TAM-omgevingsplan Buitengebied Hoofdstuk 22a Drieweg ong./Zuidweg 22
Bestemmingsplan - Gemeente Borsele
Ontwerp op 13-08-2024 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Toepassingsbereik
- a. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locaties, bedoeld in lid c.
- b. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
- c. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Drieweg ongenummerd te Nisse en Zuidweg 22 te 's Heer Abtskerke, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
Artikel 2 Algemeen Gebruiksverbod
Niet genoemde activiteiten en activiteiten die in strijd zijn met dit plan zijn niet toegestaan.
Hoofdstuk 2 Waarvoor Mag Ik Deze Locatie Gebruiken
Artikel 3 Agrarisch - Grondgebonden
3.1 Toelaatbaar gebruik
De gronden ter plaatse van de locatie 'agrarisch - grondgebonden' en de daarbij aansluitende gronden mogen worden gebruikt voor:
- a. een grondgebonden agrarisch bedrijf agrarisch bedrijf;
- b. niet grondgebonden aquacultuur bij wijze van nevenactiviteit;
- c. paardenpension bij wijze van nevenactiviteit;
- d. nevenfuncties zoals aangegeven in 3.2;
- e. bij deze functie behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, verhardingen, waterhuishoudkundige voorzieningen, laad- en losvoorzieningen, groenelementen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Specifieke regels voor gebruik
Voor het in 3.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
- a. het is niet toegestaan om mestbassins, mestzakken en vergelijkbare voorzieningen voor mest aan te leggen buiten het bouwvlak;
- b. het is niet toegestaan meer dan 1 ha, op en aansluitend aan het bouwvlak bij een grondgebonden agrarisch bedrijf te gebruiken voor de aanleg van teeltondersteunende vijvers en bassins voor niet grondgebonden aquacultuur, waarbij geldt dat:
- 1. de bassins en vijvers aansluitend aan het bouwvlak moeten worden gerealiseerd;
- 2. er sprake moet zijn van een goede landschappelijke inpassing zoals aangegeven in hoofdstuk 7; het beheer en onderhoud van deze landschappelijke inpassing dient gericht te zijn op de in stand houding ervan;
- c. het jaarrond tijdelijk huisvesten van tijdelijke werknemers, al dan niet met een binding met het betreffende agrarische bedrijf, in bedrijfsgebouw is toegestaan, waarbij geldt:
- 1. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen en bedrijven;
- 2. parkeren vindt plaats op het eigen erf;
- 3. er worden geen kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen en/of leidingen gerealiseerd en voorkomen wordt dat door conversie van beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren ontstaan;
- 4. er ontstaat geen langdurige bewoning door individuele personen hetgeen betekent dat een persoon er niet langer dan 12 maanden mag wonen en bewoners ingeschreven moeten worden in de Basisregistratie Personen;
- 5. op het moment van in gebruik name van de voorziening en gedurende het gebruik beschikt de voorziening over een certificaat van de Stichting Normering Flexwonen;
- d. de volgende nevenfuncties zijn toegestaan:
- 1. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsbebouwing voor de verkoop van agrarische producten mits:
- er gelet op de aard en omvang van de activiteiten sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij een agrarische hoofdactiviteit, hetgeen in ieder geval betekent dat de maximum verkoopvloeroppervlakte niet meer dan 40 m² mag bedragen;
- parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 2. het gebruik van de bedrijfswoningen/of bestaande agrarische bedrijfsbebouwing en onbebouwde gronden binnen het bouwvlak ten behoeve van kleinschalige plattelandshoreca mits:
- er gelet op de aard en omvang van de activiteiten sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij een agrarische hoofdactiviteit, hetgeen in ieder geval betekent dat de maximum vloeroppervlakte van bebouwing in gebruik voor de kleinschalige plattelandshoreca, niet meer dan 40 m² mag bedragen;
- parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 3. kleinschalige zorginitiatieven (zorgboerderij) waarbij een beperkte logiesfunctie in de bedrijfswoning is toegestaan mits:
- er gelet op de aard en omvang van de activiteiten sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, hetgeen in ieder geval betekent dat de maximum oppervlakte van bebouwing in gebruik voor het zorginitiatief, inclusief de logiesfunctie, niet meer dan 40 m2 mag bedragen;
- parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 4. het bieden van recreatief nachtverblijf waarbij de maximum vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²en parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 5. bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning mits:
- er gelet op de aard en omvang van de activiteiten sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij het wonen, hetgeen in ieder geval betekent dat de maximum vloeroppervlakte niet meer dan 40 m² mag bedragen;
- de activiteit mag in de woning en/of het bijbehorende vrijstaande bouwwerk worden uitgeoefend;
- de activiteit niet vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
- de activiteit de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteit in de woning en/of het vrijstaand bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
- het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
- parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
- 1. het gebruik van bestaande agrarische bedrijfsbebouwing voor de verkoop van agrarische producten mits:
3.3 Toelaatbare verandering
Het is verboden voor grondgebonden agrarische bedrijven om zonder voorafgaande melding aan burgemeester en wethouders, weidegang te beëindigen.
3.4 Beoordelingsregels melding
Grondgebonden agrarische bedrijven die in plaats van weidegang voldoende ruwvoer telen, worden aangemerkt als grondgebonden agrarische bedrijven indien voldaan wordt aan het volgende:
- a. de gronden in gebruik voor ruwvoerteelt zijn in overwegende mate in de directe omgeving van het bedrijf gelegen;
- b. de gronden in gebruik voor ruwvoerteelt behoren feitelijk tot het bedrijf;
- c. de gronden worden feitelijk voor ruwvoerteelt voor het bedrijf gebruikt;
- d. de oppervlakte gronden in gebruik is toereikend voor voerteelt in relatie tot de omvang van de veestapel;
- e. er wordt voldoende voer geteeld voor de voerbehoefte van het eigen bedrijf, zodanig dat het niet gaat om bijvoedering maar om een hoofdbestanddeel in de voervoorziening;
- f. gewassen worden integraal voor voedering van vee gebruikt;
- g. bewerking van de gewassen vindt slechts in ondergeschikte mate plaats en in ieder geval op het bedrijf;
- h. toepassen van weidegang is vanuit de bedrijfssituatie niet mogelijk of niet gewenst;
- i. de continuïteit van voerteelt is ook op langere termijn verzekerd.
3.5 Procedureregels melding
Voor het doen van een melding geldt de volgende procedureregel:
- a. de melding met een onderbouwing dat aan de beoordelingsregels wordt voldaan wordt ingediend via het gemeentelijke digitale loket of schriftelijk voor aanvang van de realisatie van de voorgenomen verandering.
Artikel 4 Wonen
4.1 Toelaatbaar gebruik
De gronden ter plaatse van de locatie 'wonen', mogen worden gebruikt voor:
- a. het huisvesten van personen in een woning met bijbehorende erven en tuinen;
- b. nevenfuncties zoals aangegeven in 4.2;
- c. bij deze functie behorende voorzieningen zoals tuinen, erven, verhardingen, waterhuishoudkundige voorzieningen, groenelementen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
4.2 Specifieke regels voor gebruik
Voor het in 4.1 toegelaten gebruik geldt het volgende:
- a. het gebruik ten behoeve van een erf is beperkt tot de gronden die direct grenzen aan de woning met aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken en zijn gelegen achter de voorgevelrooilijn van de woning en waarbij voorts geldt dat:
- 1. tot het erf worden gerekend de gronden die in gebruik zijn voor onder andere verhardingen, terrassen, in- en uitritten, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het wonen;
- 2. de omvang van het erf staat in verhouding tot de aanwezige woning en de locatie van de aanwezige woning, hetgeen in ieder geval betekent dat gronden die op een afstand van meer dan 35 m van de woning met aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken zijn gelegen niet als erf worden aangemerkt;
- 3. tuinen onderscheiden zich van het erf doordat er overwegend sprake is van beplantingen en er geen gebouwen mogen worden gebouwd;
- b. de volgende nevenfuncties zijn toegestaan:
- 1. het gebruik van de woning en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken en onbebouwde gronden ten behoeve van kleinschalige plattelandshoreca mits:
- er gelet op de aard en omvang van de activiteiten sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij de hoofdactiviteit, hetgeen in ieder geval betekent dat de maximum vloeroppervlakte van bebouwing in gebruik voor de kleinschalige plattelandshoreca, niet meer dan 40 m² mag bedragen;
- parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 2. kleinschalige zorginitiatieven (zorgboerderij) waarbij een beperkte logiesfunctie in de woning is toegestaan mits:
- er gelet op de aard en omvang van de activiteiten sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij de hoofdfunctie, hetgeen in ieder geval betekent dat de maximum oppervlakte van bebouwing in gebruik voor het zorginitiatief, inclusief de logiesfunctie, niet meer dan 40 m2 mag bedragen;
- parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 3. het bieden van recreatief nachtverblijf waarbij de maximum vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 40 m²en parkeren op het eigen erf plaatsvindt;
- 4. bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning mits:
- er gelet op de aard en omvang van de activiteiten sprake is en blijft van een ondergeschikte nevenfunctie bij het wonen, hetgeen in ieder geval betekent dat de maximum vloeroppervlakte niet meer dan 40 m² mag bedragen;
- de activiteit niet vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;
- de activiteit de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteit in de woning en/of het vrijstaand bijbehorend bouwwerk uitvoert tevens gebruiker van de woning is;
- het niet betreft zodanige verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
- parkeren op het eigen erf plaatsvindt.
- 1. het gebruik van de woning en/of vrijstaande bijbehorende bouwwerken en onbebouwde gronden ten behoeve van kleinschalige plattelandshoreca mits:
Artikel 5 Algemeen Toelaatbare Functies
5.1 Huidig en rechtstreeks toelaatbaar gebruik
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
algemeen:
- a. ter plaatse van de locatie: de aangegeven hoofdfunctie zoals aangeduid in dit plan;
- b. niet-bedrijfsmatig particulier, hobbymatig gebruik van vergunde, solitaire gebouwen zoals voormalige fruitschuren, veldschuren of spooremplacementen;
- c. agrarisch grondgebruik met dien verstande dat:
- 1. bij de aanleg van nieuwe fruitboomgaarden een uit oogpunt van volksgezondheid minimale afstand van 50 m tot woningen en daarbij behorende erven en tuinen in acht moet worden genomen;
- 2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan;
- 3. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in de Kleinschalige polders, zoals bedoeld in hoofdstuk 3;
- 4. tot agrarisch grondgebruik ook wordt gerekend de aanleg van waterbassins, geen bouwwerken zijnde, in fruitgaarden;
- 5. het aanleggen van voorzieningen voor paarden (paardenbak) uitsluitend is toegestaan:
- in aansluiting op de bebouwing die aanwezig is op het bouwperceel waartoe ook de voorzieningen voor paarden behoren;
- maar niet vóór de voorgevelrooilijn;
natuur en landschap:
- d. lijnvormige en/of kleinschalige solitaire natuur- en landschapselementen met dien verstande dat de aanleg van nieuwe natuurelementen en nieuwe landschapselementen niet leidt tot onevenredige beperkingen van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de functies in de directe omgeving;
- e. waterlopen, waterpartijen en bluswatervoorzieningen;
- f. tuinen aansluitend bij woongebruik (burgerwoningen of bedrijfs- en/of beroepsmatiggebruik van een woning) met dien verstande dat het gebruik ten behoeve van tuinen niet is toegestaan aansluitend aan fruitboomgaarden indien er geen afschermende maatregelen zijn genomen;
overig:
- g. extensief dagrecreatief medegebruik;
- h. overdraaiende wieken van in het plan toegestane windturbines;
- i. gsm-masten;
- j. voorzieningen die horen bij de toegelaten functies zoals groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en voorzieningen voor de verkeersgeleiding bij wegen, uitingen van kunstzinnigheid en reclame-uitingen;
- k. voor deze reclame-uitingen geldt dat:
- 1. deze beperkt van afmetingen moeten zijn;
- 2. niet ontsierend zijn in het landschap en bij het perceel;
- 3. geen afbreuk mogen doen aan de verkeersveiligheid.
5.2 Verboden gebruik
Het is verboden:
- a. gronden op een andere wijze te gebruiken dan toegestaan;
- b. bij een paardenbak en vergelijkbare voorzieningen een geluidinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, te gebruiken;
- c. het storten en lozen van bagger en grondspecie; het gebruik van gronden als tijdelijk of permanent gronddepot.
5.3 Afwijken voor tijdelijk baggerdepot
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 onder c en een tijdelijke baggerdepot toestaan indien:
- a. sprake is van een tijdelijke voorziening, die verband houdt met een uit te voeren werk of werkzaamheden;
- b. na afloop van het tijdelijke gebruik de oorspronkelijke situatie wordt hersteld.
5.4 Afwijken voor fruitboomgaarden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder c1 en een fruitboomgaard op minder dan 50 m tot woningen en daarbij behorende erven en tuinen toestaan indien:
- a. er uit oogpunt van volksgezondheid afdoende afschermende maatregelen zijn genomen.
Artikel 6 Algemeen Toelaatbare Functies In Kwetsbare Gebieden
6.1 Huidig en rechtstreeks toelaatbaar gebruik
Toegestaan is het gebruik van de gronden voor:
Algemeen:
- a. ter plaatse van de functies: de aangegeven hoofdfunctie zoals aangeduid in dit plan;
- b. niet-bedrijfsmatig particulier, hobbymatig gebruik van vergunde, solitaire gebouwen zoals voormalige fruitschuren, veldschuren of spooremplacementen;
- c. agrarisch grondgebruik met dien verstande dat:
- 1. bij de aanleg van nieuwe fruitboomgaarden een uit oogpunt van volksgezondheid minimale afstand van 50 m tot woningen en daarbij behorende erven en tuinen in acht moet worden genomen;
- 2. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan;
- 3. lage permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan in de Kleinschalige polders, zoals bedoeld in hoofdstuk 3;
- 4. tot agrarisch grondgebruik ook wordt gerekend de aanleg van waterbassins, geen bouwwerken zijnde, in fruitgaarden;
- 5. het aanleggen van voorzieningen voor paarden (paardenbak) uitsluitend is toegestaan:
- in aansluiting op de bebouwing die aanwezig is op het bouwperceel waartoe ook de voorzieningen voor paarden behoren;
- maar niet vóór de voorgevelrooilijn;
Verkeer:
- d. op het moment van vaststelling van het plan bestaande wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken en busstroken, met dien verstande dat:
- 1. bij aanpassing van het profiel of geringe aanpassingen van het tracé van deze bestaande wegen:
- de aanpassing uit oogpunt van verkeersintensiteiten en verkeersveiligheid noodzakelijk is;
- er geen onevenredige geluidoverlast zal optreden;
- - indien sprake is van kenmerkende wegbeplanting - de kenmerkende wegbeplanting in stand wordt gehouden of met de herplant van wegbeplanting op peil blijft;
- 2. de aanleg van geheel nieuwe wegen niet is toegestaan;
- 1. bij aanpassing van het profiel of geringe aanpassingen van het tracé van deze bestaande wegen:
- e. op het moment van vaststelling van het plan bestaande voet- en fietspaden met dien verstande dat:
- 1. bij aanpassing van het profiel of geringe aanpassingen van het tracé van bestaande voet- en fietspaden:
- de aanpassing uit oogpunt van verkeersintensiteiten en verkeersveiligheid noodzakelijk is;
- – indien sprake is van kenmerkende wegbeplanting – de kenmerkende wegbeplanting in stand wordt gehouden of met de herplant van wegbeplanting op peil blijft;
- 2. de aanleg van geheel nieuwe voet- en fietspaden niet is toegestaan;
- 1. bij aanpassing van het profiel of geringe aanpassingen van het tracé van bestaande voet- en fietspaden:
Natuur en landschap:
- f. lijnvormige en/of kleinschalige solitaire natuur- en landschapselementen met dien verstande dat de aanleg van nieuwe natuurelementen en nieuwe landschapselementen niet leidt tot onevenredige beperkingen van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de functies in de directe omgeving;
- g. bestaande tuinen;
- h. waterlopen, waterpartijen en bluswatervoorzieningen;
Overig:
- i. extensief dagrecreatief medegebruik;
- j. voorzieningen die horen bij de toegelaten functies zoals groen, water, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en voorzieningen voor de verkeersgeleiding bij wegen, uitingen van kunstzinnigheid en reclame-uitingen;
- k. voor deze reclame-uitingen geldt dat:
- 1. deze beperkt van afmetingen moeten zijn;
- 2. niet ontsierend zijn in het landschap en bij het perceel;
- 3. geen afbreuk mogen doen aan de verkeersveiligheid.
6.2 Verboden gebruik
Het is verboden:
- a. gronden op een andere wijze te gebruiken dan toegestaan;
- b. bij een paardenbak en vergelijkbare voorzieningen, een geluidinstallatie, of verlichting door middel van lichtmasten die niet zijn voorzien van bovenafdekking, te gebruiken;
- c. het storten en lozen van bagger en grondspecie; het gebruik van gronden als tijdelijk of permanent gronddepot.
Hoofdstuk 3 Wat Mag Ik Op Deze Locatie Bouwen (Bouwregels)
Artikel 7 Bebouwing Ten Behoeve Van Een Functie
Ter plaatse van het aangewezen bouwvlak mag worden gebouwd ten behoeve van de aangewezen functie en in overeenstemming met de regels die voor de bebouwing ten behoeve van deze functie gelden.
Artikel 8 Specifieke Bouwaanduiding Agrarisch - Grondgebonden
8.1 Vergunningplicht bouwen
Voor bouwactiviteiten zoals opgenomen in het omgevingsplan geldt een vergunningplicht zoals opgenomen in artikel 22.26 van het omgevingsplan van de gemeente Borsele.
