KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch (A)
Artikel 4 Agrarisch - Bedrijfscentrum (A-bc)
Artikel 5 Agrarisch - Paardenfokkerij (A-pf)
Artikel 6 Agrarisch – Paardenhouderij (A-ph)
Artikel 7 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden (A-nlw)
Artikel 8 Bedrijf - Bronbemaling (B-bb)
Artikel 9 Bedrijf - Bouwbedrijf (B-bwb)
Artikel 10 Bedrijf – Containeroverslag En Composteren (B-cc)
Artikel 11 Bedrijf - Handelskwekerij (B-hk)
Artikel 12 Bedrijf – Hoveniersbedrijf (B-hv)
Artikel 13 Bedrijf - Nutsvoorziening (B-nv)
Artikel 14 Bedrijf – Opslag (B-op)
Artikel 15 Bedrijf – Opslag Tuinbenodigdheden (B-ot)
Artikel 16 Bedrijf - Zandwinning (B-zdw)
Artikel 17 Cultuur En Ontspanning (Co)
Artikel 18 Detailhandel (Dh)
Artikel 19 Groen (G)
Artikel 20 Horeca (H)
Artikel 21 Kantoor (K)
Artikel 22 Maatschappelijk (M)
Artikel 23 Maatschappelijk - Defensieterrein (M-def)
Artikel 24 Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum (M-dop)
Artikel 25 Maatschappelijk – Op- En Overslag Afvalstoffen (M-ooa)
Artikel 26 Maatschappelijk – Veterinair Centrum (M-vc)
Artikel 27 Natuur (N)
Artikel 28 Natuur – Agrarisch Medegebruik (N-am)
Artikel 29 Recreatie – Kampeerterrein (R-kt)
Artikel 30 Recreatie - Volkstuin (R-vt)
Artikel 31 Sport (S)
Artikel 32 Sport - Golf (S-go)
Artikel 33 Sport – Handboogschieten (S-hbs)
Artikel 34 Sport - Hippisch (S-hip)
Artikel 35 Sport - Tennis (S-tn)
Artikel 36 Tuin (T)
Artikel 37 Verkeer - 1 (V)
Artikel 38 Verkeer - 2 (V-2)
Artikel 39 Water (Wa)
Artikel 40 Water - Zee (Wa-zee)
Artikel 41 Wonen – 1 (W-1)
Artikel 42 Wonen – 2 (W-2)
Artikel 43 Wonen - 3 (W-3)
Artikel 44 Wonen - 4 (W-4)
Artikel 45 Wonen – Uit Te Werken (W-u)
Artikel 46 Leiding-gas (L-g) (Dubbelbestemming)
Artikel 47 Leiding-hoogspanning (L-hs) (Dubbelbestemming)
Artikel 48 Leiding-riool (L-r) (Dubbelbestemming)
Artikel 49 Leiding-water (L-w) (Dubbelbestemming)
Artikel 50 Waarde – Archeologie 2 (Wr-a2) (Dubbelbestemming)
Artikel 51 Waarde – Archeologie 3 (Wr-a3) (Dubbelbestemming)
Artikel 52 Waarde – Archeologie 4 (Wr-a4) (Dubbelbestemming)
Artikel 53 Waarde - Cultuurhistorie (Wr-ch) (Dubbelbestemming)
Artikel 54 Waterstaat - Waterkering (Ws-wk) (Dubbelbestemming)
Artikel 55 Waterstaat – Waterstaatkundige Functie (Ws-wf) (Dubbelbestemming)
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 56 Anti-dubbeltelregel
Artikel 57 Algemene Bouwregels
Artikel 58 Algemene Gebruiksregels
Artikel 59 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 60 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 61 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 62 Algemene Procedureregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 63 Overgangsrecht Bouwwerken
Artikel 64 Overgangsrecht Gebruik
Artikel 65 Hardheidsclausule
Artikel 66 Slotregel
Bijlage 1 Bouwmogelijkheden Binnen Bestemming Wonen-1
Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 3 Tabel Parkeernormen Conform Asvv 2012
Bijlage 4 Criteria Voor Het Hobbymatig Houden Van Paarden In Bijgebouwen
Bijlage 5 Veiligheidszones Defensie
Bijlage 6 Uitgangspunten Bij De Toepassing Van Artikel 53 Dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie
Bijlage 1 Transformatielocaties; Gebiedsspecifieke Uitgangspunten
Bijlage 2 Inspraakprocedure En Vooroverleg Ex Art. 3.1.1 Bro
Bijlage 3 Zienswijzen Op Ontwerp Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015
Bijlage 4 Overzicht (Ambtshalve) Wijzigingen Bij Vaststelling
Bijlage 5 Bijlagenbundel Externe Veiligheid: Kwantitatieve Risico-analyse Bp Ammonslaantje-maaldrift
Bijlage 6 Bijlagenbundel Externe Veiligheid: Dgmr-rapport Qra Lpg-tankstation
Bijlage 7 Bijlagenbundel Externe Veiligheid: Aviv-rapport A44/n44
Bijlage 8 Bijlagenbundel Externe Veiligheid: Aviv-rapport Aardgasleiding Clingendael Mei 2014

Landelijk Gebied 2015

Bestemmingsplan - gemeente Wassenaar

Vastgesteld op 07-04-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

Het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0629. BPLANDGEB2015-VG01 van de gemeente Wassenaar.

1.2 verbeelding

De van het bestemmingsplan Landelijk gebied 2015 deel uitmakende verbeeldingen, gewaarmerkt als NL.IMRO.0629. BPLANDGEB2015-VG01.dgn. Het betreft een legenda, een overzichtskaart en negen verbeeldingen.

1.3 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen

Overige begrippen, in alfabetische volgorde weergegeven.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voorwaarden worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aanbouw / uitbouw

Een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw dat in bouwkundig dan wel architectonisch opzicht te onderscheiden is van en ondergeschikt is aan een hoofdgebouw, waarbij de aanbouw een toevoeging is van een afzonderlijke ruimte en een uitbouw een vergroting van een bestaande ruimte.

Binnen de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht valt een aanbouw en/of uitbouw onder de definitie van een bijbehorende bouwwerk

1.7 aangebouwd bijgebouw

Een tegen het hoofdgebouw of woning gebouwd bijgebouw dat geen directe verbinding heeft met het hoofdgebouw of de woning.

1.8 aan huis gebonden beroep

Een aan huis gebonden beroep en een vrij beroep worden inde praktijk als synoniem gezien. Hiermee wordt bedoeld een dienstverlenend beroep, dat in een woning, aan- en/of uitbouw of (vrijstaand) bij- gebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en waarbij de activiteit een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

Voorbeelden zijn: het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig en juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied en beroepen op medisch, paramedisch of therapeutisch gebied. Een seksinrichting is uitgesloten. Detailhandel is uitgesloten uitgezonderd bepaalde verkoop die een relatie heeft met het beroep en die ondergeschikt is aan de activiteit.

1.9 achtererfgebied

Erf aan de achterkant en de niet naar de openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.10 achtergevel

De tegenover de voorgevel gelegen gevel of, als niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).

1.11 achtergevelbouwgrens

Dat gedeelte van de bouwgrens dat tegenover de voorgevelbouwgrens ligt of, indien niet duidelijk is welke gevel als zodanig moet worden aangemerkt, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).

1.12 afvalinzamelsysteem

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/voorzieningen voor de verzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke.

1.13 agrarisch bedrijf

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, het houden en/of fokken van dieren. In het kader van dit bestemmingsplan worden daarbij de volgende bedrijfsvormen onderscheiden:

  1. 1. bollenbedrijf: een agrarisch bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het telen van bolgewassen op de open grond;
  2. 2. boomteeltbedrijf: een agrarisch bedrijf dat overwegend of geheel gericht is op het telen van boom- kwekerijprodukten;
  3. 3. boskoopse cultures: de teelt van heesters en andere siergewassen;
  4. 4. (edel)pelsdierfokkerij: een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette fokkerij of houderij voor (edel)pelsdieren;
  5. 5. fruitteeltbedrijf: een agrarisch bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het telen van fruit in boomgaarden;
  6. 6. glastuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf dat geheel of overwegend gericht is op het telen van tuinbouwgewassen hoofdzakelijk in kassen, al of niet op substraatbasis;
  7. 7. grondgebonden agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf, waarbij hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van de open grond als productiemiddel, door beweiding of bewerking van cultuurgrond, nader te onderscheiden in:
      • veehouderijbedrijf: een bedrijf dat is gericht op het houden en voortbrengen van producten van vee met weidegang en dat daarmee afhankelijk is van de grond als productiemiddel;
      • tuinbouwbedrijf: een bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen op open grond en mogelijk ook gedeeltelijk in kassen en dat daarmee afhankelijk is van de grond als productiemiddel. Onder een tuinbouwbedrijf wordt mede verstaan een akkerbouwbedrijf, sierteeltbedrijf, vaste plantenkwekerij, bollen- en knollenkwekerij. Tot een tuinbouwbedrijf wordt niet gerekend een boom- of fruitteeltbedrijf;
  8. 8. intensieve veehouderij: bedrijfsactiviteiten gericht op het houden van slacht-, fok-, of legdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij het houden van de dieren niet of in zeer ondergeschikt mate afhankelijk is van de grond als productiemiddel; een (edel)pelsdierhouderij of -fokkerij wordt hieronder niet begrepen;
  9. 9. paardenfokkerij: een tak van veeteelt gericht op het bedrijfsmatig fokken van paarden, veelal ten behoeve van de paardensport; een zeker uitloopgebied en/of een rijbak hoort bij de bedrijfsvoering;
  10. 10. paardenhouderij/-pension: het bedrijfsmatig houden c.q. stallen van paarden; een zeker uitloop- gebied en/of een rijbak hoort bij de bedrijfsvoering;
  11. 11. volle grondstuinbouwbedrijf: een agrarisch bedrijf dat gericht is op het telen van gewassen op de open grond; een boom-, bloem-, kruiden-, bollen- of fruitkwekerij wordt hieronder begrepen;

Met betrekking tot deze regels worden onder het begrip agrarisch bedrijf niet begrepen bedrijven als hieronder genoemd:

  • agrarische hulp- en nevenbedrijven,
  • hoveniersbedrijf,
  • inrichting van agrarisch belang,
  • landelijk bedrijf.

1.14 agrarisch bedrijfscentrum

Een gebied gevormd door een op de verbeelding aangegeven agrarische bouwstede of agrarisch bouw-perceel en de in deze regels mogelijk gemaakte uitbreiding waarbinnen agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden geplaatst voor zover in deze regels niet anders is bepaald.

1.15 agrarische deskundige

zie onder deskundige.

1.16 agrarische bedrijfswoning

Een woning op of bij een agrarisch bedrijf behorende grond en uitsluitend dienend voor de huisvesting van een huishouding waarvan de huisvesting ter plaatse, gelet op de agrarische bedrijfsvoering, nood- zakelijk is.

1.17 agrarische hulp- en nevenbedrijven:

  1. 1. agrarisch-technisch hulpbedrijf/loonwerkbedrijf: een bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur, alsmede het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud en reparatie van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur;
  2. 2. agrarisch toeleveringsbedrijf: een niet op industriële basis opgezet bedrijf, waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht gericht op de levering van producten en/of diensten, welke rechtstreeks ten dienste staan aan een agrarisch bedrijf;
  3. 3. agrarisch nevenbedrijf: een bedrijf dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op sloop, opslag en handel van (gebruikte) materialen en/of bedrijfsinstallaties, welke afkomstig zijn van/uit tuinderskassen;
  4. 4. agrarisch afzetbedrijf: bedrijf, dat uitsluitend dan wel overwegend gericht is op het vervoer, de opslag, de oppervlakkige bewerking en de verhandeling -geen detailhandel zijnde- van producten die in het agrarisch bedrijf zijn voortgebracht.

1.18 agrarische hulpgebouwen

Buiten agrarische bedrijfscentra (c.q. bebouwingsvlakken) gelegen gebouwen voor een agrarisch bedrijf, zoals veldschuren, schuilgelegenheden voor vee en melkstallen.

1.19 ambachtelijk verzorgend bedrijf

  1. 1. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waarvoor een belangrijk deel in handwerkgoederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct voor de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en die wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder 2;
  2. 2. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
      • het productieproces, wordt grotendeels 'met de hand' of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
      • voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid.

Bedrijven die zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening, zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie worden hieronder niet begrepen.

1.20 ander werk

Een werk, geen bouwwerk zijnde.

1.21 antenne-opstelpunt

Een ander bouwwerk gericht op het gebruik voor een zend- en/of ontvangstinstallatie voor tele- communicatie.

1.22 archeologische waarden

De aan een gebied toegekende waarden in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oudere tijden.

1.23 architectonische waarde

De authentieke kenmerken in de verschijningsvorm van gebouwen op basis van een aan een bepaald gebruik gekoppelde bouwvorm, bouwvormen die eigen is aan een bepaalde kunsthistorische stijlperiode of een bouwvorm die karakteristiek is aan gebouwen uit een streek.

