KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Artikel 4 Leiding - Water
Artikel 5 Waarde - Archeologie 1
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel

Albert Joachimikade 22-24 Goes

Bestemmingsplan - Gemeente Goes

Vastgesteld op 26-11-2020 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1. Plan: het bestemmingsplan Albert Joachimikade 22-24 Goes met identificatienummer
NL.IMRO.0664.BPGC19-VG99 van de gemeente Goes;
2. Bestemmingsplan: de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de
daarbij behorende bijlagen;
3. Aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van
deze gronden;
4. Aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
5. Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit: een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde
prostitutie, die in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend is en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, bed & breakfast daaronder begrepen, waarbij de woning haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:
  1. ten hoogste 40% van de netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk, met een maximum van 40 m², mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
  2. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  3. de uitoefening van detailhandel is niet toegestaan, tenzij de detailhandel een ondergeschikte nevenactiviteit is in verband met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, dan wel de verkoop van goederen uitsluitend via internet plaatsvindt en ter plaatse opgeslagen goederen slechts op afspraak kunnen worden afgehaald, waarbij geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke winkel- of uitstallingsruimte;
6. Antennemast: een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
7. Archeologische waarde: de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door voorwerpen
of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;
8. Bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
9. Bedrijf: een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren,
inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van de ter
plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks
verband staan met de uitgeoefende handelingen;
10. Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen: afstands-,
hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
11. Bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
12. Bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
13. Bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk;
14. Bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
15. Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
16. Bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel;
17. Bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
18. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
19. Bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op
hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd
gebouw of ander bouwwerk, met een dak;
20. Deskundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of
commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening;
21. Erf: al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een
hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
22. Gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
23. Gevellijn: een denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de
gevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen.
24. Hoofdgebouw: gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de
geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel
aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
25. Hoofdingang: belangrijkste ingang, voordeur;
26. Maatvoeringsgrens: de grens van een maatvoeringsvlak;
27. Maatvoeringsvlak: een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
28. Nutsvoorziening: een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals een
transformatorhuisje, schakelhuisje, duiker of gemaalgebouwtje;
29. Overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;
30. Passend in het straat- en bebouwingsbeeld:
  1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  4. de cultuurhistorische samenhang in de omgeving;
31. Peil:
  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  2. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  3. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van onderhavig bestemmingsplan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;
32. Seksinrichting: een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in
omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan:
  1. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop,
  2. seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
33. Staat van Bedrijfsactiviteiten: de Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van deze
regels;
34. Staat van Horeca-activiteiten: de Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze
regels;
35. Voorgevel van een hoofdgebouw: het naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw. Indien meerdere delen van het hoofdgebouw naar de weg gekeerd zijn, is de gevel met de hoofdingang bepalend.
36. Woning: een hoofdgebouw, dan wel een onderdeel van een hoofdgebouw, dat dient voor de
huisvesting van personen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij het toepassen van deze regels gelden de volgende aanwijzingen:
a. Afstanden: afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de
perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;
b. Bebouwd oppervlak: het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een ander terrein wordt
bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken bij elkaar op te tellen;
c. Bebouwingspercentage: het bebouwingspercentage wordt berekend door het bebouwd
oppervlak te delen door de oppervlakte van het bouwperceel of de oppervlakte van het
maatvoeringsvlak waar het percentage is ingeschreven;
d. Bouwhoogte van een bouwwerk: de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het
peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte
bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
e. Breedte en diepte van een gebouw of ander bouwwerk: de breedte en diepte worden gemeten
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;
f. Dakhelling: de dakhelling wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
g. Goothoogte van een bouwwerk: de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het
peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel;
h. Inhoud van een bouwwerk: de inhoud van een bouwwerk wordt gemeten tussen de onderzijde
van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren)
en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
i. Oppervlakte van een bouwwerk: de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de
buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. de huisvesting van personen in een woning;
  2. aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  3. (ondergrondse) parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, tuinen, erven, paden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen en andere voorzieningen ten behoeve van het wonen.
3.2 Bouwregels
Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de
volgende bouwwerken worden gebouwd:
  1. hoofdgebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ondergronds parkeren' (sw-op): een ondergrondse parkeergarage.
3.2.1 Voorwaardelijke verplichtingen-bouwen
Een omgevingsvergunning voor het bouwen ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde functies kan uitsluitend worden verleend indien ten minste 40% van de gronden met de bestemming ‘Wonen’ worden beplant. De beplanting dient duurzaam in stand te worden gehouden.
3.2.2 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' [gs] zijn uitsluitend gestapelde woningen toegestaan;
  2. binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mogen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en de toegang tot de parkeergarage worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'erf' mogen uitsluitend bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en de toegang tot de parkeergarage worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel;
  4. op gronden buiten het bouwvlak en zonder aanduiding 'erf' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en geen overkappingen zijnde, worden gebouwd;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’, bedraagt de bebouwde oppervlakte van de gronden binnen het bouwvlak maximaal 400 m²;
  6. het bepaalde in sub d geldt niet voor de ondergrondse parkeergarage.
3.2.3 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld' zijn maximaal 14 gestapelde woningen toegestaan;
  2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van een hoofdgebouw bedraagt maximaal de op de verbeelding aangegeven maat;
  4. in afwijking van het bepaalde in onder c mag de bouwhoogte tot maximaal 24 meter worden verhoogd ten behoeve van het realiseren van een extra bouwlaag, mits:
    1. de grondoppervlakte van de twee bovenste bouwlagen ten hoogste 250 m² per bouwlaag bedraagt, en;
    2. de gevel van de twee bovenste bouwlagen aan minimaal één zijde tenminste 5 meter terugspringt ten opzichte van de gevel van het gebouw.
3.2.4 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. de goot- en bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bedragen maximaal 3,2 meter respectievelijk 5 meter;
  2. de afstand tussen een bijbehorend bouwwerk en de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt minimaal 3 meter;
  3. het bepaalde in sub b geldt niet voor de toegang tot de ondergrondse parkeergarage.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en de openbare weg bedraagt maximaal 1 meter;
  2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders bedraagt maximaal 2 meter;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 8 meter.
3.2.6 Ondergrondse parkeervoorzieningen
Voor het bouwen van de ondergrondse parkeergarage gelden de volgende bepalingen:
  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - ondergronds parkeren' (sw-op) mogen de parkeerplaatsen onder het maaiveld worden gebouwd;
  2. de bouwhoogte van voorzieningen voor de ontluchting mag ten hoogste 1,5 meter bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het
bouwen, nadere eisen te stellen ten aanzien van:
  1. de plaatsing van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrens en ten opzichte van elkaar;
  2. de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;
  3. de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.3.2 Voorwaarden
De in artikel 3.3.1 bedoelde nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen
dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het
plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en
gronden in verband met calamiteiten.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Bijbehorende bouwwerken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het
bepaalde in:
  1. artikel 3.2.4 sub a voor het overschrijden van de maximale goot- en bouwhoogte met maximaal 1 meter
  2. artikel 3.2.4 sub b voor een kortere afstand tussen de voorgevel van het hoofdgebouw en het bijbehorend bouwwerk.
3.4.2 Voorwaarden
Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.4.1 wordt slechts
toepassing gegeven indien:
  1. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de (verkeers)veiligheid niet worden aangetast;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 4 Leiding - Water