8.2 Beoordelingsregels bouwen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan van de gemeente Borsele, gelden tevens de volgende beoordelingsregels voor de functie Agrarisch -grondgebonden inclusief de medegebruiksfuncties:
- a. bebouwing voldoet aan de regels voor een goede beeldkwaliteit zoals uitgewerkt in hoofdstuk 5;
- b. de hierna onder c tot en met j genoemde bebouwing is uitsluitend toegestaan:
- 1. binnen het opgenomen bouwvlak voor bebouwing
- 2. met dien verstande dat bebouwing ook kan worden toegestaan aansluitend aan het aangewezen bouwvlak tot een maximale oppervlakte van 1,5 ha met zijden met een maximale lengte van 175 m indien:
- het bouwvlak van 1 ha is benut en redelijkerwijs geen ruimte meer biedt voor verdere bedrijfsontwikkeling;
- het bouwvlak kan vierkant, rechthoekig, een combinatie daarvan of meerhoekig zijn;
- het bouwvlak mag een openbare weg niet overschrijden;
- waarbij gerealiseerde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 12 en/of 13, te allen tijde binnen het vlak gesitueerd moeten blijven; indien eenmaal gekozen voor realisering van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 12 en/of 13, buiten het vlak, dan gelden de regels van het bouwvlak;
- de situering van nieuwe gebouwen afgestemd moet worden op de situering en lengterichting van de aanwezige bebouwing;
- waarbij, voor zover mogelijk, de zichtbaarheid van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en elementen op het bouwvlak vanaf de openbare weg is gewaarborgd;
- geen bebouwing is toegestaan voor de voorgevelrooilijn;
- er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van aanwezige natuur, cultuurhistorische en/of landschappelijke waarden;
- waarbij niet gebouwd mag worden binnen een afstand van 5 m tot een bouwperceelgrens;
- c. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning met aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken toegestaan, tenzij anders aangegeven in het plan;
- d. voor de bedrijfswoning geldt:
- 1. er wordt geen nieuwe bedrijfswoning binnen 10-6-contouren van inrichtingen en/of leidingen gerealiseerd;
- 2. op de gevel van een nieuwe bedrijfswoning moet worden voldaan aan het Besluit hogere waarde voor geluid van 53 dB(A) dat voorafgaand aan de vaststelling van dit plan is genomen;
- 3. uitbreiden van de woning, inclusief de aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen, is toegestaan waarbij geldt dat het uitwendige karakter overeenkomstig de opgenomen typologie voor de woning zoals beschreven in hoofdstuk 5 niet ingrijpend mag worden gewijzigd;
- 4. bij herbouw van de bedrijfswoning binnen het bouwvlak:
- mag niet vóór de voorgevelrooilijn van de bestaande bedrijfswoning worden gebouwd tenzij een locatie vóór deze voorgevelrooilijn uit stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieuoogpunt – waaronder geluid – aanvaardbaar is;
- komt het uitwendige karakter van de nieuwe bedrijfswoning overeen met de opgenomen typologie voor de woning zoals beschreven in hoofdstuk 5;
- 5. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de afstand van de met aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken tot de bouwperceelgrens ten minste 2 m;
- e. per bedrijfswoning zijn vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan waarbij geldt:
- 1. er zijn geen vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan voor de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoningen;
- 2. de gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 150 m² bedragen;
- 3. bij uitbreiding van een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag de goothoogte en de dakhelling niet meer bedragen dan die van het bestaande vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
- 4. in het geval dat een geheel nieuw vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd, mag de goothoogte niet meer dan 3,25 m bedragen;
- 5. indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30o enmaximaal 45o;
- 6. in afwijking van het bepaalde onder b bedraagt de afstand van ieder vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelgrens ten minste 2 m;
- f. per bouwvlak zijn bedrijfsgebouwen en overkappingen toegestaan; voor nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen en overkappingen geldt:
- 1. de situering is passend gelet op de situering van bestaande bedrijfsgebouwen en daarbij blijft, voor zover mogelijk, de zichtbaarheid van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en elementen op het bouwvlak gewaarborgd;
- 2. de goothoogte mag niet meer dan 7 m bedragen;
- 3. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing zoals aangegeven in hoofdstuk 7; de aanleg en duurzame instandhouding van de landschappelijke inpassing wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning voor bouwen vastgelegd;
- 4. bouwen is pas toegestaan nadat nader onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van dreps, de haas en marterachtigen;
- g. voor teeltondersteunende kassen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan:
- 1. als ondersteuning van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
- 2. tot een oppervlakte van ten hoogste 2.000 m²;
- h. voor gebouwen ten behoeve van een neventak aquacultuur geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 2.000 m2;
- i. voor gebouwen ten behoeve van sanitaire- en slechtweervoorzieningen bij kleinschalige kampeerterreinen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
- j. voor silo's geldt het volgende:
- 1. sleufsilo's zijn uitsluitend toegestaan tot een bouwhoogte van 3,5 m;
- 2. overige silo's en melktanks zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 10 m;
- k. van permanent aanwezige kampeermiddelen mag de oppervlakte ten hoogste 40 m2 bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m;
- l. binnen het bouwvlak zijn overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, toegestaan tot een bouwhoogte van ten hoogste 5 m tenzij het bouwwerken betreft zoals genoemd in artikel 13.2.
Artikel 9 Specifieke Bouwaanduiding Wonen
9.1 Vergunningplicht bouwen
Voor bouwactiviteiten geldt een vergunningplicht zoals opgenomen in artikel 22.26 van het omgevingsplan van de gemeente Borsele.
9.2 Beoordelingsregels bouwen
In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan van de gemeente Borsele, gelden tevens de volgende beoordelingsregels voor de functie Wonen inclusief de medegebruiksfuncties:
- a. toegestaan zijn:
- 1. één hoofdgebouw met aan- en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen ten behoeve van één woning;
- 2. vrijstaande bijbehorende bouwwerken met aangebouwde overkappingen;
- 3. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
- b. bebouwing voldoet aan de regels voor een goede beeldkwaliteit zoals uitgewerkt in hoofdstuk 5;
- c. voor de woning geldt:
- 1. vernieuwen en veranderen van de woning binnen het bestaande bouwvolume van de woning met de daarmee een geheel vormende ruimten (voormalige schuren en stallen en dergelijke) is toegestaan waarbij geldt dat:
- het uitwendige karakter overeenkomstig de opgenomen typologie voor de woning zoals beschreven in hoofdstuk 5 niet ingrijpend mag worden gewijzigd;
- 2. uitbreiden van de woning, inclusief de aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken en aangebouwde overkappingen, is toegestaan waarbij geldt dat:
- niet gebouwd mag worden vóór de voorgevelrooilijn van de bestaande woning;
- het uitwendige karakter overeenkomstig de opgenomen typologie voor de woning zoals beschreven in hoofdstuk 5 niet ingrijpend mag worden gewijzigd, waaronder in ieder geval wordt verstaan dat de goot- en bouwhoogte ten opzichte van de bestaande goot- en bouwhoogte met niet meer dan 10% mag worden vergroot;
- de afstand van de woning met aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken tot de bouwperceelgrens ten minste 2 m bedraagt;
- 3. nieuwbouw van een woning in combinatie met sloop van de bestaande woning is toegestaan waarbij geldt dat:
- niet gebouwd mag worden vóór de voorgevelrooilijn van de bestaande woning tenzij een locatie vóór deze voorgevelrooilijn uit stedenbouwkundig, verkeerskundig en milieuoogpunt – waaronder geluid – aanvaardbaar is;
- de afstand van de woning met aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken tot de bouwperceelgrens ten minste 2 m bedraagt;
- de afstand van de nieuwe woning tot de bestaande te slopen woning niet meer dan 10 m mag bedragen met dien verstande dat een grotere afstand mogelijk is indien er sprake blijft van een mate van concentratie van bebouwing, gelet op de situering van de overige aanwezige gebouwen;
- het uitwendige karakter van de nieuwe woning overeen komt met de opgenomen typologie voor de woning zoals beschreven in '5 Op deze locatiegelden regels voor een goede beeldkwaliteit';
- er worden geen nieuwe woningen binnen 10-6-contouren van inrichtingen en/of leidingen gerealiseerd;
- 1. vernieuwen en veranderen van de woning binnen het bestaande bouwvolume van de woning met de daarmee een geheel vormende ruimten (voormalige schuren en stallen en dergelijke) is toegestaan waarbij geldt dat:
- d. per woning zijn vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan waarbij geldt:
- 1. vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan op de gronden die als erf bij de woning mogen worden gebruikt;
- 2. er is sprake van een bepaalde mate van concentratie van gebouwen waarbij de onderlinge afstand tussen het hoofdgebouw en de op hetzelfde bouwperceel te realiseren vrijstaande bijbehorende bouwwerken in ieder geval niet meer dan 25 m mag bedragen;
- 3. de gezamenlijke bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijbehorende bouwwerken met aangebouwde overkappingen mag maximaal bedragen:
- in geval het erf kleiner dan of gelijk is aan 100 m2: 50% van het erf;
- in geval het erf groter is dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk is aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het erf dat groter is dan 100 m2;
- in geval het erf groter is dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het erf dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m²;
- 4. er zijn geen vrijstaande bijbehorende bouwwerken toegestaan voor de voorgevelrooilijn van de woning;
- 5. bij uitbreiding van een bestaand vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag de goothoogte en de dakhelling niet meer bedragen dan die van het bestaande vrijstaande bijbehorende bouwwerk;
- 6. in het geval dat een geheel nieuw vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt gebouwd, mag de goothoogte niet meer dan 3,25 m bedragen;
- 7. indien een dakhelling wordt toegepast bedraagt de helling minimaal 30 o enmaximaal 45 o;
- 8. de afstand van ieder vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot de bouwperceelsgrens bedraagt ten minste 2 m;
- e. voor gebouwen ten behoeve van sanitaire- en slechtweervoorzieningen bij kleinschalige kampeerterreinen geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
- f. van permanent aanwezige kampeermiddelen mag de oppervlakte ten hoogste 40 m2 bedragen en de bouwhoogte ten hoogste 3,5 m;
- g. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van ten hoogste 3 m tenzij het bouwwerken betreft zoals genoemd in artikel 13.2.
Artikel 10 Bouwvlak
Voor de functie op deze locatie geldt het aangeduide bouwvlak voor bebouwing zoals opgenomen in artikel 8 en/ of artikel 9.
Artikel 11 Maximum Aantal Bedrijfswoningen
Voor de functie op de aangeduide locatie bedraagt het aantal bedrijfswoningen: 1, zijnde het aantal bedrijfswoningen zoals vermeld in het plan.
Artikel 12 Anti-hagelgeneratoren, Teeltondersteunende Voorzieningen En Mestbassins
Toegestaan zijn:
- a. anti-hagelgeneratoren;
- b. teeltondersteunende voorzieningen;
- c. mestbassins.
12.1 Anti-hagelgeneratoren
Voor anti-hagelgeneratoren geldt:
- a. anti-hagelgeneratoren zijn uitsluitend toegestaan op gronden in gebruik voor fruitgaarden.
12.2 Teeltondersteunende voorzieningen
Voorzover voor teeltondersteunende voorzieningen op gronden in agrarisch gebruik sprake is van bouwen geldt:
- a. voor lage tijdelijke permanente teeltondersteunende voorzieningen gelden geen specifieke voorwaarden;
- b. hoge tijdelijke en hoge permanente teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan in de volgende categorieën waarbij de aangegeven voorwaarden gelden:
- 1. boog- en gaas kassen en vergelijkbare voorzieningen zijn toegestaan in aansluiting op een agrarisch bouwvlak waarbij geldt:
- de boog- en gaaskassen zijn en blijven teeltondersteunend aan een grondgebonden agrarisch teeltbedrijf;
- de bouwhoogte van boog- en gaaskassen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
- de oppervlakte van de boog- en gaaskassen bedraagt per bouwvlak ten hoogste 1 ha;
- voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing zoals aangegeven in hoofdstuk 7; het beheer en onderhoud van deze landschappelijke inpassing dient gericht te zijn op de in stand houding ervan;
- 2. regenkappen en vergelijkbare voorzieningen zijn toegestaan waarbij geldt:
- de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3 m;
- voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing zoals aangegeven in hoofdstuk 7; het beheer en onderhoud van deze landschappelijke inpassing dient gericht te zijn op de in stand houding ervan;
- 3. stellingen en hagelnetten en vergelijkbare voorzieningen zijn toegestaan waarbij geldt:
- de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 6 m;
- de netten en folies zijn ten hoogste 7 maanden per kalenderjaar uitgerold aanwezig;
- de kleur van de netten en folies is wit of grijs;
- de palen mogen jaarrond aanwezig zijn;
- voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing zoals aangegeven in 7; het beheer en onderhoud van deze landschappelijke inpassing dient gericht te zijn op de in stand houding ervan;
- 4. voor de toelaatbaarheid van teeltondersteunende kassen wordt verwezen naar artikel 8.
- 1. boog- en gaas kassen en vergelijkbare voorzieningen zijn toegestaan in aansluiting op een agrarisch bouwvlak waarbij geldt:
12.3 Mestbassins
Op agrarische gronden, uitsluitend ter plaatse van bouwvlakken ten behoeve van de functie Agrarisch - grondgebonden, is het oprichten van mestbassins als bouwwerk, mestzak of foliebassin toegestaan, onder de volgende voorwaarden:
- a. de totale maximale inhoudsmaat van mestbassins bedraagt 2.500 m3 per bouwvlak, indien het bassin uitsluitend wordt gebruikt voor de opslag van mest van het eigen bedrijf of voor mest die op de bij het eigen bedrijf behorende gronden wordt gebruikt;
- b. de totale maximale inhoudsmaat van een mestbassin bedraagt 5.000 m3 per bouwvlak, indien het bassin wordt gebruikt voor de opslag van mest van meerdere agrarische bedrijven en/of indien de mest wordt gebruikt op de gronden van meerdere agrarische bedrijven;
- c. de hoogte van een mestbassin bedraagt maximaal 5 m;
- d. een mestbassin moet voorzien zijn van een goede landschappelijke inpassing, zoals aangegeven in '8 Voor het bouwen of de invulling van de functie gelden regels voor een goede landschappelijke inpassing';
- e. mestbassins zijn niet toegestaan binnen een zone van 100 meter ten opzichte van woon- en verblijfsrecreatiegebieden en natuurgebieden.
Artikel 13 Algemeen Toelaatbare Gebouwen En Bouwwerken, Geen Gebouwen Zijnde
Voorts zijn nog toegestaan:
13.1 Gebouwen en overkappingen
De volgende gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van de toegelaten functie, waarbij het volgende geldt:
- a. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van schuilgelegenheden of stallen voor het hobbymatig houden van vee/paarden tot een maximale oppervlakte van 25 m²(inclusief overkappingen) per schuilgelegenheid waarbij geldt:
- 1. deze bouwwerken zijn niet toegestaan op de gronden aangeduid als Waarde -Natuur en landschapswaarden in agrarisch gebied;
- 2. de locatie van de bouwwerken zijn in landschappelijk en stedenbouwkundig opzicht passend in de omgeving;
- 3. de locatie van de bouwwerken zorgt niet voor overlast en hinder voor omwonenden;
- 4. bij de toepassing van een zadeldak bedraagt de goothoogte maximaal 2,5 m en de dakhelling maximaal 45o met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m mag bedragen;
- 5. bij de toepassing van een lessenaarsdak bedraagt de goothoogte aan de lage zijde maximaal 2 m en de dakhelling maximaal 20o met dien verstande dat de goothoogte aan de hoge zijde niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
- b. toelaatbaar zijn gebouwen en overkappingen van geringe omvang voor natuuronderhoud, -beheer, natuurrecreatie of -educatie;
- c. toelaatbaar zijn gebouwen en overkappingen van geringe omvang ten behoeve van het verkeer zoals gebouwen voor verkeersgeleiding, verkeersveiligheid en abri's;
- d. toelaatbaar zijn gebouwen en overkappingen ten behoeve van de waterkering, het beheer en onderhoud ervan, de scheepvaart en de waterbeheersing;
- e. toelaatbaar zijn fruitschuren, veldschuren en schuilgelegenheden of stallen voor vee voor een grondgebonden veehouderij met weidegang met een oppervlakte van ten hoogste 50 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m ten behoeve van agrarisch bedrijven waarbij:
- 1. de opstallen noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering;
- 2. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing zoals aangegeven in hoofdstuk 7; het beheer en onderhoud van deze landschappelijke inpassing dient gericht te zijn op de in stand houding ervan;
- 3. van toepassing;
- f. bebouwing voldoet aan de regels voor een goede beeldkwaliteit zoals uitgewerkt in '5Op deze locatie gelden regels voor een goede beeldkwaliteit'.
13.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De volgende bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, uitsluitend ten behoeve van de toegelaten functie, waarbij het volgende geldt:
- a. perceels- en terreinafscheidingen zijn toegestaan:
- 1. tot een bouwhoogte van 1 m voor de voorgevelrooilijn van (bedrijfs)woningen;
- 2. tot een bouwhoogte van 2 m in overige situaties;
- 3. tot een bouwhoogte van 2,5 m indien deze hoogte uit oogpunt van veiligheid en beveiliging noodzakelijk is;
- b. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, voor verkeersgeleiding, verlichting, bewegwijzering, kunstwerken en vergelijkbare noodzakelijke voorzieningen van algemeen nut, zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 8 m;
- c. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, noodzakelijk voor de waterkering, het beheer en onderhoud ervan en de waterbeheersing zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 6 m;
- d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van paardenbakken, stapmolens en vergelijkbare voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan:
- 1. in aansluiting op een bouwvlak of in aansluiting op bestaande bebouwing;
- 2. tot een bouwhoogte van 1,5 m;
- e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van extensief recreatief gebruik zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 5 m;
- f. waterbassins voor de fruitteelt zijn toegestaan tot een bouwhoogte van 3 m;
- g. bebouwing voldoet aan de regels voor een goede beeldkwaliteit zoals uitgewerkt in '5Op deze locatie gelden regels voor een goede beeldkwaliteit'.
Hoofdstuk 4 Op Deze Locatie Gelden Aanvullende Gebruiks- En Bouwregels Voor (De Bescherming Van) Leidingen
Artikel 14 Leiding - Riool
14.1 Toelaatbaar gebruik
Toegestaan is het medegebruik van de gronden voor rioolleidingen.
14.2 Werken en werkzaamheden
14.3 Afwijking en bijbehorende beoordelingsregels
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor het afwijken) kan pas worden verleend, indien:
- a. hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen schade wordt toegebracht.
De leidingbeheerder van de desbetreffende leiding wordt vooraf gedurende drie weken in de gelegenheid gesteld schriftelijk advies uit te brengen omtrent de beoordeling bedoeld onder a, alsmede over de beperkingen en voorschriften die gesteld dienen te worden ter bescherming van de daar genoemde belangen.
