KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Waarde - Archeologie-3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Bestaande En Nieuwe Situatie
2.1 Bestaande Situatie
2.2 Nieuwe Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Geluidhinder (Verkeerslawaai)
4.2 Bodemverontreiniging
4.3 Flora En Fauna
4.4 Stikstofdepositie
4.5 Cultureel Erfgoed
4.6 Water
4.7 Milieuhinder
4.8 Externe Veiligheid
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Luchtkwaliteit
4.11 M.e.r.-beoordeling (Vormvrij)
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Hoofdopzet
5.2 Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Inleiding
6.2 Kostenverhaal
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Toetsing En Overleg
7.1 Inleiding
7.2 Participatie / Omgevingsdialoog
7.3 Vooroverleg En Inspraak
7.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Akoestische Beschouwing
Bijlage 2 Bodemonderzoek
Bijlage 3 Flora En Fauna
Bijlage 4 Stikstofdepositie
Bijlage 5 Reactie Waterschap (Op Aanmeldformulier)
Bijlage 6 Watertoetstabel
Bijlage 7 Quickscan Bedrijven En Milieuzonering
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 9 Onderzoek Spuitzones
Bijlage 10 Verslag Omgevingsdialoog
Bijlage 11 Verslag Vooroverleg- En Inspraakreacties
Bijlage 12 Verslag Zienswijzen

Kern Driewegen, gedeelte Smitsweg, 2021

Bestemmingsplan - Gemeente Borsele

Vastgesteld op 02-12-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan “Kern Driewegen, gedeelte Smitsweg, 2021” met identificatienummer NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003 van de gemeente Borsele;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aaneengebouwd

blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;

1.7 achtererf

gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn;

1.8 achtergevel

de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw;

1.9 achtergevellijn

denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;

1.10 achtergevelrooilijn

denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 meter achter de voorgevel;

1.11 afgewerkt bouwterrein

de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of overige bouwwerken omringt;

1.12 archeologisch deskundige

de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;

1.13 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.14 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten;

1.15 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.16 architectonische waarde

de in het kader van dit plan aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de gevels, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving;

1.17 Awb

de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.18 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;

1.19 bestaand

aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.26 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.27 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.28 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;

1.29 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.30 cultuurhistorisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van cultuurhistorie;

1.31 cultuurhistorische waarde

de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid;

1.32 erf

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34 geomorfologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door een karakteristieke hogere dan wel lagere ligging, veroorzaakt door de ontstaansgeschiedenis van het grondgebied;

1.35 gevellijn

zie voorgevellijn

1.36 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37 maaiveld

a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;

b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.38 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;

1.39 milieudeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

1.40 Erfgoedwet

de Erfgoedwet, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.41 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.42 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.43 peil

  1. a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
  2. b. bij ligging in het water het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  3. c. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

1.44 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld

  1. a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  4. d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;

1.45 tuin-/erfafscheiding

bouwwerk geen gebouw zijnde, ter afbakening van eigendommen.

1.46 voorerf

gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn;

1.47 voorgevel

de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;

1.48 voorgevellijn

denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;

1.49 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.50 weg

weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;

1.51 Wet geluidhinder

de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.52 Wet milieubeheer

de Wet milieubeheer, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.53 woning

een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;

1.54 Wro

de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.55 zijerf

gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn;

1.56 zijgevel

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

1.57 zijgevellijn

(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens;

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstanden

van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens

vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

2.5 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.6 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.7 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.8 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.9 het bebouwde oppervlak

van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.10 het bewoonbaar vloeroppervlak

binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten

2.11 de hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

3.5 Algemene gebruiksregels

Artikel 4 Waarde - Archeologie-3

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

4.7 Algemene gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken

6.2 Bestaande afstanden en andere maten

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:

  1. a. het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
  2. b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
    1. 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
    2. 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
  3. c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.

Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken:

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 9.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1, sub a met maximaal 10%;
  3. c. Lid 9.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik:

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. Lid 9.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

9.3 Afwijking overgangsrecht gebruik

Indien toepassing van het overeenkomstig lid 9.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Kern Driewegen, gedeelte Smitsweg, 2021'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Op een onbebouwd perceel gelegen aan de Smitsweg in Driewegen is men voornemens 5 wooneenheden in de verschijningsvorm van een 'boerenschuur' te realiseren.

Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan 'Kern Driewegen 2007' de bestemming 'Schuur - zonder gebouwen'. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is het realiseren van woningbouw binnen de bestemming 'Schuur-zonder gebouwen' niet toegestaan.

Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van de 5 wooneenheden mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Smitsweg in de kern Driewegen, gemeente Borsele. Het perceel is gelegen tussen de nummers 22A en 24 in. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Borsele, sectie M, nummer 1622 en heeft een oppervlakte van 1.619 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

De planlocatie is gelegen binnen het bestemmingsplan "Kern Driewegen 2007". Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 7 juni 2007.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan (plangebied is blauw omlijnd)

De gronden ter plaatse zijn bestemd als 'Schuur - zonder gebouwen'. deze gronden zijn bestemd voor opslag en berging van goederen en stoffen (waarvoor geen vergunning op grond van de wet milieubeheer nodig is). Het hobbymatig houden van dieren is eveneens toegestaan. Bebouwing is niet toegestaan.

Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid van toepassing waarmee de bestemming 'Schuur' gewijzigd zou kunnen worden in 'woondoeleinden' ten behoeve van maximaal 3 woningen met maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 9 meter.

