Kern 's-Heerenhoek 2011, gedeelte Stoofweg 19, 2015
Bestemmingsplan - gemeente Borsele
Vastgesteld op 05-11-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan “Kern 's-Heerenhoek 2011, gedeelte Stoofweg 19, 2015” met identificatienummer NL.IMRO.0654.BPHHSW192015-0002 van de gemeente Borsele;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPHHSW192015-0002;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 achtererf
gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn;
1.7 achtergevel
de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw;
1.8 achtergevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;
1.9 achtergevelrooilijn
denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 meter achter de voorgevel;
1.10 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of overige bouwwerken omringt;
1.11 archeologisch deskundige
de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;
1.12 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.13 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten;
1.14 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;
1.15 Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.16 bebouwing
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;
1.17 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangeduid percentage, dat de grootte van het deel van een maatvoeringsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.18 bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning
het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken voor bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt;
1.19 bestaand
aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.20 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.21 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.22 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;
1.23 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.24 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.25 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.26 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.27 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.28 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;
1.29 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.30 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.31 erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 gemeentelijke kwaliteitscoördinator
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;
1.34 gevellijn
zie voorgevellijn;
1.35 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.36 logies met ontbijt
een kleinschalige overnachtingsaccomodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, ondergeschikt aan de (woon)bestemming;
1.37 maaiveld
a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.38 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.39 Monumentenwet 1988
de Monumentenwet 1988, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.40 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
1.41 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.42 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.43 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- b. bij ligging in het water het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.44 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;
1.45 tuin-/erfafscheiding
bouwwerk geen gebouw zijnde, ter afbakening van eigendommen.
1.46 voorerf
gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn;
1.47 voorgevel
de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;
1.48 voorgevellijn
denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;
1.49 vrijstaand
een gebouw zonder gemeenschappelijke wand met een ander gebouw;
1.50 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.51 weg
weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;
1.52 Wet geluidhinder
de Wet geluidhinder, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.53 windturbine
een windturbine is een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;
1.54 woning
een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen;
1.55 Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.56 zijerf
gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn;
1.57 zijgevel
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;
1.58 zijgevellijn
(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het bebouwde oppervlak
van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
2.10 het bewoonbaar vloeroppervlak
binnen de afgewerkte omtrekwanden (in voorkomende gevallen binnen de balustrade) onder aftrek van de in de ruimte inspringende onderdelen van het gebouw als schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, maar zonder aftrek van plinten en vast meubilair als aanrechten en verwarmingslichamen; vloeroppervlak waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt hierbij buiten beschouwing gelaten
2.11 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.6 Algemene gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie-2
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.7 Algemene gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Geluidzone - Industrie
Binnen de op de verbeelding met gebiedsaanduiding 'geluidzone-industrie' aangewezen gronden is het toegestaan om, ter vervanging van de bestaande woning waarvoor reeds een hogere grenswaarde conform de Wet geluidhinder is verleend, in overeenstemming met het bepaalde in Hoofdstuk 2 in dit plan, een nieuwe woning te bouwen.
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken:
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 9.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 9.1, sub a met maximaal 10%;
- c. Lid 9.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik:
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 9.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Lid 9.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
9.3 Afwijking overgangsrecht gebruik
Indien toepassing van het overeenkomstig lid 9.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kern 's-Heerenhoek 2011, gedeelte Stoofweg 19, 2015'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De eigenaren van het perceel / de woning Stoofweg 19 te 's-Heerenhoek willen, ter vervanging van de bestaande woning aldaar, een nieuwe woning bouwen. De beoogde woning is zodanig vorm gegeven en gesitueerd dat deze niet alleen op het perceel Stoofweg 19 is geprojecteerd, maar voor een deel ook op het bij hen in eigendom zijnde naastgelegen agrarische perceel.
De bestaande woning blijft, zolang de beoogde woning nog niet gebruiksklaar is opgeleverd, bewoond worden. Uiterlijk binnen een jaar nadat de nieuwe woning gebruiksklaar is opgeleverd zal de bestaande woning worden gesloopt.