1.24 ASVV 2012

Het verkeerskundig standaardwerk van de CROW, het kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte. De ASVV 2012 bevat o.a. parkeerkencijfers.

1.25 atelier

Een werkruimte voor kunstzinnige beroepsbeoefenaren.

1.26 bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.27 bebouwingspercentage

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel of bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.28 bed en breakfast

Een recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen. Een bed en breakfast is een nevenfunctie naast de bestaande bestemming.

1.29 bedrijf

Een inrichting voor de uitoefening van een bepaalde tak van industrie, handel of ambacht, of -indien daar naar verwezen wordt- die vorm van bedrijvigheid die in de Staat van functiemenging met de functie “bedrijf” wordt aangeduid.

1.30 bedrijfsgebouw

Een gebouw dat, blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk, dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.31 bedrijfswoning

Een woning in of bij een bedrijfsgebouw, behorende tot een volwaardig bedrijf dat binnen het bestem- mingsvlak actief is. De woning is bestemd voor de huisvesting van één of meerdere personen die feitelijk en duurzaam is belast met de dagelijkse bedrijfsvoering en wiens aanwezigheid gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein en de bedrijfsvoering ter plekke noodzakelijk is.

1.32 bedrijven van nijverheid, ambacht en handel

Bedrijven, die zijn gericht op het vervaardigen, bewerken, herstellen of opslaan van goederen, alsmede de handel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of opgeslagen.

1.33 bergbezinkbassin

Een geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bergruimte in het rioleringssysteem voor het tijdelijk opslaan en laten bezinken van rioolwater ter voorkoming van een te grote lozing van verontreinigd rioolwater op het oppervlaktewater.

1.34 beschermd dorpsgezicht

Een stads- en dorpsgezicht dat door de rijksoverheid als zodanig ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet is aangewezen.

1.35 bestaand

  • Bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
  • Bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.
  • Bij peil: het peil zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp bestemmingsplan, dan wel zoals is bepaald krachtens een voor dat tijdstip verleende vergunning.
  • Bij agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf dat ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan als zodanig gevestigd is en over een op de verbeelding aangegeven agrarisch bedrijfscentrum beschikt.

1.36 bestemmingsgrens

De op de verbeelding als zodanig aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemming (bestem- mingsvlak); voor een aantal bestemmingen is gekozen voor een methodiek waarbij de bestemmingen zijn aangegeven met een symbool (nadere aanduiding).

1.37 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

1.38 Bevi-inrichting

Een bedrijfsvoering of -activiteit waarvan de potentiële risico`s moeten voldoen aan de normen en zonering zoals vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.39 bosbouw

Een complex van activiteiten die zich richten op de ontwikkeling en instandhouding van bos(sen) voor de volgende doeleinden: houtteelt, natuur, landschap en dagrecreatie.

1.40 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.41 bouwgrens

De grens van een bouwvlak. De bouwgrens mag niet door gebouwen worden overschreden tenzij in deze regels anders is bepaald.

1.42 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.43 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.44 bouwperceelsgrens

De grens van een bouwperceel.

1.45 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.46 bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.47 bruto vloeroppervlak

De vloeroppervlakte van de ruimte, dan wel van meerdere ruimten van een vastgoedobject, gemeten volgens NEN 2580, op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidings- constructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen.

1.48 buitenplaats

Een onroerende zaak waarop een landhuis met bijgebouwen en/of bedrijfswoning(en) is gelegen, met een architectonisch daarmee verbonden historische tuin of historisch park waarvan de eerste aanleg dateert van voor 1850, van tenminste 1 ha. of een dergelijk landhuis wat (rond 1900) is gebouwd op een hiervan afgesplitst gedeelte.

1.49 bijbehorend bouwwerk

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overig bouwwerk, met een dak.

Tot een bijbehorend bouwwerk worden o.a. gerekend: een aan- of uitbouw, een carport, een over- kapping, een al dan niet vrijstaand bijgebouw.

1.50 bijgebouw

Een niet voor bewoning bestemd, op zichzelf staand (geen directe verbinding hebbend met het hoofd- gebouw), al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofd- gebouw en dat in architectonisch opzicht en in gebruik ondergeschikt is aan en ten dienste staat van het hoofdgebouw.

Binnen de Wabo valt een bijgebouw onder de definitie van een bijbehorend bouwwerk.

1.51 commissie voor Welstand en cultureel erfgoed (Wce)

De door Burgemeester en wethouders ingestelde commissie voor advies inzake behoud, herstel, verbetering, herindeling of sanering van monumenten in de gemeente Wassenaar.

1.52 cultuurhistorische waarde

De aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens daarvan in de loop der geschiedenis heeft gemaakt.

1.53 dagrecreatie

Dagrecreatie, en met name extensieve dagrecreatie, is recreatie met weinig dynamiek die nauwelijks druk uitoefent op de omgeving. Voorbeelden zijn wandelen, fietsen en natuurkamperen. Er zijn weinig of geen gebouwen nodig en het aantal recreanten (per tijdseenheid of oppervlakte-eenheid) is beperkt.

1.54 dakvlak

Een aaneengesloten deel van een hellend dak dat in één vlak is gelegen.

1.55 1.57 deskundige(n)

Een (of meer) door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke vakspecialist(en).

Voorbeeld van vakgebieden zijn: natuur en landschap, cultuurhistorie en agrarische bedrijfsvoeringen. Binnen deze definitie moet ook de commissie voor welstand en cultureel erfgoed worden gelezen.

1.56 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop en internet-verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van en beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.57 detailhandel in volumineuze goederen

Detailhandel die vanwege de afmetingen van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor uitstalling en waarvan de uitstraling op de omgeving erg belangrijk is, te onderscheiden in de volgende categorieën :

  • Brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • Auto`s, motoren, boten caravans, keukens badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering, tenten, grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen;
  • Tuincentra;
  • Grootschalige meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering;
  • Bouwmarkten.

1.58 dienstverlenend bedrijf en/of instelling

Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maat- schappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar hun aard daarmee te gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.59 1.61 bedrijfswoning

Zie begripsomschrijving van een bedrijfswoning.

1.60 eengezinswoning

Een gebouw dat uitsluitend bestaat uit één woning.

1.61 erf

Een aaneengesloten stuk grond rondom een gebouw dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, voor zover de bestemming deze inrichting niet verbiedt.

1.62 erfscheiding

De feitelijke begrenzing van een erf.

1.63 frontbreedte

De grootste breedte van een gebouw, gemeten in de loodrechte projectie op de voorgevelbouwgrens; indien geen voorgevelbouwgrens is aangegeven wordt gemeten in de loodrechte projectie op de bestemmingsgrens waarnaar de voorgevel is gericht.

1.64 garage

Een bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.

1.65 garagebox

Een zelfstandig bijgebouw ten behoeve van het stallen van (motor)voertuigen en de niet bedrijfsmatige berging van (huishoudelijke) goederen.

1.66 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijk, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. Een bouwwerk is voor mensen toegankelijk als de bouwhoogte tenminste 1,50 meter bedraagt.

1.67 gestapelde woning

Een woning in een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat.

1.68 groepsrisico

Het groepsrisico is de kans op het gelijktijdig overlijden van een bepaald aantal mensen als gevolg van een ramp/calamiteit.

1.69 groothandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan bedrijven, instellingen of personen, ter aanwending in één of andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.70 hoofdgebouw (en)

Een gebouw, of een gedeelte daarvan, noodzakelijk voor de verwezenlijking van de geldende of toe- komstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.71 horecabedrijf

Bedrijvigheid zoals omschreven in de tot de regels behorende bijlage 1: “Staat van horeca-activiteiten”. Een seksinrichting wordt niet begrepen onder horeca.

1.72 horizontale projectie

De projectie van een object of deel van een object op het horizontale vlak.

1.73 hoveniersbedrijf

Een bedrijf, geen tuincentrum zijnde, dat gericht is op de aanleg en het onderhoud van tuinen, parken en plantsoenen alsmede op de levering van producten daartoe.

1.74 inrichting van agrarisch belang

Een inrichting ter bevordering van de technische vooruitgang in agrarische bedrijven, alsmede een inrichting gericht op het adviseren en voorlichten op dat gebied (proef- of testbedrijven, controle- of k.i.-stations en inrichtingen voor onderwijs, onderzoek of voorlichting, e.d.).

1.75 kampeermiddel:

Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40, lid 2, van de Woningwet een bouwvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen, geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.76 kampeerterrein

Een terrein met de daarbij behorende voorzieningen ter beschikking gesteld voor het houden van recreatief nachtverblijf of voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen.

1.77 kantoor

Een gebouw en/of ruimte die blijkens zijn indeling en inrichting kennelijk is bestemd om uitsluitend te worden gebruikt voor werkzaamheden van administratieve-, dienstverlenende aard met beperkte baliefunctie.

1.78 kassen

(Agrarische) Bouwwerken geheel of grotendeels van glas of ander licht doorlatend materiaal en hoger dan 1 m. Ook plastic tunnels met een bouwhoogte van 1 m of meer worden hieronder begrepen. Bij een kassenbedrijf behorende bedrijfsruimten, zoals sorteerloodsen, ketelhuizen, magazijnen en koelruimten worden hieronder niet begrepen.

1.79 kavelweg

Voor agrarisch gebruik bestemde wegen voor de ontsluiting van percelen of kavels, met een niet doorgaand karakter.

1.80 kiosk

Een (vrijstaand) gebouwtje van geringe omvang met een detailhandelsfunctie (bloemen, kranten/ tijdschriften, vis).

1.81 KNA

De kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

1.82 koetshuis

Een bedrijfswoning waarvan de begane grondverdieping is bestemd voor het (gescheiden) stallen van koetsen en paarden, thans in gebruik als bijgebouw bij het landhuis, de bedrijfswoning of terreinopslag voor onderhoud van het omliggende park.

1.83 kopgevel

Bij een bouwblok of huizenrij: de eerste en laatste gevel van een bouwblok of huizenrij.

Bij een vrijstaande woning: de kortste gevel(s) of, indien alle gevels even lang zijn, de door burgemeester en wethouders als zodanig aangewezen gevel(s).

1.84 landelijk bedrijf:

Een bedrijf dat qua karakter thuishoort in het buitengebied, dan wel een functionele binding heeft met het buitengebied, zoals een hoveniersbedrijf, hondenkennel, africhtstation, paardenhouderij/-pension.

1.85 landgoed

Een landgoed is een geheel of gedeeltelijk met bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak - daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen – voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm van het natuurschoon wenselijk is. Een landgoed is te beschouwen als een totaliteit van gronden en opstallen. Ze wordt gekenmerkt door:

  • een verscheidenheid van samenstellende elementen, die centraal vanuit één (of meerdere) punt(en) beheerd worden;
  • de vervulling van een (voorheen) economische taak in meerdere sectoren, waaronder bos- en landbouw, maatschappelijke taken als recreatie, educatie en maatschappelijke waarden als instand- houding en ontwikkeling van natuur, landschap, en cultuurhistorie.

Een landgoed omvat een of meerdere grote bezittingen, welke als eenheid zijn ontwikkeld en als bedrijfsvorm (het landgoedbedrijf) - gericht op instandhouding en verdere ontwikkeling - worden beheerd. Binnen een landgoed is sprake van een of meer vormen van grondgebruik, functies en/of waarden, zoals landbouw, bosbouw, tentoonstellingsruimte, wonen, recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie. Deze verschillende vormen van grondgebruik worden gekenmerkt door een grote onderlinge samenhang (verweving van functies op perceelniveau).

1.86 landgoedontwikkelingsplan

Een plan waarin wordt aangegeven welke natuurwaarden, landschaps- of cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn en op welke wijze het beheer van het landgoed of buitenplaats zal worden uitgevoerd. Daarbij wordt rekening gehouden met noodzakelijke herinrichting van gronden en vervangende beplantingen gericht op een duurzaam ongedeeld landgoed/buitenplaats. Tevens wordt aangegeven waar en hoe bouwvolumes passen binnen de natuur- en landschapswaarden in de cultuurhistorische parkaanleg of structuur.

1.87 landschappelijke waarde

Het belang in geomorfologisch (betrekking hebbende op de geologische ontstaanswijze) en land- schappelijk-esthetisch opzicht, vooral gericht op de onderlinge samenhang (herkenbaarheid) van deze elementen.

1.88 landschapsontwikkelingsplan

Een plan waarin wordt aangegeven welke natuurwaarden, landschaps- of cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn en op welke wijze ontwikkelingen en beheer voor een gebied zullen worden uitgevoerd. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met noodzakelijke herinrichting van gronden en vervangende beplantingen gericht op een duurzame ontwikkeling van het gebied.

1.89 longeerruimte

Een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het longeren van paarden.

