Kern Heinkenszand, gedeelte Guldenroedestraat 12, 2015
Bestemmingsplan - gemeente Borsele
Vastgesteld op 08-01-2015 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het bestemmingsplan “Kern Heinkenszand, gedeelte Guldenroedestraat 12, 2015” met identificatienummer van de gemeente Borsele;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.BPHZGRS122015-0002;
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aaneengebouwd
blok van meer dan twee aaneengebouwde hoofdgebouwen;
1.7 achtererf
gedeelte van het erf dat gelegen is achter de achtergevelrooilijn;
1.8 achtergevel
de meest van de wegzijde afgekeerde gevel van een gebouw;
1.9 achtergevellijn
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de achtergevel van een gebouw tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;
1.10 achtergevelrooilijn
denkbeeldige lijn die gelegen is op de helft van de afstand tussen de voorgevel van een hoofdgebouw en de achtergrens van het bouwperceel met een maximum van 15 meter achter de voorgevel;
1.11 afgewerkt bouwterrein
de gemiddelde hoogte van de grond die gebouwen of overige bouwwerken omringt;
1.12 archeologisch deskundige
de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie;
1.13 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst van het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);
1.14 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten;
1.15 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;
1.16 Awb
de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.17 bebouwing
één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;
1.18 bestaand
aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.19 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.20 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
1.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.25 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel;
1.26 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en overige bouwwerken zijn toegelaten;
1.27 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.28 dienstverlening
het beroepsmatig / bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek op het bezoekadres rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals reis- of uitzendbureaus, kapsalon, pedicure, schoonheidssalon, medische of therapeutische praktijk, juridisch adviesbureau of bankfiliaal;
1.29 erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw;
1.30 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.31 gemeentelijke kwaliteitscoördinator
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige op het gebied van stedenbouw dan wel architectuur;
1.32 gevellijn
zie voorgevellijn
1.33 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.34 maaiveld
a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;
1.35 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;
1.36 Monumentenwet 1988
de Monumentenwet 1988, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.37 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
1.38 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;
1.39 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
1.40 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 meter bedraagt;
- b. bij ligging in het water het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;
1.41 samenhangend straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;
1.42 tuin-/erfafscheiding
bouwwerk geen gebouw zijnde, ter afbakening van eigendommen.
1.43 voorerf
gedeelte van het erf dat gelegen is voor de voorgevellijn;
1.44 voorgevel
de meest naar de wegzijde gekeerde gevel van een gebouw;
1.45 voorgevellijn
denkbeeldige of op de kaart aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen;
1.46 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.47 weg
weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van inwerkingtreding van dit plan;
1.48 windturbine
een windturbine is een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;
1.49 Wro
de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;
1.50 zijerf
gedeelte van het erf dat begrensd wordt door de zijgevellijn van het hoofdgebouw, de voorgevellijn en de achtergevelrooilijn;
1.51 zijgevel
een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;
1.52 zijgevellijn
(denkbeeldige) lijn die strak loopt langs de zijgevel van een gebouw tot aan de voorste en achterste bouwperceelsgrens;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij het toepassen van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
2.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens;
2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;
2.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.9 het bebouwde oppervlak
van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;
2.10 de hoogte van een windturbine
Vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Dienstverlening
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Algemene gebruiksregels
Artikel 4 Waarde - Archeologie-a
4.1 Bestemmingsomschrijving
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
4.7 Algemene gebruiksregels
Artikel 5 Waarde - Archeologie-b
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.7 Algemene gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Bouwregels
7.1 Plaatsbepaling en vormgeving bouwwerken
7.2 Bestaande afstanden en andere maten
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met inachtneming van het bepaalde in de Wro, de regels te wijzigen voor:
- a. het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met een oppervlakte van maximaal 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,5 meter;
- b. het overschrijden van de naar de weg gekeerde bouwgrens, zomede van de ten opzichte van de zijdelingse bouwperceelsgrens bepaalde minimumafstand door:
- 1. erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1 meter;
- 2. ingangspartijen tot maximaal 2 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 m² en de bouwhoogte maximaal 3,25 meter zal bedragen;
- c. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 3 meter toelaatbaar.
