Zesde Tochtweg 2a, Waddinxveen
Bestemmingsplan - Gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 11-10-2023 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Zesde Tochtweg 2a, Waddinxveen met identificatienummer NL.IMRO.0627.ZesdeTochtweg2a-0401 van de gemeente Waddinxveen.
1.2 bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
Een toevoeging van een (afzonderlijke) ruimte aan het hoofdgebouw, welke vanuit het hoofdgebouw toegankelijk is en functioneel deel uitmaakt van het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
Een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, ambachtelijk, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroeps- of bedrijfsactiviteit, inclusief ondergeschikte (productiegebonden) detailhandel, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse.
1.7 achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 achtergevel
De van de wegzijde gekeerde gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die evenwijdig of min of meer evenwijdig loopt aan de voorgevel.
1.9 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingsgrens
Een grens van een bouwperceel, welke niet door gebouwen mag worden overschreden, behoudens krachtens deze regels toegelaten afwijkingen.
1.11 bebouwingspercentage
Indien het percentage van een bestemmingsvlak betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak;
indien het percentage een bouwperceel betreft de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bouwperceel;
dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak of het bouwperceel, waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd.
1.12 Bed & Breakfast
Een kleinschalige overnachtingsgelegenheid ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is. Onder een bed & breakfast wordt niet verstaan overnachting, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid of permanente kamerverhuur.
1.13 bedrijf
Een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen, waarbij detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.14 bedrijfsgebouw
Een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.15 bedrijfswoning
Een woning in of bij een bedrijf, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het legaal gebruik van het gebouw of terrein, noodzakelijk is.
1.16 bestaande situatie
- a. Bij gebruik: (legaal) aanwezig op het moment van het van kracht worden van het plan;
- b. bij bouwwerken: (legaal) aanwezig op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, en bouwwerken die op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan mogen worden gebouwd krachtens een daartoe verleende omgevingsvergunning.
1.17 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.18 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bevi-inrichting
Een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.20 bevoegd gezag
Het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.22 bijgebouw
Een al dan niet vrijstaand gebouw dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.
1.23 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.24 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.25 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitzondering van onderbouw (kelder), kap of kapverdieping.
1.26 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.27 bouwperceelgrens
Een grens van een bouwperceel.
1.28 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.29 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.30 bruto-vloeroppervlakte (bvo)
Bruto-oppervlakte als bedoeld in NEN2580.
1.31 carport
Een bouwwerk, al dan niet aangebouwd aan een gebouw of een ander bouwwerk, bestaande uit maximaal twee gesloten wanden, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen en daarvoor ook toegankelijk is vanaf de openbare weg.
1.32 dakopbouw
Het vergroten van een bestaande ruimte door het realiseren van een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of door het optrekken van de gevel.
1.33 detailhandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.34 dienstverlening
Het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waaronder mede begrepen publieksgerichte dienstverlening, al of niet met baliefunctie, op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch of cosmetisch gebied, zonnebanken, kleinschalige kantoren, fotostudio's, uitzendbureaus, reisbureaus, belwinkels, internetcafé en kapsalons; onder dienstverlening wordt niet begrepen: garagebedrijven, prostitutie, een prostitutie-inrichting of seksinrichting en escortbedrijven.
1.35 erker
Een aan- of uitbouw in één bouwlaag aan de voor- en/of zijgevel van een hoofdgebouw, die in open verbinding staat met het achterliggend vertrek.
1.36 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.37 geluidgevoelige objecten
Woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.38 groothandel
Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, het verhuren en/of het leveren van goederen aan wederverkopers dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.39 hoofdgebouw
Eén of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.40 huishouden
Een of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid. Bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.
1.41 inwoning
Het bewonen van een niet-zelfstandige woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen.
1.42 kelder
Een afgedekt gedeelte van een gebouw, waarvan meer dan de helft van de inhoud niet boven peil is gelegen.
1.43 ondergeschikte activiteit
een activiteit van beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft.
1.44 overkapping
Een bouwwerk met een open constructie en een dak met maximaal één gesloten wand.
1.45 parkeren
Het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.
1.46 peil
- a. Voor hoofdgebouwen: gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan;
- c. voor aan- en uitbouwen: de bovenkant van de afgewerkte begane grondvloer van het hoofdgebouw;
- d. indien op of in het water gebouwd: het plaatselijk aan te houden waterpeil;
- e. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
1.47 plangrens
De geometrisch bepaalde lijn, die de grens vormt van het plan.
1.48 productiegebonden detailhandel
Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.49 prostitutie
Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.
1.50 seksinrichting
De voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.51 Staat van Bedrijfsactiviteiten
De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uit maakt.
1.52 stallen van voertuigen
Het in een garage of andere bewaarplaats zetten van voertuigen.
1.53 uitbouw
Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.54 verdieping
De bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondlaag gelegen is/zijn.
1.55 voorerfgebied
Erf dat geen onderdeel is van het achtererf.
1.56 voorgevel
Het voorste deel van de gevel van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw die door zijn aard, ligging aan de weg, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.57 voorgevellijn
De denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de perceelsgrenzen; bij een hoekperceel wordt de denkbeeldige lijn die strak loopt langs de zijgevel, die naar de weg of openbaar groen is gekeerd ook beschouwd als voorgevellijn.
1.58 wonen
Het gehuisvest zijn in een woning zoals omschreven in onderhavige begripsbepalingen.
1.59 woning
Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding.
1.60 zijgevel
Een gevel van het oorspronkelijke hoofdgebouw die voor- en achtergevel met elkaar verbindt.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens
Tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van een bouwwerk, waar de afstand het kortst is.
2.2 bebouwingspercentage
Het percentage van gronden, nader bepaald in de regels of op de verbeelding, dat ten hoogste mag worden bebouwd.
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 de goothoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Ter verduidelijking: Indien de goot/de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel lager zijn gemonteerd dan het snijvlak van de gevel en het dakvlak, geldt de hoogte tot aan het snijvlak.
2.5 de horizontale bouwdiepte van een gebouw
Een lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg toegekeerde gevel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.7 de lengte, breedte en diepte van een gebouw
Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidingsmuren).
2.8 de ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, dakgoten, overstekende daken en balkons, voor zover deze niet boven de openbare ruimte gelegen zijn, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1.50 meter bedraagt. Voor lifthuizen op daken geldt dat deze niet meer dan 10 % van het dakoppervlakte van het dak mag bedragen.
2.9 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 de verticale diepte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het laagste ondergrondse punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven vallende onder de categorieën 1 en 2 van de in Bijlage 1 opgenomen 'Staat vanBedrijfsactiviteiten';
- b. alsmede een loonbedrijf in categorie 3.1 ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf';
- c. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
- d. buitenopslag, mits buitenopslag een onlosmakelijk en inherent onderdeel is van de bedrijfsvoering;
met de daarbij behorende:
- e. hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning en/of bouwwerken geen gebouw zijnde;
- f. erven en terreinen;
- g. wegen en paden;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. waterlopen en waterpartijen;
- k. kunstwerken;
- l. speeltoestellen.
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. ontsluitingspaden;
- c. voetpaden;
- d. water;
- e. nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten hoogste 3 meter mag bedragen.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. watergangen, oevers en waterpartijen;
- b. waterhuishoudkundige voorzieningen;
- c. bermen, taluds en groenvoorzieningen;
- d. extensief recreatief medegebruik;
- e. kunstwerken, waaronder bruggen en duikers.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Algemeen
- a. Het bouwen mag niet plaatsvinden met overschrijding van de aangegeven bebouwings- of bestemmingsgrenzen, tenzij in de regels anders is bepaald;
- b. in die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in lid c. uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.
7.2 Vloerpeilen
Ter bescherming van nieuwe gebouwen gelden, in afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 2, de volgende regels:
- a. ter voorkoming van wateroverlast dient het vloerpeil van de bebouwing te liggen op een hoogte van 1,20 meter boven zowel het door het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard gehanteerde zomerpeil als toekomstige peil in het/de peilgebied(en) binnen dit plan;
- b. in het belang van de waterveiligheid binnen het plangebied mag de aanleghoogte van woonbebouwing niet minder bedragen dan NAP –5,00 meter;
- c. in afwijking van het bepaalde in sub b mogen ruimten die volgens de wettelijke regelingen niet aangemerkt kunnen of zullen worden als woonruimten/-vertrekken zich onder het NAP –5,00 meter niveau bevinden;
- d. in afwijking van het bepaalde in sub b kan met een door het bevoegd gezag verleende omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid b voor een afwijkende normering mits de waterveiligheid is gewaarborgd en vooraf het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard schriftelijk heeft ingestemd met een afwijkende normering.
7.3 Ondergronds bouwen
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
- a. de aanleg of het gebruik van onbebouwde gronden als opslag, stort- of bergplaats voor onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover dit noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;
- b. het gebruik van gronden en gebouwen voor het uitoefenen van prostitutie, de exploitatie van een seksinrichting en de verkoop en opslag van vuurwerk;
- c. het gebruik van gronden en gebouwen voor de exploitatie van een coffeeshop;
- d. in het geval van een ondergeschikte functie, mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak als zodanig gebruikt worden.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken ten behoeve van:
- a. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen voor zover betrekking hebbende op erkers, balkons, buitentrappen, luifels en soortgelijke bouwwerken;
- b. het overschrijden van bebouwings- of bestemmingsgrenzen door gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen ingeval de overschrijding meer bedraagt dan op grond van de bouwregels is toegestaan;
- c. containers, al dan niet beneden peil gelegen, voor het gescheiden inzamelen van huishoudelijk afval;
- d. de bestemmingsbepalingen voor het bouwen met een geringe mate van afwijking van de plaatse en richting van de bouwgrenzen met maximaal 3 m, indien dit noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling van de gronden een geringe afwijking vergt;
- e. de bestemmingregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Parkeerregeling
- a. Bij de verlening van een omgevingsvergunning voor bouwen of een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering moet, indien de wijziging van de gebruiksomvang en/of de wijziging van de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen of andere voertuigen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernormen, zoals opgenomen in de nota ’Parkeerbeleid', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 juli 2014 en de Notitie 'Toepassing parkeerbeleid en resultaten', van de gemeente Waddinxveen, vastgesteld op 9 mei 2017 en dat indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging.
- b. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het bijbehorend bouwperceel.
- c. Gerealiseerde voorzieningen als bedoeld in sub a en b, dienen na de realisering in stand te worden gehouden.
- d. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en b:
- 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of
- 2. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijking
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van 11.1 sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 sub a met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht
Lid 11.1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Afwijking
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het gebruik overgangsrecht
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Zesde Tochtweg 2a, Waddinxveen van de gemeente Waddinxveen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op het bedrijfsperceel aan de Zesde Tochtweg 2a in Waddinxveen was voorheen loonbedrijf J.P. van Nieuwkoop en een hoveniersbedrijf gevestigd. HortiClean B.V. heeft de bedrijfsactiviteiten van het loonbedrijf in 2018 overgenomen. Het bedrijf is gespecialiseerd in teeltruimingen in de tuinbouw. Hierbij kan worden gedacht aan afvoer van gewas, kasdek reinigen, montage- en onderhoudswerk, verhuur materieel en levering van bijbehorend personeel. De locatie is gunstig voor haar is gelegen, omdat het grenst aan een glastuinbouwgebied: een belangrijke klant van HortiClean B.V.
De vestiging van het aan de glastuinbouw gelieerde loonbedrijf is in strijd met het bestemmingsplan, omdat alleen bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan, terwijl het bedrijf onder milieucategorie 3.1 valt. Bij afwijking is vestiging mogelijk wanneer wordt aangetoond dat het bedrijf milieutechnisch inpasbaar is. In deze herziening van het bestemmingsplan wordt dit aangetoond. Gelijktijdig wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt in het bebouwingslint. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een beschikbaar contingent in het kader van de ruimte-voor-ruimteregeling in verband met een sanering van een sierteeltbedrijf aan het Noordeinde 4 in Waddinxveen. Dit bestemmingsplan maakt de legalisatie van het aan de glastuinbouw verwante loonbedrijf en het oprichten van een bedrijfswoning planologisch mogelijk.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt aan de Zesde Tochtweg in het westelijk gelegen buitengebied van Waddinxveen. Het gebied ten zuidwesten van de Zesde Tochtweg maakt onderdeel uit van de glasontwikkeling in de Zuidplaspolder. Het gebied ten noordoosten hiervan is in gebruik als akkerbouwgrond. In oostelijke richting begint verderop ter hoogte van de Plasweg de bebouwde kom van Waddinxveen. In noordwestelijke richting ligt Moerkapelle. Het plangebied is aangeduid in figuur 1.
Figuur 1: Situering plangebied (rood gestippeld omlijnd) en omgeving.
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Raadsbesluit | Uitspraak ABRvS | |
“Zuidplas Noord" | 26 juni 2013 | 9 juli 2014 | |
"Parapluplan Archeologie en Parkeren" | 19 september 2018 | n.v.t. |
In het bestemmingsplan 'Zuidplas Noord' zijn de gronden ter plaatse bestemd voor "Bedrijf" (zie figuur 2). Bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2, alsmede een hovenier in categorie 3 of hoger ter plaatse van de aanduiding 'hovenier (hv)'.
