Hof den Berg
Bestemmingsplan - Gemeente Goes
Vastgesteld op 13-10-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Hof den Berg met identificatienummer NL.IMRO.0664.BPGC17-VG99 van de gemeente Goes.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, die in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend is en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, bed & breakfast daaronder begrepen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de woning blijft voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit;
- b. ten hoogste 40 m² van de netto vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken gezamenlijk mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
- c. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
- d. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
- e. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
- f. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- g. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf, is niet toegestaan;
- h. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
- i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast.
1.6 antennemast
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.9 bestaande afstands- hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.13 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.16 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.18 bijbehorend bouwwerk
de uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.19 bijzondere woonvorm
een woonvorm die niet gelijk is aan een huishouden, omdat er geen sprake is van onderlinge verbondenheid of continuïteit in de samenstelling van de groep en omdat de bewoners zijn aangewezen op noodzakelijke en aanwezige permanente begeleiding en/of therapie ter plaatse of in de directe omgeving.
1.20 carport
een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of een bestaand woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor personenauto's, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door bijgebouwen en/of ondersteuningen van de overkapping, die niet wordt aangemerkt als gebouw.
1.21 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.22 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een wasserette of een internetcafé.
1.23 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.24 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.25 hoofdgebouw
een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.26 horecabedrijf
een bedrijf, gericht op het verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken.
1.27 kantoor(ruimte)
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten op financieel, administratief, juridisch en ontwerptechnisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.28 maatschappelijke activiteiten
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, sport- en recreatieve activiteiten en activiteiten ten behoeve van openbare dienstverlening.
1.29 nijverheidswerkplaats
een bedrijf met als doel het bieden van werk of het hobbymatig vervaardigen van producten.
1.30 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, etc.
1.31 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.32 passend in het straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang in de omgeving.
1.33 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.34 Staat van Horeca-activiteiten
de Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels.
1.35 verblijfsgebied
gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers.
1.36 verzorgd wonen
een vorm van wonen, al dan niet in geclusterde vorm, uitsluitend in combinatie met zorg.
1.37 voorgevelrooilijn
denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.38 voorgevel van een hoofdgebouw
het naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw. Indien meerdere delen van het hoofdgebouw naar de weg gekeerd zijn, is de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn bepalend.
1.39 wonen
de huisvesting van personen die zelfstandig, of nagenoeg zelfstandig dan wel onder geringe en vrijblijvende begeleiding plaatsvindt.
1.40 woning
een gebouw dat dient voor de huisvesting van personen.
1.41 zorgvoorziening
Voorziening voor medische of klinische zorg.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstanden
afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de
perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bebouwd oppervlak
het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
2.3 bebouwingspercentage
het bebouwingspercentage wordt per bouwperceel berekend van het totale bouwperceel waar het percentage is ingeschreven.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels van het hart van de scheidingsmuren.
2.6 dakhelling
de dakhelling van een bouwwerk wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 verschillende goothoogten van een bouwwerk
indien een gebouw met betrekking tot de constructiedelen als bedoeld onder 2.7 over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
- a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
- b. indien zich in geval van een lessenaarsdak aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
2.11 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. maatschappelijke activiteiten, uitsluitend in de vorm van sociaal-medische activiteiten;
- b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca t/m categorie 1a': tevens horecabedrijven uit categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels;
- c. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': tevens kantoren;
- d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens dienstverlening;
- e. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens opslag of een nijverheidswerkplaats;
- f. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
3.2 Bouwregels
Op de gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
Artikel 4 Maatschappelijk
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. een bijzondere woonvorm, met daarbij behorende maatschappelijke activiteiten in de vorm van sociaal-medische activiteiten;
- b. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
4.2 Bouwregels
Op de gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de bestemming Maatschappelijk wijzigen in de bestemming Wonen met inachtname van de volgende regels:
- a. het aantal woningen blijft gelijk aan het aantal zorgwoningen;
- b. de wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien de woningen passen in de planningslijst woningbouw van regio De Bevelanden;
- c. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aangrenzende gronden.
Artikel 5 Tuin
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. tuinen behorende bij de op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouwen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'monumentale boom': tevens een beeldbepalende boom.
5.2 Bouwregels
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen:
- a. het gebruik van gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen en kampeermiddelen;
- b. het gebruik van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- c. het gebruik van gronden voor reclamedoeleinden.
Artikel 6 Verkeer - Verblijfsgebied
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen, straten en paden;
- b. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
alsmede voor:
- c. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals rabatten, parkeervoorzieningen, straatmeubilair, speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de verkeersveiligheid nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van bebouwing.
6.4 Afwijken van de bouwregels
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in 6.1, wordt in ieder geval gerekend het in gebruik nemen van onbebouwde gronden ten behoeve van opslagdoeleinden. Het opslaan in open ruimten van bouwmaterialen, puin en specie is uitsluitend toegestaan in verband met normale onderhoudswerkzaamheden dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.
Artikel 7 Wonen
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport': tevens carports;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verzorgd wonen': uitsluitend verzorgd wonen;
- d. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en andere voorzieningen ten behoeve van het wonen;
- e. aan-huis-gebonden beroepen.
7.2 Bouwregels
Op de gronden mogen, met inachtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.3 Specifieke gebruiksregels
7.4 Nadere eisen
7.5 Afwijken van de bouwregels
7.6 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - begeleid wonen' wijzigen in de bestemming Wonen zonder functieaanduiding met inachtname van de volgende regels:
- a. het aantal woningen blijft gelijk aan het aantal woningen voor begeleid wonen;
- b. de wijzigingsbevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast indien de woningen passen in de planningslijst woningbouw van de gemeente Goes;
- c. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid;
- d. er mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de aangrenzende gronden.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn - bij wijze van dubbelbestemming - bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper wordt gebouwd dan 40 cm beneden het peil;
- 4. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm beneden het peil kan worden geplaatst;
- 5. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
- 6. begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige.
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 9 Waarde - Cultuurhistorie 1
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische, archeologische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Voor de verschillende zones als weergegeven op de kaart in bijlage 2, worden de volgende kwalitatieve kenmerken onderscheiden.
Zone C:
- stedenbouwkundig patroon van straten, pleinen en de groene ruimte in relatie ook met de vroegere vestingswal en de singels;
- profilering en inrichting van de openbare ruimte;
- samenhang in maatvoering tussen de gevels horizontaal (percelering), verticaal (gevelhoogte) en de openbare ruimte.
Ingeval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die
ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
9.2 Specifieke gebruiksregels
- a. De functies dienen te zijn gericht op de versterking, ondersteuning en complementering van de lokale en regionale centrumfuncties van de binnenstad met inbegrip van de sociale, culturele en cultuurhistorische waarden, zoals die voortvloeien uit de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht in zijn geheel en van diverse onderdelen afzonderlijk.
- b. Bij de onder a. genoemde doelstelling dienen de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden verband houdend met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht te worden gerespecteerd en zo mogelijk te worden versterkt.
- c. Het gestelde in dit lid geldt als toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning en/of afwijking behorend tot deze regels.
9.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen aan het materiaal- en kleurgebruik van gebouwen.
Artikel 10 Waarde - Cultuurhistorie 2
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de aldaar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de cultuurhistorische, archeologische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.
Voor de verschillende zones als weergegeven op de kaart in bijlage 2, worden de volgende kwalitatieve kenmerken onderscheiden.
Zone B:
- regelmaat van beeldbepalende panden en gebouwen met ondersteunende beeldkwaliteit;
- stedenbouwkundig patroon van straten en andere ruimten in relatie tot de haven, de vroegere vestigingwal en de singels;
- profilering en inrichting van de openbare ruimte;
- situering en afmeting van de bebouwing, waaronder concentraties van monumenten;
- individueel herkenbare identiteit van de gevels in de gevelwanden;
- samenhang in de maatvoering tussen de gevels horizontaal (percelering), verticaal (gevelhoogte) en de openbare ruimte.
Ingeval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die
ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
10.2 Specifieke gebruiksregels
- a. De functies dienen te zijn gericht op de versterking, ondersteuning en complementering van de lokale en regionale centrumfuncties van de binnenstad met inbegrip van de sociale, culturele en cultuurhistorische waarden, zoals die voortvloeien uit de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht in zijn geheel en van diverse onderdelen afzonderlijk.
- b. Bij de onder a. genoemde doelstelling dienen de cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden verband houdend met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht te worden gerespecteerd en zo mogelijk te worden versterkt.
- c. Het gestelde in dit lid geldt als toetsingskader voor het verlenen van een omgevingsvergunning en/of afwijking behorend tot deze regels.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, ten behoeve van de instandhouding en versterking van de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen te stellen aan het materiaal- en kleurgebruik van gebouwen.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, erkers, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt;
- b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 m bedraagt; in afwijking van het in de vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privégebruik maximaal 15 m en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 m;
- c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m3 en de bouwhoogte ten hoogste 3 m.
12.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
12.3 Parkeerregeling
- a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.
- b. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van het op dat moment van toepassing zijnde gemeentelijk parkeerbeleid bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
- c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
Artikel 13 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken, te doen of te laten gebruiken van gronden voor de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- enstraatprostitutie. Verder wordt onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
- a. als opslagplaats voor bagger en grondinspectie;
- b. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen en afval;
- c. puin, grind of brandstoffen.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 Vrijwaringszone molenbiotoop
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
16.1 Geringe afwijkingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5 m toelaatbaar.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Hof den Berg'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
In het noorden van de binnenstad van Goes ligt het voormalige woonzorgcomplex Huize den Berg.
Tot enkele jaren geleden was het gehele complex door Stichting Zuidwester voor huisvesting in gebruik. Deze locatie was niet langer geschikt voor bewoning door mensen die intensieve zorg nodig hebben. In 2011 is de Stichting daarom verhuisd naar een nieuw complex aan de Rommerswalestraat in Goes. Tot 2013 is het complex tijdelijk in gebruik geweest. Sindsdien staat het complex grotendeels leeg.
Ten behoeve van de herontwikkeling van Huize den Berg is een stedenbouwkundig plan ontwikkeld waarbij behoud van cultuurhistorische waarden centraal staat. Daarnaast voorziet de ontwikkeling in een gewenste nieuwe verbinding tussen de 's-Heer Hendrikskinderenstraat en Nieuwstraat.
Het plan bestaat uit de realisatie van grondgebonden woningen en de realisatie van zorgwoningen en ondergeschikte horeca en kantoorfuncties.
