't Suyt Waddinxveen
Bestemmingsplan - gemeente Waddinxveen
Vastgesteld op 26-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking
Bestanden
1 Inleidende Regels
Artikel 2 Wijze Van Meten
In deze regels wordt verstaan onder: |
Plan: |
het bestemmingsplan “’t Suyt Waddinxveen” van de gemeente Waddinxveen. |
Bestemmingsplan: |
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0627.bptsuyt-0401 met de bijbehorende regels. |
Aanduiding: |
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar – ingevolge de regels – regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. |
Aanduidingsgrens: |
de grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft. |
Aan huis verbonden bedrijf: |
een dienstverlenend bedrijf of ambachtelijke bedrijf, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. |
Aan huis verbonden beroep: |
een dienstverlenend beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, cosmetisch, kunstzinnig of hiermee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. |
Bebouwing: |
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
Bebouwingspercentage: |
de verhouding tussen de oppervlakte van het te bebouwen terreingedeelte en de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak; dit percentage wordt slechts berekend over het gedeelte van het bestemmingsvlak waarbinnen de bouwwerken mogen worden gebouwd. |
Bedrijf: |
het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. |
Bestemmingsgrens: |
de grens van een bestemmingsvlak. |
Bestemmingsvlak: |
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming. |
Bijbehorend bouwwerk: |
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak. |
Bijzondere wooneenheid: |
een gedeelte van een gebouw ten behoeve van een bijzondere woonvorm, geschikt en bestemd voor de zelfstandige huisvesting van een huishouden, waarbij sprake is van één of meer centrale voorzieningen. |
Bijzondere woonvorm: |
een woonvorm waar bewoners nagenoeg zelfstandig wonen met (voorzieningen voor) verzorging en begeleiding (ook 24-uursbegeleiding). |
Bouwaanduidingen: |
alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken. |
Bouwen: |
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. |
Bouwgrens: |
de grens van een bouwvlak. |
Bouwlaag: |
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. |
Bouwperceel: |
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. |
Bouwperceelgrens: |
een grens van een bouwperceel. |
Bouwvlak: |
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. |
Bouwwerk: |
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. |
Bruto vloeroppervlak: |
het vloeroppervlak van een bouwwerk, inclusief de niet direct voor de hoofdfunctie bruikbare ruimten (bijvoorbeeld de magazijn-, expeditie- en kantoorruimten). |
CROW-richtlijn: |
Richtlijn van de Stichting Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek. |
Dak: |
iedere bovenbeëindiging van een gebouw. |
Detailhandel: |
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. |
Dove gevel: |
een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak en waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), alsmede een bouwkundige constructie waarbij alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte. |
Ecologische waarden: |
de aan een gebied toegekende waarde als leefgebied voor één of meerdere al dan niet met een wettelijk beschermde status soorten flora en fauna. |
Erf: |
de grond deeluitmakende van een bouwperceel behorende bij een hoofdgebouw. |
Erftoegangsweg: |
een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer niet meer primair is en waar aandacht kan worden gegeven aan snelheidsreducerende maatregelen. |
Gebiedsontsluitingsweg: |
een straat of weg waar de doorgaande functie van het verkeer primair is en welke dient voor de ontsluiting van een gebied. |
Gebouw: |
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. |
Geluidsgevoelige functies: |
ruimten binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer worden gebruikt of voor een zodanig gebruik zijn bestemd, alsmede een keuken van een woning met een vloeroppervlakte van niet minder dan 11 m² en andere geluidsgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. |
Geluidsgevoelige gebouwen: |
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. |
Geurgevoelig object: |
geurgevoelig object zoals bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij. |
Goede woonsituatie: |
het in stand houden c.q. garanderen van een goede en aanvaardbare woonsituatie in het bijzonder met het oog op:
|
Hoofdgebouw: |
een gebouw dat, door zijn constructie en/of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt. |
Horeca: |
inrichtingen welke bedrijfsmatig logies verschaffen, dranken en spijzen voor gebruik ter plaatse verstrekken. |
Kantoor: |
een ruimte of complex van ruimten, welke dient voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen. |
Kap: |
een afdekking van een gebouw met schuine zijden waarbij de hellingshoek tenminste 20 en ten hoogste 60 graden bedraagt. |
Maaiveld: |
de hoogte van het terrein nadat het gereed gemaakt is voor bebouwing. |
Maatschappelijke voorzieningen: |
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel van producten die ter plaatse worden vervaardigd en ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen. |
Mantelzorg: |
zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. |
Naar de weg toegekeerde gevel van een hoofdgebouw: |
de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw, waar de hoofdtoegang van het hoofdgebouw is gelegen. |
Openbare nutsvoorzieningen: |
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut, zoals gas-, water-, elektriciteits- en communicatievoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de inzameling van afval. |