1.90 logeerbedrijf

Een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden voor recreatief nachtverblijf in groepsverband en/of in de vorm van geheel of gedeeltelijk zelfstandige recreatieve verblijven.

1.91 maaiveld

De gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein, zoals deze in het kader van de verlening van een omgevingsvergunning door burgemeester en wethouders wordt bepaald.

1.92 maatschappelijke doeleinden

Educatieve, sociaal-medische-, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.93 maatvoering

Inhoud, oppervlakte en/of goot- en bouwhoogte van een gebouw of overige bouwwerken.

1.94 manege

Een manege is een besloten plaats waar het paardrijden wordt beoefend. Een manege bestaat in de regel uit een grote rijhal met een zandvloer, al dan niet voorzien van bepaalde voorwerpen die ingezet kunnen worden bij het springen, bij dressuuroefeningen, paardrijlessen of andere activiteiten van paard en ruiter.

Daarnaast zijn er meer stallen voor de paarden, soms nog andere ruimtes voor de opslag van materiaal, voer en behandeling van de paarden.

1.95 medegebruik

Het toestaan van een andere, aanvullend gebruik van gronden en/of panden dan in de betreffende bestemming primair is vastgelegd.

1.96 meergezinswoning

Een gebouw dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat.

1.97 natuurwaarde

De natuurwaarde van een gebied wordt bepaald door de bestaande of potentiële ecologische en landschappelijke waarde van het gebied, de ligging binnen de natuurlijke structuur en zijn belang voor de natuurlijke waterhuishouding van de omgeving. Het gaat kort gezegd om alle waardevolle natuurlijke elementen en factoren in een gebied.

1.98 nieuw vestiging agrarisch bedrijf

de vestiging van een volwaardig agrarisch bedrijf op een nieuw agrarisch bedrijfscentrum als gevolg van:

  • het oprichten van een nieuw agrarisch bedrijf;
  • het splitsen van een bestaand bedrijf in twee volwaardige agrarische bedrijven.

1.99 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, bergbezinkbassins en apparatuur voor telecommunicatie.

1.100 onderbouw

Het gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 0.80 meter boven maaiveld is gelegen.

1.101 ondergeschikte nevenactiviteit

Ondergeschikte nevenactiviteiten zijn qua aard en omvang ondergeschikt en sluiten aan bij de hoofd- activiteiten die binnen de bestemming zijn toegestaan.

1.102 onderkomen

Voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken, voer- of vaartuigen, kampeermiddelen, loodsen, keten en andere soortgelijke verblijfsmiddelen, voor zover bovengenoemde zaken niet als bouwwerken zijn aan te merken.

1.103 openbaar toegankelijk gebied

Een weg als bedoeld in artikel 1,eerste lid, onder b van de Wegensverkeerswet, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebeid dat voor publiek toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.

1.104 overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde verbonden is.

1.105 overkapping

Dakconstructie op palen met maximaal één wand. Indien een overkapping tegen een gebouw of een ander bouwwerk wordt gebouwd, wordt de wand waar tegenaan wordt gebouwd meegerekend.

1.106 paardenbak/paddock

Een al dan niet met een hek of afrastering afgezette ruimte voor het trainen van paarden. Rekening houdend met het begrippenkader in de SVBP 2012 wordt een paardenbak/paddock aangeduid als `rijbak'.

1.107 paardenhouderij/-pension

Een uit bedrijfseconomisch oogmerk opgezette houderij of stalling voor paarden, hoofdzakelijk voor derden.

1.108 paardenfokkerij

Een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden en pony's, het africhten c.q. trainen/dresseren alsmede de verkoop van gefokte paarden en pony's en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij.

1.109 peil (zie maaiveld);

De hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

Indien sprake is van een geaccidenteerd aansluitend terrein wordt het peil door burgemeester en wethouders in het kader van de verlening van de omgevingsvergunning bepaald.

1.110 plattelandswoning/voormalige bedrijfswoning

Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, die op grond van het bestemmingsplan, of als daarvan is afgeweken, op grond van een omgevingsvergunning door een derde bewoond mag worden (zie artikel 1.1a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)

1.111 praktijkruimte/atelier

Een ruimte voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep (zie ook onder: aan huis gebonden beroep).

1.112 prostitutie

Het zich tegen betaling beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met één of meer anderen.

1.113 prostitutiebedrijf

Een seksinrichting en/of een escortbedrijf, dan wel bedrijvigheid en/of activiteiten voor een seks-inrichting, een escortbedrijf en alle andere vormen van prostitutie.

1.114 seksinrichting

Een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.115 selectiebesluit

Een besluit van het bevoegd gezag nadat er een waardering (volgende de protocollen van de KNA) heeft plaatsgevonden van aanwezige archeologische waarden in relatie tot de geplande bodem-ingreep.

1.116 stalling

Een locatie, al dan niet voorzien van een overkapping, die is ingericht met de intentie om caravans, voer- of vaartuigen gedurende langere tijd (langer dan vier weken) te plaatsen.

1.117 stoeterij

Een bedrijf gericht op het houden, fokken, africhten en trainen van paarden.

1.118 straatmeubilair

(Overige) bouwwerken voor openbare nut, zoals:

  1. a. verkeergeleiders, verkeersborden, verkeerslichten, lantaarnpalen;
  2. b. abri`s, mupi's, kunstwerken, zitbanken, bloembakken en speeltoestellen;
  3. c. kleinschalige bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen waaronder begrepen voorzieningen voor de energievoorziening, voor telecommunicatie (techniekkasten) en brandkranen;
  4. d. onder- en bovengrondse afvalinzamelsystemen;
  5. e. draagconstructies voor reclame tot een hoogte van 3 m.

1.119 SVBP 2012

Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012; een landelijk geldende standaard met normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen.

1.120 terreinscheiding

Een fysieke scheiding tussen twee percelen.

1.121 toegangshek

Dat deel van het hek of erfscheiding rondom een perceel dat toegang geeft tot dat perceel. Pilasters en/of kolommen worden geacht deel uit te maken van een toegangshek.

1.122 tuin

Een onbebouwde deel van een perceel, behorend bij de woonbestemming. De gronden met de bestemming tuin zijn nadrukkelijk geen erf met dien verstande dat vergunningvrij bouwen niet is toegestaan.

1.123 tuincentrum

Een bedrijfsvoering gericht op het te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop) van producten voor de moestuin of tuin(decoratie) (waaronder begrepen bomen, heesters, coniferen, bloembollen, bloemen, zaden, overige planten en kruiden) en daaraan verwante tuinartikelen, woon(sfeer)decoratie, kleine (huis)dieren, dierenverzorging en –speelgoed en (verhuur van) tuingereedschappen, met dien verstande dat het aandeel niet-levende producten in het assortiment alsmede kleine (huis)dieren ruimtelijk ondergeschikt is aan het aandeel levende producten in het assortiment.

1.124 verkavelingsstructuur

De wijze waarop en de schaal waarin percelen zijn verkaveld, als typerend samenhangend geheel voor het betreffende (deel)gebied. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen: wijkaanleg, straat- verkaveling en individuele verkaveling.

1.125 verticale projectie

De projectie van een object of deel van een object op het verticale vlak.

1.126 vervangende nieuwbouw

Van vervangende nieuwbouw is sprake als een bestaand hoofdgebouw wordt gesloopt en daarvoor in de plaats op hetzelfde perceel een nieuw hoofdgebouw wordt gerealiseerd. In geval van woongebouwen mag het aantal woningen daarbij niet toenemen.

1.127 volwaardig (agrarisch) bedrijf

Een (agrarisch) bedrijf, waarbij sprake is van een (agrarisch) hoofdberoep en dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volledige arbeidskracht en waarvan de continuïteit ook op langere termijn gewaar- borgd is. Voor startende bedrijven geldt daarbij dat op grond van de gegevens kan worden verwacht dat op korte termijn sprake zal zijn van een volwaardig agrarische bedrijfsvoering.

1.128 voorgevel

De naar een (openbare) weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meer dan een zijde naar een (openbare) weg is gekeerd en/of er geen sprake is van een (openbare) weg in de nabije omgeving, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s).

1.129 voorgevelbouwgrens

Dat gedeelte van de bouwgrens dat bij het bouwplan aan de naar een (openbare) weg gekeerde zijde van het bouwvlak of, indien een bouwvlak met meer dan één zijde naar de (openbare) weg is gekeerd, de als zodanig door burgemeester en wethouders aangewezen zijde(n), niet mag worden overschreden.

1.130 windturbine

Een bouwwerk voor het omzetten van de energie van bewegende lucht in andere energievormen, waaronder begrepen elektriciteit en warmte.

1.131 woning

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.132 woongebouw

Een gebouw, dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat, dat over een gemeenschappelijke verkeersruimte beschikt en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.133 zandwinning

De winning van kalkzandsteenzand ter plaatse van het Valkenburgse meer op basis van een bestaande concessie.

1.134 zend- en ontvanginstallatie voor telecommunicatie

Bebouwing ten dienste van het zenden en/of ontvangen van telecommunicatie, zoals een antenne- opstelpunt, zendmast en kast.

1.135 zendmast

Een overig bouwwerk waarop één of meerdere antenne-opstelpunten worden geplaatst.

1.136 zomerseizoen

De periode van 1 maart tot en met 1 november.

1.137 zorgboerderij

Een zorgboerderij is een agrarisch bedrijf waar mensen met een zorg- of hulpvraag een waardevolle dagtaak vinden.

1.138 zijgevel

De gevels aan weerszijden van een gebouw, niet zijnde een voorgevel of achtergevel.

1.139 zijgevelbouwgrens

De gedeelte van de bouwgrens dat op of aansluitend aan de zijgevels ligt.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de lengte, breedte en diepte van een gebouw

Tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeen- schappelijke scheidingsmuren).

2.2 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Indien het terrein voor en achter het gebouw niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel.

Bij kopgevels, zijnde de kortste gevel(s) van een gebouw of bouwblok, wordt geen goothoogte gemeten. Dwarskappen (bij meer dan twee kopgevels) dienen ondergeschikt te zijn aan de hoofdvorm en dus te voldoen aan de maximaal toegestane goothoogte.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 afstanden onderling

De afstanden tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstanden van bouwwerken tot de (zijdelingse) erfscheiding en perceelsgrenzen, en de afstanden van bouwwerken tot de as van de openbare weg of het hart van een leiding worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de oppervlakte van een overkapping

Tussen de buitenste horizontale projecties van de dakconstructie.

2.8 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels, inclusief erkers, (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de bebouwde oppervlakte

De bebouwde oppervlakte van een bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle bebouwing op het bouwperceel, bebouwingsvlak of ander terrein wordt opgeteld;

2.10 afstand vanaf bouwgrenzen

Bij het bepalen van afstanden vanaf een voorgevel-, zijgevel-, of achtergevelbouwgrens of de lijn van een bouw- of bestemmingsvlak: de afstanden worden gemeten vanaf het hart van de op de verbeelding aangegeven lijnen.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden buiten beschouwing gelaten ondergeschikte bouwdelen als:

  • plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten en erkers, mits de overschrijding van bouw- cq. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,5 meter bedraagt;
  • balkons, koekoeken, schoorstenen, luifels en ventilatiekanalen, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 meter bedraagt;
  • overstekende daken, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,80 meter bedraagt. Voor overstekende daken van bijgebouwen geldt een maat van 0,50 meter;
  • liftruimtes aan de achterzijde van een gebouw, mits de overschrijding van de bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte niet meer dan 6,00 m2 bedraagt;
  • dakopbouwen ten behoeve van lifthuizen en andere technische voorzieningen, mits de overschrijding van de hoogte niet meer dan 3,00 meter bedraagt en de oppervlakte van zo'n dakopbouw niet meer dan 8,00 m2 bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch (A)

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de ontwikkeling van een duurzame landbouw;
  2. b. de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering op een bestaand, op de verbeelding aangegeven agrarisch bouwperceel of agrarische bouwstede;
  3. c. behoud, versterking en/of herstel van de aan de gronden eigen zijnde landschapswaarde, bestaande uit openheid en het kavel-/slotenpatroon;
  4. d. een stalgebouw ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van Agrarisch – stalgebouw';
  5. e. behoud van de floristische en/of vogelkundige waarde;
  6. f. extensief recreatief medegebruik;
  7. g. bij de bestemming horende voorzieningen als: parkeervoorzieningen, erven, tuinen, toegangspaden en aanlegplaatsen.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit wordt gerealiseerd;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de situering van watersilo's, watertanks, warmwaterbuffers en overige bouwwerken bij glas- tuinbouwbedrijven;
  4. d. de situering van veevoedervoorzieningen, melkplaatsen, ruwvoedervoorzieningen en andere bij een agrarisch bedrijf behorend voorzieningen.