1.2 Planherziening
Op basis van de vigerende bestemmingsplannen "Kern 's-Heerenhoek 2011" en "Borsels Buiten" kan geen medewerking verleend worden aan het initiatief. Voor wat betreft eerstgenoemd bestemmingsplan is de situering van de beoogde woning deels in strijd met het toegekende bouwvlak en de bijbehorende bouwregels ten dienste van de ter plaatse geldende bestemming Wonen, bouwaanduiding vrijstaand. Laatstgenoemd bestemmingsplan biedt, gezien de ter plaatse vigerende bestemming "Agrarisch gebied met maximale flexibiliteit", helemaal geen ruimte het perceel aan te wenden voor wonen.
Ook bevatten de bestemmingsplannen geen bevoegdheid tot binnenplanse afwijking of een wijzigingsbevoegdheid tot medewerking aan het initiatief. Een herziening van de ter plaatse geldende bestemmingsplannen is nodig om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief.
De voorliggende herziening bevat de juridische planologische regeling hiertoe.
1.3 Opbouw Toelichting
De toelichting van voorliggend bestemmingsplan kent de volgende opbouw. Hoofdstuk 1 betreft de inleiding. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat op de voorgestane ontwikkeling van toepassing is. In hoofdstuk 3 wordt het stedenbouwkunidg plan beschreven om vervolgens in hoofdstuk 4 in te gaan op de kwaliteit van de (leef)omgeving. De juridische vorm van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 5, de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 het overleg aangaande de beoogde ontwikkeling behandeld.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een herziening van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische aspecten. De voorgestane ontwikkeling moet passen binnen het bestaande beleid. Onderstaand wordt kort ingegaan op het in casu relevante beleidskader op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau.
2.1 Rijksbeleid
De op 13 maart 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Met de Structuurvisie kiest het Rijk voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De voorgestane ontwikkeling valt niet onder de genoemde nationale belangen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het rijskbeleid geen belemmering vormt voor de voorgestane invulling van het perceel Stoofweg 19 te 's-Heerenhoek.
2.2 Provinciaal Beleid
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018 en de Verordening ruimte provincie Zeeland vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland is het provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur. De bijbehorende regels zijn opgenomen in de hierboven genoemde Verordening.
In het omgevingsbeleid wordt een nieuwe taakverdeling tussen Rijk, Provincie, waterschap en gemeenten geïntroduceerd. In die nieuwe taakverdeling richt de Provincie zich op het ruimtelijk-economisch domein, cultuur en bovengemeentelijke social infrastructuur en ontwikkelt zij zich verder in haar rol als gebiedsontwikkelaar op bovengemeentelijke opgaven. Dit brengt met zich dat er meer taken en verantwoordelijkheden bij gemeenten en waterschap komen te liggen.
Het provinciaal beleid vormt geen belemmering voor de voorgestane invulling van het plangebied Stoofweg 19. De afweging of de voorgestane ontwikkelling passend is ligt, gezien het abstractieniveau van het provinciaal beleid in relatie tot het schaalniveau van voorliggend bestemmingsplan, bij de gemeente.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Ook het gemeentelijk beleid (de Structuurvisie Borsele 2015 - 2020, de Woningbouwmonitor Borsele, de Beeldkwaliteitsnota en het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan) vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
2.4 Conclusie
De beoogde invulling is niet strijdig met het beschreven rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundige Plan
Uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is dat ruimte wordt geboden aan een concrete ruimtelijke ontwikkeling. In dit hoofdstuk wordt het stedenbouwkundig plan / bouwplan omschreven waarvoor het bestemmingsplan "Kern 's-Heerenhoek, 2011, gedeelte Stoofweg 19, 2015" het juridisch planologisch kader vormt.
3.1 Huidige Situatie
Op het perceel Stoofweg 19 te 's-Heerenhoek staat een vrijstaande woning. De woning Stoofweg 19 is, komende vanuit de kern 's-Heerenhoek, de laatste woning binnen de bebouwde kom. Na het passeren van deze woning opent zich het open agrarisch gebied. De woonbebouwing aan de Stoofweg, voor zover gelegen binnen de bebouwde kom, wordt gekenmerkt door vrijstaande woningen en woningen twee-aaneen, waarbij de (kappen van de) woningen overwegend met de Stoofweg "mee lopen". Dit met uitzondering van de woning Stoofweg 19. De (kap van deze) woning staat haaks op de Stoofweg. De Stoofweg is aan één zijde (de oostzijde) bebouwd met woningen. Aan de westzijde zijn agrarische percelen gelegen.