Het loonbedrijf is groter dan 500 m², zodat er sprake is van een bedrijf milieucategorie 3.1. Op grond van artikel 6.5 (Algemene afwijkingsregels) kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1, onder a, ten behoeve van:
- a. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een naast hogere categorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1 onder a, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1, onder a, en die naar aard en omvang passen in het gebied;
- b. de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die hoewel gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in 6.1, onder a, en die naar aard en omvang passen in het gebied, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken, welke worden getoetst door een ter zake deskundige: geluid, geurproductie, stofuitworp, gevaar, de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
De aanwezige bedrijfsbebouwing is voorzien van een bouwvlak. Een bedrijfswoning is uitgesloten. Om het oprichten van een bedrijfswoning en het kwartslag draaien van de bestaande bedrijfsloods achterop het perceel mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Gelijktijdig wordt de legalisatie van het loonbedrijf hierin meegenomen.Figuur 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan Zuidplas Noord (plangebied rood gestippeld omlijnd).
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie en hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving van de nieuwe toestand. In hoofdstuk 4 wordt het beleidskader uiteengezet. Hierin wordt het voor dit bestemmingsplan relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de waterparagraaf. Hoofdstuk 6 omvat de milieuaspecten. Ook uitvoeringsaspecten worden hier beschreven. In hoofdstuk 7 wordt de keuze voor de planmethodiek nader toegelicht. Hoofdstuk 8 is gewijd aan de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 9 wordt tenslotte ingegaan op de uitkomsten van de gehouden inspraak en het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Hoofdstuk 2 Bestaande Situatie
2.1 Ruimtelijke En Functionele Structuur
In het plangebied was tot enkele jaren geleden een hoveniersbedrijf gevestigd. Daarnaast maakte loonbedrijf J.P. van Nieuwkoop gebruik van de bedrijfsloods en het buitenterrein. Deze laatste activiteit valt onder milieucategorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, omdat het bedrijfsoppervlak groter is dan 500 m². Het plangebied grenst aan het glastuinbouwgebied. Ten noordwesten van het perceel staat aan de Zesde Tochtweg 2 een woning. Aan de overzijde van de Zesde Tochtweg liggen akkerbouwgronden. Sprake is van een gemengd gebied met wonen en werken.
De loods achter de woning Zesde Tochtweg 2 is vanaf 2003 in gebruik door RAY-ON Interieur- en Afbouwbedrijf v.o.f.. Dit bedrijf beschikt alleen over de loods van 500 m². Buitenopslag vindt niet plaats. Het interieur- en afbouwbedrijf valt onder milieucategorie 2. Deze bedrijfsactiviteiten zijn in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan.
De woning Zesde Tochtweg 3. Naastgelegen woning Zesde Tochtweg 2. Akkerbouwgrond aan overzijde van de weg. Glastuinbouwgebied Abr. Kroesweg.
Hoofdstuk 3 Planbeschrijving
3.1 Nieuwe Situatie
In de nieuwe situatie wordt een loonbedrijf gevestigd (feitelijk legalisatie van een al gevestigd bedrijf). Ten opzichte van de huidige functievreemde activiteit is dit een verbetering, omdat de nieuwe bedrijfsactiviteiten ten dienste worden uitgevoerd van hoofdzakelijk de glastuinbouw en sierteeltsector.
In de bestaande bedrijfsbebouwing vindt opslag van materieel plaats. De loods heeft een oppervlakte van circa 850 m². Dit bedrijfsgebouw wordt een kwartslag gedraaid. Het buitenterrein wordt gebruikt voor opslag van materieel en stalling van vrachtauto's. Aan de voorzijde van het terrein worden zes parkeerplaatsen aangelegd met rondom groen.
De dichtstbijzijnde woning van derden ligt op minimaal 20 m afstand van de perceelsgrens aan de Zesde Tochtweg 2. De toegangsweg naar het bedrijf ligt op 47 m afstand hiervan. Tussen deze weg en woning ligt grasland. Hier wordt een bedrijfswoning met bijbehorend erf mogelijk gemaakt door gebruik te maken van een beschikbaar contingent vanuit de ruimte voor ruimteregeling (sanering sierteeltbedrijf aan Noordeinde 4 in Waddinxveen). In figuur 3 is een verkavelingstekening opgenomen van de nieuwe situatie.
Figuur 3: Verkavelingstekening plangebied (indicatief).
Voorterrein met loods HortiClean. Opslag achterzijde interieur- en afbouwbedrijf.
Voorterrein met hierachter locatie bedrijfswoning. Perceel voor bedrijfswoning.
3.2 Verkeer En Parkeren
Verkeer
Het plangebied is vanaf de kernen Waddinxveen en Moerkapelle bereikbaar. De weg is een 60 km/uur zone. De functiewijziging zal geen toename van het verkeer genereren in vergelijking met het eerder gevestigde hoveniersbedrijf. De bedrijfswoning krijgt een eigen ontsluiting op de Zesde Tochtweg. De verkeersintensiteit van de Zesde Tochtweg is overigens laag.
De Zesde Tochtweg. Inrit naar HortiClean B.V.
Parkeren
Ieder plan dient te voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen erf. De vraag hoe wordt beantwoord in het parkeerbeleid van de gemeente Waddinxveen. In juli 2014 heeft de gemeente parkeerbeleid vastgesteld, zoals dat later is opgenomen in het paraplubestemmingsplan voor parkeren. Dit betekent dat moet worden voldaan aan de parkeernorm van de richtlijnen van het CROW 2018 (Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water-, en Wegenbouw en de Verkeerstechniek, publicatie 381). De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 10.1 Parkeerregeling, waarbij de regels van het parapluplan zijn overgenomen. De parkeerkencijfers zijn opgenomen in tabel 3.1.
Tabel 3.1 Parkeerkencijfers
Functies | Norm buitengebied, matig stedelijk | Aandeel bezoekers | |
Woning, vrijstaand | 2,8 per woning | waarvan 0,3 per woning | |
Bedrijf arbeidsextensief/ bezoekersextensief | min. 0,8 pp per 100 m² max. 1,3 pp per 100 m² | 5% |
Op het perceel staat een bedrijfsloods van HortiClean B.V. van 850 m². Dit betekent een parkeerbehoefte van afgerond 11 parkeerplaatsen. Op het buitenterrein is voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op eigen terrein te vangen. Ook kan hier het rijdend materieel worden gestald.
Voor de bedrijfswoning kunnen op eigen terrein minimaal drie parkeerplaatsen worden aangelegd, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte. In artikel 10.1 van het bestemmingsplan wordt dit geborgd.
3.3 Beeldkwaliteit
Een bestemmingsplan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt bevat op grond van de Provinciale Omgevingsverordening een motivering, bij voorkeur vervat in een beeldkwaliteitsparagraaf, waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit ten minste gelijk blijft. Deze paragraaf voorziet hierin.
Landschappelijke hoofdstructuur omgeving en ruimtelijke relaties
Het plangebied maakt onderdeel uit van de Zuidplaspolder. De landschappelijke identiteit van het gebied wordt bepaald door polderlinten, tochten en een laan. Het gaat hier om de Bredeweg en de Plasweg als (echte) polderlinten, de Vijfde en Zesde Tocht als tocht en de Beijerincklaan als de ‘oprijlaan’ van Waddinxveen. Langs de linten wordt gewoond en gewerkt. Kenmerkend voor deze linten zijn de veelal grote kavelstructuur op de aanliggende percelen. De inrichting van deze kavels bestaat uit een combinatie van woningen en schuren op het achtererf. Naarmate de linten dichter bij de bebouwde omgeving van Waddinxveen komen, wordt de bebouwing intensiever. Doordat de lanen en linten een beplantingstructuur hebben, vaak in de vorm van laanbeplantingen en kavelbeplantingen, vormen deze ‘lijnen in het landschap’ de kenmerkende grootschalige blokstructuur die ook op de kaart goed leesbaar is.
Handboek kwaliteit Zuidplaspolder (in relatie tot bedrijfswoning)
Het plangebied maakt onderdeel uit van het ruimtelijk beleid van de Zuidplaspolder, zoals beschreven in de Intergemeentelijke Structuurvisie Zuidplas 2030. In het Handboek kwaliteit Zuidplaspolder (2008) zijn de ruimtelijke en milieutechnische ambities en richtlijnen opgenomen voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Dit Handboek is niet vastgesteld, maar dient wel als uitgangspunt bij toetsing van nieuwe plannen, zoals in dit geval een bedrijfswoning. Het Handboek bevat een omvangrijke set uitspraken over drie kwalitatieve aspecten, waarmee in de verdere planvorming voor de deelgebieden rekening moet worden gehouden:
- 1. duurzaamheid;
- 2. hoofdplanstructuur van de Zuidplaspolder;
- 3. kwaliteit in de deelgebieden.
Het plangebied is aangeduid als 'lintzone' tussen bestaand en gepland glastuinbouw. De situering van de woning sluit aan op de bestaande, reeds gerealiseerde woningen in het aangrenzende gebied. Vanuit planologische overwegingen complementeert een vrijstaande woning een bestaand bebouwingslint aan de noordoostzijde van de Zesde Tochtweg. De voorgevel van de woning sluit aan op de naastgelegen woning op nummer 2.
De tochten en lanen zijn uitgewerkt in profielen. Voor de Zesde Tochtweg geldt dat er een afstand van 25 meter (vrijwaringszone) dient te worden aangehouden tussen kassen en woningen (figuur 4). De planontwikkeling voldoet aan de in het Handboek genoemde criteria, zodat inpassing mogelijk is.
Figuur 4: profiel Zesde Tochtweg.
Groeninpassing bedrijfsperceel
Vanaf zuidwestelijke richting is stalling van vrachtauto's en opslag van materieel zichtbaar en voelbaar zodra je het gebied passeert. Het is van belang hierbij het samenspel tussen beplanting, al dan niet structuur dragend op esthetisch verantwoorde wijze uit te voeren, zodat de gewenste beeldkwaliteit gaat ontstaan. Hierbij is het van belang de juiste balans te creëren tussen groenbeleving enerzijds en de bestaande bedrijfsbebouwing met opslag en stalling anderzijds.
Om dit te realiseren wordt aan de zuidoostzijde een groenzone voorgestaan, zodat de bedrijfsactiviteiten enigszins worden afgeschermd. Ten behoeve hiervan wordt een 3,5 m brede plantstrook (boomsingel) aangebracht met onderbeplanting, bestaande uit streekeigen soorten ter afscherming van het loonbedrijf. Het landschapsinrichtingsplan is opgenomen in figuur 5. Het volledige beplantingsplan is opgenomen in Bijlage 1.
Figuur 5: Landschapsinrichtingsplan.
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' vastgesteld (afgekort NOVI). De visie bevat hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking treedt, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.
In de NOVI wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.
De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities van het rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving met bijbehorende opgaven geformuleerd. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.
De vier prioriteiten
De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten. Dat zijn complexe, omvangrijke en dringende opgaven die voortkomen uit of samenhangen met grote transities. Politieke en maatschappelijke keuzes zijn vooral daar nodig, om op deze prioriteiten voortgang te boeken op een manier die draagvlak heeft en bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. Het gaat hier om de volgende prioriteiten.
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
Drie afwegingsprincipes
Doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: ‘(a) bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften’. Deze dubbele doelstelling uit de Omgevingswet is vertaald in een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving: ontwikkeling van de leefomgeving gaat samen met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw. Om aan het afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, gebruikt het rijk in het omgevingsbeleid drie afwegingsprincipes. Deze zijn:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal;
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
4.1.2 Barro
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (afgekort Barro) bevat een beperkt aantal beslissingen van wezenlijk belang uit de nieuwe Structuurvisie. Deze algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze (14) belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro en de hierbij behorende ministeriële regeling zijn op 30 december 2011 in werking getreden. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met voorschriften voor de andere beleidskaders uit de SVIR, het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het gaat hierbij onder andere om rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen en Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
4.1.3 Besluit ruimtelijke ordening (2017)
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen neemt het Rijk enkel nog een 'Ladder' voor duurzame verstedelijking op. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Dit betekent dat in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Doel van de ladder is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De ladder is als een procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Hierna wordt de planontwikkeling getoetst aan de Ladder, zoals deze vanaf 1 juli 2017 geldt.
Toetsing initiatief aan Ladder voor duurzame verstedelijking
De belangrijkste motiveringsplichten van de nieuwe Ladder, namelijk dat de behoefte aan een nieuwe ontwikkeling moet worden aangetoond en dat moet worden toegelicht – als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd – waarom het bestaand stedelijk gebied niet geschikt is voor de nieuwe ontwikkeling, vloeien voort uit andere wettelijke normen en jurisprudentie. Ook in het geval er geen sprake is van een formele 'nieuwe stedelijke ontwikkeling', moet toch het nut en de noodzaak aan die ontwikkeling en de uitvoerbaarheid daarvan worden aangetoond.
Dit bestemmingsplan maakt een loonbedrijf mogelijk op een bestaand bedrijfsperceel waar bedrijven in milieucategorie 1 en 2, alsmede een hoveniersbedrijf in milieucategorie 3, zijn toegestaan. Feitelijk is hier sprake van voortzetting een bestaande bedrijfsactiviteiten. Per saldo vindt er geen uitbreiding plaats, zodat kan worden gesteld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 24 augustus 2016, nr. 201506151). Samenvattend kan worden gesteld dat de gebruiksmogelijkheden van het bedrijfsperceel in milieucategorie 3.1 te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen.
Verder wordt er een compensatiewoning mogelijk gemaakt. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is evenmin nader gedefinieerd in het Bro. Het moet gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Op grond van jurisprudentie is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. In paragraaf 4.2.2 wordt hierop ingegaan. Een verdere bespreking is dan ook niet nodig.
4.1.4 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over dergelijke kleinschalige ontwikkelingen. Het initiatief raakt geen rijksbelangen zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening. De bestemmingswijziging betreft geen stedelijke ontwikkeling, zodat de Ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is. Vanuit rijksbeleid zijn er geen beperkingen aan deze planontwikkeling.