Toetsing bestemmingsplan

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van 5 wooneenheden in een 'boerenschuur'. De functie wonen is binnen de bestemming 'Schuur' niet toegestaan. Ook kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid omdat er sprake is van meer dan 3 wooneenheden en ook de bouwhoogte wordt, hetzij minimaal, overschreden. De goot- en bouwhoogte van het planvoornemen bedraagt namelijk respectievelijk 3 en 9,5 meter.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van zowel de huidige als de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders van rijk, provincie en gemeente beschreven. De aspecten met betrekking tot het milieu en andere planologisch relevante aspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. De juridische planbeschrijving volgt in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 en 7 komen respectievelijk de uitvoerbaarheid van het plan en de communicatie aan bod.

Hoofdstuk 2 Bestaande En Nieuwe Situatie

2.1 Bestaande Situatie

De kern Driewegen is ontstaan in de huidige Driewegenpolder op het kruispunt van de Smitsweg/Korteweg, de Coudorpseweg en de Paulushoekseweg/Van Tilburghstraat. De opzet van de kern was eenvoudig, langs een stukje weg werd er gebouwd, zonder dat er sprake was van een centrum. In de loop der tijd heeft de bebouwing zich langs de wegen uitgebreid. In de jaren ‘90 heeft een planmatige uitbreiding langs de Maaiklinkstraat plaatsgevonden.

De Smitsweg, de Van Tilburghstraat en de Coudorpseweg zijn de hoofddragers van Driewegen.

Zoals uit onderstaande foto's is te zien is het terrein al jaren een onbebouwd perceel. Tot 2016 waren er meer bomen en begroeiing aanwezig. Het terrein is ook gebruikt geweest als hobbymatige moestuin en fruitteelt. Vanaf 2019 is er enkel nog sprake van een bomenrij aan de voorzijde en een bomenrij aan de achterzijde van het perceel. De rest van de gronden bestaat uit grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003_0003.png"

Figuur 2.1 Weergave plangebied door de jaren heen (bron: www.topotijdreis.nl)

2.2 Nieuwe Situatie

In de nieuwe situatie worden 5 wooneenheden gecreëerd in één gebouw. Het gebouw heeft de uitstraling van een boerderijschuur en past daarmee uitstekend in de sfeer van het buitengebied en de lintbebouwing aan de Smitsweg. De gevels bestaan uit zwarte houten delen. Het dak heeft eveneens een donkere kleur. De overstekken en kozijnen zijn vervolgens wit van kleur voor het accent.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003_0005.png"

Figuur 2.2 Weergave nieuwe situatie (bron: Architecten Alliantie, 15 april 2021)

De boerderijschuur heeft een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van maximaal 10 meter. Aan de voorzijde zijn 2 entree-partijen aanwezig welke toegang verlenen aan de middelste 3 wooneenheden. De entreepartijen hebben een hoogte van circa 7 meter. De buitenste eenheden zijn toegankelijk via een entree aan de zijkant.

Elke wooneenheid heeft een gebruiksoppervlakte van circa 104 m2.

Het gedeelte tussen het gebouw en de Smitsweg wordt ingericht als gezamenlijk voortuin, onder meer bestaand uit gras, bomen en hagen. Tevens wordt er een zestal parkeerplaatsen in de 'voortuin' aangelegd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking getreden. Deze structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

De structuurvisie schetst ontwikkelingen en legt de ambities tot 2040 vast. De ambities zijn:

  1. 1. Concurrentiekracht
  2. 2. Bereikbaar
  3. 3. Leefbaar en veilig

Het Rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De structuurvisie regelt geen specifieke zaken op provinciaal of lokaal niveau. De verantwoordelijkheid voor de afstemming tussen verstedelijking en groene ruimte op regionale schaal laat het Rijk over aan de provincies. Daartoe schaft het Rijk het landschapsbeleid af en beperkt het zich tot het natuurdomein.

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van bovenvermelde is het Rijksbeleid niet direct van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

De (boven)lokale afstemming en uitvoering van verstedelijking wordt overgelaten aan (samenwerkende) gemeenten binnen provinciale kaders. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over percentages voor binnenstedelijk bouwen, Rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk los. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen, neemt het Rijk een “Ladder voor duurzame verstedelijking” op in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Toetsing aan de 'ladder' vindt plaats verderop in deze paragraaf.

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De NOVI is vastgesteld op 11 september 2020 en komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in juli 2022 in werking zal treden.

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonden steden en regio's
  4. 4. Toekomstigbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  2. 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  3. 3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Gezien de aard en omvang van voorliggend initiatief heeft bovengenoemd rijksbeleid niet direct invloed op de ontwikkeling. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

Besluit en ministeriële regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, Rarro), 2011

Het Rijk heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op provinciaal en gemeentelijk niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wet ruimtelijke ordening, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. Een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

Beoordeling en conclusie

Ten aanzien van het onderhavige plangebied is een regel uit het Rarro van toepassing. Dit betreft de regeling met betrekking tot het radarverstoringsgebied (zoals weergegeven het Rarro, geconsolideerde versie 1 december 2020). Als gevolg van dit radarverstoringsgebied geldt een maximale hoogtemaat van 95 meter voor op te richten gebouwen en/of bouwwerken. In het onderhavige plan wordt deze hoogte niet gehaald. Het Rarro is derhalve niet van invloed op voorliggend bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003_0006.png"

Figuur 3.1 Situering radarverstoringsgebieden

Besluit ruimtelijke ordening “Ladder voor duurzame verstedelijking”

In het Besluit ruimtelijke ordening is een Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder in werking getreden.

De Ladder is van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Vervolgens is van belang of de ontwikkeling gerealiseerd wordt binnen of buiten het bestaand stedelijk gebied.

Beoordeling en conclusie

Op basis van jurisprudentie kan geconcludeerd worden dat een woningbouwontwikkeling van meer dan 12 woningen gezien wordt als stedelijke ontwikkeling. Onderhavig planvoornemen voorziet in realisatie van 5 wooneenheden. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toetsing van de ladder is niet aan de orde.