3.4 Afwijken van bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

3.6 Afwijken van gebruiksregels

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

3.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Agrarisch - Bedrijfscentrum (A-bc)

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Agrarisch – bedrijfscentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische bedrijfs- doeleinden voor:

  1. a. (rund)veehouderijbedrijven: ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch bedrijfscentrum - bouwstede;
  2. b. de uitoefening van een tuinbouwbedrijf of (rund)veehouderij ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarische bedrijfscentrum - bouwperceel';
  3. c. een zorgboerderij ter plaatse van het agrarisch bouwperceel met de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – zorgboerderij';
  4. d. een agrarische bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding `bedrijfswoning';
  5. e. de bij de bestemming horende overige bouwwerken, boomgaarden en andere voorzieningen als: parkeervoorzieningen, erven, tuinen, toegangspaden en aanlegplaatsen.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen, milieuhygiënische belangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering van bedrijfsgebouwen binnen een agrarische bouwstede als dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is en geen afbreuk doet aan landschapsopbouw / ruimtelijke kwaliteit dan wel de landschappelijke openheid; concreet kan worden geëist dat:
    1. 1. de oppervlakte van een bedrijfsgebouw ten hoogste 1000 m² mag bedragen;
    2. 2. de situering van bedrijfsgebouwen niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
    3. 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon;
    4. 4. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen;

Voordat burgemeester en wethouders voornoemde eisen stellen horen zij een agrarische deskundige en/of een landschapsdeskundige;

  1. b. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van het monument;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
    4. 4. burgemeester en wethouders laten zich hierbij adviseren door een deskundige met betrekking tot cultureel erfgoed.
  2. c. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  3. d. de situering van parkeervoorzieningen;
  4. e. de situering van watersilo's, watertanks, warmwaterbuffers en overige bouwwerken bij glas- tuinbouwbedrijven;
  5. f. de situering van veevoedervoorzieningen, melkplaatsen, ruwvoedervoorzieningen en andere bij een agrarisch bedrijf behorend voorzieningen;

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 58 lid 1.2 onder a sub 1 (Algemene gebruiksregels, verbod voor het plaatsen van onderkomens) voor het plaatsen van maximaal 10 toeristische kampeermiddelen (tenten en caravans) binnen agrarische bouwsteden in het zomerseizoen.

Ten aanzien van de plaatsing van toeristische kampeermiddelen gelden verder de volgende uitgangs- punten:

  1. a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de belangen van de in de omgeving gelegen agrarische bedrijven;
  2. b. het recreatief medegebruik mag geen onevenredige afbreuk doen aan de beleidsdoelstellingen ten aanzien van de te handhaven landschappelijke waarde en/of de natuurwaarde van de bestemmingen waarbinnen de agrarische bouwstede is gelegen;
  3. c. ten aanzien van de situering van de kampeermiddelen geldt het concentratiebeginsel; de situering van de kampeermiddelen moet nabij de bestaande agrarische bebouwing plaatsvinden; ontsluiting van de kampeermiddelen moet via het huisperceel geschieden;
  4. d. bij de plaatsing van kampeermiddelen dient te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing;

In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van de kampeermiddelen en/of te realiseren groenvoorzieningen (erfbeplanting) waardoor een landschappelijke inpassing wordt verkregen.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Het bepaalde ten aanzien van omgevingsvergunningen voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde binnen de gebiedsbestemming waarin de agrarische bouwsteden of agrarisch bouwpercelen zijn gelegen (agrarisch, artikel 3 of agrarisch met waarden, artikel 7), is niet van toepassing op deze agrarische bouwsteden of agrarische bouwpercelen.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Agrarisch - Paardenfokkerij (A-pf)

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Agrarisch-paardenfokkerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. paardenfokkerijen;
  2. b. paddocks, alleen ter plaatse van de aanduiding `rijbak';
  3. c. parkeervoorzieningen;
  4. d. toegangswegen en –paden;
  5. e. water
  6. f. agrarisch medegebruik;
  7. g. een plattelandswoning ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van agrarisch – paardenfokkerij – voormalige bedrijfswoning';
  8. h. bij de bestemming horende overige bouwwerken die qua aard en afmeting bij deze bestemming passen, zoals: een onoverdekte stap/trainingsmolen, voedersilo's, een mestopslag en overige bouwwerken voor hooiopslag.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering van bedrijfsgebouwen binnen de paardenfokkerij als dit voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk of gewenst is en geen afbreuk doet aan landschapsopbouw / ruimtelijke kwaliteit dan wel de landschappelijke openheid; concreet kan worden geëist dat:
    1. 1. de situering van bedrijfsgebouwen niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
    2. 2. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon;
    3. 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen;
    4. 4. voordat burgemeester en wethouders voornoemde eisen stellen horen zij een agrarische deskundige en/of een landschapsdeskundige;
  2. b. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van het monument;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
    4. 4. burgemeester en wethouders laten zich hierbij adviseren door een deskundige met betrekking tot cultureel erfgoed.
  3. c. De situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  4. d. de situering van parkeervoorzieningen;
  5. e. de situering van paddocks, met het oog op de inpassing in de ter plaatse aanwezige landschap- pelijke en natuur- en cultuurhistorische waarden.

5.4 Afwijken van bouwregels

5.5 Specifieke gebruiksregels

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Agrarisch – Paardenhouderij (A-ph)

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Agrarisch-paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de bedrijfsmatige stalling van paarden;
  2. b. paddocks alleen ter plaatse van de aanduiding `rijbak';
  3. c. bij de bestemming horende voorzieningen als: overige bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en -paden, watergangen en groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen burgemeester en wethouders eisen stellen ten aanzien van:

  1. a. de situering van bedrijfsgebouwen binnen de paardenhouderij als dit voor een doelmatige bedrijfs- uitoefening noodzakelijk of gewenst is en geen afbreuk doet aan landschapsopbouw / ruimtelijke kwaliteit dan wel de landschappelijke openheid; concreet kan worden geëist dat:
    1. 1. de situering van bedrijfsgebouwen niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
    2. 2. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon;
    3. 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen;
    4. 4. voordat burgemeester en wethouders voornoemde eisen stellen horen zij een agrarische deskundige en/of een landschapsdeskundige;
  2. b. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van het monument;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
    4. 4. burgemeester en wethouders laten zich hierbij adviseren door een deskundige met betrekking tot cultureel erfgoed.
  3. c. De situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  4. d. de situering van parkeervoorzieningen;
  5. e. de situering van paddocks, met het oog op de inpassing in de ter plaatse aanwezige landschappelijke en natuur- en cultuurhistorische waarden.

6.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2.2 voor het meewerken aan vervangende nieuwbouw van bestaande bebouwing die is gelegen buiten de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken. Voorwaarden hierbij zijn dat na de sanering van de bestaande gebouwen sprake moet zijn van concentratie van de aanwezige bebouwing én de beoogde nieuwe situering resulteert in een betere landschappelijke en ruimtelijke inpassing van de bebouwing.

6.5 Specifieke gebruiksregels

6.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden (A-nlw)

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  1. a. voor de agrarische bedrijfscentra, gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven agrarische bouwsteden of agrarische bouwpercelen, het bepaalde in artikel 4 van toepassing is;
  2. b. de bouwhoogte van overige bouwwerken maximaal 1,50 m mag bedragen;
  3. c. de oppervlakte van overige bouwwerken maximaal 5 m² mag bedragen.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing.

Ten aanzien van de (bedrijfs)bebouwing bij agrarische bouwpercelen binnen deze bestemming geldt dat de nadere eisen uit artikel 4 van overeenkomstige toepassing is.

7.4 Afwijken van bouwregels

7.5 Specifieke gebruiksregels

7.6 Afwijken van gebruiksregels

7.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

7.8 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 8 Bedrijf - Bronbemaling (B-bb)

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf - Bronbemaling' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bronbemalingsbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, opslagterrein, los- en laadgelegenheden, toegangspaden en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de landschappelijke inpassing van de bedrijfsvoering.

8.4 Specifieke gebruiksregels

8.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 8.4.1, voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten die naar aard en uitstraling, zoals vastgelegd in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG, vergelijkbaar of minder belastend zijn genoemd dan het bestaande bronbemalingsbedrijf.

Artikel 9 Bedrijf - Bouwbedrijf (B-bwb)

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf - Bouwbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een bouwbedrijf met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, opslag, los- en laadgelegenheden, toegangspaden en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.

9.2 Bouwregels

9.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen.

9.4 Specifieke gebruiksregels

9.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 9.4.1, voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten die naar aard en uitstraling, zoals vastgelegd in de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de VNG, vergelijkbaar of minder belastend zijn genoemd dan het bestaande bouwbedrijf.

Artikel 10 Bedrijf – Containeroverslag En Composteren (B-cc)

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `bedrijf – containeroverslag en composteren' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een bedrijf, niet zijnde een tuincentrum, waarin in hoofdzaak grove materialen/artikelen, zoals bestratingmateriaal, aarde en zand en de daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen te koop worden aangeboden voor de inrichting van (particuliere) tuinen en groenvoorzieningen,
  2. b. het bedrijfsmatig verhuren van containers;
  3. c. het bedrijfsmatig sorteren van afvalstoffen;
  4. d. een composteerinrichting ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van bedrijf – containeroverslag en composteren – composteren toegestaan';
  5. e. bij de bestemming horende voorzieningen als: parkeervoorzieningen, erven, tuinen, toegangspaden en groenvoorzieningen.

Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de landschappelijke inpassing van de diverse delen van de bedrijfsvoering.

10.4 Specifieke gebruiksregels

10.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 10.4.2 voor de opslag van goederen tot een hoogte van maximaal 4 m. op voorwaarde dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 11 Bedrijf - Handelskwekerij (B-hk)

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf-Handelskwekerij' aangewezen gronden zijn bestemd voor een handelskwekerij met de daarbij behorende bouwwerken, wegen, parkeervoorzieningen, erven, tuinen, (toegangs)paden, water- gangen en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse delen van de bedrijfsvoering.

11.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 12 Bedrijf – Hoveniersbedrijf (B-hv)

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `bedrijf – Hoveniersbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor hoveniersbedrijven met de daarbij behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen, erven, tuinen, (toegangs)paden, watergangen en groenvoorzieningen. Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.

12.2 Bouwregels

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van in/uitritten, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 13 Bedrijf - Nutsvoorziening (B-nv)

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf – Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen ten behoeve van nutsdoeleinden, zijnde: regelstations, pompgebouwen, trafo's, voorzieningen ten behoeve van onderhoud voor de openbare ruimte ;
  2. b. bij de bestemming behorende voorzieningen als: overige bouwwerken, (toegangs)paden, parkeervoorzieningen, erven en groenvoorzieningen.

Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.

13.2 Bouwregels

13.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de landschappelijke inpassing van de nutsvoorziening.

Artikel 14 Bedrijf – Opslag (B-op)

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf – Opslag goederen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten die uitsluitend gericht zijn op de opslag van goederen en materialen;
  2. b. bij de bestemming horende voorzieningen zoals opslagterreinen, overige bouwwerken, parkeer- voorzieningen, erven, (toegangs)paden, en groenvoorzieningen.

Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.

14.2 Bouwregels

14.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bedrijfsvoering.

14.4 Specifieke gebruiksregels

14.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 14.1 voor het gebruik van de gebouwen voor andere bedrijven / bedrijfsactiviteiten onder de voorwaarde dat deze aantoonbaar naar aard en uitstraling vergelijkbaar is met of minder belastend is dan de bestaande activiteiten.

Artikel 15 Bedrijf – Opslag Tuinbenodigdheden (B-ot)

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf – Opslag tuinbenodigdheden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de opslag van materialen van een aannemersbedrijf in grondwerken met de daarbij behorende bouwwerken, toegangswegen, parkeervoorzieningen, paden, watergangen en groenvoorzieningen,
  2. b. ter plaatse van de aanduiding `specifiek vorm van bedrijf – opslag tuinbenodigdheden- zonder bebouwing' zijn de gronden bestemd voor de opslag van tuinbenodigdheden, zoals zwarte aarde, mest, graszoden, bielsen en tegels met bijbehorende overige bouwwerken, toegangswegen, erven en groenvoorzieningen, met dien verstande dat gebouwen expliciet worden uitgesloten.

Een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is uitgesloten.

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 15.2.4 voor de bouw van een bedrijfswoning met bijgebouwen en overige bouwwerken op de met `tuinbouw' aan- geduide gronden. Voor deze bedrijfswoning geldt dat:

  1. a. de inhoud maximaal 400 m³ mag bedragen
  2. b. de goot- en bouwhoogte mag maximaal 5,50 m. respectievelijk 9 m. bedragen;
  3. c. het totale grondoppervlak aan bijgebouwen mag maximaal 30 m² bedragen;
  4. d. de goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 2,75 m. respectievelijk 5 m. bedragen;
  5. e. de bouwhoogte van overige bouwwerken mag maximaal 3 m. bedragen.

15.4 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bedrijfsvoering.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 16 Bedrijf - Zandwinning (B-zdw)

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf - Zandwinning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. zandwinning;
  2. b. de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden;
  3. c. extensieve recreatie (waaronder: wandelen, fietsen, vissen en het smalspoortracé) en de daaruit voortvloeiende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, (toegangs)paden;
  4. d. water, inclusief het aanleggen van dijken en taluds.