4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' (L-W) aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor de instandhouding en bescherming van waterleidingen en de daarbij behorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  2. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 sub b, met inachtneming van de volgende bepalingen:
  1. de bij de betrokken bestemming behorende regels worden in acht genomen;
  2. het belang van de leiding wordt door de bouwactiviteiten niet geschaad;
  3. alvorens omtrent een afwijking te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten het belang van de leiding niet wordt geschaad.
4.4 Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in artikel 4.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met één of meer andere dubbelbestemmingen, worden - ook ten opzichte van de in artikel 4.1 bedoelde dubbelbestemming - de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
4.5.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zonder vergunning
Het is verboden om zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders binnen de op de verbeelding aangegeven zone van de in artikel 4.1 genoemde leidingen de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het verrichten van graaf-, bagger-, ontgrondings- en ontginningswerkzaamheden;
  2. het afgraven, egaliseren en ophogen van gronden;
  3. het aanleggen, verleggen of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen en andere verharde en/of te verharden oppervlaktes;
  4. het planten of rooien van diepwortelende beplantingen en bomen waarbij stobben worden geplant of verwijderd;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  6. het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen ook afvalstoffen; het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de doeleindenomschrijving is aangegeven en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.5.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
Het in artikel 4.5.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en/of werkzaamheden voor normaal onderhoud en beheer;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de tervisielegging van dit plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van artikel 4.3 bij een omgevingsvergunning is afgeweken.
4.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
  1. Werken en/of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien deze verband houden met de doeleinden die aan de desbetreffende bestemming zijn toegekend en hierdoor, dan wel door de te verwachten gevolgen, het leidingbelang geen schade wordt toegebracht.
  2. alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende leidingenbeheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen activiteiten het leidingbelang geen schade wordt toegebracht en de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 5 Waarde - Archeologie 1