De gemeente Goes wenst medewerking te verlenen aan deze herontwikkeling. Ruimtelijk passen de beoogde functies namelijk in het noordelijke deel van de binnenstad en de ontwikkeling sluit daarnaast aan bij de uitgangspunten uit het 'Masterplan binnenstad Goes'.
Op basis van het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad-Noord' is de ontwikkeling echter niet toegestaan omdat de locatie nog een maatschappelijke bestemming heeft. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de historische binnenstad van Goes en wordt begrensd door:
- in het noorden: Ramusstraat;
- in het oosten: 's-Heer Hendrikskinderenstraat;
- in het zuiden: de eerstelijnsbebouwing langs de Stoofstraat met uitzondering van één pand direct aan de Stoofstraat;
- in het westen: Nieuwstraat.
De ligging van het plangebied is op figuur 1.1 weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied (bron: google maps)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan vervangt ter plaatse van het plangebied het bestemmingsplan 'Binnenstad-Noord'. Dit bestemmingsplan is op 24 mei 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en op 11 september 2007 door Gedeputeerde Staten van Zeeland goedgekeurd.
1.4 Leeswijzer
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt:
- hoofdstuk 2 gaat globaal in op de bestaande situatie van het plangebied en de directe omgeving;
- hoofdstuk 3 omvat het voorgenomen initiatief;
- in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relatie met het beleidskader;
- hoofdstuk 5 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de omgevingsaspecten;
- in hoofdstuk 6 worden de juridische aspecten van het plan toegelicht;
- hoofdstuk 7 behandeldt de handhavingsaspecten van het bestemmingsplan;
- hoofdstuk 8 gaat in op de economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling;
- hoofdstuk 9 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Hoofdstuk 2 Inventarisatie En Analyse
2.1 Historie
2.1.1 Beschermd stadsgezicht
De historische binnenstad van Goes heeft een bijzonder hoge cultuurhistorische waarde. Praktisch de gehele binnenstad, en daarmee ook het plangebied, is daarom aangewezen als beschermd stadsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988. Hiervan zijn het Molenplein en de Zaagmolenstraat uitgezonderd. De Vlasmarkt en de Beestenmarkt vormen de open ruimten die het historisch beeld van de binnenstad belichamen.
De waarde van de bescherming van de binnenstad van Goes is met name gericht op de volgende elementen:
- het patroon van straten en waterlopen;
- de profilering en inrichting van de openbare ruimte;
- de afmetingen en vormgeving van bebouwing.
Figuur 2.1 Kaartfragment Goes 1875 (bron: www.watwaswaar.nl)
Omdat de waarde, waarop de bescherming gericht is, voor diverse gedeelten van het gebied sterk uiteenloopt, is het beschermde gebied in drie zones onderverdeeld. In het plangebied is de eerstelijnsbebouwing langs de 's-Heer Hendrikskinderenstraat in zone B gelegen. De gebieden in deze zone zijn van belang vanwege het patroon van straten en waterlopen in samenhang met de profilering en inrichting van de openbare ruimte en de afmetingen van de bebouwing, waaronder concentraties van monumenten.
De 's-Heer Hendrikskinderenstraat is een oude uitvalsweg. Het zeer smalle straatprofiel en de lichte krommingen zijn kenmerkend voor de straat. Het bebouwingsbeeld wordt beheerst door een gepleisterde rij smalle panden van twee bouwlagen en een kap haaks op de straat. Markant is de overgang van de 's-Heer Hendrikskinderenstraat naar de Turfkade. Via twee intieme, op een helling gelegen driehoekige ruimten, wordt de richtingsverdraaiing van straat en kade opgevangen. De sloop van één van de hoekpanden heeft de ruimtelijke kwaliteit van de overgang geschaad.
De rest van het plangebied ligt in zone C. De ruimtelijke betekenis van deze zone is vooral gelegen in de hoofdvorm en de grote maat van het water, in de hoog opgaande beplanting daarlangs en – aan de noordwest- en zuidoostzijde van de stad – in de taluds van de wal. Voor de bebouwing geldt dat de schaal van de bebouwing en het ruimtelijk verband met de verdere binnenstad van belang is.
In het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met het behoud van de cultuurhistorische waarden. Het bebouwingsbeeld langs de 's-Heer Hendrikskinderenstraat, met uitzondering van de nieuwbouw op de kop met de Ramusstraat, blijft behouden.
2.1.2 Monumenten
Ten aanzien van het plangebied geldt dat het pand Huize den Berg aan de 's-Heer Hendrikskinderenstraat 42 is aangewezen als rijksmonument (nr. 16318). Dit pand blijft dan ook behouden. Op figuur 2.2 is de ligging van de zones uit het beschermd stadsgezicht ter plaatse van het plangebied weergegeven, alsmede de ligging van het rijksmonument.
Figuur 2.2 Ligging zones beschermd stadsgezicht en rijksmonument
2.1.3 Molenbiotoop
Op circa 150 m ten noorden van het plangebied ligt molen 'De Koornbloem'. De Koornbloem is de enige overgebleven molen van de elf molens die Goes ooit telde. Aan de noordzijde van de molen is een garage aangebouwd met daarnaast een woonhuis. Op de plaats van deze woning werd in 1809 een roskorenmolen gebouw, die omstreeks 1867 plaats maakte voor het eerste woonhuis. Het huidige woonhuis is in 1939 gebouwd. Rond 1850 bleek de molen belast met een eeuwigdurende erfpacht van 150 gulden per jaar ten gunste van de gemeente Goes. De maalinrichting omvat een buil, graanschonings- en mengmachine, evenals twee elevators en een hijsinrichting voor de zakken; ook heeft deze molen vroeger nog een pelsteen gehad.
De nog aanwezige 30 PK elektromotor uit de Tweede Wereldoorlog dreef bij windstilte alle machines en elevatoren aan. In een apart pakhuis waren tot 1967 ook nog een door een elektromotor aangedreven haverpunter en reinigingsmachine aanwezig.
In 1970 werd de molen gerestaureerd. Het dakleer van de kap, delen van de staart en stelling werden toen vernieuwd. Tevens maakte het systeem Van Riet op de binnenroede weer plaats voor Oudhollands hekwerk. In 1995/96 vond wederom een grondige restauratie plaats van het metselwerk, de stelling, de staartbalk en schoren, alle zolders en een deel van het drijfwerk. In september 2002 volgde een ingrijpende rechtzetting: het langzaam wegzakken van de wal waarop de molen staat had voor een te grote scheefstand gezorgd.
Met het opnemen van de molenbiotoop voor molen 'De Koornbloem' in het bestemmingsplan wordt de werking van deze molen beschermd.
2.2 Functionele Opbouw
2.2.1 Omgeving plangebied
Het plangebied ligt in het noordelijke deel van de historische binnenstad van Goes. Binnenstad-Noord behelst een gebied van ongeveer 25 ha en vormt samen met Binnenstad-Centrum (de binnenstad van Goes) een ruimtelijke eenheid binnen de stadsvesten. Binnenstad-Zuid, het gebied tussen de Oostvest en de spoorlijn, behoort in ruime zin ook tot de binnenstad. Waar in Binnenstad-Centrum voornamelijk de historische bebouwing en winkels het straatbeeld bepalen, is Binnenstad-Noord veel meer aan te wijzen als een woongebied. Buiten de grenzen van de binnenstad zijn vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw de eerste uitbreidingen gebouwd.
In de directe omgeving van het plangebied liggen voornamelijk woningen. Langs de Nieuwstraat is een winkel aanwezig.
2.2.2 Plangebied
Het plangebied was tot enkele jaren geleden in gebruik door Stichting De Zuidwester. Deze maatschappelijke organisatie bood huisvesting, kantoren, therapievoorzieningen en recreatieruimten voor mensen met een beperking. Nadat de Stichting in 2011 is verhuisd naar een locatie aan de Rommerswalestraat in Goes is het gebruik grotendeels beëindigd en staat de locatie grotendeels leeg. Enkele panden aan de 's-Heer Hendrikskinderenstraat zijn nog wel in gebruik bij De Zuidwester.
2.3 Ruimtelijke Opbouw
De opbouw van noordelijke deel van de binnenstad wordt in grote mate bepaald door de wegenstructuur die door het gebied loopt. De Nieuwstraat en de 's-Heer Hendrikskinderenstraat zijn opvallende noord-zuidverbindingen. De 's-Heer Hendrikskinderstraat heeft een lichtgekromd profiel. Beide straten zijn door middel van de Ramusstraat en de smalle Stoofstraat met elkaar verbonden.
De bebouwing langs deze wegen bestaat hoofdzakelijk uit aangesloten bebouwing en wordt slechts op enkele plekken onderbroken. Ter plaatse van de voormalige entree aan de Nieuwstraat is sprake van een vrij ruime onderbreking van de bebouwing. Door de vrij aaneengesloten bebouwing is een besloten binnengebied ontstaan die in de afgelopen decennia verder is ingevuld met bebouwing. De open ruimte is ingericht voor zowel parkeerterrein als tuin.
In het plangebied komen grote verschillen in goot- en nokhoogte voor. De bouwhoogte langs de 's-Heer Hendrikskinderenstraat varieert van 11 m tot 16 m. De bebouwing langs de Nieuwstraat is over het algemeen kleinschaliger en de bouwhoogte varieert hier van 6 m tot 9 m. De gebouwen rondom de binnenplaats hebben een bouwhoogte van circa 7 m. Tot slot staan op de kop van de Ramusstraat twee gebouwenclusters met een bouwhoogte van circa 9 m.
Hoofdstuk 3 Gebiedsvisie
3.1 Uitgangspunten
Ten aanzien van de invulling van het plangebied wordt de volgende visie voorgestaan. Deze visie wordt ingegeven door de volgende uitgangspunten:
- behoud van het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing langs de 's-Heer Hendrikskinderenstraat;
- invulling geven aan de nieuwe woonfunctie waarbij onderscheid wordt gemaakt in gestapelde en grondgebonden woningen;
- realisatie van zorg in combinatie met wonen voor het noordelijk en oostelijk deel van het plangebied en voor het zuidwestelijk deel van het gebied wonen in combinatie met zorg;
- functiemenging toestaan in bestaande historische bebouwing.
Behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
Het pand aan de 's-Heer Hendrikskinderenstraat 42 is van monumentale waarde en tevens een Rijksmonument. Daarnaast ligt de bebouwing langs de 's-Heer Hendrikskinderenstraat in zone B van het beschermd stadsgezicht. De gemeente wenst deze waarden te behouden voor de binnenstad van Goes.