Deze regels zijn van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken:
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Burgemeester en wethouders kunnen éénmalig in afwijking van lid 10.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1, sub a met maximaal 10%;
- c. Lid 10.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik:
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. Lid 10.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
10.3 Afwijking overgangsrecht gebruik
Indien toepassing van het overeenkomstig lid 10.2 in het plan opgenomen overgangsrecht gebruik zou kunnen leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruikten in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kan de gemeenteraad met het oog op beëindiging op termijn van die met het bestemmingsplan strijdige situatie, in het plan persoonsgebonden overgangsrecht opnemen.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Kern Heinkenszand, gedeelte Guldenroedestraat 12, 2015'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Om te kunnen komen tot de ontwikkeling van de woonwijk Over de Dijk te Heinkenszand is eind jaren negentig van de vorige eeuw overeenstemming bereikt met het transportbedrijf 'Rijk Zwaar Transport Zeeland', indertijd gevestigd aan het Clara's pad 70 te Heinkenszand, inzake het aankopen en verplaatsen van dit bedrijf. Op verzoek van de toenmalige eigenaar is de voormalige bedrijfswoning buiten de aankoop gehouden. En is hieraan de bestemming "Wonen", vrijstaand toegekend in het thans ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase II". Als gevolg van de ontwikkeling van bovengenoemde wijk is het adres van de woning gewijzigd in Guldenroedestraat 12, Heinkenszand.
Recent is deze woning aangekocht. De nieuwe eigenaresse wil ter plaatse haar bestaande onderneming, een dierenkliniek, vestigen. Hiertoe wil zij de huidige woning slopen en in de plaats hiervan een praktijkruimte realiseren. Bij deze praktijkruimte zal niet gewoond gaan worden.
1.2 Planherziening
Op basis van het vigerende bestemmingsplan "Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase II" kan geen medewerking verleend worden aan het initiatief van de nieuwe eigenaresse. De bestemming "Wonen" laat niet toe dat het perceel aangewend kan worden voor de vestiging van een dierenkliniek.
Ook bevat het bestemmingsplan geen binnenplanse afwijking of wijzigingsbevoegdheid tot medewerking aan het initiatief. Een herziening van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Heinkenszand, gedeelte Over de Dijk, fase II" is nodig om medewerking te kunnen verlenen aan het initiatief.
De voorliggende herziening bevat de juridische planologische regeling hiertoe.
1.3 Opbouw Toelichting
De toelichting van voorliggend bestemmingsplan kent de volgende opbouw. Hoofdstuk 1 betreft de inleiding. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het ruimtelijk rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid dat op de voorgestane ontwikkeling van toepassing is. Hoofdstuk 3 stelt het stedenbouwkundig plan aan de orde. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de kwaliteit van de (leef)omgeving. De juridische vorm van het bestemmingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 5 , de economische uitvoerbaarheid in hoofdstuk 6. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 het overleg van de beoogde ontwikkeling behandeld.
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
Op grond van het bepaalde in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het bij het opstellen van een herziening van een bestemmingsplan verplicht om inzicht te bieden in de relevante planologische aspecten. De voorgestane ontwikkeling moet passen binnen het bestaande beleid. Ondertaand wordt kort ingegaan op het in casu relevante beleidskader op rijks- provinciaal en gemeentelijk niveau.
2.1 Rijksbeleid
De op 13 maart 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een totaalbeeld van het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Met de Structuurvisie kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De voorgestane ontwikkeling valt niet onder de genoemde belangen. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het rijksbeleid geen belemmering vormt voor de voorgestane herontwikkeling van het plangebied Guldenroedestraat 12.
2.2 Provinciaal Beleid
Op 28 september 2012 hebben Provinciale Staten van Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018 en de Verordening ruimte provincie Zeeland vastgesteld. Het Omgevingsplan Zeeland is het provinciaal beleidsplan voor ruimte, milieu, water en natuur. De bijbehorende regels zijn opgenomen in de hierboven genoemde Verordening.
In het omgevingsbeleid wordt een nieuwe taakverdeling tussen Rijk, Provincie, waterschap en gemeenten geïntroduceerd. In die nieuwe taakverdeling richt de Provincie zich op het ruimtelijk-economisch domein, cultuur en bovengemeentelijke sociale infrastructuur en ontwikkelt zij zich verder in haar rol als gebiedsontwikkelaar op bovengemeentelijke opgaven. Dit brengt met zich dat er meer taken en verantwoordelijkheden bij gemeenten en waterschap komen te liggen.