In de bestemming zijn inrichtingen zoals bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uitgesloten.

16.2 Bouwregels

16.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Cultuur En Ontspanning (Co)

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een museum bestaande uit een landhuis en tentoonstellingsgebouw ter plaatse van de aanduiding `museum'; in het landhuis is toegestaan: een kantoorfunctie ten dienste van het museum en een horecafunctie die ondergeschikt en ondersteunend is aan het museum;
  2. b. een nutsgebouw ten behoeve van het museum ter plaatse van de aanduiding `nutsvoorziening';
  3. c. een bezoekerscentrum en een paardenstal ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van cultuur en ontspanning – bezoekerscentrum' in Meijendel;
  4. d. een atelier ter plaatse van de aanduiding `atelier'.

17.2 Bouwregels

17.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

17.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het landhuis op landgoed Voorlinden, Buurtweg 90, geldt dat deze mag worden gebruikt als trouw- locatie. Dit gebruik betreft alleen het laten plaatsvinden van de plechtigheid en niet van aansluitende feesten.

Artikel 18 Detailhandel (Dh)

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een tuincentrum ter plaatse van de aanduiding `tuincentrum';
  2. b. een horecafunctie (koffiecorner) die ondergeschikt en ondersteunend is aan het tuincentrum;
  3. c. verkoop van vuurwerk ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel – vuurwerk';
  4. d. detailhandel in tuininrichtingsdoeleinden, niet zijnde een tuincentrum, ter plaats van de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel tuininrichting';
  5. e. de bij de bestemming behorende voorzieningen als overige bouwwerken, parkeervoorzieningen, (toegangs)paden, watergangen en groenvoorzieningen.

18.2 Bouwregels

18.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

18.4 Specifieke gebruiksregels

18.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn, voor wat betreft de gronden met de aanduiding `specifieke vorm van detailhandel tuininrichting', bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 18.4.2 voor de opslag van goederen tot een hoogte van maximaal 4 m. op voorwaarde dat sprake is van een goede land- schappelijke inpassing.

Artikel 19 Groen (G)

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. afschermende groenvoorzieningen, bermen en/of bosstroken;
  2. b. voet- en fietspaden, ruiterpaden en (toegangs)paden;
  3. c. water en waterberging;
  4. d. nutsvoorzieningen;
  5. e. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein';
  6. f. ontsluitingswegen voor het John Adamspark ter plaatse van de aanduiding `ontsluiting'.

19.2 Bouwregels

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de groenstructuur als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een ingreep in (delen van) groenstructuren een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied. Burgemeester en wethouders kunnen eisen dat wordt aangetoond hoe de bestaande waarden in stand worden gehouden.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

19.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Horeca (H)

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een hotel, motel of pension, café, restaurant of koffie- en theehuis, dan wel een combinatie van deze bedrijven ter plaatse van de aanduiding `horeca-1';
  2. b. een café, restaurant of koffie- en theehuis, dan wel een combinatie van deze bedrijven ter plaatse van de aanduiding `horeca-2';
  3. c. een koffie- en theehuis ter plaatse van de aanduiding `horeca-3';
  4. d. bij de bestemming behorende voorzieningen als parkeervoorzieningen, overige bouwwerken, erven, tuinen, (toegangs)paden en groenvoorzieningen.

20.2 Bouwregels

20.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

20.4 Afwijken van bouwregels

20.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 21 Kantoor (K)

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor;

  1. a. kantoren zonder baliefunctie ter plaatse van de aanduiding `kantoor-1';
  2. b. ter plaatse van het John Adamspark zijn naast de kantoren als bedoeld onder a tevens entree- gebouwen, onderhoudsgebouwen en een bedrijfswoning toegestaan;
  3. c. kantorencomplex met baliefunctie aan de Wassenaarseweg ter plaatse van de aanduiding `kantoor-2', waarbij naast de kantoorfunctie ook aan de bedrijfsvoering gerelateerde nevenfuncties zijn toegestaan;
  4. d. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen, (toegangs)paden, watergangen en groenvoorzieningen.

21.2 Bouwregels

21.3 Nadere eisen

21.4 Afwijken van bouwregels

21.5 Specifieke gebruiksregels

21.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij binnen de bestemming Kantoor de bouwvlakken met de aanduiding `kantoor-1, mogen worden gewijzigd in de bestemming:

  1. a. Wonen-1 of Wonen-3, of
  2. b. Maatschappelijk, `specifiek vorm van maatschappelijk - medische/sociale doeleinden'.

Voorwaarde hierbij is dat de bestemmingswijziging moet plaatsvinden binnen het bestaande bouwvolume en eventuele bijgebouwen/bergingen inpandig moeten worden gerealiseerd. Als in de bestaande situatie al sprake is van een vrijstaand bijgebouw dan geldt dat de maatvoering van dat bijgebouw tevens de maximaal toelaatbare maatvoering is.
Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).

Artikel 22 Maatschappelijk (M)

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke functies met dien verstande dat

  1. a. op gronden die geen nadere aanduiding hebben gekregen diverse maatschappelijke functies zoals beschreven in artikel 1 (begrippen) zijn toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding `onderwijs' onderwijsinstellingen en bijbehorende gymzalen en kinderopvang zijn toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – sociaal cultureel' sociaal culturele functies als een scouting, buurtcentrum en een orangerie zijn toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – medisch sociaal' sociaal medische functies (artsen en therapeuten) en/of een verzorgingshuis zijn toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding `kinderdagverblijf' een (sport)buitenschoolse opvang is toegestaan
  6. f. ter plaatse van de aanduiding `specifiek vorm van maatschappelijk – watermolen' een (historische) watermolen is toegestaan;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – jongerencentrum/boksschool' is een jongerencentrum gecombineerd met een boksschool toegestaan;
  8. h. ter plaats van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenbegraafplaats' een dienrenbegraafplaats is toegestaan;
  9. i. bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, erven, parkeervoorzieningen, paden, water- gangen en groenvoorzieningen.

22.2 Bouwregels

22.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de plaatsing van bijgebouwen en overige bouwwerken bij woningen en andere functies, waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning;
    2. 2. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de achtergevel dan wel de zijgevel van een woning ten minste 2 m. zal bedragen;
  2. b. de situering van gebouwen ten opzichte van bij monumenten, waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
  3. c. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  4. d. de situering van parkeervoorzieningen;
  5. e. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

22.4 Afwijken van bouwregels

22.5 Specifieke gebruiksregels

22.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij:

  1. a. de bestemming Maatschappelijk als bedoeld in lid 22.1 onder a mag worden gewijzigd in de bestemming Wonen-1 of Wonen-3 met dien verstande dat de maatvoering van de gebouwen die aanwezig is op het tijdstip van het wijzigingsbesluit niet mag worden vergroot en er geen nieuwe bijgebouwen mogen worden opgericht (uitsluitend inpandige bergruimten);
  2. b. de bestemming `Maatschappelijk - specifieke vorm van maatschappelijk- medisch sociaal' mag worden gewijzigd in de bestemming Wonen-1 of Wonen-3;
  3. c. de bestemming `Maatschappelijk - onderwijs' mag worden gewijzigd in de bestemming Wonen-3;
  4. d. de situering van de bouwvlakken binnen de bestemming `Maatschappelijk- onderwijs' mag worden gewijzigd op voorwaarde dat de oppervlakte van de bouwvlakken niet wordt vergroot;

Aan deze bepalingen zal slechts medewerking worden verleend, als het wijzigingsplan kan worden ingepast in een door burgemeester en wethouders goed te keuren landschapsontwikkelingsplan voor het landgoed/de buitenplaats waarbinnen de bestemming is gelegen.

Artikel 23 Maatschappelijk - Defensieterrein (M-def)

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk - defensieterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor defensie-doeleinden met dien verstande dat:

  1. a. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – kazerne' kantoren en legeringsgebouwen van de marechaussee zijn toegestaan;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – bunkercomplex' zijn binnen het bestemmingsvlak gebouwen (vm. bunkers) toegestaan;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk - defensieterrein – beveiliging' gebouwen ten behoeve van persoonsbeveiliging zijn toegestaan;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – munitiedepot' een opslag van militaire munitie is toegestaan;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – kabelkelder' een voorziening voor het kabelnetwerk naar de verschillende defensiecomplexen is toegestaan;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – defensieterrein – oefenterrein' een oefenterrein voor militaire activiteiten is toegestaan;
  7. g. tevens de bij deze bestemming behorende (overige) bouwwerken en voorzieningen, toegangs- wegen, paden, parkeervoorzieningen, watergangen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen zijn toegestaan.

23.2 Bouwregels

23.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van een bedrijfswoning tot een weg, waarbij kan worden geëist, dat de afstand van de voorgevel van de woning ten opzichte van een secundaire weg ten minste 20. m zal en ten hoogste 30 m. mag bedragen
  2. b. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1000 m² mag bedragen;
    2. 2. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
    3. 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon;
    4. 4. de gebouwen met de langste gevel dwars op de strandwal worden gesitueerd;
    5. 5. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen;
  3. c. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten, waarbij kan worden geëist dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
  4. d. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  5. e. de situering van parkeervoorzieningen;
  6. f. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

23.4 Specifieke gebruiksregels

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 24 Maatschappelijk - Dierenopvangcentrum (M-dop)

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk - dierenopvangcentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor dierenopvangcentra met dien verstande dat:

  1. a. binnen de bestemming met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum - nood- en hulpdiensten' een voorziening voor nood- en hulpdiensten voor dieren (dierenambulance) is toegestaan;
  2. b. binnen de bestemming met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – asiel' voorzieningen voor de opvang en verzorging van dieren (asiel) zijn toegestaan;
  3. c. binnen de bestemming met de nadere aanduiding `specifieke vorm van maatschappelijk – dierenopvangcentrum – fokkerij' voorzieningen voor het verzorgen en fokken van uitheemse diersoorten zijn toegestaan;
  4. d. tevens de bij deze bestemming behorende (overige) bouwwerken en voorzieningen, toegangs- wegen, paden, parkeervoorzieningen, watergangen, groenvoorzieningen en andere voorzieningen zijn toegestaan.

24.2 Bouwregels

24.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de plaatsing van bijgebouwen en overige bouwwerken bij woningen en andere functies, waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. deze worden opgericht op een afstand van ten minste 5 m. achter de lijn, die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel van de woning;
    2. 2. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de achtergevel van een woning ten minste 2 m. zal bedragen;
    3. 3. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de zijgevel van een woning ten minste 2 m. zal bedragen;
  2. b. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1000 m² mag bedragen;
    2. 2. de situering van bedrijfsgebouwen waarbij geëist kan worden dat de situering niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
    3. 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon;
    4. 4. de gebouwen met de langste gevel dwars op de strandwal worden gesitueerd;
    5. 5. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar achter de gebouwen gelegen functies en terreinen;
  3. c. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten, waarbij kan worden geëist dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
  4. d. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  5. e. de situering van parkeervoorzieningen;
  6. f. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

24.4 Afwijken van bouwregels

24.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 25 Maatschappelijk – Op- En Overslag Afvalstoffen (M-ooa)

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk – Op- en overslag afvalstoffen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de inzameling en scheiding van grof huishoudelijk afval, puin, glas, hout, bruingoed, textiel en metalen dat door particulieren en bedrijven ;
  2. b. de overslag van huishoudelijk afval dat wordt ingezameld door de inzameldienst en het opslaan van grond;
  3. c. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen, paden en groenvoorzieningen.

25.2 Bouwregels

25.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. de situering van bedrijfsgebouwen niet leidt tot het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
    2. 2. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon;
  2. b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  3. c. de situering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

25.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.

25.5 Afwijken van gebruiksregels

In afwijking op het bepaalde in lid 58.2.3 van artikel 58 is de opslag van goederen voor de bestemming toegestaan indien de hoogte van de opgeslagen goederen niet meer bedraagt dan 5 m.

Artikel 26 Maatschappelijk – Veterinair Centrum (M-vc)

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk – Veterinair centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor een dierenkliniek voor voornamelijk paarden met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, wegen, parkeer- voorzieningen, paden en groenvoorzieningen.

26.2 Bouwregels

26.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van delen van de bedrijfsvoering.

26.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 27 Natuur (N)

27.1 Bestemmingsomschrijving

27.2 Bouwregels

27.3 Nadere eisen

27.4 Afwijken van bouwregels

27.5 Specifieke gebruiksregels

27.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 28 Natuur – Agrarisch Medegebruik (N-am)

28.1 Bestemmingsomschrijving

28.2 Bouwregels

28.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van parkeervoorzieningen;
  2. b. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van diverse functies, waaronder functies voor recreatief medegebruik, binnen de bestemming `natuur – agrarisch medegebruik'.