Invulling geven aan een nieuwe woonfunctie
In het noordelijke gedeelte van de binnenstad van Goes is wonen de belangrijkste functie. Het vertrek van de zorginstelling biedt mogelijkheden om de woonfunctie verder ter versterken.
Realisatie van woningen in combinatie met zorg
Het plan dient ruimte te bieden aan woningen in combinatie met zorg.
Functiemenging in bestaande bebouwing
Om leegstand in de te handhaven bestaande bebouwing te voorkomen is het wenselijk een gemengd programma mogelijk te maken. Naast wonen zijn de functies lichte horeca en sociaal-maatschappelijke voorzieningen gepast.
3.2 Beoogde Ontwikkeling
Op basis van de uitgangspunten kunnen is per deelgebied de volgende ontwikkeling uitgewerkt:
's-Heer Hendrikskinderenstraat 30 t/m 40
- handhaving van de bestaande bebouwing in verband met ligging in zone B beschermd stadsgezicht;
- realisatie van grondgebonden woningen;
- ter plaatse van 's-Heer Hendrikskinderenstraat 36 zijn ook gestapelde woningen toegestaan;
- mogelijkheid voor een carport op het achtererf.
's Heer Hendrikskinderenstraat 42 t/m 46
- handhaving van de bestaande bebouwing in verband met ligging in zone B beschermd stadsgezicht;
- het gebied krijgt een functie als kleinschalige woonvoorziening voor dementerende ouderen;
- wonen is alleen in de vorm van kamerbewoning toegestaan. Geen zelfstandige woningen/appartementen;
- horeca is alleen toegestaan ondergeschikt aan en ten behoeve van zorg;
Ramusstraat
- de opening tussen de bestaande panden wordt dicht gebouwd, hierbij worden de bestaande panden verbouwd;
- een bijzondere woonvorm is toegestaan, met de bijbehorende sociaal-medische voorzieningen. De bijzondere woonvorm is bedoeld voor bewoners met een zorgindicatie, die gebruik maken van de geboden 24-uurs zorg;
- voor deze locatie is inmiddels een omgevingsvergunning verleend.
Nieuwstraat-Noord
- ter plaatse wordt de bestaande bebouwing gesloopt;
- de functie Wonen is toegestaan, uitsluitend in de vorm van grondgebonden woningen;
- de beeldbepalende boom blijft gehandhaafd.
Nieuwstraat-Midden
- het bestaande gebouw blijft gehandhaafd;
- in dit gebied is functiemenging gewenst: combinatie van zorg, wonen, lichte horeca en een wasserette.
Nieuwstraat-Zuid
- de panden met nummer 43 en 45 worden gehandhaafd;
- de overige bestaande bebouwing wordt gesloopt;
- de functie wonen is toegestaan uitsluitend in combinatie met zorg, in de vorm van verzorgd wonen;
- mogelijkheid voor de bouw van bergingen aan de zuidzijde.
Stoofstraat 6
- bestaande bebouwing blijft gehandhaafd;
- in dit pand zijn naast wonen ook de wasserette, opslag of een nijverheidswerkplaats gewenst.
Op figuur 3.1 is het stedenbouwkundig plan zoals hiervoor is beschreven weergegeven.
Figuur 3.1 Stedenbouwkundig ontwerp (bron: Archikon Architecten)
Hoofdstuk 4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een integraal kader voor het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De SVIR is gericht op een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar streeft het Rijk met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijksbetrokkenheid.
In de SVIR wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
- de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
- de bereikbaarheid verbeteren;
- zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
De SVIR verstevigt het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het bestemmingsplangebied zodoende zeer beperkt blijft. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provincie en vooral door de gemeente.
Toetsing
De SVIR staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg, gelet op het hoge abstractieniveau van dit beleid.
4.1.2 AMvB Ruimte (2012)
De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden geborgd in de AMvB Ruimte. Deze AMvB wordt in juridische termen aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De AMvB is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. Met de AMvB Ruimte geeft het Rijk aan dat ingezet wordt op zuinig ruimtegebruik, bescherming van kwetsbare gebieden en bescherming van het land tegen overstroming en wateroverlast.
Toetsing
De AMvB Ruimte staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Doordat sprake is van herontwikkeling van bestaand stedelijk gebied is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Bro stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen.
Belangrijk uitgangspunt van het Bro is de toepassing van artikel 3.1.6. van het Bro. Via de ladder voor duurzame verstedelijking stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
De 3 stappen in de ladder
In het Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven:
- 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
- 2. bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing
Stap 1: Het volledige bestemmingsplan bestaat uit een nieuwe stedelijke ontwikkeling zoals dit is omschreven in het Bro. Het gedeelte aan de 's-Heer Hendrikskinderenstraat 42 t/m 46 is hierop een uitzondering. Zowel de bebouwing als de functie is al toegestaan op basis van het geldende planologisch regime. Dit vormt dan ook geen nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Voor de delen waar sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de behoefte te worden onderbouwd. Op de gemeentelijke planningslijst, die volgt uit de woningbouwafspraken voor regio De Bevelanden, zijn voor het centrum van Goes 115 nieuw te realiseren woningen opgenomen. Het beoogde aantal woningen voor Hof den Berg maakt hier deel van uit en past daarom binnen de gemeentelijke en regionale woningbouwafspraken. Hiermee voldoet het plan aan deze stap van de ladder. In het plan worden op twee locaties kleinschalige functies zoals kantoorruimte, dienstverlening en lichte horeca mogelijk gemaakt. Deze bredere gebruiksmogelijkheden zijn mede gegeven in verband met de instandhouding van het historisch waardevolle gebouw aan de Nieuwstraat.
Stap 2:
De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied en betreft transformatie van een leegstaand maatschappelijk complex. Door de nieuwe invulling wordt een passende oplossing geboden. Voldaan wordt aan deze stap.
Stap 3:
Deze stap is niet van toepassing. Vanzelfsprekend is de locatie passend ontsloten voor alle verschillende modaliteiten.
4.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (2012)
Op 29 september 2012 hebben de Provinciale Staten van provincie Zeeland het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 vastgesteld. In dit beleidsstuk worden de volgende hoofdlijnen van beleid voor provincie Zeeland aangegeven:
- 1. sterke economie;
- 2. goed woon- en werkklimaat;
- 3. water en landelijk gebied met kwaliteit.
Voor de beoogde ontwikkeling is met name de tweede doelstelling relevant.
Goed woon- en werkklimaat
In het Omgevingsplan is ingezet op een goed woonklimaat en een goed werkende woningmarkt, zowel in steden, dorpen en op het platteland. Ook is ingezet op voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik staan voorop.
Toetsing
In onderhavig plan is sprake van een inbreidingslocatie. Daarmee wordt voldaan aan het beginsel 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Het plan is in overeenstemming met het omgevingsplan.
Provinciale Ruimtelijke Verordening (2012)
De hoofddoelstellingen van het omgevingsplan zijn door Provincie Zeeland juridisch vormgegeven in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) zoals bedoeld in artikel 4.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De PRV is eveneens vastgesteld op 29 september 2012. De artikelen uit deze verordening zijn in acht genomen bij het opstellen van onderhavig bestemmingsplan.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de verordening is vastgelegd dat de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (artikel 3.6.1) van toepassing is voor de onderbouwing van woningbouw. Dit houdt in dat bij een afwijking van dit bestemmingsplan moet worden aangetoond dat een ruimtelijk plan voor woningbouw past in de regionale woningmarktafspraken en daarmee voorziet in de regionale woningbehoefte.
Landschap en erfgoed
Op kaart 11 behorende bij de verordening is de molenbiotoop van molen 'De Koornbloem' aangeduid (zie ook paragraaf 2.1.3). Derhalve zijn de regels voor landschap en erfgoed uit de verordening relevant. Ten aanzien van de molenbiotoop gelden de volgende regels:
Artikel 2.17 Landschap en erfgoed
- 1. In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor landschappen, landschapselementen of cultuurhistorische elementen vermeld in bijlage 5 bij deze verordening en aangegeven op kaart 11, behorende bij deze verordening, wordt inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen.
- 2. Een bestemmingsplan strekt mede tot behoud en bescherming van de in het eerste lid bedoelde landschappelijke en cultuurhistorische waarden en stelt daartoe regels.
- 3. Een bestemmingsplan bevat regels tot behoud van windvang van de in of nabij het plangebied aanwezige traditionele windmolens. In ieder geval worden in een bestemmingsplan op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 100 m gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen geen nieuwe bebouwing en beplanting worden toegelaten hoger dan het laagste punt van de verticaal staande wieken.
- 4. Het bepaalde in het derde lid, tweede volzin is niet van toepassing op:
- a. bestaand gebruik en bestaande bebouwing;
- b. het toelaten van een bouwwerk dat, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bestaande bebouwing wordt opgericht en waarbij de hoogte en de breedte blijft binnen de hoogte en de breedte van de bestaande bebouwing waarachter het bedoelde bouwwerk wordt opgericht;
- c. het toelaten van een bouwwerk dat strekt ter vervanging van bestaande bebouwing en dat al dan niet wordt gebouwd ten behoeve van een andere functie dan de functie van de bestaande bebouwing voor zover de bebouwingsmogelijkheden, krachtens het vigerende bestemmingsplan waarin de bestaande bebouwing is toegelaten, niet worden vergroot. In afwijking van de vorige volzin mogen meer bebouwingsmogelijkheden worden geboden indien in de toelichting bij het bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat geen nadelige effecten zullen optreden voor de windvang en de cultuurhistorische waarde van de molen.
- 5. In een bestemmingsplan worden voorts op zodanige wijze bestemmingen aangewezen dan wel regels gegeven dat binnen een straal van 400 m gerekend vanuit het middelpunt van de traditionele windmolen een zekere mate van vrije windvang is gewaarborgd.
Toetsing
De ladder voor duurzame verstedelijking is reeds aan de orde gekomen in paragraaf 4.1.3. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Ten aanzien van de molenbiotoop het volgende:
Ad. 1
De landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de molen zijn beschreven in paragraaf 2.1.3.
Ad. 2
In het bestemmingsplan is de vrijwaringszone van de molenbiotoop op de verbeelding aangeduid. Daarnaast zijn in artikel Artikel 14 aanvullende regels opgenomen ter bescherming van de molenbiotoop.
Ad. 3
De bebouwing ligt op ten minste 150 m van het plangebied.
