KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen - 1
Artikel 7 Wonen - 2
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Artikel 10 Algemene Bouwregels
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
Artikel 15 Slotregel
1 Deel A Het Plan
1.1 Inleiding
1.2 Planbeschrijving
2 Deel B Verantwoording
2.1 Ruimtelijke Kader
2.2 Cultuurhistorische Waarden
2.3 Milieu
2.4 Water
2.5 Ecologie
3 Deel C Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak
3.1 Uitvoerbaarheid
3.2 Overleg En Inspraak

Van Teylingenweg 100 in Kamerik

Bestemmingsplan - Gemeente Woerden

Vastgesteld op 11-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Van Teylingenweg 100 in Kamerik' in Kamerik van de Gemeente Woerden;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0632.BPvTeylingenweg100-bVA1 ;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, als een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, direct verbonden met en direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw, bijvoorbeeld via een toegangsdeur;

1.5 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,0 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.6 agrarisch bedrijf

bedrijvigheid, geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, met uitzondering van vissen, wormen en champignons, nader te onderscheiden in:
  1. akker- en tuinbouw: de teelt van gewassen op open grond; daaronder niet begrepen bosbouw, sierteelt en fruitteelt;
  2. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond, waaronder begrepen de teelt van ruwvoedergewassen;

1.7 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.8 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijd;

1.9 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.10 bestaand

  1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  2. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening, of een andere planologische toestemming;

1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bijgebouw

een op zich zelf staand, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, niet verbonden met het hoofdgebouw, maar alleen via het erf bereikbaar, bijvoorbeeld via een aparte toegangsdeur;

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.18 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct steun vindt in of op de grond;

1.20 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending aan particulieren; onder detailhandel is hier geen horeca en geen internetverkoop begrepen;

1.21 erf

het al dan niet bebouwde perceelsgedeelte, direct gelegen bij een woning, ingericht ten dienste van het gebruik van deze woning en indien er een bouwvlak voor hoofdgebouwen aanwezig is, gelegen buiten het bouwvlak;

1.22 erfinrichtingsplan

een plan waaruit blijkt hoe het betreffende erf in het landschap ligt en op welke wijze de kenmerken van de landschapswaarden zijn doorvertaald in de (nieuw aan te leggen) inrichting van het erf;

1.23 erfbebouwing

verzamelnaam voor bouwwerken, op het erf behorende bij een (woon-) bestemming, die ten dienste staan van het hoofdgebouw en die door de ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw, waarbij onderscheid te maken valt tussen: een aanbouw, een uitbouw, een bijgebouw en een overkapping;

1.24 extensieve openluchtrecreatie

vormen van recreatief medegebruik van gronden door middel van al dan niet aangelegde en aanwezige voorzieningen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel- ruiter- en fietspaden, vis-, picknick- en kano-opstapplaatsen;

1.25 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.26 grondgebonden agrarisch bedrijf

een veehouderij-, akkerbouw-, tuinbouw- of fruitteeltbedrijf, dat functioneel geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van de ter plaatse bij het bedrijf behorende grond als agrarisch productiemiddel;

1.27 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwvlak door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, exclusief aan- en uitbouwen;

1.28 karakteristiek hoofdgebouw

hoofdgebouw, aangeduid als 'karakteristiek', dat als cultuurhistorisch waardevol is geïnventariseerd is en de karakteristieke boerderijen, bestaande uit de woning met daaraan vast gebouwd de tot de boerderij behorende bedrijfsruimte (voormalige deel), die als zodanig zijn aangeduid of door een cultuurhistorisch deskundige, zoals de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Erfgoed als zodanig is aangewezen;

1.29 noodzakelijke ontsluiting

maximaal een ontsluiting per oorspronkelijk verkavelingsperceel. Bestaande ontsluitingen en ontsluitingen noodzakelijk voor het beheer en gebruik van gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.30 normaal beheer en onderhoud

onderhoud dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.31 nutsvoorziening

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties;

1.32 onderkomen

een voor verblijf geschikt, al dan niet aan zijn bestemming onttrokken, vaar- of voertuig, ark of caravan, voor zover dat/die niet als een bouwwerk is aan te merken, alsook een tent;

1.33 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestaande uit een kap met maximaal 1 wand;

1.34 peil

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende, afgewerkte maaiveld, maar niet hoger dan de hoogte van de kruin van die weg in geval het bouwwerk aan een weg gelegen is;

1.35 permanente bewoning

bewoning door eenzelfde persoon, gezin of andere groep van personen, die één huishouden vormen, van een ruimte als hoofdwoonverblijf, waarbij niet aannemelijk is of kan worden gemaakt dat elders daadwerkelijk over een hoofdwoonverblijf wordt beschikt;

1.36 seksinrichting

een inrichting, bestaande uit een of meer voor publiek toegankelijke, besloten ruimten, waarin bedrijfsmatig of op een daarmee vergelijkbare wijze, seksuele handelingen worden verricht; onder een hiervoor bedoelde inrichting wordt in elk geval verstaan een parenclub en een prostitutiebedrijf, al of niet in combinatie met elkaar;