Het provinciale beleid vormt geen belemmering voor de herontwikkeling van het plangebied Guldenroedestraat 12. De afweging of de voorgestane ontwikkeling passend is, ligt gezien het abstractieniveau van het provinciaal beleid in relatie tot het schaalniveau van voorliggend bestemmingsplan, bij de gemeente.
2.3 Gemeentelijk Beleid
Ook het gemeentelijk beleid (de Structuurvisie Borsele 2009 - 2014, alsmede de in voorbereiding zijnde Structuurvisie Borsele 2014 - 2019, de Beeldkwaliteitsnota Borsele en het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan) vormt geen belemmering tot herontwikkeling. Deze herontwikkeling past binnen de strategie van bovengenoemde Structuurvisie(s) en Beeldkwaliteitsnota.
2.4 Conclusie
De beoogde herontwikkeling is niet strijdig met het beschreven rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 3 Stedenbouwkundig Plan
Uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is dat ruimte wordt geboden aan een concrete ruimtelijke ontwikkeling. In dit hoofdstuk wordt het stedenbouwkundig/bouwplan omschreven waarvoor het bestemmingsplan "Kern Heinkenszand, gedeelte Guldenroedestraat 12, 2015" het juridisch planologisch kader vormt.
3.1 Huidige Situatie
De op het perceel aanwezige woning maakte in het verleden onderdeel uit van het transportbedrijf 'Rijk Zwaar Transport Zeeland', indertijd gevestigd aan het Clara's pad 70 te Heinkenszand. Dit transportbedrijf is, in verband met het kunnen ontwikkelen van de woonwijk Over de Dijk aangekocht / verplaatst. Op verzoek van de toenmalige eigenaar zijn de voormalige bedrijfswoning en het kantoorgebouw buiten de aankoop gehouden.
Het Clara's pad vormde indertijd de hoofdentree van het dorp via de Drieweg. Gekoppeld aan de realisatie van de woonwijk Over de Dijk is er een nieuwe hoofdentree op de Drieweg aangelegd in de vorm van het doortrekken van de Stenevate naar de Drieweg.
De woning en het kantoorgebouw zijn indertijd buiten de aankoop gebleven omdat deze bebouwing niet in de weg stond aan de ontwikkeling van de woonwijk. De aangekochte bedrijfsgebouwen zijn gesloopt. Het voormalig kantoorgebouw is door de toenmalige eigenaar verkocht ten behoeve van de vestiging van een assurantiekantoor aldaar. De woning is de laatste jaren aangewend voor de huisvesting van arbeidsmigranten. Tegenover het kantoorpand en de woning is het bedrijventerrein Noordzak gelegen. Dit bedrijventerrein wordt op de Drieweg ontsloten via het kruispunt Clara's pad - Guldenroedestraat.
Met uitzondering van de woning Guldenroedestraat 12 wordt de bebouwing rond het kruispunt Clara's pad - Guldenroedestraat gekenmerkt door gebouwen zonder kap, bouwhoogte 6 tot 8 m. Alleen de woning beschikt over een zadeldak, waarbij de nokrichting evenwijdig is aan de Drieweg.
Het perceel is aan drie zijden omgeven door straten/wegen; aan de noord- en westgevel betreft dit de Guldenroedestraat, aan de oostzijde de Drieweg. Tegenover de woning ligt het bedrijventerrein Noordzak, aan de achterzijde van het perceel ligt, op circa 30 meter uit de achtergevel van de woning, een persgemaal.
3.2 Beoogde Situatie
Recent is de woning Guldenroedstraat 12 verkocht. De nieuwe eigenaresse wil ter plaatse haar bestaande onderneming, een dierenkliniek, vestigen. Hiertoe wil zij de huidige woning slopen en in de plaats hiervan een praktijkruimte realiseren. Bij deze praktijkruimte zal niet gewoond gaan worden.
De praktijkruimte moet ruimte bieden aan drie behandelend artsen met drie spreekkamers, een klein laboratorium, een operatiekamer, een röntgenkamer en bijbehorende voorzieningen. Daarnaast zal voorzien worden in parkeren op eigen terrein.