Artikel 15 Bouwen In De Nabijheid Van Leidingen
15.1 Bouwen ten behoeve van de leiding
Bouwen ten behoeve van de leidingen is toegestaan.
15.2 Bouwen ten behoeve van samenvallende functies
Ten behoeve van de andere, voor deze gronden toegestane functies mag - met inachtneming van de voor de betrokken functie(s) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
15.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2:
- a. indien de bij de betrokken functie behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet wordt geschaad;
Hoofdstuk 5 Op Deze Locatie Gelden Regels Voor Een Goede Beeldkwaliteit
Artikel 16 Agrarische En Niet-agrarische Bedrijfsbebouwing In Een Kleinschalige Polder
Voor een goede beeldkwaliteit van (agrarische) bedrijfsbebouwing in een kleinschalige polder gelden de volgende regels:
16.1 Algemeen
Voor een goede beeldkwaliteit van (agrarische) bedrijfsbebouwing in een kleinschalige polder gelden de volgende algemene regels:
- a. Het woongedeelte en bedrijfsgedeelte moeten als zelfstandige functies herkenbaar zijn.
- b. De compositie van de bebouwing op het (agrarisch) bedrijfsperceel dient compact te blijven.
- c. De bestaande positionering van woonhuis en bedrijfsbebouwing is maatgevend.
- d. Uitbreiding en toevoeging van bedrijfsbebouwing dient plaats te vinden achter (het verlengde van) de achtergevel van de voorste bedrijfsbebouwing, tenzij dit gelet op de feitelijke situering van bestaande bebouwing en de bestaande erfinrichting niet passend is. Silo's mogen niet aan de wegzijde worden geplaatst.
- e. De bebouwing dient zowel qua positionering, vorm-, kleur- als materiaalgebruik een samenhangend geheel te vormen. De dakhelling, nokhoogte en -richting moeten op elkaar worden afgestemd.
- f. De gebouwen dienen orthogonaal ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte (weg/dijk) te worden geplaatst. Hiervan kan worden afgeweken indien de bestaande bebouwing of landschapsstructuur daartoe aanleiding geeft.
- g. Indien er sprake is van bestaande, detonerende bedrijfsbebouwing dient bij verdere bedrijfsuitbreiding gezocht te worden naar een kwaliteitsverbetering voor de detonerende bebouwing.
- h. Bij het toevoegen van bedrijfsbebouwing dient rekening gehouden te worden met mogelijke toekomstige uitbreiding van het bedrijf.
- i. Nissenhutten en romneyloodsen zijn niet toegestaan.
- j. Voor nieuwbouw van bedrijfsbebouwing ten behoeve van een complex zonder historische kenmerken gelden de regels als verwoord in lid 16.2.
16.2 Nieuwbouw ten behoeve van een complex zonder historische kenmerken
Voor een goede beeldkwaliteit van (agrarische) bedrijfsbebouwing in een kleinschalige polder gelden de volgende regels voor (vervangende) nieuwbouw van bedrijfsbebouwing op grote afstand van historische (bedrijfs)bebouwing of bij een complex zonder historische kenmerken:
- a. De nieuwe bedrijfsbebouwing is qua schaal en maat en kleur- en materiaalgebruik afgestemd op de reeds aanwezige bedrijfsbebouwing.
- b. Het hellingspercentage van hellende dakvlakken mag maximaal 10 graden flauwer zijn dan van de historische bedrijfsbebouwing.
- c. De overspanningsmaat van de bedrijfsbebouwing bedraagt maximaal 1,5 maal de overspanningsmaat van de bestaande, historische bedrijfsbebouwing
- d. De lengte van een bedrijfsgebouw bedraagt niet meer dan 3 maal de breedte van de overspanning. Uitgangspunt is dat bedrijfsgebouwen niet in elkaars verlengde worden geplaatst.
- e. Voor de gevels van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. Gevels worden opgetrokken uit roodbruin metselwerk, gepotdekseld hout in een zwarte kleur met een plint van roodbruin metselwerk of damwandprofielplaten met een plint van roodbruin metselwerk of beton met een kleurtoeslag (donkergrijs of antraciet).
- 2. Voor de beplating van gevels zijn uitsluitend de RAL-kleuren 6012 of donkerder groen en 9005 (zwart) toegestaan.
- 3. Deuren en roosters dienen dezelfde kleurstelling te kennen als de gevels. In traditioneel uitgevoerde bedrijfsbebouwing zijn witte accenten als kozijnen, details en ornamenten toegestaan. In modern uitgevoerde bedrijfsbebouwing is dit enkel toegestaan wanneer dit passend is in het architectonische beeld.
- f. Voor de dakvlakken van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. Het dakvlak dient uitgevoerd te worden in mat rode gebakken dakpannen of blauw gesmoorde dakpannen zonder afwerking in een klassiek formaat of golfplaten (staal of cementgebonden).
- 2. Voor de beplating van daken is uitsluitend RAL 7016 of donkerder grijs toegestaan.
- 3. De beplating van daken dient een voldoende diepe profilering te hebben.
- 4. Dakdoorvoerende elementen dienen dezelfde kleurstelling te kennen als de dakvlakken.
- g. Het is toegestaan lichtplaten in het dakvlak toe te passen, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
- 1. Lichtplaten beslaan in verticale zin maximaal tweederde deel van het dakvlak, gerekend van de goot tot de nok. De lichtplaten dienen zich in het midden tussen de goot en de nok te bevinden.
- 2. Lichtplaten hebben een breedte van 1 meter.
- 3. De afstand van de lichtplaten tot de dakrand aan de kopgevel bedraagt minimaal 2 meter.
- 4. De onderlinge afstand tussen lichtplaten in horizontale zin bedraagt minimaal 1 meter.
- 5. De lichtplaten dienen in horizontale zin regelmatig over het dakvlak te worden verdeeld.
- h. Het gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren en materialen is niet toegestaan. Wit – anders dan als accentkleur in traditionele bebouwing – wordt beschouwd als een contrasterende kleur. Hoofdzakelijk gebruik van beton of kunststof is niet toegestaan, evenmin als de toepassing van weerspiegelende materialen.
- i. Indien extra daglichttoetreding nodig is voor een kantoor of huisvesting van arbeidsmigranten, kunnen horizontale raamstroken worden toegevoegd in een onregelmatig patroon maar met behoud van het evenwichtige beeld.
- j. Stijl- en beeldkenmerken van de bestaande bebouwing, bijvoorbeeld witte belijningen rond de kap, deur- en raampartijen, dienen ook in de (vervangende) nieuwbouw te worden toegepast.
Artikel 17 Agrarische En Niet-agrarische Bedrijfsloods In Een Kleinschalige Polder
Voor een goede beeldkwaliteit van een (agrarische) bedrijfsloods in een kleinschalige polder gelden de volgende regels:
17.1 Algemeen
Voor een goede beeldkwaliteit van een (agrarische) bedrijfsloods in een kleinschalige polder gelden de volgende algemene regels:
- a. De compositie van de bebouwing op het (agrarisch) bedrijfsperceel dient compact te blijven.
- b. De bestaande positionering van bedrijfsbebouwing is maatgevend.
- c. Uitbreiding en toevoeging van bedrijfsbebouwing dient plaats te vinden achter (het verlengde van) de achtergevel van de voorste bedrijfsbebouwing, tenzij dit gelet op de feitelijke situering van bestaande bebouwing en de bestaande erfinrichting niet passend is. Silo's mogen niet aan de wegzijde worden geplaatst.
- d. De bebouwing dient zowel qua positionering, vorm-, kleur- als materiaalgebruik een samenhangend geheel te vormen. De dakhelling, nokhoogte en -richting moeten op elkaar worden afgestemd.
- e. De gebouwen dienen orthogonaal ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte (weg/dijk) te worden geplaatst. Hiervan kan worden afgeweken indien de bestaande bebouwing of landschapsstructuur daartoe aanleiding geeft.
- f. Indien er sprake is van bestaande, detonerende bedrijfsbebouwing dient bij verdere bedrijfsuitbreiding gezocht te worden naar een kwaliteitsverbetering voor de detonerende bebouwing.
- g. Bij het toevoegen van bedrijfsbebouwing dient rekening gehouden te worden met mogelijke toekomstige uitbreiding van het bedrijf.
- h. Nissenhutten en romneyloodsen zijn niet toegestaan.
- i. Voor (vervangende) nieuwbouw van bedrijfsbebouwing ten behoeve van een complex zonder historische kenmerken gelden de regels als verwoord in lid 17.2.
17.2 Nieuwbouw ten behoeve van een complex zonder historische kenmerken
Voor een goede beeldkwaliteit van een (agrarische) bedrijfsloods in een kleinschalige polder gelden de volgende regels voor nieuwbouw van bedrijfsbebouwing:
- a. De hoofdvorm van het gebouw dient enkelvoudig, eenduidig en symmetrisch te zijn. Overstekken maken onderdeel uit van de hoofdvorm.
- b. De bedrijfsgebouwen dienen voorzien te zijn van een zadeldak met een hellingshoek van minimaal 20 graden, tenzij de dakhelling van bestaande bedrijfsbebouwing er aanleiding toe geeft een andere dakhelling te hanteren ten einde te komen tot een evenwichtig bebouwingsbeeld.
- c. De overspanningsmaat van een bedrijfsgebouw gelegen in een kleinschalige polder bedraagt maximaal 25 meter. Indien een bedrijfsgebouw breder wordt dan de van toepassing zijnde overspanningsmaat, dienen er 2 kappen te worden gerealiseerd.
- d. De lengte van een bedrijfsgebouw bedraagt niet meer dan 3 maal de breedte van de overspanning. Uitgangspunt is dat bedrijfsgebouwen niet in elkaars verlengde worden geplaatst.
- e. Voor de gevels van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. Gevels worden opgetrokken uit roodbruin metselwerk, gepotdekseld hout in een zwarte kleur met een plint van roodbruin metselwerk of damwandprofielplaten met een plint van roodbruin metselwerk of beton met een kleurtoeslag (donkergrijs of antraciet).
- 2. Voor de beplating van gevels zijn de uitsluitend RAL-kleuren 6012 of donkerder groen en 9005 (zwart) toegestaan.
- 3. Deuren en roosters dienen dezelfde kleurstelling te kennen als de gevels. In traditioneel uitgevoerde bedrijfsbebouwing zijn witte accenten als kozijnen, details en ornamenten toegestaan. In modern uitgevoerde bedrijfsbebouwing is dit enkel toegestaan wanneer dit passend is in het architectonische beeld.
- f. Voor de dakvlakken van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. Het dakvlak dient uitgevoerd te worden in mat rode gebakken dakpannen of blauw gesmoorde dakpannen zonder afwerking in een klassiek formaat, omgekeerde damwandprofielplaten of golfplaten (staal of cementgebonden).
- 2. Voor de beplating van daken is uitsluitend RAL 7016 of donkerder grijs toegestaan.
- 3. De beplating van daken dient een voldoende diepe profilering te hebben.
- 4. Dakdoorvoerende elementen dienen dezelfde kleurstelling te kennen als de dakvakken.
- g. Het is toegestaan lichtplaten in het dakvlak toe te passen, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
- 1. Lichtplaten beslaan in verticale zin maximaal tweederde deel van het dakvlak, gerekend van de goot tot de nok. De lichtplaten dienen zich in het midden tussen de goot en de nok te bevinden.
- 2. Lichtplaten hebben een breedte van 1 meter.
- 3. De afstand van de lichtplaten tot de dakrand aan de kopgevel bedraagt minimaal 2 meter.
- 4. De onderlinge afstand tussen lichtplaten in horizontale zin bedraagt minimaal 1 meter.
- 5. De lichtplaten dienen in horizontale zin regelmatig over het dakvlak te worden verdeeld.
- h. Het gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren en materialen is niet toegestaan. Wit – anders dan als accentkleur in traditionele bebouwing – wordt beschouwd als een contrasterende kleur. Hoofdzakelijk gebruik van beton of kunststof is niet toegestaan, evenmin als de toepassing van weerspiegelende materialen.
- i. Indien extra daglichttoetreding nodig is voor een kantoor of huisvesting van arbeidsmigranten, kunnen horizontale raamstroken worden toegevoegd in een onregelmatig patroon maar met behoud van het evenwichtige beeld.
Artikel 18 Nieuwvestiging Agrarische Bedrijfsbebouwing
Voor een goede beeldkwaliteit van nieuwvestiging van (agrarische) bedrijfsbebouwing gelden de volgende regels:
18.1 Algemeen
Voor een goede beeldkwaliteit van nieuwvestiging van (agrarische) bedrijfsbebouwing gelden de volgende algemene regels:
- a. Het woongedeelte en bedrijfsgedeelte moeten als zelfstandige functies herkenbaar zijn.
- b. De compositie van de bebouwing op het (agrarisch) bedrijfsperceel dient compact te blijven.
- c. De bedrijfswoning dient aan de wegzijde te worden gesitueerd, bijgebouwen en bedrijfsgebouwen moeten daarachter worden gepositioneerd. Silo's mogen niet aan de wegzijde worden geplaatst.
- d. De bebouwing dient zowel qua positionering, vorm-, kleur- als materiaalgebruik een samenhangend geheel te vormen. De dakhelling, nokhoogte en -richting moeten op elkaar worden afgestemd.
- e. De gebouwen dienen orthogonaal ten opzichte van elkaar en de openbare ruimte (weg) te worden geplaatst. Hiervan kan worden afgeweken indien de landschapsstructuur daartoe aanleiding geeft.
- f. Voor de vormgeving van de bedrijfswoning dient gekozen te worden voor het type boerenhofstedewoning en gelden de regels zoals verwoord in lid 18.3.
18.2 Bedrijfsbebouwing
Voor een goede beeldkwaliteit van nieuwvestiging van (agrarische) bedrijfsbebouwing gelden de volgende regels voor de bedrijfsbebouwing:
- a. Nissenhutten en romneyloodsen zijn niet toegestaan.
- b. De hoofdvorm van het gebouw dient enkelvoudig, eenduidig en symmetrisch te zijn. Overstekken maken onderdeel uit van de hoofdvorm.
- c. De bedrijfsgebouwen dienen voorzien te zijn van een zadel- of lessenaarsdak met een hellingshoek van minimaal 20 graden.
- d. De overspanningsmaat van een bedrijfsgebouw gelegen in een grootschalige polder bedraagt maximaal 30 meter. In een kleinschalige polder en in de Poel en heggengebied Nisse bedraagt de maximale overspanningsmaat 25 meter. Indien een bedrijfsgebouw breder wordt dan de van toepassing zijnde overspanningsmaat, dienen er 2 kappen te worden gerealiseerd.
- e. De lengte van een bedrijfsgebouw bedraagt niet meer dan 3 maal de breedte van de overspanning. Uitgangspunt is dat bedrijfsgebouwen niet in elkaars verlengde worden geplaatst.
- f. Voor de gevels van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. Gevels worden opgetrokken uit roodbruin metselwerk, gepotdekseld hout in een zwarte kleur met een plint van roodbruin metselwerk of damwandprofielplaten met een plint van roodbruin metselwerk of beton met een kleurtoeslag (donkergrijs of antraciet).
- 2. Voor de beplating van gevels zijn uitsluitend de RAL-kleuren 6012 of donkerder groen en 9005 (zwart) toegestaan.
- 3. Deuren en roosters dienen dezelfde kleurstelling te kennen als de gevels. In traditioneel uitgevoerde bedrijfsbebouwing zijn witte accenten als kozijnen, details en ornamenten toegestaan. In modern uitgevoerde bedrijfsbebouwing is dit enkel toegestaan wanneer dit passend is in het architectonische beeld.
- g. Voor de dakvlakken van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
- 1. Het dakvlak dient uitgevoerd te worden in matte rode of blauwe keramische dakpannen, omgekeerde damwandprofielplaten of golfplaten (staal of cementgebonden).
- 2. Voor de beplating van daken is uitsluitend RAL 7016 of donkerder grijs toegestaan.
- 3. De beplating van daken dient een voldoende diepe profilering te hebben.
- 4. Dakdoorvoerende elementen dienen dezelfde kleurstelling te kennen als de dakvlakken.
- h. Het is toegestaan lichtplaten in het dakvlak toe te passen, mits voldaan wordt aan de volgende regels:
- 1. Lichtplaten beslaan in verticale zin maximaal tweederde deel van het dakvlak, gerekend van de goot tot de nok. De lichtplaten dienen zich in het midden tussen de goot en de nok te bevinden.
- 2. Lichtplaten hebben een breedte van 1 meter.
- 3. De afstand van de lichtplaten tot de dakrand aan de kopgevel bedraagt minimaal 2 meter.
- 4. De onderlinge afstand tussen lichtplaten in horizontale zin bedraagt minimaal 1 meter en maximaal 2 meter.
- 5. De lichtplaten dienen in horizontale zin regelmatig over het dakvlak te worden verdeeld.
- i. Het gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren en materialen is niet toegestaan. Wit – anders dan als accentkleur in traditionele bebouwing – wordt beschouwd als een contrasterende kleur. Hoofdzakelijk gebruik van beton of kunststof is niet toegestaan, evenmin als de toepassing van weerspiegelende materialen.
- j. Indien extra daglichttoetreding nodig is voor een kantoor of huisvesting van arbeidsmigranten, kunnen horizontale raamstroken worden toegevoegd in een onregelmatig patroon maar met behoud van het evenwichtige beeld.
18.3 Bedrijfswoning in de vorm van een boerenhofstedewoning
Voor een goede beeldkwaliteit van nieuwvestiging van (agrarische) bedrijfsbebouwing gelden de volgende regels voor de bedrijfswoning in de vorm van een boerenhofstedewoning:
- a. Voor de situering, massa en vorm van de boerenhofstedewoning gelden de volgende regels:
- 1. Gebouwen dienen gepositioneerd te worden in lijn met een traditionele erfopzet.
- 2. De positionering van bijgebouwen dient ondergeschikt te zijn en zich te voegen naar de erfopzet.
- 3. De woning bestaat uit maximaal één bouwlaag met een zadeldak, eventueel met borstwering.
- 4. De woning is voorzien van een steil zadeldak met een hellingshoek van minimaal 45 graden. Wolfseinden zijn niet toegestaan.
- 5. De nokrichting van de bebouwing volgt de lengterichting van de plattegrond.
- 6. De lengte van de woning is minimaal 1/3 deel langer dan de diepte van de woning.