Ad. 4
De beoogde ontwikkeling betreft hergebruik van bestaande bebouwing en vervangende nieuwbouw. De bouwhoogte van de vervangende nieuwbouw is niet hoger dan het vigerende bestemmingsplan toestaat. Hierdoor zullen geen nadelige effecten ten aanzien van de windvang optreden.
Ad 5.
In het bestemmingsplan is de vrijwaringszone van de molenbiotoop op de verbeelding aangeduid. Daarnaast zijn in artikel Artikel 14 aanvullende regels opgenomen voor de zone tussen 100 m en 400 m ter bescherming van de windmolen.
4.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie #Goes (ontwerp, 2012)
In de structuurvisie wordt gesteld dat Goes in 2040 een florerende centrumgemeente is met een breed aanbod aan voorzieningen en werkgelegenheid voor de inwoners van de Bevelanden. Op een aantal terreinen wordt beoogd de verzorgende functie een veel groter gebied te bereiken dan de Bevelanden. Het gaat hierbij om de zakelijke dienstverlening, specifieke vormen van onderwijs, de gezondheidszorg in vele gedaanten en aan vrije tijdsvoorzieningen. Er is opgenomen dat Goes een aantrekkelijke gemeente dient te zijn voor toeristen door de voorzieningen aan het water en haar veelzijdige historische centrum.
Om een vitale centrumgemeente te blijven wordt aangegeven dat Goes inspeelt op nieuwe ontwikkelingen en er voor zorgt nieuwe ontwikkelingen te kunnen huisvesten. Daarbij zal het steeds minder gaan om grotere stadsuitbreidingen en steeds vaker om transformatie en herstructurering van bestaand stedelijk gebied. Dit zijn vaak lastige opgaven maar vernieuwing van bestaand stedelijk gebied is noodzakelijk om de stad op lange termijn gezond te houden. Grote opgaven die genoemd zijn binnen het bestaand stedelijk gebied zijn de Goese Schans en de stationsomgeving.
Voor woningbouw is opgenomen dat de op dit moment al daartoe geoormerkte locaties waarschijnlijk voldoende ruimte bieden. Wel is er uitbreidingsruimte nodig voor werken, zorg en vrije tijd.
Toetsing
De ontwikkeling past binnen de ambitie van Goes om steeds vaker herstructurering van bestaand stedelijk gebied tot stand te brengen.
Woonvisie Goes (2013)
In oktober 2013 is de Woonvisie Goes 2013 tot 2020 vastgesteld. Deze visie op hoofdlijnen gaat uit van een aanzienlijke opgave, kwantitatief door de (weliswaar beperkte) groei, maar vooral kwalitatief om de bestaande voorraad aan te laten sluiten bij de veranderende vraag en de bouw- en milieutechnische staat van de woningvoorraad te verbeteren.
In de Woonvisie zijn de bestaande (particuliere) woningvoorraad, duurzaamheid, lage en middeninkomens op de huurmarkt, senioren en mensen met een zorgvraag als speerpunten benoemd. Deze speerpunten zijn vertaald in drie pijlers van het woonbeleid:
- 1. toekomstbestendige en complete woonmilieus in de wijken en kernen: vanuit het woonbeleid wordt ingezet op het behouden en versterken van de identiteit en de leefbaarheid van de wijken en dorpen in Goes. Op wijk- en dorpsniveau betekent dit een op de samenstelling van de bevolking afgestemd woningaanbod creëren door nieuwbouw, renovatie en herstructurering. Duurzaamheid en levensloopbestendigheid zijn hierbij belangrijke uitgangspunten;
- 2. een duurzame woningvoorraad: Aanpassing en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad moeten voorzien in de veranderende woningbehoefte en het beperken van de energiebehoefte en de daaraan gekoppelde woonlasten;
- 3. slaagkansen voor iedereen: Het woonbeleid richt zich op het bieden van keuzemogelijkheden voor iedereen en dat er in aantal en kwaliteit voldoende woningen zijn voor onze (toekomstige) inwoners. Voor doelgroepen die het moeilijk hebben op de woningmarkt worden extra inspanningen gedaan om hen te ondersteunen en de slaagkansen van deze doelgroepen te laten toenemen.
Toetsing
De ontwikkeling geef invulling aan het beleid uit de Woonvisie.
Masterplan Binnenstad Goes (2000)
In het 'Masterplan binnenstad Goes' heeft de gemeente Goes haar wensen verwoord ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van de binnenstad van Goes.
- Om beter in te kunnen spelen op en gebruik te maken van de aanwezige verschillen in de binnenstad is deze ingedeeld in deelgebieden. Het plangebied heeft betrekking op het deelgebied woongebied.
- het plangebied maakt deel uit van een gebied dat gekenmerkt wordt door kleinschaligheid. De afwisseling qua ruimtelijke verschijningsvorm is groot. Behoud van de kleinschaligheid en de cultuurhistorische panden is gewenst.
Figuur 4.1 Uitsnede Masterplan Goes
Toetsing
Het rijksmonument in het plangebied blijft behouden. Verder wordt ervoor gezorgd dat de bebouwing aansluit bij de directe omgeving, die gekenmerkt wordt als kleinschalig. Hierbij wordt de bebouwing wel aangepast naar hedendaagse eisen.
Projectplan binnenstad Goes
Het 'Projectplan binnenstad Goes' is een uitwerking van het Masterplan Binnenstad Goes. Hierin is de binnenstad opgedeeld in vijf clusters. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied "woongebied".
Toetsing
Het plangebied blijft overwegend in gebruik als woongebied. Ook worden in het gebied enkele functies toegestaan die passend zijn in een woonomgeving nabij het centrum.
Welstandsnota
Het welstandsbeleid van de gemeente Goes is verwoord in de 'Welstandsnota Goes'. Het belangrijkste doel van het welstandsbeleid is het vormen van een toetsingskader voor welstand, waarmee de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten behouden en versterkt kunnen worden. Hiervoor zijn een aantal beoordelingskaders opgesteld, waaronder enkele van gebiedsgerichte aard. Deze dienen altijd in samenhang met de gehele gebiedsomschrijving van het desbetreffende deelgebied waarop de bouwaanvraag van toepassing is te worden gehanteerd. Het plangebied valt onder het gebiedstype 'Beschermde gezichten'.
Toetsing
In het kader van de vergunningverlening van de bouwplannen wordt getoetst aan de welstandscriteria.
4.4 Conclusie
De voorliggende ontwikkeling sluit aan op de het rijks- en provinciaal beleid. De nieuwe functies zijn tevens wenselijk vanuit het Masterplan binnenstad Goes (gemeentelijk beleid).
Hoofdstuk 5 Toetsing Aan De Omgevingsaspecten
5.1 Archeologie
Toetsingskader
Gemeentelijk beleid
In 2011 is door de gemeente Goes Archeologiebeleid vastgesteld. In het beleid zijn de archeologische verwachting en bekende vindplaatsen en archeologische monumenten vastgelegd.
Het grootste deel van de bodemingrepen vindt plaats in de bovenste laag van het bodemarchief (maatregelenkaart in lagen, kaartlaag I, Walcheren). Deze laag is veelal maatgevend. Bij vergunning aanvragen voor diepere bodemingrepen wordt door de bevoegde overheidsinstantie vastgelegd of met de ingreep de diepere lagen (lagen 2 Hollandveen, laag 3 Wormer en laag 4 Pleistoceen) worden geraakt. Op basis van het beleid gelden voor kaartlaag 1 (Walcheren) de volgende categorieën:
maatregelcategorie | verwachtingswaarde | onderzoeksverplichting | |
categorie 1 | wettelijk beschermd monument | wettelijke bescherming | |
categorie 2 | terreinen van archeologische waarde | 50 m² en 40 cm | |
categorie 3 | gewaardeerde stads-/dorpskern | 50 m² en 40 cm | |
categorie 4 | hoge verwachting | 250 m² en 40 cm | |
categorie 5 | gematigde verwachting | 500 m² en 40 cm | |
categorie 6 | lage verwachting | 2.500 m² en 40 cm | |
categorie 7 | waterbodem | 500 m² en 40 cm | |
categorie 8 | geen verwachting | - |
Voor het Laagpakket van Walcheren geldt dat het plangebied in categorie 3, een gewaardeerde
stad- of dorpskern, ligt. Aangezien de vrijstellingsgrenzen voor bodemverstoring van 50 m² oppervlakte en 40 cm diepte zullen worden overschreden, is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Voor laag 2, 3 en 4 (het Hollandveen, het Laagpakket van Wormer en het pleistocene dekzand) geldt voor het plangebied geen verwachting.
Onderzoek
Door RAAP is archeologisch vooronderzoek uitgevoerd door middel van bureau- en inventariserend veldonderzoek. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. De conclusies van dit onderzoek zijn als volgt.
Op basis van de onderzoeksresultaten en de voorgenomen bodemingrepen kan worden
geconcludeerd dat bij de realisering van de plannen vermoedelijk archeologische resten zullen
worden verstoord.
Zoals op basis van het bureauonderzoek reeds verwacht werd, bestaat de opbouw van het plangebied
uit een recent verstoord pakket op een antropogeen ophogingspakket op kreekgeulafzettingen.
Het antropogene ophogingspakket kan vanaf de Vroege Middeleeuwen ontstaan zijn.
Een aantal boringen zijn gestuit in dit pakket (resp. op 1,1; 0,90 en 1,3 m –Mv). Mogelijk
zijn deze boringen op resten van funderingen, muren of uitbraaksleuven gezet. De hoge verwachting
voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Vroege Middeleeuwen t/m de
Nieuwe tijd kan gehandhaafd blijven. Deze resten kunnen vanaf 0,7 m –Mv aangetroffen worden
en worden daarmee bedreigd door de geplande ingrepen van circa 1,0 m –Mv.
Geadviseerd wordt om bij de te slopen bebouwing de sloop beneden maaiveld onder
archeologische begeleiding conform het protocol inventariserend veldonderzoek voor proefsleuven
(IVO-P) uit de KNA versie 3.3 en de aanvullende provinciale richtlijnen voor archeologisch onderzoek (2e rectificatie, 14 oktober 2014) te laten plaats vinden. Daarnaast wordt geadviseerd om een archeologisch vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (IVO) karterende fase, bestaande uit een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren. Voorafgaand aan de vervolgonderzoeken dient ter goedkeuring een Programma van Eisen te worden ingediend. Dit PvE is reeds opgesteld en door alle partijen ondertekend.