1.37 uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in dat hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat;

1.38 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.39 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.40 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de permanente huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

ter hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer, tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van scheidsmuren;

2.6 de oppervlakte van een overig bouwwerk

de horizontale projectie van alle delen van het bouwwerk binnen de omtrekslijn;

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf;
  2. de instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden karakteristiek verkavelingspatroon en openheid;
  3. voor zover de sub b bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast: extensieve openluchtrecreatie als ondergeschikte nevenactiviteit van de agrarische bedrijfsvoering;
met daarbij behorende:
  1. erfbeplanting;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. erven en terreinen;
  4. wegen en paden;
  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.2 Bouwregels

Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegelaten, met uitzondering van overkappingen, bouwwerken voor mestopslag, andere silo's en tunnelkassen en met een maximale bouwhoogte van 2m.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. dagrecreatief gebruik;
  2. groenvoorzieningen;
  3. open gronden;
  4. de instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden;
  5. watergangen en waterpartijen.

4.2 Bouwregels

Op de in artikel 4 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan:
  1. lichtmasten en andere palen en masten 10 m;
  2. erfafscheidingen in de vorm van een haag 1,2 m;
  3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. watergangen;
  2. waterberging en waterhuishouding;
  3. taluds en bermen;
  4. bruggen en dammen voor zover in overeenstemming het in bijlage 2 opgenomen inrichtingsplan;
  5. de instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden;
  6. nutsvoorzieningen;

5.2 Bouwregels

Op de in artikel 5 lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels

Ten behoeve van de noodzakelijke ontsluiting is een dam met duiker toegestaan in andere watergangen dan een hoofdwatergang, mits de waterhuishouding hierdoor niet belemmerd wordt.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Wonen - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. tuinen en erven;
  3. ontsluitingsverharding;
  4. de instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden;
  5. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeren.

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. woningen en hoofdgebouwen, uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. erfbebouwing en overkappingen uitsluitend achter het verlengde van de voorgevel van betreffende woning;
  3. maximaal 1 woning per bouwvlak;
  4. erfbebouwing en overkappingen met een maximum van 50 m² per woning;
  5. de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  6. de goot- en bouwhoogte van erfbebouwing en overkappingen mogen niet meer bedragen dan 3 meter maximum goothoogte, respectievelijk 6 meter maximum bouwhoogte;
  7. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m voor erfafscheidingen en 12 m voor overige bouwwerken;
  8. de nokrichting dient evenwijdig te zijn aan het verkavelingspatroon;
  9. de dakhelling van de gebouwen en overkappingen mag niet minder respectievelijk meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'minimale – maximale dakhelling (graden)' aangegeven;
  10. de afstand van gebouwen tot de naburige eigendomsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 7 Wonen - 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen;
  2. tuinen en erven;
  3. ontsluitingsverharding;
  4. instandhouding van de waardevolle bebouwing, ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek';
  5. de instandhouding van de aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschapswaarden;
  6. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals groen, water, nutsvoorzieningen en parkeren.

7.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. woningen en hoofdgebouwen, uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken;
  2. maximaal 1 woning per bouwvlak;
  3. erfbebouwing en overkappingen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’ met een maximum van 50 m² per woning;
  4. de goot- en bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' respectievelijk 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  5. de hoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 2 m voor erfafscheidingen en 12 m voor overige bouwwerken;
  6. de dakhelling van de gebouwen en overkappingen mag niet minder respectievelijk meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'minimale – maximale dakhelling (graden)' aangegeven;
  7. de nokrichting dient evenwijdig te zijn aan het verkavelingspatroon, met uitzondering van het als 'karakteristiek' aangeduide hoofdgebouw waar de bestaande nokrichting gehandhaafd dient te worden;
  8. de afstand van gebouwen tot de naburige eigendomsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  1. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' is het overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, verboden bouwwerken te slopen;
  2. burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 7 lid 4 sub a indien handhaving van de bestaande bebouwing in redelijkheid niet van de eigenaar kan worden gevergd.
  3. alvorens van het bepaalde in artikel 7 lid 4 sub a af te wijken, wordt voorafgaand een advies ingewonnen bij de gemeentelijke monumentencommissie.
  4. het verbod als bedoeld in artikel 7 lid 4 sub a geldt niet voor zover het betreft bouwwerkzaamheden ten behoeven van het onderhoud van het pand.

Artikel 8 Waarde - Archeologie 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de aanwezige of verwachte archeologische waarden.

8.2 Bouwregels

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3 Algemene Regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene Bouwregels

10.1 Ondergronds bouwen

De regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen zijn in geval van ondergrondse bouw van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:
  1. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil;
  2. ondergrondse bouw is uitsluitend toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen vergunde of vergunningsvrije gebouwen (bij een verticale projectie);
  3. de afstand tot perceelsgrenzen tenminste 3 m bedraagt, met dien verstande, dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelsgrens mag worden gebouwd;
  4. het zij- en achtererf van de woning voor niet meer dan 50% bebouwd wordt;
  5. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  6. het gebouwde deel van de toegang tot de kelder (trap of hellingbaan) niet op het voorerf mag worden gebouwd.