- 7. Dakkapellen worden bij voorkeur aan de achterzijde van woning gesitueerd.
- 8. Loggia's zijn niet toegestaan.
- b. Voor de gevelindeling en het kleur- en materiaalgebruik van de boerenhofstedewoning gelden de volgende regels:
- 1. De woningen kennen een verticale, symmetrische gevelindeling.
- 2. Gevels dienen te worden uitgevoerd in rood metselwerk.
- 3. Het schilderen of pleisteren van gevels is niet toegestaan.
- 4. Het dakvlak dient uitgevoerd te worden in mat rode gebakken dakpannen of blauw gesmoorde dakpannen zonder afwerking in een klassiek formaat.
- 5. Kozijnen, deuren en ramen worden bij voorkeur uitgevoerd in hout. Het gebruik van kunststof kozijnen en ramen in blokprofiel is toegestaan, mits met een gelijkwaardige profilering.
- 6. Luiken worden uitgevoerd in hout en dienen werkend te zijn.
- 7. Voor kozijnen is wit toegestaan, donkergroen, donkerblauw en meekraprood voor de ramen en deuren. Voor luiken wordt wit gecombineerd met één van de andere kleuren.
- 8. Het gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren zoals oranje, gifgroen, felpaars en dergelijke is niet toegestaan. Het is van belang het kleurgebruik af te stemmen op de omgeving.
- c. Voor de detaillering van de boerenhofstedewoning gelden de volgende regels:
- 1. De detaillering en ornamentiek dienen te harmoniëren met het gebouw.
- 2. Gevelbepalende ornamenten, zoals hanenkammen, rollagen (de zogenaamde metselwerkarchitectuur), makelaars, waterborden/windveren en goten dienen te worden aangebracht op historisch juiste wijze.
- 3. Raamdorpels uitvoeren in metselwerk of blauw hardsteen.
- 4. Neggen dienen voldoende diep te zijn, zowel wat betreft de plaatsing van het kozijn in de gevel als het glas in het kozijn. Indien T- of H-(schuif)vensters worden toegepast of een afgeleide hiervan, dienen deze uitgevoerd te worden met een zogenaamde wisseldorpel.
- 5. Indien een roedeverdeling, T-vensters of een andere historische raamindeling wordt toegepast, dient deze historisch juist te worden uitgevoerd. Bij dubbelglas zorgen voor voldoende slanke profielen, niet aangebracht tussen het glas. Bij het aanbrengen van roeden op het glas, wordt het glas voorzien van zogenaamde sprossen.
- d. Voor een aan- of uitgebouwd en vrijstaand bijbehorend bouwwerk bij de boerenhofstedewoning gelden de volgende regels:
- 1. Aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn en in samenhang met de woning ontworpen te worden.
- 2. Aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen aan de achterzijde te worden gesitueerd.
- 3. Het kleur- en materiaalgebruik van aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt afgestemd op het kleur- en materiaalgebruik van de woning.
- 4. Wat betreft maatvoering, architectuur en detaillering moeten aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken afgestemd zijn op de woning.
- 5. Aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn voorzien van een zadel- of lessenaarsdak of plat dak.
Artikel 19 Typologie Boerenhofstede
Voor een goede beeldkwaliteit van een boerenhofstede gelden de volgende regels:
19.1 Algemeen
Voor een goede beeldkwaliteit van een boerenhofstede gelden de volgende algemene regels:
- a. Behoud van het ensemble is het uitgangspunt. Niet alleen het woonhuis en de schuur, maar ook de overige oorspronkelijke bouwwerken (varkenshok, wagenschuur, bakkeet, etc.), het erf, de beplanting en de omgeving van de boerderij moeten in samenhang worden vormgegeven.
19.2 Situering, massa en vorm
Voor een goede beeldkwaliteit van een boerenhofstede gelden de volgende regels voor de situering, massa en vorm:
- a. De positie en oriëntatie van de oorspronkelijke woning en schuur is maatgevend.
- b. De compositie van de bebouwing op het perceel dient compact te zijn. Alle gebouwen op het perceel vormen in ruimtelijke zin een ensemble met elkaar.
- c. De oorspronkelijke eenvoudige, markante hoofdvorm van de schuur dient als beeldbepalend element in het landschap bewaard te blijven. Ook bij renovatie of (vervangende) nieuwbouw dient dit steeds het uitgangspunt te zijn.
- d. Het woonhuis en de schuur zijn vrijstaand. De gebouwen zijn orthogonaal ten opzichte van elkaar geplaatst en ten opzichte van de openbare ruimte (weg/dijk) of de kavelrichting.
- e. De positionering van vrijstaande bijbehorende bouwwerken dient ondergeschikt te zijn en zich te voegen naar de traditionele erfopzet.
- f. De woning bestaat uit maximaal één bouwlaag met een zadeldak, eventueel met borstwering.
- g. Woning en schuur zijn voorzien van een steil zadeldak met een hellingshoek van minimaal 45 graden. Wolfseinden zijn bij de woning niet toegestaan.
- h. De nokrichting van de bebouwing volgt de lengterichting van de plattegrond.
- i. De lengte van de woning is minimaal 1/3 deel langer dan de diepte van de woning.
- j. Toevoegingen aan het dakvlak van de schuur, zoals dakkapellen en schoorstenen, zijn niet toegestaan. Bij functiewijziging kunnen, om extra daglicht te verkrijgen, smalle, verticale dakramen worden toegepast.
- k. Dakkapellen worden bij voorkeur aan de achterzijde van woning gesitueerd.
- l. Loggia's zijn niet toegestaan.
19.3 Gevelindeling, kleur- en materiaalgebruik van de woning
Voor een goede beeldkwaliteit van een boerenhofstede gelden de volgende regels voor de gevelindeling en het kleur- en materiaalgebruik van de woning:
- a. De woningen kennen een verticale, veelal symmetrische gevelindeling.
- b. Gevels dienen te worden uitgevoerd in rood of geel metselwerk (IJsselsteen).
- c. Het schilderen of pleisteren van gevels is enkel toegestaan indien:
- 1. De oorspronkelijke bebouwing dit kent.
- 2. Er sprake is van (ernstige) bouwkundige gebreken (zoals scheurvorming of vochtdoorslag).
- 3. Er sprake is van (ernstige) verstoring van beeldkwaliteit (zoals reparatiewerkzaamheden, sterk wisselende verkleuring/vervuiling enzovoort).
Beleid is om hier uiterst terughoudend mee om te gaan en waar mogelijk te kiezen voor het renoveren/restaureren van de bestaande gemetselde gevels.
- d. Indien gekozen wordt voor het schilderen van gevels – wat prevaleert boven het pleisteren van gevels – wordt gekozen voor een minerale verf in aardetinten, vergelijkbaar met de kleur van de bestaande gevels. Gepleisterde gevels worden voorzien van een traditionele textuur, zoals grof geschuurd, schijnvoegen of rotsen.
- e. Het dakvlak dient uitgevoerd te worden in mat rode gebakken dakpannen of blauw gesmoorde dakpannen zonder afwerking in een klassiek formaat.
- f. Kozijnen, deuren, ramen en luiken worden bij voorkeur uitgevoerd in hout. Het gebruik van kunststof kozijnen en ramen in blokprofiel is toegestaan.
- g. Voor kozijnen is wit toegestaan, donkergroen voor de ramen en deuren. Voor luiken worden beide kleuren gecombineerd.
- h. Het gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren zoals oranje, gifgroen, felpaars en dergelijke is niet toegestaan. Het is van belang het kleurgebruik af te stemmen op de omgeving.
19.4 Gevelindeling, kleur- en materiaalgebruik van de schuur
Voor een goede beeldkwaliteit van een boerenhofstede gelden de volgende regels voor de gevelindeling, kleur- en materiaalgebruik van de schuur:
- a. De oorspronkelijke gevelopeningen, zoals stal- en mendeuren, dienen gehandhaafd te blijven.
- b. De gevels van de schuren bestaan uit roodbruin metselwerk of gepotdekseld hout in een zwarte kleur, eventueel met een plint van roodbruin metselwerk. Potdekselplanken hebben een werkende hoogte van minimaal 25 cm. Damwandprofielplaten zijn niet toegestaan.
- c. Het dakvlak dient uitgevoerd te worden in mat rode gebakken dakpannen of blauw gesmoorde dakpannen zonder afwerking in een klassiek formaat of in riet.
- d. Gevelopeningen in de gemetselde delen van de schuur zijn kleinschalig en veelal vierkant, eventueel met een getoogde bovenkant.
- e. Kozijnen, deuren en ramen in gemetselde delen van de schuur worden uitgevoerd in hout, gietijzer of beton of een goed gelijkend ander materiaal met hetzelfde profiel.
- f. Kozijnen, deuren en ramen in houten delen van de schuur worden uitgevoerd in hout.
- g. Luiken worden uitgevoerd in hout en dienen werkend te zijn.
- h. Gevelopeningen in de houten delen van de schuur en de schuurdeuren (uitgezonderd de mendeuren) zijn kleinschalig en veelal horizontaal, zodat ze passend zijn in de horizontale indeling van het potdekselwerk. Gevelopeningen in houten schuurdelen worden met een witte rand afgebiesd, conform de bestaande toestand.
- i. Voor kozijnen en ramen zijn zwart en wit toegestaan, zwart voor de deuren en luiken.
- j. Bij functieverandering van de schuur kunnen stal- en mendeuren als gevelopening gebruikt worden, met dien verstande dat:
- 1. Een kozijn met een sobere indeling en kleurstelling achter in de negge wordt geplaatst.
- 2. De deuren behouden worden.
- 3. Achter de gevelopening visueel één ruimte zichtbaar dient te zijn.
- k. Het gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren zoals oranje, gifgroen, felpaars e.d. is niet toegestaan. Het is van belang het kleurgebruik af te stemmen op de omgeving.
19.5 Detaillering
Voor een goede beeldkwaliteit van een boerenhofstede gelden de volgende regels voor de detaillering:
- a. De detaillering en ornamentiek dienen te harmoniëren met het gebouw en/of gebaseerd te zijn op een bouwhistorisch onderzoek.
- b. Gevelbepalende ornamenten, zoals speklagen, hanenkammen, rollagen (de zogenaamde metselwerkarchitectuur), makelaars, waterborden/windveren en goten dienen te worden behouden en waar mogelijk te worden teruggebracht.
- c. Raamdorpels onder de vensters uit te voeren in een combinatie van waterlagen en rollagen (maximaal een drieklezoor hoog) dan wel gemetselde bakstenen raamdorpels onder een hellingshoek.
- d. Functionele elementen, zoals hooideuren, draagbalken en luiken dienen behouden te blijven.
- e. In gemetselde gevels of geveldelen dienen neggen voldoende diep te zijn, zowel wat betreft de plaatsing van het kozijn in de gevel als het glas in het kozijn. Indien T- of H-(schuif)vensters worden toegepast of een afgeleide hiervan, dienen deze uitgevoerd te worden met een zogenaamde wisseldorpel.
- f. In houten gevels of geveldelen wordt het kozijn gelijk met de (buitenkant van de) plank geplaatst.
- g. Indien een roedeverdeling, T-vensters of een andere historische raamindeling wordt toegepast, dient deze historisch juist te worden uitgevoerd. Bij dubbelglas zorgen voor voldoende slanke profielen, niet aangebracht tussen het glas. Bij het aanbrengen van roeden op het glas, wordt het glas voorzien van zogenaamde sprossen.
19.6 Aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken
Voor een goede beeldkwaliteit van een boerenhofstede gelden de volgende regels voor de aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken:
- a. Voor aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken gelden de volgende algemene regels:
- 1. Aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen ondergeschikt te zijn.
- 2. Aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken dienen in samenhang met de woning en de schuur ontworpen te worden, dan wel vormen hiermee en contrast.
- 3. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken dienen in samenhang met de woning en de schuur ontworpen te worden
- b. Voor aangebouwde en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken aan de woning gelden de volgende regels:
- 1. Aangebouwde en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken dienen aan de achterzijde te worden gesitueerd.
- 2. Wat betreft architectuur, kleur- en materiaalgebruik en detaillering moeten deze aangebouwde en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken afgestemd zijn op de woning, dan wel hiermee een contrast vormen.
- 3. De gevels van de aangebouwde en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken worden uitgevoerd in metselwerk of gepotdekseld hout in een zwarte kleur. Potdekselplanken hebben een werkende hoogte van minimaal 25 cm.
- 4. Het hiervoor onder3 bepaalde is niet van toepassing indien het aangebouwde of uitgebouwde bijbehorend bouwwerk eigentijds is vormgegeven. Het kleur- en materiaalgebruik vormt in dat geval een contrast met het kleur- en materiaalgebruik van het hoofdgebouw.
- 5. Aan- of uitgebouwde bijbehorende bouwwerken zijn voorzien van een zadel- of lessenaarsdak.
- 6. Een aangebouwd of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk kan in afwijking van het hiervoor onder 5 bepaalde voorzien worden van een plat dak, mits het aangebouwde of uitgebouwde bijbehorend bouwwerk eigentijds is vormgegeven.
- c. Voor aangebouwde en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken aan de schuur gelden de volgende regels:
- 1. Aangebouwde en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken dienen aan de achterzijde te worden gesitueerd.
- 2. Wat betreft architectuur, kleur- en materiaalgebruik en detaillering moeten deze aangebouwde en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken afgestemd zijn op de schuur, dan wel hiermee een contrast vormen.
- 3. De gevels van de aangebouwde en uitgebouwde bijbehorende bouwwerken worden uitgevoerd in metselwerk of gepotdekseld hout in een zwarte kleur. Potdekselplanken hebben een werkende hoogte van minimaal 25 cm.
- 4. Het hiervoor onder 3 bepaalde is niet van toepassing indien het aangebouwde of uitgebouwde bijbehorend bouwwerk eigentijds is vormgegeven. Het kleur- en materiaalgebruik vormt in dat geval een contrast met het kleur- en materiaalgebruik van het hoofdgebouw.
- 5. Een aangebouwd of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk aan een schuur wordt vormgegeven als aankapping met een lessenaarsdak.
- 6. De diepte van een aangebouwd of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk bedraagt 1/3 tot 1/2 deel van de overspanning van de schuur.
- 7. Het dak wordt aangekapt ter plaatse van of onder de goot van de schuur.
- d. Voor vrijstaande bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
- 1. Vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn voorzien van een zadeldak, qua dakhelling gelijk aan het dak van de woning.
- 2. Het kleur- en materiaalgebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken wordt afgestemd op het kleur- en materiaalgebruik van de woning en/of schuur.
- 3. De gevels van vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden uitgevoerd in metselwerk of gepotdekseld hout in een zwarte kleur. Potdekselplanken hebben een werkende hoogte van minimaal 25 cm.
Artikel 20 Dakkapellen
Voor een goede beeldkwaliteit van dakkapellen gelden de volgende regels:
20.1 Algemeen
Voor een goede beeldkwaliteit van dakkapellen gelden de volgende algemene regels:
- a. De dakkapel is gelijkvormig aan eerder geplaatste dakkapellen op het betreffende dakvlak van het gebouw.
- b. De dakkapel is een ondergeschikte toevoeging aan het hoofdgebouw.
- c. Dakkapellen zijn niet toegestaan op schuren, aan- of uitgebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken.
20.2 Plaatsing en aantal
Voor een goede beeldkwaliteit van dakkapellen gelden de volgende regels voor de plaatsing en het aantal:
- a. Bij meerdere dakkapellen in dezelfde bouwmassa is sprake van een regelmatige rangschikking op een horizontale lijn, dus niet boven elkaar gerangschikt.
- b. Bij een individueel hoofdgebouw is de dakkapel gecentreerd in het dakvlak of gelijk aan de geleding van de (voor)gevel.
- c. Er is minimaal 1,00 meter dakvlak aanwezig boven, onder en aan weerszijden van de dakkapel. De afstand tot de zijkant wordt gemeten aan de bovenzijde van de dakkapel, bij kilkepers wordt gemeten aan de onderzijde/dakvoet van de dakkapel. De afstand boven en onder wordt gemeten langs het dakvlak.
20.3 Maatvoering
Voor een goede beeldkwaliteit van dakkapellen gelden de volgende regels voor de maatvoering:
- a. De hoogte van de dakkapel bedraagt maximaal 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte van het dakvlak, met een maximum van 1,30 meter gemeten vanaf de voet van de dakkapel tot aan de bovenzijde van het boeiboord of de daktrim.
- b. De breedte van de dakkapel(len) bedraagt in totaal maximaal 40% van de breedte van het dakvlak met een maximum van 2,00 meter per dakkapel gemeten langs de goot van het desbetreffend dakvlak.
20.4 Vormgeving
Voor een goede beeldkwaliteit van dakkapellen gelden de volgende regels voor de vormgeving:
- a. De dakkapel is plat afgedekt.
- b. De indeling en profielen van kozijnen zijn verwant aan die van de ramen en kozijnen van de woning.
- c. Geen overmaat aan detailleringen, dus bescheiden overstek, boeiboord en ornamenten.
20.5 Kleur- en materiaalgebruik
Voor een goede beeldkwaliteit van dakkapellen gelden de volgende regels voor het kleur- en materiaalgebruik:
- a. Het kleur- en materiaalgebruik van kozijnen en profielen is gelijk aan dat van de kozijnen en profielen van de woning.
- b. De zijwanden van de dakkapel worden bij voorkeur uitgevoerd in zink. Uitvoering in hout of plaatwerk in een donkere kleur is eveneens toegestaan.
20.6 Aanvullende criteria voor dakkapellen per kapvorm
Voor een goede beeldkwaliteit van dakkapellen gelden bij een aantal afwijkende kapvormen en bebouwingstypologieën de volgende aanvullende regels:
- a. Zadeldak met hellingshoek <30°: Een dakkapel op een zadeldak met een helling kleiner dan 30° is ongewenst. Een bouwplan voor een dakkapel op een zadeldak met een flauwe helling zal altijd ter beoordeling aan het bevoegd gezag worden voorgelegd.
- b. Zadeldak met wolfseind: Een dakkapel op een wolfseind is niet toegestaan.
- c. Mansardekap: Een dakkapel is toegestaan in het onderste deel van het dakvlak. De bovenaansluiting met het dakvlak dient op de knik van het dakvlak plaats te vinden.