28.4 Specifieke gebruiksregels

28.5 Afwijken van gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 28.4.2 onder d voor de aanleg van landschapselementen en de plaatsing van houtopstanden voor:

  1. a. een ruimtelijke inpassing van bebouwing en/of
  2. b. een verhoging van de landschappelijke of natuurwaarde van het gebied.

28.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

28.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 28.1 genoemde bestemming, voor zover op de verbeelding aangeduid als `wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' mag worden gewijzigd in de bestemming `Sport- golf-natuur', als bedoeld in artikel 32. Dit met inachtneming van de bestaande waarden van het gebied en op voorwaarde dat de nieuwe bestemming een duurzaam functioneren van het gebied als ecologische verbindingszone tussen Lentevreugd en de Papewegse polder niet in de weg staat.
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).

Artikel 29 Recreatie – Kampeerterrein (R-kt)

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `recreatie - kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een kampeerterrein waarbij;
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – stacaravans' zowel toeristische kampeermiddelen (tent of caravan), trekkershutten en stacaravans zijn toegestaan;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – kampeermiddelen' alleen toeristische kampeermiddelen (tent of caravan) zijn toegestaan;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van recreatie - kampeerterrein – tenten' alleen tenten zijn toegestaan
  2. b. dagrecreatieve voorzieningen;
  3. c. bedrijfsgebonden horeca (kantine), niet zijnde zelfstandige horeca;
  4. d. bedrijfsgebonden detailhandel (kampwinkel), niet zijnde zelfstandige detailhandel;
  5. e. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, watergangen, wegen, parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en overige voorzieningen,

29.2 Bouwregels

29.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van parkeervoorzieningen;
  2. b. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van diverse functies binnen de bestemming `recreatie-kampeerterrein'

29.4 Afwijken van bouwregels

29.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 30 Recreatie - Volkstuin (R-vt)

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Recreatie – Volkstuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor volkstuinen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, paden, watergangen, parkeer- en groenvoorzieningen.

30.2 Bouwregels

30.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing op volkstuinen.

30.4 Specifieke gebruiksregels

Artikel 31 Sport (S)

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. sportvoorzieningen voor veldsporten;
  2. b. per sportcomplex één voorziening voor kinderopvang;
  3. c. een sporthal, ter plaatse van de aanduiding `sporthal';
  4. d. voorzieningen voor terreinonderhoud, ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van sport – terreinonderhoud';
  5. e. de bij de bestemming behorende bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en paden, watergangen en groenvoorzieningen, een en ander met inachtneming van bestaande natuur- en landschapswaarden.

31.2 Bouwregels

31.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

31.4 Specifieke gebruiksregels

31.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 32 Sport - Golf (S-go)

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `sport - golf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het beoefenen van de golfsport;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding `sport – golf - natuur' wordt, naast het beoefenen van de golfsport, nadrukkelijk wordt ingezet op behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuur- en landschappelijke waarden (behoud van deze gronden als onderdeel van de ecologisch structuur);
  3. c. de bij de bestemming behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen, toegangswegen en paden, watergangen en groenvoorzieningen .

32.2 Bouwregels

32.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
  2. b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  3. c. de situering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

32.4 Afwijken van bouwregels

32.5 Specifieke gebruiksregels

32.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

32.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de bestemming `sport – golf' mag worden gewijzigd in de bestemming `sport'.

Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).

Artikel 33 Sport – Handboogschieten (S-hbs)

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `sport - handboogschieten' aangewezen gronden zijn bestemd voor handboogschietbanen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en -paden, watergangen en groenvoorzieningen.

33.2 Bouwregels

33.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

33.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid 33.2.6 voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen.

33.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 34 Sport - Hippisch (S-hip)

34.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `sport – hippisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het beoefenen van de paardensport;
  2. b. manege-activiteiten;
  3. c. bedrijfsmatige pensionstalling van paarden
  4. d. overige bouwwerken, zoals paddocks, tredmolen, mest- en voeropslagen;
  5. e. functiegebonden horeca;
  6. f. kantoren, horeca en sporttotalisator ondersteunend aan de draf- en renbaan Duindigt;
  7. g. bij de bestemming horende overige voorzieningen, zoals: parkeervoorzieningen, erven, toegangs- wegen, watergangen en groenvoorzieningen.

34.2 Bouwregels

34.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
  2. b. bedrijfsgebouwen waarbij kan worden geëist dat:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 1000 m2 mag bedragen;
    2. 2. de situering van bedrijfsgebouwen niet resulteert in het aaneen bouwen van bestaande en nieuwe gebouwen;
    3. 3. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat zij aansluiten bij de aanwezige kavelstructuur en slotenpatroon;
    4. 4. de gebouwen met de langste gevel dwars op de strandwal worden gesitueerd;
    5. 5. de gebouwen zodanig worden gesitueerd dat vanaf de weg doorzichten blijven bestaan naar de achter de gebouwen gelegen functies en terreinen;
  3. c. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  4. d. de situering van parkeervoorzieningen;
  5. e. de situering van paddocks, met het oog op landschappelijk inpassing;
  6. f. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

34.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 34.2.10 voor de bouw van overige bouwwerken tot een bouwhoogte van maximaal 5 m. en voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 10 m.

Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen en van de bestemming zelf.

34.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 35 Sport - Tennis (S-tn)

35.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `sport - tennis' aangewezen gronden zijn bestemd voor tennisbanen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, parkeervoorzieningen toegangswegen en -paden, watergangen en groenvoorzieningen.

35.2 Bouwregels

35.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object;
  2. b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  3. c. de situering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

35.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 35.2.2 voor de bouw van lichtmasten tot een bouwhoogte van maximaal 15 m.

Voorwaarde voor het verlenen van een ontheffing is dat daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en cultuurhistorische waarden van de omliggende bestemmingen.

35.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 36 Tuin (T)

36.1 Bestemmingsomschrijving

36.2 Bouwregels

36.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 37 Verkeer - 1 (V)

37.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. regionale wegen, inclusief in- en uitvoegstroken, busbanen, viaducten, overkluizingen, tunnelbakken;
  2. b. voet-, fiets-, en ruiterpaden;
  3. c. geluidschermen ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van verkeer – geluidwerende voorziening';
  4. d. straatmeubilair, inclusief verkeersregelinstallaties;
  5. e. groenvoorzieningen, bermen en laanbeplanting;
  6. f. water, waterberging;
  7. g. nutsvoorzieningen;
  8. h. overige verhardingen;

37.2 Bouwregels

37.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan een goede landschappelijke inpassing in relatie tot de bestaande verkeersbelangen. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot:

  1. a. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
  2. b. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onover- zichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;
  3. c. de cultuurhistorische waarden in de wegenstructuur: in geval van ingrepen in (delen van) de wegenstructuur die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur moet onderbouwd hoe die waarden in stand gehouden worden;
  4. d. de situering van parkeervoorzieningen.

37.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.

Artikel 38 Verkeer - 2 (V-2)

38.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen voor lokaal ontsluitings- en bestemmingsverkeer;
  2. b. voet-, fiets-, en ruiterpaden en openbare parkeervoorzieningen;
  3. c. een parkeerterrein ter plaatse van de aanduiding `parkeerterrein';
  4. d. een winterpaviljoen ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van verkeer – 2 - winterpaviljoen';
  5. e. een winteropslag ter plaatse van de aanduiding `opslag';
  6. f. straatmeubilair;
  7. g. groenvoorzieningen, bermen en laanbeplanting;
  8. h. water, waterberging;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. overige verhardingen;

38.2 Bouwregels

38.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan een goede landschappelijke inpassing in relatie tot de bestaande verkeersbelangen.

Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot:

  1. a. de verkeersveiligheid: als gevolg van bebouwingsmogelijkheden mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan;
  2. b. de sociale veiligheid: voorkomen dient te worden dat een ruimtelijke situatie ontstaat die onoverzichtelijk, onherkenbaar en niet sociaal controleerbaar is;
  3. c. de cultuurhistorische waarden in de wegenstructuur: in geval van ingrepen in (delen van) de wegenstructuur die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur moet onderbouwd hoe die waarden in stand gehouden worden;
  4. d. de situering van parkeervoorzieningen.
  5. e. daar waar binnen de bestemming `Verkeer-2' sprake is van een gaskaststation moeten de veilig- heidsafstanden ten opzichte van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten, zoals vastgelegd in artikel 3.12 lid 6 van het Activiteitenbesluit, worden aangehouden

38.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 38.2.4 voor het bouwen van maximaal twee gebouwtjes met een oppervlakte van maximaal 6 m² per gebouw en een bouwhoogte van maximaal 3 m. per aaneengesloten parkeerterrein.

Van de belangenafweging die aan een besluit tot ontheffing ten grondslag ligt maken in ieder geval de belangen deel uit die betrekking hebben op de aanwezige landschaps- en natuur-/ecologische waarden en de noodzaak voor het beheer/de exploitatie van het desbetreffende parkeerterrein.

38.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels) van toepassing.

Artikel 39 Water (Wa)

39.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. water(gangen) ;
  2. b. waterberging;
  3. c. oevers;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. de bij de bestemming behorende overige bouwwerken.

De gronden met de bestemming `water' dienen mede voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde landschaps-, natuur- en/of cultuurhistorische waarden.

39.2 Bouwregels

39.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de plaats en de afmetingen van overige bouwwerken in relatie tot de instandhouding van de aan de watergangen eigen zijnde cultuurhistorische waarden. In geval van ingrepen in (delen van) de waterstructuren die onderdeel uitmaken van de cultuurhistorische hoofdstructuur moet onderbouwd hoe die waarden in stand gehouden worden.

39.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 39.2.1 voor:

  1. a. de bouw van nieuwe bruggen waarbij de bouwhoogte inclusief brugleuningen en andere daarmee gelijkt te stellen bouwdelen maximaal 3 m. mag bedragen;
  2. b. Maximaal één steiger per 100 meter waterlooplengte van maximaal 1,50 x 0,60 m. en maximaal 20 cm boven het waterniveau.

Een ontheffing wordt niet eerder verleend dan nadat het advies als bedoeld in lid 39.2.3. is ingewonnen.

39.5 Specifieke gebruiksregels

39.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 40 Water - Zee (Wa-zee)

40.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `water - Zee' aangewezen gronden zijn tot 800 m zeewaarts gemeten uit de Rijksstrandpalenlijn (de genummerde palen op het strand), bestemd voor:

  1. a. zee en strand,
  2. b. voorzieningen ten behoeve van strandrecreatie ter plaatse van de aan duiding `specifieke vorm van water-zee-tijdelijke bebouwing';
  3. c. verkoopkramen ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van water-zee-verkoopkramen';
  4. d. bij de bestemming horende (overige) bouwwerken, terrassen, opslagvoorzieningen en toegangs- paden;

Deze bestemming is mede gericht op het behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde natuur- en landschapswaarden.

40.2 Bouwregels

40.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

In geval van ingrepen in (delen van) de zeereep moet onderbouwd hoe de bestaande natuur- en landschapswaarden in stand gehouden worden én moet recht worden gedaan aan de waterstaats- belangen. Binnen deze bestemming kunnen concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen de zeereep.

40.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

40.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 41 Wonen – 1 (W-1)

41.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Wonen – 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. een koetshuis ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen -1 – koetshuis';
  3. c. een bedrijfserf voor de golfbaan ter plaatse van de aanduiding `erf' (Hoge Klei);
  4. d. werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie;
  5. e. ruimte voor een bed and breakfast, ondergeschikt aan de woonfunctie;
  6. f. een rijbak ter plaatse van de aanduiding `rijbak';
  7. g. het hobbymatig houden van paarden in vrijstaande bijgebouwen, mits wordt voldaan aan de criteria in bijlage 4 bij deze regels;
  8. h. water;
  9. i. bij de bestemming behorende tuinen en erven.

41.2 Bouwregels

41.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object (overigens met inachtneming van het elders in het plan bepaalde);
  2. b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  3. c. de situering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de dakafdekking van gebouwen waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de dakvorm of dakhelling en de nokrichting;
  5. e. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

41.4 Afwijken van bouwregels

41.5 Specifieke gebruiksregels

41.6 Afwijken van de gebruiksregels

In afwijking van het bepaalde in lid 41.5.9 is het hobbymatig houden van paarden op het perceel Deijlerweg 175 toegestaan in de hier aanwezige aangebouwde bijgebouwen.

41.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 42 Wonen – 2 (W-2)

42.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Wonen – 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. een koetshuis ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen - 2 – koetshuis';
  3. c. werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie;
  4. d. ruimte voor een bed and breakfast, ondergeschikt aan de woonfunctie;
  5. e. water;
  6. f. bij de bestemming behorende overige bouwwerken, erven en tuinen.