3.2 Provinciaal En Regionaal Beleid

Omgevingsplan Zeeland 2018 (geconsolideerde versie 1 september 2018)

In het omgevingsplan en de verordening Ruimte, vastgesteld door Provinciale Staten van Zeeland op 21 september 2018, geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Naast het centrale thema duurzame ontwikkeling zijn een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied sleutelbegrippen. Verder zet de provincie zich in voor het toekomstbestendig maken van het Zeeuwse voorzieningenstelsel. Bovengemeentelijke voorzieningen worden afgestemd met de desbetreffende regio. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt daarmee primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.

Bij woningbouw staan de ruimtelijke doelen van bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik hoog op de agenda. Het is van provinciaal belang dat Zeeuwse steden de sociaaleconomische motor blijven van de provincie. Gezien de ruimtelijke doelen, de demografische opgave, de uitgangssituatie van de woningvoorraad en de toekomstverwachtingen, is woningbouwbeleid essentieel. Woningbouwprojecten, zeker de omvangrijke, hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Er moet daarom op regionaal niveau gekozen worden voor de woningbouwplannen die qua omvang, locatie en type aansluiten bij de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens.

Omgevingsverordening Zeeland 2018

De provincie Zeeland heeft op 21 september 2018 een nieuwe Omgevingsverordening vastgesteld. In de verordening zijn regels opgenomen vanuit provinciale ruimtelijke belangen. De verordening is hierdoor een middel om provinciaal beleid te verwezenlijken.

Woonvisie De Bevelanden 2019 - 2023 (29 augustus 2019)

In 2013 zijn de eerste woningmarktafspraken opgesteld voor De Bevelanden en in 2020 geactualiseerd. Men gaat met het opstellen van een volwaardige Regionale Woonvisie een stap verder. De Bevelanden functioneert als één woningmarkt, maar er is duidelijk behoefte aan een eenduidige visie op het gebied van wonen voor politiek, dorpsraden, corporaties, zorgpartijen, marktpartijen en inwoners.

De gemaakte regionale woningmarktafspraken zijn richtinggevend voor de fysieke, sociale en economische ontwikkeling van de vijf Bevelandse gemeenten en de functie van wonen daarin. Regionale afstemming is dus noodzakelijk voor het krachtig houden van de woningmarkt.

Men is ambitieus, er wordt geprogrammeerd voor groei. Maar er wordt ook ook realistisch geprogrammeerd. Er wordt ruimte gecreëerd binnen het programma ruimte om in te kunnen spelen op de behoefte uit de markt. Er wordt daarom een bandbreedte gehanteerd tussen twee bevolkings-/huishoudensprognoses van de Provincie Zeeland en Primos. Voor de periode 2020-2030 betekent dit een groei van 2000 tot maximaal 3300 huishoudens op De Bevelanden.

Voor de gemeente Borsele betekent dit een netto toevoeging van 482 woningen aan de woningvoorraad voor de periode 2020-2030. Hiervan zijn 464 woningen reeds in harde plannen opgenomen, 55 in zachte plannen. Daarnaast is voorzien dat er 141 woningen gesloopt gaan worden. In totaal is ruimte voor 104 nieuwe woningen.

Een grote opgave in zowel de bestaande voorraad als nieuwbouw is levensloopbestendigheid en duurzaamheid. Het gaat meer om de kwaliteit van wonen.

Agenda Wonen in De Bevelanden 2025 (februari 2016)

De vijf Bevelandse gemeenten (Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland en Reimerswaal, ook wel De Bevelanden genoemd) streven gezamenlijk naar een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt. De woningmarktafspraken, beschreven in de Agenda Wonen in De Bevelanden 2025, moeten bijdragen aan dit streven.

Met betrekking tot wonen zijn de volgende beleidsuitspraken gedaan:

  1. a. voldoende, passend woningaanbod voor eigen inwoners en vestigers vanuit andere gemeenten;
  2. b. begeleiden verwachte krimp op lange termijn;
  3. c. benutten bestaand bebouwd gebied voor woningbouw;
  4. d. behoud van huidig profiel van dorpen, kernen, plaatsen;
  5. e. totale portefeuillestrategie voor de regio De Bevelanden, inclusief nieuwbouw, verversing en verbetering;
  6. f. regionale prestatieafspraken met woningcorporaties;
  7. g. stimuleren van investeringen door particulieren, marktpartijen en financiële instellingen.

De volgende kernthema's zijn vastgesteld en vormen daarmee de basis voor de woningmarktafspraken:

  1. h. realistische woningbouwproductie;
  2. i. bundeling op basis van de lange termijn behoefte in de markt;
  3. j. kwaliteit voor kwantiteit;
  4. k. herstructurering en aanpak bestaande particuliere woningvoorraad;
  5. l. wonen en zorg;
  6. m. regionale prestatieafspraken met corporaties
  7. n. arbeidsmigranten;
  8. o. grondprijzen voor woningbouw;
  9. p. monitoring.

Conclusie

Voor onderhavige locatie gelden geen specifieke eisen of regels vanuit het omgevingsplan of omgevingsverordening. Ten aanzien van het onderwerp 'wonen' is in de omgevingsverordening enkel een regeling opgenomen voor kleinschalige locaties in het buitengebied. Onderhavige locatie is gelegen binnen de grenzen van het bestaand stedelijk gebied.

In het vigerende bestemmingsplan was reeds de mogelijkheid opgenomen de bestemming te wijzigen ten behoeve van 3 wooneenheden. Vanwege de wijzigingen in de woningmarkt, waarbij een enorme behoefte is aan betaalbare woningen, is gekozen voor 5 wooneenheden. Er is meer vraag naar levensloopbestendige en duurzame woningen. De beoogde woningen zijn uitermate geschikt voor bijvoorbeeld senioren die eengezinswoningen zullen verlaten en hiermee doorstroming op de markt bevorderen.

