In het kader van de Grondexploitatiewet dienen deze kosten tijdig in kaart te worden gebracht. Het is daarom aan te bevelen reeds in een vroeg stadium van planvorming een (historisch) bodemonderzoek voor het hele plangebied uit te voeren. Een bodemonderzoek is veelal ook noodzakelijk bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.
Bij de realisatie van ruimtelijke plannen is vaak grondverzet noodzakelijk. Dit grondverzet is middels het Besluit bodemkwaliteit aan regels gebonden. De gemeente Waddinxveen beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorende Nota Bodembeheer. Uitgangspunt is dat bij hergebruik van grond de kwaliteit moet aansluiten bij de functie ter plaatse. Nagenoeg alle grondverzet moet worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
5.3.2 Bodemonderzoek
Op basis van de Nota Bodemkwaliteit bij bouwen (ODMH, 2013) is het voor het plangebied niet noodzakelijk een bodemonderzoek uit te voeren omdat er binnen het plangebied geen bouwwerkzaamheden plaats vinden. In het plangebied wordt alleen de bestemming van agrarisch gewijzigd naar recreatie/water/natuur.
Opgemerkt wordt dat het plangebied altijd een agrarische bestemming (weiland en/of akkerbouw) heeft gehad. Het plangebied wordt daarom als onverdacht beschouwd ten aanzien van bodemverontreiniging.
Bij eventueel grondverzet gelden de regels uit de Nota Bodembeheer en de onderliggende bodemkwaliteitskaarten. Voor het toepassen van grond van buiten het plangebied moet worden aangesloten bij de functie die het plangebied heeft. In dit geval betreft het de toepassingsklasse landbouw/natuur. Vrijkomende grond moet worden hergebruikt conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer.
Nagenoeg al het grondverzet moet worden gemeld bij het Meldpunt Bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl). De Omgevingsdienst Midden-Holland kan eventueel als grondstromenmakelaar optreden, zodat grondverzet zo (kosten)efficiënt mogelijk kan plaatsvinden.
5.3.3 Conclusie en advies
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de nieuwe bestemming en gebruik.
5.4 Natuurwaarden
5.4.1 Wet- en regelgeving
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen gelden de landelijke wetten: de Wet natuurbescherming (Wnb), Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro, Natuurnetwerk Nederland). Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Omgevingsverordening Provincie Zuid-Holland (2021) en natuurbeheerplan 2021.
Wet natuurbescherming (Wnb)
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) van kracht. De wet maakt onderscheid tussen gebieds-, soorten- en houtopstandenbescherming. Het beschermingsregime gaat uit van het "nee, tenzij-principe". Dit betekent dat de genoemde bepalingen in de Wnb verboden zijn, tenzij het bevoegd gezag een afwijking van het verbod toestaat. Die toestemming wordt verleend door middel van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of verklaring van geen bedenkingen (vvgb). Onder de Wnb zijn gedeputeerde staten van provincies bevoegd gezag voor ontheffing- of vergunningverlening. In de provincie Zuid-Holland is de Omgevingsdienst Haaglanden belast met de vergunningverlening en voert Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de toezichts- en handhavingstaken uit voor de Wnb.
Gebiedsbescherming
Het onderdeel gebiedsbescherming bevat instrumenten om op basis van effectstudies activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden af te wijzen, dan wel toe te staan op basis van een melding of een vergunning. In artikel 2.7 staat dat het verboden is zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
Soortenbescherming
In de wet zijn verbodsbepalingen opgenomen ten aanzien van beschermde flora en fauna. Activiteiten waarbij de verbodsbepalingen overtreden worden moeten voorkomen worden, bijvoorbeeld door het treffen van mitigerende maatregelen of het werken met een goedgekeurde gedragscode. Als dit niet mogelijk is, dan is het uitvoeren van een dergelijke activiteit alleen toegestaan met een ontheffing van het bevoegd gezag, de gedeputeerde staten van de provincies. Een mitigatieplan of ontheffing moet in het bezit zijn voorafgaand aan de start van de uitvoeringsfase. Bij de plantoets voor een bestemmingsplan moet aannemelijk worden gemaakt, dat een eventuele ontheffingsaanvraag voldoende onderbouwd kan worden en verwacht mag worden dat de ontheffing wordt verleend door het bevoegd gezag.