Peil: | |
a. | voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; |
b. | voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; |
c. | indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil); |
d. | voor een bouwwerk op een viaduct of brug: de hoogte van de kruin van het viaduct of de brug ter plaatse van het bouwwerk. |
Ruimtelijke kwaliteit: |
de kwaliteit gevormd door de evenwichtige samenhang tussen (openbare) ruimte en gebouwde elementen. |
Scheidingslijn: |
een op de plankaart aangegeven onderbroken lijn binnen een bestemmingsvlak of binnen een bouwvlak met ter weerszijden daarvan verschillende regels. |
Seksinrichting: |
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch en/of pornografische aard plaatsvinden; onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. |
Sociale veiligheid: |
de mogelijkheid om zich in een omgeving te kunnen bevinden zonder bedreigd te worden of het gevoel te hebben persoonlijk lastig te worden gevallen. |
Stedenbouwkundig beeld: |
het beeld dat wordt opgeroepen door het samengaan van gebouwde elementen, beplantingselementen en onbebouwde ruimten. |
Straatmeubilair: |
voorzieningen ten behoeve van de weggebruiker, zoals verkeersborden, straatverlichting, zitbanken, plantenbakken e.d. |
Tuin: |
terrein ten behoeve van de aanleg van groenvoorzieningen, met de daarbij behorende verharding (paden, terrassen) en vijvers en dat in overwegende mate niet voor bebouwing in aanmerking komt. |
Uitbouw: |
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. |
Uitstekende delen aan gebouwen: |
erkers, luifels, balkons, galerijen e.d. |
Verbeelding: |
de analoge c.q. digitale plankaart. |
Voorgevel: |
de naar de weg toegekeerde gevel van een (hoofd)gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg toegekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig wordt aangemerkt. |
Voorste perceelsgrens: |
de kadastrale grens aan de wegzijde bij een perceel die de zijkanten van het perceel verbindt. Indien meerdere zijden van het perceel naar de weg gekeerd zijn, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan. |
Water: |
waterlopen (sloten, singels, vijvers e.d.) ten behoeve van de waterberging, alsmede de aan- en afvoer van oppervlaktewater. |
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht: |
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Wet geurhinder en veehouderij: |
de Wet geurhinder en veehouderij zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Woning: |
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. |
Woningwet: |
de Woningwet zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Wet ruimtelijke ordening: |
de Wet ruimtelijke ordening zoals deze luidt op het tijdstip van ter inzage legging van het ontwerp voor dit bestemmingsplan. |
Zijdelingse perceelsgrens: |
de kadastrale grens van een perceel tussen twee percelen, die voor- en achterzijde van een perceel verbindt. |
Zorgwonen: |
een vorm van begeleid wonen voor mensen met een beperking waar intensieve zorgverlening mogelijk is. |
Artikel 1 Wijze Van Meten
2.1 | Meten |
Bij de toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: |
a. | de dakhelling: |
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. |
b. | de goothoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. |
c. | de inhoud van een bouwwerk: |
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. |
d. | de bouwhoogte van een bouwwerk: |
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. |
e. | de oppervlakte van een bouwwerk: |
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van een bouwwerk. Dakoverstekken, luifels, balkons en dergelijke worden hierbij niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter. |
f. | de breedte van een gebouw: |
van en tot de buitenkant van een zijgevel dan wel het hart van een gemeenschappelijke scheidingsmuur, met dien verstande, dat wanneer de zijgevels verspringen of niet evenwijdig lopen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste breedte. |
g. | de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens: |
vanaf het punt van de gevel van een gebouw welke het dichtst bij de perceelsgrens is gelegen, haaks op de perceelsgrens. |
2.2 | Ondergeschikte bouwdelen |
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, stoeptreden, dorpels, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons, dakgoten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits: | |
a. | de overschrijding van scheidingslijnen, aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt; |
b. | een erker aan een naar de weg toegekeerde gevel van een woning niet breder is dan 3/5 deel van de betreffende gevel. |
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor “Groen” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | groenvoorzieningen; |
b. | voet-, fiets- en ruiterpaden; |
c. | speelvoorzieningen; |
d. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
met daaraan ondergeschikt: | |
e. | geluidswerende voorzieningen; |
f. | voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst; |
g. | openbare nutsvoorzieningen; |
h. | straatmeubilair; |
met daarbij behorende: | |
i. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
3.2 | Bouwregels |
3.2.1 | Gebouwen |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: | |
a. | gebouwen mogen niet hoger zijn dan 3 meter; |
b. | gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen mogen niet hoger zijn dan 4 meter; |
3.2.2 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |
a. | de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2 meter; |
b. | de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer zijn dan 10 meter; |
c. | de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer zijn dan 5 meter; |