Het perceel heeft, vanwege zijn ligging, min of meer vier zichtzijden. Dit maakt dat de op te richten bebouwing van alle zijden gezien goed zichtbaar zal zijn. Het is om die reden gewenst om te komen tot een gebouw met een eenduidige hoofdvorm, dat onder meer qua kleur- en materiaalgebruik, vormgeving en hoogte, aansluit bij de omringende bebouwing. Vanwege het gegeven dat het perceel gelegen is bij een dorpsentree mag het gebouw gezien worden. Om die reden wordt de voorgevellijn van het bouwvlak aan de noordzijde van het perceel geplaatst voor de voorgevellijn van de bebouwing aan het Clara's pad. Hierdoor krijgt het gebouw een prominente, voorname plaats op het perceel en in zijn omgeving.
Op basis van de Wegenverordening Zeeland 2010 geldt er ten aanzien van de Drieweg in eerste instantie een bebouwingsvrije strook van 40 meter, gemeten vanuit de as van deze weg. Het hanteren van deze afstandsmaat brengt met zich dat het niet mogelijk is om de praktijkruimte te realiseren op het perceel. De Provincie Zeeland heeft met betrekking tot de op te richten bebouwing aangegeven ontheffing te willen verlenen van bovengenoemde afstandsmaat tot 25 meter uit de as van de Drieweg. Deze maat is dan ook als uitgangspunt genomen bij het neerleggen van (de bouwgrens van) het bouwvlak aan de zijde van de Drieweg.
Om het gebouw goed tot zijn recht te laten komen wordt parkeren aan de voorzijde (voor de noord- en westgevel) niet voorgestaan. Parkeren zal plaatsvinden op het eigen perceel, tussen de zuidgevel en het busstation aan de Guldenroedestraat. Hiertoe wordt aan de westzijde van het perceel een nieuwe inrit/aansluiting op de Guldenroedestraat gemaakt. In de huidige situatie is de inrit gelegen aan de noordzijde van het perceel. Gezien de ligging van deze inrit op korte afstand van de kruising Guldenroedestraat - Drieweg - St. Pietersdijk én het gegeven dat de nieuwe functie meer verkeer zal gaan genereren is dit, vanuit verkeerskundig oogpunt, niet (langer) gewenst.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De (Leef)omgeving
De beoogde ontwikkeling maakt dat de bestaande woonfunctie ter plaatse komt te vervallen. Gesteld kan worden dat dit, in het kader van het kunnen blijven garanderen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, een positieve ontwikkeling is. Immers zoals hierboven is aangegeven ligt de woning ingeklemd tussen diverse straten/wegen, is het gelegen tegenover een bedrijventerrein en is er een persgemaal op circa 30 meter uit de achtgevel van de woning. Dit alles maakt dat de woning op verschillende wijze belast wordt. Te denken valt hierbij aan geluid, luchtkwaliteit en milieuhinder.
De nieuwe functie/invulling draagt in positieve zin bij aan de ruimtelijke kwaliteit; zowel voor wat betreft de uitstraling van (de beoogde bebouwing op) het perceel op zich als in relatie tot de het perceel omringende functies/bebouwing.
In hoofdstuk 3 is ingegaan hoe gekomen wordt tot een passende stedenbouwkundige invulling van het perceel. Onderstaand wordt ingegaan op andere, niet stedenbouwkundige, relevante aspecten die betrokken zijn geweest bij de afweging of de nieuwe functie/invulling passend is in de (leef)omgeving.
4.1 Geluidhinder
Een dierenkliniek wordt, in het kader van de Wet geluidhinder, niet aangemerkt als geluidgevoelige bebouwing. Het gegeven dat het plangebied zowel gelegen is binnen de geluidzone van de Drieweg als de Guldenroedestraat is dan ook niet ter zake doende.
Daarnaast is de verkeersaantrekkende werking van de dierenkliniek niet zodanig dat dit leidt tot een toename van de geluidbelasting op de gevels van de woningen aan het Clara's pad en de Guldenroedestraat.
4.2 Bodemverontreiniging
Wettelijk is bepaald dat een bouwvergunningplichtig bouwwerk niet mag worden gebouwd op een zodanig verontreinigd terrein, dat schade of gevaar te verwachten is voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.