Artikel 11 Algemene Gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

  1. Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te doen of laten gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan bepaalde.
  2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik of het laten gebruiken van gebouwen en/of onbebouwde gronden als:
    1. seksinrichting en raam- en straatprostitutie;
    2. opslagplaats voor vaten en kisten en containers, als dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, grond- en baggerspecie, anders dan voor normaal gebruik van de gronden;
    3. uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen;
    4. buitenopslag met uitzondering van terrassen en bijbehorende voorzieningen;
    5. het gebruik van gronden voor het beproeven van voertuigen, voor het racen of crossen met motorvoertuigen of bromfietsen en voor het beoefenen van de modelvliegtuigsport;
    6. het gebruik van gronden als paardenbak;
    7. het gebruik van gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze is opgenomen in de 'Nota parkeernormen gemeente Woerden' (vastgesteld d.d. 2 september 2014) en diens rechtsopvolger(s).

11.2 Parkeren

11.3 Inrichtingsplan

Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in deze regels ten behoeve van:
  1. het in geringe mate afwijken ten aanzien van bouwgrenzen, hoogtescheidingslijnen en overige aanduidingen in het horizontale vlak, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 3 m;
  2. het afwijken van de voorgeschreven maatvoering van bouwwerken (waaronder goothoogte, hoogte, grondoppervlakte, onderlinge afstand, afstand tot perceelsgrenzen), eventueel met een overschrijding van de bouwgrens, mits deze afwijkingen niet meer bedragen dan 10% van de in het plan voorgeschreven maten en dit bouwtechnisch noodzakelijk wordt geacht in verband met de uitoefening van het in het plan toegestane gebruik;
  3. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m³ en de goothoogte ten hoogste 3,0 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd.

Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op een andere situering en/of begrenzing van de aanduidingen en bestemmingsgrenzen mits het inrichtingsplan overeenkomstig wordt gewijzigd en de gemeentelijke stedenbouwkundige hierover positief adviseert.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste artikel met maximaal 10%;
  3. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Dit bestemmingsplan kan worden aangehaald onder de titel bestemmingsplan 'Van Teylingenweg 100 in Kamerik' van de Gemeente Woerden.

1 Deel A Het Plan

1.1 Inleiding

1.1.1 Aanleiding en doel

Een boerenbedrijf aan de Van Teylingenweg 100 in Kamerik (gemeente Woerden) heeft haar functie als agrarisch bedrijf verloren. De gronden van het bedrijf zijn inmiddels al gedeeltelijk verkocht aan de gemeente Woerden.
Het beëindigen van de agrarische functie betekent dat de aanwezige bedrijfsbebouwing op het perceel haar nut verliest. In ruil voor de sloop van de bedrijfsbebouwing worden 3 extra woningen gerealiseerd. Deze ontwikkelingen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan, waarin de locatie de bestemming 'Agrarisch- landschappelijke waarden' heeft. Om die reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.
Het voorliggende initiatief past binnen hetgeen besproken is met de Commissie Ruimtelijke kwaliteit & Erfgoed Woerden (mandaatoverleg d.d. 27 september 2016). Mede op basis hiervan heeft de gemeente Woerden in haar brief van 23 november 2016 ('Uitkomst haalbaarheidsonderzoek Van Teylingenweg 100 in Kamerik') in beginsel positief gereageerd op het onderhavige initiatief. In dat verband is onder andere geëist dat de bestaande karakteristieke woonboerderij behouden blijft. Tevens dient rekening gehouden te worden met de stedenbouwkundige randvoorwaarden van de gemeente. Dit is nader uitgewerkt in een inrichtings- en beeldkwaliteitplan, waarover de Commissie Ruimtelijke kwaliteit & Erfgoed zich in de vergadering van 15 augustus 2018 positief heeft uitgelaten.

1.1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordzijde van de kern Kamerik. Het plangebied behelst een bestaand agrarisch perceel met daarop een karakteristieke boerderijwoning en agrarische bedrijfsopstallen. Het perceel heeft twee inritten aan de Van Teylingenweg.
Het perceel bevindt zich aan de Kamerikse Wetering, met aan de ene zijde de Van Teylingenweg en aan de andere zijde Mijzijde. Het onderhavige perceel maakt onderdeel uit van een bebouwingslint, met ook doorzichten naar het achterliggende gebied. Direct ten noorden van het plangebied bevindt zich de begraafplaats van Kamerik.
De plangrens van het voorliggende bestemmingsplan sluit aan de noord- en westzijde aan op de grens van de beheersverordening Kern Kamerik en kern Kanis. Ter hoogte van Van Teylingenweg 75 wordt de kadastrale grens gevolgd, terwijl de verdere zuid- en de oostgrens gevormd wordt door de begrenzing van nieuwe ontwikkeling.
afbeelding
Ligging plangebied (Bron: google maps)
afbeelding
Contouren plangebied (Bron: google maps)