d. | de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag niet meer zijn dan 4 meter; |
e. | de bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer zijn dan 2,5 meter; |
f. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, fietsbergingen, huisvuilcontainers mogen niet groter zijn dan 15 m³ (al dan niet ondergronds). |
3.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | een goede woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de sociale veiligheid; |
e. | de bescherming van de groenstructuur; |
f. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Artikel 4 Sport
4.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | sportvoorzieningen; |
b. | gebouwen ten behoeve van sportieve doeleinden, met de daarbij behorende voorzieningen, zoals een kantine, bergingen en tribunes; |
c. | voet- en fietspaden; |
d. | ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein” tevens voor een parkeerterrein; |
e. | speelvoorzieningen; |
f. | groenvoorzieningen; |
g. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
met daaraan ondergeschikt: | |
h. | afvalverzamelsystemen; |
i. | civiel-technische voorzieningen, waaronder bruggen en viaducten; |
met de daarbij behorende: | |
j. | evenementen, ten behoeve van de zittende sportvereningingen en sportgerelateerde evenementen, zoals een sportdag of een avondvierdaagse; |
k. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals lichtmasten. |
4.2 | Bouwregels |
4.2.1 | Gebouwen |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: | |
a. | gebouwen zijn alleen toegestaan binnen het bouwvlak, zoals aangegeven op de verbeelding; |
b. | er mogen hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd; |
c. | de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de in het bouwvlak aangegeven bouwhoogte bedragen; |
d. | het vloeroppervlak mag niet meer dan de in het bouwvlak aangegeven maximaal bruto vloeroppervlak bedragen; |
e. | een kantine is enkel op de tweede bouwlaag toegestaan. |
4.2.2 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |
a. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan zowel binnen als buiten het bouwvlak, zoals aangegeven op de verbeelding; |
b. | de hoogte van terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 3 meter; |
c. | de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals ballenvangers en lichtmasten mag niet meer zijn dan 15 meter. |
4.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | de verkeersveiligheid; |
c. | de sociale veiligheid. |
4.4 | Specifieke gebruiksregels |
4.4.1 | Ter plaatse van de aanduiding “parkeerterrein” dient het aantal parkeerplaatsen 270 te zijn. |
4.4.2 | De gronden binnen deze bestemming mogen worden gebruikt ten behoeve van evenementen met een maximum van 5 per jaar en een duur van ten hoogste 4 dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen. |
4.5 | Afwijken van de gebruiksregels |
4.5.1 | Afwijkingsmogelijkheden |
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van: | |
a. | het bepaalde in artikel 4.4.1 en toestaan dat sprake is van een ander aantal dan 270 parkeerplaatsen; |
b. | het bepaalde in artikel 4.4.2 en toestaan dat het aantal evenementen per jaar meer dan 5 mag bedragen; |
c. | het bepaalde in artikel 4.4.2 en toestaan dat de duur van een evenement ten hoogste 7 dagen mag bedragen, inclusief de benodigde tijd voor het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement. |
4.5.2 | Voorwaarden voor afwijken |
De in artikel 4.5.1 genoemde afwijkingen zijn mogelijk, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: | |
a. | het stedenbouwkundig beeld; |
b. | de woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de parkeergelegenheid; |
e. | de sociale veiligheid; |
f. | de milieusituatie; |
g. | de groenstructuur; |
h. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
5.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor “Verkeer – Verblijfsgebied” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | erftoegangswegen; |
b. | voet-, fiets- en ruiterpaden; |
c. | parkeervoorzieningen; |
d. | groenvoorzieningen; |
e. | geluidswerende voorzieningen; |
f. | openbare nutsvoorzieningen; |
g. | speelvoorzieningen; |
met daaraan ondergeschikt: | |
h. | water en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
i. | straatmeubilair. |
5.2 | Bouwregels |
5.2.1 | Gebouwen |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: | |
a. | gebouwen mogen niet hoger zijn dan 3 meter; |
b. | gebouwen ten behoeve van speelvoorzieningen mogen niet hoger zijn dan 4 meter; |
5.2.2 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |
a. | de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer zijn dan 10 meter; |
b. | de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer zijn dan 4 meter; |
c. | de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag niet meer zijn dan 4 meter; |
d. | de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 2,5 meter; |
e. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals straatmeubilair, fietsbergingen, huisvuilcontainers mogen niet groter zijn dan 15 m³ (al dan niet ondergronds). |
5.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | een goede woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de sociale veiligheid; |
e. | de bescherming van de groenstructuur; |
f. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
Artikel 6 Water
6.1 | Bestemmingsomschrijving |
De op de verbeelding voor “Water” aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | waterberging; |
b. | waterhuishouding; |
c. | waterlopen, eventueel met natuurvriendelijke oevers; |
met daaraan ondergeschikt: | |
d. | groenvoorzieningen; |
e. | oeververbindingen; |
f. | openbare nutsvoorzieningen; |