Tussen de woningen Stoofweg 19 en 21 ligt de toegangsweg naar een reeds planologisch geregeld, maar in het veld nog niet gerealiseerd, kleinschalig woongebied. De rechter zijgevel van de woning Stoofweg 19 staat nagenoeg op de perceelsgrens / op zeer korte afstand van deze toegangsweg. De (inrichting van de) bestaande woning is gedateerd en biedt onvoldoende woongerief.
3.2 Beoogde Situatie
De eigenaren van de woning Stoofweg 19 willen, ter vervanging van de bestaande woning, een nieuwe woning aldaar realiseren. In aansluiting op de naastgelegen woningen willen zij de nieuwe woning evenwijdig aan de Stoofweg positioneren. Dus ook in deze een kap die "meeloopt" met de Stoofweg in plaats van haaks hierop. De voorgevel van de woning wordt in lijn gehouden met de voorgevels van de naastgelegen woningen. De beoogde woning bestaat uit een gemetseld deel en een met hout bekleed deel.
Om de woning goed tot zijn recht te laten komen is deze op een grotere afstand van bovengenoemde toegangsweg gewenst dan de huidige woning. Dit gegeven, samen met de situering van de woning evenwijdig aan de Stoofweg én de vormgeving van de nieuwe woning, maken dat het huidige perceel onvoldoende ruimte biedt voor de beoogde woning.
Het naastgelegen perceel is tevens in eigendom van de initiatiefnemers. Dit perceel kent een agrarisch gebruik. Een klein gedeelte van dit perceel (675 m2) wordt betrokken in de planontwikkeling. De woning wordt deels op dit perceel opgericht. De resterende oppervlakte wordt ingericht als tuin / erf behorende bij deze woning.
Op basis van de Wegenverordening Zeeland 2010 geldt er ten aanzien van de Stoofweg, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, in eerste instantie een bebouwingsvrije strook van 20 meter, gemeten vanuit de as van deze weg. Het hanteren van deze afstandsmaat brengt met zich dat de voorgevel van de woning niet in lijn gezet kan worden met de naastgelegen woningen. Dit is ongewenst. Om die reden zal er door de initiatiefnemers bij het Waterschap Scheldestromen een ontheffing aangevraagd worden om te mogen bouwen op een kortere afstandmaat dan 20 meter uit de as van de Stoofweg.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Geluidhinder
Verkeerslawaai
Ingevolge artikel 74 Wet geluidhinder zijn in principe alle wegen gezoneerd. Uitzondering op deze regel zijn wegen waarvoor een maximumsnelhied van 30 km per uur geldt en woonerven.
De woning Stoofweg 19 is gelegen binnen de bebouwde kom van 's-Heerenhoek. Ter plaatse geldt een snelheidsregime van maximaal 30 km per uur. Er is derhalve geen sprake van een gezoneerde weg en hoeft er geen akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidbelasting op de gevels van de woning vanwege deze weg.
Op het gedeelte van de Stoofweg, gelegen buiten de bebouwde kom geldt een maximum snelheid van 60 km per uur. De Stoofweg heeft geen ontsluitingsfunctie voor 's-Heerenhoek. Het aantal verkeersbewegingen op dit gedeelte van de Stoofweg is in de huidige situatie laag. In de nabije toekomst (na de verdubbling van de Sloeweg) zal de Stoofweg nog minder frequent gebruikt gaan worden door het autoverkeer, nu als gevolg van deze verdubbeling, de Sloeweg en het daarop aansluitende wegennet niet meer direct bereikbaar zal zijn via de Stoofweg.