1.1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het vigerend bestemmingsplan voor het plangebied, waar de nieuwe woningen geprojecteerd zijn, is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld'. Het plan is vastgesteld op 3 juli 2008. Verder is het bestemmingsplan 'Landelijk gebied Woerden, Kamerik, Zegveld, herziening 2' van toepassing. Deze herziening is vastgesteld op 26 april 2012.
Voorts is het op 24 mei 2017 vastgestelde Parapluherziening Parkeernormen Woerden van toepassing.
Ter plaatse kennen de gronden de bestemming 'agrarisch- landschappelijke waarden'. Er is een ruim bouwvlak aangegeven, nader aangeduid met 'klein agrarisch bedrijf' (kab), op basis waarvan Burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen voor het bouwen van bedrijfsbebouwing. De arcering binnen het bouwvlak betreft de aanduiding 'bedrijfswoning'. Tevens is die bedrijfswoning voorzien van de aanduiding 'karakteristiek hoofdgebouw', gericht op de instandhouding van de waardevolle bebouwingskenmerken en -elementen
van de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
afbeelding
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Landelijk gebied Woerden Kamerik Zegveld'

1.1.4 Leeswijzer

Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen. Een toelichting, planregels en een verbeelding. De toelichting is weer opgeknipt in drie delen, zijnde: Deel A het plan, Deel B de verantwoording en Deel C de uitvoerbaarheid. Met deze indeling wordt aangesloten bij de Woerdense standaard voor bestemmingsplannen.
Deel A geeft een inleiding op het bestemmingsplan, beschrijft de ligging van het plangebied en het geldende bestemmingsplan. Tevens wordt het initiatief nader toegelicht, als ook de wijze van bestemmen.
Deel B omvat de verantwoording. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de (milieu-)technische haalbaarheid van het plan. Het betreft de milieuaspecten als ecologie, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, etc., maar ook aspecten als volkshuisvestiging verkeer en parkeren. In dit hoofdstuk wordt verantwoord waarom en hoe het plan ruimtelijk ordeningstechnisch inpasbaar is op de locatie.
Deel C omvat tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. De economische uitvoerbaarheid geeft aan of het plan ook in financieel opzicht uitvoerbaar is. De maatschappelijke uitvoerbaarheid beschrijft de consultatie met wettelijk vooroverlegpartners en belanghebbenden zoals omwonenden.

1.2 Planbeschrijving

1.2.1 Ruimtelijk structuur

Het plangebied maakt deel uit van het landelijk gebied ten noorden van Woerden, aan de noordelijke rand van Kamerik. De omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door uitgestrekte weilanden, houtkaden, geriefbosjes, veenplassen en kronkelende rivierstroompjes. Kamerik ligt in het veenweidegebied. Typerend voor dit gebied zijn de kavelpatronen (slagenlandschap): lange, smalle kavels met waterlopen daartussen. Het veenontginningslandschap heeft een grote cultuurhistorische waarde.
De kern Kamerik is ontstaan langs de in noord-zuidrichting gelegen Kamerikse Wetering. Deze waterloop is gegraven als basis voor de ontginningen van het gebied. De Kamerikse wetering wordt voor het eerst genoemd in een akte uit 1130. Langs de wetering is aan beide zijden een langgerekt lint van vrijstaande bebouwing tot stand gekomen. Later, vanaf de jaren vijftig van de twintigste eeuw, is er aan de oost- en westzijde van de kern woningbouw gerealiseerd. Het oudste gedeelte, ter plaatse van de vernauwing van de Kamerikse Wetering, is in 1966 aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Het plangebied ligt op de rand van de oude kern langs wetering.
Het gebied aan weerszijden van de dorpskern wordt als gebied met agrarisch- landschappelijke waarden gekenmerkt. Deze landschappelijke waarde komt vooral tot uitdrukking in de openheid van het landschap en de kavelstructuur. Deze openheid kenmerkt het plangebied zelf slechts ten delen omdat het deels bebouwd is. De kavelstructuur is wel als kenmerkend aan te merken door de kleinschalige verkaveling die bepaald wordt door het patroon van sloten.
Situatie in het plangebied
Op het perceel Van Teylingenweg 100 zijn in de loop van de tijd diverse opstallen toegevoegd. Zo is er aan de woning een stal gebouwd die tot aan de sloot aan de zuidzijde reikt. Eerder stond hier een rijk gedetailleerde wagenschuur (zie onderstaande foto uit het begin van de twintigste eeuw).
afbeelding
Oude luchtfoto van Van Teylingenweg 100
afbeelding
Bestaande situatie; zicht vanaf Mijzijde (bron: Street View Maps.nl)
Gezien vanaf de openbare weg domineren de bijgebouwen het beeld. Dat houdt verband met de plaatsing van een aantal bijgebouwen haaks op de verkavelingsrichting. Daarbij worden zichtlijnen op het achterliggende gebied geblokkeerd. De bijgebouwen zijn in verschillende stijlen uitgevoerd, waarmee het geheel rommelig overkomt. Bovendien komt het fraaie woonhuis hiermee niet volledig tot zijn recht.
Ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling zullen de bestaande opstallen worden verwijderd. Op onderstaande afbeelding is aangegeven om welke opstallen het gaat. De karakteristieke woning blijft behouden.
afbeelding
Bestaande situatie met opstallen