Het initiatief vloeit voort uit het project Borsele 2030. De in dat kader geformeerde werkgroep wonen Driewegen heeft binnen Driewegen geïnventariseerd of en zo ja aan welk type woningen behoefte is. Uit deze inventarisatie kwam naar voren dat met name senioren graag op het dorp willen blijven en daar in een levensloopbestendige woning willen wonen. Een plaatselijke bouwondernemer heeft dit opgepakt, met als resultaat dus het onderhavige initiatief.

Het plan sluit aan bij het regionale beleid en uitgangspunten.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Structuurvisie Borsele 2015-2020 (11 december 2014)

In 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2015-2020 vastgesteld. De structuurvisie geeft een beeld van de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente, met als achterliggend doel behoud en ontwikkeling van een aantrekkelijke gemeente, zowel om te wonen, te werken als te recreëren. De structuurvisie dient niet alleen als toetsingskader voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Borsele, maar ook als inspiratiebron voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen en kansen. Het gaat er om de bestaande en toekomstige kwaliteiten van de gemeente in duurzaam evenwicht met elkaar te behouden en te versterken.

In het dorpsprofiel Driewegen is de volgende strategie opgenomen:

'Het uitbreiden van het voorzieningenniveau in Driewegen biedt met name kansen voor kleinschalige initiatieven voor detailhandel en diensten. Bij voorkeur worden deze gesitueerd rondom het sociaalmaatschappelijk dorpshart. Er wordt in ieder geval ingezet op het behoud van het bestaande voorzieningenniveau.

Woningbouw kan worden gerealiseerd op inbreidings- en herstructureringslocaties met behoud van karakteristieke doorzichten en bebouwingstructuren. Hierbij zijn mogelijkheden voor het invullen van de dorpslinten.

Beoordeling en conclusie

Door de realisatie van één gebouw met de uitstraling van een boerderijschuur past de nieuwbouw binnen het karakterstieke bebouwingslint aan de Smitsweg. Daarnaast is de locatie in het vigerend bestemmingsplan, door de wijzigingsbevoegdheid, al aangewezen als potentiële inbreidingslocatie.

Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving

4.1 Geluidhinder (Verkeerslawaai)

In de Wet geluidhinder is bepaald dat bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan of het verlenen van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan en waarbij mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen geluidzones van (spoor)wegen, middels een akoestisch onderzoek dient te worden aangetoond of ter plaatse de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden.

Beoordeling

Omdat de woonkern van Driewegen volledig als 30 km/h zone is aangewezen, is de locatie niet gelegen binnen geluidzones van wegen en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder plaats te vinden.

Echter, om te kunnen beoordelen of ter plaatse van de appartementen een acceptabel woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd, is de geluidbelasting als gevolg van de relevante 30 km/h wegen wel inzichtelijk gemaakt. Daarnaast is beoordeeld of aan de normstelling voor de karakteristieke geluidwering van de gevels uit het Bouwbesluit 2012 kan worden voldaan.

De akoestische beschouwing (Wematech, 4 november 2020) is opgenomen als Bijlage 1 bij het bestemmingsplan. Hieronder wordt enkel de conclusie opgenomen.

Conclusie

Uit de rekenresultaten kan worden opgemaakt dat ten hoogste 49 dB berekend wordt ter plaatse van de nieuw te realiseren appartementen als gevolg van de cumulatieve geluidbelasting.

Uitgaande van een minimale geluidsisolatie van 20 dB voor de gevel van een nieuw appartement zal het binnenniveau ten hoogste 29 dB (49 dB - 20 dB) bedragen. Hiermee kan worden voldaan aan het binnenniveau van ten hoogste 33 dB op grond van het Bouwbesluit 2012. Aanvullend onderzoek naar de geluidwering is derhalve niet noodzakelijk.

Een geluidbelasting van ten hoogste 49 dB is te kwalificeren als een goed woon- en leefklimaat. Hierdoor wordt ter plaatse van de te realiseren appartementen een acceptabel woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.

4.2 Bodemverontreiniging

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient voor vaststelling van een plan en/of het nemen van het besluit inzichtelijk gemaakt te worden of de bodemverontreiniging de voorgenomen functie- en/of bestemmingswijziging in het kader van gezondheid en/of financieel gezien in de weg staat. Hierbij dient inzichtelijk gemaakt te worden of sprake is van een te verwachten of feitelijke verontreiniging.

Een verkennend bodemonderzoek is dan ook uitgevoerd (SMA Zeeland B.V. ; 29 augustus 2018). Er is tevens onderzoek gedaan naar asbest. De rapportage is als Bijlage 2 toegevoegd aan het bestemmingsplan. Hieronder wordt enkel de conclusie weergegeven.

Beoordeling

In de bovengrond (toplaag tot circa 1 m-mv) zijn (geringe) achtergrondwaarde-overschrijdingen voor kwik, lood, zink en PAK10 aangetoond. Deze verhoogde gehalten zijn vermoedelijk deels te relateren aan de aanwezige bodemvreemde bijmengingen, welke zijn ontstaan als gevolg van het jarenlange gebruik van de locatie. Enkele organochloorbestrijdingsmiddelen zijn wel in analytisch aantoonbare gehalten aanwezig, maar deze gehalten overschrijden geen toetsingswaarden.

In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten van de geanalyseerde parameters aangetoond.

In het grondwater zijn streefwaarde-overschrijdingen voor arseen en molybdeen aangetoond. Op de onderhavige onderzoekslocatie zijn geen duidelijk aanwijsbare antropogene bronnen met betrekking tot deze stoffen aanwezig. De geconstateerde concentraties van deze stoffen worden beschouwd als natuurlijke achtergrondconcentraties en zodoende niet beschouwd als verontreinigingen.