Voor enkele soorten is een vrijstelling verleend bij de uitvoering van handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud. Deze soorten staan opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening Zuid-Holland.
Zorgplicht
In aanvulling op bovenstaande bevat de Wnb de "zorgplicht" (art. 1.11), die stelt dat een ieder die weet of edelijkerwijs kan vermoeden dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen veroorzaakt voor beschermde gebieden en/of flora of fauna, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
5.4.2 Onderzoek
Wordt nog uitgevoerd voor vaststelling van het bestemmingsplan.
5.5 Externe Veiligheid
5.5.1 Wet- en regelgeving
Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) vormen het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's. Door het stellen van eisen aan afstanden tussen de activiteiten met gevaarlijke stoffen en (beperkt) kwetsbare objecten (woningen, kantoren, scholen, enz.) worden de eventuele gevolgen van deze risico's zoveel mogelijk beperkt.
Plaatsgebonden risico (PR)
Als “harde” afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.
Groepsrisico (GR)
Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 (zich binnen dit invloedsgebied bevindende) personen overlijdt ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld. De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
5.5.2 Onderzoek
Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van de N453. Deze weg loopt tussen de twee delen van het plangebied door. Daarnaast grenst het aan de N451 en N457. De situatie rondom het plangebied staat in onderstaande afbeelding.
Afbeelding - Risicobronnen rondom plangebied
In dit plan worden geen bestemmingen mogelijk gemaakt waar mensen langdurig zullen verblijven. Ter plaatse van Park Vredenburgh wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Er wordt geen kwetsbare object mogelijk gemaakt. Het opstellen van een verantwoording van het groepsrisico kan daarom achterwege blijven.
5.5.3 Conclusie en advies
Het aspect externe veiligheid staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.6 Bedrijven En Milieuzonering
5.6.1 Wet- en regelgeving
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Door aanwezigheid van bedrijven kan mogelijk hinder voor de omgeving ontstaan met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar.
Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.
De te beoordelen situaties zijn te herleiden tot 3 groepen met bijbehorende aanpak, namelijk:
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij bedrijven
In deze situatie wordt beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Daarnaast wordt beoordeeld of bij vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
- Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal een bepaalde afstand gehouden moeten worden tussen de gevoelige functies en belastende activiteit. Bij een bestemmingswijziging ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient tenminste aan de Wet milieubeheer te worden voldaan.
- Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Hier zal afhankelijk van deze categorie een bepaalde afstand gehouden moeten worden tussen de gevoelige en belastende bestemmingen.
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden uit de VNG richtlijn opgenomen voor een rustige woonwijk en gemengd gebied.
Milieucategorie van bedrijf | Richtafstand rustige woonwijk (meter) | Richtafstand gemengd gebied (meter) | |
1 | 10 | 0 | |
2 | 30 | 10 | |
3.1 | 50 | 30 | |
3.2 | 100 | 50 | |
4.1 | 200 | 100 |
Tabel - richtafstanden volgens VNG richtlijn
5.6.2 Onderzoek
Het plan maakt geen milieubelastende of milieugevoelige bestemmingen mogelijk. Ter plaatse van Park Vredenburgh wordt natuurontwikkeling en recreatie mogelijk gemaakt. Omliggende bedrijven zullen daarom ten gevolge van de beoogde bestemmingswijziging niet in de bedrijfsvoering belemmerd worden. Daarnaast wordt het woon- en leefklimaat ter plaatse van nabij gelegen woningen niet geschaad ten gevolge van deze functiewijziging.