- d. In geval van combinaties van verschillende dakvormen is overleg met het bevoegdgezag in een zo vroeg mogelijk stadium gewenst. In het overleg kan besproken worden wat voor de betreffende specifieke situatie acceptabel is.
Artikel 21 Erfafscheidingen
Voor een goede beeldkwaliteit van erfafscheidingen gelden de volgende regels:
21.1 Algemeen
Voor een goede beeldkwaliteit van erfafscheidingen gelden de volgende algemene regels:
- a. Er wordt bij voorkeur gewerkt met groene erfafscheidingen, bestaande uit haagplanten zoals beuk, haagbeuk, veldesdoorn, liguster, taxus of hulst, of een volledig te begroeien hekwerk.
- b. Gebouwde erfafscheidingen zijn eveneens toegestaan.
21.2 Maatvoering en vormgeving
Voor een goede beeldkwaliteit van gebouwde erfafscheidingen gelden de volgende regels voor de maatvoering en vormgeving:
- a. Een gebouwde erfafscheiding wordt qua vormgeving afgestemd op de bebouwing waar deze bij hoort.
- b. De hoogte van een erfafscheiding bedraagt maximaal 2,00 meter, mits de erfafscheiding minimaal 1,00 meter achter (het verlengde van) de voorgevellijn wordt geplaatst.
- c. Toogvormen zijn niet toegestaan.
21.3 Kleur- en materiaalgebruik
Voor een goede beeldkwaliteit van gebouwde erfafscheidingen gelden de volgende regels voor het kleur- en materiaalgebruik:
- a. Een gebouwde erfafscheiding bestaat uit metselwerk of hout. Een goed op hout gelijkend composietmateriaal is eveneens toegestaan.
- b. Voor erfafscheidingen in metselwerk gelden de volgende regels:
- 1. Het kleur- en materiaalgebruik wordt uitgevoerd conform het metselwerk van het hoofdgebouw.
- 2. Een gemetselde erfafscheiding bestaat uit een regelmatige afwisseling van vlakken en penanten.
- 3. Een gemetselde erfafscheiding kan worden gecombineerd met metalen stijlen in een donkere kleur, houten schuttingdelen of te begroeien hekwerken.
- c. Voor erfafscheidingen in hout of een goed gelijkend composietmateriaal gelden de volgende regels:
- 1. Een houten erfafscheiding, hoger dan 1,00 meter, wordt bij voorkeur gecombineerd met groene delen.
- 2. Voor hout zijn de kleuren naturel vergrijsd, donkergroen en zwart toegestaan. Voor composiet zijn donkergroen en zwart toegestaan.
- d. Het toepassen van golfplaat, damwandprofielen, rietmatten, vlechtschermen, kokosschermen of schanskorven is niet toegestaan.
- e. Het gebruik van beton of metaal is alleen toegestaan in de vorm van palen tussen schuttingdelen en te begroeien hekwerken.
- f. Het gebruik van sterk met de omgeving contrasterende kleuren zoals oranje, gifgroen, fel paars e.d. is niet toegestaan. Het is van belang het kleurgebruik af te stemmen op de omgeving.
Artikel 22 Voormalige Agrarische Bedrijfsbebouwing
Indien er sprake is van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gelden de volgende regels voor een goede beeldkwaliteit:
- a. Bij aanpassing of vervangende nieuwbouw van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is overleg met het bevoegd gezag in een zo vroeg mogelijk stadium gewenst. In het overleg kan besproken worden wat voor de betreffende specifieke situatie acceptabel is.
- b. In geval van aanpassing of vervangende nieuwbouw van voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is verbetering van de beeldkwaliteit het uitgangspunt, waarbij het bestaande complex wordt gerespecteerd en waar nodig versterkt.
Artikel 23 Algemene Regels
De algemene regels voor een goede beeldkwaliteit liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling en zijn bij het opstellen van de regels per typologie in acht genomen. In de praktijk zullen de regels per typologie voldoende houvast bieden voor de planbeoordeling. In bijzondere situaties kan het echter nodig zijn dat wordt teruggegrepen op de algemene regels voor een goede beeldkwaliteit.
In dat geval gelden de volgende algemene regels voor een goede beeldkwaliteit:
- a. De verschijningsvorm van een gebouw of bouwwerk heeft een relatie met het gebruik ervan en de wijze waarop het gemaakt is. De vormgeving van een gebouw of bouwwerk is samenhangend en logisch.
- b. Een gebouw of bouwwerk levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het gebouw of van de omgeving groter is.
- c. Verwijzingen naar en associaties met een bouwstijl worden zorgvuldig gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar en leesbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
- d. In een gebouw of bouwwerk is structuur aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
- e. Een gebouw of bouwwerk heeft een samenhangend stelsel van maatverhoudingen, dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
- f. Materiaal, textuur, kleur en licht ondersteunen het karakter van het gebouw of bouwwerk en maken de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk.
Artikel 24 Verplicht Advies
Voor de beoordeling van een bouwplan aan de in hoofdstuk 5 opgenomen regels voor een goede beeldkwaliteit gelden de volgende regels:
24.1 Verplicht advies
- a. Burgemeester en wethouders winnen advies in bij een deskundige op het gebied vanbeeldkwaliteit met betrekking tot de vraag of het bouwplan in voldoende mate voldoet aan de in hoofdstuk 5 opgenomen regels voor een goede beeldkwaliteit.
- b. De deskundige baseert zijn advies slechts op de regels zoals deze zijn opgenomen in hoofdstuk 5. De adviezen van de deskundige zijn openbaar.
- c. Een advies van de deskundige inhoudende dat een bouwplan in strijd is met de regels voor een goede beeldkwaliteit zoals bedoeld in hoofdstuk 5 wordt schriftelijk uitgebracht en deugdelijk gemotiveerd.
24.2 Uitzondering adviesplicht
- a. Indien het bouwplan betrekking heeft op het bouwen en/of verbouwen van een bouwwerk dat valt onder de werking van artikel 20 en/of artikel 21 kunnen burgemeester en wethouders afzien van het inwinnen advies.
Artikel 25 Excessenregeling
Het is verboden om het uiterlijk van een bestaand bouwwerk in een toestand te brengen en/of te houden die in ernstige mate in strijd is met de regels voor een goede beeldkwaliteit zoals opgenomen in hoofdstuk 5.
Om te bepalen of sprake is van een toestand die in ernstige mate in strijd is met de regels voor een goede beeldkwaliteit moet sprake zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk van het bouwwerk die ook voor niet-deskundigen evident is en die afbreuk doet aan de uiterlijke kwaliteit van een gebied. Vaak heeft die buitensporigheid betrekking op:
- a. het visueel of fysiek afsluiten van een bouwwerk van zijn omgeving;
- b. het ontkennen of vernietigen van architectonische bijzonderheden bij aanpassing van een bouwwerk;
- c. armoedig/uit de toon vallend materiaalgebruik;
- d. toepassing van felle en (sterk) contrasterende kleuren;
- e. te opdringerige reclames;
- f. een te grove inbreuk op wat in de omgeving gebruikelijk is.
Hoofdstuk 6 Mag Het Toelaatbare Gebruik En Het Bouwen Op Deze Locatie Ook Veranderen
Artikel 26 Bijzondere Overnachtingsplaatsen
26.1 Toelaatbare verandering
Omgevingsvergunning om van het toelaatbare gebruik en bouwen af te wijken kan door het bevoegd gezag worden verleend voor bijzondere overnachtingsplaatsen ten behoeve van verblijfsrecreatief gebruik op bijzondere locaties.
26.2 Beoordelingsregels afwijken
De volgende beoordelingsregels zijn van toepassing waarbij geldt dat:
- a. de bijzondere overnachtingsplaatsen dienen onderscheidend te zijn gelet op de architectuur dan wel de verschijningsvorm en gelet op de locatie;
- b. er dient een inventieve en originele relatie te zijn tussen de architectuur dan wel de verschijningsvorm van de overnachtingsplaats en de locatie waar de overnachtingsplaats zich bevindt; verwezen wordt naar referentiebeelden in lid 26.3;
- c. de bijzondere overnachtingsplaatsen op een locatie zijn kleinschalig in omvang en aantal;
- d. een bijzondere overnachtingsplaats is toegestaan in een (verbouwd) bestaand gebouw of wordt gerealiseerd als nieuw object.
26.3 Referentiebeelden
Voor de toepassing van de beoordelingsregel zoals genoemd in lid 26.2 onder b gelden de volgende, niet limitatieve, referentiebeelden ter ondersteuning van de creatieve invulling van bijzondere overnachtingsplaatsen.
- a. architectuur die wegvalt in het landschap of juist de karakteristiek van het landschap versterkt;
- b. architectuur die aansluit bij een thema;
- c. kracht van de omgeving vertaald in het ontwerp van de bijzondere overnachtingsplaats;
- d. uitnodigend tot beleving van de bijzondere locatie;
- e. kunstzinnig;
- f. spraakmakend element in het landschap;
- g. exclusiviteit in relatie tot beleving;
- h. verbinding van de locatie met de overnachtingsplaats rond een thema zoals:
- 1. omgeving Sloegebied/Borssele < > Industrieel Toerisme;
- 2. omgeving Fort Ellewoutsdijk/kuststrook Westerschelde < > Liberation Route en Dark Tourism;
- 3. omgeving De Zak van Zuid-Beveland < > platteland, 'slapen in kunst'.
Artikel 27 Kleinschalige Polders
27.1 Toelaatbare veranderingen van gebruik en bouwen
In de kleinschalige polders zijn veranderingen van gebruik en bouwen toegestaan met dien verstande dat:
- a. voor de relatief eenvoudige veranderingen die zijn opgenomen in lid 27.3 een melding nodig is;
- b. voor de veranderingen die zijn opgenomen in lid 27.4 een afwijkingsprocedure nodig is waarbij:
- 1. de veranderingen in ieder geval aan de in lid 27.2 opgenomen Gebiedsbeschrijving worden getoetst;
- 2. indien van toepassing de provinciale 'Handreiking verevening' zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van het plan, zal worden gehanteerd.
27.2 Gebiedsbeschrijving
De ruimtelijke kwaliteit van de kleinschalige polders wordt bepaald door:
- a. de kleinschalige polders en het dichte (hoger gelegen) dijkenpatroon in combinatie met laaggelegen kreken; richting Oudelande en Ellewoutsdijk krijgt het landschap een meer open karakter;
- b. de (bloemen)dijken als verwijzing naar de ontstaansgeschiedenis van het gebied;
- c. de verspreid voorkomende kreekresten, welen, erven en andere historische landschapselementen;
- d. de kreken en kreekrestanten die herkenbaar zijn als laagten in het landschap;
- e. de waardevolle elementen Zwaakse weel en Westeindse weel;
- f. de inlagen, karrevelden bij Ellewoutsdijk en de buitendijkse schorren;
- g. de gebieden met zoute kwel vanuit de Westerschelde;
- h. de aanwezige wegbeplantingen.
27.3 Functieverandering met melding in de kleinschalige polders
27.4 Functieverandering en bouwen met afwijking in de kleinschalige polders
Hoofdstuk 7 Voor Het Bouwen Of De Invulling Van De Functie Gelden Regels Voor Een Goede Landschappelijke Inpassing
Artikel 28 Landschappelijke Inpassing In De Poel (Inclusief Het Heggengebied Nisse)
Voor zover in het voorgaande een 'goede landschappelijke inpassing' is voorgeschreven gelden de volgende:
- a. algemene regels zoals opgenomen in lid 28.2;
- b. specifieke regels zoals opgenomen in lid 28.3;
- c. specifieke regels voor kleinschalig kamperen zoals opgenomen in lid 28.4;
De kenmerken van het gebied zoals opgenomen in lid 28.1 zijn daarbij richtinggevend voor de beoordeling of sprake is van een goede landschappelijke inpassing.
28.1 Kenmerken van het gebied
De Poel is een grootschalig en open gebied. De (opgaande) erfbeplantingen spelen hier een belangrijke rol in het landschapsbeeld. In de randen komen de karakteristieke heggengebieden voor. Van oorsprong werd de zogenaamde Zeeuwse haag aangeplant op de perceelsgrenzen of langs slootjes en diende als veekering. Het vormt een losse (niet geschoren) haag en bestaat uit soorten die een dichte ondoordringbare begroeiing vormen. Vaak zitten hier doornen aan, zoals bijvoorbeeld aan de meidoorn.
Het meest verdichte deel vormt het gebied rondom Nisse, dat gekenmerkt wordt door meidoornheggen op de perceelsgrenzen. Hierdoor ontstaat een besloten beeld en zijn de erfbeplantingen minder beeldbepalend.
28.2 Algemene regels voor goede landschappelijke inpassing
Voor een goede landschappelijke inpassing gelden de volgende algemene regels:
- a. alvorens over te gaan tot realisatie van een landschappelijke inpassing wordt een erfbeplantingsplan met beheervisie opgesteld; hierin wordt het eindbeeld van de beplantingen omschreven;
- b. het erfbeplantingsplan omvat een korte onderbouwing, is getekend op een goed leesbare schaal en bevat een lijst van de toe te passen soorten en een onderverdeling in aantallen of percentages (singelbeplantingen);
- c. het erfbeplantingsplan houdt rekening met de uit hoofde van nadere regelgeving verplichte beplantingsvrije stroken;
- d. de landschappelijke inpassing sluit aan op de kenmerken van het gebied zoals beschreven in lid 28.1; de kenmerken moeten intact blijven en waar mogelijk verder versterkt;
- e. met de landschappelijke inpassing wordt aansluiting gezocht bij de ontstaansgeschiedenis van het gebied;
- f. bij moderne erven waarbij, gelet op de aanwezige bebouwing, indeling van het erf en aanwezige beplanting, geen sprake is van een historisch erf wordt het vereiste om aan te sluiten bij de ontstaansgeschiedenis minder strikt toegepast;
- g. de plaatselijke omstandigheden zijn bepalend voor de haalbaarheid van de specifieke regels;
- h. de situering en keuze voor beplantingen is zodanig dat het karakter van de bedrijfsgebouwen wordt geaccentueerd en minder fraaie opstallen worden gecamoufleerd;
- i. de aanplant van meidoorn binnen een afstand van 500 m van fruitboomgaarden wordt vanwege de kans op bacterievuur afgeraden;
- j. een erfbeplanting mag een doelmatige bedrijfsvoering niet in de weg staan; er vindt afstemming plaats tussen de wensen van de initiatiefnemer en het volume en de compositie van de beplanting;
- k. het uitgangspunt bij het opstellen van een erfbeplantingsplan is dat er een duidelijke samenhang bestaat in de terreinindeling tussen de beplanting en de bedrijfsgebouwen; de beplantingen mogen geen belemmering vormen voor de bouwmogelijkheden;
- l. er wordt rekening gehouden met reeds aanwezige beplantingselementen; voorwaarde is dat een evenwichtige inrichtingssituatie ontstaat;
- m. voor de kleinschalige kampeerterreinen gelden de aanvullende voorwaarden zoals vermeld in lid 28.4.
28.3 Specifieke regels voor goede landschappelijke inpassing
De nadruk ligt op de toepassing van streekeigen elementen, omdat de traditionele, streekeigen erven een belangrijke landschappelijke karakteristiek vormen. De eisen die gesteld worden aan de basisinrichting - zijnde de Zeeuwse haag - zijn minder zwaar. In combinatie met de basisinrichting wordt minimaal één aan het erf toegevoegd streekeigen element gevraagd.
Regels:
- a. de inrichtingsmaatregelen zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van bedrijfsgebouwen en afscherming van storende elementen (bijvoorbeeld voederopslag);
- b. door de openheid van het gebied kunnen bedrijfsgebouwen het landschapsbeeld gaan domineren; daarom is het wenselijk dat rondom de nieuwbouw een beplantingsstrook (Zeeuwse haag) wordt aangelegd (zie bijlage );
- c. afhankelijk van de mate van snoei, dient de strook van de Zeeuwse haag minimaal 2 à 3 m breed te zijn;
- d. de bedekking door de Zeeuwse haag moet minimaal zijn 3 zijden van het gebouw en 60% van de totale gevellengte (omtrek); het is van belang dat deze doorgaande beplanting als een geheel overkomt en niet versnipperd is; uiteraard dient een normale bedrijfsvoering mogelijk te zijn; om relaties vanaf het erf met het omliggende landschap te leggen kunnen in beperkte mate 'doorzichten' gemaakt worden;
- e. in De Poel is een te hoge beplanting niet gewenst in verband met de vereiste openheid voor de ganzen; een Zeeuwse haag voldoet aan de eisen, omdat deze niet hoger wordt dan circa 4 m;
- f. aanvulling van de Zeeuwse haag met minimaal één van de volgende streekeigen beplantingselementen is noodzakelijk: drinkputten, knotbomen, kleine boomgroepen en solitaire bomen (zoals noten);
- g. elzen- of populierenschermen zijn uitgesloten;
het beplantingssortiment moet bestaan uit inheemse of streekeigen soorten (zie bijlage ); erfafscheidingen moeten bestaan uit groenelementen; schuttingen, coniferen en dergelijke zijn niet toegestaan;
- h. in afwijking van het bepaalde onder g geldt voor de landschappelijke inpassing van teeltondersteunende voorzieningen dat volstaan kan worden met een elzenhaag met een minimale eindhoogte van 3 tot 4 m; ook een Zeeuwse haag zonder doorns en stekels kan als landschappelijke inpassing worden gerealiseerd.
28.4 Aanvullende voorwaarden kleinschalige kampeerterreinen
Voor kleinschalige kampeerterreinen gelden de volgende aanvullende regels:
- a. naast de standplaatsen voor kampeermiddelen moeten ook de parkeervoorzieningen middels passende beplantingsvormen worden ingepast in het landschappelijk beeld;
- b. de beplantingsvormen worden afgestemd op de voor de Zak van Zuid-Beveland karakteristieke boerenerven; een sobere en bij de streek passende vormgeving is gewenst;
- c. aanvullend op de regels voor de erfbeplantingen moet één of meer van de volgende streekeigen elementen aan de terreininrichting worden toegevoegd:
- 1. boomweiden/boomrijen/boomgroepen/solitaire bomen;
- 2. boomgaard met hoogstamfruitbomen;
- 3. vogelbosje (struweel);
- 4. hagen;
- 5. facultatief kunnen bijvoorbeeld ook drinkputten deel uitmaken van de inrichting.