g. | infrastructurele voorzieningen; |
met de daarbij behorende: | |
h. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
6.2 | Bouwregels |
6.2.1 | Gebouwen |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: | |
a. | gebouwen mogen niet hoger zijn dan 3 meter; |
6.2.2 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |
a. | de bouwhoogte van een brug mag niet meer dan 5 meter bedragen; |
b. | de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 meter bedragen. |
6.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | de verkeersveiligheid; |
c. | de sociale veiligheid; |
d. | een goede milieusituatie; |
e. | de bescherming van de groenstructuur; |
f. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
6.4 | Specifieke gebruiksregels |
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden als dam zonder duiker. |
Artikel 7 Wonen - 1
7.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | wonen; |
b. | parkeervoorzieningen; |
c. | aan huis verbonden beroepen; |
met daaraan ondergeschikt: | |
d. | opritten, voet- en fietspaden; |
e. | water- en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
f. | openbare nutsvoorzieningen; |
g. | vlonders en steigers; |
met de daarbij behorende: | |
h. | tuinen en erven; |
i. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
7.2 | Bouwregels |
7.2.1 | Gebouwen |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: | |
a. | per bouwperceel is maximaal één hoofdgebouw toegestaan, alsmede bijbehorende bouwwerken; |
b. | de breedte van een bouwperceel mag niet meer zijn dan 45 meter; |
c. | een bouwperceel mag voor maximaal 35% worden bebouwd; |
d. | ter plaatse van de aanduiding [vrij] zijn enkel vrijstaande woningen toegestaan; |
e. | ter plaatse van de aanduiding [tae] zijn zowel vrijstaande- als twee-aan-een woningen toegestaan; |
f. | ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag het aantal woningen per bouwvlak niet meer zijn dan het aangegeven aantal; |
g. | ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte” mogen de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer zijn dan de aangegeven goot- en bouwhoogte; |
h. | ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – gevelrichting” (sba-gvr) geldt dat ook de gevel gericht op de Plasweg wordt aangemerkt als voorgevel; |
i. | ten aanzien van vrijstaande woningen mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 meter zijn, met dien verstande dat voor de woningen aan de Waterplas en in het Waterlint, als beschreven in de toelichting op pagina 23 (afbeelding 7), deze afstand niet minder dan 5 meter mag zijn; |
j. | de afstand van gebouwen tot de voorste perceelsgrens mag niet minder zijn dan 6 meter, met uitzondering van de onder sub h bedoelde woningen, waarbij de gevel gericht op de Plasweg niet als voorste perceelgrens wordt aangemerkt; |
k. | de dakhellingvan gebouwen mag niet minder dan 45 graden en niet meer dan 55 graden zijn; |
l. | ter plaatse van de aanduiding "milieuzone - geurzone" zijn geen geurgevoelige objecten toegestaan. |
7.2.2 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen; |
b. | de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 meter bedragen; |
c. | voor vlonders en steigers gelden de volgende voorwaarden:
|
7.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | een goede woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren; |
e. | de sociale veiligheid; |
f. | de bescherming van de groenstructuur; |
g. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; |
7.4 | Afwijken van de bouwregels |
7.4.1 | Afwijkingsmogelijkheid aantal woningen |
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.1 onder e en toestaan dat het op de verbeelding opgenomen aantal wooneenheden per bouwvlak wordt overschreden, onder voorwaarde dat: | |
a. | een totaal aantal van 66 woningen (inclusief de bouwtitels uit de bestemming “Wonen - 2”) niet wordt overschreden; |
b. | de overschrijding ten goede komt aan het belang van een doelmatig ruimtegebruik. |
7.4.1 | Afwijkingsmogelijkheid dakhelling |
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.1 onder k en toestaan dat een andere dan de in dat lid toegestanedakhelling wordt toegepast. |
7.4.2 | Voorwaarden voor afwijken |
De in artikel 7.4.1 genoemde afwijkingen zijn mogelijk, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: | |
a. | het stedenbouwkundig beeld; |
b. | de woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de parkeergelegenheid; |
e. | de sociale veiligheid; |
f. | de milieusituatie; |
g. | de groenstructuur; |
h. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; |
7.5 | Specifieke gebruiksregels |
Het is verboden om: | |
a. | bijgebouwen als zelfstandige woning gebruiken; |
b. | woonruimte te verhuren of anderszins beschikbaar stellen aan derden, ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan; |
c. | gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting; |
d. | gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf; |
e. | onbebouwde gronden te gebruiken als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud; |
f. | onbebouwde gronden te gebruiken als stallings- of standplaats van kampeermiddelen. |
7.6 | Afwijken van de gebruiksregels |
7.6.1 | Mantelzorg |
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.5 onder a en toestaan dat een bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, met dien verstande dat: | |
a. | een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij sprake is van een sociale indicatie; |
b. | het gebruik geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden oplevert; |
c. | de afhankelijke woonruimte binnen de bebouwingsregeling als bedoeld in wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 70 m2. |