1.2.2 Stedenbouwkundig opzet

Voor de onderhavige locatie is een stedenbouwkundig opzet gemaakt. Hierbij is gekeken naar de inrichting en vormgeving van het gebied. Daarnaast is rekening gehouden met randvoorwaarden vanuit het beleidskader (toelichting paragraaf 2.1 ) en milieuhygiënische aspecten en watercompensatie-eisen (toelichting paragraaf 2.4).

1.2.3 Planmethodiek

De planmethodiek is afgestemd op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012. Vervolgens is zoveel als mogelijk aangesloten op de gemeentelijke standaard. Hierbij is tevens aangesloten bij recente bestemmingsplannen in de gemeente Woerden.
Verbeelding
Op de verbeelding wordt met lijnen, coderingen en arceringen aan gronden een bepaalde bestemming toegekend. Binnen een bestemmingsvlak zijn op de verbeelding met aanduidingen nadere regels aangegeven. De verbeelding is volgens IMRO 2012 getekend. Dit is een eenduidige en technische methode voor het tekenen van kaarten. Hiermee kan ruimtelijke informatie eenvoudig digitaal uitgewisseld worden met andere overheden en samenwerkingspartners. Tevens maakt deze methode het mogelijk om het plan via internet te raadplegen.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In dit hoofdstuk zijn de begrippen verklaard die gebruikt worden in hoofdstuk 2. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel 'Wijze van meten' opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de in het plan voorkomende bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke bouwregels er gelden. De volgende bestemmingen komen in onderhavig bestemmingsplan voor: 'Agrarisch met waarden', 'Groen', 'Water', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
De bestemming 'Agrarisch met waarden' is opgenomen voor de resterende gronden van het voormalige agrarische bouwvlak en het zuidelijke perceelsgedeelte. De regeling is afgestemd op het bestemmingsplan 'Buitengebied Harmelen'. Binnen het plangebied komt geen agrarisch bouwblok meer voor. Er zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, met uitzondering van overkappingen en bouwwerken voor mestopslag, andere silo's en tunnelkassen.
De bestemming 'Groen' is opgenomen voor een zone van 10 meter langs het water op kavel II en III. Deze zone dient vrij te blijven, met het oog op het vrije zicht naar het achterliggende landschap. Er zijn binnen deze bestemming erfafscheidingen in de vorm van een haag met een maximale hoogte van 1,2 meter toegestaan.
De bestemming 'Water' is opgenomen voor de bestaande watergangen in het plangebied, zoals die zijn aangegeven op de Legger van het waterschap, en het nieuw aan te leggen water. Binnen deze bestemming zijn bruggen en kunstwerken ten behoeve van het wegverkeer toegelaten, zover deze in overeenstemming zijn met het inrichtingsplan.
De bestemming 'Wonen - 1' is opgenomen voor de meest noordelijke (nieuwe) woning in het plangebied. Op de verbeelding is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen het hoofdgebouw gesitueerd moet worden. Tevens zijn de maximale goot- en bouwhoogte en de minimale en maximale dakhelling aangegeven. Er wordt ruimte geboden voor erfbebouwing (aan- en uitbouwen en bijgebouwen), conform de in de gemeente Woerden gehanteerd algemene bouwregels.
De drie woningen die samen het boerenensemble vormen, zijn geregeld in de bestemming 'Wonen - 2'. Deze verbijzondering houdt verband met het feit dat de bijgebouwen geclusterd worden gerealiseerd in een gezamenlijke kapschuur. Hiervoor is de aanduiding 'bijgebouwen' opgenomen. Op de rest van de gronden zijn geen bijgebouwen of overkappingen toegelaten. Verder is het bestaande hoofdgebouw aangeduid als 'karakteristiek', gericht op de instandhouding van het cultuurhistorisch waardevolle hoofdgebouw.
Binnen de woonbestemmingen is het, conform het gemeentelijk beleid, ook toegestaan een aan huis verbonden beroep uit te oefenen.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt gehanteerd voor de woonheuvel (inclusief een buffer) met een hoge verwachting. Aangezien er nog geen definitieve waardestelling van de woonheuvel is uitgevoerd, worden geen vrijstellingsgrenzen opgenomen. Uit het archeologisch onderzoek blijkt voorts dat voor de rest van het plangebied geen aanvullende archeologische maatregelen vereist zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Dit hoofdstuk bevat regels welke op de bestemmingen van hoofdstuk 2 van toepassing zijn.
Anti-dubbeltelregel
In deze bepaling is vastgelegd dat grond die in aanmerking moest worden genomen bij het verlenen van een omgevingsvergunning, waarvan de uitvoering heeft plaatsgevonden of alsnog kan plaatsvinden, bij de beoordeling van een andere aanvraag om omgevingsvergunning niet opnieuw in beschouwing mag worden genomen.
Algemene bouwregels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels opgenomen die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Binnen deze regels is ook de erfbebouwing (aan- en bijgebouwen) en het toepassen van kappen, dakopbouwen, dakkapellen en luifels geregeld. Tevens gaat het daarin over ondergronds bouwen, erfafscheidingen, zwembaden, jacuzzi's en vijvers en over vlaggenmasten en palen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is een algemeen verbod op strijdig gebruik opgenomen, en wordt een aantal voorbeelden genoemd wat in ieder geval als strijdig gebruik wordt beschouwd. Tevens is hier een voorwaardelijke verplichting opgenomen om veilig te stellen dat voldoende parkeergelegenheid (op eigen terrein) wordt gerealiseerd.
Daarnaast is een koppeling gelegd met het inrichtingsplan; dat de inrichting van het plangebied overeenkomstig het inrichtingsplan binnen 5 jaar na een onherroepelijke vergunning wordt uitgevoerd en in stand wordt gehouden. Afwijken is slechts mogelijk indien de gemeentelijke stedenbouwkundige hierover positief adviseert.
Algemene afwijkingsregels
Het betreft hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd.
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het bestemmingsplan worden aangehaald.