4.2 Provinciaal Beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland
Op 20 februari 2019 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Omgevingsvisie Zuid-Holland en de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. In het Omgevingsbeleid is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Omdat onderdelen uit het Programma ruimte naar het visiedeel zijn omgezet, is het resterende deel hiervan nu onderdeel van het Omgevingsbeleid. Het gehele Omgevingsbeleid is alleen redactioneel gewijzigd, de beleidsinhoud is niet veranderd. Op 1 april 2023 is de geconsolideerde versie van de Omgevingsvisie in werking getreden.
De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze nevengeschikte ambities staan niet op zichzelf. Ze zijn geworteld in de historie, ligging en economische structuur van Zuid-Holland en gekoppeld aan de strategische uitdagingen waar deze regio voor staat. De ambities zijn de kaders waarbinnen de provincie ruimte geeft. Die ruimte kan per opgave verschillen. Door in te zetten op de zes ambities draagt de provincie bij aan het sterker maken van Zuid-Holland. Bij de zes ambities is een aantal opgaven geïdentificeerd. De opgaven zijn vanuit provinciale optiek en op een zeker abstractieniveau geformuleerd zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. Het betreft de volgende ambities:
- 1. Naar een klimaatbestendige delta
- 2. Naar een nieuwe economie: the next level
- 3. Naar een levendige meerkernige metropool
- 4. Energievernieuwing
- 5. Best bereikbare provincie
- 6. Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving
In het Omgevingsprogramma zijn de instrumenten opgenomen waarmee de doelen en ambities uit de Omgevingsvisie uitgevoerd gaan worden.
Omgevingskwaliteit
Verbetering omgevingskwaliteit
Centraal doel van het integrale omgevingsbeleid is het verbeteren van de omgevingskwaliteit. Daarbij streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit. Met het provinciaal omgevingsbeleid wordt aangesloten op de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet: het doelmatig benutten van de fysieke leefomgeving voor maatschappelijke opgaven en het bereiken en in stand houden van een goede omgevingskwaliteit. Met het samenvoegen van al het bestaande beleid voor de fysieke leefomgeving heeft de provincie een eerste stap gezet richting een meer integrale sturing op omgevingskwaliteit. Een nadere uitwerking van het provinciale beleid voor het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit is weergegeven in de 'kwaliteitskaart' en de 'richtpunten ruimtelijke kwaliteit', behorende bij zowel de Omgevingsvisie als de Omgevingsverordening.
Voor het realiseren van een goede omgevingskwaliteit werkt de provincie vanuit twaalf samenhangende opgaven van het omgevingsbeleid die zij van provinciaal belang acht. De 12 opgaven zijn: landschap en cultuurhistorie, gezondheid en veiligheid, natuur en recreatie, ruimte en verstedelijking, wonen, bodem en ondergrond, cultuurparticipatie en bibliotheken, klimaatadaptatie, zoetwater en drinkwater, bereikbaarheid, regionale economie en energievoorziening.
Kwaliteitskaart
Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening. De kwaliteitskaart is voor de provincie een belangrijk instrument om ruimtelijke ontwikkelingen zodanig te sturen dat ze een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. De kaart geeft een beschrijving van de gebiedskenmerken en kwaliteiten van Zuid-Holland, waar rekening mee gehouden dient te worden in de planvorming.
In de Laag van de ondergrond maakt het plangebied onderdeel uit van een 'Veencomplex - Oude zeeklei'. De ondergrond in deze droogmakerijen varieert van venig tot (oude zee)klei. In de Laag van cultuur- en natuurlandschappen is het plangebied aangeduid als droogmakerijenlandschap (klei en veen). Droogmakerijen zijn ontstaan uit natuurlijke meren en uit verveningen. Ze hebben een duidelijke begrenzing door een ringdijk, ringvaart of oude hoge oeverlanden. Het landschap is visueel open (tenzij het is verstedelijkt), grootschalig en ligt gemiddeld enkele meters lager dan de omgeving. De droogmakerij kent een aangelegd watersysteem met hoofdtochten, gemaal en een regelmatige basisverkaveling. Ontginningsboerderijen liggen op regelmatige afstand langs de ontginningsweg. Elke droogmakerij heeft haar eigen ordening en maat; kavelgrootte en lengte-breedte-verhouding zijn uniek. Deze typerende opbouw is bepalend voor de manier van inpassing van nieuwe ontwikkelingen. Als richtpunt voor droogmakerijen (klei) geldt dat nieuwe ontwikkelingen worden vormgegeven als eigentijdse objecten aan de ontginningslijnen, passend bij de schaal en het patroon van de rechthoekige verkaveling, met strakke groene omzoming en behoud van doorzichten.
Op de Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied in een rand van het glastuinbouwgebied (figuur 6). Als richtpunt geldt onder andere dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Op de Laag van de beleving is het plangebied niet specifiek aangeduid.
Figuur 6: Links Laag van de stedelijke occupatie en rechts uitsnede Kaart 11 Greenports van de Omgevingsverordening.
Toetsing aan kwaliteitskaarten
Deze planontwikkeling maakt een herbestemming mogelijk van een bestaand bedrijfsperceel met het toevoegen van een bedrijfswoning in het lint van de Zesde Tochtweg. In het bestemmingsplan Zuidplas Noord is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om een andere categorie bedrijf toe te staan, waarmee Gedeputeerde Staten eerder hebben ingestemd.
Deze bestemmingswijziging geeft vanuit landschappelijk oogpunt een duurzame kwaliteitsverbetering van dit lint door onder andere een 3,5 m brede plantstrook (boomsingel) met streekeigen soorten aan te brengen, wat de beeldkwaliteit ten goede komt. Deze aanpassing valt onder de noemer inpassing.
Conclusie
De ontwikkeling valt onder de noemer inpassing, omdat dit bestemmingsplan enerzijds een herontwikkeling van een bestaand bedrijfsperceel maakt met een loonbedrijf en anderzijds het oprichten van een bedrijfswoning in het bebouwingslint. Deze functiewijziging/ -uitbreiding valt onder de noemer gebiedseigen ontwikkeling, die past bij de schaal en de maat van bestaande kenmerken van het gebied. De bestaande structuur en kwaliteiten van het gebied veranderen hierdoor nauwelijks. De richtpunten worden gerespecteerd. Het plan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.
4.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland
Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 20 februari 2019 de Omgevingsverordening Zuid-Holland vastgesteld. De geconsolideerde versie is op 1 april 2023 in werking getreden. In deze verordening zijn alle regels voor de fysieke leefomgeving van het bestaande provinciale omgevingsbeleid samengevoegd. Voor zover relevant worden deze hieronder toegelicht.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 6.10 de Omgevingsverordening. Op grond van dit artikel dient een bestemmingsplan waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt te voldoen aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van grote buitenstedelijke bouwlocaties waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeldop kaart 19 in bijlage II.
In lid 3 is bepaald dat Gedeputeerde Staten bij de aanvaarding van een regionale visie kunnen aangeven in hoeverre de Ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
Toetsing aan Ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan maakt het oprichten van een bedrijfswoning mogelijk. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie in het Besluit ruimtelijke ordening is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Twee woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt zijn niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1, onder i van het Bro (ABRvS 18 december 2013, nr. 201302867/1/R4). Gesteld kan worden dat de gebruiksmogelijkheden te kleinschalig zijn om onder het regime van artikel 3.1.6 lid 2 Bro te vallen, waarin de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen.
Verder wordt op het bestaande bedrijfsperceel een bedrijf in milieucategorie 3.1 mogelijk gemaakt, waar nu al bedrijven in milieucategorie 1 en 2 zijn toegestaan, alsmede een hoveniersbedrijf in milieucategorie 3. Per saldo vindt er geen uitbreiding plaats, zodat kan worden gesteld dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling (ABRvS 24 augustus 2016, nr. 201506151).
Toetsing aan de Ladder is niet nodig. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is deze bedrijfswoning met vervolgfunctie goed inpasbaar, omdat verrommeling wordt tegengegaan en het bedrijfsperceel landschappelijk wordt ingepast.
Ruimtelijke kwaliteit Op grond van artikel 6.9, lid 5 van de Omgevingsverordening (Ruimtelijke kwaliteit) kan een bestemmingsplan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
- a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit, waardoor de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft. In dit geval is er sprake van inpassen;
- b. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar veroorzaakt wijziging op structuurniveau. Een dergelijke ontwikkeling wordt alleen toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van aanpassen;
- c. de ruimtelijke ontwikkeling past niet binnen de bestaande gebiedsidentiteit. Een dergelijke ontwikkeling wordt uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door een integraal ontwerp. Daarin wordt behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd en wordt ook rekening gehouden met de relevante richtpunten ruimtelijke kwaliteit. In dit geval is er sprake van transformeren.
Toetsing aan ruimtelijke kwaliteit
Gelet op het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit als gevolg van ontwikkeling per saldo niet afneemt, dient de toetsing aan ruimtelijke kwaliteit een integraal onderdeel te vormen van de planvorming en afweging. Voor ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen bij de aard en/of de schaal van het gebied zijn ontwerpoptimalisaties, inpassingsmaatregelen of aanvullende ruimtelijke maatregelen nodig om de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te verbeteren.
De planontwikkeling ligt aan de rand van het glastuinbouwgebied. Concentratiegebieden voor glastuinbouw kunnen qua belevingswaarde worden beschouwd als bedrijventerrein. Als richtpunt wordt onder meer aangehouden dat ontwikkelingen aan de rand van een glastuinbouwgebied bijdragen aan het realiseren van een rand met passende overgangskwaliteit (front, contact of overlap). Sprake is van bestaand bedrijfsperceel, waarbij gezocht is naar een passende vervolgfunctie door een bedrijf toe te laten dat is gelieerd aan de glastuinbouw. De nieuwe woning past binnen de aanwezige lintstructuur.
De wijziging is landschappelijk inpasbaar met een nieuwe groenstrook aan de zuidoostzijde. De ruimtelijke kwaliteit wordt hierdoor opgewaardeerd. De bestaande bebouwing past qua aard en schaal bij wat er al is in de omgeving. Deze kleinschalige ontwikkeling heeft nagenoeg geen ruimtelijke impact op de gebiedskwaliteiten. Dit betekent dat sprake is van ‘inpassing’, zodat aanvullende maatregelen op het vlak van ruimtelijke kwaliteit niet nodig zijn voor deze onderdelen van het plan.
Glastuinbouwgebied
In artikel 6.15, lid 1 van de Omgevingsverordening is opgenomen dat een bestemmingsplan voor gronden binnen het glastuinbouwgebied, zoals verbeeld op kaart 11 in bijlage II, alleen glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven toelaat, alsmede de daarbij behorende voorzieningen en voorzieningen voor energieopwekking (figuur 6). In lid 4 is opgenomen dat in het bestemmingsplan de begrenzing van het glastuinbouwgebied in beperkte mate kan worden aangepast, rekening houdend met de lokale omstandigheden en bestaande bedrijven en functies, anders dan glastuinbouwbedrijven en openlucht tuinbouwbedrijven, mits aangetoond is dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de omvang en de bruikbaarheid van het glastuinbouwgebied.
Toetsing aan glastuinbouwgebied
In de Omgevingsverordening is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen die de gemeente de mogelijkheid biedt om maatwerk toe te passen. Het plangebied ligt aan een cultuurhistorisch waardevol bebouwingslint dat in het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplaspolder (zie paragraaf 4.3.1) is aangeduid als 'lintzone' tussen 'bestaand en gepland: glastuinbouw' waarmee de provincie heeft ingestemd. Ten opzichte van de geldende bestemming 'Bedrijf' brengt deze bestemmingswijziging vanuit een goede ruimtelijke ordening een kwaliteitsverbetering met zich mee, omdat een bedrijfswoning het lint versterkt en er een groenstrook wordt aangelegd. Daarbij komt dat de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden van het achterliggende glastuinbouwgebied niet in de weg staan, omdat de bedrijfswoning op voldoende afstand komt te staan van glasopstanden. Bovendien is het perceel te klein om hier een (volwaardig) glastuinbouwbedrijf te kunnen exploiteren. Tegen deze achtergrond kan gebruik worden gemaakt van de in lid 4 opgenomen afwijkingsregeling.
Risico's van klimaatverandering
In paragraaf 6.2.8a (Toekomstbestendig bouwen en ontwikkelen) zijn in artikel 6.27a regels opgenomen over risico's van klimaatverandering. Hierin is vastgelegd dat in een bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag, b. overstroming, c. hitte en d. droogte.
Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. In paragraaf 4.4.3 (duurzaamheid) wordt ingegaan op welke wijze met risico's van klimaatverandering is omgegaan.
Resumé
Resumerend kan worden geconcludeerd dat:
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.10 lid 1 van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (Ladder);
- het plan in overeenstemming is met artikel 6.9 lid 5 sub a (inpassen) van de Omgevingsverordening Zuid-Holland (ruimtelijke kwaliteit);
- het plan niet in strijd is met de regels van glastuinbouwgebied, omdat gebruik kan worden gemaakt van de in de Verordening opgenomen afwijkingsbevoegdheid als genoemd in artikel 6.15, lid 4.
Gelet hierop is er geen strijdigheid met de provinciale belangen.
4.2.3 Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
De provincie Zuid-Holland heeft voor Bentwoud, Rottemeren en Zuidplas een gebiedsprofiel opgesteld. Een gebiedsprofiel omvat een beschrijving van karakteristieken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), kwaliteiten (wat is waardevol) en ambitie (wat willen we) van het landschap van het betreffende gebied. Het gebiedsprofiel is in samenwerking met gemeenten en andere overheden en gebiedspartners opgesteld als gezamenlijke basis voor de ruimtelijke kwaliteit van dit gebied. Gedeputeerde Staten stellen het gebiedsprofiel vast als bevestiging van dit gezamenlijke vertrekpunt en tegelijk als uitgangspunt voor provinciale plannen. Dit gebiedsprofiel is op 16 december 2014 vastgesteld.