d. | mantelzorg aantoonbaar van tijdelijke aard is en dat de aanpassingen omkeerbaar zijn. |
7.6.2 | Aan huis gebonden bedrijf |
Burgemeester en wethouders kunnen middels omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.5 onder d en toestaan dat een aan huis gebonden bedrijf in het hoofd- of bijgebouw wordt uitgeoefend, met dien verstande dat: | |
a. | geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat optreedt; |
b. | een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer ontstaat, alsmede een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten; |
c. | parkeren plaatsvindt op eigen terrein; |
d. | geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw; |
e. | de activiteit moet worden uitgevoerd door een bewoner. |
Artikel 8 Wonen - 2
8.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | (zorg)wonen; |
b. | parkeervoorzieningen; |
c. | aan huis verbonden beroepen; |
met daaraan ondergeschikt: | |
d. | maatschappelijke voorzieningen; |
e. | erftoegangswegen, voet- en fietspaden; |
f. | water- en waterhuishoudkundige voorzieningen; |
g. | openbare nutsvoorzieningen; |
met de daarbij behorende: | |
h. | tuinen en erven; |
i. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
8.2 | Bouwregels |
8.2.1 | Gebouwen |
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: | |
a. | het bebouwd oppervlak binnen het bouwvlak mag voor maximaal 35% worden bebouwd; |
b. | ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" mag het aantal woningen per bouwvlak niet meer zijn dan het aangegeven aantal; |
c. | ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte” mogen de goot- en bouwhoogte van een gebouw niet meer zijn dan de aangegeven goot- en bouwhoogte; |
8.2.2 | Bouwwerken, geen gebouwen zijnde |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: | |
a. | de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer zijn dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel maximaal 1 meter mag bedragen; |
b. | de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer zijn dan 2 meter; |
8.3 | Nadere eisen |
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: | |
a. | een samenhangend stedenbouwkundig beeld; |
b. | een goede woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de mogelijkheid om in voldoende mate te kunnen parkeren; |
e. | de sociale veiligheid; |
f. | de bescherming van de groenstructuur; |
g. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. |
8.4 | Afwijken van de bouwregels |
8.4.1 | Afwijkingsmogelijkheden |
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.2.1 onder c en toestaan dat het op de verbeelding opgenomen aantal wooneenheden wordt overschreden, onder voorwaarde dat: | |
a. | een totaal aantal van 66 woningen (inclusief de bouwtitels uit de bestemming “Wonen -1” niet wordt overschreden; |
b. | de overschrijding ten goede komt aan het belang van een doelmatig ruimtegebruik. |
8.4.2 | Voorwaarden voor afwijken |
De in artikel 8.4.1 genoemde afwijkingen zijn mogelijk, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: | |
a. | het stedenbouwkundig beeld; |
b. | de woonsituatie; |
c. | de verkeersveiligheid; |
d. | de parkeergelegenheid; |
e. | de sociale veiligheid; |
f. | de milieusituatie; |
g. | de groenstructuur; |
h. | de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; |
8.5 | Specifieke gebruiksregels |
Het is verboden om: | |
a. | bijgebouwen als zelfstandige woning gebruiken; |
b. | woonruimte te verhuren of anderszins beschikbaar stellen aan derden, ten behoeve van de uitoefening van een beroep hoe gering ook van omvang, tenzij een afwijkend gebruik is toegestaan; |
c. | gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een seksinrichting; |
d. | gronden en bouwwerken te gebruiken ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf; |
e. | onbebouwde gronden te gebruiken als opslagplaats anders dan voor opslag ten behoeve van normaal tuinonderhoud; |
f. | onbebouwde gronden te gebruiken als stallings- of standplaats van kampeermiddelen. |
8.6 | Afwijken van de gebruiksregels |
8.6.1 | Mantelzorg |
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 onder a en toestaan dat een bijgebouw als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, met dien verstande dat: | |
a. | een dergelijke bewoning noodzakelijk is vanuit het oogpunt van mantelzorg, waarbij sprake is van een sociale indicatie; |
b. | het gebruik geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden oplevert; |
c. | de afhankelijke woonruimte binnen de bebouwingsregeling als bedoeld in wordt ingepast met een maximale oppervlakte van 70 m2. |
d. | mantelzorg aantoonbaar van tijdelijke aard is en dat de aanpassingen omkeerbaar zijn. |
8.6.2 | Aan huis gebonden bedrijf |
Burgemeester en wethouders kunnen middels omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8.5 onder d en toestaan dat een aan huis gebonden bedrijf in het hoofd- of bijgebouw wordt uitgeoefend, met dien verstande dat: | |
a. | geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat optreedt; |
b. | een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer ontstaat, alsmede een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten; |
c. | parkeren plaatsvindt op eigen terrein; |
d. | geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw; |
e. | de activiteit moet worden uitgevoerd door een bewoner. |
Artikel 9 Woongebied - Uit Te Werken
9.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor 'Woongebied – Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor: | |
a. | wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep; |
met daaraan ondergeschikt: | |
b. | (erftoegangs)wegen, bestaande uit maximaal twee rijstroken; |
c. | opritten, voet-, fiets- en ruiterpaden; |
d. | verblijfsgebieden; |