In de grond en puinlagen is geen asbest aangetroffen, waardoor aanvullend asbestonderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

Conclusie

Er bestaan géén redenen voor een nader onderzoek en zijn er géén milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie.

4.3 Flora En Fauna

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden is een quickscan flora en fauna opgesteld (SMA Zeeland B.V., 26 november 2020). Het onderzoek is toegevoegd als Bijlage 3 bij dit bestemmingsplan. Hieronder worden enkel de conclusies weergegeven.

Beoordeling

Beschermde gebieden

Het plangebied ligt ca. 2 kilometer ten noordoosten van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe. Op basis van deze afstand vallen negatieve effecten (door geluid, trilling of verlichting) op het Natura 2000-gebied uit te sluiten.

Het meest nabijgelegen Natuurnetwerk Zeeland (NNZ) betreft het dijktalud langs de Schoondijksedijk op ruim 220 meter ten noordwesten van het plangebied. Belangrijk weidevogelgebied is binnen een straal van 10 km van het plangebied niet aanwezig. Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Zeeland en Belangrijke weidevogelgebieden.

Vogels

Binnen het plangebied is geen geschikte bebouwing of bomen aanwezig welke geschikt zijn voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Met de ontwikkeling gaat geen essentieel functioneel leefgebied van vogels met jaarrond beschermde nesten verloren.

Het plangebied is wel potentieel geschikt als voortplantingsplaats voor vogels met niet jaarrond beschermde nesten en algemene vogels. In gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord.

Tijdelijke schadelijke effecten op bezette nesten zijn te voorkomen door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 15 maart – 15 augustus).

Vleermuizen

Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen zijn alleen aanwezig in de bestaande woning (Smitsweg 24) welke geen deel uitmaakt van het plangebied. Essentieel foerageergebied van vleermuizen is binnen het plangebied afwezig. Vliegroutes zijn mogelijk aanwezig langs de hoog opgaande begroeiing langs het plangebied. Deze lijnvormige elementen blijven behouden.

Rugstreeppad

Voor rugstreeppad ontbreekt geschikt voortplantingshabitat (ondiepe poelen). Ook in de directe omgeving (in een straal <100 meter) is geen geschikt voortplantingswater aanwezig. Ook terrestrisch habitat is redelijkerwijs uit te sluiten: het plangebied is weinig dynamisch en sterk verruigd, goed vergraafbare bodems ontbreken. Wel zijn maatregelen nodig om te voorkomen dat rugstreeppad zich tijdens de uitvoering van de werkzaamheden op het terrein vestigt.

Overige soorten

Aanwezigheid van verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van overige habitatrichtlijnsoorten zijn in het plangebied redelijkerwijs uit te sluiten: geschikt habitat ontbreekt.

Conclusie

Op basis van de quickscan is geconcludeerd dat aanvullend onderzoek naar soorten of effecten op beschermde gebieden niet nodig is. De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.

4.4 Stikstofdepositie

Op 29 mei 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). De uitspraak van de Raad van State betekent dat de PAS niet langer voldoet. Hiermee komt de drempelwaarde van 0,05 mol/ha/jaar te vervallen.

Derhalve dient aangetoond te worden dat een nieuwe ontwikkeling géén negatieve effecten heeft op Natura 2000-gebieden. Een berekening ten aanzien van de stikstofdepositie is dan ook uitgevoerd. (NOx Advies; 22 december 2020)

Beoordeling

De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Westerschelde & Saeftinghe) bedraagt 2 km. Hier zijn stikstofgevoelige habitatten aanwezig.

Er is een berekening uitgevoerd voor zowel de aanleg/bouwfase als de gebruiksfase:

  • De emissie NOx in de aanleg-/bouwfase bedraagt circa 111 kg NOx/jaar.
  • De emissie NOx in de gebruiksfase bedraagt circa 23 kg NOx/jaar.

Conclusie

Met bovenstaande emissies is geen sprake van een toename aan stikstofdepositie. Het berekende resultaat bedraagt 0,00 mol/ha/jaar voor zowel de aanleg- als de gebruiksfase.

Om die reden zijn significante gevolgen op Natura 2000-gebieden uit te sluiten en is het project geen bedreiging voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000- gebieden

4.5 Cultureel Erfgoed

In 2016 is de Erfgoedwet ingetreden. Deze wet betreft één integrale wet die betrekking heeft op archeologie (op het land en onder water), museale objecten, musea en monumenten. Samen met de nieuwe Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.

Het uitgangspunt van de Erfgoedwet is een zorgvuldige omgang met cultureel erfgoed. Voor wat betreft de archeologie staat hierin het verdrag van Malta (Valetta) en de uitwerking hiervan in de voormalige Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) centraal. Met de invoering van de Wamz in 2007 hebben gemeenten veel meer bevoegdheden gekregen inzake beheer en behoud van archeologische (rijks)monumenten en overige archeologische (verwachtings)waarden. Deze bevoegdheden zijn in de Erfgoedwet behouden.

Cultuurhistorie

De Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) zet karakteristieke landschappelijke kenmerken ‘op de kaart’. Het bevordert de beleving door aan te geven waar cultuurhistorisch waardevolle aspecten van het landschap gevonden kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003_0007.png"

Figuur 4.1 Uitsnede kaart Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zeeland

Op basis van de cultuurhistorische atlas van de Provincie Zeeland is te concluderen dat er in of direct nabij het plangebied geen sprake is van monumentale gebouwen of ander cultuurhistorisch erfgoed.

Archeologie

In Zeeland is een grote diversiteit aan archeologische vindplaatsen bewaard gebleven. Mede doordat de Zeeuwse bodem door de tijd heen in lagen (afzettingen vanuit de zee en veen) is opgebouwd blijken sporen van landgebruik en bewoning vaak afgedekt te zijn door jongere lagen en daarmee goed beschermd.