2 Deel B Verantwoording

2.1 Ruimtelijke Kader

2.1.1 Rijksbeleid

2.1.2 Provinciaal Beleid

2.1.3 Gemeentelijk beleid

2.2 Cultuurhistorische Waarden

2.2.1 Archeologie

2.2.2 Cultuurhistorische waarden

2.3 Milieu

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.).

2.3.1 Milieueffectrapportage

2.3.2 Geluid

2.3.3 Luchtkwaliteit

2.3.4 Externe Veiligheid

2.3.5 Bodemkwaliteit

2.3.6 Milieuzonering

2.3.7 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen drinkwatertransportleidingen, rioolleidingen of gasleidingen aanwezig die planologisch van belang zijn. Er zijn geen kabels of leidingen aanwezig die een belemmering vormen voor de planontwikkeling.

2.3.8 Duurzaamheid

Het Rijk sluit aan bij de Europese doelstelling om te komen tot een 20 % reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. In 2020 dient verder de bijdrage van duurzame energie 14 % van het totale energieverbruik te zijn. De gebouwde omgeving is goed voor 30 % van het totale energieverbruik in Nederland, heeft een groot besparingspotentieel en kan daardoor een belangrijke bijdrage leveren aan het realiseren van de bovengenoemde doelstellingen, ook op de langere termijn.
Nederland in 2050 vrij van aardgas
Op 7 december 2016 is de energieagenda gepubliceerd door minister Kamp. De agenda schetst het beleid na 2023 dat moet leiden tot een vrijwel CO2-neutrale economie in Nederland in 2050. De agenda beschrijft de overgang naar een gasloze maatschappij. Verwarming van huizen en kantoren zal worden overgenomen door duurzame energiebronnen en koken zal in de toekomst uitsluitend nog elektrisch gebeuren. Per 1 juli 2018 worden nieuwbouwwoningen in beginsel gasloos gerealiseerd.
Wettelijk toetsingskader
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid en milieu in hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de provincie Utrecht beleid opgesteld voor duurzaamheid.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is vastgelegd in de Provinciale Structuurvisie 2013-2028. Bijbehorende kaders zijn vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013. Hierin staat voor nieuwe ontwikkelingen binnen het stedelijk gebied dat het ruimtelijk plan een beschrijving moet bevatten van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
Bij zowel het bouwen als renoveren van woningen is het van belang dat nagedacht wordt over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad van Woerden heeft op 30 oktober 2014 de motie 'Duurzaam met een doel' aangenomen waarin de volgende ambitie is verwoord: In 2030 is gemeente Woerden een CO2-neutrale gemeente. In het actieplan CO2-neutraal 2030 Woerden wordt gesteld dat vanaf 2018 alle nieuwbouw CO2 neutraal wordt gebouwd.
Energie (EPC)
De rijksoverheid stimuleert duurzaam bouwen vooral op het aspect energie. Sinds 1995 worden in het Bouwbesluit eisen gesteld ten aanzien van de energiezuinigheid van een gebouw. De energie efficiëntie wordt uitgedrukt in de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Vanaf 1 januari 2015 geldt voor woningen een wettelijke EPC van 0,4. In 2020 wordt deze verder aangescherpt en streeft men naar een EPC = 0,0. Bij een EPC van 0 is een gebouw energieneutraal.
Milieuprestatie Gebouw (MPG)
Vanaf 2013 geldt vanuit het Bouwbesluit de verplichting om bij de aanvraag omgevingsvergunning Bouwen een berekening aan te leveren van de Milieuprestatie van een gebouw. De verplichting geldt voor alle woningen, woongebouwen en kantoorgebouwen (groter dan 100 m²).
GPR Gebouw
Het instrument GPR Gebouw vertaalt concrete maatregelen in een prestatiescore voor duurzaam bouwen. GPR Gebouw is opgebouwd uit vijf verschillende thema’s: energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde. Scores variëren van 0 t/m 10. De gemeente Woerden heeft haar beleid t.a.v. duurzaam bouwen gebaseerd op de scores van dit instrument.
Planspecifiek
De gemeente Woerden streeft naar duurzame ontwikkelingen. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij dit streven. Qua duurzaamheid is in het plan nu opgenomen dat de EPC voldoet aan de norm van 0,4, conform het bouwbesluit. Hiermee wordt in de basis voldaan aan de geldende EPC-eis.
Er zijn velerlei duurzame maatregelen mogelijk, zoals het zongericht bouwen en de toepassing van warmtepompen, PV-panelen, extra isolatie, warmteterugwinning of energiezuinige ventilatiesystemen. Dit zal nader worden uitgewerkt in het kader van de omgevingsvergunningen voor het bouwen.