5.6.3 Conclusie en advies
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat het vaststellen van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.7 Archeologie
5.7.1 Wet- en regelgeving
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd: archeologisch erfgoed betreft onvervangbaar onderdeel van ons cultureel erfgoed. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de Ruimtelijke Ordening (zoals omgevingsvergunning) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.
De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
De gemeente Waddinxveen heeft sinds 2012 een eigen archeologiebeleid vastgesteld. Aan de hand van de archeologische waardenkaart is per gebied bepaald of en wanneer archeologisch (voor)onderzoek verplicht is. Wanneer een archeologisch onderzoek niet verplicht is, zijn er geen belemmeringen van archeologische aard voor de voorgenomen ontwikkelingen. Wanneer een archeologisch onderzoek verplicht is, dienen verschillende stappen van onderzoek en besluitvorming gevolgd te worden. Deze stappen worden beschreven in de cyclus van de Archeologische Monumentenzorg. De archeologische waardenkaart is in 2018 geactualiseerd en vastgesteld door middel van het Parapluplan Archeologie en Parkeren (19 september 2018).
5.7.2 Onderzoek
In het kader van het bestemmingsplan Park Vredenburgh fase 3 wordt inzicht gegeven in de archeologische verwachtingswaarden en bijbehorend beleid in het bestemmingsplangebied. Hiervoor zijn de volgende bronnen geraadpleegd:
- Parapluplan Archeologie en Parkeren (19 september 2018);
- het Archeologisch Informatie Systeem III (Archis3) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;
- Reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken.
In figuur 7.1 is een uitsnede van het Parapluplan Archeologie en Parkeren weergegeven. Voor het plangebied gelden twee typen van een archeologische verwachting:
- Middelhoge archeologische verwachting (lichtgroen): deze zone betreft de loop van een oude rivier (Zuidplas stroomgordel). Op de afzettingen van deze fossiele rivierloop worden resten uit de prehistorie verwacht. Bij een verstoring met een oppervlakte groter dan 1000 m² en dieper dan 2,5 m is archeologisch onderzoek noodzakelijk. en dieper dan 30cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk.
- Lage archeologische verwachting (lichtgeel): binnen deze zone is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische resten uit de prehistorie (dieper onder het maaiveld) en Middeleeuwen (vanaf het maaiveld). Hier is geen archeologisch onderzoek nodig.
Figuur - Uitsnede Parapluplan Archeologie en Parkeren. Rode kaders = plangebied
Het plangebied ligt naast het tracé van de toekomstige Vredenburghlaan. Ter hoogte van de zone met een middelhoge archeologische verwachting heeft in 2017 een archeologisch bureau- en booronderzoek plaatsgevonden (adviesbureau De Steekproef, rapport 2017-12/06, februari 2018). Hier zijn 21 boringen gezet tot een diepte van maximaal 3,5 m onder het maaiveld. De bodem bestaat (van boven naar beneden) uit een pakket wadafzettingen (klei en zand) op veen. De dieper gelegen stroomgordelafzettingen (klei en zand) zijn binnen de boordiepte niet aangetroffen.
De middelhoge archeologische verwachting van de stroomgordelafzettingen blijft gehandhaafd. Op basis van het booronderzoek kan de vrijstellingsgrens van 2,5 m naar 3,5 m verruimd worden.
Er zijn na 2018 geen onderzoeken en vondstmeldingen meer geregistreerd in Archis3.
5.7.3 Conclusie en advies
Voor een klein deel van het plangebied blijft de middelhoge archeologische verwachting gehandhaafd. Dit houdt in dat deze zone als een dubbelbestemming moet worden overgenomen. Het oppervlakte van de vrijstellingsgrens blijft 1.000 m², de diepte wordt verruimd meer 3,5 m onder het maaiveld.