Het gebiedsprofiel is een handreiking om de kwaliteit van plannen en ontwikkelingen te stimuleren om zo de ruimtelijke kwaliteit te behouden of te versterken. Het gebiedsprofiel bevat een schat aan informatie die gebruikt kan worden om te bepalen met welke kwaliteiten het wenselijk is rekening te houden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het gebiedsprofiel is de basis voor het plannen met kwaliteit. Elke ontwikkeling vraagt uiteindelijk om maatwerk.
Ontstaansgeschiedenis
In de 19e eeuw werd de Zuidplas drooggelegd. De drooglegging startte met de aanleg van de 23 kilometer lange, U-vormige ringvaart. Maar liefst 30 molens en twee stoomgemalen werden ingezet om de Zuidplas leeg te malen, via de ringvaart naar de Oude IJssel. De Zuidplaspolder werd ruimtelijk ingedeeld volgens een gridpatroon met een raster van 800 x 800 meter. Dit grid werd verder verfijnd aan de hand van een rationeel verkavelingspatroon met kavels van 40 x 800 meter. Het rechthoekige netwerk van wegen, tochten en kavels is georiënteerd op de lijn tussen de kerken van Moerkapelle en Moordrecht.
De polder wordt begrensd door de Kleikade in Waddinxveen en een U-vormige ringvaart. De dorpen liggen aan de ringvaart. Overige bebouwing is van oorsprong gekoppeld aan de linten. Deze vormen ook nu nog belangrijke structuurdragers, maar voor het huidige gebruik zijn ze vaak te krap gedimensioneerd. Grofweg tussen de A12 en A20 bevindt zich een complex van kreekruggen waarvan het reliëf nog zichtbaar is. De Zuidplaspolder is strategisch gelegen in de Randstad en staat onder grote ontwikkelingsdruk. Dit uit zich in stedelijke uitbreiding van de dorpen, ontwikkeling van bedrijventerreinen en glastuinbouw, doorsnijdende infrastructuur en een toenemende versnippering.
Project Zuidplaspolder
In het project Zuidplaspolder is in een gezamenlijk gebiedsproces gewerkt aan een integrale ontwikkeling van de Zuidplas. In paragraaf 4.3.1 wordt hierop nader ingegaan. Nieuwe ontwikkelingen moeten aansluiten op de bestaande structuren en cultuurhistorische waarden. Er wordt ruimte gegeven aan een mix van functies, gestuurd op landschappelijke inpassing. De gebiedspartijen hebben in 2008 de ruimtelijke en milieutechnische ambities voor de gebiedsontwikkeling vastgelegd in het Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, dat is geactualiseerd in het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder (2014).
Ambities
De onderliggende verkavelingsstructuur van agrarische landschap met zeer rationeel verkavelingspatroon vormt de basis voor de ambities van het gebied. De restanten nog open polderlandschap brengen openheid en rust en vormen zo een bijzondere kwaliteit die gekoesterd zou moeten worden. Daarnaast vormt het verkavelingspatroon met zijn verschillende richtingen, maat en schaal de logica van het landschap. Bij het ordenen van ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied moet daarom de verkavelingstructuur als uitgangspunt worden genomen. Versterking van de hoofdstructuur van de polder is mogelijk, waardoor er ruimte is voor een gevarieerde ontwikkeling. De linten vormen hiertoe belangrijke structuurdragers van de polder. Deze kunnen worden benut en uitgebouwd als landschappelijk raamwerk voor nieuwe ontwikkelingen.
De hier relevant zijnde ambitie voor de droogmakerij is dat de bebouwing gekoppeld blijft aan de linten. Erven worden groen ingepast. Nieuwe ontwikkelingen zijn passend bij de grote maat en rationele opzet van de droogmakerij. Het lint dient als structuurdrager van de hoofdstructuur te worden versterkt. Eenheid en de typerende opbouw van de polder dient herkenbaar te worden gehouden.
Toetsing planontwikkeling aan Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas
Het kenmerkende landschap van het lint is nog altijd herkenbaar. Het contrast tussen het bedrijfsperceel en het behoud van het lint met een (bedrijfs)woning zorgt ervoor dat deze structuurdrager beleefbaar blijft (het lint blijft het lint). Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud van de lintstructuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling). Bestaande kwaliteiten niet worden aangetast.
Conclusie
Deze planontwikkeling is in overeenstemming met het ambitiebeeld van het Gebiedsprofiel Bentwoud-Rottemeren-Zuidplas, omdat de ontwikkeling een bijdrage levert aan het behouden en/of versterken van de ruimtelijke kwaliteit van het waardevolle lint.
4.3 Regionaal Beleid
4.3.1 Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas
Het Intergemeentelijk Structuurplan Zuidplas (ISP) is een gezamenlijk plan van thans de drie Zuidplas gemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas. Het ISP is onder bestuurlijke regie van de Stuurgroep driehoek RZG tot stand gekomen, dat wil zeggen in samenwerking met de provincie Zuid-Holland, de gemeente Rotterdam en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het ISP is een uitwerking van de vastgestelde Interregionale Structuurvisie (2004). Het plan geeft inzicht over de ontwikkelingen in de Zuidplas tot 2030, waarbij het accent ligt op de periode 2010-2020. Het streven is om het ISP binnen deze periode in fasen uit te werken en uit te voeren. Het ISP is voor de gemeenten in de Zuidplas de basis voor het ruimtelijk beleid. De gemeentebesturen moeten zich bij het maken van bestemmingsplannen houden aan wat in het ISP staat. Voor burgers en organisaties komen uit het ISP geen juridisch bindende gevolgen voort. Dat gebeurt pas na de vaststelling van bestemmingsplannen. Aan het ISP kunnen dan ook door burgers en bedrijven niet direct rechten worden ontleend. Het ISP is door de gemeenteraad van Waddinxveen op 1 februari 2006 vastgesteld.
Het ISP omvat:
- Een inrichtingsschets voor de Zuidplaspolder op schaal 1:25.000
- De hoofdstructuur voor groen, water en verkeer
- Aantallen te bouwen woningen
- Aantallen hectares voor bedrijventerreinen en glastuinbouw
- Een visie op de financiering
- Een visie op de ontwikkelingsorganisatie
- Een fasering van het programma.
Het plangebied Zuidplas bestaat globaal uit de Zuidplaspolder, de bovenlanden langs de Hollandsche IJssel, de Eendragtspolder, de Tweemanspolder, Polder de Wilde Veenen en een zone ten westen van Waddinxveen. Het betreft het grondgebied van de Zuidplasgemeenten Gouda, Waddinxveen en Zuidplas.
De belangrijkste richtinggevende uitspraken voor het ruimtelijk beleid in de Zuidplas, zoals geformuleerd in de Interregionale Structuurvisie (vanuit de lagenbenadering) zijn voor zover betrekking op het noordelijke gebied:
- Droogmakerijen (zoals de Zuidplas) lenen zich beter voor intensieve verstedelijking dan de veenweidegebieden.
- Uitbreiding van de groenstructuur is in de Zuidvleugel nodig. De Rottewig vormt met de Eendragtspolder, de Tweemanspolder en Polder de Wilde Veenen met het Bentwoud een robuuste groene as. Aan de zuidkant wordt de groenstructuur gecompleteerd met de Krimpenerwaard, de Hollandsche IJssel en Hitland en het restveengebied van de Zuidplas.
Conclusie
De plankaart (figuur 7) kent drie lagen: 'groenblauw casco', 'infranetwerk' en 'occupatie'. Het plangebied is hierin aangeduid als 'lintzone' tussen bestaand en gepland glastuinbouw. De situering van de bedrijfswoning sluit aan op bestaande, reeds gerealiseerde woningen in het aangrenzende gebied.
Figuur 7: Plankaart ISP. Plangebied met gele stip aangeduid.
4.3.2 Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder
In het Ambitiedocument Kwaliteit Zuidplaspolder (2014) zijn de ruimtelijke en milieutechnische ambities en richtlijnen opgenomen voor de ontwikkeling van de Zuidplaspolder. Dit document is vastgesteld door het bestuur van de ROZ en dient als inspiratie bij toetsing van nieuwe aanvragen door de gemeenten. Het Handboek bevat een omvangrijke set uitspraken over drie kwalitatieve aspecten, waarmee in de verdere planvorming voor de deelgebieden rekening moet worden gehouden:
- 1. duurzaamheid
- 2. hoofdplanstructuur van de Zuidplaspolder
- 3. kwaliteit in de deelgebieden
Een belangrijk uitgangspunt bij uitwerking van de plannen is het principe van 'Linten, lanen en tochten'. Het stelsel van 'Linten, lanen en tochten' is sinds de voorstudies uit 2004 van de bureaus H+N+S en Palmboom-Van de Bout het belangrijkste structurerende element in de Zuidplaspolder. Het door hen geschetste principe van verdubbelde groene linten in noord-zuidrichting en brede tochten in oostwest-richting zorgde voor een herkenbare structuur, waarbinnen allerlei variaties in ruimtelijke en programmatische zin denkbaar zouden zijn.
Het lint Zesde Tochtweg maakt onderdeel uit van het polderlandschap. Het lint heeft een gemengd karakter met glastuinbouw, wonen en werken. De lintzone kan herkenbaar blijven door continue bebouwingsafstanden en door een duidelijke grens te bewaren tussen de wereld van de lintbebouwing zelf en de achterliggende bouwvelden.
Eén van de richtinggevende principes is het handhaven van het huidige polderwegprofiel in het lint waardoor zij ook voor langzaam verkeer aantrekkelijk kan blijven of worden (als toekomstige ontwikkelingen afwaardering mogelijk maken).
Op het bedrijfsperceel is een loonwerkersbedrijf met buitenopslag gevestigd. In het lint wordt een landschappelijk in te passen (bedrijfs)woning gerealiseerd met aan de zuidoostzijde een groenafscherming. Per saldo is sprake van een ruimtelijke kwaliteitswinst.
Conclusie
Deze ontwikkeling maakt een (bedrijfs)woning in een bebouwingslint mogelijk. Het plan past bij de korrelgrootte en oriëntatie op deze tochtweg. De planontwikkeling voldoet aan de in het Ambitiedocument genoemde criteria, zodat inpassing mogelijk is zoals in dit bestemmingsplan wordt voorgestaan.
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Omgevingsvisie Waddinxveen 2050
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 12 oktober 2022 de Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 vastgesteld. Bij het opstellen van de omgevingsvisie zijn inwoners, bedrijven en andere organisaties betrokken.
Waarom een Omgevingsvisie?
Waddinxveen is in de afgelopen jaren flink gegroeid. Er wonen nu met meer dan 31.000 mensen in de gemeente. Tot 2050 wordt er (vanwege de lopende nieuwbouwprojecten) een flinke groei van de bevolking verwacht ten opzichte van 2020. Dit betekent nog al wat. Er zijn voldoende passende, betaalbare en toekomstbestendige woningen nodig. Om niet in de knel te komen met de maatschappelijke voorzieningen (zoals onderwijs, sport en zorg) of te maken te krijgen met vastlopend verkeer, is het van belang om goed na te denken over hoe Waddinxveen er in de toekomst uit moet zien. Hoe biedt de gemeente ook over 20 tot 30 jaar een mooie en prettige omgeving om te wonen, werken en onze vrije tijd door te brengen?
Tegelijkertijd wil de gemeente de natuur en biodiversiteit beschermen en herstellen terwijl we blijven recreëren in het landschap. Ook heeft de gemeente een grote klimaatopgave waar zij zich hard voor wil maken. Daarnaast veranderen de maatschappelijke verhoudingen en de rol van de overheid. Inwoners en bedrijven nemen steeds vaker zelf het initiatief om maatschappelijke en economische vraagstukken op te pakken. De vraagstukken zijn groot en kunnen niet los van elkaar gezien worden. Ze vragen samen meer ruimte dan zomaar beschikbaar is. De koers hiervoor wordt uitgezet in de omgevingsvisie.
Ambities voor de toekomst
De ontwikkeling van Waddinxveen heeft zich altijd gekenmerkt door een krachtdadige houding ten opzichte van de omstandigheden van haar omgeving. De historie laat zien dat het landschap van Waddinxveen altijd is veranderd door - en naar de hand is gezet van - haar inwoners, om in te spelen op de ontwikkelingen die op haar afkwamen. Ook nu komen er grote ontwikkelingen op haar af. En ook nu moet de gemeente, net als in het verleden, de moed hebben om ingrijpende keuzes te maken. Zo kan de brug (tegen wil en dank toch medebepalend voor de identiteit van Waddinxveen) worden geslagen tussen verleden en toekomst, tussen stad en land, tussen landschappen (hoog en laag, nat en droog) en tussen mensen onderling.
Het credo 'Waddinxveen; bruggen bouwen richting de toekomst' wordt verder uitgewerkt langs drie pijlers: 'Veelzijdig polderlandschap', 'Goed leven tussen stad en land' en 'Innovatieve knoop aan de Gouwe'. De belangrijkste ruimtelijke ingrepen zijn weergegeven op de integrale visiekaart Waddinxveen 2050 (figuur 8). De arceringen en icoontjes op de kaart zijn indicatief en de locaties liggen nog niet overal vast.
Figuur 8: Integrale visiekaart Waddinxveen 2050.