Conclusie
Door middel van de bestemming Waarde - Archeologie wordt het verstoren van de bodem zonder archeologische begeleiding voorkomen. Hiermee staat het aspect Archeologie de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
5.2 Bodemkwaliteit
Toetsingskader
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Onderzoek
Door De Klerk advies is in 2015 actualiserend bodemonderzoek verricht. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3 bij dit bestemmingsplan. Het resultaat uit dit onderzoek is:
- Voor het hele plangebied is sprake van verontreiniging met zware metalen en PAK. Grotendeels zijn dit lichte verontreinigingen met op enkele plaatsen matig tot sterke verontreinigingen. Hierdoor is er sprake van ernstige bodemverontreiniging;
- Op basis van de in het verleden aangetoonde verontreinigen biedt nader onderzoek weinig meerwaarde. Geadviseerd wordt om een saneringsplan op te stellen.
Conclusie
Na sanering van de grond is sprake voor het aspect bodemkwaliteit sprake van een goed woon- en leefklimaat.
5.3 Waterparagraaf
Gebiedsbeschrijving
De maaiveldhoogte van het plangebied bedraagt circa NAP+1,20 à NAP+1,50 meter ter plaatse van het binnenterrein. De omringende straten variëren in maaiveldhoogte. De 's-Heer Hendrikskinderenstraat is hoger gelegen en verloopt van noord naar zuid vanaf NAP+1,60 meter naar NAP+1,40 meter met een hoger punt halverwege (NAP+1,80 meter). De westelijk gelegen Nieuwstraat echter loopt van noord naar zuid van NAP+1,10 naar NAP+0,80 meter. Dit is beduidend lager.
Er is in de nabijheid van het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Het dichtstbijzijnde oppervlaktewater betreft de Westvest en een uitloper daarvan aan de noordzijde en de Haven aan de oostzijde. De Westvest maakt onderdeel uit van peilgebied GPG1069 met een streefpeil van NAP-1,20 meter. De Haven maakt onderdeel uit van peilgebied GPG14 met een streefpeil van NAP+1,30 meter. De noordelijke waterloop maakt onderdeel uit van peilgebied GPG1068 met een streefpeil van NAP-2,35 meter
Waterberging
Het gebied is in de bestaande situatie voor een groot deel verhard in de vorm van bebouwing met (deels verharde) tuinen, enkele groenstroken en parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie komt er een soortgelijke situatie terug, alleen is er sprake van iets meer openbaar groen en minder verharde oppervlakte aan parkeerplaatsen (halfverharding). De hoeveelheid verharding wordt daarom aangenomen als gelijkblijvend ten opzichte van de huidige situatie. Om die reden is er ook geen compenserende waterberging noodzakelijk.
Voor het oppervlaktewatersysteem in de omgeving (peilgebied GPG1069) heeft het waterschap op basis van berekeningen het maximale peil voor het oppervlaktewater bepaald op NAP-1,20 meter. In dat geval treedt er bij een maximale neerslagsituatie (statische bui T=100) geen inundatie op. Dit niveau is ruim beneden het maaiveldpeil van het plangebied.
Bodem- en grondwatersysteem
Volgens de waterkansenkaart van de provincie Zeeland is het uitbreidingsplan sterk zettingsgevoelig en zijn er weinig infiltratiemogelijkheden. Het gebied grenst aan een oude kreekrug die weinig zettingsgevoelig is. Boorstaatgegevens uit bodemonderzoek ter plaatse laten zien dat de bodem afwisselend uit klei en zand bestaat. Er is aan de westzijde van de Nieuwstraat zoute kwel aanwezig en in het plangebied zelf zeer beperkte zoetwater belvorming.
Het gebied ligt op de grens van twee grondwatertrappen. Dit betreft grondwatertrap VI (GHG 40-80 cm beneden maaiveld en GLG >120 cm beneden maaiveld) in het gebied van de oude kreekrug en grondwatertrap IIIb (GHG 25-40 cm beneden maaiveld en GLG 80-120 cm beneden maaiveld) voor het gebied ten zuiden daarvan.
In het plangebied is geen grondwaterbeschermingsgebied gelegen en ook zijn er geen geregistreerde grondwateronttrekkingen, infiltratiebronnen of zoetwatervoorkomens aangegeven in het provinciale grondwaterbeheersplan.
Er zijn geen gevallen van grondwateroverlast binnen het plangebied bekend.
Toekomstige riolering
De nieuwe ontwikkeling kan aansluiten op de bestaande gemengde riolering in de Nieuwstraat en de 's-Heer Hendrikskinderenstraat. De voorkeur gaat uit naar de laatste, omdat het BRP Goes (2012) aangeeft dat de zuidzijde van de Nieuwstraat en de Stoofstraat gevoelig zijn voor wateroverlast. Dit wordt veroorzaakt door het lagere maaiveldpeil ten opzichte van de omgeving.
In het plangebied wordt een eigen rioolstelsel voorzien dat op één of twee locaties aansluit op het gemeentelijke rioolstelsel. Alvorens kan worden aangesloten, dient het rioleringsplan van het plangebied ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de gemeente Goes.
Vanuit het plangebied dienen het regenwater en het afvalwater in ieder geval gescheiden te worden aangeboden, conform het Bouwbesluit 2012. Gezien de bodemopbouw en de inrichting van het plangebied zijn er mogelijkheden om water tijdelijk vast te houden en eventueel ter plaatse te infiltreren. De bodem bestaat uit afwisselend uit zand en klei, waarbij met name de eerste 0,5 meter zandig is. Daarnaast worden de parkeerplaatsen in halfverharding uitgevoerd. Via de halfverharding of eventueel een laagte ter plaatse van groenvoorzieningen kan water tijdelijk worden vastgehouden of eventueel infiltreren in de bodem.
Watertoetstabel
De watertoetstabel brengt de waterhuishoudkundige consequenties van de ruimtelijke ontwikkeling in beeld. Voor de realisatie van de herontwikkeling van de locatie Huize den Berg is deze tabel ingevuld om hier inzicht in te geven.
Thema en water(schaps)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkering Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte. | Er zijn in het plangebied geen waterkeringen gelegen. Het veiligheidsniveau tegen water blijft onaangetast. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen. Het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van water. | Er zijn in het plangebied zelf en in de directe omgeving geen waterlopen aanwezig. De toekomstige ruimtelijke ontwikkeling in het plangebied leidt niet tot een toename aan verharding. Er dient geen compenserende berging te worden gerealiseerd. |
Waterschapsobjecten Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet belemmeren. Hierbij wordt gedacht aan milieucontouren rond RWZI's, rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval- en/of persleidingen. | Er vindt geen belemmering van de werking van waterschapsobjecten plaats. |
Watervoorziening / -aanvoer Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | De watervoorziening in het plangebied is niet in het geding. Hergebruik van hemelwater wordt ter overweging meegegeven (bijvoorbeeld grijswatergebruik voor toiletten). |
Riolering / RWZI (inclusief water op straat / overlast) Optimale werking van de zuiveringen / RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het plangebied is gemengd gerioleerd. De nieuwe riolering van het gebied dient gescheiden te worden aangelegd tot aan de perceelsgrens (conform Bouwbesluit 2012). Dit kan worden aangesloten op de bestaande gemengde riolering. Bij voorkeur echter wordt er gezocht naar mogelijkheden om regenwater vast te houden en/of te infiltreren op de locatie zelf. |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | Het rioolstelsel voldoet aan de eisen van de basisinspanning. De nieuwbouw wordt aangesloten op de gemeentelijke (gemengde) riolering. Bij de bouw wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van duurzame materialen. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewater-kwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. | Verslechtering van de waterkwaliteit is niet aan de orde. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveld-dalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | Er vindt geen verandering plaats van de bestaande oppervlaktewaterpeilen of ontwikkelingen die van invloed zijn op de grondwaterstand. Bodemdaling zal niet optreden. |
Grondwateroverlast Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast. | Er is geen sprake van grondwateroverlast. Op basis van de bodemgesteldheid kunnen infiltratiemogelijkheden worden uitgewerkt. |
Grondwaterkwaliteit Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. | Er zijn geen locaties bekend waar de kwaliteit van het grondwater tekort schiet. |
Verdroging (natuur) Bescherming karakteristieke grondwater afhankelijke ecologische waarden; van belang in en rond natuurgebieden (hydrologische) beïnvloedingszone. | Verdroging is niet aan de orde. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | Het plangebied en de (directe) omgeving kent geen natte natuurwaarden. |
Onderhoud waterlopen Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden kunnen worden. | Er is in het plangebied en de nabije omgeving geen oppervlaktewater aanwezig. |
Waterschapswegen Goede bereikbaarheid en in stand houden van wegen in beheer en onderhoud bij het waterschap. | Het plangebied kent geen waterschapwegen. |
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde functie-uitbreiding niet strijdig is met waterdoelstellingen dan wel noodzaakt tot waterhuishoudkundige maatregelen.
5.4 Flora En Fauna
Toetsingskader
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Natuurbeschermingswet 1998, het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur en de Flora- en faunawet de uitvoering van het plan niet in de weg staan. Hierna wordt nader ingegaan de aspecten gebieds- en soortbescherming. De relevante wijzigingen in het plangebied zijn:
- de sloop van gebouwen;
- bouwen van woningen en voorzieningen;
- het gebruik van het terrein.
Gebiedsbescherming
Natuurbeschermingswet 1998
In de Natuurbeschermingswet 1998 (verder: Nb-wet) is de bescherming van specifieke gebieden geregeld. De bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn in de Nb-wet verwerkt. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen Natura 2000-gebieden, (gebieden met natuurwaarden van Europees belang, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn);
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten; deze zijn door de provincies nader begrensd (EHS-gebieden);
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
Voor de Natura 2000-gebieden gelden instandhoudingsdoelen: bepaalde habitattypes die daar voorkomen moeten in stand worden gehouden. De Natura 2000-gebieden hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Om de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden te kunnen halen en vergunningen in het kader van de Nb-wet te kunnen verlenen, is het een vereiste dat de neerslag van stikstof – de stikstofdepositie – wordt teruggedrongen. Elke toename aan stikstof op Natura 2000-gebieden wordt daarom getoetst in het kader van de Nb-wet.
Ecologische hoofdstructuur
Binnen de door het Rijk gestelde kaders begrenzen, beschermen en onderhouden de provincies een natuurnetwerk met de juiste ruimtelijke, water- en milieucondities voor kenmerkende ecosystemen van (inter)nationaal belang. Dit provincie- en landsgrensoverschrijdende netwerk is de (herijkte) nationale Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De begrenzing van de EHS is door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Binnen de EHS liggen onder ander ook de Natura 2000-gebieden.