Het plangebied wordt bestemd voor natuur en recreatie. Gezien de diepe ligging van verwachte archeologische waarden (dieper dan 3,5 m), speelt het aspect archeologie binnen dit plan niet verder een rol. Wel is het advies om een (toekomstige) doorsnijding van deze afzettingen (sloten en waterpartijen) te voorkomen. Bij het aansnijden van diepe zandige lagen kan kwel ontstaan waarbij (mogelijk) sterk ijzerrijk en licht brakkig water aan het oppervlak kan komen.
5.8 Kabels En Leidingen
Planologische relevante leidingen zijn leidingen die bescherming in het bestemmingsplan behoeven. Dit zijn bijvoorbeeld rioolwaterpersleidingen met een grote diameter en waterleidingen met een regionale functie. Op deze leidingen zijn geen veiligheidsafstanden van toepassing, maar wordt wel rekening gehouden met een zakelijk rechtstrook van de leidingen. Door binnen deze strook een bouwverbod op te nemen, wordt beschadiging van de leiding voorkomen.
Conclusie
In of nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig.
5.9 Milieueffectrapportage
5.9.1 Wet- en regelgeving
De wet- en regelgeving voor milieueffectrapportage (m.e.r.) is vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in de AMvB Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). In de Wet milieubeheer zijn vooral de procedurele verplichtingen opgenomen. In Besluit m.e.r. is opgenomen wanneer een m.e.r. verplicht is. Globaal zijn er 3 soorten m.e.r..
- 1. Een plan-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. Het plan kaders stelt voor activiteiten in het plangebied waarvoor een (project-)m.e.r. noodzakelijk is, dan wel waarvoor beoordeeld moet worden of een (project-)m.e.r. noodzakelijk is. Dit zijn de activiteiten die genoemd zijn in kolom 1 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r. Voor een activiteiten uit Bijlage D geldt de plan-m.e.r. plicht direct als ze groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2. Als ze kleiner is dan die drempelwaarden, wordt de plan-m.e.r. plicht bepaald door de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
- b. De activiteiten in het bestemmingsplan leiden tot mogelijk significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden (passende beoordeling noodzakelijk).
Bij een plan-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 3 van Bijlage C en D van het Besluit m.e.r.
- 2. Een project- of besluit-m.e.r. is wettelijk verplicht wanneer:
- a. De activiteit genoemd is in Bijlage C van het Besluit m.e.r
- b. De initiatiefnemer of het bevoegd gezag besloten hebben dat voor een activiteit uit Bijlage D van het Besluit m.e.r. een milieueffectrapport opgesteld wordt, cq. moet worden.
Bij een project- of besluit-m.e.r. gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage C of D va het Besluit m.e.r. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een bestemmingsplan dat in directe zin woningbouw mogelijk maakt waarvoor een m.e.r.-plicht geldt, of om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een bedrijf (met aanzienlijke milieugevolgen).
- 3. Een m.e.r.-beoordeling is wettelijk verplicht voor de activiteiten in kolom 1 van Bijlage D van het Besluit m.e.r.
Indien de activiteit groter is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient de in de wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure beschreven te worden.
Indien de activiteit kleiner is dan de getalsmatige drempelwaarden in kolom 2 van Bijlage D dient beoordeeld te worden of de in de Wet milieubeheer beschreven m.e.r.-beoordelingsprocedure al dan niet nodig is. Dit noemt men vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Bij een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling gaat het om besluiten uit kolom 4 van Bijlage 4 van het Besluit m.e.r.
5.9.2 Onderzoek
Deze ontwikkeling valt mogelijk onder D9 'Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan.' Het plan is kleiner dan de drempelwaarde:
In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
1°. een functiewijziging met een oppervlakte van 125 hectare of meer van water, natuur, recreatie of landbouw of
2°. vestiging van een glastuinbouwgebied of bloembollenteeltgebied van 50 hectare of meer.
Dit maakt dat het plan enkel m.e.r.-beoordelingsplichtig is. Daarom wordt ingegaan op de beoordelingscriteria van bijlage III bij de Europese richtlijn.