2.4 Water

2.4.1 Huidige situatie

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.
Het doel van de waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In de integrale watervergunning gaan zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) op in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden staat de komende jaren voor een aantal vraagstukken voor het regionale waterbeheer. Het gaat dan om het voorkomen van wateroverlast, het integraal afwegen van alle functies en belangen bij het waterbeheer en het realiseren van schoon water. Deze opgaven worden voor diverse gebieden uitgewerkt in een watergebiedsplan.
Waterbeheerplan
Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing. In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De hoofdthema's zijn:
  • waterveiligheid;
  • voldoende water;
  • gezond water;
  • gezuiverd afvalwater;
  • genieten van water.

2.4.2 Watertoets

De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. Waterstaatkundig gezien ligt het plangebied binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. In het gebied zijn zij verantwoordelijk voor de waterhuishouding: het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer en de zorg voor de waterkeringen. In het kader van het artikel 3.1.1 Bro overleg zal het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden formeel om een reactie op het plan worden gevraagd. Hieraan voorafgaand is reeds overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap. Tevens is op 27 november 2018 de Digitale Watertoets ingevuld.

2.4.3 Conclusie

Voldaan wordt aan de eisen van het Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. Watercompensatie is niet noodzakelijk.

2.5 Ecologie

2.5.1 Kader

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.

2.5.2 Onderzoek

Er is in het plangebied een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, nr. BE/201/239/r, d.d. 22 maart 2018 (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 6.).
In het onderzoek is uitgegaan van:
  • Sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing: sloopwerkzaamheden en afvoer materiaal;
  • Doortrekken zuidoostelijke sloot: graafwerkzaamheden en afvoer materiaal;
  • Egaliseren terrein; graafwerkzaamheden en grondtransport;
  • Terrein bouwrijp maken: aanbrengen puinbed, aanleg nutsvoorzieningen e.d.;
  • Realisatie drie woningen en twee bijgebouwen: algemene bouwwerkzaamheden;
  • Revitalisatie terrein: algemene hoveniers- en overige werkzaamheden.
Overigens is de situatie waarvan in het ecologisch onderzoek werd uitgegaan sindsdien enigszins gewijzigd. Zo wordt in het onderzoek uitgegaan van de demping van de sloot ten zuiden van de woning, maar dat is niet meer van toepassing; de betreffende sloot wordt niet gedempt. De aanpassingen die sindsdien zijn doorgevoerd hebben voorts geen gevolgen voor de conclusies uit het onderzoek.
Uit het onderzoek blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. Maar het plangebied heeft aannemelijk geen essentiële betekenis voor soorten die behoren tot het beschermingsregime habitatrichtlijnsoorten, vogelrichtlijnsoorten of overige soorten. Gedurende de werkzaamheden kan geschikt habitat ontstaan voor de rugstreeppad. Voor de start van de werkzaamheden dient de planlocatie ontoegankelijk gemaakt te worden voor deze soort.
De planlocatie en directe omgeving is geschikt als foerageergebied van vleermuizen. Vaste rusten verblijfplaatsen van de vleermuis zijn mogelijk aanwezig in de woning. Deze worden, gedurende de werkzaamheden, niet beschadigd. De beoogde ontwikkelingen leiden niet tot significante verslechtering van het foerageergebied. Huismussen kunnen mogelijk rondom de woning voorkomen. Deze blijft echter behouden waardoor er, behoudens tijdelijke verstoring, geen negatief effect optreed voor de huismus.
De locatie maakt mogelijk onderdeel uit van het leefgebied van algemene amfibieën, vissen, zoogdieren en algemene broedvogels. Tijdens de werkzaamheden dient er gelegenheid gegeven te worden aan de aanwezige dieren om zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden en de afstand tot gebieden is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.
afbeeldingOverzicht van de functie van het plangebied voor beschermde flora en fauna alsmede de verwachtte effecten naar aanleiding van de beoogde ingrepen en de eventueel daarop te nemen vervolgstap
Uitvoerbaarheid
De voorgenomen sloop en nieuwbouw leiden niet tot aantasting van beschermde gebieden. Voor de start van de werkzaamheden en tijdens de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de in toelichting paragraaf 2.5.3 genoemde maatregelen. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wnb, overige soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkeling (vrijstellingsbesluit).
Ondanks dat de werkzaamheden mogelijk tijdelijk het plangebied verminderd geschikt maken voor foeragerende vleermuizen, bestaan er nog meer dan voldoende vergelijkbare foerageergebieden in de directe omgeving waar de dieren naar kunnen uitwijken. Bovendien is in de toekomstige situatie het plangebied weer vergelijkbaar qua geschiktheid voor foeragerende vleermuizen. Wezenlijke negatieve effecten zijn daarom voldoende uitgesloten.