Industrielawaai
Bij besluit van 2 november 2006 heeft de gemeenteraad van Borsele het bestemmingsplan "Herziening geluidzone Sloegebied" vastgesteld. Als gevolg van dit bestemmingsplan is het adres/ de woning Stoofweg 19 komen te liggen binnen de geluidzone wegens het Sloegebied. Het in de geluidzone liggen brengt met zich dat de geluidbelasting op de gevels van de woning in de toekomst meer zal gaan bedragen dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A). Om die reden heeft het college van gedeputeerde staten van Zeeland op 27 september 2005 een hogere grenswaarde van 52 dB(A) vastgesteld voor de woning Stoofweg 19.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bouw van een nieuwe woning ter vervanging van de bestaande. De nieuw te bouwen woning schuift niet op richting het Sloegebied. Daarmee zal de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woning niet anders worden dan de toegestane geluidbelasting van 52 dB(A) op de bestaande woning als gevolg van het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland op 27 september 2005. Aandachtspunt bij de vergunningverlening is het geluidniveau in de woning. De opbouw van de gevel moet zodanig zijn dat het binnenniveau in de woning de 35 dB(A) niet overschrijdt. Hierbij zal bij de verlening van de omgevingsergunning aandacht aan besteed worden.
4.2 Bodemverontreiniging
Wettelijk is bepaald dat een bouwvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
Op de locatie is een 'Verkennend bodemonderzoek Stoofweg 19 te 's-Heerenhoek, Mitec Advies, 1 december 2010, projectnummer 10MDL184.10' uitgevoerd. Verdeeld over de locatie zijn vier boringen uitgevoerd, waarvan één boring is afgewerkt met een peilbuis. Eén boring is ter plaatse van de huidige woning en de andere drie boringen zijn in de tuin verricht. Er is slechts één boring verricht ter plaatse van de toekomstige woning.
Er zijn zintuiglijk geen verontreinigingen aangetoond. In het mengmonster van de bovengrond (traject 0-1,0 m-mv) is een licht verhoogde concentratie met lood, zink en PAK aangetoond. In de ondergrond zijn geen verhoogde concentraties gemeten. Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen.
Omdat alleen licht verhoogde concentraties zijn aangetoond, is verder onderzoek niet nodig. De locatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
4.3 Flora En Fauna
Op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn, de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet is het van belang bij de ruimtelijke planvorming vooraf te onderzoeken of en welke dier- en plantensoorten er in het plangebied voorkomen, wat hun beschermingsstatus is en wat de effecten zijn van de ingreep op het voortbestaan van de gevonden soorten.
In verband met de voorgestane bouw van de nieuwe woning is door Bureau Woets' Insecten te Goes ingevolge de Flora-en faunawet een quick-scan uitgevoerd. De bevindingen hieromtrent zijn neergelegd in een rapport d.d. 13 april 2015.
Het object is bezocht op 7 februari en 11 april 2015.
Vogels
Tijdens deze bezoeken zijn er geen sporen vastgesteld van nestelende en broedende vogelsoorten als huismus, spreeuw en andere vogelsoorten in de opstal of aan de bestaande woning. Het perceel rond de bestaande woning is beslist ongeschikt door begroeiing en door onrust (bewoning) voor enige grondbroedende vogelsoort.
In het betrokken stuk akkerbouwland zijn geen sporen van nestelen en broeden gezien van de tamelijk gewone soorten als fazant en scholekster, noch van andere vogels (baltsgedrag en nesten).
Planten
Rond de bestaande woning en buiten het gazon zijn een paar soorten sierplanten en onkruiden te herkennen (border en moestuin).
Wintertarwe is ten tijde van het bezoek ter plaatse het gewas op het bouwland, dat heel schoon is. Hier en daar is een polletje gras te ontdekken.
Verwachtingsbeeld
Op grond van de actuele kennis over de bodem, van het landbouwkundige gebruik en de algemene druk vanuit het algemene milieu van zuidwestelijk Nederland is het onderstaande verwachtingsbeeld te schetsen.
Door de voedselrijkdom van de grond rond de bestaande woning en van het akkerbouwland kunnen er geen plantensoorten voorkomen die door hun behoefte aan een voedselarme standplaats en daaruit vloeiende zeldzaamheid, vallen onder de Flora- en faunawet.
De werkzaamheden rond de woning door de bewoning en op het bouwland voor het gewas maken een jaarrondbewoning voor zoogdieren onmogelijk. Op bescheiden schaal kunnen veldmuis en bosmuis vanuit het oostelijke buurperceel en het sloottalud voedsel zoeken op het onderhavige plangebied.