Koers per deelgebied
Op basis van de algemene koers, die voor de gemeente als geheel geldt, is per specifiek deelgebied een koers beschreven. Hierbij worden de gewenste gebiedskwaliteiten benoemd en zoveel mogelijk concrete ontwikkelingen. Waar relevant geeft de gemeente aan of kleinere locaties in dat deelgebied nog een afwijkende opgave hebben. De volgende deelgebieden worden onderscheiden:
- Woonwijken (Woonkern);
- Gouweplein centrum Waddinxveen en Sleutelkwartier (Woonkern);
- Bedrijventerreinen (Bedrijvigheid);
- Glastuinbouwgebieden (Bedrijvigheid)
- Polders Achterof en Zuidplas;
- Veenweidegebied: Polder Bloemendaal & de Voorofsche polder);
- Recreatiegebieden Bentwoud, Gouwebos en 't Weegje (Buitengebied).
Glastuinbouwgebieden (Bedrijvigheid)
Het glastuinbouw gebied in Waddinxveen bestaat uit de Bredeweg (inclusief Glasparel) en de Van Dort Kroonweg. Glasparel+ is in ontwikkeling. De glastuinbouw is hoofdverbruiker van het aardgas in Waddinxveen. Met behulp van Warmte Kracht Koppeling (WKK) installaties wordt het aardgas omgezet in warmte voor het verwarmen van de kas, elektriciteit voor de verlichting van de kas en CO2 voor de groei van de planten. Het deelgebied Bredeweg bestaat uit relatief nieuw glas met middelgrote tot grote bedrijven en relatief veel bloementeelt. Ook de verkaveling is redelijk tot goed. In de Glasparel is nog zo'n 70 hectare beschikbaar voor glastuinbouwontwikkeling (bestemd maar nog niet gerealiseerd glas). Een deel daarvan is in beeld als alternatieve locatie voor te verplaatsen bedrijven vanuit de Noordkade (vanwege de transformatie naar woon-werkgebied).
Toetsing planinitiatief
Op de visiekaart maakt het plangebied onderdeel uit van 'glastuingebied' in een bestaand lint (figuur 9). Er is sprake van een bestaand loonbedrijf waar een bedrijfswoning mogelijk wordt gemaakt in het bebouwingslint. De landschappelijke kwaliteiten in het bebouwingslint worden hierdoor opgewaardeerd. Gelijktijdig wordt een duurzame herinrichting van het bedrijfsperceel mogelijk gemaakt doordat de achterste loods bij vervanging een kwartslag kan worden gedraaid. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de koers voor Glastuinbouw, omdat er sprake is van een aan de glastuinbouw gelieerd loonbedrijf. Bij uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met klimaatadaptatie. In paragraaf 4.4.3 wordt hierop ingegaan.
Conclusie
De Omgevingsvisie Waddinxveen 2050 heeft een hoog abstractieniveau, waarin ontwikkelingen niet op perceelsniveau zijn beschreven. Het plangebied ligt in een bebouwingslint van een glastuinbouwgebied aan de Zesde Tochtweg. Om een duurzame herinrichting van het aan de glastuinbouw gelieerde bedrijfsperceel mogelijk te maken is een aanpassing van het bouwvlak binnen het plangebied nodig. Het toevoegen van een bedrijfswoning versterkt het bebouwingslint. De planontwikkeling is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.
Figuur 9: Uitsnede Kaart 'Glastuinbouw'. Plangebied zwart omkaderd.
4.4.2 Mobiliteitsplan 2013-2020
De gemeenteraad heeft op 26 juni 2013 het Mobiliteitsplan Waddinxveen 2013-2020 vastgesteld. Het mobiliteitsplan vervangt de verkeersvisie Waddinxveen uit 2006 en de second opinion uit 2007. In het mobiliteitsplan staan ambities: een optimaal bereikbaar Waddinxveen, verkeersveiligheid voor alle verkeersdeelnemers, stimuleren van het fietsgebruik en het optimaal benutten van het openbaar vervoer. Het doel van het mobiliteitsplan is om deze vier ambities te realiseren. Hiervoor is een routeboek opgesteld. Dit routeboek bestaat uit beleidskaders die gebruikt worden bij diverse (integrale) ontwikkelingen en maatregelen waarmee de grootste knelpunten aangepakt kunnen worden.
Het mobiliteitsplan is een sectorale uitwerking van de in oktober 2012 vastgestelde “Structuurvisie Waddinxveen 2030”. In het mobiliteitsplan staan geen detailuitwerkingen. Hiervoor worden, waar relevant, aparte plannen gemaakt.
Conclusie
De Zesde Tochtweg kan worden aangemerkt als gebiedsontsluitingsweg buiten de bebouwde kom. De verkeersintensiteit op deze weg is laag. De ontsluiting vindt plaats op de Zesde Tochtweg. Ten opzichte van de bestaande planologische situatie heeft deze planontwikkeling nagenoeg geen verkeersaantrekkende werking, omdat er alleen een (bedrijfs)woning wordt toegevoegd.
4.4.3 Duurzaamheid
De gemeenteraad heeft op 13 december 2017 de Woonvisie vastgesteld. Het doel van deze Woonvisie is richting te geven aan het beleid rondom wonen en de woningmarkt in Waddinxveen. Deze richting bestaat uit een hoofddoelstelling en vier pijlers die hier vorm aan geven. Pijler 3 heeft betrekking op duurzaamheid.
Duurzaamheid is een belangrijk thema. Bij woonbeslissingen wordt duurzaamheid steeds vaker meegenomen door kopers/bewoners. Duurzaamheid speelt zowel een rol in de bestaande woningvoorraad als in de nieuwbouw. Door duurzaam te bouwen of woningen te verduurzamen, wordt bijgedragen aan energiebesparing in woningen. Duurzaamheid is echter meer dan energiebesparing. Het draagt ook bij aan voorkomen van uitputting van grondstoffen, een beter woon- en leefklimaat, een gezond binnenmilieu en gezondheid van bewoners.
In de duurzaamheidsvisie is een tweetal ambities op het gebied van duurzaamheid en wonen opgenomen. Het gaat om het stimuleren van duurzame nieuwbouw en verduurzaming van de bestaande voorraad. Duurzaam bouwen heeft ook een positieve weerslag op de leefbaarheid van de woningen en de woonomgeving en op de betaalbaarheid, woonlasten worden lager.
Klimaatadaptie/ risico's van klimaatverandering
Het klimaat in Nederland verandert. Het KNMI verwacht hogere temperaturen, nattere winters, hevigere regenbuien en kans op drogere zomers. Dit heeft gevolgen voor de stedelijke omgeving, bijvoorbeeld door meer wateroverlast, grondwaterproblemen en hittestress. Landelijk zijn deze problemen geadresseerd in de Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie. Overheden kunnen hierbij gebruik maken van het stappenplan “weten, willen en werken” om het proces naar een klimaatbestendige inrichting vorm te kunnen geven.
De gevolgen van de risico's van klimaatverandering zijn beoordeeld voor zover het betreft de risico's ten aanzien van: a. wateroverlast door overvloedige neerslag; b. overstroming; c. hitte; d. droogte. Hierbij is gebruik gemaakt van de klimaateffectatlas van Zuid-Holland.
Wateroverlast door overvloedige neerslag
In het plangebied is er op de Kaart Wateroverlast geen knelpunt voor wateroverlast. Bij nieuwbouw is het zaak het vloerpeil zo te kiezen dat het water bij regenval niet naar binnen loopt. Er zijn geen verder maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Overstroming
In het plangebied is er op de Kaart Overstromingsbeeld geen knelpunt voor overstroming. Er zijn geen maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Hitte
Hittestress is een term die aangeeft dat een sterk verhoogde gevoelstemperatuur optreedt, die onaangenaam en zelfs schadelijk kan zijn voor mens en dier. De aanwezigheid van veel verhard oppervlak verhoogt de gevoelstemperatuur en daarmee de hittestress, terwijl de aanwezigheid van schaduw en groen deze verlaagt. Het verhard oppervlak wordt verkleind ten gunste van groen. In het plangebied is er op de Kaart Hitte geen knelpunt voor hittestress. Er zijn geen aanvullende maatregelen nodig om wateroverlast tegen te gaan.
Droogte
In het plangebied is er geen sprake van extra bodemdaling door droogte. De nieuwe woning daalt niet, omdat de palen van beton zijn. Er zijn verder geen maatregelen nodig om verdroging tegen te gaan.
Conclusie
De bedrijfswoning wordt overeenkomstig de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG) gerealiseerd. De woning wordt niet meer aangesloten op het aardgasnetwerk. Bij uitwerking van het bouwplan zal rekening worden gehouden met de gemeentelijke uitgangspunten op het gebied van Duurzaam bouwen en klimaatadaptatie.
Hoofdstuk 5 Water
5.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Een Watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Doel van de Watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
5.2 Beleidskader Rijk En Provincie
5.2.1 Rijk
Op 10 december 2015 hebben de minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken het Nationaal Waterplan 2016 – 2021 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid en is, voor wat betreft de ruimtelijke aspecten, een structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de Waterwet is vastgelegd dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar actualiseert. Het NWP2 geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Het NWP2 richt zich op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
In het Nationaal Waterplan zijn de maatregelen benoemd die worden genomen om de verschillende doelen te bereiken. In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
- Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
- Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoetwater;
- Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
- Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
- Nederlanders leven waterbewust.
Het waterbeleid zoals geformuleerd in het NWP2 werkt door op provinciaal en regionaal niveau, om zo te komen tot gebiedsgericht beleid. Via het provinciaal en gemeentelijk waterbeleid en het beleid van de waterschappen dient het rijksbeleid zoals geformuleerd in het NWP door te werken tot op bestemmingsplanniveau. De watertoets, die is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening, blijft een belangrijk instrument om de waterbeheerder vroegtijdig bij ruimtelijke planprocessen te betrekken. Daarnaast is in het NWP2 aangegeven dat aandacht moet worden geschonken aan de planologische borging van beschermingszones van primaire waterkeringen, door deze vast te leggen in bestemmingsplannen. Eén en ander is op rijksniveau in het Barro vastgelegd.
5.2.2 Beleid provincie
Regionaal waterprogramma Zuid Holland 2022-2027
Provinciale Staten hebben op 9 maart 2022 het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft de provincie Zuid-Holland haar waterbeleid. In dit programma staat wat de provincie doet om uitvoering te geven aan de Europese richtlijnen die betrekking hebben op water (verplichte onderdelen). Het gaat om de volgende richtlijnen:
- Kaderrichtlijn Water;
- - Grondwaterrichtlijn;
- - Drinkwaterrichtlijn;
- - Richtlijn Overstromingsrisico’s;
- - Zwemwaterrichtlijn.
Naast deze verplichte onderdelen bevat het regionaal waterprogramma Zuid-Holland 2022-2027 ook niet-verplichte onderwerpen, zoals zoetwatervoorziening, wateroverlast, vaarwegbeheer en waterrecreatie. Hiermee laat provincie Zuid-Holland zien hoe ze samen met haar partners werkt aan een regionaal watersysteem dat bijdraagt aan een gezond, veilig, aantrekkelijk, concurrerend en bereikbaar Zuid-Holland.
Het regionaal waterprogramma is zelfbindend. Dat betekent dat alleen Gedeputeerde Staten eraan gebonden zijn. Toch heeft het regionaal waterprogramma ook gevolgen voor andere overheden. Die zijn wettelijk verplicht rekening te houden met de verplichte onderdelen van het regionaal waterprogramma. De binding van andere overheden aan de niet-verplichte onderdelen is waar nodig geregeld via de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening.
5.3 Beleid Gemeente
Het gemeentelijke beleid is vastgelegd in het Waterplan Boskoop en Waddinxveen (februari 2010). Dit Waterplan is een gezamenlijk plan van de gemeenten Waddinxveen en Boskoop, het hoogheemraadschap van Rijnland en het hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard. Deze partijen hebben het Waterplan opgesteld om knelpunten in het watersysteem aan te pakken en kansen op verbeteringen te benutten. Een opgave voor het Waterplan is te voorzien in de lokale implementatie van het nieuwe waterbeleid (Kaderrichtlijn Water, Nationaal Bestuursakkoord Water). Ook willen de gemeenten en de hoogheemraadschappen met het Waterplan zorgen voor een optimale, gezamenlijke aanpak van de wateropgaven. De verwachting is dat hierdoor kostenefficiënter kan worden gewerkt. Het waterplan focust op de maatregelen in het bebouwde gebied.
Het waterplan heeft tot doel een integrale visie op te stellen over alle aspecten van het water (met uitzondering van drinkwater en zwembaden) en het implementeren van duurzaam waterbeleid in het bebouwd gebied van beide gemeenten.
Het waterplan resulteert uiteindelijk in een maatregelenpakket om te komen tot:
- een veilig en robuust watersysteem;
- het voorkomen van wateroverlast en watertekort;
- een goede waterkwaliteit en een ecologisch gezond watersysteem;
- het benutten van mogelijkheden voor beleving en recreatie;
- het optimaliseren van beheer en onderhoud;
- het optimaliseren van communicatie binnen en tussen partijen.
5.4 Beleid Hoogheemraadschap Van Schieland En De Krimpenerwaard
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, algemene regels bij de Keur, peilbesluiten, leggers en andere documenten (zie www.hhsk.nl/diensten/publicaties). In deze documenten heeft HHSK de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard vastgelegd.
Waterbeheerprogramma 2022-2027
Op 26 januari 2022 heeft het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap het Waterbeheerprogramma 2022-2027 vastgesteld. In dit programma beschrijft het hoogheemraadschap haar visie en ambities voor het waterbeheer voor de komende jaren. Naast de wettelijke taken heeft het hoogheemraadschap voor de periode 2022-2027 ook specifieke ambities en doelen. Deze worden in aan de hand van de volgende drie thema's uiteengezet:
- 1. Een veilige en aantrekkelijke leef- en werkomgeving voorbereid op de verandering van het klimaat. Door de omgeving aan te passen aan het veranderende klimaat blijft het mogelijk om de taken in de toekomst goed uit te voeren. Het vasthouden van regenwater kan helpen verdroging te bestrijden, de waterkwaliteit te verbeteren en wateroverlast te voorkomen. Waar nodig zullen ook dijken versterkt moeten worden.