42.2 Bouwregels

42.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object (overigens met inachtneming van het elders in het plan bepaalde);
  2. b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  3. c. de situering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de dakafdekking van gebouwen waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de dakvorm of dakhelling en de nokrichting;
  5. e. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

42.4 Specifieke gebruiksregels

42.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 42.4.7 onder c voor het gebruik van bijgebouwen voor het hobbymatig houden van paarden. Het verlenen van deze ontheffing is afhankelijk van de planologische consequenties daarvan voor de omliggende gronden, mede gelet op de bestemming daarvan. Bepalend daarbij is de ruimtelijke uitstraling die het gebruik van het betreffende perceel heeft, gezien zijn aard, omvang en intensiteit, waarbij de toetsingscriteria zullen worden aangehouden die zijn opgenomen in de bijlage 4 behorende bij deze regels (criteria voor het hobbymatig houden van dieren in bijgebouwen).

Artikel 43 Wonen - 3 (W-3)

43.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Wonen – 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. meergezinswoningen;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding `specifieke vorm van wonen-3 – serviceflat' zijn op de begane grond ondergeschikte, aan de woonfunctie gerelateerde dienstverlenende functies (zoals een keuken, bibliotheek, centrale ruimte) toegestaan;
  3. c. werkruimtes voor een aan huis verbonden beroep, ondergeschikt aan de woonfunctie;
  4. d. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, ter plaatse van de aanduiding `parkeergarage';
  5. e. bij de bestemming behorende (gemeenschappelijke) tuinen en erven, overige bouwwerken, toegangspaden, parkeervoorzieningen, watergangen en groenvoorzieningen.

43.2 Bouwregels

43.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van gebouwen ten opzichte van monumenten waarbij kan worden geëist, dat:
    1. 1. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de voorgevel;
    2. 2. gebouwen worden opgericht achter de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van de achtergevel;
    3. 3. gebouwen zodanig worden gesitueerd dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de visuele waarde van het te beschermen object (overigens met inachtneming van het elders in het plan bepaalde);
  2. b. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan tenzij bestaand al sprake is van twee in/uitritten;
  3. c. de situering van parkeervoorzieningen;
  4. d. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

43.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 43.2.1 voor het ondergronds bouwen/uitbreiden van een parkeerkelder buiten het bouwvlak (maar binnen het bestem- mingsvlak) voor de woningen in gestapelde vorm, met dien verstande dat:

  1. a. de totale parkeercapaciteit (onder- en bovengronds) maximaal 3 parkeerplaatsen per woning mag bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van een parkeerkelder boven het maaiveld gemeten maximaal 0,80 m. mag bedragen;
  3. c. de bouw c.q. uitbreiding van een parkeerkelder niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de buiten het bouwvlak voor het hoofdgebouw aanwezige landschaps-, natuur- en cultuurhistorische waarden;

43.5 Specifieke gebruiksregels

Artikel 44 Wonen - 4 (W-4)

44.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Wonen – 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonwagenstandplaatsen met de daarbij behorende (overige) bouwwerken, erven en tuinen, toegangspaden en parkeervoorzieningen.

44.2 Bouwregels

44.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.

Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de situering van de in/uitrit, waarbij vast staat dat niet meer dan één in/uitrit is toegestaan;
  2. b. de situering van parkeervoorzieningen;
  3. c. de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de bebouwing binnen de bestemming.

44.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiks- regels van toepassing.

Artikel 45 Wonen – Uit Te Werken (W-u)

45.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Wonen – Uit te werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. extensief wonen;
  2. b. woonstraten, erven, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen;
  3. c. groen- en plantsoenvoorzieningen;
  4. d. water;
  5. e. behoud en versterking van de binnen de bestemming aanwezige landschappelijke en natuurwaarden;

45.2 Uitwerkingsregels

45.3 Bouwregels

45.4 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouw- kundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plandoel- stellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is.

In lid 45.3 is verwezen naar de artikelen 41 en 43 van regels. De nadere eisen uit deze artikelen zijn van overeenkomstige toepassing.

45.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van gebruik gronden en bouwwerken zijn naast het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels tevens de uitwerkingsregels in lid 45.2 uitdrukkelijk van toepassing.

45.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

45.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het wijzigen van het aanlegvergunningenstelsel als bedoeld in lid 45.6.1 waarbij genoemde werken en/of werkzaamheden kunnen worden geschrapt en of werken en/of werkzaamheden kunnen worden toege- voegd indien dit noodzakelijk is ter bescherming van de in het uitwerkingsplan opgenomen bestem- mingen met landschappelijk en/of natuurwaarden.

Indien burgemeester en Wethouders toepassing wensen te geven aan het bepaalde onder a, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in lid 62.2 van artikel 62.

Artikel 46 Leiding-gas (L-g) (Dubbelbestemming)

46.1 Bestemmingsomschrijving

46.2 Bouwregels

46.3 Afwijken van bouwregels

46.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

46.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 47 Leiding-hoogspanning (L-hs) (Dubbelbestemming)

47.1 Bestemmingsomschrijving

47.2 Bouwregels

47.3 Afwijken van bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen over- eenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

47.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

47.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 48 Leiding-riool (L-r) (Dubbelbestemming)

48.1 Bestemmingsomschrijving

48.2 Bouwregels

48.3 Afwijken van bouwregels

48.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

48.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 49 Leiding-water (L-w) (Dubbelbestemming)

49.1 Bestemmingsomschrijving

49.2 Bouwregels

49.3 Afwijken van bouwregels

49.4 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van onbebouwde gronden en overige bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

49.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 50 Waarde – Archeologie 2 (Wr-a2) (Dubbelbestemming)

50.1 Bestemmingsomschrijving

50.2 Bouwregels

50.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 50.2.1 indien:

  1. a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de betrokken archeologische waarden, zoals onder lid 50.3 onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.

50.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

50.5 Beoordeling

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 50.3 en 50.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 51 Waarde – Archeologie 3 (Wr-a3) (Dubbelbestemming)

51.1 50.1 Bestemmingsomschrijving

51.2 Bouwregels

51.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 51.2.1 indien:

  1. a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de betrokken archeologische waarden, zoals onder lid 51.3 onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.

51.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

51.5 Beoordeling

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 51.3 en 51.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 52 Waarde – Archeologie 4 (Wr-a4) (Dubbelbestemming)

52.1 Bestemmingsomschrijving

52.2 Bouwregels

52.3 Afwijken van de bouwregels

Het college van burgemeester en wethouders kan afwijken van het bepaalde in lid 52.2.1 indien:

  1. a. de aanvrager van de afwijking een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, die blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
  2. b. de betrokken archeologische waarden, zoals onder lid 52.3 onder a bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de vergunning een of meer van de onderstaande voorschriften te verbinden:
    1. 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ);
    2. 2. het doen van inventariserend en/of waarderend archeologisch onderzoek zoals boringen, proefsleuvenonderzoek en non-destructief onderzoek (zoals bijvoorbeeld grondradar- en weerstandsonderzoek);
    3. 3. het doen van een archeologische opgraving (behoud ex situ);
    4. 4. begeleiding van de bouwactiviteiten door een deskundige waarbij de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie in acht worden genomen.

52.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

52.5 Beoordeling

Alvorens de gevraagde omgevingsvergunning als bedoeld in lid 52.3 en 52.4 te verlenen, vraagt het bevoegd gezag advies aan de adviseur van het bevoegd gezag.

Artikel 53 Waarde - Cultuurhistorie (Wr-ch) (Dubbelbestemming)

53.1 Bestemmingsomschrijving

53.2 Bouwregels

53.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering van gebouwen en/of voorzieningen als deze eisen gewenst of noodzakelijk zijn in relatie tot de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, stedenbouwkundige, verkeersbelangen en/of de bijzondere waarden van een gebied. Deze waarden zijn beschreven in de toelichting.
Uitgangspunt is dat bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een inpassingsplan ter beoordeling voorligt dat recht doet aan de kwaliteiten van het betreffende (deel)gebied en aan een goede landschappelijke inpassing. Aan de hand van dit inpassingsplan kunnen binnen deze bestemming concreet nadere eisen worden gesteld ten aanzien van:

  1. a. de dakafdekking van gebouwen waarbij eisen kunnen worden gesteld aan de dakvorm of dakhelling en de nokrichting;
  2. b. voor de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies in relatie tot de cultuurhistorische waarden binnen het betreffende deel van het plangebied.

53.4 Specifieke gebruiksregels

Tot gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/ of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast;
  2. b. het bevoegd gezag laat zich bij de beoordeling van het bepaalde in lid 53.4, sub a adviseren door de Commissie Welstand Cultureel Erfgoed (WCE) dan wel een andere door het bevoegd gezag aange- wezen deskundige.

53.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden

53.6 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag is bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestem- mingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming `Waarde – cultuurhistorie' te verwijderen als dat op basis van nader verkregen cultuurhistorische kennis wenselijk is. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed en de WCE.

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).

Artikel 54 Waterstaat - Waterkering (Ws-wk) (Dubbelbestemming)

54.1 Bestemmingsomschrijving

54.2 Bouwregels

54.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, steden- bouwkundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plan- doelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is. Nadere eisen kunnen concreet worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen het plangebied.

54.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaald in lid 54.2 voor het bouwen van (overige) bouwwerken in de beschermingszone van de waterkering, ten dienste van de secundaire bestemmingen als bedoeld in lid 54.1.2, indien en voor zover het bouwen aantoonbaar verenigbaar is met het belang van de in lid 54.1.1 genoemde primaire bestemming. De omgevingsvergunning ingevolge de secundaire bestemmingen wordt niet verleend dan nadat advies is gevraagd aan de beheerder van de waterkering en de bebouwing past binnen de bestemmingsregeling van de betreffende bestemming. Alvorens te beslissen over een omgevingsvergunning wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouw- werken de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden moeten worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

54.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

54.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 55 Waterstaat – Waterstaatkundige Functie (Ws-wf) (Dubbelbestemming)

55.1 Bestemmingsomschrijving

55.2 Bouwregels

55.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de bepalingen van deze voorschriften omtrent de volgende onderwerpen, indien na afweging van de in het geding zijnde belangen, zoals landschappelijke, natuurwetenschappelijke, ecologische, cultuurhistorische, steden- bouwkundige, verkeersbelangen en belangen die direct of indirect te maken hebben met de plan- doelstellingen of de bijzonder waarden van een gebied, het stellen van de hieronder genoemde eisen ten aanzien van de bebouwing redelijk gewenst of noodzakelijk is. Nadere eisen kunnen concreet worden gesteld ten aanzien van de terreininrichting en landschappelijke inpassing van de diverse functies binnen het plangebied.

55.4 Afwijken van bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaald in lid 55.2 voor het bouwen van (overige) bouwwerken ten dienste van de secundaire bestemmingen als bedoeld in lid 55.1.2, indien en voor zover het bouwen aantoonbaar verenigbaar is met het belang van de in lid 55.1.1 genoemde primaire bestemming. De omgevingsvergunning ingevolge de secundaire bestemmingen wordt niet verleend dan nadat de initiatiefnemer voor zijn bouwplannen een positief advies van de waterbeheerder kan overleggen en de bebouwing past binnen de bestemmingsregeling van de betreffende bestemming.

55.5 Specifieke gebruiksregels

Ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken is het bepaalde in artikel 58 (Algemene gebruiksregels) van toepassing.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 56 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 57 Algemene Bouwregels

57.1 Voorkomen strijdigheid door gebouw

Geen gebouw mag worden opgericht, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel een reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.

57.2 Voorkomen strijdigheid door overig bouwwerk of uitvoeren van een werk

Geen overig bouwwerk, werk -geen bouwwerk zijnde- of werkzaamheid mag worden uitgevoerd, indien hierdoor op enig terrein of bouwperceel een situatie zou ontstaan, waarbij aan deze regels niet langer meer zou worden voldaan, dan wel reeds bestaande afwijking zou worden vergroot.

57.3 Regel inzake ondergronds bouwen

Bij de beoordeling van ondergrondse bouwwerken gelden de regels van de bovenliggende bestemming, tenzij in de regels anders is bepaald, dan wel voor de onderlaag een afzonderlijke bestemming is gegeven in welk geval de regels van die bestemming gelden.

57.4 Regels uitstekende delen buiten dakvlak

Van een gebouw, waarvoor een maximum goothoogte is bepaald, mag geen deel uitsteken buiten de denkbeeldige vlakken, die de betreffende gevel snijden ter hoogte van de maximum goothoogte en terugvallen onder hoeken van 45° met de horizon, dan wel de voor het betreffende gebouw in deze regels specifiek bepaalde dakhellingen, met dien verstande dat ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen (die voldoen aan lid 57.5), antennes en schoorstenen, buiten beschouwing blijven.

57.5 Regels inzake dakkapellen

Van dakkapellen, zowel gelegen in het gevel- als op het dakvlak, mag de gezamenlijke breedte per woning en per vlak niet meer bedragen dan 50% van de gevelbreedte. De breedte wordt gemeten langs de voet van de dakkapel. Voor de gevelvlakken of dakvlakken die niet naar de openbare weg zijn gekeerd geldt geen breedtebeperking. Aanvullend gelden de volgende voorwaarden:

  1. a. de afstand van de afgewerkte bovenzijde van de dakkapel reikt niet hoger dan 2,20 m. boven de voet van de dakkapel;
  2. b. de afstand van een dakkapel tot de zijkant van het dakvlak of gevelvlak mag, in horizontale projectie gemeten, nergens minder bedragen dan 0,50 meter;
  3. c. dakkapellen op mansardekappen zijn alleen toegestaan op het onderste dakvlak.
  4. d. Op bijgebouwen zijn geen dakkapellen toegestaan.