Flora- en faunawet (soortenbescherming)
De Flora- en faunawet (hierna Ffw) is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van EL&I. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. Het bestemmingsplan is een dergelijk besluit.
Het Ministerie van EL&I beperkt de verbodsbepalingen bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Door de ligging in het centrum van Goes zijn de Natura 2000-gebieden en de Ecologische Hoofdstructuur niet in de directe omgeving van het plangebied aanwezig. De beoogde ontwikkeling heeft daarom geen negatief effect op beschermde gebieden.
Soortenbescherming
Op grond van een veldbezoek door ir. J.J. van den Berg op 12 april 2015 kunnen de volgende conclusies worden getrokken over beschermde natuurwaarden in het plangebied.
Het plangebied is voor een groot deel bebouwd en verhard. Plaatselijk zijn kleine tuintjes, opgaande boombeplanting of gazon aanwezig. Een oude kastanje vormt een beeld bepalend element in de ruimte.
Broedvogels
Het plangebied biedt door de inrichting, gebruik en beheer slechts weinig mogelijkheden voor broedvogels. De gebouwen zijn, vanwege de platte daken ongeschikt als nestplaats voor soorten als spreeuw, huismus en gierzwaluw. De schaarse struikbeplanting biedt ruimte voor enige soorten zoals heggemus, tortelduif en merel. Door de afwezigheid van holtes in bomen, ook bij de grote kastanje zijn geen natuurlijke holtes vastgesteld, komen holenbroeders als koolmees en pimpelmees niet voor.
Amfibieën
In het plangebied zijn geen amfibieën te verwachten door het ontbreken van open water en geschikt landbiotoop. Ook in de directe omgeving zijn weinig mogelijkheden voor deze soortgroep, zelfs voor de algemene soorten die in de stedelijke omgeving voor kunnen komen, zoals kleine watersalamander en gewone pad.
Zoogdieren
Het plangebied is ongeschikt als leefgebied voor algemene grondgebonden zoogdieren zoals egel en diverse soorten muizen. De bebouwing is vanwege de geringe hoogte, bouwwijze en veelal platte daken ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen.
Overige beschermde soorten
Overige beschermde soorten zijn gezien het beheer en de inrichting van de tuin niet te verwachten.
Beoordeling Flora- en faunawet
Werkzaamheden in het kader van de voorgenomen ingreep kunnen leiden tot verstoren van broedvogels. Er is geen kans op het verstoren van andere beschermde soorten is, door het ontbreken van deze natuurwaarden, niet aanwezig.
Indien de werkzaamheden voor de geplande ontwikkelingen buiten het broedseizoen plaatsvinden worden voor vogels geen verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden. Binnen het broedseizoen dient bij het organiseren van activiteiten de zorgplicht nageleefd te worden ten aanzien van het vermijden van verstoring van broedende vogels.
Voor wat betreft overige zoogdieren, planten, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden worden bij de uitvoering van voorliggend plan geen verbodsbepalingen overtreden.
De aanvraag van een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig.
Conclusie
Gebiedsbescherming
Gezien de ligging in het centrum van Goes zijn effecten op de beschermde natuurwaarden in Natura 2000-gebieden uit te sluiten. De aanvraag van een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet of de EHS is niet nodig.
Soortbescherming
Geconcludeerd wordt dat voor zowel de aanlegperiode als het gebruik geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Broedvogels mogen niet verstoord worden.
5.5 Verkeer En Parkeren
Verkeersontsluiting
Het plangebied ligt ingesloten tussen de 's-Heer Hendrikskinderenstraat aan de oostzijde, de Stoofstraat aan de zuidzijde, de Nieuwstraat aan de westzijde en de Ramusstraat aan de noordzijde. Deze wegen kennen allen eenrichtingsverkeer. Op de 's-Heer Hendrikskinderenstraat is uitsluitend verkeer in noordelijke richting toegestaan en op de Nieuwstraat in zuidelijke richting. Op de Ramusstraat is alleen verkeer in oostelijke richting toegestaan. Voor deze drie wegen geldt het eenrichtingsverkeer ook voor (brom)fietsers). Op de Stoofstraat geldt eenrichtingsverkeer in westelijke richting. Deze geldt niet voor (brom)fietsers. De ontsluiting in noordelijke richting vindt verder plaats via de Westerstraat, welke aansluit op de Ringbaan West. Vanaf hier wordt verder ontsloten naar de N289 en de A256. Vanaf het plangebied leidt de Nieuwstraat naar het centrumgebied van Goes.
De verschillende wegen grenzend aan het plangebied zijn allen gecategoriseerd als erftoegangswegen binnen de bebouwde kom. Hier geldt een maximumsnelheid van 30 km/h. Gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer maken hier gebruik van dezelfde verkeersruimte. Dit geldt tevens voor de rest van het centrumgebied van Goes, gelegen ten zuiden van het plangebied. Vanaf de aansluiting van de Nieuwstraat op de Westerstraat (ten noorden van het plangebied) geldt een maximumsnelheid van 50 km /h. Hier is aan de westzijde van de rijbaan een vrijliggende fietsvoorziening aanwezig.
Meest nabijgelegen openbaarvervoerhalte is gelegen aan de Ringbaan West op circa 300 m van het plangebied. Hier halteert een bus richting het centraal station, waar kan worden overgestapt op het regionale busnetwerk en het landelijke railnetwerk.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling is berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 317 ('Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). De gehanteerde kencijfers zijn afhankelijk van de ligging van het plangebied binnen het stedelijk gebied. Voor onderhavig plangebied geldt een ligging in een matig stedelijke omgeving (bron: CBS) in het schilgebied van het centrum. In afspraak met de gemeente Goes kan uitgegaan worden van de minimale kencijfers. In de volgende tabel is per te realiseren functie de verkeersgeneratie berekend.
Tabel 5.2 Berekening verkeersgeneratie
functie | programma | kencijfer CROW | verkeersgeneratie weekdag | verkeersgeneratie werkdag |
tussen-/hoekwoning | 14 woningen | 6,5 mvt/etmaal per woning | 91 mvt/etmaal | 101 mvt/etmaal |
etagewoningen | 3 appartementen | 5,0 mvt/etmaal per woning | 15,0 mvt/etmaal | 16,7 mvt/etmaal |
zorgappartementen | 46 kamers | Geen kencijfer bekend* | 69,0 mvt/etmaal | 69,0 mvt/etmaal |
gastenhuis | 19 kamers | Geen kencijfer bekend* | 28,5 mvt/etmaal | 28,5 mvt/etmaal |
kantoor | 95 m² bvo | 5,9 mvt/etmaal per 100 m² bvo | 5,6 mvt/etmaal | 7,4 mvt/etmaal |
totaal** | 210 mvt/etmaal | 220 mvt/etmaal |
* Berekend op basis van de parkeerbehoefte bij een turnover van 1,5 per parkeerplaats. De parkeerbehoefte bedraagt normatief 23 parkeerplaatsen (zie verderop).
** Afgerond op 10-tallen.
Voor erftoegangswegen geldt op basis van de CROW een maximaal wenselijke verkeersintensiteit van 5.000/6.000 mvt/etmaal. Op basis van het gemeentelijk verkeer en vervoersplan geldt een maximale wenselijke verkeersintensiteit van 3.500 mvt/etmaal. Gezien het ingestelde eenrichtingsverkeer zal de intensiteit op de 's-Heer Hendrikskinderenstraat en de Nieuwstraat naar verwachting niet meer bedragen van 2.500/3.000 mvt/etmaal. De verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkelingen is dermate gering dat deze nauwelijks van invloed is op de verdere verkeersafwikkeling.
Parkeren
Ook de parkeerbehoefte is bepaald op basis van de kencijfers van het CROW. De gemeente heeft aangegeven dat de minimale kencijfers gehanteerd kunnen worden. Op basis van de kencijfers is allereerst de normatieve (maximale) parkeerbehoefte bepaald. Deze is vervolgens op basis van aanwezigheidspercentages over de dag omgerekend naar het maatgevende moment. Dit is mogelijk omdat verschillende functies niet gelijktijdig geheel in gebruik zijn. Hierdoor kan een deel van de benodigde parkeerplaatsen gebruikt worden ten behoeve van meerdere functies (dubbelgebruik). In onderstaande tabel is allereerst de normatieve parkeerbehoefte berekend. Uit onderzoek blijkt de werkdagochtend de maatgevende periode. De parkeerbehoefte op deze werkdagochtend is ook opgenomen.
Tabel 5.3 Berekening parkeerbehoefte
functie | programma | kencijfer CROW | parkeerbehoefte normatief | parkeerbehoefte werkdagochtend |
tussen-/hoekwoning | 14 woningen | 1,3 per woning | 18,2 | 9,1 |
etagewoningen | 3 appartementen | 1,2 per woning | 3,6 | 1,8 |
zorgappartementen | 46 kamers | 0,5 per kamer | 23,0 | 23,0 |
gastenhuis | 19 kamers | 0,5 per kamer | 9,5 | 9,5 |
kantoor | 95 m² bvo | 1,7 per 100 m² bvo | 1,6 | 1,6 |
totaal | 55,9 | 45 |
De parkeerbehoefte bedraagt, rekening houdend met dubbelgebruik, op de maatgevende werkdagochtend 45 parkeerplaatsen. De initiatiefnemer heeft met de toekomstige gebruikers het aantal daadwerkelijk benodigde parkeerplaatsen afgestemd, dit aantal bedraagt 43 parkeerplaatsen. Dit aantal is lager dan op basis van de kencijfers mag worden verwacht. De reden daarvoor is onder andere een lager autobezit/autogebruik onder de toekomstige bewoners van de zorgappartementen. Binnen het plan is de realisatie van in totaal 51 parkeerplaatsen voorzien. Zodoende wordt de totale parkeerbehoefte binnen het plangebied opgevangen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is voor alle modaliteiten goed. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is dermate gering dat deze nauwelijks van invloed is op de verkeersafwikkeling op de omliggende wegenstructuur. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt geheel opgevangen binnen het plangebied. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
5.6 Wegverkeerslawaai
Ontwikkeling
Het plan voorziet in de realisatie van nieuwe woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De te ontwikkelen woningen liggen niet binnen de wettelijke geluidszone van een gezoneerde weg. Rondom de woningen liggen alleen 30 km/h-wegen, welke vanuit de Wgh geen geluidszone kennen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient op grond van vaste jurisprudentie aangetoond te worden dat sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Daarbij wordt aangesloten bij de wet- en normstelling die de Wgh kent voor gezoneerde wegen.