De archeologische verwachting en archeologisch beleid zijn tevens opgenomen in de kaart Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zeeland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0654.BPDWSW2021-0003_0008.png"

Figuur 4.2 Uitsnede kaart Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zeeland (onderdeel archeologie)

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is aangeduid als 'gematigde verwachting' (laag 1, categorie 5).

Ook de gemeente Borsele heeft archeologisch beleid dat is vastgesteld op 11 oktober 2011. Met dit archeologisch beleid wil de gemeente niet alleen voldoen aan de wettelijke verplichtingen omtrent archeologie, maar ook een formeel afwegingskader bieden bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Bij de invulling van het gemeentelijk archeologiebeleid wordt onderscheid gemaakt tussen gewaardeerde terreinen en archeologische verwachtingszones. Op terreinen met een archeologische waarde is de aanwezigheid van archeologische sporen en resten bekend. De archeologische verwachtingszones doen een voorspelling over de kans dat er archeologische waarden voorkomen. De waarden- en verwachtingenkaart bestaan uit vier op elkaar te projecteren kaartbeelden die corresponderen met elkaar in tijd opvolgende landschappen waaraan archeologische betekenis kan worden gehecht:

  • Kaartlaag 1 Walcheren: Nieuwe Tijd, Late Middeleeuwen en Vroege Middeleeuwen
  • Kaartlaag 2 Hollandveen: Romeinse Tijd, IJzertijd en Bronstijd
  • Kaartlaag 3 Wormer: Neolithicum
  • Kaartlaag 4 Pleistoceen: Neolithicum, Mesolithicum, Paleolithicum

Voor onderhaivge locatie geldt dat de gemeentelijke verwachtingswaarde overeenkomt met de provinciale verwachtingswaarde, namelijk 'gematigde verwachtingswaarde'.

Hiervoor geldt dat geen onderzoek nodig is wanneer het te verstoren oppervlakte minder dan 500 m2 bedraagt.

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 1.600 m2. De oppervlakte van het gebouw bedraagt circa 375 m2 en blijft daarmee onder de vrijstellingsgrens van 500 m2. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is wel opgenomen in het bestemmingsplan ter bescherming van eventuele archeologische waarden.

Bekend is dat in 1832 ter plaatse een huis met schuur van Landman Nijsse aanwezig is geweest. Het huidige plan zal gebouwd worden ter plaatse van de voormalige boerderij met schuur. Dat houdt in dat de kans bestaat dat er bij graafwerkzaamheden alsnog archeologische resten worden aangetroffen. Deze dienen op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet gemeld te worden bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, de gemeente Borsele of de provincie Zeeland).

Conclusie

Als gevolg van het cultureel erfgoed zijn er geen belemmeringen of beperkingen voor de beoogde ontwikkeling.

4.6 Water

Water en ruimtelijke ordening hebben met elkaar te maken. Enerzijds is water een sturende factor in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik. Anderzijds kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Goede afstemming tussen beide is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals wateroverlast, slechte waterkwaliteit en verdroging te voorkomen. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen dan ook verplicht.

Ten behoeve van de watertoets is het aanmeldformulier van het waterschap Scheldestromen ingediend. Waterschap Scheldestromen heeft daar per mail op gereageerd. Deze reactie is als Bijlage 5 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Rekening houdend met de reactie van het waterschap is de watertoetstabel aangepast. Deze is als Bijlage 6 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

Conclusie

Als gevolg van de toename van de verharding (terreinverharding en dakoppervlak) is een watercompensatie nodig van 64 m3. In overleg met het waterschap is afgestemd dit af te kopen via het waterbergingsfonds.

4.7 Milieuhinder

In de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) wordt informatie gegeven over de gemiddelde milieubelasting van de verschillende typen bedrijven en instellingen. De milieucategorie geeft daarbij een indicatie over de afstand, die tussen de diverse bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een milieugevoelig object dient te worden aangehouden, om hinder uit te sluiten of althans tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Omdat in de omgeving diverse bedrijven en inrichtingen aanwezig zijn is een quickscan bedrijven en milieuzonering opgesteld waar de mogelijke hinder als gevolg van geur, stof, gevaar en geluid inzichtelijk is gemaakt (Wematech, 11 november 2020). De rapportage is als Bijlage 7 opgenomen in het bestemmingsplan.

Quicskcan bedrijven en milieuzonering

Uit de quickscan is gebleken dat de navolgende bedrijven een richtafstand hebben die een overlapping heeft met het plangebied:

  • Voetbalvelden DWO’15, Smitsweg 24a (richtafstand geluid 30 meter).
  • Opslagschuur Smitsweg 22a (richtafstand geluid en gevaar 10 meter).
  • Nabijgelegen agrarische bestemming (perceel M 1515, richtafstand spuitzone 50 meter).

DWO'15

Uit het dossieronderzoek van DWO’15 is gebleken dat in het verleden niet eerder een akoestisch onderzoek is uitgevoerd. Derhalve kan niet gemotiveerd afgeweken worden van de aan te houden richtafstand. Om aan te tonen dat sprake is van acceptabel woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is het noodzakelijk om een akoestisch onderzoek uit te voeren. Hier wordt verderop op ingegaan.

Smitsweg 22a

Hoewel voor de opslagschuur aan de Smitsweg 22a geen milieudossier beschikbaar is kan op basis van informatie van de gemeente Borsele, de voorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeheer en de aanwezigheid van aangrenzende bestaande gevoelige objecten worden geconcludeerd dat hinder in de vorm van gevaar en geluid niet mag worden verwacht. Anderzijds zullen de maximale planologische mogelijkheden van de opslagschuur aan de Smitsweg 22a niet worden belemmerd als gevolg van de planontwikkeling.