In opdracht van de initiatiefneemster is er een verkennend bodemonderzoek opgesteld door ABO Milieuconsult (26 mei 2014). Zie bijlage 1 en 2 bij deze toelichting. Het betreft een beperkt vooronderzoek conform NEN 5725 en een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740. De resultaten van dit onderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend vooronderzoek of verder bodemonderzoek. De locatie wordt vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik.
4.3 Flora En Fauna
Aangezien het perceel al sinds jaren in gebruik is ten dienste van het wonen, kan een onderzoek in het kader van flora en fauna achterwege blijven. Aangenomen mag worden dat er geen sprake is van beschermde dier- en plantensoorten in het plangebied.
4.4 Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde "Verdrag van Malta" tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is moet het bodemarchief met zorg ontsloten worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Artefact! Advies en Onderzoek in Erfgoed heeft een Archeologisch Bureauonderzoek en Inventariserend Veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd (17 juli 2014). Zie bijlage 3 van deze Toelichting.
Het archeologisch bureauonderzoek heeft uitgewezen dat het plangebied gelegen is in een zone met meerdere afzettingen die behoren tot het Laagpakket van Walcheren op Hollandveen Laagpakket op oudere kleiige afzettingen die behoren tot het Laagpakket van Wormer.
Volgens Archis zijn er geen archeologische monumenten, waarnemingen of vondstmeldingen in de directe nabijheid van het plangebied.
Volgens de gemeentelijke maatregelenkaart geldt een hoge verwachting op het aantreffen van archeologische waarden op het niveau van de Afzettingen van Calais en het Hollandveen Laagpakket. Op basis van het bureauonderzoek is de hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden op het niveau van het Laagpakket van Walcheren bijgesteld naar een lage verwachting.
Het Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van verkennende boringen (vier stuks) heeft uitgewezen dat in alle boringen onder de bouwvoor zandige geulafzettingen van het Laagpakket van Walcheren aanwezig zijn.
Aan de hand van de resultaten van het bureauonderzoek en het booronderzoek is onderstaand archeologisch verwachtingsmodel opgesteld.
- a. Ter plaatse van boring 1 geldt een middelhoge verwachting voor het niveau van het Laagpakket van Walcheren. Door de veraarde top van het Hollandveen Laagpakket en de intacte afzettingen van Calais blijft de hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden uit het Neolithicum tot de Romeinse tijd voor deze niveaus behouden.
- b. Ter plaatse van boring 4 blijft de hoge verwachting voor het aantreffen van archeologische waarden op het niveau van het Laagpakket van Wormer behouden.
- c. Ter plaatse van boringen 2 en 3 geldt een lage verwachting voor het niveau van het Laagpakket van Walcheren. Voor de periode Neolithicum tot vroege Middeleeuwen bestaan geen verwachting.
De uitkomsten van het bureauonderzoek en het booronderzoek leiden tot het volgende advies:
Uitganspunt is steeds behoud in situ.
Rondom boring 1 geen graafwerkzaamheden uit te voeren die dieper reiken dan 1,75 meter beneden het huidige maaiveld (ca. 1,04 m -NAP).
Rondom boring 4 geen graafwerkzaamehden uit te voeren die dieper reiken dan 3,45 m beneden huidig maaiveld (ca. 2,62 m -NAP).
Indien met deze beperkingen geen rekening gehouden kan worden en planaanpassing niet mogelijk is, dan moet er archeologisch vervolgonderzoek plaatsvinden.
Ondanks dat op dit moment nog niet bekend is op welke wijze voorzien gaat worden in het funderen van de dierenkliniek, en dus ook nog geen inzicht bestaat in de graafwerkzaamheden, mag al wel geconcludeerd worden dat archeologie geen belemmering behoeft te zijn voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Water
Het watertoetsproces is er om waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het betreft geen toets achteraf, maar een aspect waaraan in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming aandacht wordt besteed. De inzet daarbij is om met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijk beleid goed toe te passen en uit te voeren. De waterbeheerders leggen hun ideeën over het ruimtelijk plan vast in een wateradvies. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.
Overleg met het Waterschap Scheldestromen heeft tijdens het planproces plaatsgevonden. In de onderstaande waterparagraaf/tabel wordt kort ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten aan de hand van het 'Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria' uit de 'Handreiking Watertoets'.