Artikel 58 Algemene Gebruiksregels

58.1 Gebruiksbepaling

Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de op de verbeelding aangeven bestemming en deze voorschriften.

58.2 Strijdig gebruik van onbebouwde gronden

58.3 Strijdig gebruik van bouwwerken

58.4 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 59 Algemene Aanduidingsregels

59.1 Milieuzone – waterwingebied en Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

59.2 Veiligheidszone - munitie

59.3 Vrijwaringszone - molenbiotoop

59.4 Wetgevingzone – Natura-2000

59.5 Wetgevingzone – Tracéwet

59.6 Wetgevingzone – Wijzigingsgebied 1

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimtelijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 41 genoemde woonbestemmingen, voor zover gelegen binnen het gebied dat op de verbeelding is aangeduid als `wetgevingszone- wijzigingsgebied 2', mag worden gewijzigd in die zin dat de binnen deze wijzigingslocatie gelegen bouwvlakken mogen worden verplaatst als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  1. a. de geluidsbelasting van geluidgevoelige gebouwen zal niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde of een reeds verkregen hogere grenswaarde;
  2. b. het oppervlakte per bouwvlak wordt niet vergroot, waarbij de bestaande bouwvolumes per bouwvlak mogen worden gehandhaafd;
  3. c. het verplaatsen van een bouwvlak gaat samen met een sterk herstel van het Sterrenbos – plantagiën;
  4. d. er zal geen aantasting van de cultuurhistorische waarden optreden;
  5. e. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig beeld, de milieusituatie en de groenstructuur.

Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).

59.7 Wetgevingzone – Wijzigingsgebied 2

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet op de ruimte- lijke ordening, bevoegd het plan te wijzigen waarbij de in lid 28.1 genoemde bestemming, voor zover op de verbeelding aangeduid als `wetgevingszone-wijzigingsgebied 2' mag worden gewijzigd in de bestem- ming `Sport- golf-natuur', als bedoeld in artikel 32. Dit met inachtneming van de bestaande waarden van het gebied en op voorwaarde dat de nieuwe bestemming een duurzaam functioneren van het gebied als ecologische verbindingszone tussen Lentevreugd en de Papewegse polder niet in de weg staat.
Indien burgemeester en wethouders toepassing wensen te geven aan deze bepaling, dient de procedure te worden gevolgd als omschreven in artikel 62 (Algemene Procedureregels).

Artikel 60 Algemene Afwijkingsregels

60.1

Indien niet op grond van een andere regel ontheffing kan worden verleend, zijn burgemeester en wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de desbetreffende regels in dit plan voor:

  1. a. het afwijken van de voorgeschreven maten en afmetingen tot een maximum van 10%, indien in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen bouwaanvraag, de afwijking noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden; deze ontheffing mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende ontheffing;
  2. b. het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats en de richting van bebouwingsgrenzen of aanduidingen, mits deze nodig zijn in verband met afwijkingen en onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, dan wel nodig zijn in verband met de juiste inpassing van de gebouwen binnen de bebouwingsvlakken, waarbij:
    1. 1. de grenzen met niet meer dan 3 m. mogen worden verschoven of
    2. 2. de grenzen met niet meer dan 5 m. worden verschoven, als burgemeester en wethouders toepassing hebben gegeven aan de procedure als omschreven in artikel 62 (Procedureregels);
      de in dit lid bedoelde ontheffing mag niet leiden tot een feitelijke vergroting van bestemmings- of bouwvlakken;
  3. c. het oprichten van gebouwen ten behoeve van openbaar nut, met dien verstande dat de inhoud niet meer dan 75 m3 en dat de goothoogte niet meer dan 3,50 m. en de bouwhoogte niet meer dan 5 m. mogen bedragen;
  4. d. het oprichten van overige bouwwerken van openbaar nut (o.a. straatverlichting, verkeersgeleiders en/of –borden), met dien verstande dat de hoogte van deze overige bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 meter;
  5. e. de bouw van straatmeubilair binnen bestemmingen waar dit niet rechtens is toegestaan;
  6. f. de bouw van overige bouwwerken ten dienste van de telecommunicatie, mits:
    1. 1. deze overige bouwwerken van geringe horizontale afmetingen zijn;
    2. 2. de bouwhoogte, bij vrijstaande bouwwerken, niet meer dan 40 m. bedraagt, de locatie past binnen het gemeentelijk antennebeleid en burgemeester en wethouders toepassing hebben gegeven aan de procedure als omschreven in artikel 62 (Procedureregels);
    3. 3. de bouwhoogte, in het geval het overig bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de maximaal toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 m. overschrijdt;
  7. g. de bouw van overige bouwwerken ten dienste van het landelijk alarmeringsnetwerk waarbij:
    1. 1. de bouwhoogte bij vrijstaande bouwwerken niet meer mag bedragen dan 25 meter;
    2. 2. de bouwhoogte, in het geval het overig bouwwerk op een ander gebouw wordt geplaatst, de maximaal toegelaten bouwhoogte van dat gebouw met niet meer dan 6 m. overschrijdt;
  8. h. de bouw van bergbezinkbassins met een inhoud van niet meer dan 1000 m³;
  9. i. de bouw van peilputten, behorende bij de (diepinfiltratie van de) waterwinning;
  10. j. het vereiste om binnen de bestemming te voorzien in de eigen parkeerbehoefte, als kan worden aangetoond dat elders structureel over voldoende parkeerruimte kan worden beschikt.
  11. k. voor de bouw van lichtmasten bij paddocks, met dien verstande dat deze bevoegdheid alleen geldt voor paddocks binnen de bestemmingen `Agrarisch-paardenhouderij' en `Agrarisch-paardenfokkerij' en uitsluitend wordt verleend:
    1. 1. bij een aantoonbare functionele noodzaak;
    2. 2. in die situaties waar de paddock ligt in een strook met een sterke functiemenging (zoals de Oostdorperweg, de parallelwegen van de Katwijkseweg en de Rijksstraatweg e.d.);
    3. 3. voor zover deze direct (binnen ca. 100 m.) liggen aan een wijk- of gebiedsontsluitingsweg.

Geen ontheffing zal worden verleend wanneer de paddock:

    1. 1. ligt binnen of grenst aan een woonbestemming;
    2. 2. een min of meer solitaire ligging heeft binnen een agrarische gebiedsbestemming of een natuur- bestemming, waardoor de paddock van grote afstand waarneembaar is (en zodoende een grote uitstraling heeft);
    3. 3. is gesitueerd in een voor verdichting gevoelig gebied, of anderszins de natuur- en of landschapswaarden op onevenredige wijze worden aangetast

60.2 Voorwaarden toepassing afwijkingsregels

Artikel 61 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet de ruimtelijke ordening en in lid 2 van artikel 62 (Procedureregels), het plan te wijzigen, als de wijziging betrekking heeft op:

  1. a. het oprichten van transformatorhuisjes, gemaalgebouwtjes en andere nutsgebouwen met een inhoud van ten hoogste 150 m³, een goothoogte van ten hoogste 3,50 m. en een hoogte van ten hoogste 5 m., die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn en voor zover deze op grond van artikel 60, lid 60.1 onder c, niet kunnen worden gebouwd;
  2. b. het afwijken van de maatvoeringen als opgenomen in de leden “Bouwregels” van de artikelen in Hoofdstuk III met ten hoogste 20%, indien in verband met realisering van de bestemming of inge- komen bouwaanvragen de afwijking gewenst of noodzakelijk is en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan belangen van derden; deze wijzigingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende vrijstelling; uitgangspunt voor de vrijstelling is de normstelling als opgenomen in de leden “Bouwregels” van de artikelen in Hoofdstuk III (bouwmogelijkheden "als recht");
  3. c. het wijzigen van de in het plan gegeven bepalingen omtrent de situering van bedrijfswoningen, de in het plan opgenomen voorwaarde voor wat betreft de afstand tot de bij het bedrijf behorende bebouwing en voor wat betreft de uitweg, als dit noodzakelijk is in verband met voorwaarden die worden gesteld vanuit sectorale wetgeving zoals de maximaal toegestane gevelbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder;
  4. d. een andere situering en/of begrenzing van de bouwpercelen, dan wel bestemmingsgrenzen en bebouwingsvlakken, als bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met ingekomen bouwaanvragen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan, mits de oppervlakte van het betreffende bouwperceel, dan wel bebouwingsvlak met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
  5. e. het wijzigen van gebieden met de bestemming `Agrarisch met waarden- natuur- en landschaps- waarden' naar de bestemming `natuur' als de agrarische activiteiten in het betreffende gebied worden gestaakt.

Alvorens de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast horen burgemeester en wethouders een agrarisch deskundige en/of een deskundige inzake natuur en landschap en/of een deskundige

Artikel 62 Algemene Procedureregels

62.1 Bij toepassing van binnenplanse ontheffingen

Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen ontheffingsbevoegdheden van Burgemeester en Wethouders is de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing.

62.2 Bij toepassing van wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen

Voor zover toepassing wordt gegeven aan de in het plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden en uitwerkingsverplichtingen van Burgemeester en Wethouders dienen de procedureregels van Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht en het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening in acht te worden genomen.

62.3 Bij toepassing van anticipatie op een uitwerking

Voor zover bij deze regels naar dit onderdeel wordt verwezen gelden de procedurevoorschriften Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht.

62.4 Toetsingscriteria bij afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden

Bij toepassing van een afwijkingsregel- en wijzigingsbevoegdheid wordt getoetst aan de volgende algemene criteria:

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 63 Overgangsrecht Bouwwerken

63.1

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning/ omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

63.2

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

63.3

Het eerste lid is niet van toepassing is op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 64 Overgangsrecht Gebruik

64.1

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

64.2

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

64.3

Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

64.4

Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 65 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

Artikel 66 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het “bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015”

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Wassenaar van 7 april 2015.

Voorzitter:

Griffier:

Bijlage 1 Bouwmogelijkheden Binnen Bestemming Wonen-1

Bijlage 1 Bouwmogelijkheden binnen bestemming Wonen-1

Bijlage 2 Staat Van Horeca-activiteiten

Bijlage 2 Staat van horeca-activiteiten

Bijlage 3 Tabel Parkeernormen Conform Asvv 2012

Bijlage 3 Tabel parkeernormen conform ASVV 2012

Bijlage 4 Criteria Voor Het Hobbymatig Houden Van Paarden In Bijgebouwen

Bijlage 4 Criteria voor het hobbymatig houden van paarden in bijgebouwen

Bijlage 5 Veiligheidszones Defensie

Bijlage 5 Veiligheidszones Defensie

Bijlage 6 Uitgangspunten Bij De Toepassing Van Artikel 53 Dubbelbestemming Waarde-cultuurhistorie

Bijlage 6 Uitgangspunten bij de toepassing van artikel 53 dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie

Bijlage 1 Transformatielocaties; Gebiedsspecifieke Uitgangspunten

Bijlage 1 Transformatielocaties; gebiedsspecifieke uitgangspunten

Bijlage 2 Inspraakprocedure En Vooroverleg Ex Art. 3.1.1 Bro

Bijlage 2 Inspraakprocedure en vooroverleg ex art. 3.1.1 Bro

Bijlage 3 Zienswijzen Op Ontwerp Bestemmingsplan Landelijk Gebied 2015

Bijlage 3 Zienswijzen op ontwerp bestemmingsplan Landelijk gebied 2015

Bijlage 4 Overzicht (Ambtshalve) Wijzigingen Bij Vaststelling

Bijlage 4 Overzicht (ambtshalve) wijzigingen bij vaststelling

Bijlage 5 Bijlagenbundel Externe Veiligheid: Kwantitatieve Risico-analyse Bp Ammonslaantje-maaldrift

Bijlage 5 Bijlagenbundel externe veiligheid: kwantitatieve risico-analyse BP Ammonslaantje-Maaldrift

Bijlage 6 Bijlagenbundel Externe Veiligheid: Dgmr-rapport Qra Lpg-tankstation

Bijlage 6 Bijlagenbundel externe veiligheid: DGMR-rapport QRA LPG-tankstation

Bijlage 7 Bijlagenbundel Externe Veiligheid: Aviv-rapport A44/n44

Bijlage 7 Bijlagenbundel externe veiligheid: AVIV-rapport A44/N44

Bijlage 8 Bijlagenbundel Externe Veiligheid: Aviv-rapport Aardgasleiding Clingendael Mei 2014

Bijlage 8 Bijlagenbundel externe veiligheid: AVIV-rapport aardgasleiding Clingendael mei 2014