Hoofdstuk 8 Deze Locatie Bevindt Zich In Archeologisch Waardevol Gebied, Hiervoor Gelden Regels
Artikel 29 Waarde - Archeologie A
29.1 Bouwen
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van:
- a. de archeologische verwachtingswaarden:
- 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de samenvallende functie, indien:
- 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden niet nodig is, of;
- 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen;
- 4. het bepaalde in dit lid onder 2 en 3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
- de oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 250 m²;
- de bodem wordt tot maximaal 130 cm onder maaiveld geroerd.
29.2 Werken en werkzaamheden
29.3 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor het afwijken) kan worden verleend, indien:
- a. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen.
29.4 Kwaliteitseisen archeologisch rapport
Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) en de Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland.
Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
29.5 Voorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen of de omgevingsvergunning voor het afwijken verbinden om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Artikel 30 Waarde - Archeologie 2
30.1 Bouwen
Op deze gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van:
- a. de archeologische verwachtingswaarden:
- 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de samenvallende functie, indien:
- 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden niet nodig is, of;
- 2. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen;
- 4. het bepaalde in dit lid onder 2 en 3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de locatie en maat van de bestaande fundering;
- de oppervlakte van de bodemverstoring is niet groter dan 250 m²;
- de bodem wordt tot maximaal 40 cm onder maaiveld geroerd.
30.2 Werken en werkzaamheden
30.3 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel
De omgevingsvergunning om van het gestelde verbod af te wijken (omgevingsvergunning voor het afwijken) kan worden verleend, indien:
- a. aan de hand van nader archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
voorts zijn de werken en werkzaamheden toelaatbaar, indien:
- b. de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- c. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen.
30.4 Kwaliteitseisen archeologisch rapport
Het rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria, zoals verwoord in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA) en de Regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland.
Burgemeester en wethouders winnen ter beoordeling van het rapport schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
30.5 Voorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het bouwen of de omgevingsvergunning voor het afwijken verbinden om schade aan de archeologische waarden te voorkomen. Voorschriften zijn gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige.
Hoofdstuk 9 Op Deze Locatie Is Sprake Van Natuur- En Landschapswaarden, Hiervoor Gelden Regels
Artikel 31 Waarde - Natuur En Landschapswaarden In Agrarisch Gebied
31.1 Werken en werkzaamheden
31.2 Afwijken en bijbehorende beoordelingsregel
Een omgevingsvergunning om van het gestelde verbod in artikel 31.1.1 af te wijken (omgevingsvergunning voor het afwijken) kan door het bevoegd gezag worden verleend, indien:
- a. de aanwezige natuurwaarden en/of landschapswaarden niet significant worden aangetast;
- b. de oppervlakte van gronden die als waardevol zijn aangemerkt niet significant vermindert;
- c. er geen significante aantasting van de samenhang tussen gronden en elementen plaatsvindt.
31.3 Voorschriften
Burgemeester en wethouders kunnen voorschriften aan de omgevingsvergunning voor het afwijken verbinden om schade aan de natuurwaarden en/of de landschappelijke kwaliteiten te voorkomen. Voorschriften zijn gericht op het behoud van de natuurwaarden en/of landschappelijke kwaliteiten.
Hoofdstuk 10 Regels Voor Samenvallende Medegebruiksfuncties
Artikel 32 Samenloopregeling Bij Medegebruik Van Functies
Deze gronden zijn aangewezen voor meerdere van de volgende medegebruiksfuncties: Leiding - Riool, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Natuur en landschapswaarden inagrarisch gebied.
Hier geldt het volgende: er worden geen bouwwerken, werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden toegelaten indien deze op grond van één van de vormen van medegebruik niet toelaatbaar zijn.
Hoofdstuk 11 Verklarende Regels
Artikel 33 Begripsbepalingen
In deze regels wordt verstaan onder:
33.1 toepassing omgevingsplan
Artikel 1.1 van het Omgevingsbesluit, artikel 1.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, artikel 1.1 van het Besluit activiteiten leefomgeving en artikel 1.1 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn van overeenkomstige toepassing op dit omgevingsplan, tenzij hierna daarvan is afgeweken.
33.2 plan
het TAM-omgevingsplan Buitengebied Hoofdstuk 22a Drieweg ong./Zuidweg 22 met identificatienummer NL.IMRO.0654.TAMOPDWZW222024-0001 van de gemeente Borsele.
33.3 verbeelding
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0654.TAMOPDWZW222024-0001
33.4 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen (of veredelen) van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de tot het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruikgemaakt wordt van open grond (de teelt onder afdekmateriaal daarbij inbegrepen), nader te onderscheiden in:
- 1. grondgebonden teelt bedrijf:
- akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- bollenteelt: de teelt van bloembollen op open grond al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- grondgebonden aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen en zouttolerante gewassen, waarbij de grond als productiefactor wordt gebruikt;
- fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 2. grondgebonden dierhouderij:
- grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is;
- paardenhouderij: het houden, melken of africhten van paarden, alsmede de handel in paarden en/of het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij;
- 1. grondgebonden teelt bedrijf:
- b. niet-grondgebonden agrarisch bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van de tot het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, nader te onderscheiden in:
- 1. glastuinbouwbedrijf: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen en/of permanent aanwezige tunnels, met een hoogte van 1,5 m of meer;
- 2. intensieve veehouderij; een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op het houden of mesten van vee en/of slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen zonder of nagenoeg zonder weidegang (zoals een kalvermesterij, kippenfarm, varkensfokkerij en –mesterij), met uitzondering van een biologische veehouderij waarbij dieren een buitenuitloop hebben;
- 3. intensief tuinbouwbedrijf in gebouwen: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen, niet vervaardigd van glas of ander lichtdoorlatend materiaal;
- 4. niet-grondgebonden aquacultuur: een niet aan de grond gebonden bedrijf of bedrijfsonderdeel dat zich toelegt op teelt van (zout)watergebonden organismen en zouttolerante gewassen, waaronder begrepen vis, zagers, schaal- en schelpdieren en andere aquatische producten.
33.5 agrarisch deskundige
de Agrarische Adviescommissie Zeeland dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw.
33.6 agrarisch grondgebruik
het gebruik van onbebouwde gronden voor:
- a. de teelt van akker- en vollegrondstuinbouwgewassen, boomkwekerij-, siergewassen-, en bollenteelt;
- b. de teelt van (zout)watergebonden organismen en zouttolerante gewassen;
- c. de fruitteelt;
- d. graslanden voor de grondgebonden dierhouderij;
- e. beweiding door manegepaarden;
- f. hobbymatig agrarisch grondgebruik, dierenweide.
33.7 archeologisch deskundige
de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van archeologie.
33.8 archeologisch onderzoek
onderzoek dat uitgevoerd wordt conform de BRL 4000 en dat verricht wordt door een onderzoeksbureau of instelling die beschikt over een geldig certificaat voor de gevraagde KNA-protocollen.
33.9 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op in dat gebied voorkomende archeologische sporen en relicten.
33.10 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
33.11 architectonische waarde
de in het kader van dit plan aan een gebouw toegekende waarde gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de gevels, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik eventueel in samenhang met de omgeving.
33.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
33.13 bedrijf
een onderneming met winstoogmerk gericht op het uitvoeren van werkzaamheden en/of het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
33.14 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
33.15 bedrijfs- en/of beroepsmatig gebruik van een woning
het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of bijbehorende bouwwerken voor bedrijfs- en/of beroepsmatige activiteiten of een praktijkruimte, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt.
33.16 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de toegestane functie van het gebouw of het terrein.
33.17 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktemaat, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden.
33.18 bestaande gebouwen in relatie tot mogelijkheden voor functieveranderingen en nevenfuncties
gebouwen die op het tijdstip van:
- a. feitelijke ingebruikneming bij rechtstreeks toelaatbaar gebruik;
- b. moment van melding van een met melding toelaatbaar gebruik;
- c. moment van aanvraag van een met afwijking toelaatbaar gebruik;
tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Omgevingswet.
33.19 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Omgevingswet.
33.20 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak, nader te onderscheiden in:
- a. aan- of uitgebouwd bijbehorend bouwwerk: een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw;
- b. vrijstaand bijbehorend bouwwerk: een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
33.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
33.22 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk (stelselcatalogus OW).
33.23 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor de toegelaten functies geschikt of geschikt te maken is.
33.24 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
33.25 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
33.26 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van de functie hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren.
33.27 cultuurhistorische waarde
de in het kader van dit plan aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en gaafheid.
33.28 dagrecreatie
activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten.
33.29 dagrecreatieve voorziening
speciaal aangelegde accommodatie al dan niet overdekt ten behoeve van dagrecreatie.
33.30 deskundige op het gebied van beeldkwaliteit
een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake beeldkwaliteit (welstand).
33.31 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
33.32 eerste orde grootte bomen
bomen die in volgroeide staat hoger zijn dan 15 m.
33.33 erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw.
33.34 extensief dagrecreatief medegebruik
die vormen van dagrecreatie die zijn gericht op de beleving van en/of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland dan wel de plattelandskernen, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, kanoën, zwemmen en natuurobservatie.
33.35 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
33.36 historische bebouwing
(voormalige) bedrijfsbebouwing die volgens de gegevens van de gemeente in principe is gebouwd voor 1970.
33.37 hoofdgebouw
een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige toegestane functie van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is.
33.38 houtopstand
hakhout (een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen), een houtwal of een of meer bomen.
33.39 kampeermiddel
tent, tentwagen, kampeerauto, of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor nachtverblijf door een persoon, één huishouden of daarmee gelijkgestelde groep personen.
33.40 kantoor
het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in beperkte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen zoals een administratiekantoor, ontwerp-technisch bureau, makelaarskantoor of assurantiekantoor.
33.41 kas
een bouwwerk van glas of ander lichtdoorlatend materiaal ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering met een hoogte van 1,5 m of meer, trek-, tunnel-, schaduw-, boog- en gaaskassen daaronder begrepen.
33.42 kleinschalig kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en zoals blijkt uit die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen en, in beperkte mate voor permanent aanwezige kampeermiddelen, ten behoeve van recreatief nachtverblijf.
33.43 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van extensief dagrecreatief medegebruik.
33.44 kleinschalige (bedrijfsmatige, horecamatige, agrarisch aanverwante, dagrecreatieve) functies
nevenfunctie die bij een andere hoofdfunctie op een bouwperceel – al dan niet door een bewoner, samen met personeelsleden – op bedrijfsmatige wijze wordt uitgeoefend, waarbij de hoofdfunctie in overwegende mate aanwezig blijft en het bouwperceel een ruimtelijke uitstraling behoudt die daarbij past.
33.45 kleinschalige plattelandshoreca
een aan het plattelandstoerisme gerelateerde inrichting van geringe omvang bestemd voor het bedrijfsmatig, voor gebruik ter plaatse, verstrekken van alcoholische en/of niet-alcoholische dranken, eventueel in combinatie met het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren; verblijfsrecreatieve voorzieningen hieronder niet begrepen.
33.46 landschapswaarde
de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.
33.47 levensloopbestendige woning
een woning welke geschikt is voor bewoning in alle levensfasen, waarbij alle primaire leefruimten (woonkamer, keuken, slaapkamer en badkamer met toilet) zich op de begane grond bevinden en waarbij deze leefruimten zowel inpandig als vanuit het aansluitende terrein drempelvrij toegankelijk zijn.
33.48 maaiveld
- a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
- b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.
33.49 manege
een bedrijf dat gericht is op het lesgeven in paardrijden of het zelf trainen met paarden en daarvoor paarden en/of pony's houdt, al dan niet in combinatie met een of meer van de volgende hiermee samenhangende activiteiten of voorzieningen:
- a. het stallen en/of in pension houden van paarden en/of pony's;
- b. kleinschalige horeca-activiteiten (kantine, foyer en dergelijke) en verenigingsaccommodatie;
- c. het houden van wedstrijden of andere evenementen.
33.50 mestbassin
een reservoir, silo, foliebassin of mestzak, bestemd en geschikt voor het bewaren van dunne mest, dat niet geheel of gedeeltelijk is gelegen onder een stal, en dat al dan niet een bouwwerk is.
33.51 natuurwaarde
de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.
33.52 nevenactiviteit
aanvullende, ondergeschikte activiteit ten opzichte van de hoofdactiviteit gelet op arbeidsbehoefte, financiële opbrengst, ruimtebeslag en/of milieuhinder.
33.53 niet-permanente verblijfsrecreatie
verblijfsrecreatie waarbij uitsluitend van seizoensgebonden standplaatsen voor kampeermiddelen gebruik wordt gemaakt.
33.54 nutsvoorzieningen
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
33.55 omgevingsplan
het omgevingsplan bestaat uit de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
33.56 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
33.57 paardenbak en vergelijkbare voorzieningen
een buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen en al dan niet voorzien van een omheining; onder vergelijkbare voorzieningen worden verstaan paddocks (relatief kleine omheinde uitloop, veelal voorzien van een zandbodem, in aansluiting op de stalling en ten behoeve van de vrije uitloop van paarden en pony's), stap- en trainingsmolens zonder overkappingen en longeercirkels.
33.58 paardenpension
het bieden van gelegenheid aan derden om hun paarden en/of pony's in pension te stallen en te weiden.
33.59 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
- b. bij ligging in het water het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. op of in het water van de Westerschelde: 0 m Normaal Amsterdams Peil;
- d. in andere gevallen de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein.
33.60 permanent aanwezig kampeermiddel of stacaravan
kampeermiddel of stacaravan, inclusief bij dat kampeermiddel of die stacaravan behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, die gedurende het gehele jaar op een standplaats aanwezig is of mag zijn.
33.61 plattelandstoerisme
alle vormen van kleinschalige recreatie en toerisme (met de nadruk op dagtoerisme en klein verblijfstoerisme), die plaatsvinden op en gebonden zijn aan het platteland.
33.62 plattelandswoning
een agrarische bedrijfswoning welke gebruikt mag worden door derden die geen binding hebben met het op hetzelfde perceel aanwezige agrarische bedrijfscomplex.
33.63 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
33.64 recreatief nachtverblijf
een kleinschalige verblijfsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch verblijf, ondergeschikt aan de (woon)functie, zoals een recreatie appartement of het bieden van logies met ontbijt.
33.65 slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk.
33.66 stacaravan
een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief verblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.
33.67 standplaats voor kampeermiddel of stacaravan
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel of stacaravan, inclusief bij dat kampeermiddel of die stacaravan behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten.
33.68 teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen of constructies die bij agrarische bedrijven worden toegepast ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten (tegen neerslag, zonlicht, vogelvraat) en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:
- a. tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst, te onderscheiden in:
- 1. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals afdekfolies, acryldoek, insectengaas, tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1.50 m;
- 2. hoge tijdelijke voorzieningen: voorzieningen zoals plastic boogkassen (een constructie vervaardigd van lichtdoorlatend materiaal, geen glas zijnde), wandelkappen en regenkappen (een open constructie zonder wanden overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas) met een bouwhoogte van meer dan 1.50 m;
- b. permanente teeltondersteunende voorzieningen, te onderscheiden in:
- 1. lage permanente voorzieningen: voorzieningen zoals containervelden en regenkappen met een bouwhoogte van minder dan 1.50 m;
- 2. hoge permanente voorzieningen: voorzieningen zoals kassen, plastic boogkassen (een constructie vervaardigd van lichtdoorlatend materiaal, geen glas zijnde) tunnelkassen, rolkassen, gaaskassen, stellingen, paalconstructies met netten (een open constructie zonder wanden overtrokken met netten; hagelnetten) en regenkappen met een bouwhoogte van meer dan 1.50 m.
33.69 toeristische standplaats kampeermiddel
een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij dat kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettenten, gedurende een beperkte tijd zoals enkele weken.
33.70 typologie
de uiterlijke (ruimtelijke en architectonische) kenmerken van een bepaald type bouwwerk.
33.71 vellen van houtopstand
omhakken of -zagen van houtopstand; onder vellen wordt mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
33.72 verblijfsmiddelen
de voor verblijf geschikte - al dan niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken - voer- en vaartuigen, arken, caravans, tenten en andere soortgelijke constructies, voor zover geen bouwwerken en geen kampeermiddelen zijnde.
33.73 verkoopvloeroppervlakte
de vloeroppervlakte van voor het publiek toegankelijke winkelruimten.
33.74 vloeroppervlakte
de oppervlakte gemeten op elk vloerniveau in een gebouw.
33.75 voorgevelrooilijn
denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw of de woning loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen; de voorgevellijn van het hoofdgebouw of de woning op het perceel die het dichtst bij de weg is gelegen is bepalend, tenzij anders aangegeven in het plan of door burgemeester en wethouders anders wordt bepaald.
33.76 weidegang
gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
33.77 woning
een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van personen.
Artikel 34 Wijze Van Meten
In aanvulling op artikel 22.24 van dit omgevingsplan, gelden de volgende meet- en rekenbepalingen:
34.1 afstanden
van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
34.2 de afstand van een gebouw tot de zijdelingse bouwperceelsgrens
vanaf het dichtst bij de bouwperceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de bouwperceelsgrens.
34.3 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
34.4 de breedte en diepte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat.
34.5 de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
34.6 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
34.7 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
34.8 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
34.9 het bebouwde oppervlak
van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
34.10 bruto vloeroppervlak
de bruto vloeroppervlakte volgens NEN 2580.
Hoofdstuk 12 Welke Regels Gelden Er Nog Meer Op Deze Locatie
Artikel 35 Voorwaardelijke Verplichtingen - Gebruik
35.1 Gebruiksverbod Drieweg te Nisse
Het is verboden gronden en bouwwerken ter plaatse van het adres Drieweg ong. te Nisse als bedoeld in Artikel 1 Toepassingsbereik onder c, 6 maanden na gereedmelding van het bedrijfsgebouw dat in bijlage is aangeduid als "bedrijfshal 1", te gebruiken als de op het adres Zuidweg 22 's Heer Abtskerke aanwezige voormalige agrarische bedrijfsgebouwen op dat moment niet zijn gesloopt of verwijderd, waarbij ten hoogste maximaal 150 m² aan voormalige bedrijfsgebouwen mag worden gehandhaafd. Onder de te slopen bedrijfsgebouwen wordt niet verstaan de woning Zuidweg 22.