- 2. Een duurzaam waterschap voor de wereld van morgen. Het hoogheemraadschap wil de eigen bijdrage aan klimaatverandering verkleinen en het hergebruik van grondstoffen vergroten. In samenwerking met andere partijen wil het hoogheemraadschap ook een bijdrage leveren aan de verbetering van de waterkwaliteit en de vergroting van de biodiversiteit.
- 3. Water en waterschap als onderdeel van de samenleving. Het hoogheemraadschap staat in dienst van de gebruikers en wil vanuit die verbondenheid samen aan de wateruitdagingen werken. Tevens wil zij graag het waterbewustzijn vergroten en het versterken van participatie. Digitalisering en innovatie speelt daarbij een steeds belangrijkere rol.
Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012
De Verenigde Vergadering van het hoogheemraadschap heeft op 27 juni 2012 het Beleid Waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen 2012 vastgesteld. Dit beleid heeft tot doel om ongewenste effecten van verhardingstoename op het watersysteem te voorkomen. Een belangrijk ongewenst effect van verhardingstoenamen is de versnelde afvoer van neerslag. Voor verschillende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorwaarden beschreven om de te verwachten effecten op het watersysteem te compenseren.
Toetsingscriteria
Er wordt onderscheid gemaakt in drie typen plannen: kleine, middelgrote en grote ruimtelijke ontwikkelingen. Onderstaand is per type toegelicht hoe HHSK omgaat met de typen ruimtelijke ontwikkelingen:
1. Kleine plannen: Plannen met een verhardingstoename tot 500 m²
2. Middelgrote plannen: Plannen met een verhardingstoename groter dan 500 m² en kleiner dan 10 hectare bruto planoppervlak
3. Grote plannen: Een plan groter dan 10 hectare bruto planoppervlak
Kleine plannen
Voor kleine ruimtelijke ontwikkelingen met een verhardingstoename is geen compensatie noodzakelijk. Kleine plannen hebben een gering effect op de waterhuishouding. Daarnaast bestaat er een zekere onzekerheid in berekening door de invoergegevens, berekeningsmethode en gevolgen van de klimaatsverandering. Door rekening te houden met de onzekerheid en om onevenredige belasting van de organisatie door dergelijke plannen te voorkomen, wordt compensatie voor een geringe verhardingstoename kwijtgescholden. Deze kwijtschelding, namelijk de aftrek van 500 m² verhardingstoename, geldt in verband met gelijkheid voor alle ruimtelijke ontwikkelingen binnen het beheergebied van HHSK.
Beleid peilverlaging
Het algemene beleid van het Hoogheemraadschap is dat in de hele Zuidplaspolder geen peilverlaging meer wordt toegestaan. Daarbij wordt gestreefd naar een zo hoog mogelijk peil om de kwel terug te dringen en de bodemstabiliteit te bevorderen. Voor het toekomstig watersysteem streeft het hoogheemraadschap twee belangrijke doelen na:
- peilgebieden samen te voegen: de veerkracht van het watersysteem vergroten en het laten ontstaan van betere ecologische uitwisselingsmogelijkheden in de polder.
- een andere vorm van peilbeheer: vervangen huidige stelsel van zomer- en winterpeilen in de gehele Zuidplaspolder door een meer natuurlijke vrije fluctuatie van het peil binnen een bepaalde bandbreedte.
In het deelgebied Noord ligt een aantal kleinere peilgebieden met eenzelfde peilregime, die voor een groot deel in gebruik zijn als glastuinbouwgebied. De infrastructuur in dit gebied maakt het zonder meer samenvoegen van deze peilgebieden tot een kostbare aangelegenheid. Het Hoogheemraadschap zal peilgebieden daarom alleen samenvoegen wanneer zich kansen voordoen om dit met beperkte kosten te kunnen uitvoeren. Voor het deelgebied Noord stelt het Hoogheemraadschap een hoogste (bandbreedte)peil voor van NAP – 6,90 m, wat gelijk is aan het huidige zomerpeil. Om het waterbergend vermogen van het watersysteem op peil te houden is de eis gesteld dat bij nieuwe ontwikkelingen minimaal 5% van het gebied voor waterberging geschikt wordt gemaakt.
5.5 Waterhuishouding
Beschrijving watersysteem Het plangebied maakt waterstaatkundig onderdeel uit van de Zuidplaspolder. Het deel van de Zuidplaspolder waarin Waddinxveen ligt, watert in zuidoostelijke richting af en wordt bemalen door gemaal “De Zuidplas”, welke het water op de Ringvaart uitslaat. De aanvoersloten langs de Zesde Tochtweg zorgen voor de aanvoer van water voor een groot gebied. Het waterpeil ligt op -6,42 NAP. Er spelen geen grote knelpunten in de Zuidplaspolder.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern- en beschermingszones van een bestaande waterkering. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Oppervlaktewateren
Het plangebied ligt ten noordoosten van een hoofdwatergang met een kern- en beschermingszone van 5 meter. Aan de zuidwestzijde ligt een overige watergang. Het plangebied ligt verder binnen de waterscheiding (figuur 10). Het is in beginsel niet toegestaan om bebouwing te realiseren binnen beschermingszones van (hoofd)watergangen. De nieuwe woning ligt buiten de beschermingszones. Er zijn geen beperkingen voor het plangebied.
Toekomstige situatie
In het plangebied wordt alleen een nieuwe woning gerealiseerd met een verhard oppervlak van circa 160 m². Op grond van de richtlijnen van het hoogheemraadschap is geen watercompensatie nodig. Het hemelwater van het dak van de woning wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Waterafvoer Het hemelwater van het dak van de (bedrijfs)woning en bedrijfsbebouwing wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen. Voor vergunningplichtige activiteiten zal tijdig een Waterwetvergunning worden aangevraagd bij het hoogheemraadschap.
Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
Figuur 10: Uitsnede Legger oppervlaktewater (plangebied rood gestippeld omlijnd).
Hoofdstuk 6 Milieu En Omgevingsaspecten
De beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening groeien de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe. Ook op rijksniveau wordt steeds meer aandacht gevraagd voor de wisselwerking tussen milieu en ruimtelijke ordening. Milieubeleid kan beperkingen opleggen aan de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen maar is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgevingsaspecten die een rol spelen bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen dit plan. Deze onderwerpen worden in dit hoofdstuk toegelicht.
6.1 Milieu
De te behandelen thema's die vanuit een oogpunt van milieu van belang zijn voor deze planontwikkeling zijn M.E.R., Milieuzonering, Geluid, Bodem, Luchtkwaliteit en Externe veiligheid.
6.1.1 M.E.R.
Wettelijk kader
In het Besluit milieueffectrapportage is bepaald dat een milieueffectbeoordeling ook uitgevoerd moet worden als een project, dat wordt genoemd in de bijlage onder D van het Besluit m.e.r., nadelige gevolgen heeft voor het milieu. Omdat dit project wordt genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2, stedelijk ontwikkelingsproject), maar de omvang onder de drempelwaarde van 2.000 woningen ligt danwel 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte, kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, die onderdeel moet zijn van dit bestemmingsplan.
De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven.
Onderzoek/ beoordeling
In dit bestemmingsplan wordt het oprichten van één (bedrijfs)woning mogelijk gemaakt en een functiewijziging van een bestaand bedrijfsperceel. Er is geen m.e.r-beoordeling nodig, omdat het toevoegen van één woning danwel functiewijziging van een kleinschalig bedrijfsperceel volgens het Besluit m.e.r. niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. Indien een ontwikkeling niet voorkomt op de C en D lijst van het Besluit m.e.r kan een m.e.r.-beoordeling achterwege worden gelaten.
Conclusie
Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-beoordelingsplichtig, en dus ook niet m.e.r.-plichtig. Deze fysieke wijziging is beperkt, omdat het plangebied maar één (bedrijfs)woning wordt toegevoegd. Zoals de hieronder beschreven milieuparagrafen en -onderzoeken aantonen heeft het bestemmingsplan ook om andere redenen dan de omvang (zoals bijvoorbeeld de aard van de ontwikkeling of een ligging nabij een gevoelig gebied) geen significante nadelige gevolgen voor het milieu.
6.1.2 Milieuzonering
Wettelijk kader
Bedrijvigheid is een milieubelastende activiteit. Ten gevolge van aanwezige bedrijvigheid kan mogelijk hinder voor de omgeving optreden met betrekking tot de milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar. Nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, Algemene Maatregelen van Bestuur onder de Wet milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009).
De richtafstanden in Bedrijven en Milieuzonering gelden ten opzichte van een milieugevoelige functie, zoals bedoeld tot de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. De richtafstanden uit de VNG-publicatie voor de omgevingstypen bij verschillende hindercategorieën zijn in tabel 6.1 vermeld.
Tabel 6.1: Richtafstanden en omgevingstype.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
Onderzoek/ beoordeling
Met behulp van het inrichtingenbestand is geïnventariseerd welke bestaande woningen relevant kunnen zijn voor het bedrijf aan de Zesde Tochtweg 2a. Voor het bepalen van de milieuzones dient te worden uitgegaan van de afstandsnormen op basis van de VNG-richtlijn voor gemengd gebied, uitgaande van een bedrijf in milieucategorie 3.1, omdat er sprake is van een loonbedrijf met een bedrijfsvloeroppervlak > 500 m².
Binnen een straal van 30 meter ligt één woning aan de Zesde Tochtweg 2 op een afstand van minimaal 20 meter van het bedrijfsperceel. Tussen de toegangsweg vanaf de Zesde Tochtweg naar de loods ligt grasland. Dit perceelgedeelte wordt niet in gebruik genomen voor bedrijfsmatige activiteiten. Hier wordt een bedrijfswoning mogelijk gemaakt. Deze afstand tussen de woning op nummer 2 en de toegangsweg bedraagt 47 m.
De zuidelijk gelegen loods is in gebruik door RAY-ON Interieur- en Afbouwbedrijf v.o.f.. Voor dit bedrijf geldt een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Hierdoor behoudt de bestaande woning een goed woon- en leefklimaat. De afstand tussen deze woning en het plangebied is hier minimaal 42 m. Deze loods dient tevens als geluidafscherming voor de woning. De afstand tussen de nieuwe bedrijfswoning en dit interieur- en afbouwbedrijf is meer dan 20 m, zodat wordt voldaan aan de richtafstand.
Ter onderbouwing van deze ontwikkeling is een onderzoek industrielawaai uitgevoerd door Peutz te Zoetermeer (rapport van 1 november 2022, rapportnummer F 21756-3-RA-001, Bijlage 2). Hieruit kan het volgende worden afgeleid.
Uit berekening volgt dat het berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) ten gevolge van HortiClean ten hoogste 41 en 24 dB(A) bedraagt in respectievelijk de dag- en nachtperiode ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning. Hiermee wordt voldaan aan de standaard geluidgrenswaarden conform het Activiteitenbesluit en zal tevens sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Daarnaast blijkt dat het hoogst berekende maximale geluidniveau (LAmax) ten gevolge van de meest voorkomende activiteiten bij Horticlean 67 en 45 bedraagt in respectievelijk de dag- en nachtperiode ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning. Hiermee wordt voldaan aan de standaard geluidgrenswaarden conform het Activiteitenbesluit.
Ten gevolge van (beperkt) laden en lossen in de dagperiode kunnen maximale geluidniveaus optreden tot 73 dB(A) ter hoogste van de meest nabijgelegen woning. Deze maximale geluidniveaus behoeven conform het Activiteitenbesluit niet te worden getoetst aan de geluidgrenswaarde voor de dagperiode. In het kader van de beoordeling van het akoestisch woon- en leefklimaat kan gesteld wordt dat dergelijke maximale geluidniveaus in de dagperiode ook voorkomen vanwege vervoersbewegingen op de openbare weg en nimmer tot hinder leiden. Daarnaast is slechts sprake van een (zeer) korte periode in de middag dat er een vrachtwagen geladen of gelost wordt en dat de berekende maximale geluidniveaus bij de omliggende woningen worst case zijn. Hiermee wordt gesteld dat ook ten aanzien van de optredende maximale geluidniveaus vanwege laden en lossen in de dagperiode sprake zal zijn van een goed akoestisch woon- en leefklimaat. Geconcludeerd wordt dat vanuit akoestisch oogpunt er geen belemmeringen zijn voor een wijziging van het bestemmingsplan.
Bedrijfswoning
De bedrijfswoning in het plangebied maakt onderdeel uit van de bedrijfsactivtiteiten van HortiClean B.V. Op het bedrijventerrein is ook een ander bedrijf gevestigd, te weten RAY-ON interieur- en afbouwbedrijf. Dit bedrijf voert haar werkzaamheden uit in de zuidelijk gelegen loods. Het bedrijf valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter in gemengd gebied is De afstand tussen de bedrijfswoning en dit bedrijf is minmaal 23 meter, zodat er vanuit milieuzonering geen belemmeringen zijn.