Agrarische bestemmingen

Voor driftzones wordt een standaard richtafstand van 50 meter gehanteerd voor nieuwe ontwikkelingen. De daadwerkelijk aan te houden afstand is afhankelijk van de toegepaste spuittechniek en eventuele maatregelen ([wintergroene] windhaag, dubbele windhaag, houtwal, etc.). Om de daadwerkelijke hinder als gevolg van drift te bepalen is een aanvullend onderzoek naar de drift noodzakelijk voor het kadastraal perceel M1515 en AD554. Hier wordt verderop op ingegaan.

Akoestisch onderzoek DWO'15

Omdat uit de quickscan is gebleken dat de voetbalvereniging DWO'15 akoestisch relevant kan zijn voor de planontwikkeling is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd (Wematech, 12 november 2020). Deze rapportage is als Bijlage 8 opgenomen in het bestemmingsplan. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat voldaan kan worden aan de geldende richtwaarden. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een meer dan acceptabel woon- en leefklimaat.

Spuitzones agrarische bestemmingen

In de directe omgeving van het plangebied liggen agrarische percelen op een afstand minder dan 50 meter, waar een fruitboomgaard aanwezig is. Er is dan ook een onderzoek naar de spuitzones uitgevoerd (SPA WNP Ingenieurs, 18 november 2020).

Uit dit onderzoek blijkt dat met toepassing van een windhaag binnen het overdrachtsgebied een afstand van minimaal 10 meter aangehouden kan worden. Doordat de afstand tussen de driftgevoelige bestemming en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de agrarisch perceel minimaal 10 meter bedraagt, kan er met de realisatie van driftafschermende voorzieningen voldaan worden aan het afstandcriterium.

Voor het waarborgen van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de driftgevoelige bestemming dient er in het overdrachtsgebied voorzien te worden in een windhaag. Hiermee kan een spuitzone van 10 meter worden aangehouden. De haag dient ten minste 1 meter hoger te zijn dan de bomen.

Boomgaard noordwesten plangebied

Deze boomgaard is langs de Smitsweg reeds afgeschermd met hoge windhagen. Er is slechts sprake van een kleine opening als gevolg van de toegang tot het agrarische perceel.

Boomgaard zuiden plangebied

Ten tijden van de uitvoering van het onderzoek was ter plaatse nog een fruitboomgaard aanwezig ten zuiden van het plangebied. Deze is niet meer aanwezig. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met mogelijke inplant van nieuwe fruitbomen. Er zijn dan ook afspraken gemaakt met de initiatiefnemer om een windsingel van minimaal 3 meter hoog in te planten.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.

4.8 Externe Veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie, of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de externe veiligheid worden twee normstellingen gehanteerd:

  • het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers;
  • het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden over spoor, weg, water en door buisleidingen. Daarnaast kunnen inrichtingen gevaarlijke stoffen opslaan. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s voor personen ten gevolge van het gebruik van infrastructuur of het uitvoeren van activiteiten waarbij het voornamelijk gaat om de gevaren die de directe omgeving loopt, als er iets mis gaat bij de productie, de behandeling en/of het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Beoordeling

Met behulp van de risicokaart kan een eerste indruk van de risicobronnen in de omgeving van een plangebied worden gemaakt. Op basis van de risicokaart kan worden geconcludeerd dat er binnen 200 meter rondom het plangebied geen transportroutes of inrichtingen aanwezig zijn waarbij sprake is van gevaarlijke stoffen. Een ontwikkeling op een afstand van meer dan 200 meter heeft geen significante invloed meer op de hoogte van het groepsrisico.

Kerncentrale Borssele

De kerncentrale Borssele heeft een schuilzone van 20.000 meter en een evacuatie- /ontruimingszone van 5.000 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 6.000 meter en daarmee binnen de schuilzone en buiten de evacuatie-/ontruimingszone.

De nieuwe bewoners moeten op de hoogte worden gesteld van het risico dat wonen in de "nabije omgeving" van de kerncentrale met zich meebrengt. Daarnaast is de dekking van het sirenestelsel in de gemeente Borsele goed geregeld. De sirenes zijn overal goed hoorbaar. Tevens worden mensen tegenwoordig gealarmeerd via twitter, sms, media enz. Alles bij elkaar biedt dit voldoende waarborg dat aanwezigen in de kern Driewegen bij rampen, zoals een nucleaire ramp gewaarschuwd worden.

Provinciale weg N62

Over de N62 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Vanwege de transport van LT2 (toxische vloeistof categorie 2) bedraagt het invloedsgebied 880 meter. De afstand tot aan het plangebied bedraagt ruim 2 km en is daarmee buiten het invloedsgebied gelegen.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.9 Kabels En Leidingen

Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens dienen relevante zones te worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen / goederen;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en watervoorziening.

Daarnaast dienen optisch vrije paden in het bestemmingsplan te worden opgenomen.

In het plangebied zijn géén planologisch relevante leidingen aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Evenmin behoeven er planologisch relevante kabels en leidingen te worden geregeld.

4.10 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen staan beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Daarnaast is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit “niet in betekenende mate” aangetast wordt.

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden (Stb. 2007,141). Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin wordt gereguleerd hoe moet worden omgegaan met overschrijdingen op het gebied van de luchtkwaliteit.

Het NSL houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen binnen de voorwaarden van het NSL behoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden die gelden voor luchtkwaliteit. Ook projecten die ´Niet in betekende mate´ (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan deze grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m³ voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven. De blootstelling aan luchtverontreiniging (lokale luchtkwaliteit) dient echter wel in kaart te worden gebracht en te worden getoetst aan de hierbij gestelde eisen.