Van enige vleermuissoort is geen spoor gevonden (uitwerpselen en vluchtobservaties).
Voor de enige wettelijk beschermde soort van insect is de grondsoort ongeschikt - de veenmol - want die leeft in grond met veel organische stof (moestuin en veengrond).
Conclusie
Omdat er geen wettelijk beschermde soorten van planten en dieren aangetroffen zijn en door de heersende condities ook niet te verwachten zijn is het aanvragen van enige ontheffing van een bepaling uit de Flora- en faunawet niet nodig.
De voorbereidende werken en de uitvoering van de gedachte bouw kunnen het hele jaar door worden begonnen.
4.4 Cultuurhistorisch Hoofd Structuur
Per 1 januari 2012 is de Monumentenwet 1998 gewijzigd en gelijktijdig, als gevolg daarvan, ook het Bro. Hiermee is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Naast archeologie (zie paragraaf 4.5) moeten ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde opbjecten en structuren.
's-Heerenhoek is een dijkdorp. Dijkdorpen zijn, meestal op min of meer spontane wijze, ontstaan langs dijken en vertonen veelal een uiterst eenvoudige, lineaire plattegrond.
De woning Stoofweg 19 is niet aangemerkt als historisch waardevolle bebouwing. Daarnaast vindt de ontwikkeling (sloop en nieuwbouw) niet plaats binnen het kenmerkende deel van het dijkdorp. De verschijningsvorm en het materiaalgebruik van de beoogde nieuwbouw zijn afgestemd op de omgeving.
Iedere ruimtelijke ontwikkeling betekent een verandering van de situatie tot dan toe. In voorliggende plan is zo goed als (ruimtelijk-functioneel) mogelijk rekening gehouden met de historische geografische waarden in/nabij het plangebied.
4.5 Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde "Verdrag van Malta" tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is moet het bodemarchief met zorg ontsloten worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
In het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg heeft de gemeente een archeologische Maatregelenkaart-in-lagen ontwikkeld die de basis vormt voor de uitvoering van het gemeentelijk archeologiebeleid in het kader van de besluitvorming bij ruimtelijke plannen.
Op basis van dit beleid geldt voor het gehele plangebied Stoofweg 19 een hoge verwachting. De drempel tot vrijstelling van het doen van archeologisch onderzoek ligt bij 250 m2. Op het moment dat de verstoring van de bodem kleiner is dan 250 m2 is archeologisch onderzoek niet nodig.
Het voorgenomen plan (bouw vrijstaande woning, sloop bestaande woning en voornemen tot bouwen vrijstaande garage) brengt met zich dat de bodemverstoring groter zal zijn dan 250 m2. Om die reden is, ter bescherming van de archeologische waarden, een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen. Het voorgenomen plan kan niet worden uitgevoerd dan nadat een archeologisch (voor)onderzoek is verricht, waarin getoetst wordt of er sprake is van een aanvaardbare en/of onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
4.6 Water
Het watertoetsproces is er om waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het betreft geen toets achteraf, maar een aspect waaraan in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming aandacht wordt besteed. De inzet daarbij is om met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijk beleid goed toe te passen en uit te voeren. De waterbeheerders leggen hun ideeën over het ruimtelijk plan vast in een wateradvies. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.
Op 25 maart 2015 heeft overleg met het Waterschap Scheldestromen plaatsgevonden. In de onderstaande waterparagraaf/tabel wordt kort ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten c.q. is het wateradvies verwerkt.