Thema | Waterdoelstelling | Toetsing |
Veiligheid | Waarborgen veiligheidsniveau. | Het plangebied ligt niet nabij een primaire waterkering en/of transportroute gevaarlijke stoffen over water. |
Wateroverlast | Reductie wateroverlast, vergroten veerkracht watersysteem. | Het verhard oppervlak neemt niet toe. Aanleg van waterberging is daarom niet noodzakelijk. |
Watervoorziening | Het voorzien van de bestaande functie van water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | De watervoorziening is niet in het geding. Hergebruik van regenwater wordt gestimuleerd. Infiltratie van regenwater is maar zeer beperkt mogelijk vanwege de aanwezigheid van leemlaagjes. |
Volksgezondheid | Minimaliseren risico water gerelateerde ziekten en plagen; Reduceren verdrinkingsrisico's. | De aan de rand net buiten het plangebied gelegen sloot wordt zodanig onderhouden dat geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan. |
Riolering | Vasthouden, bergen, afvoeren; reductie hydraulische belasting rwzi. | Het bestaande vuilwaterriool in Clara's pad blijft gehandhaafd. Bij nieuwbouw is het uitgangspunt gescheiden aanleg van RWA en DWA. RWA afkoppelen en regenwater lozen op de nabij gelegen sloot langs Drieweg. |
Bodemdaling | Tegengaan van verdere bodemdaling en reductie functie geschiktheid. | Er zullen geen veranderingen in het peilregiem plaatsvinden die voor bodemdaling zorgen. |
Grondwater overlast | Tegengaan van grondwateroverlast. | Er is geen sprake van grondwateroverlast. |
Oppervlaktewater kwaliteit | Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur. | Geen gebruik zal worden gemaakt van uitloogbare materialen. De beoogde ontwikkeling heeft geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit. |
Grondwater kwaliteit | Behoud en realisatie van goede waterkwaliteit voor mens en natuur. | Het plangebied ligt niet in een infiltratiegebied, natuurgebied of gebied voor drinkwatervoorziening. |
Verdroging | Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden. | Verdroging is niet aan de orde. |
Natte natuur | Ontwikkeling en bescherming van een rijke, gevarieerde en natuurlijke karakteristieke aquatische natuur. | Er bevindt zich geen natte natuur in of nabij het plangebied. Er zijn daarom geen bijzondere maatregelen te treffen. |
Onderhoud(mogelijkheid) waterlopen | Oppervlaktewater dient adequaat onderhouden te worden. | Voor de nabij het plangebied gelegen sloot blijft onderhoud mogelijk vanaf de berm langs de Drieweg zoals nu ook het geval is. |
Waterschapswegen | M.b.t. de aanwezigheid waterschapswegen binnen / nabij het plangebied | Niet van toepassing; plangebied ligt binnen bebouwde kom. |
Het Waterschap Scheldestromen heeft per e-mail van 14 augustus 2014 te kennen gegeven akkoord te zijn met (de toetsing in) deze tabel.
4.6 Milieuhinder
Door het aanbrengen van een zone tussen bedrijvigheid en gevoelige bestemmingen (waaronder woningen) kan eventuele overlast ten gevolge van bedrijfsactiviteiten zo laag mogelijk worden gehouden. Zonering is onder meer van toepassing bij vestiging van een nieuw bedrijf in de directe omgeving van gevoelige bestemmingen.
In de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' is een kliniek aangemerkt als milieucategorie 1-bedrijf, waarbij de maatgevende afstand van 10 meter is gekoppeld aan het milieuaspect geluid.
Aangezien de woningen in de woonwijk Over de Dijk, alsmede de woningen aan het Clara's pad op een aanzienlijk grotere afstand dan 10 meter van het perceel Guldenroedestraat 12 zijn gelegen heeft de vestiging van de dierenkliniek geen negatieve invloed op het woon- en leefklimaat van deze woningen.
4.7 Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden; een nieuw wettelijk stelsel voor luchtkwaliteitseisen. Een van de elementen daarvan is dat projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (Regeling NIBM) aan de concentraties, niet meer afzonderlijk getoetst hoeven te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. De beoogde ontwikkeling betreft de vestiging van een dierenkliniek. Hiervoor kan de Regeling NIBM naar analogie worden toegepast. De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat onder meer om woningbouw- en kantoorprojecten en enkele soorten van inrichtingen (bijv. emplacementen, kassen en andere landbouwinrichtingen).