e. | speelvoorzieningen; |
f. | openbare nutsvoorzieningen; |
g. | groenvoorzieningen; |
h. | tuinen en erven; |
i. | parkeervoorzieningen; |
j. | geluidswerende voorzieningen; |
k. | water; |
l. | waterhuishoudkundige voorzieningen; |
met de daarbij behorende: | |
m. | bouwwerken, geen gebouwen zijnde. |
9.2 | Uitwerkingsregels |
Burgemeester en wethouders werken de in artikel 9.1 omschreven bestemming uit in meerdere bestemmingen met inachtneming van de hierna gestelde regels: | |
a. | als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd; |
b. | binnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde bestemmingen zijn maximaal 120 woningen toegestaan; |
c. | het aantal gestapelde woningen mag ten hoogste 20% bedragen; |
d. | de goothoogte van gestapelde woningen mag ten hoogste 10 meter bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 13,5 meter; |
e. | de goothoogte van grondgebonden woningen mag ten hoogste 6 meter bedragen, de bouwhoogte ten hoogste 11 meter. |
f. | de bouwhoogte van geluidswerende voorzieningen mag niet meer dan 4 meter bedragen; |
g. | uitbreidingen van hoofdgebouwen, aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen zijn toegestaan, met dien verstande dat per woning niet meer gebouwd mag worden dan hetgeen op grond van Bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht (Bor), behorende bij de artikelen 2.3 en 2.7 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zonder omgevingsvergunning gerealiseerd mag worden, met dien verstande dat ten hoogste 50%van het zij- en achtererf bebouwd mag worden; |
h. | voldaan moet worden aan de geldende maximale parkeernorm zoals opgenomen in de CROW-richtlijn die van toepassing is op het moment van toepassing van deze uitwerkingsplicht; |
i. | het geluidsniveau op de gevels van de woningen dient aan de voorkeursgrenswaarden van de Wet geluidhinder te voldoen dan wel te voldoen aan de vastgestelde hogere grenswaarden, die bij toepassing van deze uitwerking zijn vastgesteld; |
j. | een doelmatig gebruik van de omliggende gronden niet onevenredig wordt geschaad; |
k. | over minimaal 50 % van de oeverlengte van de hoofdwatergangen worden natuurvriendelijke oevers toegepast. |
9.3 | Bouwregels |
Voor zover de in artikel 9.2 bedoelde uitwerking niet van kracht is, mogen geen bouwwerken worden gebouwd. | |
9.4 | Afwijking van de bouwregels |
Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.3, mits het bouwplan in overeenstemming is met het vastgestelde uitwerkingsplan of een ontwerp van het uitwerkingsplan dan wel naar het oordeel van burgemeester en wethouders inpasbaar is in de in voorbereiding zijnde uitwerking. |
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 2
10.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waarde - Archeologie - 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. |
10.2 | Bouwregels | |||
10.2.1 | Bebouwing | |||
Voor bouwen gelden de volgende regels: | ||||
a. | op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter; | |||
b. | ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien: | |||
1. | het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt, dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is; | |||
2. | niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: | |||
a. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; | |||
b. | de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige; | |||
c. | het hiervoor bepaalde is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: | |||
- | vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; | |||
- | een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; | |||
- | een bouwwerk, dat niet dieper wordt gebouwd dan 30 cm. |
10.3 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden | |
10.3.1 | Verbod | |
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: | ||
a. | het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm beneden het maaiveld, waartoe in ieder geval worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, grootschalig egaliseren en ontginnen, het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterpartijen; | |
b. | het ophogen van gronden met meer dan 2 meter; | |
c. | het verlagen of verhogen van het waterpeil; | |
d. | het planten of rooien van bomen, waarbij de stobben worden verwijderd; | |
e. | het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen, niet zijnde drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. | |
10.3.2 | Uitzonderingen | |
Het verbod in sublid 10.3.1 is niet van toepassing, indien: | ||
a. | de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij lid 10.2 in acht is genomen; | |
b. | de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan; | |
c. | de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd; | |
d. | de werken of werkzaamheden tot de normale beheers- en onderhoudswerkzaamheden worden gerekend; | |
e. | de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; | |
f. | de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte van ten hoogste 30 cm onder het maaiveld; | |
g. | het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 10.3.1 nodig is. | |
10.3.3 | Voorwaarden voor een omgevingsvergunning | |
De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in sublid 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien: | ||
a. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; | |
b. | de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op: | |
1. | het behoud van archeologische resten in de bodem; | |
2. | het doen van opgravingen; | |
3. | begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige. |
10.4 | Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk | |
10.4.1 | Verbod | |