Thema | Waterdoelstelling | Toetsing |
Veiligheid | Waarborgen veiligheidsniveau. | Het plangebied ligt niet nabij een primaire waterkering en/of transportroute gevaarlijke stoffen over water. |
Wateroverlast | Reductie wateroverlast, vergroten veerkracht watersysteem. | Het verhard oppervlak neemt toe met 135 m2. In de aanleg van vervangende waterberging wordt voorzien door het verbreden van een deel van de sloot langs de Stoofweg van 3 naar 5 m bovenbreedte met een talud van maximaal 1:2 zodanig dat er minimaal 10 m3 extra waterberging wordt aangelegd. |
Watervoorziening | Het voorzien van de bestaande functie van water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | De watervoorziening is niet in het geding. Hergebruik van regenwater wordt gestimuleerd. Infiltratie van regenwater is maar zeer beperkt mogelijk vanwege de aanwezigheid van leemlaagjes. |
Volksgezondheid | Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen; Reduceren verdrinkingsrisico's. | De aan de rand net buiten het plangebied gelegen sloot wordt zodanig onderhouden dat geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. |
Riolering | Vasthouden, bergen, afvoeren; reductie hydraulische belasting rwzi. | Het bestaande vuilwaterriool in de Stoofweg blijft gehandhaafd. Bij nieuwbouw is het uitgangspunt gescheiden aanleg van RWA en DWA. RWA afkoppelen en regenwater lozen op de nabij gelegen sloot langs de Stoofweg. |
Bodemdaling | Tegengaan van verdere bodemdaling en reductie functie geschiktheid. | Er zullen geen veranderingen in het peilregiem plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen. |
Grondwater overlast | Tegengaan van grondwateroverlast. | Er is geen sprake van grondwateroverlast. |
Oppervlaktewater kwaliteit | Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur. | Geen gebruik zal worden gemaakt van uitloogbare materialen. De beoogde ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit. |
Grondwater kwaliteit | Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur. | Het plangebied ligt niet in een infiltratiegebied, natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening. |
Verdroging | Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden. | Verdroging is niet aan de orde. |
Natte natuur | Ontwikkeling en bescherming van een rijke, gevarieerde en natuurlijke karakteristieke aquatische natuur. | Er bevindt zich geen natte natuur in of nabij het plangebied. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen. |
Onderhoud(mogelijkheid) waterlopen | Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te worden. | Voor de nabij het plangebied gelegen sloot blijft onderhoud mogelijk vanaf de berm langs de Stoofweg zoals nu ook het geval is. |
Waterschapswegen | M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen binnen / nabij het plangebied | Het plangebied ligt voor het grootste deel binnen de bebouwde kom maar een klein deel van de tuin en de uitrit ligt buiten de bebouwde kom. Er zal rekening worden gehouden met de eisen uit de keur Wegen. |
4.7 Milieuhinder
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (zoals woningen) kan de overlast ten gevolge van bedrijfsactivtieiten zo laag mogelijk worden gehouden. Zonering is met name van toepassing bij nieuwbouw van woningen en andere gevoelige functies in de directe omgeving van een bedrijf en bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.
In onderhavige casus is sprake van vervanging van een bestaande woning. In de directe omgeving van de woning zijn geen bedrijven aanwezig die een belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
4.8 Bufferzone
Het bestemmingsplangebied grenst aan het buitengebied. In verband met het provinciale milieubeleid moet als richtlijn rekening worden gehouden met een aangrenzende bufferzone van 100 meter. Een kleinere afstand (50 meter) kan gehanteerd worden indien daardoor geen noemenswaardige hinder bij gevoelige bestemmingen optreedt en dit niet leidt tot onevenredige beperking van de betrokken landbouwbedrijven. Daarnaast voorziet het provinciale bufferbeleid in een tweede afstandsnorm. Tussen (glas)tuinbouw- en fruitteeltpercelen en woongebieden moet een afstand van 50 meter in acht worden genomen.
In het bestemmingsplan voor het buitengebied van Borsele, genaamd Borsels Buiten, is nieuwvestiging van agrarische bedrijven nabij de rand van een kern niet mogelijk. Voorts is er in dit bestemmingsplan een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor onder meer het planten van fruitteeltbomen op niet bestaande boomgaarden binnen een zone van 50 meter rondom woon- en verblijfsrecreatiegebieden.
Uit het voorgaande volgt dat nieuwvestiging van agrarische bedrijvigeheid en het inplanten van fruitteeltbomen op de gronden grenzend aan het plangebied reeds worden uitgesloten op basis van het bestemmingsplan "Borsels Buiten". In het voorliggende bestemmingsplan is dan ook niet voorzien in een bufferzone.