De kenmerken van het project
De omvang van het project
De omvang van het project betreft de realisatie van een natuur- en recreatiegebied in de Vredenburghzone op agrarische grond. De ontwikkeling ligt ruim onder de verplichting m.e.r.- beoordelingsdrempel van 125 hectare.
De cumulatie met andere projecten
Cumulatieve effecten met andere projecten zijn niet aanwezig.
Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, verontreiniging en hinder, risico van ongevallen.
Aspecten als gebruik van natuurlijke hulpbronnen, productie van afvalstoffen en risico van ongevallen spelen hier niet of maar in zeer beperkte mate.
De plaats van het project
Het bestaande grondgebruik
Agrarisch grasland
Rijkdom aan en kwaliteit en regeneratieve vermogen natuurlijke hulpbronnen van het gebied
Het plangebied ligt in een gebied met deels een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Het grootste deel kent geen archeologische verwachting. Voor de voorgenomen natuurontwikkeling (met graafwerkzaamheden) is geen verder archeologisch onderzoek meer nodig. De verstorende werking van het realiseren van een natuur- en recreatiegebied is naar verwachting echter gering.
Het opname vermogen van het natuurlijke milieu
De functie wijziging naar 'natuur en recreatie' zal een positieve bijdrage leveren aan de biodiversiteit binnen het gebied, omdat het gebied aantrekkelijker wordt gemaakt voor zowel flora als fauna. Tijdens de werkzaamheden voor het ontwikkelen van dit gebied zullen maatregelen getroffen worden om de Wet natuurbescherming niet te overtreden.
Kenmerken van het potentiële effect
Bereik van het effect (Geografisch en grootte getroffen bevolking)
Er zal geen sprake zijn van potentiële aanzienlijke effecten, zoals in het vorenstaande is aangetoond.
Grensoverschrijdend karakter
Niet van toepassing
Orde van grootte en complexiteit, duur, frequentie en omkeerbaarheid effect
Niet van toepassing
5.9.3 Conclusie en advies
Gezien de beperkte omvang van het voornemen en de omschrijving van de deelaspecten, waaruit blijkt dat enig effect voorkomen wordt, is een m.e.r. procedure niet noodzakelijk. Het college moet een besluit nemen over het afzien van een m.e.r. procedure. Een voorzet voor het besluit hiervoor staat in Bijlage 1.
Hoofdstuk 6 Wijze Van Bestemmen
6.1 Algemene Juridische Opzet
In dit hoofdstuk worden, voor zover dit nodig en wenselijk wordt geacht, de van het bestemmingsplan deel uitmakende regels van een nadere toelichting voorzien. De regels behorende bij dit bestemmingsplan geven inhoud aan de aangegeven bestemming. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen gebruikt mogen worden en wat en hoe er gebouwd mag worden.
De regels van het onderhavige bestemmingsplan zijn ingedeeld in vier hoofdstukken, conform de systematiek in de SVBP2012, versie 1.3.1 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012), te weten:
- 1. Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen omschreven die worden gehanteerd in het plan en die een eenduidige omschrijving behoeven. In artikel 2 is bepaald hoe de diverse maten, als bouwhoogte, goothoogte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden gemeten. - 2. Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor de binnen het plangebied toegestane functies. Per bestemming zijn de doeleinden c.q. de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. In beginsel is iedere vorm van bebouwing, die past binnen de desbetreffende bestemming tot een bepaalde omvang rechtstreeks (dus zonder eventuele afwijkingsvergunningen of wijzigingen) toegestaan.
Indien wordt voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (bebouwingspercentage, bouwhoogte en dergelijke) en wordt gebouwd op de aangegeven plaats, kan hiervoor in de regel zonder meer omgevingsvergunning worden verleend.