5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 1' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, voor zover niet beschermd van rijkswege.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  2. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 5.2.1 sub b onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het in artikel 5.2.1 sub b onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in artikel 5.2.1 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring maximaal 50 m² bedraagt;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 70 cm wordt geplaatst.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in artikel 5.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met een of meer andere
dubbelbestemmingen, worden – ook ten opzichte van de in artikel 5.1 bedoelde dubbelbestemming – de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
5.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zonder
vergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 70 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van artikel 5.2.1 sub b of sub c een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  3. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
5.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
werkzaamheden
Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of een ontgrondingsvergunning;
  4. werken en/of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 70 cm beneden het maaiveld;
  5. werken en/of werkzaamheden waarvan de oppervlakte van de verstoring maximaal 50 m² bedraagt;
  6. archeologisch onderzoek.
5.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 5.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan
aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een
omgevingsvergunning in ieder geval verleend indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het betrokken terrein in voldoende mate worden veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige;
    4. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
5.5.1 Wijzigen bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden, met
inachtneming van de volgende regels, wijzigen voor:
  1. het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' aan gronden die ingevolge artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn of worden beschermd;
  2. het toekennen van een lagere waarde aan gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 1' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.
5.5.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak verwijderen, met inachtneming van de
volgende regels:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  3. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
5.5.3 Wijzigen vorm bestemmingsvlak
Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak veranderen, met
inachtneming van de volgende regels:
  1. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  2. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
5.5.4 Procedureregel
Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 5.5.1, 5.5.2 en 5.5.3 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of er sprake is van een onevenredige aantasting van de aanwezige archeologische waarden.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie 2' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, voor zover niet beschermd van rijkswege.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
  1. op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  2. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van een archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6.2.1 sub b onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het in artikel 6.2.1 sub b onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige;
  3. het bepaalde in artikel 6.2.1 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring maximaal 250 m² bedraagt;
    3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 70 cm wordt geplaatst.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Verhouding tot andere dubbelbestemmingen
Voor zover de in artikel 6.1 bedoelde dubbelbestemming samenvalt met een of meer andere
dubbelbestemmingen, worden – ook ten opzichte van de in artikel 29.1 bedoelde dubbelbestemming – de regels in acht genomen die bij deze andere dubbelbestemming(en) behoren.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
6.4.1 Verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden zonder
vergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders de
volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 70 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor met toepassing van artikel 6.2.1 sub b of sub c een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  2. het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van de bevoegde waterbeheerder;
  3. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
  4. het aanbrengen van ondergrondse kabels en leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
6.4.2 Uitzondering op het verbod voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of
werkzaamheden
Het in artikel 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
  1. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
  2. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn;
  3. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen of een ontgrondingsvergunning;
  4. werken en/of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 70 cm beneden het maaiveld;
  5. werken en/of werkzaamheden waarvan de oppervlakte van de verstoring maximaal 250 m² bedraagt;
  6. archeologisch onderzoek.
6.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen
bouwwerk zijnde, of werkzaamheden
De werken en werkzaamheden, zoals in artikel 6.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien de
aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan
aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Voorts wordt een
omgevingsvergunning in ieder geval verleend indien:
  1. de aanvrager van de omgevingsvergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overgelegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het betrokken terrein in voldoende mate worden veiliggesteld;
  3. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:
    1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. het doen van opgravingen;
    3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige;
  4. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige.
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
6.5.1 Wijzigen bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van archeologisch waardevolle gebieden, met
inachtneming van de volgende regels, wijzigen voor:
  1. het toekennen van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - rijksmonument' aan gronden die ingevolge artikel 3.1 van de Erfgoedwet zijn of worden beschermd;
  2. het toekennen van een lagere waarde aan gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 2' indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat deze gronden van een lagere archeologische waarde zijn.
6.5.2 Geheel of gedeeltelijk verwijderen archeologische bestemming
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsvlak verwijderen, met inachtneming van de
volgende regels:
  1. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
  2. op grond van archeologisch onderzoek wordt het niet meer noodzakelijk geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet;
  3. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
6.5.3 Wijzigen vorm bestemmingsvlak
Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bestemmingsvlak veranderen, met
inachtneming van de volgende regels:
  1. wijziging is op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;
  2. zonder verandering van de vorm van het bestemmingsvlak kan de bebouwing ten behoeve van de voor de gronden geldende andere bestemming niet of niet doelmatig worden gerealiseerd;
  3. er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
  4. alvorens omtrent de vaststelling van een wijziging te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
6.5.4 Procedureregel
Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in de artikelen 6.5.1, 6.5.2 en 6.5.3 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in van een archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of er sprake is van een onevenredige aantasting van de aanwezige archeologische waarden.