Toetsingskader
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Deze waarde wordt voor 30 km/h-wegen als richtwaarde gehanteerd. Bij overschrijding van deze richtwaarde is de maximaal aanvaardbare geluidsbelasting 63 dB. Aangetoond moet worden dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Krachtens artikel 110g van de Wet geluidhinder mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een maximumsnelheid tot en met 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Binnen dit akoestisch onderzoek zijn alleen 30 km/h-wegen van belang. Zodoende mag een aftrek van 5 dB plaatsvinden.
Onderzoek
De onderzoeken zijn uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode I (SRM I) uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012). De rekenbladen zijn opgenomen in bijlage 1.
Invoergegevens
Voor het akoestisch onderzoek dienen de verkeersintensiteiten voor het jaar 2026 gehanteerd te worden. Voor de langs het plangebied liggende wegen zijn geen intensiteiten bekend. Voor de 's-Heer Hendrikskinderenstraat en de Nieuwstraat is aangesloten bij een intensiteit van 3.000 mvt/etmaal. Voor de Stoofstraat en Ramusstraat is een intensiteit van respectievelijk 1.000 mvt/etmaal en 500 mvt/etmaal als uitgangspunt gehanteerd. Voor de etmaal- en voertuigverdeling is aangesloten bij de standaardverdelingen voor buurtverzamelwegen (erftoegangsweg met verblijfsfunctie). Verder is uitgegaan van een maximumsnelheid van 30 km/h en een wegdekverharding van elementverharding in keperverband op de 's-Heer Hendrikskinderenstraat, Ramusstraat en Nieuwstraat en van elementverharding niet in keperverband op de Stoofstraat. Op basis van de in het plan opgenomen maximale bouwhoogten is gerekend vier waarneemhoogten, 1,5 m voor de begane grond, 4,5 m voor de eerste verdieping, 7,5 m voor de tweede verdieping en 10,5 m voor de vierde verdieping.
Resultaten
De berekening heeft plaatsgevonden op de kortste afstand tussen de wegas en het meest nabij gelegen bouwvlak. In de volgende tabel is per weg de maximale geluidsbelasting opgenomen met daarbij de geldende waarneemhoogte.
Tabel 5.4 Maximale geluidsbelasting per bron
bron | maximale geluidsbelasting | waarneemhoogte |
's-Heer Hendrikskinderenstraat | 61 dB | begane grond |
Nieuwstraat | 61 dB | begane grond |
Stoofstraat | 59 dB | begane grond |
Ramusstraat | 54 dB | begane grond |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde wordt echter niet overschreden.
Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting
Voor de ontwikkeling is sprake van een hogere geluidsbelasting dan 48 dB . Bezien is of met maatregelen de geluidsbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Er is een aantal maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting denkbaar. Een mogelijkheid is om de functie van de weg, samenstelling van het verkeer of de maximumsnelheid te wijzigen. De functie als erftoegangsweg met de daarbij behorende maximumsnelheid van 30 km/h dient behouden te blijven voor de ontsluiting van het omliggende gebied. Erftoegangswegen behoren tot de laagste wegcategorie. Wijziging hiervan of van de samenstelling van het verkeer ten behoeve van verdere geluidsreductie is daarom niet wenselijk.
Verder zijn erftoegangswegen hoofdzakelijk voorzien van een klinkerverharding. Asfalteren van deze wegen is om verkeerskundige redenen niet wenselijk. Klinkerverharding draagt bij aan het verblijfskarakter en heeft een snelheidsremmend effect. Een asfaltverharding is om die reden niet wenselijk. Maatregelen in het overdrachtsgebied zoals geluidsschermen zijn niet inpasbaar. Ook is het vergroten van de afstand tussen de wegas en de ontwikkeling niet mogelijk; het bouwplan is dan niet meer inpasbaar.
Conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de richtwaarde van 48 dB wordt overschreden. De maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/h-wegen niet-gezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk. Bovendien is er geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van gezoneerde wegen.
Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
5.7 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 5.5 weergegeven.
Tabel 5.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) 1) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 |
Fijn stof (PM2.5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | Vanaf 2015 |
fijn stof (PM10) 2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
- 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m³ overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
- 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
- de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
- bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
- de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
- het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
Besluit nibm
In het Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
- een project heeft een toename van minder dan 3% van de jaargemiddelde concentratie NO2 en PM10 (= 1,2 µg /m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg of kantoorlocaties met maximaal 100.000 m² bvo bij één ontsluitingsweg.
Onderzoek
In paragraaf 5.5 is de extra verkeersgeneratie berekend. Ten gevolge van de nieuwe functies zal de verkeersgeneratie 230 motorvoertuigen per etmaal bedragen. Hierbij is uitgegaan van een vrachtverkeerpercentage van 2%. Met behulp van de nibm-tool is onderzoek gedaan of de verkeersgeneratie mogelijk een in betekende mate bijdrage levert aan de luchtkwaliteit. Uit dit onderzoek blijkt dat het extra verkeer niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Derhalve is nader onderzoek niet noodzakelijk. In figuur 5.1 is de nibm-tool weergegeven.
Figuur 5.1 Uitvoer Nibm-tool
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat z aan de voor dit jaar geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 5.5. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen in de omgeving van het plangebied betreffen de Ringbaan-West en de Westsingel. Het maximale gehalte stikstofdioxide in het jaar 2015 bedraagt 29,1 µg/m³, voor fijnstof bedraagt dit maximaal 23,2 µg/m³ voor PM10 en 14,4 µg/m³ voor PM2,5.Het aantal overschrijdingsdagen van de fijnstof norm voor het 24-uurgemiddelde bedraagt maximaal 12 dagen. In afbeelding 5.2. zijn de rekenpunten voor het plangebied in 2015 weergegeven.
Figuur 5.2 Luchtkwaliteit 2015 o.b.v. NSL-monitoringstool
Direct langs deze wegen wordt aan de grenswaarden voldaan, dit zal ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.8 Overige Milieuhinder En Bedrijvigheid
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de realisatie van woningen nabij bedrijven of visa versa:
- een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd ter plaatse van de woningen;
- rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de eventueel in de omgeving aanwezige bedrijven/inrichtingen.
Om in dit bestemmingsplan de belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat en de bedrijfsvoering goed mee te nemen wordt voor dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden die gehanteerd worden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Naarmate de milieubelasting van de activiteiten groter is, wordt uitgegaan van een grotere richtafstand. In geval van een omgevingstype 'gemengd gebied' mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand. De richtafstanden vormen een eerste indicatie van de aanvaardbaarheid in de situatie dat gevoelige functies in de nabijheid van milieubelastende activiteiten worden gesitueerd. Bouwen binnen de richtafstanden is eveneens aanvaardbaar, indien uit onderzoek blijkt dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening waarbij milieuhinder voorkomen wordt.
Onderzoek
De ontwikkeling voorziet in de realisatie van woon- en gemengde functies ter plaatsen van de huidige maatschappelijke functie. Rondom het plangebied zijn met name woonfuncties aanwezig, en een enkele maatschappelijke functie. In de directe omgeving zijn verder geen bedrijfsactiviteiten aanwezig die een belemmering zouden kunnen vormen voor de ontwikkeling/over een richtafstand beschikken die reikt tot het plangebied. Ter plaatse van de te realiseren woningen is dan ook sprake van een acceptabel woongebied, en de omliggende functies worden niet in de bedrijfsvoering belemmert.
Het plan voorziet in de ontwikkeling van een aantal gemengde functies. Binnen de gemengde functies wordt de mogelijkheid voor horeca tot en met horecacategorie 1a en 1b geboden. Dergelijke horeca betreft restaurants, cafetaria's, ijssalons en dergelijke, en zijn met name in de dagperiode geopend. Deze horeca is vergelijkbaar met detailhandelsfunctie qua exploitatie en kunnen in de praktijk nauwelijks van de eigenlijke detailhandel worden onderscheiden. De horeca zorgt naar verwachting niet voor milieuhinder ter plaatse van de omliggende woningen. De horeca zal ondersteunend zijn en zich met name toespitsen op de aanwezige zorgfuncties.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuhinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
5.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen wordt ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten gekeken, namelijk:
- bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of leidingen.
In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicorelevante inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor of over het water. De concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.
Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6-waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6-contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden.
Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.
Buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. In dat Besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
In de nabije omgeving van het plangebied zijn twee risicovolle inrichtingen aanwezig. Het betreffen vuurwerkverkooppunten. Dit betreffen de inrichtingen 'Brammetje Dump' en 'Feesthuis' aan de Grotemarkt 15 en de Koningstraat 2. Voor beide inrichtingen geldt dat zowel de PR10-6-contour als het invloedsgebied voor het groepsrisico niet reikt tot het plangebied. Hierdoor vormen de beide inrichtingen geen belemmering voor de ontwikkeling.
Ten zuiden van het plangebied op circa 875 m afstand is het spoortraject Roosendaal-West - Sloehaven gelegen. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen getransporteerd. Conform het BEVT worden op een afstand van meer dan 200 m van een transportroute geen ruimtelijke beperkingen gesteld aan een ontwikkeling. Een verantwoording is tevens niet noodzakelijk. Ten gevolge van de ontwikkeling zal het aantal personen ook niet toenemen, daar in de huidige situatie reeds sprake is van zorgwoningen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Wettelijk Kader
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
6.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling is het volgende van belang.
Verbeelding
Eisen aan de verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
- de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
- op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
- op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
- de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
- hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
- maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of bouwhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
- ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.
De gehanteerde bestemmingen
De keuze voor de gehanteerde bestemmingen is gebaseerd op het stedenbouwkundig plan. Dit betekent concreet het volgende. De toekomstige (nieuwbouw)woningen hebben de bestemming 'Wonen'. De woningen die worden gerealiseerd in combinatie met zorg hebben daarnaast de specifieke functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - verzorgd wonen'. De bestemming 'Tuin' is toegekend aan de tuin behorende bij woonzorgwoningen in het zuidwesten van het plangebied. Het openbaar (binnen)gebied heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Tot slot is de bestemming 'Gemengd' opgenomen ter plaatse van de enkele bestaande panden waar functiemenging gewenst is.
Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
- In de 'Inleidende regels' worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In de Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
- Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
- Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen die onder andere ook voor andere bestemmingsplannen in de gemeente Goes zijn gehanteerd.
6.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
Gemengd (Artikel 3)
Binnen de bestemming 'Gemengd' is uitwisseling van de functies lichte horeca en sociaal-maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Op het pand aan de Nieuwstraat is daarnaast een mogelijkheid voor kantoren en dienstverlening opgenomen. Voor de Stoofstraat 6 zijn door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf -1 en de aanduiding dienstverlening de functies van de wasserette en opslag en de werkplaats ook toegestaan.