Ten zuiden van de woning staan op circa 50 meter kassen van een glastuinbouwbedrijf. De kassen kunnen lichthinder veroorzaken. De afstand is zodanig dat het glastuinbouwbedrijf niet wordt beperkt in haar bedrijfsvoering. Het bedrijf kan blijven voldoen aan de de voorwaarden van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Andersom geredeneerd is er voor de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Uit inventarisatie is gebleken er geen relevante bedrijven en/of milieugevoelige functies in de nabijheid van het plangebied zijn gevestigd. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de beoogde activiteiten binnen het plangebied milieuhygiënische knelpunten naar de omgeving zullen opleveren. Een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd (ook voor de bewoners van de bedrijfswoning), zodat er vanuit milieuzonering geen bezwaren bestaan tegen dit bestemmingsplan.
6.1.3 Geluid
6.1.4 Bodem
Wettelijk kader
Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.
De Omgevingsdienst Midden-Holland heeft in oktober 2013 het beleid voor het uitvoeren van bodemonderzoeken in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen geactualiseerd. Het nieuwe beleid is vastgelegd in de Nota 'Bodemkwaliteit bij bouwen' van oktober 2013. Dankzij het Bodem Informatie Systeem en de bodemkwaliteitskaart Midden-Holland is als veel bekend van de bodemkwaliteit. Door gebruik te maken van deze kennis kan in veel gevallen worden volstaan met een verminderde onderzoeksinspanning, wat een lastenverlichting voor burgers en bedrijven oplevert. In de beleidsnota worden vele raakvlakken concreet uitgewerkt en het beleid vormt hierdoor een goed handvat bij de beoordeling van bodemonderzoeken voor omgevingsvergunningen. De beleidsregels hebben burgemeester en wethouders van Waddinxveen op 4 maart 2014 vastgesteld.
Onderzoek/ beoordeling
Bedrijfsperceel
De locatie staat bekend als ZH062709264 Zesde Tochtweg 2a. In 2004 heeft hier een bodemsanering plaatsgevonden. Hierna is de status van de locatie als volgt bijgesteld: 'vervolgactie Wbb: voldoende onderzocht.' Het terrein kan als onverdacht/ niet verontreinigd worden beschouwd.
Het gebruik als hoveniersbedrijf is qua gevoeligheid niet anders dan het beoogde gebruik als loonbedrijf. De bodem ter plaatse van de bedrijfsactiviteiten wordt verder niet geroerd, zodat een actualisatie van het bodemonderzoek niet noodzakelijk is voor de beoogde ontwikkeling.
Bedrijfswoning
Bij een nieuwe ontwikkeling dient in beginsel een bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In verband hiermede is voor de woning een verkennendbodemonderzoek overeenkomstig NEN 5740 uitgevoerd door Waders Milieu te Waddinxveen (rapport van 24 november 2022, Bijlage 4). Uit de resultaten van het onderzoek blijkt het volgende (overgenomen uit rapport).
Verkennend bodemonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het verkennend bodemonderzoek stand houdt. In het onderzochte bovengrondmengmonster tot ongeveer 0,5 m-mv, bestaande uit klei met bijmengingen aan grind en baksteen, zijn licht verhoogde gehalten voor lood, zink en PAK aangetoond. De matige restverontreiniging met PAK in de ondergrond ter plaatse van het in het verleden gesaneerde puinpad, ter hoogte van een toenmalige boom, is niet aangetroffen. Het geanalyseerde ondergrondmonster ter plaatse van de voormalige boom bevat een licht verhoogd gehalte aan PAK (0,5-0,9 m-mv).
De zintuiglijk schone grond onder de aangetroffen (puin)verhardingslaag in de bodem bevat alleen een licht verhoogd gehalte aan PAK (0,5-1,0 m-mv). Ook in het separaat onderzochte kleiige ondergrondmonster met een bijmenging aan baksteen onder de stabilisatielaag van de stelconplaten is een licht verhoogd PAK-gehalte aangetoond (0,5-0,9 m-mv).
Asbest in puinonderzoek
Geconcludeerd wordt dat de hypothese 'verdachte locatie' voor het asbest in puinonderzoek geen stand houdt. In de aanwezige (puin)verhardingslagen in de bodem is visueel en analytisch geen asbest aangetroffen.
Conclusie
Op basis van het verkennend bodemonderzoek is de milieuhygiënische bodemkwaliteit in voldoende mate bepaald. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor deze planontwikkeling. De onderzoekslocatie is geschikt voor het voorgenomen gebruik.
Wanneer grond van de locatie moet worden afgevoerd of ergens anders zal moeten worden toegepast zal initiatiefnemer de kwaliteit van de vrijkomende grond laten onderzoeken conform de eisen van het Besluit bodemkwaliteit of hetgeen is gesteld in het grondstromenbeleid Midden-Holland.
6.1.5 Luchtkwaliteit
Wettelijk kader
Indien mensen met regelmaat luchtverontreinigende stoffen inademen kan dit leiden tot effecten op de lichamelijke gezondheid. Daarom moet bij ruimtelijke planvorming rekening worden gehouden met de effecten van de plannen op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit ter plaatse.
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: Wet luchtkwaliteit), het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) en het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) stellen grenzen aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenzen voor deze stoffen zijn opgenomen in de onderstaande tabel. Vanaf 2011 zijn de grenswaarden (jaargemiddelde en 24-uursgemiddelde concentratie) voor PM10 van kracht. Voor NO2 geldt dat vanaf 2015 moet worden voldaan aan de (jaargemiddelde en uurgemiddelde) grenswaarden. Tot deze grenswaarden gelden, zijn er voor NO2 minder strenge grenswaarden van kracht.
Tabel 6.2: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
stof | jaargemiddelde | uurgemiddelde | 24-uursgemiddelde | Opmerkingen |
NO2 | 40 µg/m3 | 200 µg/m3 | n.v.t. | Uurgemiddelde mag 18x per jaar worden overschreden |
PM2,5 | 25 µg/m3 | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. |
PM10 | 40 µg/m3 | n.v.t. | 50 µg/m3 | 24-uursgemiddelde Mag 35x per jaar worden overschreden |
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat een ruimtelijk plan of project doorgang kan vinden indien:
- a. een project niet tot het overschrijden van een grenswaarde leidt; en
- b. de luchtkwaliteit ten gevolge van het project (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft; en
- c. een project “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht; (De NIBM bijdrage is gedefinieerd als een toename van de concentraties van zowel fijn stof (PM10, PM2,5) als stikstofdioxide (NO2) met minder dan 3% van de grenswaarde of wel 1,2 µg/m3 PM10 of NO2 jaargemiddeld.)
- d. een project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL). Het programma bevat een pakket maatregelen dat erop gericht is om grote ruimtelijke projecten (projecten In Betekenende Mate of IBM-projecten) tijdig aan de grenswaarden te laten voldoen.
Het Besluit NIBM heeft een aantal NIBM-grenzen vastgesteld, waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat de 3%-grens niet zal worden overschreden. Onder andere voor woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Luchtkwaliteit en goede ruimtelijke ordening
Naast de bovenstaande bepalingen wordt in de Wet Luchtkwaliteit een relatie gelegd met de Wet ruimtelijke ordening, in de zin van dat bij een nieuwe ontwikkeling er sprake moet zijn van een “goede ruimtelijke ordening”. Een dergelijke afweging wordt uiteindelijk gemaakt in samenspraak met de andere milieuaspecten. Gekeken naar het aspect luchtkwaliteit kan gesteld worden dat de huidige grenswaarden geen absolute bescherming bieden – ook onder de normen kunnen, vooral bij gevoelige groepen gezondheidseffecten optreden. In het algemeen geldt voor een goede luchtkwaliteit - hoe verder van een drukke weg (de belangrijkste bron van luchtvervuiling) hoe beter.
Onderzoek/ beoordeling
Om een beeld te krijgen van de luchtkwaliteit in dit deelgebied is met behulp van de NIBM-tool berekend of het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof in de buitenlucht. Hierbij is het extra aantal vervoerbewegingen ingevoerd en het aandeel vrachtverkeer, zijnde 48 verkeersbewegingen (weekdaggemiddelde), waarvan 50% aandeel vrachtverkeer. Voor de overige invoergegevens is in de tool uitgegaan van worst-case omstandigheden. Op basis hiervan is gebleken dat de bijdrage van het extra verkeer niet in betekenende mate is, zodat geen nader onderzoek nodig is.
Tabel 6.3 Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg
van een plan op de luchtkwaliteit.
Ten behoeve van het plan is voorts nog nagegaan of de locatie een goede luchtkwaliteit heeft. Hiervoor is gebruik gemaakt van de gegevens op www.nsl-monitoring.nl. Hieruit blijkt dat de jaargemiddelde achtergrondconcentraties NO2, PM10, PM2,5 en EC-concentratie langs de Onderweg en Julianastraat voor 2020 en het prognosejaar 2030 op de rekenpunten onder de grenswaarden liggen. Voor het plangebied zal dat niet anders zijn, omdat het aantal verkeersbewegingen gering is. Geconcludeerd wordt dat de Wlk de uitvoering van het project niet in de weg staat.
Conclusie
De ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de concentratie van verontreinigende stoffen in de buitenlucht. In de omgeving van het plangebied worden grenswaarden van de Wet luchtkwaliteit niet overschreden. De realisatie van het plan wordt conform Titel 5.2 van de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen) toelaatbaar geacht.
6.1.6 Externe veiligheid
Wettelijk kader
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
- Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
- Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
- rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Beleidsnota Externe Veiligheid gemeente Waddinxveen
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 3 oktober 2012 de Beleidsnota Externe Veiligheid vastgesteld. In de beleidsnota zijn de volgende veiligheidsambities geformuleerd:
- woongebieden worden zo veilig mogelijk ingericht;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven in woongebieden is niet toegestaan;
- binnen het 100% letaliteitsgebied van risicobronnen zijn nieuwe bestemmingen voor verminderd zelfredzame personen niet toegestaan;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven op bedrijventerrein Coenecoop is uitsluitend toegestaan onder strikte voorwaarden;
- de vestiging van nieuwe risicobedrijven is toegestaan op Distripark Doelwijk en op het nog te ontwikkelen bedrijventerrein A12 Noord;
- nieuwe woon- en verblijfsgebouwen worden standaard uitgevoerd met afschakelbare ventilatie.
Voor de uitvoering van deze ambities zijn planologische kaders opgenomen, waaraan bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen kan worden getoetst. Om de uitvoering te borgen wordt deze beleidsnota externe veiligheid gekoppeld aan de nieuwe Structuurvisie Waddinxveen 2030 en wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan rekening gehouden met de geformuleerde ambities.
Onderzoek/ beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes voor vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg en het spoor in werking getreden. Met de invoering van dit Besluit beoogt het Rijk een evenwicht tot stand te brengen tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en externe veiligheid.
Transport over water
Er ligt in de omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport over spoor
Er ligt binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Wegtransport
Er liggen binnen een zone van 200 meter van het plangebied geen rijks- of provinciale wegen. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
Transport per buisleiding
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in dit Besluit. Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen hoge druk aardgasleiding waarvan de PR en/of GR contour reikt tot het plangebied. Er zijn voor wat betreft het transport door buisleidingen geen beperkingen voor de ontwikkeling.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
Risicokaart
De Risicokaart geeft inzicht in de risico's in de woon- en werkomgeving. Op de kaart staan meerdere soorten typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de rijksoverheid. Op de Risicokaart (figuur 11) zijn in de directe nabijheid van het plangebied geen risicovolle bedrijven gevestigd, zodat er geen belemmeringen zijn voor deze planontwikkeling.
Figuur 11: Uitsnede Risicokaart (plangebied zwart aangeduid).
Overstromingsrisico
Hoogwater leidt tot materiële schade in ondergelopen gebieden en kan tot slachtoffers leiden. In het zwaarste scenario is er sprake van een overstroming van de gehele dijkring, waardoor grote aantallen inwoners geëvacueerd moeten worden. Uitval van nutsvoorzieningen kan leiden tot een nog groter effectgebied. Een dergelijke calamiteit leidt tot een ontwrichting van het maatschappelijke leven.
Het plangebied valt binnen dijkring 14 van Zuid-Holland en heeft een verhoogd risico voor een dijkdoorbraak. Om burgers te kunnen beschermen en om de risico's zo veel mogelijk in te perken is er een Rampenbestrijdingsplan in voorbereiding (zoals dijkdoorbraken in dijkring 14). In geval van overlast/ overstroming treedt het hoogheemraadschap op in samenwerking met andere partijen. Bij een ramp is de gemeente coördinator en zitten het hoogheemraadschap en hulpdiensten in een calamiteitenteam.
Overeenkomstig het advies van het hoogheemraadschap zal bij nieuwbouw minimaal 1,3 m drooglegging voor bebouwing worden aangehouden om (grond)wateroverlast te voorkomen.
Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
6.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
- archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
- in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
- de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
Het verdrag is geïmplementeerd in de Erfgoedwet die per 1 juli 2016 in werking is getreden. Deze wet is in de plaats gekomen van 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed. De gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening te houden met eventueel aanwezige archeologische waarden.
Onderzoek/ beoordeling
In de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland is het gebied niet specifiek aangeduid. Er is onderscheid gemaakt in drie kleuren categorieën (drie tinten bruin). De toekenning van een (zeer) grote, redelijke of lage kans op sporen (kleuren donker-, middel- en lichtbruin) heeft betrekking op de relatieve dichtheid van archeologische vondsten die in een bepaald gebied verwacht wordt. De witte gebieden hebben een lage trefkans. De plankaart laat zien dat er in het plangebied een lage trefkans op archeologische sporen is (zie figuur 12).
Figuur 12: Gecombineerde Waardenkaart CHS provincie Zuid-Holland.
Archeologiebeleid gemeente Waddinxveen (2012)
De gemeenteraad van Waddinxveen heeft op 14 november 2012 de 'Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen' vastgesteld. Op de waarden- en verwachtingenkaart is voor het plangebied af te lezen waar welke verwachtingswaarden voorkomen.