35.2 Gebruiksverbod Zuidweg 22 te 's Heer Abtskerke
Het is verboden gronden en bouwwerken ter plaatse van het adres Zuidweg 22 te 's Heer Abtskerke, als bedoeld in Artikel 1 Toepassingsbereik onder c te gebruiken voor wonen:
- a. als niet is voorzien in een driftreducerende voorziening, bestaande uit twee rijen elzen (of andere loofbomen) op 3 m afstand. De elzen dienen in de rij geplant te worden met een tussenruimte van 75 cm. Tussen de rijen elzen in dient een wintergroene haag (bij aanplant minimaal 1 m). De uiteindelijke hoogte van de elzen en de wintergroene haag dient 4 m te zijn.
- b. als niet is is aangetoond dat de bodem geschikt is voor de functie.
Artikel 36 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 37 Overgangsrecht
37.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
37.2 Uitzondering overgangsrecht bouwwerken
Artikel 37.1 onder a is niet van toepassing voor de voormalige bedrijfsgebouwen op het perceel Zuidweg 22 te 's Heer Abtskerke, niet zijnde de woning, wanneer de in artikel 35.1 genoemde termijn van 6 maanden is verstreken en voor zover de oppervlakte van de gebouwen groter is dan 150 m².
37.3 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 38 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het TAM-omgevingsplan Buitengebied Hoofdstuk 22a Drieweg ong./Zuidweg 22
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Fruitbedrijf Van Damme, hierna initiatiefnemer, heeft het voornemen om het agrarisch bouwvlak op het adres Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke te verplaatsen naar een perceel aan de Drieweg in Nisse.
Op de nieuwe locatie aan de Drieweg komt een grondgebonden agrarisch bouwvlak. Op de locatie aan de Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke wordt de grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteit beëindigd, het grootste deel van de vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing (tot maximaal 150 m²) wordt gesloopt en de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar de functie 'Wonen'. Ook de huisvesting van tijdelijke werknemers op deze locatie wordt beëindigd en verplaatst/voortgezet in één van de te bouwen schuren op de nieuwe locatie.
Het oprichten van een nieuw agrarisch bouwvlak past niet zondermeer binnen de regels zoals die gelden in het tijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Borsele (hierna: 'omgevingsplan gemeente Borsele'), dat wordt gevormd door de Bruidsschat en het Chw bestemmingsplan Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018 (hierna 'omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018').
Het omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018 bevatte mogelijkheden om met behulp van een delegatiebevoegdheid het plan te wijzigen. Deze delegatiebevoegdheid was onder het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro. De Omgevingswet (hierna: OW) kent dit instrument (een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid) niet waardoor een (buitenplanse) wijziging van het omgevingsplan noodzakelijk is. Met het voorliggend wijzigingsplan wordt het geldende omgevingsplan gewijzigd. Gekozen is voor een TAM1 -omgevingsplanvariant waarbij de delegatievoorwaarden zoals die waren opgenomen in het omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018 zijn gebruikt als toetsingskader voor het initiatief.
Voor een nieuw initiatief onder de OW dient er sprake te zijn van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 4.2 lid 1 OW). Dit betekent dat er een balans bestaat tussen verschillende functies die zijn toegekend aan een locatie.
- 1. TAM staat voor "tijdelijke alternatieve maatregel"
1.2 Plangebied
Het plangebied bestaat uit 2 verschillende locaties; het agrarisch bouwvlak aan de Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke, waar de functie wordt gewijzigd van agrarisch naar wonen en het agrarisch perceel aan de Drieweg ong. in Nisse, waar een nieuw agrarisch bouwvlak wordt opgenomen (zie figuur 1.1 voor beide locaties).
Figuur 1.1 ligging plangebied (locatie Zuidweg 22 en locatie Drieweg ong.), Bron: Google Maps 2023
1.3 Procedure En Vergunningen
1.3.1 Omgevingsplan
Het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Borsele is van toepassing, dat voor het plangebied bestaat uit het op 1 maart 2018 vastgestelde 'Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018' (vastgesteld 1 maart 2018), aangevuld met de Bruidsschat.
Figuur 1.2 tijdelijk deel omgevingsplan "Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018" (locatie 1: Zuidweg 22, Locatie 2: Beoogde locatie Drieweg), (Bron: Omgevingsplan-viewer Borsele 2023)
Locatie 1: Zuidweg 22 te 's-Heer Abtskerke
Voor het perceel Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke geldt in het geldende plan de functie 'Agrarisch' met de archeologische verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 2. Hiervoor geldt dat voor bodemverstoringen van meer dan 250 m² en dieper dan 40 cm een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het perceel ligt in het kader van beeldkwaliteit in het deelgebied 'Agrarische en niet-agrarische bedrijfsbebouwing in een kleinschalige polder'. Verder geldt de functieaanduiding voor een grondgebonden agrarisch bedrijf en een suggestievlak voor bebouwing. De locatie is gelegen in het deelgebied 'Kleinschalige polders' (zie figuur 1.2).
Locatie 2: Drieweg ong. te Nisse
Het perceel aan de Drieweg in Nisse heeft een algemene agrarische functie zonder een suggestievlak voor bebouwing. Op deze locatie geldt eveneens de archeologische verwachtingswaarde 'Waarde - Archeologie 2. De locatie is gelegen in het deelgebied 'Kleinschalige polders' (zie figuur 1.2).
Met betrekking tot het ontwerp landschappelijke inpassing geldt voor beide locaties het deelgebied 'overige zone-Landschappelijke inpassing in De Poel (inclusief het heggengebied Nisse). In de bijbehorende artikelen worden eisen gesteld aan de positionering en de soorten beplanting op het perceel. Hiervoor is een landschappelijk inrichtingsplan opgesteld.
Tijdelijk huisvesten tijdelijke werknemers
Binnen een agrarisch bouwvlak is het op grond van het geldende plan toegestaan jaarrond tijdelijke werknemers, al dan niet met een binding met het betreffende agrarisch bedrijf, tijdelijk te huisvesten in bedrijfsgebouwen (artikel 3.2 lid d). De voorwaarden die hiervoor gelden zijn:
- er is geen sprake van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen en bedrijven;
- parkeren vindt plaats op het eigen erf;
- er worden geen kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren van inrichtingen en/of leidingen gerealiseerd en voorkomen wordt dat door conversie van beperkt kwetsbare objecten, kwetsbare objecten binnen 10-6-contouren ontstaan;
- er ontstaat geen langdurige bewoning door individuele personen hetgeen betekent dat een persoon er niet langer dan 12 maanden mag wonen en bewoners ingeschreven moeten worden in de Basisregistratie Personen;
- op het moment van in gebruik name van de voorziening en gedurende het gebruik beschikt de voorziening over een certificaat van de Stichting Normering Flexwonen.
1.3.2 Delegatiebevoegdheid
In de omgevingsplanregeling is een mogelijkheid opgenomen om mee te werken aan het oprichten van een nieuw agrarisch bouwvlak door middel van het toepassen van een delegatiebevoegdheid. Ook is hierin een regeling opgenomen om mee te werken aan de nieuwvestiging van de functie Wonen. Het college van burgemeester en wethouders was bevoegd onder voorwaarden het omgevingsplan te wijzigen voor bovengenoemde veranderingen. Op dit plan zijn de bevoegdheden opgenomen zoals opgenomen onder artikel 140.5.1 onder a en onder c (zie bijlage 1).
140.5.1 lid a biedt de mogelijkheid de functie 'Agrarisch-grondgebonden agrarisch' te wijzigen naar 'Wonen'.
140.5.1 lid c biedt de mogelijkheid een nieuw grondgebonden agrarisch bedrijf te vestigen mits dit noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering, er geen geschikt vrijkomend agrarisch suggestievlak beschikbaar is en elders een agrarisch bouwvlak wordt gesaneerd en overtollige bebouwing – met uitzondering van een aanwezige voormalige bedrijfswoning met vrijstaande bijbehorende bouwwerken – wordt gesloopt.
De beoordelingsregels voor deze delegatiebevoegdheid zijn opgenomen in artikel 140.5.5 (zie bijlage 1).
Omdat een zgn. (binnenplanse) wijziging onder de Omgevingswet niet meer bestaat, kan geen gebruik meer worden gemaakt van deze bevoegdheden. Met dit TAM-omgevingsplan wordt inhoudelijk aangesloten bij de in het omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018 opgenomen delegatiebevoegdheid, echter de procedure om tot vaststelling te komen is gewijzigd. Daarvoor wordt een wijziging van het tijdelijk deel van het omgevingsplan opgesteld.
1.3.3 Procedure
Zoals eerder genoemd is de ontwikkeling niet rechtsreeks mogelijk op basis van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Borsele. Om de gewenste ontwikkeling te realiseren moet het tijdelijke deel van het omgevingsplan "Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018" worden aangepast. Dat betekent dat het gemeentelijk omgevingsplan moet worden gewijzigd om het initiatief mogelijk te maken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van TAM-IMRO.
Vanwege de onzekerheden rondom het DSO is voor 2024 de mogelijkheid gecreëerd om via de Wro-standaarden het omgevingsplan te publiceren, TAM-IMRO ('Tijdelijke Alternatieve Maatregelen – Informatiemodel Ruimtelijke Ordening') genaamd. De wijziging van het omgevingsplan kan worden opgesteld in de software voor bestemmingsplannen en wordt gepubliceerd via de IMRO standaarden en de landelijke voorziening Ruimtelijkeplannen.nl. Inhoudelijk moet een TAM-omgevingsplan voldoen aan de Omgevingswet.
Dit TAM-omgevingsplan wijzigt het omgevingsplan Borsele voor de locaties Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke en Drieweg ong. in Nisse. In juridische zin is dit plan een integraal onderdeel van het omgevingsplan. Het TAM-IMRO-plan is opgesteld als hoofdstuk 22a van het omgevingsplan. Technisch kan de wijziging van het omgevingsplan met TAM-IMRO niet voldoen aan de nieuwe digitale standaarden STOP/TPOD. Daarom kan de wijziging van het omgevingsplan technisch ook geen onderdeel uitmaken van het omgevingsplan op het DSO en wordt het via de 'oude' landelijke voorziening gepubliceerd. Nadat de wijziging van het omgevingsplan is vastgesteld kunnen vergunningen ten behoeve van de bouwwerken worden aangevraagd. Dit plan vormt dan het toetsingskader voor deze vergunningaanvragen.
Het TAM-omgevingsplan moet voor 2032 worden omgezet naar het gemeentebrede omgevingsplan in de software van de gemeente en het moet dan voldoen aan de standaarden voor het omgevingsplan (STOP/TPOD). Voor het opnemen van het TAM-omgevingsplan in het STOP/TPOD-omgevingsplan dient te zijner tijd een nieuw vaststellingsbesluit te worden genomen. Het ministerie van BZK heeft de intentie uitgesproken om in de wet- en regelgeving vast te leggen dat regels in het STOP omgevingsplan die inhoudelijk gelijk zijn aan het TAM-omgevingsplan niet opnieuw appellabel worden bij het overzetten. De wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit mogelijk is worden momenteel uitgewerkt.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de huidige situatie, de gewenste ontwikkeling en de ruimtelijke-functionele inpassing daarvan. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het project relevant beleid op de verschillende niveaus. In dit hoofdstuk is ook de omgevingsplantoets opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt getoetst aan de gestelde voorwaarden. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Vervolgens worden in hoofdstuk 6 de maatschappelijk en economische uitvoerbaarheid van het project besproken. Hoofdstuk 7 geeft ten slotte een beknopte samenvatting en conclusie van de ruimtelijke onderbouwing.
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Huidige Situatie
Zuidweg 22 te 's-Heer Abtskerke (Borsele, X 919 en 920)
Het agrarisch bouwvlak aan de Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke is gelegen in een karakteristiek deel van de kleinschalige polders van de Zak van Zuid-Beveland. Het gebied kenmerkt zich door een afwisseling van karakteristieke boomgaarden, kleinschalige akkers en hollebollige weilanden. De Zuidweg is een relatief smalle polderweg. Aan de noordoostzijde van de locatie, direct tegen het bouwvlak bevinden zich gronden die in gebruik zijn voor natuur (zie figuur 2.1). Wat verderop langs de Zuidweg is de cultuurhistorisch waardevolle Hoeve Van der Meulen gelegen.
Figuur 2.1 ligging plangebied ten opzichte van de natuurgronden (in groen aangegeven) (Bron: crotec viewer)
Op het terrein staan momenteel twee schuren, een bedrijfswoning en ook stacaravans ten behoeve van het verblijf van tijdelijke werknemers (zie figuur 2.2 ).
Figuur 2.2 huidige inrichting agrarisch bouwperceel aan de Zuidweg 22 (Bron: googlemaps)
Drieweg ong. te Nisse (Borsele, W-157)
De locatie aan de Drieweg ong. in Nisse is eigendom van de initiatiefnemer. Deze locatie is momenteel in gebruik als boomgaard en ligt direct aan de Provincialeweg N665. Er is een bestaande ontsluiting aanwezig (zie figuur 2.3 )
Figuur 2.3 bestaande ontsluiting perceel Drieweg (Bron: googlemaps)
Het gedeelte van het perceel waar het oprichten van een nieuw agrarisch bouwvlak beoogd is, is gelegen tussen een rioolleiding op eigen perceel aan de zuidoostzijde en een watergang met aangrezend een hoofdtransportleiding voor gevaarlijke stoffen aan de noordoostzijde van het perceel. Deze hoofdtransportleiding ligt niet over het plangebied.
2.2 Beoogde Ontwikkeling
Fruitbedrijf Van Damme, nu gevestigd aan de Zuidweg 23 te Nisse en Zuidweg 22 te 's-Heer Abtskerke, heeft de wens het bedrijf uit te breiden met extra bedrijfsbebouwing. Op de locatie aan de Zuidweg 23, het centrale bedrijfscentrum van het bedrijf, is daar geen ruimte voor. Aanvankelijk was de gedachte om de bebouwing op de bestaande bedrijfslocatie aan de Zuidweg 22 te 's-Heer Abtskerke uit te breiden. Gezien de ligging/bereikbaarheid van deze locatie en de landschappelijke gevoeligheid wordt doorontwikkeling van het bedrijf aldaar niet voorgestaan. Daarom wil het bedrijf uitwijken naar een bij het bedrijf in eigendom zijnde perceel aan de Drieweg, ten zuiden van Nisse met een nieuw bouwvlak en de bestaande bedrijfslocatie Zuidweg 22 laten vervallen. De locatie Zuidweg 22 wordt dan een (burger)woning waar geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden. Daarmee wordt het agrarisch bouwvlak verplaatst van de Zuidweg naar de Drieweg, met dezelfde planologische mogelijkheden. Per saldo wordt er één woning in het buitengebied van Borsele toegevoegd en blijft het aantal agrarische bouwvlakken hetzelfde. Op de locatie aan de Zuidweg worden de voormalige agrarische gebouwen gesloopt tot een oppervlakte van maximaal van 150m² aan bijgebouwen bij wonen.
Op een deel van het agrarische perceel aan de Drieweg, momenteel ingericht als boomgaard wordt een agrarisch bouwvlak toegevoegd. Op de nieuwe bedrijfslocatie worden (gefaseerd) een aantal bedrijfsloodsen, een bedrijfswoning en een gebouw voor de huisvesting van werknemers beoogd (zie figuur 2.4).
In het bedrijfsgebouw voor de huisvesting voor werknemers worden 24 appartementen en een gezamenlijke ruimte voorzien. Het betreft 18 appartementen voor twee personen en 6 appartementen voor 4 personen. Het gaat in totaal om de huisvesting van maximaal 60 tijdelijke werknemers.
Omdat er op de nieuwe locatie sprake is van de vestiging van een volwaardig en rendabel agrarisch bedrijf (zie advies Agrarische Adviescommissie Zeeland bijlage 10), is vanuit de optiek van een operationele bedrijfsvoering en toezicht een bedrijfswoning noodzakelijk. De Agrarische Adviescommissie Zeeland heeft dit bevestigd in haar advies (zie bijlage 11).
Figuur 2.4 Inpassingsvoorstel Drieweg Nisse (Bron: Ruimte & Groen, februari 2023)
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beleid
3.1 Inleiding
Door de verschillende overheden is beleid geformuleerd ten aanzien van ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. In dit hoofdstuk is getoetst of het plan in strijd is met het ruimtelijk beleid. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciaal beleid is opgenomen in paragraaf 3.3. Tot slot wordt in paragraaf 3.4 de beoogde ontwikkeling getoetst aan het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.
In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050
Als we alle wensen naast elkaar leggen, ontstaat het volgende beeld. We willen een land:
- dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
- met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
- waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
- met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
- waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten;
- dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
- waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
- dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.
Nationale belangen
Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit noemen we 'nationale belangen'.
Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden. De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.
Toetsing en conclusie
De NOVI richt zich op een dusdanig schaalniveau dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. De NOVI vormt hierdoor geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
3.2.2 Besluit kwaliteit leefomgeving
Het Bkl is één van de vier AMvB's die invulling geven aan de Omgevingswet.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving stelt de inhoudelijke normen voor gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk met het oog op het realiseren van de nationale doelstellingen en het voldoen aan internationale verplichtingen. In het Bkl staan dan ook regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring.
In het Bkl staan instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De instructieregels gaan over:
- waarborgen van de veiligheid
- beschermen van de waterbelangen
- beschermen van de gezondheid en van het milieu
- beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed
- behoud van ruimte voor toekomstige functies
- behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten
- bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.
Met behulp van de digitale voorziening 'Regels op de kaart' (Omgevingsloket) is voor het plangebied bepaald welke gebiedsgerichte instructieregels uit het Bkl voor dit project relevant zijn. Daaruit blijkt dat het plangebied is gelegen binnen een gebied waar bouwwerken het radarbeeld kunnen verstoren en in het zoekgebied voor buisleidingen. Het Bkl stelt binnen dergelijke gebieden regels aan maximale bouwhoogten om verstoring van het radarbeeld te voorkomen. Dit project voorziet in een ontwikkeling die geen belemmering vormt voor de werking van een radarstation.
Beide locaties zijn gelegen in het aangewezen zoekgebied voor buisleidingen. Dit zijn stroken met een breedte van 250m aan weerszijden van een reserveringsgebied voor de aanleg van buisleidingen van nationaal belang. Deze gebieden bieden flexibiliteit om, indien gewenst de reserveringsgebieden te verschuiven. Dit kan alleen door dit vast te leggen in een nieuw omgevingsplan. Binnen de zoekgebieden gelden geen bouwbeperkingen. Het plangebied is niet gelegen in de reserveringsgebieden.