Bijlagen 3a en 3b van de Regeling NIBM geven aan in welke gevallen een nieuwe woningbouwlocatie in ieder geval NIBM is:
3% criterium (vanaf inwerkingtreding Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit):
* 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg;
* 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling (voorschrift 3A.2).
Duidelijk is dat de beoogde ontwikkeling (vestiging dierenkliniek) naar verhouding veel kleiner is dan de realisatie van 1500 woningen bij minimaal 1 ontsluitingsweg of 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen. De beoogde ontwikkeling valt derhalve, naar analogie, onder het 3% criterium waardoor het aangemerkt kan worden als zijnde NIBM. Dit betekent dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Planvorm
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zogenaamd ontwikkelingsgericht bestemmingsplan. Het plan maakt een specifieke ruimtelijke ontwikkeling, te weten het kunnen aanwenden van het perceel Guldenroedestraat 12 te Heinkenszand voor het vestigen van een dierenkliniek, planologisch-juridisch mogelijk. Vanwege de geringe omvang van het plangebied en de aard van de ontwikkeling kent voorliggend bestemmingsplan slechts een beperkt aantal bestemmingen en een eenvoudig kaartbeeld.
Het juridisch gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (hierna 'verbeelding') met regels. Bij het plan hoort een toelichting, maar dit onderdeel heeft als zodanig geen rechtskracht.
De regels zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken: inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. In paragraaf 5.2 wordt de inhoud nader toegelicht. Bij het opstellen van de verbeelding en de regels is uitgegaan van de richtlijnen "Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012)".
5.2 Toelichting Op Bestemmingen
1. INLEIDENDE REGELS
Begrippen (artikel 1)
In dit artikel worden begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.
Wijze van meten (artikel 2)
In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen moeten worden, gemeten moeten worden.
2. BESTEMMINGSREGELS
Dienstverlening (artikel 3)
Het plangebied is bestemd tot 'Dienstverlening'. Binnen deze bestemming zijn de volgende bouwwerken toegestaan; hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken.
Ten aanzien van het hoofdgebouw zijn onder meer regels opgenomen betreffende situering, de minimale breedte, goot- en totale hoogte en dakhelling. De op de Guldenroedestraat georiënteerde gevels (noord- en westgevel) moeten in de op de verbeelding aangegeven gevellijn worden gebouwd.
Voor overige bouwwerken zijn bouwregels opgenomen betreffende de toegestane bouwhoogte, waarbij een specifieke regeling is opgenomen voor tuin- of erfafscheidingen.
Uit oogpunt van flexibiliteit zijn enkele afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Afwijkingen zijn opgenomen om de voorgevel van het hoofdgebouw gedeeltelijk achter de gevellijnen op te kunnen richten, voor een overschrijding van de goot- en totale bouwhoogte van het hoofdgebouw.
Waarde - Archeolgie-A (artikel 4)
Naar aanleiding van het uitgevoerde archeologisch onderzoek en het advies van het SCEZ hieromtrent, is aan een deel van het perceel een archeologische bescherming toegekend. Indien in dit deelgebied graafwerkzaamheden dieper dan 175 cm onder het maaiveld worden uitgevoerd, moet, alvorens deze werkzaamheden kunnen worden verricht, eerst archeologisch vervolgonderzoek plaatsvinden.
Waarde - Archeolgie-B (artikel 5)
Naar aanleiding van het hierboven genoemde archeologisch onderzoek en het advies van het SCEZ hieromtrent, is aan een ander deel van het perceel ook een archeologische bescherming toegekend. Deze bescherming houdt in dat, indien in dit deelgebied graafwerkzaamheden dieper dan 345 cm onder het maaiveld worden uitgevoerd, er eerst archeologisch vervolgonderzoek moet plaatsvinden voordat deze werkzaamheden kunnen worden verricht.
Het overige deel van het plangebied behoeft geen archeologische bescherming en is om die reden archeologisch vrijgesteld.
3. ALGEMENE REGELS
Anti-dubbeltelregel (artikel 6)
Om misbruik van bouwregels te voorkomen is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een bouwvergunning hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen.