Deze beleidskaart is aan veranderingen onderhevig: door voortschrijdend inzicht en nieuwe onderzoeken kunnen nu betere keuzes gemaakt worden. In verband hiermee is in het document 'Actualisatie archeologische beleidskaart gemeente van Waddinxveen' van 11 januari 2018 de archeologische beleidskaart aangepast. Deze dient als aanvulling op de toelichting van het gemeentelijke archeologiebeleid uit 2012. De vastgestelde Nota archeologiebeleid gemeente Waddinxveen uit 2012 blijft ongewijzigd. Op de geactualiseerde archeologische beleidskaart (figuur 13) heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde waarvoor geen archeologische vereisten gelden, zodat archeologisch onderzoek achterwege kan worden gelaten.
Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 5.10 van de Erfgoedwet.
Conclusie
Het initiatief tast de archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze planontwikkeling.
Figuur 13: Uitsnede archeologische beleidskaart. Plangebied rood gestippeld omlijnd.
6.2.1 Cultuurhistorie/ monumenten
Met ingang van 1 januari 2012 is het gewijzigde Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorstel tot wijziging is een uitvloeisel van de Beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (MoMo) uit 2009. Op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a Bro moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
In het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Evenmin worden de cultuurhistorische waarden in en rondom het gebied aangetast. De bestaande bedrijfsbebouwing heeft geen cultuurhistorische waarde. Evenmin komt de bebouwing voor op inventarisatielijst de provinciale Monumenten Inventarisatie Project Zuid-Holland.
Conclusie
Het initiatief tast de cultuurhistorische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan deze vervolgfunctie.
6.3 Flora En Fauna
Wettelijk kader
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelgeving in werking getreden. Deze wet vervangt 3 wetten: de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Het geeft invulling aan de decentralisatieafspraken die het Rijk met de provincies heeft gemaakt in het Bestuursakkoord natuur en in het Natuurpact. Het brengt ook vereenvoudiging ten opzichte van het bestaande stelsel, onder meer door een betere aansluiting op het Europese recht en op het omgevingsrecht.
Onderzoek/ beoordeling
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied 'De Wilck' ligt circa 8,2 km ten noorden van het plangebied. Het Natura2000-gebied 'Broekvelden - Vettenbroek & Polder Stein', bevindt zich op een afstand van circa 9 km ten oosten van het plangebied. Verder ligt ten noorden van het plangebied op circa 600 m afstand de ecologische verbindingszone tussen het Bentwoud en de Krimpenerwaard (figuur 14). Deze wijziging heeft geen nadelige gevolgen voor Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Figuur 14: NNN in de omgeving van het plangebied (plangebied met de rode punt aangeduid).
6.3.1 Stikstofdepositie
Natura2000-gebieden kunnen gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Het op circa 8,2 km noordelijk gelegen Natura2000-gebied 'De Wilck en het circa op 9 km oostelijk gelegen Natura2000-gebied 'Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein' zijn niet stikstofgevoelig, met dien verstande dat 'Polder Stein' binnenkort wel aangewezen kan worden als stikstofgevoelig gebied. Het Natura2000-gebied 'Nieuwkoopse Plassen & De Haeck' is wel een stikstofrelevant habitatrichtlijngebied. Dit gebied ligt op circa 11,4 km afstand.
Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden onder de Wet natuurbescherming (dat ook geldt onder de in te voeren Omgevingswet op 1 januari 2024). De Wsn bevat onder andere de resultaatsverplichting om stapsgewijs de stikstofbelasting op stikstofgevoelige habitattypes in de Natura 2000-gebieden onder de kritische depositiewaarde te krijgen. Hiertoe zijn een drietal omgevingswaarden opgenomen in de wet voor 2025, 2030 en 2035.
De nieuwe woning wordt gebouwd volgens de eisen van het BENG. In de aanleg- en gebruiksfase is er geen sprake van toename van stikstofdepositie, zoals dat is aangetoond in de notitie effecten depositie van Stalbouw.NL van 3 maart 2023, Bijlage 5). Het aspect stikstofdepositie vormt voor dit bestemmingsplan geen belemmering. Kort samengevat:
- Op de planlocatie is géén regelgeving met betrekking tot Natura 2000 van toepassing.
- Met betrekking tot stikstofdepositie zijn er geen effecten te verwachten.
- Het plangebied vormt géén onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland.
6.3.2 Ecologisch onderzoek
Bij nieuwbouwplannen moet bekeken worden wat het effect is op de aangrenzende natuurbeschermingsgebieden en aanwezige flora- en fauna. In verband hiermede heeft Watersnip Advies te Reeuwijk een ecologisch onderzoek uitgevoerd (rapport van januari 2022, rapportnr. 21A118, Bijlage6). Op basis van een inventarisatie, literatuuronderzoek en een verkennend onderzoek kunnen de volgende conclusies en aanbevelingen worden getrokken (overgenomen uit het rapport).
Natuurgebieden | Gevolgen |
Natura2000 | |
Habitattypen | Uit de Aerius-berekening blijkt dat de totale depositie van de aanleg- en gebruiksfase kleiner is dan 0,00 mol per hectare per jaar. Deze bijdrage is zo klein dat er ook geen vergunningplicht is in het kader van de Wet natuurbescherming, gebiedsbescherming. Het aspect stikstofemissie is geen belemmering voor het project. |
Soorten | Nee |
NNN-gebieden | Nee |
Provinciale Omgevingsvisie en -verordening | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen |
Algemeen | Voor de beschermde soorten, Bastaardkikker, Egel, Haas en Konijn, geldt een algemene vrijstelling in het kader van de Wet Natuurbescherming door de provincie Zuid-Holland. Er hoeft voor deze soorten geen ontheffing aangevraagd te worden. Wel dient voor deze soorten de algemene zorgplicht in acht genomen te worden. |
Flora | Nee |
Jaarrond beschermde nesten | Nee |
Vissen | Nee |
Reptielen | Nee |
Zoogdieren | Nee |
Vleermuizen | Nee |
Overige soorten | Nee |
Soortgroep | Overtreding verbodsbepalingen, aanvullende maatregelen vereist |
Vogels | Nee. |
Amfibieën | Nee, mits voorkomen wordt dat er tijdens de bouwperiode gedurende de voortplantingsperiode van de Rugstreeppad (globaal half april – augustus) water stagneert en er plassen en poelen ontstaan waar de Rugstreeppad haar eieren in af kan zetten. Tevens dient voorkomen te worden dat er lang zand/grond braak ligt gedurende de overwinteringsperiode (globaal van november – maart). Dit om ingraven voor overwintering te voorkomen. |
Algemene zorgplicht
Voor planten- en diersoorten geldt in het kader van de Wet Natuurbescherming de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen kan hebben voor flora en/of fauna, deze handelingen achterwege dient te laten of verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Natuur-inclusief bouwen
Het is nodig natuur-inclusief te bouwen met het oog op de biodiversiteit en in dit kader een aantal gewenste voorzieningen te integreren voor vleermuizen. Voor vleermuizen kunnen kasten worden opgehangen op een aantal zijgevels.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan deze planontwikkeling. De in het onderzoek genoemde aanbevelingen zullen bij uitwerking van de planontwikkeling worden overgenomen.
6.4 Overige Realiserings- En Uitvoeringsaspecten
6.4.1 Kabels en leidingen
In het plangebied liggen naast de gebruikelijke kabels en leidingen geen ruimtelijk relevante watertransportleidingen en gastransportleidingen, zodat een beschermende regeling niet nodig is.
Hoofdstuk 7 Juridische Opzet
7.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen een vertaling hebben gekregen in de juridisch bindende onderdelen van het bestemmingsplan, de plankaart (de verbeelding van de geometrische plaatsbepaling) en de regels.
7.2 Verbeelding
Op de verbeelding (plankaart), getekend op een kadastrale ondergrond schaal 1:1.000, zijn door middel van coderingen (via combinatie van letteraanduidingen, arceringen en/of kleur) de bestemmingen aangegeven.
7.3 Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
- Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 7.3.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
- Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, algemene bouw- en gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en overige regels voor parkeren opgenomen.
- Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
7.3.1 Inleidende regels
Dit hoofdstuk bevat 2 artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In het artikel 'Begrippen' wordt een aantal in de planregels voorkomende begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van deze begrippen beperkt, waarmee de duidelijkheid van het plan en daarmee de rechtszekerheid wordt vergroot.
Artikel 2 Wijze van meten
In het artikel 'Wijze van meten' wordt aangegeven hoe de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald.
7.3.2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bevat de regels waarin de materiële inhoud van de op de verbeelding gegeven bestemmingen zijn opgenomen. Bij de opzet van de artikelen is, zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012) bepaalt, een vaste indeling aangehouden. Voor de volgorde van de bestemmingen leidt dit ertoe dat eerst de bestemmingsomschrijvingen worden benoemd en hierna de bouwregels en in voorkomende geval nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Artikel 3 Bedrijf
De op de verbeelding voor 'Bedrijf' aangeduide gronden zijn, met inachtneming van de nadere aanduidingen, bestemd voor gebouwen en andere voorzieningen ten behoeve van bedrijven met een bedrijfswoning. De algemene toelaatbaarheid van bedrijvigheid bedraagt maximaal milieucategorie 2, alsmede ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf'- loonbedrijf' een loonbedrijf in milieucategorie 3.1. Een Staat van Bedrijfsactiviteiten van toegestane bedrijven is als bijlage opgenomen. Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken. In de regels is onder meer de toegestane bouwhoogte van de hoofdgebouwen vastgelegd. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gesitueerd.
Artikel 4 Groen
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor de groene gebieden waarvan het groene karakter voor de ruimtelijke structuur van het plangebied van belang is. Binnen de bestemming is de aanleg van paden en water mogelijk.
Artikel 5 Water
Belangrijke waterlopen- en partijen zijn als ‘Water’ bestemd.
7.3.3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat meerdere artikelen die op de bestemmingen uit hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Het artikel 'Anti-dubbeltelregel' bevat een regeling waarmee wordt voorkomen dat met het bestemmingsplan strijdige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 7 Algemene bouwregels
In het artikel 'Algemene bouwregels' is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, kelders en ondergronds bouwen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
In het artikel 'Algemene gebruiksregels' is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel 'Algemene afwijkingsregels' is gebaseerd op artikel 3.6, lid 1 onder c van de Wro en heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Met een door het bevoegd gezag te verlenen afwijking kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoeringen voor bouwwerken, zoals genoemd in hoofdstuk 2 van de regels, worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Artikel 10 Overige regels
In dit artikel zijn de parkeerregels opgenomen. Deze komen er op neer dat het parkeerbeleid van de gemeente dient te worden toegepast bij nieuwe bouwplannen en functiewijzigingen.
7.3.4 Overgangs- en slotregels
Het laatste hoofdstuk van de planregels bevat twee artikelen.
Artikel 11 Overgangsrecht
Het artikel 'Overgangsrecht' heeft ten doel de rechtstoestand te begeleiden van situaties die afwijken van de regels van het bestemmingsplan. Lid 11.1 e.v. van dit artikel geeft regels voor bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden, en die afwijken van de bebouwingsregels van het plan. Lid 11.4 e.v. van dit artikel regelt het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, afwijkt van de in het plan gegeven bestemming.
Artikel 12 Slotregel
Het artikel 'Slotregel' bevat de titel waaronder het bestemmingsplan kan worden geciteerd. Dit artikel wordt dan ook wel het citeerartikel genoemd.
7.4 Handhaving Bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft alleen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels.
Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid:
- 1. Voldoende kenbaarheid van het plan
Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. De wet bevat enkele waarborgen ten aanzien van de te volgen procedure: deze heeft in de bestemmingsplanprocedure een aantal inspraakmomenten ingebouwd. - 2. Voldoende maatschappelijk draagvlak voor beleid en regeling in het plan
De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling vanuit een oogpunt van algemeen belang aanvaardbaar is. De belangen van omwonenden worden hierbij vooraf gewogen in het kader van de inspraak. - 3. Realistische en inzichtelijke regeling
Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is. - 4. Actief handhavingsbeleid
Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
De gemeente en initiatiefnemer/exploitant van de planontwikkeling hebben over de economische uitvoerbaarheid van het plan overleg gehad. De planontwikkeling zal in overeenstemming zijn met provinciale en gemeentelijke uitgangspunten. De afspraken zijn vastgelegd in een tussen de gemeente en initiatiefnemer/exploitant gesloten exploitatieovereenkomst. Hiermee is het kostenverhaal voor de ontwikkeling verzekerd en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan vast te stellen. Er zijn ook geen overige redenen als bedoeld in artikel 6.12 Wro, om een exploitatieplan vast te stellen. Alle eisen en voorwaarden waaraan moet worden voldaan zijn opgenomen in de exploitatieovereenkomst.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Betrokkenheid
9.1 Resultaten Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan een aantal personen en/of instanties.
9.2 Communicatie
Initiatiefnemer heeft overleg gehad met de bewoners/ eigenaren van de aangrenzende woning op het perceel Zesde Tochtweg 2. Betrokkenen hebben medegedeeld dat zij geen bezwaren hebben tegen de planontwikkelingen aan de Zesde Tochtweg 2a in Waddinxveen.
9.3 Zienswijzen
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening en Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het ontwerpbestemmingsplan vanaf 1 juni 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is één schriftelijke zienswijzen ontvangen. Deze is beantwoord in de Nota van beantwoording zienswijzen zoals opgenomen in Bijlage 7.
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Beplantingsplan
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 2 Akoestisch onderzoek industrielawaai
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Bodemonderzoek
Bijlage 5 Notitie Stikstofberekeningen
Bijlage 5 Notitie stikstofberekeningen
Bijlage 6 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 6 Ecologisch onderzoek