In het geval van bijbehorende bouwwerken (voorheen: aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) kan in bepaalde gevallen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd (zie artikel 2 en 3, Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). - 3. Algemene regels
Hier zijn onder andere bepalingen ten aanzien van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken opgenomen. - 4. Overgangs- en slotregels
Dit hoofdstuk bevat de overgangsregels en de slotregel.
Het overgangsrecht dient om bouwwerken en gebruiksvormen, die in het verleden legaal zijn gerealiseerd maar nu afwijken van het nieuwe plan, (voorlopig) gehandhaafd respectievelijk voortgezet mogen worden. Zolang voldaan wordt aan de overgangsregels, worden deze bouwwerken en gebruiksvormen gedoogd.
In de slotregel is bepaald wat de officiële naam van het plan is.
6.2 Bestemmingsregels
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. In voorliggend bestemmingsplan komende volgende bestemmingen voor:
Artikel 3 Recreatie
De gronden binnen het plangebied zijn voorzien van de bestemming 'Recreatie'.
Binnen deze bestemming is een natuurgebied met extensieve (dag)recreatie en wateropvang/-berging toegestaan. Daarbij zijn onder andere kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen en speelweides toegestaan. De bouwmogelijkheden zijn beperkt en enkel mogelijk ten behoeve van voorzieningen voor openbaar nut en bouwwerken geen gebouw zijnde. Tevens is een regeling opgenomen inzake Omgevingsvergunning(plicht) voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 4 Water
In het midden van het plangebied loopt een watergang. De watergang is voorzien van de bestemming 'Water'. Hiervoor wordt
6.3 Dubbelbestemmingen
Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor.
Artikel 5 Leiding - Water
Ten behoeve van het aanleggen, herstellen en instandhouding van de waterleiding nabij de Sterrenlaan en Beijerincklaan is de dubbelbestemming 'Leiding - Water' opgenomen. De dubbelbestemming is vrijwel gelijk aan de opgenomen regeling uit het voormalige bestemmingsplan.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 3
Ten behoeve van de, blijkens het paraplubestemmingsplan archeologie en parkeren, op het deelgebied 2 aanwezige archeologische verwachtingswaarden is een dubbelbestemming opgenomen voor dit gedeelte van het plangebied. Deze archeologische dubbelbestemming is gelijk aan de dubbelbestemming die op is genomen in het 'paraplubestemmingsplan Archeologie en parkeren'.
Artikel 7 Waterstaat - Waterbergingsgebied
Ten behoeve van het veilig stellen van de onderhoudszone rondom de Zuidelijke Dwarstocht is aan weerszijden hiervan een zone van 5 m opgenomen waar deze dubbelbestemming geldt. De breedte van de onderhoudsstrook geldt vanaf de boveninsteek van het talud, tenzij het talud dermate flauw is (1:7 of flauwer) dat onderhoudsmaterieel hierop kan rijden.
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting ontstaan om, indien sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut, deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.
Afhankelijk van de aard van het plan dient nader te worden ingegaan op de beargumentering dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In het bestemmingsplan 'Vredenburghzone fase 3' is een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening voorzien.
In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten bij de vaststelling van het bestemmingsplangeen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
- het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
- het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.
De gemeente is zelf initatiefnemer en de financiering voor het plan is geregeld.
Eventueel uit het plan voortvloeiende planschade is voor rekening van de gemeente.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro
Ter voldoening aan artikel 3.1.1 van het Bro, is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd aan betrokken overheden.
7.2.2 Ontwerp bestemmingsplan
Het ontwerp van dit bestemmingsplansplan heeft vanaf xxx tot en met xxx ter inzage gelegen. Tijdens de ter inzage legging van het ontwerp zijn geen zienswijzen ontvangen.
Gelijktijdig met de terinzagelegging is het bestemmingsplan voor advies voorgelegd aan de wettelijk verplichte relevante overlegpartners.
Bijlage 1 M.e.r. Beoordelingsbesluit
Bijlage 1 M.e.r. beoordelingsbesluit