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 2” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning te slopen. | ||
10.4.2 | Uitzonderingen | |
Het verbod als bedoeld in sublid 10.4.1 is niet van toepassing, indien: | ||
a. | de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij het bepaalde in lid 10.2 in acht is genomen; | |
b. | de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan; | |
c. | de diepte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 30 cm beneden het maaiveld bedraagt; | |
d. | de werken of werkzaamheden tot de normale beheers- en onderhoudswerkzaamheden worden gerekend; | |
e. | de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 100 m² bedraagt; | |
f. | het bevoegd gezag beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 10.4.1 nodig is. | |
10.4.3 | Voorwaarden voor een omgevingsvergunning | |
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in sublid 10.4.1, kan slechts worden verleend, indien: | ||
a. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; | |
b. | de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op: | |
1. | het behoud van archeologische resten in de bodem; | |
2. | begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige. |
Artikel 11 Waarde - Archeologie - 3
11.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waarde - Archeologie - 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. |
11.2 | Bouwregels | |||
11.2.1 | Bebouwing | |||
Voor bouwen gelden de volgende regels: | ||||
a. | op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter; | |||
b. | ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien: | |||
1. | het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, waaruit blijkt, dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is; | |||
2. | niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: | |||
a. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; | |||
b. | de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige; | |||
c. | het hiervoor bepaalde is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: | |||
- | vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; | |||
- | een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²; | |||
- | een bouwwerk, dat niet dieper wordt gebouwd dan 30 cm. |
11.3 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden | |
11.3.1 | Verbod | |
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: | ||
a. | het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 40 cm beneden het maaiveld, waartoe in ieder geval worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, grootschalig egaliseren en ontginnen, het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere waterpartijen; | |
b. | het ophogen van gronden met meer dan 3 meter; | |
c. | het verlagen of verhogen van het waterpeil; | |
d. | het planten of rooien van bomen, waarbij de stobben worden verwijderd; | |
e. | het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen, niet zijnde drainage, en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. | |
11.3.2 | Uitzonderingen | |
Het verbod in sublid 11.3.1 is niet van toepassing, indien: | ||
a. | de werken en werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij lid 11.2 in acht is genomen; | |
b. | de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan; | |
c. | de werken of werkzaamheden ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd; | |
d. | de werken of werkzaamheden tot de normale beheers- en onderhoudswerkzaamheden worden gerekend; | |
e. | de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²; | |
f. | de werken of werkzaamheden betrekking hebben op het uitvoeren van grondbewerkingen met een diepte van ten hoogste 30 cm onder het maaiveld; | |
g. | het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 11.3.1 nodig is. | |
11.3.3 | Voorwaarden voor een omgevingsvergunning | |
De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in sublid 11.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien: | ||
a. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; | |
b. | de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op: | |
1. | het behoud van archeologische resten in de bodem; | |
2. | het doen van opgravingen; | |
3. | begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige. |
11.4 | Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk | |
11.4.1 | Verbod | |
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Waarde – Archeologie - 3” zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning te slopen. | ||
11.4.2 | Uitzonderingen | |
Het verbod als bedoeld in sublid 11.4.1 is niet van toepassing, indien: | ||
a. | de sloopwerkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan, waarbij het bepaalde in lid 11.2 in acht is genomen; | |
b. | de sloopwerkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan; | |
c. | de diepte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 30 cm beneden het maaiveld bedraagt; | |
d. | de oppervlakte, waar bodemverstoringen door de sloopwerkzaamheden plaatsvinden ten hoogste 1.000 m² bedraagt; | |
f. | het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologisch deskundige, dat ten behoeve van de werken en werkzaamheden geen omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 11.4.1 nodig is. | |
11.4.3 | Voorwaarden voor een omgevingsvergunning | |
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in sublid 11.4.1, kan slechts worden verleend, indien: | ||
a. | de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin wordt aangetoond, dat de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; | |
b. | de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op: | |
1. | het behoud van archeologische resten in de bodem; | |
2. | begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige. |