2.5.3 Maatregelen

Te treffen maatregelen:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Voor de start van de werkzaamheden dient het terrein ontoegankelijk gemaakt te worden voor de rugstreeppad. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
  • De graafwerkzaamheden rondom de sloten (het doortrekken van de sloot ten zuidoosten van de woning) dienen buiten de voortplantingsperiode van de heikikker (half februari tot eind augustus) plaats te vinden. Als de werkzaamheden voor half februari starten en na half februari doorlopen, moet het plangebied tijdig worden afgeschermd om te voorkomen dat de heikikker het plangebied binnen kan komen. (afscherming moet ook voor de rugstreeppad plaatsvinden, dus dit kan mogelijk worden gecombineerd). Een alternatief is dat de werkzaamheden voor half februari worden afgerond (maar na augustus worden gestart).
  • De graafwerkzaamheden rondom de sloten dienen vanuit de planlocatie gedaan te worden, omdat betreding van de veenweides met zwaar materieel kan potentieel tot schade leiden voor de heikikker.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden bij voorkeur minimaal verlichten en hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel) en de werkzaamheden in de periode april-oktober tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (medio maart t/m medio juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Indien dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

2.5.4 Conclusie

De sloop van de agrarische bedrijfsbebouwing en nieuwbouw van drie woningen met bijgebouwen aan de Van Teylingenweg 100 te Kamerik is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro). De beoogde ontwikkeling zal niet zal leiden tot overtreding van de Wet natuurbescherming, mits aan een aantal maatregelen wordt voldaan. Om het uitvoeren van de maatregelen te waarborgen dienen deze te worden opgenomen in de omgevingsvergunning.

3 Deel C Uitvoerbaarheid, Overleg En Inspraak

3.1 Uitvoerbaarheid

3.1.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de ontwikkeling zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Dat betreft ook de kosten die gemoeid zijn met de bodemsanering, zoals bedoeld in het Raamsaneringsplan. Deze saneringskosten vormen geen belemmering voor de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Er is voorts een anterieure overeenkomst gesloten met de gemeente Woerden. De kosten voor het volgen van de bestemmingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening/gemeentelijke plankosten en de anterieure exploitatieovereenkomst aan de initiatiefnemer worden doorberekend.

3.1.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

3.2 Overleg En Inspraak

3.2.1 Participatie

Op 2 november 2017 heeft de opdrachtgever alle buren (beide kanten van Teylingenweg en overburen aan Mijzijde) uitgenodigd om de plannen te laten zien en uit te leggen. De reacties van de buren zijn positief. Zo ziet de naaste buurman liever mooie woningen dan bedrijfsgebouwen.

3.2.2 Overleg

In voorbereiding van een bestemmingsplan zijn in het kader van art. 3.1.1. Bro de wettelijke overlegpartners betrokken.
De Provincie Utrecht heeft bij brief van 10 december 2018 te kennen gegeven dat het bestemmingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen vanuit het provinciaal belang, zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
Het hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft per mail gereageerd. Opgemerkt wordt dat een watergang die voor komt op de Legger niet op de verbeelding is opgenomen. De betreffende sloot is alsnog opgenomen.
Daarnaast wijzen zij op het feit dat het plangebied in verschillende peilgebieden ligt. Hiermee zal bij de verdere uitwerkingen rekening worden gehouden.
In de toelichting wordt gesproken over het streven om niet-uitlogende materialen te gebruiken, maar in het inrichtingsplan en in de toelichting wordt zink als toe te passen materiaal genoemd. Het hoogheemraadschap verzoekt om dit aan te passen, waardoor het niet mogelijk is om uitlogende materialen te gebruiken voor waterafvoerende oppervlaktes. Het inrichtingsplan en de toelichting zijn hier op aangepast.
Tot slot wijst het hoogheemraadschap erop dat voor graven en dempen van water een vergunning van het waterschap nodig is. Dit is aan de regels toegevoegd.

3.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ‘Van Teylingenweg 100 in Kamerik’ heeft ter inzage gelegen van 25 april tot en met 5 juni 2019. Gedurende de ter inzage legging is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is gedurende de ter inzage legging van het bestemmingsplan ingetrokken en is daarom niet betrokken bij de besluitvorming rond de vaststelling van het bestemmingsplan.