3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering
is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande maten
  1. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. in geval van herbouw is het bepaalde onder artikel 8.1 sub a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
8.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en
hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
  1. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, erkers, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
8.3 Parkeergelegenheid en laad- en losruimte
Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit geldt de regel dat voldoende parkeergelegenheid voor auto’s wordt gerealiseerd, alsook, indien de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:
  1. voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen in het ‘Parkeerbeleidsplan 2009 - 2020' (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 februari 2010) of, indien dit document gedurende de planperiode wordt gewijzigd, aan de normen die in deze wijziging worden opgenomen;
  2. indien het bedoelde onder a. onvoldoende uitsluitsel geeft over het te realiseren aantal parkeerplaatsen, de parkeerkencijfers van het CROW worden toegepast;
  3. parkeergelegenheid en laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
8.4 Afwijkingsbevoegdheid
8.4.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het
bepaalde in:
  1. artikel 8.3, indien het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  2. artikel 8.3, indien op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid, dan wel laad- en losruimte wordt voorzien.
8.4.2 Voorwaarden
Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 8.4.1 wordt slechts toepassing gegeven indien:
  1. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de (verkeers)veiligheid niet worden aangetast;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

Het is verboden de in de dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken, te doen of te laten gebruiken van gronden voor de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie.
Verder wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
  1. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    • als opslagplaats voor bagger en grondinspectie;
    • als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Vrijwaringszone molenbiotoop
10.1.1 Bouwregels
Binnen de als 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
  1. binnen een afstand van 100 meter vanaf de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek, worden opgericht;
  2. buiten een afstand vanaf 100 meter van de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onder a genoemde hoogte vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.
10.1.2 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het
bepaalde in artikel 10.1.1 teneinde:
  1. een bouwwerk toe te laten dat, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bestaande bebouwing wordt opgericht en waarbij de hoogte en de breedte binnen de hoogte en breedte blijven van de bestaande bebouwing waarachter het bedoelde bouwwerk wordt opgericht;
  2. een bouwwerk toe te laten dat strekt ter vervanging van bestaande bebouwing en dat al dan niet wordt gebouwd ten behoeve van een andere functie dan de functie van de bestaande bebouwing, voor zover de bebouwingsmogelijkheden, krachtens het vigerende bestemmingsplan waarin de bestaande bebouwing is otegelaten, niet worden vergroot;
  3. een bouwhoogte toe te laten tot 24 meter zoals bedoeld in artikel 3.2.3 sub d.;
  4. Voor zowel de afwijking onder a, b als c geldt dat de windvang, het functioneren en de zichtbaarheid van de molen niet onevenredig mogen worden aangetast.
10.1.3 Procedureregels
Voorafgaand aan een beslissing omtrent afwijking als bedoeld in artikel 10.1.2 winnen burgemeester
en wethouders schriftelijk advies bij een molendeskundige instantie over de vraag of bij het bouwplan de belangen van de molen als werktuig en beeldbepalend element voldoende worden ontzien en over de eventueel te stellen voorwaarden.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheid
11.1.1 Afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels in
dit plan voor:
  1. het oprichten van antennes en masten tot een hoogte van maximaal 15 meter;
  2. geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein;
  3. overschrijdingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
11.1.2 Voorwaarden
Aan de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 11.1.1 wordt slechts toepassing gegeven indien:
  1. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld en de (verkeers)veiligheid niet worden aangetast;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Wijzigingsbevoegdheid
12.1.1 Geringe afwijkingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen,
die in het belang zijn van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van gebouwen of
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand
van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5 meter
toelaatbaar.
12.1.2 Procedureregel
Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 12.1.1 is op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht gebruik
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 37.1 sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in artikel 37.1 sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. artikel 13.1 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
13.2 Overgangsrecht bouwwerken
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gedaan;
  2. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van artikel 13.2 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 13.2 sub a met maximaal 10%;
  3. artikel 13.2 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan ‘Albert Joachimikade 22-24 Goes’