Artikel 12 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
12.1 | Bestemmingsomschrijving |
De voor ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het onderhoud van de aan deze zone grenzende hoofdwatergang. |
12.2 | Bouwregels |
Op de in lid 12.1 bedoelde gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang en waarbij de hoogte niet meer dan 3 meter mag zijn. |
12.3 | Afwijken van de bouwregels |
Bouwen ten dienste van andere bestemming | |
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2 en toestaan dat in een andere met deze dubbelbestemming samenvallende bestemming bouwwerken worden gebouwd, mits | |
a. | geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het waterstaatkundig functioneren van de watergang; |
b. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergang. |
12.4 | Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden |
12.4.1 | Verbod |
Het is verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: | |
a. | het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van gronden; |
b. | het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; |
c. | het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur; |
d. | het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, aanlegplaatsen of verhardingen ten behoeve van de watersport. |
12.4.2 | Uitzonderingen |
Het verbod in sublid 12.4.1 is niet van toepassing, indien: | |
a. | de werken of werkzaamheden reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het in werking treden van het plan; |
b. | de werken of werkzaamheden tot de normale beheers- en onderhoudswerkzaamheden of het tot het normale gebruik worden gerekend. |
12.4.3 | Voorwaarden voor een omgevingsvergunning |
De werken en werkzaamheden, zoals bedoeld in sublid 12.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien: | |
a. | deze werken en werkzaamheden of de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen niet leiden tot aantasting van het waterstaatkundig functioneren van de watergang; |
b. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergang. |
12.5 | Wijzigingsbevoegdheid |
Wijzigen en/of verwijderen van de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' | |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd dit plan te wijzigen door deze bestemming te wijzigen en/of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, mits: | |
a. | de wijziging van de betreffende beschermingszone waterstaatkundig gezien noodzakelijk dan wel mogelijk is; |
b. | vooraf een schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergang. |
3 Algemene Regels
Artikel 13 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. |
Artikel 14 Algemene Bouwregels
1. | Ingeval voor gronden welke voor bebouwing in aanmerking komen noch in de regels, noch op de verbeelding een maximum bebouwingspercentage is vermeld, mogen deze gronden volledig worden bebouwd. |
2. | Ingeval noch de regels, noch de verbeelding informatie verschaffen over de wijze van afdekking van gebouwen, mogen gebouwen zowel met een kap als plat worden afgedekt. |
3. | Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van deze regels mag uitsluitend worden gebouwd, indien in, op of onder het bouwwerk, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het bouwwerk behoort, voorzien wordt in voldoende parkeerruimte ten behoeve van het parkeren of stallen van motorvoertuigen. Dit betekent voor gronden die zijn voorzien van de aanduidingen [vrij] en [tae] sprake moet zijn van minimaal 2 parkeervoorzieningen per woning op eigen terrein. Voor aaneengebouwde en/of gestapelde woningen geldt dat minimaal 2 parkeervoorzieningen per woning worden gerealiseerd. |
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
1. | Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 0,5 meter, uitsluitend toe te passen ingeval extra bouwhoogte nodig is voor een architectonisch verantwoorde afronding van de bovenste bouwlaag c.q. kap/schuin dakvlak. |
2. | Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een gebouw, ten behoeve van de bouw van technische voorzieningen op het dak van een gebouw, welke voorzieningen noodzakelijk zijn voor het doelmatig functioneren van een bouwwerk, zoals liftopbouwen, lichtkoepels, schoorstenen, antennemasten, luchtverversingsapparatuur, glazenwasinstallatie e.d., mits de overschrijding van de maximum bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedraagt. |
3. | Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan en toestaan dat scheidingslijnen, aanduidingsgrenzen, bouwgrenzen dan wel bestemmingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft. |
4. | Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan ten aanzien van de maximum toegestane bouwhoogte van een bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt. |
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 16 Overgangsrecht
16.1 | Overgangsrecht bouwwerken |
16.1.1 | Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, |
a. | gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; |
b. | na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. |
16.1.2 | Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. |
16.1.3 | Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. |
16.2 | Overgangsrecht gebruik |
16.2.1 | Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. |
16.2.2 | Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. |
16.2.3 | Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. |
16.2.4 | Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. |
16.3 | Hardheidsclausule |
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken. |
Artikel 17 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan “’t Suyt Waddinxveen”, gemeente Waddinxveen. |