Daar komt bij dat de agrarische gronden naast, achter en tegenover het plangebied akkerbouwpercelen betreffen die eigendom zijn van de initiatiefnemers tot herbouw van de bestaande woning Stoofweg 19. Binnen een afstand van 100 meter en 50 meter van de beoogde bouwlokatie bevinden zich geen agrarische bedrijven / inrichtingen respectievelijk fruitteeltpercelen.
4.9 Externe Veiligheid
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van diegenen die niet bij de risicovolle activiteit zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals bijvoorbeeld omwonenden. Bij ruimtelijke plannen moet aandacht besteed worden aan de vraag of er risicovolle activiteiten in en/of nabij het plangebied aanwezig zijn c.q. komen en zo ja, of er sprake is van een toelaatbaar risico. Risicovolle activiteiten zijn:
* het opslaan, gebruiken en/of produceren van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
* het vervoer van gevaarlijke stoffen over auto-, spoor- en waterwegen of door buisleidingen (transportroutes).
Bij de actualisering van het bestemmingsplan voor de kern 's-Heerenhoek (bestemmingsplan "Kern 's-Heerenhoek 2011") in 2011 is externe veiligheid beschouwd. Er deden zich toen geen knelpunten voor op het gebied van externe veiligheid. Bij de opstelling van dat bestemmingsplan is geconcludeerd dat de in het plan opgenomen nieuwe ontwikkelingen dusdanig kleinschalig van omvang zijn dat de invloed op het GroepsRisico (GR) verwaarloosbaar is. Het onderhavig plan voorziet niet in een nieuwe ontwikkeling. Het betreft slechts een geringe verschuiving van het bouwvlak Stoofweg 19 om ter vervanging van de bestaande woning Stoofweg 19 te kunnen komen tot de beoogde nieuwbouwwoning. In de nabijheid van dit perceel zijn na 2011 ook geen riscovolle activiteiten (in de vorm van inrichtingen en transportroutes) gevestigd / aangelegd. Externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.10 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden; een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. De beoogde ontwikkeling betreft de vervangende nieuwbouw van een woning. Hiervoor kan de Regeling NIBM naar analogie worden toegepast. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen).
Bijlagen 3a en 3b van de Regeling NIBM geven aan in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is:
3% criterium (vanaf inwerkingtreding Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit):
* 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
* 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2).
Duidelijk is dat de beoogde ontwikkeling naar verhouding veel kleiner is dan de realisatie van 1500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen. De beoogde ontwikkeling valt derhalve, naar analogie, onder het 3% criterium waardoor het aangemerkt kan worden als zijnde NIBM. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Planvorm
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zogenaamd ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het plan maakt een specifieke ruimtelijke ontwikkeling, te weten het bouwen van een vrijstaande woning op het perceel Stoofweg 19 te 's-Heerenhoek ter vervanging van de bestaande woning op dit perceel aldaar, planologisch-juridisch mogelijk. Vanwege de geringe omvang van het plangebied en de aard van de ontwikkeling kent voorliggend bestemmingsplan slechts een beperkt aantal bestemmingen en een eenvoudig kaartbeeld.
Het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (hierna 'verbeelding') met regels. Bij het plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht.
5.2 Toelichting Op Bestemmingen
1. INLEIDENDE REGELS
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen moeten worden, gemeten moeten worden.
2. BESTEMMINGSREGELS
Wonen (artikel 3)
Het plangebied is bestemd tot 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan; één hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken.
Ten aanzien van het hoofdgebouw zijn onder meer regels opgenomen betreffende situering, de minimale breedte, goot- en totale hoogte en dakhelling. De op de Stoofweg georiënteerde gevel (zuidgevel) moet in de op de verbeelding aangegeven gevellijn worden gebouwd.
Voor overige bouwwerken zijn bouwregels opgenomen betreffende de toegestane bouwhoogte, waarbij een specifieke regeling is opgenomen voor tuin- of erfafscheidingen.
Uit oogpunt van flexibiliteit zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Afwijkingen zijn opgenomen om de voorgevel van het hoofdgebouw gedeeltelijk achter de gevellijn op te kunnen richten, voor een overschrijding van de goot- en totale bouwhoogte van het hoofdgebouw.