Overige instructieregels uit het Bkl zijn minder relevant voor dit project, omdat deze ofwel het schaalniveau van de ontwikkeling overstijgen ofwel op een voor dit project onbelangrijk thema betrekking hebben.
Toetsing en conclusie
In het Bkl zijn voor het project geen relevante beperkingen opgelegd ter hoogte van het plangebied.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Zeeuwse omgevingsvisie
De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de uitdagingen voor de periode tot 2050, de Zeeuwse ambities voor 2050 en tussendoelen voor 2030.
De Zeeuwse Omgevingsvisie beschrijft vier Zeeuwse Ambities voor 2050:
- Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland;
- Balans in de grote wateren en het landelijk gebied;
- Een duurzame en innovatieve economie;
- Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland;
Op het gebied van landbouw wordt ingezet op het stimuleren van een volhoudbare landbouw waar landschapsversterking en biodiversiteit onderdeel van uitmaken. Waar mogelijk wordt ingezet op verbetering van de agrarische bedrijfsstructuur in het landelijk gebied, met behoud van bestaande landschappelijke en cultuurhistorische elementen. Het creëren van zoveel mogelijk meerwaarde is de ambitie. Dit houdt in dat bodemvruchtbaarheid, waterbeheer, biodiversiteit en landschap samengaan met het (kosten-) efficiënter boeren. Door verbetering van de bedrijfsstructuur maar ook bijvoorbeeld door het stimuleren van innovatie.
Vanwege deze efficiëntere agrarische bedrijfsstructuur en als gevolg van de toenemende stoppende agrariers raakt agrarische bebouwing overtollig en vraagt om een nieuwe invulling. Wonen in het landelijk gebied is hier een welkome nieuwe invulling. De provincie ziet hier mogelijkheden. Hierbij wordt het mogelijk gemaakt voormalige agrarische bedrijfsbebouwing om te zetten naar wonen.
Toetsing en conclusie
Het realiseren van een nieuw agrarisch bouwvlak aan de Drieweg sluit aan bij de uitgangspunten vanuit de Zeeuwse Omgevingsvisie om een volhoudbare landbouw te stimuleren. Dit draagt bij aan een efficiënte bedrijfsvoering. In het inpassingsvoorstel van de beoogde ontwikkeling is rekening gehouden met landschappelijke inpassing en behoud van cultuurhistorisch karakter. Dit gaat gepaard met een verbetering van de bedrijfsstructuur t.o.v. de huidige situatie. Wonen in het landelijk gebied als opvolgende functie op een voormalige agrarische bedrijfslocatie past eveneens binnen de doelen van de provinciale omgevingsvisie.
3.3.2 Omgevingsverordening Zeeland
In de Omgevingsverordening Zeeland zijn regels opgenomen ten aanzien van de fysieke leefomgeving van de provincie Zeeland. Hierbij zijn de uitgangspunten opgenomen die zijn vastgelegd in de Zeeuwse Omgevingsvisie.
Toetsing en conclusie
In artikel 5.2 lid 11 zijn regels voor de nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf opgenomen. Nieuwvestiging is mogelijk indien er sprake is van:
- a. verplaatsing van een bouwvlak binnen een regio; of
- b. nieuwvestiging vanwege een bedrijfseconomische noodzaak, er geen vrijkomend agrarisch bouwvlak in de regio beschikbaar is én een bijdrage wordt geleverd in de sanering van agrarische opstallen elders.
Sanering van een eventueel aanwezige bedrijfswoning is daarbij niet noodzakelijk.
In hoofdstuk 4 is onderbouwd dat aan bovengenoemde eisen wordt voldaan.
De Drieweg is een provincialeweg met een hierbij behorende beperkingengebied vrijwaringszone bouwwerken provinciale wegen, welke is vastgelegd als instructieregel in artikel 5.38 van de Omgevingsverordening. Het betreft een zone van 40 meter vanaf de zijkant van de rijbaan. Tot 1 januari 2024 werd deze zone berekend vanaf het hart van de weg.
In een omgevingsplan waarin een bouwwerk wordt toegestaan binnen dit beperkingengebied moet rekening worden gehouden met het belang van de instandhouding en uitbreiding van de provinciale weg. Dit met het oog op de verkeersveiligheid en de doorstroming op deze weg. Daarnaast is het binnen dit beperkingengebied niet toegestaan zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te maken (art. 2.19).
In de provinciale omgevingsverordening 2018 (geldend tot 1 januari 2024) was dit beperkingengebied berekend vanaf de as van de weg. In de nu geldende omgevingsverordening wordt het beperkingengebied berekend vanaf de zijkant van de weg. Dit heeft tot gevolg dat een klein gedeelt van het nieuwe bouwvlak nu binnen het beperkingengebied is gelegen. Daarmee is niet gezegd dat er ook daadwerkelijk bebouwing wordt opgericht binnen deze zone.
Het gaat om een een zeer klein gedeelte van het bouwvlak zoals te zien is in figuur 3.1.
Figuur 3.1 Ligging beperkingengebied (in rood) t.o.v. bouwvlak Drieweg ong. (Bron: Rho Adviseurs)
Indien bebouwing wordt opgericht binnen dit gedeelte van het bouwvlak is op grond van artikel 2.19 een omgevingsvergunning nodig. Het oprichten van bedrijfsbebouwing op dit gedeelte binnen het bouwvlak heeft geen negatieve effecten op de instandhouding en uitbreiding van de weg. Een dergelijke vergunning kan aanvullend worden aangevraagd aan de reeds in bezit zijnde ontheffing van de provincie Zeeland ten behoeve van het maken van een uitweg en het veranderen van de waterloop (zie bijlage2). Mocht de omgevingsvergunning voor de beperkingenactiviteit niet worden afgegeven dan kan de bebouwing hierop worden aangepast.
3.4 Gemeentelijk Beleid
De omgevingsvisie voor het grondgebied van de gemeente Borsele is op 5 oktober 2023 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. De omgevingsvisie geeft aan wat de gemeente belangrijk vindt in de fysieke leefomgeving en geeft richting aan de toekomstige ontwikkeling.
De agrarische sector is in de gemeente sterk vertegenwoordigd. De gemeente streeft naar een landbouwsector die in harmonie en balans is met de omgeving. In het kader van de ambitie om de ruimtelijke kwaliteit te behouden en te vergroten worden er ook in het buitengebied randvoorwaarden gesteld ten aanzien van erfbeplanting, landschappelijke inpassing en het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen.
Naast het belang van de agrarische sector is de cultuurhistorie van het buitengebied van groot belang voor Borsele. De slingerende dijkjes en karaktersitieke bebouwing zorgen voor een belangrijke drager van deze cultuurhistorie.
Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen moet een meerwaarde voor het klimaat meegenomen worden, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan hemelwateropvang en compensatie van waterbergend vermogen. De gemeente wil werk maken van de Klimaatadaptatie Strategie Zeeland (KaSZ), bijvoorbeeld door te zorgen voor voldoende groen in de leefomgeving.
De agrarische sector krijgt op verschillende manieren te maken met klimaatverandering: hitte, droogte, extreme neerslag en verzilting. In lijn met de KaSZ en het bestuursakkoord wordt ingezet op een volhoudbare landbouw.
In de gemeente Borsele is een tekort aan woningen. Met name wordt gestuurd op inbreidingslocaties in de dorpen maar uitbreiding wordt niet uitgesloten. Groot goed is daarbij het behoud van het bestaande landschap met de contrasten tussen de kleinschalige polders met de slingerende dijken en de grootschalige gebieden.
Toetsing en conclusie
De ontwikkeling gaat uit van de verplaatsing van een agrarisch bedrijf. Het nieuwe bouwvlak is gelegen op een beter bereikbare locatie in een meer 'open landschap' en heeft meer mogelijkheden voor een efficiënte bedrijfsvoering. De oude locatie is gelegen aan één van de karakterstieke wegen. Door de oude locatie te hergebruiken voor wonen kan de karakteristieke bebouwing behouden blijven en worden hier uitbreidingsmogelijkheden voor agrarische bedrijvigheid uitgesloten. De overtollige bebouwing op deze locatie wordt gesloopt.
In het inrichtingsvoorstel van de nieuwe locatie is door middel van beplanting en waterberging rekening gehouden met landschappelijke inpassing en klimaatadaptatie. Ook is rekening gehouden met cultuurhistorische waarden. Bij de landschappelijke inpassing en erfinrichting is aangesloten bij de klassieke boerderijopzet.
Hoofdstuk 4 Gevolgen Voor De Fysieke Leefomgeving
4.1 Algemeen
De gevolgen voor de fysieke leefomgeving moeten in beeld worden gebracht en er zal gemotiveerd moeten worden hoe met het oog op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening gehouden wordt met in ieder geval de instructieregels uit het Bkl en de provinciale milieuverordening (artikel 8.0b, eerste lid, Bkl).
Daar waar een nieuwe activiteit milieuruimte inneemt, is aandacht nodig voor de gevolgen van deze activiteit op de omgeving maar ook welke gevolgen de omgeving heeft op deze nieuwe activiteit.
De instructieregels uit het Bkl (en provinciale omgevingsverordening) kunnen verplichten tot het opnemen van regels in het omgevingsplan. Hiervoor dient extra aandacht te zijn bij het onderzoek naar de gevolgen van een activiteit voor de fysieke leefomgeving. In dit hoofdstuk is per omgevingsaspect getoetst aan het Bkl en waar nodig onderzoek uitgevoerd.
In dit hoofdstuk wordt de gewenste ontwikkeling getoetst aan verschillende aspecten uit de fysieke leefomgeving. Omdat de voorwaarden zoals opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan 'Omgevingsplan Borsele 2018' het uitgangspunt van de toetsing van dit plan vormen zijn deze in de eerste paragraaf beschreven.
De gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in dit hoofdstuk getoetst, waarbij gemotiveerd wordt onderbouwd dat sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, rekening houdend met de instructieregels uit het Bkl en de provinciale milieuverordening (artikel 8.0b, eerste lid, Bkl).
Omdat de voorwaarden zoals opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan 'Omgevingsplan Borsele 2018' het uitgangspunt van de toetsing van dit plan vormen (zie hoofdstuk 1.3), is het initiatief in paragraaf 4.2.1 en 4.2.2 getoetst aan de voorwaarden. Een overzicht van de voorwaarden is opgenomen in bijlage 1.
Het initiatief bestaat uit:
- de functiewijziging van agrarisch naar wonen op de locatie Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke;
- de vestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf/toekennen agrarisch bouwvlak aan de Drieweg in Nisse;
Deze twee onderdelen zijn aan elkaar gekoppeld omdat nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf enkel mogelijk is indien de functie aan de Zuidweg 22 wordt gewijzigd en de vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aldaar wordt gesloopt tot een oppervlakte van maximaal van 150m² aan bijgebouwen.
Voor deze onderdelen van het initiatief wordt gebruik gemaakt van verschillende delegatiebevoegdheden, te weten:
1. Artikel 140.5.1 onder a; het wijzigen van het bestaande functie
Dit artikel wordt toegepast voor de functiewijziging van 'Agrarisch' naar 'Wonen' op de locatie Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke.
2. Artikel 140.5.1 onder c; de nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf
Dit artikel wordt toegepast voor de vestiging van het grondgebonden agrarisch bedrijf aan de Drieweg in Nisse.
Voor de genoemde delegatiebevoegdheden zijn beoordelingsregelsopgenomen in 140.5.5 (zie bijlage 1).
In paragraaf 4.2.1 is de wijziging van agrarisch naar wonen op het perceel aan de Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke getoetst. In paragraaf 4.2.2 is de toetsing van het nieuwe bouwvlak aan de Drieweg in Nisse opgenomen.
4.2 Toetsing Fysieke Leefomgeving
4.2.1 Het wijzigen van een bestaande functie
Voor de wijziging van de agrarische functie naar een woonfunctie, zoals opgenomen in artikel 140.5.1 onder a aan de Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke zijn de beoordelingsregels vastgelegd in artikel 140.5.5 onder a van het 'Omgevingsplan Borsele 2018' (tijdelijk deel omgevingsplan). Voor een volledig overzicht van de beoordelingsregels wordt verwezen naar bijlage 1.
4.2.2 De nieuwvestiging van een grondgebonden agrarisch bedrijf
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
Op de aangegeven locatie Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke komt de functie "Agrarisch - grondgebonden agrarisch bedrijf" en daarmee het suggestievlak bebouwing te vervallen en mag het object voor de functie "Wonen" worden aangewend.
Op het perceel aan de Drieweg in Nisse wordt een bouwvlak ten behoeve van agrarisch bebouwing opgenomen.
Regels
De regels van hettijdelijk deel van het omgevingsplan van de gemeente Borsele bestaande uit de regels van het "Omgevingsplan Buitengebied Borsele 2018” zijn ongewijzigd en onverkort van toepassing, met dien verstande dat met de omzetting naar de functie Wonen de regels over wonen uit het omgevingsplan van toepassing zijn. Voor het nieuwe agrarische bouwvlak zijn de regels van toepassing over een grondgebonden agrarisch bedrijf.
Onder de Omgevingswet zijn delegatieplannen niet meer mogelijk. Om die reden zijn in dit TAM-omgevingsplan de delegatiebevoegdheden zoals die zijn opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan 'Omgevingsplan Borsele 2018' niet overgenomen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
De gemeente Borsele is van mening dat de financiële uitvoerbaarheid van het omgevingsplan wordt gewaarborgd. De initiatiefnemers dragen de kosten van de planologische procedure van voorliggend TAM-omgevingsplan.
6.2 Kostenverhaal
Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn afspraken m.b.t. eventuele planschade en planologische leges opgenomen.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.3.1 Participatie
Participatie is het meedenken, meepraten en meedoen van betrokken inwoners bij gezamenlijke plannen voor de toekomst. De 'participatieladder' (zie figuur 6.1) laat verschillende niveaus van participatie zien. Hoe hoger de trede, hoe meer inwoners er te zeggen over hebben. De rol van de gemeente Borsele verandert ook per trede: van een sturende overheid naar een samenwerkende samenleving waarin overheid en inwoners de handen ineen slaan.
Figuur 6.1: Participatieladder (bron: gemeente Borsele)
Er zijn twee vormen van participatie; burgerparticipatie en overheidsparticipatie. Het voorliggende plan valt onder burgerparticipatie en omdat er sprake is van een particulier initiatief is voor dit plan gebruik gemaakt van particpatie in trede 1.
In dit kader zijn twee dorpsraden en omwonenden geïnformeerd over het initiatief. Het participatieverslag is weergegeven in bijlage 14.
6.3.2 Procedure
Bij de procedure van een TAM-omgevingsplan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om tegen het ontwerp TAM-omgevingsplan een zienswijze in te dienen. Na vaststelling van het TAM-omgevingsplan staat enkel nog beroep open.
Hoofdstuk 7 Evenwichtige Toedeling Van Functies Aan Locaties
Het realiseren van het nieuwe bouwvlak aan de Drieweg in Nisse is gekoppeld aan de sloop van de overtollige bebouwing aan de Zuidweg 22 in 's Heer Abtskerke, dit betekent dat de overtollige bedrijfsbebouwing (meer dan 150 m²) aan de Zuidweg gesloopt moet zijn binnen 6 maanden na oprichten van bedrijfshal 1 op de locatie aan de Drieweg. Voor de sloop van de overtollige voormalige agrarische bebouwing aan de Zuidweg en de bouw van de agrarische bebouwing aan de Drieweg, dient nog nader veldonderzoek plaats te vinden op het gebied van flora & fauna, waaruit blijkt dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn die verstoord kunnen worden. Een omgevingsvergunning kan niet worden verleend voordat dit is onderzocht. De juridische grondslag voor vergunningverlening is opgenomen in de Omgevingwet, waardoor toetsing aan bod komt bij de sloop en bouw.
Het toevoegen van een nieuw agrarisch bouwvlak aan de Drieweg ong. in Nisse heeft effect op de omgeving. Echter, gelet op de directe ligging nabij deze doorgaande Drieweg is de ontsluiting van dit perceel aanzienlijk beter dan dat het bedrijf zich verder ontwikkelt aan de Zuidweg 22 in 's-Heer Abtskerke. De omgeving van de Zuidweg is landschappelijk en ecologisch gevoeliger dan de locatie aan de Drieweg. Daarbij komt dat de ontsluiting van dit voor hedendaagse agrarische bedrijfsvoering niet optimaal en wenselijk is en kan leiden tot gevaarlijke situaties. Een woonbestemming op deze locatie is een gewenste ontwikkeling.
Voor de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn alle voor de fysieke leefomgeving relevante aspecten, voor zover betrekking hebbend op de gevraagde activiteit, nader onderzocht in hoofdstukken3, 4 en 6.
Bijlage 1 Streekeigen Beplantingen
Bijlage 1 Streekeigen beplantingen
Bijlage 2 Sortimentslijst Beplantingen
Bijlage 2 Sortimentslijst beplantingen
Bijlage 3 Inpassing Perceel Drieweg Nisse
Bijlage 3 Inpassing perceel Drieweg Nisse
Bijlage 1 Delegatieregels
Bijlage 2 Ontheffing Provincie Zeeland
Bijlage 2 Ontheffing provincie Zeeland
Bijlage 3 Bodemonderzoek Zuidweg
Bijlage 3 Bodemonderzoek Zuidweg
Bijlage 4 Bodemonderzoek Drieweg
Bijlage 4 Bodemonderzoek Drieweg
Bijlage 5 Quickscan Ecologie Zuidweg
Bijlage 5 Quickscan ecologie Zuidweg
Bijlage 6 Quickscan Ecologie Drieweg
Bijlage 6 Quickscan ecologie Drieweg
Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 7 Stikstofdepositieberekening
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 8 Akoestisch onderzoek
Bijlage 9 Berekening Waterberging
Bijlage 9 Berekening waterberging
Bijlage 10 Aaz Advies Nieuwvestiging
Bijlage 10 AAZ advies nieuwvestiging
Bijlage 11 Aaz Advies Noodzaak Bedrijfswoning
Bijlage 11 AAZ advies noodzaak bedrijfswoning
Bijlage 12 Landschappelijke Inpassing
Bijlage 12 Landschappelijke inpassing
Bijlage 13 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 13 Archeologisch onderzoek