Via de NSL-Monitoringstool zijn de concentraties van de nabijgelegen rekenpunten voor de jaren 2020 en 2030 afgelezen op de dichtstbijzijnde rekenpunten (hoek Westeindsedijk - Staartsedijk). Hieruit is gebleken dat de grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 voor de jaren 2020 en 2030 niet worden overschreden.

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van de bestemmingswijziging “niet in betekende mate” is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan geconcludeerd worden dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.11 M.e.r.-beoordeling (Vormvrij)

In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien onder de drempelwaarde wordt gebleven dan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk. Sinds 7 juli 2017 geldt ook voor die beoordelingen dat een aanmeldnotitie moet worden gemaakt. Het moet dan gaan om plannen met enige te verwachten milieueffecten.

In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is mede afhankelijk van de aard en omvang van het project en het gebied waarin de ontwikkeling plaatsvindt. In onderhavig plan is er slechts sprake van het toevoegen van 5 woningen in één boerderijschuur. In diverse uitspraken van de Raad van State is aangegeven dat pas vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject.

Gezien de kleinschaligheid van de ontwikkeling en de ligging van de locatie in een bestaand bebouwd gebied, wordt deze ontwikkeling dan ook niet beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens is er, zo is gebleken uit voorgaande paragrafen, geen sprake van milieueffecten van enige omvang. Een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling is daarom niet nodig.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Hoofdopzet

Een bestemmingsplan bestaat uit planregels en de verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het plangebied en de omliggende gebieden.

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

Deze volgorde is gebaseerd op de indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012).

In het eerste hoofdstuk ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe oppervlakte, hoogte en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

In het daaropvolgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemming en het gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

5.2 Bestemmingen

In de planregels zijn de bestemmingen opgenomen. In deze paragraaf volgt een toelichting op de in dit bestemmingsplan voorkomende bestemmingen.

Wonen

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is een bouwvlak opgenomen voor het gebouw. De gronden buiten het bouwvlak kunnen worden ingericht als tuin en parkeren.

Binnen het bouwvlak zijn maximaal 5 wooneenheden toegestaan in een aaneengesloten vorm met een maximale goothoogte van 3,5 meter en maximale bouwhoogte van 10 meter.

Waarde - Archeologie 3

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Voor bepaalde grondwerkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist waarbij aangetoond dient te worden dat (eventuele) archeologische waarden niet aangetast worden.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

6.2 Kostenverhaal

Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.

In onderhavig plan is sprake van een bouwplan als bedoeld in eerdergenoemd wetsartikel. Tussen de gemeente en initiatiefnemer wordt een grondexploitatieovereenkomst (anterieure overeenkomst) gesloten. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Toetsing En Overleg

7.1 Inleiding

In artikel 3.1.1 van het Bro is vastgelegd dat tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg moet worden gepleegd met overheidinstanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Daarbij zijn met name genoemd de waterschappen en de provincie en de veiligheidsregio. Ten aanzien van bekendmaking van het plan is artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Voorts is in artikel 3.1.6 van het Bro bepaald dat de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg in de toelichting van het plan moeten worden beschreven.

7.2 Participatie / Omgevingsdialoog

Participatie wordt een belangrijke pijler onder de toekomstige Omgevingswet. Derden (waaronder omwonenden) moeten in een vroegtijdig stadium worden betrokken bij de voorbereiding van beleids- en besluitvorming. Van belang is dat de buurt betrokken wordt bij het planvoornemen. Als initiatiefnemer moet kennis worden genomen van eventuele bezwaren, wensen en belangen van omwonenden.

Tijdens de voorbereiding van voorliggend planvoornemen zijn flyers in het hele dorp verspreid en zijn er 1 op 1 gesprekken gevoerd met de direct omwonenden.

Een verslag van de omgevingsdialoog is als Bijlage 10 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

7.3 Vooroverleg En Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft conform de inspraakverordening 2008 van de gemeente Borsele voor een periode van 4 weken ter inzage gelegen is ten behoeve van het vooroverleg, gestuurd naar de diverse vooroverlegpartners.

Er zijn geen inspraakreacties ontvangen. Wel zijn er twee vooroverlegreacties ontvangen. Deze hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Het verslag van de vooroverleg- en inspraakreacties is als Bijlage 11 aan het bestemmingsplan toegevoegd.

7.4 Zienswijzen

Na het vooroverleg en inspraak-procedure is het bestemmingsplan gedurende zes weken ter visie gelegd als ontwerpbestemmingsplan. De ingekomen zienswijze is samengevat en opgenomen als Bijlage 12. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassingen van het ontwerpbestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is op 2 december 2021 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Zie hiervoor het bijgevoegde Vaststellingsbesluit.

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Inrichtingsplan

Bijlage 1 Akoestische Beschouwing

Bijlage 1 Akoestische beschouwing

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 2 Bodemonderzoek

Bijlage 3 Flora En Fauna

Bijlage 3 Flora en fauna

Bijlage 4 Stikstofdepositie

Bijlage 4 Stikstofdepositie

Bijlage 5 Reactie Waterschap (Op Aanmeldformulier)

Bijlage 5 Reactie Waterschap (op aanmeldformulier)

Bijlage 6 Watertoetstabel

Bijlage 6 Watertoetstabel

Bijlage 7 Quickscan Bedrijven En Milieuzonering

Bijlage 7 Quickscan bedrijven en milieuzonering

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 8 Akoestisch onderzoek industrielawaai

Bijlage 9 Onderzoek Spuitzones

Bijlage 9 Onderzoek spuitzones

Bijlage 10 Verslag Omgevingsdialoog

Bijlage 10 Verslag omgevingsdialoog

Bijlage 11 Verslag Vooroverleg- En Inspraakreacties

Bijlage 11 Verslag vooroverleg- en inspraakreacties

Bijlage 12 Verslag Zienswijzen

Bijlage 12 Verslag zienswijzen