Waarde - Archeolgie-2 (artikel 4)
De gronden met de dubbelbesteming 'Waarde - Archeologie-2 zijn mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden van de gronden. Bouwwerken ten dienste van de andere aldaar geldende bestemming mogen onder voorwaarden worden vernieuwd of veranderd. Ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie-2' moet de aanvrager voor het bouwen van een bouwwerk waarbij de bodemverstoring groter is dan 250 m2 en dieper dan 40 cm een archeologisch rapport overleggen. Indien het oprichten van een bouwwerk kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden kunnen burgemeester en wethouders naar aanleiding daarvan voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel opgenomen voor werken en werkzaamheden die de grond roeren. Tot slot is in deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de archeologische waarde geheel of gedeeltelijk te verwijderen. Dit kan als uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel als op grond van archeologisch onderzoek het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van de toegekende archeologische waarde voorziet.
3. ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelregel (artikel 5)
Om misbruik van bouwregels te voorkomen is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 6)
In dit artikel is gesteld dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken.
Algemene aanduidingsregels (artikel 7)
In artikel 7 is een algemene gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie' opgenomen. Voor de in de gebiedsaanduiding gelegen gronden is het toegestaan om, ter vervanging van de bestaande woning waarvoor reeds een hogere grenswaarde conform de Wet geluidhinder is verleend, een nieuwe woning te bouwen.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In artikel 8 is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.
4. OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht (artikel 9)
Artikel 9 betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen.
Slotregel (artikel 10)
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Kern 's-Heerenhoek 2011, gedeelte Stoofweg 19, 2015".
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij de locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd. Dit is onder meer het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst (de zogenoemde anterieure overeenkomst) hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Tussen gemeente en initiatiefnemer is deze overeenkomst inmiddels gesloten. Het op- en vaststellen van een exploitatieplan kan daarmee achterwege blijven.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro moet de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen, waaronder de economische uitvoerbaarheid, worden aangetoond. De kosten voor de beoogde invulling worden gedragen door de initiatiefnemers. De percelen zijn eigendom van initiatiefnemers. Voorts zullen zij de benodigde nieuwbouw uit eigen middelen betalen.
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
In artikel 3.1.1 lid 1 Bro is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd wordt met besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale diensten, etc.
In artikel 3.1.1 lid 2 Bro is vastgelegd dat gedeputeerde staten, onderscheidenlijk Onze Minister kunnen bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van Provincie onderscheidenlijk Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Het Rijk heeft aangegeven dat vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro met hen enkel nodig is als er nationale belangen in het geding zijn. Per brief van 26 mei 2009 heeft de toenmalige Minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen een gemeente altijd overleg moet voeren met het Rijk. De bouw van een nieuwe woning ter vervanging van een bestaande in een woonkern valt hier niet onder. Met de beoogde ontwikkeling zijn ook geen andere belangen van het Rijk in het geding.
In hun schrijven van 1 juli 2008 hebben gedeputeerde staten van Zeeland aangegeven in welke gevallen geen vooroverleg is vereist; van het bestuurlijke vooroverleg kan worden afzien wanneer de herziening van het bestemmingsplan gering of planologisch ondergeschikt is.
Er zijn geen provinciale belangen gemoeid met deze invulling en deze herziening moet aangemerkt worden als planologisch gering / ondergeschikt. Tijdens het regulier overleg van 24 februari 2015, gevolgd bij e-mail van die datum, heeft de Provincie dit ook bevestigd door aan te geven dat het overleg ex artikel 3.1.1. Bro achterwege kan blijven.
Aan het aspect Water is in de fase van planvorming overleg gepleegd met het Waterschap Scheldestromen, hetgeen geresulteerd heeft in de in paragraaf 4.5. opgenomen waterparagraaf. In deze paragraaf wordt ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten aan de hand van het 'Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria' uit de 'Handreiking Watertoets'.
Om bovenstaande reden kan het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro achterwege blijven.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek D.d. 1 December 2010
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek d.d. 1 december 2010
Bijlage 2 Quick-scan D.d. 13 April 2015 Ingevolge De Flora- En Faunawet
Bijlage 2 Quick-scan d.d. 13 april 2015 ingevolge de Flora- en Faunawet