Algemene bouwregels (artikel 7)
In dit artikel is gesteld dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan plaatsing van gebouwen, de dakhelling van hellende dakvlakken en de plaatsing en vormgeving van overige bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels (artikel 8)
In artikel 8 is een aantal algemene afwijkingsregels opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte.
Algemene wijzigingsregels (artikel 9)
In artikel 9 zijn algemene wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het college van burgemeester en wethouders om het bouwen van gebouwtjes van openbaar nut, het overschrijden van bebouwingsgrenzen, beperkte verschuivingen van de bestemmingsgrenzen én het oprichten van masten en antennes tot een bepaalde bouwhoogte mogelijk te maken.
4. OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Overgangsrecht (artikel 10)
Artikel 10 betreft het overgangsrecht met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Daarnaast zijn overgangsregels opgenomen ten aanzien van het bouwen.
Slotregel (artikel 11)
De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan "Kern Heinkenszand, gedeelte Guldenroedestraat 12, 2014".
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
6.1 Kostenverhaal
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie opgenomen. Centrale doelstelling van de wet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij de locatieontwikkeling. In artikel 6.12 Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgelegd wat onder een bouwplan wordt verstaan. De bouw van een of meerdere hoofdgebouwen is in het betreffende artikel van het Bro opgenomen.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins is verzekerd. Dit is onder meer het geval indien de gemeente en de initiatiefnemer een privaatrechtelijke overeenkomst (de zogenoemde anterieure overeenkomst) hebben gesloten over de verdeling van kosten bij de grondexploitatie. Tussen gemeente en initiatiefnemer is deze overeenkomst inmiddels gesloten. Het op- en vaststellen van een exploitatieplan kan daarmee achterwege blijven.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6, lid 1, sub f van het Bro moet de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen, waaronder de economische uitvoerbaarheid, worden aangetoond. De kosten voor de beoogde herontwikkeling worden gedragen door de initiatiefneemster. Het perceel is reeds in het bezet van initiatiefneemster. Voorts zal deze de benodigde nieuwbouw uit eigen middelen betalen.
Hoofdstuk 7 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
In artikel 3.1.1, lid 1 Bro is bepaald dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd wordt met besturen van gemeenten, met Rijks- en provinciale diensten, etc.
In artikel 3.1.1 lid 2 Bro is vastgelegd dat Gedeputeerde Staten, onderscheidenlijk Onze Minister kunnen bepalen dat onder bepaalde omstandigheden of in bepaalde gevallen geen overleg is vereist met de diensten van provincie onderscheidenlijk Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening.
Het Rijk heeft aangegeven dat vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro met hen enkel nodig is als er nationale belangen in het geding zijn. Per brief van 26 mei 2009 heeft de toenmalige Minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen een gemeente altijd overleg moet voeren met het Rijk. De “transformatie” van de bestemming Wonen, vrijstaand naar de bestemming Dienstverlening t.b.v. de vestiging van een dierenkliniek in een woonkern valt hier niet onder. Met de beoogde ontwikkeling zijn ook geen andere belangen van het Rijk in het geding.
In hun schrijven van 1 juli 2008 hebben Gedeputeerde Staten van Zeeland aangegeven in welke gevallen geen vooroverleg is vereist; van het bestuurlijke vooroverleg kan worden afzien wanneer de herziening van het bestemmingsplan gering of planologisch ondergeschikt is.
Er zijn geen provinciale belangen gemoeid met deze “herstructurering” en deze herziening moet aangemerkt worden als planologisch gering / ondergeschikt. Tijdens het regulier overleg van 28 mei 2014 heeft de provincie dit ook bevestigd door aan te geven dat het overleg ex artikel 3.1.1. Bro achterwege kan blijven.
Aan het aspect Water is in de fase van planvorming overleg gepleegd met het Waterschap Scheldestromen, hetgeen geresulteerd heeft in de in paragraaf 4.5. opgenomen waterparagraaf. In deze paragraaf wordt ingegaan op de relevante waterhuishoudkundige aspecten aan de hand van het 'Overzicht van indicatieve ontwerprichtlijnen en toetsingscriteria' uit de 'Handreiking Watertoets'.
Om bovenstaande reden kan het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro achterwege blijven.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 2 Toetsingstabel Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Toetsingstabel verkennend bodemonderzoek