Maatschappelijk (Artikel 4)
De bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor de beoogde appartementen aan de Ramusstraat. Deze appartementen krijgen een goothoogte van 6 en een bouwhoogte van 9 meter. In deze bestemming zijn zorgappartementen beoogd. Middels een wijzigingsbevoegdheid kan op termijn de bestemming worden aangepast in regulier wonen. Als de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast dan moet er in voldoende parkeergelegenheid worden voorzien. Ook moet er voldoende capaciteit zijn op de planningslijst woningbouw. De bestemming Maatschappelijk is ook opgenomen voor 's-Heer Hendrikskinderenstraat 42 - 46. In dit gebouw komt een zorg- en woonvoorziening voor in totaal 21 bewoners. Het gaat om 19 kamers in een bijzondere woonvorm.
Tuin (Artikel 5)
Op gronden met de bestemming 'Tuin' zijn beperkte bouwmogelijkheden. Deze gronden zijn met name bedoeld voor onbebouwde tuinen. Ook is de te behouden monumentale boom aangeduid in deze bestemming.
Verkeer - Verblijfsgebied (Artikel 6)
Binnen deze bestemming zijn de gebruikelijke verkeersfuncties met daarnaast de bijbehorende groen- en speelvoorzieningen en water toegestaan.
Wonen (Artikel 7)
Gebruik van gronden en gebouwen
Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. In de woningen mogen beroepsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de begripsomschrijving. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - verzorgd wonen' is wonen uitsluitend in combinatie met zorg toegestaan.
Situering hoofdgebouwen, aan- of uitbouwen en bijgebouwen
Binnen de bestemming is door middel van een bouwvak aangegeven waar hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en waar niet. Bijbehorende bouwwerken zoals aan- of uitbouwen en bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Deze moeten wel op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd: daarvoor is geen erfbebouwing toegestaan. Indien carports worden gebouwd, dan mogen deze uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - carport' worden gebouwd.
Hoogte bebouwing
De goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen is op de verbeelding en in de regels vastgelegd.
Waarde - Archeologie (Artikel 8)
Door de aanwezigheid van potentiële archeologische waarden is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie opgenomen op de verbeelding. Indien grondwerkzaamheden groter dan 50 m² en dieper dan 40 centimeter plaatsvinden dient eerst archeologisch onderzoek plaats te vinden of dienen de werkzaamheden onder archeologische begeleiding plaats te vinden.
Waarde - Cultuurhistorie 1 en 2 (Artikel 9 en Artikel 10)
Vanwege de ligging van het plangebied in het beschermd stadsgezicht is de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1 en 2' opgenomen. In dit artikel zijn enkele nadere regels gesteld ter waarborging van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht.
6.4 Toelichting Op De Algemene Regels
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 11)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld in het geval dat (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het erf worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelregel voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (Artikel 12)
Dit artikel bevat drie algemene bepalingen. De eerst bepaling betreft 'Overschrijding bouwgrenzen'. Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.
De tweede bepaling bepaalt dat de bestaande maten die afwijken van de maten in dit bestemmingsplan gehandhaafd mogen blijven. Het overgangsrecht is hierop niet van toepassing.
De derde bepaling heeft betrekking op het waarborgen van voldoende parkeergelegenheid. Deze bepaling is opgenomen vanwege het feit dat de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening zijn komen te vervallen.
Algemene gebruiksregels (Artikel 13)
In dit artikel is een aantal vormen van gebruik opgesomd die strijdig zijn met dit bestemmingsplan.
Algemene aanduidingsregels (Artikel 14)
Dit artikel bevat bepalingen voor algemene aanduidingen. Het betreft hier de algemene aanduiding voor de molenbiotoop.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 15)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van de regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 16)
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarmee door middel van een wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 Wro, het mogelijk is enige flexibiliteit in het plan aan te brengen. Het gaat hierbij om een bevoegdheid en houdt geen verplichting in. Deze bevoegdheid mag nadrukkelijk niet worden gebruikt om zodanig aanzienlijke wijzigingen van bestemmingen te bewerkstelligen, dat daarmee de essentie van het plan wezenlijk wordt veranderd.
6.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotregels
In artikel 17 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 17.1 Overgangsrecht bouwwerken is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 17.2 Overgangsrecht gebruik is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
De slotregel beschrijft op welke wijze de regels aangehaald moeten worden.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Inleiding
De gemeenteraad heeft tot taak bestemmingsplannen vast te stellen voor het grondgebied van de gemeente. In elk bestemmingsplan wordt het door de gemeente gewenste ruimtelijke beleid voor een bepaald gebied vertaald. Een nieuw bestemmingsplan legt de bestaande ruimtelijke kaders vast en bepaalt de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. Het biedt de gemeente een actueel beleidsmatig en juridisch toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in een specifiek gebied. Om de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving te behouden en te verbeteren, is het noodzakelijk dat na het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan de daaruit voortvloeiende regels ook daadwerkelijk worden nageleefd. In gevallen waarin regels niet uit eigen beweging worden nageleefd dient in beginsel handhavend te worden opgetreden. Het uitblijven van handhavend optreden tegen de overtreding van regels die in een bestemmingsplan worden gesteld aan de bebouwing en inrichting van gronden, kan leiden tot rechtsongelijkheid, kan ongewenste precedentwerking tot gevolg hebben en vermindert het vertrouwen van de burger in het gemeentebestuur.
7.2 Handhaving Bestemmingsplannen
Onder handhaving wordt verstaan het nemen van maatregelen om de naleving van wettelijke voorschriften te bevorderen. Handhaving betreft dus niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders met behulp van sanctiemiddelen. Daaraan voorafgaand is het gewenst dat er heldere en hanteerbare regels zijn, moeten die regels kenbaar zijn en wordt er toezicht gehouden op de naleving ervan. Een eerste vereiste voor een goede handhaving is derhalve een bestemmingsplan met handhaafbare regels. Dat wil zeggen: regels die zodanig zijn opgesteld dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Voorlichting en preventief optreden vormen de basis voor effectieve handhaving. Een goede informatievoorziening draagt bij aan een verbetering van de naleving van bestemmingsplannen. Hoewel sanctionering in de meest optimale situatie niet nodig zou moeten zijn, zullen zich in de praktijk altijd gevallen voordoen waarin achteraf opgetreden moet worden tegen illegale situaties. In dergelijke gevallen kan het college van burgemeester en wethouders wettelijke dwangmiddelen inzetten om overtredingen gedwongen te (laten) beëindigen, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.
7.3 Handhavingsbeleid
De doelstelling van handhaving is het bevorderen van de naleving van wettelijke regels en het herstellen van overtredingen. Handhavend optreden is een beginselplicht, dat door middel van het voeren van een transparant beleid ingezet moet worden om de doelstelling te bereiken. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een leefbare en veilige woonomgeving voor de inwoners van de gemeente. Het team Toezicht en Handhaving van de afdeling Vergunningen en Handhaving is, namens het college, belast met het toezicht op de naleving van onder meer de ruimtelijke regelgeving. Deze taak wordt zo veel mogelijk consistent en stelselmatig uitgevoerd, zodat aan de beginselen van behoorlijk bestuur zoals rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en zorgvuldigheid kan worden voldaan. Ook daarvoor is het nodig handhavingsbeleid vast te stellen. Het handhavingsbeleid is, zoals vele andere beleidsvelden, altijd in beweging. Met behulp van monitoring wordt periodiek geëvalueerd en wordt zo nodig het beleid bijgesteld. Thans is het meest recente handhavingsbeleid vastgesteld op 28 januari 2013 en gepubliceerd op 6 februari 2013. Naast de uitgangspunten die de gemeente hanteert is hierin een risicoanalyse opgenomen. De gemeente kan niet overal en altijd toezien op naleving van regels, waardoor het noodzakelijk is prioriteiten te stellen. De handhavingsprioriteiten zijn vastgesteld op basis van de risicoanalyse, opgenomen in hoofdstuk 4 van het handhavingsbeleid. Jaarlijks wordt op basis van het beleid een handhavingsuitvoeringsprogramma vastgesteld zodat inzichtelijk wordt op welke wijze de beschikbare handhavingscapaciteit in een bepaald jaar wordt ingezet. Het handhavingsbeleid is erop gericht om zo veel mogelijk integraal te handhaven.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijk kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is vastgesteld wat onder een bouwplan wordt verstaan.
Een exploitatieplan dient tegelijkertijd met een bestemmingsplan te worden vastgesteld. In de Wro is tevens opgenomen, dat kan worden afgeweken van de verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is.
In het onderhavige geval worden deze kosten gedekt door het heffen van leges en het afsluiten van een planschadeovereenkomst. Hierdoor is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan op te stellen. De gemeente is dan ook gevrijwaard van kosten en risico's. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan wordt een expliciet besluit genomen dat het niet noodzakelijk is om een exploitatieplan vast te stellen.
De voorgestane ontwikkeling is een particulier initiatief. De initiatiefnemer is de financiële drager van het onderhavige project en heeft voor de uitvoering de benodigde financiële middelen beschikbaar. De gemeente beperkt zich tot het verlenen van planologische medewerking aan de uitvoering van het plan en zal de (planschade)kosten via de overeenkomst met de initiatiefnemer verhalen.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Toetsing
9.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
In het kader van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegestuurd naar de overlegpartners van de gemeente Goes. Ook heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 14 april 2016 voor zes weken ter inzage gelegen en is eenieder in de gelegenheid gesteld om een inspraakreactie te geven. De samenvatting en beantwoording van de ingekomen inspraak- en overlegreacties is opgenomen in bijlage 4 bij deze toelichting. De reacties zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
9.2 Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met in achtneming van artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 7 juli 2016 gedurende zes weken op het gemeentesecretariaat ter inzage gelegen en is tevens beschikbaar gesteld op www.ruimtelijkeplannen.nl en www.goes.nl/bestemmingsplannen. Gedurende deze termijn konden door een ieder zowel mondelinge als schriftelijke zienswijzen naar voren worden gebracht. Binnen de gestelde termijn is één zienswijze binnengekomen. Deze heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Rekenbladen Wegverkeerslawaai
Bijlage 2 Bureau En Inventariserend Archeologisch Veldonderzoek
Bijlage 3 Actualiserend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Antwoordnota Inspraak En Overleg
Bijlage 1 Staat Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten