Westerstraat 2, Goes
Bestemmingsplan - Gemeente Goes
Vastgesteld op 27-06-2024 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Westerstraat 2, Goes met identificatienummer NL.IMRO.0664.BPGW21-VG99 van de gemeente Goes
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen
1.3 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit
een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, die in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend is en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, bed & breakfast daaronder begrepen, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de woning blijft voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit;
- b. ten hoogste 40 m² van de netto vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken gezamenlijk mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
- c. het gebruik heeft een kleinschalig karakter en zal dit behouden;
- d. het gebruik is naar aard in overeenstemming met het woonkarakter van de omgeving;
- e. het gebruik ondersteunt de woonfunctie, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten uitvoert tevens gebruiker en bewoner van de woning is;
- f. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- g. de uitoefening van detailhandel, anders dan als ondergeschikte nevenactiviteit in verband met het desbetreffende beroep of bedrijf, is niet toegestaan;
- h. reclame-uitingen aan de gevel mogen niet zichtbaar zijn;
- i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken mogen niet onevenredig worden aangetast.
1.6 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bestaande afstands- hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.9 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.10 bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.11 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.12 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.13 bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.14 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.15 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.16 bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.17 bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.18 cultuurhistorische waarde
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.
1.19 erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw.
1.20 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.21 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.22 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die in een vast verband samenleven en duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Het voeren van een huishouding gaat derhalve de enkele wil om gezamenlijk te wonen te boven en heeft de intentie in zich om langdurig samen te blijven;
1.23 maatvoeringsgrens
de grens van een maatvoeringsvlak;
1.24 maatvoeringsvlak
een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;
1.25 middeldure huurwoning
Huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder j van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.26 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.27 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.28 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.29 passend in het straat- en bebouwingsbeeld
- a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
- b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
- c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
- d. de cultuurhistorische samenhang in de omgeving;
1.30 peil
- a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
- b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.31 voorgevelrooilijn
denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen.
1.32 voorgevel van een hoofdgebouw
het naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw. Indien meerdere delen van het hoofdgebouw naar de weg gekeerd zijn, is de op de verbeelding aangegeven voorgevelrooilijn bepalend.
1.33 wonen
de huisvesting van personen die zelfstandig, of nagenoeg zelfstandig dan wel onder geringe en vrijblijvende begeleiding plaatsvindt.
1.34 woning
een gebouw dat dient voor de huisvesting van personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 afstanden
afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bebouwd oppervlak
het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.
2.3 bebouwingspercentage
het bebouwingspercentage wordt per bouwperceel berekend van het totale bouwperceel waar het percentage is ingeschreven.
2.4 bouwhoogte van een bouwwerk
de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels van het hart van de scheidingsmuren.
2.6 dakhelling
de dakhelling van een bouwwerk wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 goothoogte van een bouwwerk
de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.8 Inhoud van een bouwwerk
de inhoud van een bouwwerk wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" (W) aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen in woningen;
- b. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, en andere voorzieningen ten behoeve van het wonen;
- c. aan-huis-gebonden beroepen.
3.2 Bouwregels
Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:
- a. hoofdgebouwen;
- b. bijbehorende bouwwerken;
- c. bouwwerken geen gebouwen zijnde.
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Voorwaardelijke verplichting
Het in gebruik nemen van (nieuwe) woningen is alleen toegestaan als de inrichting van het plangebied overeenkomstig de inrichtingstekening, zoals opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, is uitgevoerd en duurzaam in stand wordt gehouden. Hierbij is de inrichtingstekening een richtlijn voor de verdere uitvoeringstekeningen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde-archeologie 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor “Waarde – Archeologie 2” (WR- A2) aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, niet zijnde beschermd van rijkswege.
4.2 Bouwregels
- a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 meter;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels- uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. burgemeester en wethouders beschikken over een verklaring van de archeologisch deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
- 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in lid 4.2 sub b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk waarvan de oppervlakte van de verstoring ten hoogste 250 m² bedraagt in gebieden met de bestemming “Waarde – Archeologie 2";
- 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 40 cm wordt geplaatst.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Bouwregels
6.1 Bestaande maten
- a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
6.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de plankaart en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, erkers, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1.50 meter bedraagt;
- b. de bouw van andere bouwwerken ten dienste van nutsvoorzieningen, mits deze voorzieningen van geringe horizontale en verticale afmetingen zijn en de bouwhoogte in ieder geval niet meer dan 10 meter bedraagt; in afwijking van het in vorige zin bepaalde bedraagt de bouwhoogte van voorzieningen voor telecommunicatie ten behoeve van privé-gebruik maximaal 15.00 meter en voor gemeenschappelijk gebruik maximaal 30 meter;
- c. voor de bouw van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten dienste van nutsvoorzieningen; de inhoud van deze gebouwtjes bedraagt ten hoogste 50 m³ en de bouwhoogte ten hoogste 3.00 meter.
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Het is verboden de in de dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming. Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken, te doen of te laten gebruiken van gronden voor de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie. Verder wordt onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
- a. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
- 1. als opslagplaats voor bagger en grondinspectie;
- 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval.
- 3. puin, grind of brandstoffen.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Vrijwaringszone molenbiotoop
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
10.1 Geringe afwijkingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van geringe afwijkingen, die in het belang van een ruimtelijke of technisch beter verantwoorde plaatsing van gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5.00 meter toelaatbaar.
Artikel 11 Algemene Procedureregels
11.1 Procedure bij toepassing wijzigingsbevoegdheid
Indien in de regels naar deze bepaling is verwezen, is op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een bestemmingsplan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
12.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolg van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van omgevingsvergunningen voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Westerstraat 2, Goes'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
Op de locatie Westerstraat 2 in Goes (voormalig boerderij Klein Frankrijk), worden 34 appartementen gerealiseerd. Deze zijn verspreidt over twee gebouwen. De bestaande bedrijfswoning wordt gerestaureerd. In het geldende bestemmingsplan 'Goes West' heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het plan is daarom in strijd met het geldende bestemmingsplan. Het college van B&W heeft in een principebesluit (d.d. 9 juli 2020) besloten medewerking te verlenen. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet in de motivering om op deze locatie 34 appartementen planologisch-juridisch mogelijk te maken.
1.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen op de locatie Westerstraat 2 te Goes. Het plangebied ligt het perceel kadastraal bekend GOE00, sectie A, perceelnummer 3915. Het plangebied heeft een oppervlakte van 19.492 m2.
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking: Juust)
1.3 Doel
Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt ingegaan op de juridische regeling, planuitwerking en juridische planbeschrijving.
2.2 Beschrijving Project
2.2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen aan de westzijde van de binnenstad van Goes. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Ringbaan West en aan de oostzijde door de Westerstraat. Aan de noordzijde van het plangebied, net achter de Ringbaan West, is de TV Toren Goes gesitueerd en aan de oostzijde molen 'de Koornbloem' (zie afbeelding 2).
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Johan van der Heijden)
Het plangebied betreft de locatie van de voormalige boerderij Klein Frankrijk. In het verleden was op de locatie ook al bedrijfsbebouwing aanwezig ten behoeve van het boerenbedrijf (zie afbeelding 3). De boerderij is in 2009, op de bedrijfswoning na, volledig afgebrand. Aan de noordwestzijde van de bedrijfswoning zijn ook de resten van een schuurtje aanwezig. Rondom de woning zijn enkele bosschages aanwezig. Verder zijn er binnen het plangebied een aantal grote bomen, een poel en een sloot aanwezig. Het plangebied is momenteel, naast de woonfunctie, in gebruik als weidegrond. De bestaande (bedrijfs)woning, de poel en de resten van het schuurtje zijn geregistreerd als een rijksmonument.
Afbeelding 3 | Oorspronkelijke bebouwing plangebied (bron: Willem Mieras)
2.2.2 Toekomstige situatie
In de toekomstige situatie worden, op de locatie van de voormalige boerderij, 34 appartementen gerealiseerd (afbeelding 4en 5). In gebouw A (meest zuidelijk gelegen) worden 26 appartementen gerealiseerd (afbeelding 6) en in gebouw B worden 8 appartementen gerealiseerd (afbeelding 7). Gebouw A heeft een goothoogte van 6 meter en een bouwhoogte van 13,7 meter. Gebouw B heeft een goothoogte van 3,2 meter en een bouwhoogte van 8,6 meter. Van de 34 appartementen worden 20 appartementen aangeboden als koopappartement en 14 als middeldure huurappartementen. De buitenruimte van voorgenomen planontwikkeling wordt groen ingericht, met o.a. diverse bomen en struiken, poelen en hagen.
Afbeelding 4 | Toekomstige situatie plangebied (bron: ZEC)
Afbeelding 5 | Toekomstige situatie plangebied - vogelvlucht (bron: Kort Geytenbeek Architecten)
Afbeelding 6 | Toekomstige situatie plangebied - gevenaanzicht gebouw A (bron: Kort Geytenbeek Architecten)
Afbeelding 7 | Toekomstige situatie plangebied - gevenaanzicht gebouw B (bron: Kort Geytenbeek Architecten)
De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en wordt omgezet naar een reguliere woning. Aan de noordzijde van de woning wordt een schuur gerealiseerd. De bosschages rondom de woning worden, afhankelijk van de staat en gezondheid, deels gerooid. De restanten van het huidige schuurtje worden geheel verwijderd. De bestaande bomen op het terrein zullen gehandhaafd worden.
Het plan voorziet aan de westzijde eveneens in de realisatie van 34 bergingen en 62 parkeerplaatsen. Op het terrein worden ook fietsvoorzieningen getroffen in de vorm van fietsbeugels of vergelijkbaar. Aan de oostzijde wordt het plangebied ontsloten op de Westerstraat.
2.3 Juridische Regeling
2.3.1 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Goes West' van de gemeente Goes. Dit bestemmingsplan is op 21 maart 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Agrarisch met waarden' met bouwvlak. Ter plaatse van het bouwvlak geldt een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 meter en 10 meter. De functieaanduiding 'bedrijfswoning' is eveneens opgenomen. Op een klein deel na in het noordoosten van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'. Voor de toetsing zie paragraaf 4.2. De gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' geldt over het gehele plangebied. Deze aanduiding betekent dat er eisen gesteld worden aan de maximale bouwhoogte van bebouwing. Voor de toetsing zie paragraaf 4.2.
Afbeelding 8 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
2.3.2 Planuitwerking
Het plangebied krijgt de enkelbestemming 'Wonen'. Ter plaatse van de appartementen en de bestaande (bedrijfs)woning is een bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van de woning is de bouwaanduiding 'vrijstaand' opgenomen en geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 meter en 10 meter. Ter plaatse van gebouw A is de bouwaanduiding 'gestapeld' opgenomen, zijn maximaal 26 wooneenheden toegestaan en geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6,5 meter en 14 meter. Ter plaatse van gebouw B is de bouwaanduiding 'gestapeld' opgenomen, zijn maximaal 8 wooneenheden toegestaan en geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 meter en 9 meter. Daarnaast is de functieaanduiding 'erf' opgenomen waarbinnen uitsluitend bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd. Verder is over het gehele plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone- molenbiotoop' overgenomen uit het moederplan, evenals de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' met uitzondering van de noordoostelijke deel van het plangebied.
2.3.3 Juridische planbeschrijving
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Wonen
Binnen de bestemming 'Wonen' is het wonen mogelijk. In de begripsbepalingen is opgenomen wat hieronder wordt verstaan. Met betrekking tot woningbouw is een minimum aantal voor het segment middenhuur geregeld. Binnen de functieaanduiding 'erf' is het toegestaan bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde te bouwen. Artikel 3.2.1 regelt dat op gronden met de aanduiding 'erf' (e) uitsluitend bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd, behorende bij het hoofdgebouw op hetzelfde bouwperceel. Artikel 3.2.3 regelt dat de bebouwde oppervlakte per bouwperceel ten hoogste 50% van de gronden met de aanduiding 'erf' bedraagt , met een maximum van 250 m². In dit plan zijn twee bouwpercelen te onderscheiden: het bouwperceel van de bestaande vrijstaande woning en het bouwperceel behorende bij de appartementen.
Verder is in artikel 3.6 is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. Hiermee is bedoeld dat de inrichting van het plangebied is afgestemd op de inrichtingstekening. De inrichtingstekening is namelijk nog geen uitvoeringstekening voor bijvoorbeeld het bouw- en woonrijp maken.
Waarde-Archeologie 2
Binnen deze bestemming worden de archeologische waarden ter plaatse beschermd.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen ten aanzien van het overschrijden van de bouwgrenzen van verschillende bij gebouwen horende elementen zoals galerijen, afdaken en erkers. Tevens is een regeling opgenomen die waarborgt dat er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid bij nieuwbouw.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is de vrijwaringszone molenbiotoop opgenomen. Deze regeling stelt eisen aan de maximale bouwhoogte van gebouwen.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt het planvoornemen getoetst aan zowel het rijksbeleid, provinciaal beleid, regionaal beleid als het gemeentelijk beleid.
3.2 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor Nederland de komende 30 jaar verandert. In de NOVI wordt aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 de langetermijnvisie in beeld gebracht. Het Rijk wil sturen op de nationale belangen. De inzet van het Rijk is samengevat in vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dit houdt in dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. De NOVI maakt bij het maken van keuzes gebruik van drie afwegingsprincipes:
- 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies,
- 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal, en
- 3. Afwentelen wordt voorkomen.
De beleidsdoorwerking van de NOVI vindt plaats door middel van wet- en regelgeving, NOVI-gebieden, Gebiedsagenda's Grote Wateren en de Omgevingsagenda's. Het beleid heeft derhalve geen directe doorwerking voor dit bestemmingsplan.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Bij alle ruimtelijke plannen streeft het Rijk naar zorgvuldige afwegingen en heldere besluitvorming. Dit doet het Rijk via het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het Bro is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen (artikel 3.1.6). De Ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De Ladder luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met ten hoogste 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van 34 appartementen en daarmee is het dus aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
Vervolgens dient beoordeeld te worden of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Beoordeeld moet worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was.
Onderhavig bestemmingsplan maakt meer bebouwing mogelijk dan in het geldende bestemmingsplan is toegestaan. Een nadere onderbouwing van de behoefte is noodzakelijk. Deze onderbouwing vindt plaats in paragraaf 3.4 Regionaal beleid. In deze paragraaf is aangetoond dat het plan voorziet in de behoefte aan levensloopbestendige woningen. Het projectgebied is, op de (bedrijfs)woning na, onbebouwd en heeft een agrarische bestemming. Daarmee kan het gebied formeel niet aangemerkt worden als bestaand stedelijk gebied. Het gebied ligt echter wel binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied. Het gebied is gelegen in de wijk Goes-West en grenst aan het Centrum. Gezien deze centrale ligging vormt het realiseren van deze appartementen een logische invulling op deze (inbreidings)locatie. Het plan voldoet daarmee aan de ladder.
Conclusie
Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
Omgevingsvisie Zeeland
In de Omgevingswet worden alle bestaande wetten die te maken hebben op de fysieke leefomgeving samengevoegd. De Provincie Zeeland heeft de Zeeuwse Omgevingsvisie op 21 november 2021 vastgesteld. Deze visie benoemd de vier Zeeuwse ambities voor 2050 voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in de provincie Zeeland. Deze sluiten aan bij de prioriteiten van de NOVI en geven daar een Zeeuwse invulling aan. De Zeeuwse ambities geven richting aan al het provinciale beleid en de uitvoering daarvan. Deze ambities zijn:
- 1. Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland.
- 2. Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
- 3. Een duurzame en innovatieve economie.
- 4. Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.
Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht -zoals aangegeven in de NOVI- zijn in de Omgevingsvisie vertaald naar vier afwegingsfactoren. Deze zijn nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland. Deze afwegingsfactoren zijn:
- 1. Doe meer met minder grond.
- 2. Werk samen en deel kosten en baten.
- 3. Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.
- 4. Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.
De vier ambities zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Deze moeten ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). In de Omgevingsvisie Zeeland is dan ook het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven.
Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt waarbij het beleid voor de komende 10 jaar is weergegeven en waarvoor instrumenten, waaronder de Zeeuwse Omgevingsverordening, kunnen worden ingezet. In de Zeeuwse Omgevingsverordening, welke nog vastgesteld moet worden, is het beleid uit de Zeeuwse Omgevingsvisie verankerd. In de omgevingsvisie wordt gesteld dat de vraag van de Zeeuwen naar woningtype verandert. Door de toename van met name alleenstaande 80+ huishoudens lijkt er een mismatch te ontstaan tussen de huidige woningvoorraad en de woningvoorraad die er op lange termijn zou moeten staan. De behoefte aan nultredenwoningen/appartementen en beschutte woonzorgwoningen neemt immers fors toe.
Woningbouwprojecten hebben een gemeentegrensoverschrijdende impact. Ten aanzien van het thema 'Wonen' is het provinciaal belang dat de regionale woningmarkten goed functioneren. Gestreefd moet worden naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens. Om die reden is regionale afstemming nodig over woningbouwplannen. Dit is vormgegeven door vaststelling van de regionale woningmarktafspraken (zie paragraaf 3.4 Regionaal beleid). Om de provinciale ambitie van een toekomstbestendige woningvoorraad in 2040 te kunnen halen heeft de provincie, in samenwerking met alle Zeeuwse gemeenten, een uitgebreide woningmarktanalyse laten uitvoeren door Stec-groep. Dit betreft het Kwalitatief Woningmarkt Onderzoek Zeeland 2019 (KWOZ). De belangrijkste conclusies uit het KWOZ die relevant zijn voor de voorliggende planontwikkeling luiden voor de regio de Bevelanden als volgt:
- Tot 2040 wordt er een groei verwacht in de groep 65+ en 80+-huishoudens. Ook het aantal gezinnen groeit nog relatief licht.
- Er is een sterke verschuiving gesignaleerd in behoefte van reguliere grondgebonden woningen naar nultredenwoningen als gevolg van aanhoudende vergrijzing. Binnen het nultredensegment gaat het indicatief vooral om ruimere sociale huur, vrijesectorhuur en ruimere koopappartementen. Er zal een overschot ontstaan in de kleine reguliere grondgebonden sociale huurwoningen, kleine goedkope koopwoningen en ruime, dure grondgebonden koopwoningen.
Bij het toevoegen van woningen aan de woningmarkt moet rekening gehouden worden met deze conclusies. In het onderhavige plan zijn 23 nultredenappartementen en 11 maisonnettes voorzien. In het bouwplan is in beide woongebouwen een lift voorzien en de locatie ligt in de nabijheid van voorzieningen. Het plan voorziet in de kwalitatieve behoefte zoals die blijkt uit het KWOZ. Op de kwantitatieve behoefte wordt ingegaan onder 'Regionaal beleid'.
Omgevingsverordening Zeeland 2018
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 welke gaat over het ruimtelijk domein van belang. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit plan raken.
Conclusie
De hierboven genoemde provinciale beleidsdocumenten staan de vaststelling van het plan niet in de weg.
3.4 Regionaal Beleid
Regionale woonvisie
Met de Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019 - 2023 beogen de vijf Bevelandse gemeenten inzicht te geven in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van het wonen (oktober 2019). De visie is een parapluvisie voor verdere uitwerking in lokaal beleid.
De Regionale Woonvisie bevat de volgende missie: 'Wij willen een aantrekkelijke regio zijn waar men graag woont, met een regionaal passend, duurzaam en toekomstbestendig woningaanbod'. Vanuit deze missie zijn de volgende vijf ambities geformuleerd:
- 1. De Bevelanden zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.
De Bevelanden heeft forse ambities op het gebied van duurzaamheid. In de woningvoorraad kan nog veel energie bespaard worden.
- 2. De Bevelanden voor iedereen.
De regio De Bevelanden wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine en grote huishoudens, met en zonder ondersteuning, permanent en tijdelijk.
- 3. De Bevelanden zet alleen in op nieuwbouw die echt iets toevoegt.
De Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma.
- 4. De Bevelanden benut het bestaande.
De Bevelanden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. Dit betekent continu investeren in onderhoud, aanpasbaarheid en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Naast de focus op vastgoed zal er ook aandacht moeten zijn voor de aanpak van sociale problematiek en de kwaliteit van de openbare ruimte.
- 5. De Bevelanden zorgt.
Regio De Bevelanden wil een zorgzame regio zijn, waar vraag en aanbod naar wonen met zorg in balans zijn, ook voor de meest kwetsbare groepen. Hierbij ziet de regio kansen voor innovatieve vormen van wonen met zorg die de diversiteit aan woonmilieus voor regionale woningmarkt als geheel zullen vergroten.
Woningmarktafspraken
De regio De Bevelanden heeft regionale woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020 - 2030' (mei 2020). In dit document zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:
Algemeen
- Niet méér bouwen dan de behoefte;
- Uitsluitend producten die echt iets toevoegen; goede producten op goede plekken;
- Lokaal maatwerk, aansluiten bij DNA van de plek;
- Flexibiliteit in de plannen;
- Onderling bespreken en afstemmen aan de voorkant.
Ruimtelijk
- Hoge dichtheid in de kernen, lage in het landschap;
- In principe binnen de kernen, bij voorzieningen;
- Inbreiden voor uitbreiden;
- Vooral focus op kleine huishoudens in stad en dragende kernen;
- Inzetten op “mooie woondorpen”.
Programmatisch
- Duurzaam, extra energiebesparende maatregelen;
- Levensloop- en toekomstbestendig;
- Aandacht voor groen en water;
- Omvang voorraad sociale huurwoningen gelijk;
- Extra middenhuurwoningen;
- Meer hoogwaardige grondgebonden nultreden en semipermanente woningen.
Vanuit het afsprakenkader wordt ingezet op:
- 1. Realistische woningbouwproductie met ambitie.
Binnen het programma wordt ruimte gecreëerd om in te kunnen spelen op de behoefte uit de markt.
- 2. De juiste kwaliteit, Product Markt Combinaties en woonmilieus.
Er wordt gestreefd naar een optimale match tussen vraag en aanbod.
Toetsing
Het plan voorziet in de realisatie van 23 nultredenappartementen en 11 maisonnettes. Van het totaal aantal woningen worden 14 woningen in het middeldure huursegment gerealiseerd.
Met de bouw van 23 nultredenwoningen wordt ingespeeld op de behoefte aan woningen geschikt voor senioren. Ook voorziet het plan in de realisatie van woningen in het gewenste middeldure huursegment en speelt in op de vraag naar betaalbaar wonen. Zowel de bouw van de levensloopbestendige woningen en de middeldure huurwoningen vormen een gewenste aanvulling op de bestaande woningvoorraad in Goes.
Daarnaast wordt met de vernieuwing van de locatie en de landschappelijke inrichting van het perceel een vernieuwende vorm van wonen in een hof gerealiseerd en een situatie met leegstand en achterstallig onderhoud opgelost. De ontwikkeling is tevens aan te merken als een inbreidingsproject binnen het stedelijk gebied.
Conclusie
De woningbouwontwikkeling is in overeenstemming met de 'Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019 – 2023 (oktober 2019)'en de 'Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020 - 2030' (mei 2020)'. Daarnaast maakt het plan onderdeel uit van het regionale woningbouwprogramma.
3.5 Gemeentelijk Beleid
Gemeentelijke Structuurvisie #Goes2040
In juni 2012 heeft de gemeente Goes de structuurvisie #Goes2040 vastgesteld. Het plangebied ligt binnen het bestaand woongebied van de gemeente Goes. Het bestaande woongebied zijn woongebieden waar geen ingrijpende veranderingen zijn voorzien. Het beleid is gericht op kwaliteitsverbetering en het versterken dan wel vitaal houden van de buitenruimte. De aanpak van particulier bezit, klimaatneutrale bouw en de aanpak van aandachtslocaties in deze gebieden vragen de komende jaren aandacht.
Afbeelding 9 | Uitsnede structuurvisie #Goes2040 (bron: gemeente Goes)
Met betrekking tot wonen, streeft de gemeente Goes naar kwalitatief hoogwaardige woonmilieus voor alle leeftijdsgroepen. Daarbij gaat het niet alleen om de juiste woning, toegesneden op de huidige en toekomstige gebruiker maar ook om de kwaliteit van de woonomgeving. Waar mogelijk wordt gestreefd naar energieneutrale bestaande bouw en nieuwbouw. Het plangebied is gelegen binnen de park- en groenstructuur (in bebouwd gebied) van de gemeente Goes. De hoofdgroenstructuur omvat elementen als parken, lanen, bufferzones, bosgebied en stadsentrees. Groenvoorzieningen zijn van belang voor het leefmilieu in de stad. De voorgenomen ontwikkeling zorgt ervoor dat een deel van het park- en groenstructuur opgeheven moet worden. Echter, in het verleden was op de locatie ook al bedrijfsbebouwing aanwezig ten behoeve van het boerenbedrijf. De nieuwe bebouwing wordt geconcentreerd gerealiseerd. Verder wordt de buitenruimte groen ingericht waardoor de sfeer van het park- en groenstructuur behouden blijft (afbeelding 5). Bovendien sluiten de twee gebouwen, wat betreft de architectonische vormgeving, aan bij de landelijke omgeving.
Welstandsnota
Het welstandsbeleid van de gemeente Goes is verwoord in de 'Welstandsnota Goes'. Het belangrijkste doel van het welstandsbeleid is het vormen van een toetsingskader voor welstand, waarmee de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten behouden en versterkt kunnen worden hiervoor is een aantal beoordelingskaders opgesteld, waaronder enkele van gebiedsgerichte aard. Deze dienen altijd in samenhang met de gehele gebiedsomschrijving van het desbetreffende deelgebied waarop de bouwaanvraag van toepassing is te worden gehanteerd. Het plangebied valt onder het gebiedstype 'Middelburgsestraat'.
Het beleid binnen dit gebiedstype is gericht op extra aandacht voor de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandstoezicht moet een bijdrage leveren aan het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Voor de gebieden binnen dit gebiedstype is een bijzonder ambitieniveau van kracht, gericht op extra aandacht voor het beheer, handhaving en waar mogelijk versterken van de aanwezige kwaliteiten. In het bijzonder wordt daarbij gelet op de aanwezige diversiteit , maar ook de monumentale panden. Het plan is afgestemd met de welstandscommissie en voldoet aan de uitgangspunten opgenomen in de Welstandsnota.
Nota's Bodembeheer en Bodemkwaliteitskaarten
Voor de gemeente Goes zijn meerdere Nota's Bodembeheer en bijbehorende Bodemkwaliteitskaarten en Bodemfunctieklassenkaarten vastgesteld, die in de periode 2019 t/m 2022 zijn geactualiseerd en opnieuw zijn vastgesteld of erkend. De nota's en bodemkwaliteitskaarten (Bkk) hebben betrekking op zowel de landbodem, wegbermen als waterbodems. In de nota's is beschreven hoe binnen de gemeente Goes omgegaan dient te worden met grondverzet. Gezamenlijk bepalen nota's, bodemkwaliteits- en bodemfunctiekaarten aan welke eisen grond moet voldoen wanneer deze wordt toegepast, wat de gemiddelde kwaliteit is van de grond wanneer deze wordt ontgraven en welke doelstelling gebruikt moet worden wanneer een bodemsanering nodig blijkt te zijn. Op basis van de bodemkwaliteitskaarten kan de gemiddelde bodemkwaliteit van een gebied worden aangegeven.
De Bkk's en de nota's zijn gebaseerd op het Besluit Bodemkwaliteit, waarmee het onder voorwaarden mogelijk is om licht verontreinigende grond buiten weken als bodem te hergebruiken. In de nota's en de bijbehorende Bkk's zijn zowel het generiek als gebiedsspecifiek beleidskader uitgewerkt. Daarbij wordt getoetst aan zowel de bodemkwaliteitsklasse als de bodemfunctieklasse, waarbij de strengste (schoonste) klasse bepalend is. Binnen het generiek beleid gelden landelijk geldende regels/normen voor het toepassen van grond en bagger. Binnen het gebiedsspecifiek beleid kunnen afwijkende lokale beleidskeuzes worden gemaakt die afwijken van het generiek kader, waaronder het vaststellen van Lokale Maximale Waarden (LMW). Dit zijn gebiedsspecifieke toepassingsnormen die afgeleid zijn van de plaatselijk voorkomende concentraties en daarmee eigen bodembeheersgebied. Daarbij is het mogelijk licht verontreinigde grond die vrij is gekomen in een licht verontreinigde zone elders in diezelfde of een andere zone met een vergelijkbare of mindere kwaliteit toe te passen, mits sprake is van Standstil op gebiedsniveau. De belangrijkste randvoorwaarde hierbij is dat de hergebruikte grond van gelijke of betere kwaliteit dient te zijn dan de kwaliteit van de omvangende bodem. Daarbij is ook een toetsing van onder andere milieu hygiënische risico's nodig.
In een Nota Bodembeheer staat voor de verschillende bodemkwaliteitszones aangegeven welke bewijsmiddelen (bijvoorbeeld partijkeuringen of toetsing aan de Bkk) noodzakelijk zijn bij hergebruik in diezelfde of andere zones. Op basis van de aangetroffen concentraties zijn 3 kwaliteitszones opgenomen, te weten Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie. Daarnaast is, in verband met de aanwezigheid van bepaalde slecht afbreekbare bestrijdingsmiddelen, onderscheid gemaakt tussen de gebieden met boomgaarden die respectievelijk voor en na 1980 aanwezig waren/zijn. Daarvoor zijn ook LMW-waarden vastgesteld.
Voor de voor dit bestemmingsplan geldende gebiedsindelingen en de nadere uitwerking van toetsingskaders en de bijbehorende toelichting wordt verwezen naar paragraaf 4.4.
Gemeentelijk Verkeers en vervoerplan (GVVP)
In het GVVP worden maatregelen genoemd die in het verlengde liggen van het bestaande verkeersbeleid (verbeterenverkeersveiligheid, verbeteren fietsvoorzieningen, doorstroming autoverkeer), maatregelen die afgestemd zijn op toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, maar ook maatregelen die mogelijk diep ingrijpen op bestaand beleid. Binnen het gemeentelijk parkeerbeleid wordt gestreefd naar het voldoen van de parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen. Van belang is dat de parkeerbalans in evenwicht blijft. Dit houdt in dat voorzien wordt in de parkeerbehoefte. De gemeente heeft eigen parkeernormen vastgesteld waar dit plan aan getoetst is (zie paragraaf 4.11). Er wordt voldaan aan het gemeentelijke parkeerbeleid.
Conclusie
Uit bovenstaande blijkt dat gemeentelijk beleid de vaststelling van het plan niet in de weg staat.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Over een groot deel van het plangebied ligt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2'. Archeologisch onderzoek is nodig wanneer het bouwwerk en de fundering dieper komen te liggen dan 40 cm beneden maaiveld of het grondoppervlak van het bouwwerk meer dan 250 m² bedraagt. De vrijstellingswaarden zullen door de graafwerkzaamheden ten behoeve van de appartementen overschreden worden.
Op 22 december 2022 is door Artefact! een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek door middel van verkennende boringen uitgevoerd (Bijlage 1). Uit dit onderzoek blijkt dat binnen het noordelijk en zuidelijk deel van het plangebied een middelhoge verwachting bestaat op het voorkomen van archeologische vindplaatsen uit de Late IJzertijd/Romeinse tijd in de top van het Hollandveen Laagpakket, vanaf 1,74 m -NAP (1,86 m-mv). Verder blijkt dat in het hele plangebied een hoge verwachting bestaat op het voorkomen van archeologische vindplaatsen uit de Middeleeuwen en/of Nieuwe Tijd. Deze kunnen voorkomen bovenop, en ingegraven in de bovenzijde van, het Laagpakket van Walcheren, en in de bovenliggende cultuurlagen, vanaf 0,30 m -mv.
Om die reden wordt de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 2' volledig overgenomen. Nader onderzoek is noodzakelijk omdat de graafwerkzaamheden de vrijstellingswaarden overschrijden en hierdoor archeologische waarden verstoord kunnen worden. Het nader onderzoek zal uitgevoerd worden in het kader van de omgevingsvergunning en alleen ter plaatse van de delen die verstoord worden. Gezien de aard van de verwachte vindplaatsen (middelgrote tot grote vindplaatsen met grondsporen) is het uitvoeren van een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (karterende en waarderende fase) de meest geschikte onderzoeksmethode. Een deel van het plangebied is bebouwd met een rijksmonument. Mede gezien de beperkte ruimte wordt geadviseerd in de directe nabijehid van de woning geen proefsleuvenonderzoek uit te voeren, maar de uitbouw hiervan onder archeologische begeleiding uit te voeren. Voorafgaand aan het veldonderzoek dient een Programma van Eisen te owrden opgesteld dat ter beoordeling en goedkeuring moet worden voorgelegd aan de bevoegde overheid.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden.
Cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, zijn aanwezig. Het plangebied is gelegen binnen een molenbiotoop en binnen het plangebied is een monumentencomplex gelegen.
Molenbiotoop
Binnen de als “vrijwaringszone - molenbiotoop” aangewezen gronden mag uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
- binnen een afstand van 100 meter vanaf de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek, worden opgericht;
- buiten een afstand vanaf 100 meter van de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onder a. genoemde hoogte vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen, worden opgericht.
De afstand van het plangebied tot de molen is ca. 160 meter en de onderste punt verticale wiek is gelegen op 15 meter. Dit betekent dat er, op basis van de geldende regeling van de molenbiotoop, een maximale bouwhoogte geldt van 20,3 meter. Gebouw A heeft een maximale bouwhoogte van 13,7 meter en voldoet daarom aan de regels van het molenbiotoop. De nieuwe bebouwing vormt derhalve geen belemmering voor de vrije windvang en zichtbaarheid van de molen.
Monumentencomplex
Binnen het plangebied is monumentencomplex (monumentnummer 507875) gelegen. Het gaat om een boerderijcomplex in ambachtelijk-traditionele stijl, omstreeks 1850 gebouwd als dwarsdeelboerderij met losse leden opzet. Het toekennen van deze status gaat verder terug in de tijd (zie Bijlage 2).
Het boerderijcomplex is zeer markant gelegen op een open terrein (weilanden), juist buiten de noordwestelijke stadswallen van Goes. Tot dit monumentencomplex behoorden bij de aanwijzing in 1997 de volgende onderdelen (zie afbeelding 10):
- Woonhuis (monumentnummer 507876): Het gaat om de bestaande (bedrijfs)woning als een geheel bakstenen woonhuis op rechthoekige plattegrond onder een met pannen gedekt zadeldak evenwijdig aan de voorgevel, omstreeks 1850 gebouwd in ambachtelijk-traditionele bouwtrant met enige klassieke motieven in lijstwerk van de voorgevel. Het woonhuis is van algemeen belang als functioneel onderdeel van het complex en vanwege architectuurhistorische waarden.
- Landbouwschuur (monumentnummer 507877 - verbrand in 2009 en van de lijst afgevoerd).
- Bijschuur (monumentnummer 507878): Het gaat om grotendeels een houten bijgebouw op rechthoekige plattegrond onder een zadeldak, rond 1850 gebouwd in ambachtelijk-traditionele bouwtrant. Het bijgebouw is van belang als functioneel onderdeel van het complex.
- Erfinrichting/drinkput (monumentnummer 507879): Het gaat om de drinkput op het erf van de boerderij, gesitueerd aan de overzijde van de dreef. De drinkput is van belang vanwege ensemblewaarde als functioneel onderdeel van het complex.
Afbeelding 10 | Uitsnede Cultuurhistorie Zeeland (bron: provincie Zeeland)
Toetsing
In het beoogde plan is rekening gehouden met de historie van het plangebied. Hiervoor zijn diverse (landschaps)architecten ingeschakeld (Buro Ruimte & Groen, Kort Geytenbeek Architecten, Bouwwinkel Zeeland) en is in 2019 een 'uitgangspuntenkaart'' gemaakt met de aanwezige elementen en mogelijke locaties voor toevoegingen (zie afbeelding 11). Deze kaart is vertaald in het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in paragraaf 2.2.2 Toekomstige situatie.
Afbeelding 11 | Uitgangspuntenkaart (2019) inrichting plangebied (bron: Fraanje)
Het woonhuis en drinkput (opgenomen als 'koeiepit') als rijksmonumenten blijven behouden. De bijschuur is in de huidige situatie al grotendeels vergaan, waarschijnlijk door uitblijven van onderhoud en/of aantasting van de brand in 2009. Door de zware aantasting en de incomplete verschijningsvorm van de bijschuur, hetgeen in de loop van de jaren is ontstaan, is het aannemelijk dat er geen/onvoldoende monumentale waarden aanwezig zijn om dit object als rijksmonument te behouden. Dit rijksmonument verkeert in vervallen staat, waardoor de monumentale waarden teniet zijn gegaan of zwaar beschadigd zijn geraakt (zie afbeelding 12 en 13). Bovendien is door de compacte erfbebouwing, de hedendaagse gebruikseisen en de positie van waardevolle bomen (met name de Populus nigra 'Brandaris') geen ruimte om de bijschuur op dezelfde locatie weer op te bouwen. De noodzakelijke verkeersruimte tussen de nieuwe schuur en woning (de plek waar de bijschuur stond) kan namelijk niet vanuit het westen worden ontsloten aangezien daar voornoemde bomen en hun kruinprojectie de aanleg van infrastructuur onmogelijk maken. Het gemotoriseerd verkeer over deze kruinprojecties zou de gezondheid van de bomen in gevaar brengen.
Het terugbrengen van het gebouw vergt het onmogelijke. Het is daarom aannemelijk om dit rijksmonument uit het register te schrappen. De vormgeving en het materiaalgebruik van een nieuw bijgebouw op het toekomstige kavel van de woning zal afgeleid worden van de verdwenen bijschuur. Een vrijstaande woning van het gegeven formaat heeft immers behoefte aan een garage/schuur/berging en aangezien deze toch noodzakelijk is, is het een kans om hiermee het verdwenen historische gebouw weer deels terug te brengen op een manier en plaats welke in de hedendaagse situatie in meerdere opzichten van toegevoegde waarde zal zijn.
Afbeelding 12 | Foto bijschuur d.d.13-06-2009 (bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Bestand:Klein_Frankrijk_bijgebouw_en_afgebrande_schuur.jpg)
Afbeelding 13 | Foto bijschuur d.d. 10 augustus 2023 (bron: Cyclomedia)
Het woonhuis is onbewoond en verkeerd in slechte staat. Zo zijn er diverse grote lekkages. Hierdoor is sprake van urgentie om de monumentale waarde te kunnen behouden en/of herstellen. Voor het woonhuis is door BWZ adviseurs en architecten in juli 2022 een bouwhistorische verkenning met waardestelling uitgevoerd (zie Bijlage 3), aansluitend gevolgd door een restauratiebestek. Hieruit blijkt dat diverse bouwsporen er op wijzen dat het woonhuis eind 19de eeuw ingrijpend is verbouwd waarbij vooral de voorgevel en de kap zijn gewijzigd en wellicht ook de kelder en interieur onderdelen. Zoals ook in de huidige situatie het woonhuis schade vertoont door verzakkingen, was dat eind 19de eeuw wellicht ook het geval en aanleiding voor herstel en renovatie werk. In de loop van de 20ste eeuw verloren veel ruimten in de woning hun traditionele functie. Ondanks al deze aanpassingen bleef de 19de -eeuwse opzet voor een belangrijk deel behouden en herkenbaar. Hierdoor wordt het woonhuis in het ontwerp ingepast, maar gebruikt als zelfstandige woning.
Op de locatie van de afgebrande landbouwschuur, direct achter de woning, vindt herbouw plaats in de vorm en uitstraling van een grote (boeren)schuur (gebouw A). In dit woongebouw worden 26 appartementen gerealiseerd. De locatie van het woongebouw is een historische plek. Het ontwerp van dit gebouw knipoogt naar vroeger. Het is overduidelijk weer volume wat duidelijk herkenbaar is als een schuur. Daarin vinden huur- en koopappartementen een plaats. De uitstraling en vormgeving van de nieuwe schuur (gebouw A) is een hedendaagse interpretatie van het oorspronkelijke gebouw.
Om het plan financieel meer haalbaar te maken is een tweede en kleiner woongebouw (gebouw B) toegevoegd. In het tweede woongebouw worden 8 appartementen gerealiseerd. De locatie van dit gebouw betreft evengoed een historische plek aangezien in het verleden ten noorden van de voormalige landbouwschuur op deze locatie meer bebouwing en/of verharding aanwezig was (zie afbeelding 14). Op 25 april 2022 en op 14 juli 2022 heeft de monumentencommissie van de gemeente Goes het plan beoordeeld. Op 14 juli 2022 is kenbaar gemaakt dat het plan is verbeterd ten opzichte van de laatste beoordeling en is op plaatsing, massa en vorm en gevelkarakteristiek op hoofdlijnen akkoord. In overleg met de monumentencommissie is het plan verder vormgegeven om de cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk in te passen.
Afbeelding 14 | Uitsnede luchtfoto 1959 en 1850 (bron: Provincie Zeeland)
De nieuwe erfcompositie is afgeleid van de historisch bebouwde en gebruikte gronden. De gebouwen zijn centraal gelegen binnen het plangebied. Hierdoor blijft het plangebied aan de noord- en zuidzijde en deels de oostzijde zoveel mogelijk groen, omdat het zichtbaar is vanaf de Ringbaan-West en de Westerstraat. Hierdoor blijft het groene en open karakter, van de voormalige boerderij, in het relatief open landschap behouden. Met het beoogde plan is het de bedoeling om het karakteristieke groengebied in de verstedelijkte omgeving juist te optimaliseren en het historisch boerenerf meer in beeld te brengen. Dit gebeurt onder andere door:
- het herstellen van het oude karrenspoor door een afwijkende kleur bestrating;
- het herstellen van de originele dampalen en verplaatsen naar (hoofd)ingang bij het woonhuis;
- het bestaand hekwerk hergebruiken of nieuw (houten) boerenhekwerk realiseren bij entree karrenspoor;
- het toepassen van een zorgvuldige groeninrichting: lage en hogere ligusterhagen als afscherming rondom privétuinen en parkeerplaatsen om auto's (ook vanuit de algehele omgeving) uit het zich te halen.
Verder behoudt het plangebied de bestaande (monumentale) bomen. Hiervoor is door Karelse Boombeheer een boombeoordeling uitgevoerd (zie Bijlage 4) en wordt de beplanting (wilgen) rondom de drinkput uitgedund en opgeschoond/hersteld en afgekoppeld van dakafvoeren. Op die manier blijft de drinkpuit vanwege ensemblewaarde als functioneel onderdeel van het plangebied. Inmiddels is er aan de meest gevoelige bomen door Karelse Boombeheer reeds onderhoud uitgevoerd aangezien ook deze in de afgelopen decennia waren verwaarloost.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling houdt rekening met de cultuurhistorische waarden (incl. rijksmonumenten) binnen het plangebied. De verschillende rijksmonumenten zijn functioneel onderdeel van het complex. Een deel van dit complex, de landbouwschuur, is afgebrand en afgevoerd als rijksmonument en een ander deel van het complex, de bijschuur, nagenoeg geheel vergaan. Daarnaast is ook het woonhuis, als deel van het complex, in slechte staat. Het boerderijcomplex staat al enige tijd leeg. Indien er niets aan het rijksmonument (complex) wordt gedaan, zal het monument verder achteruit gaan. Herontwikkeling van het complex is een kans om de cultuurhistorische waarden weer afleesbaar te maken.
Met de beoogde ontwikkeling worden bepaalde elementen (woongebouwen, schuur bij woonhuis, groenvoorzieningen e.d.) vanuit de historische gedachte geplaatst waardoor het weer een geheel vormt van een groen erf met omringend land. Het blijft hierdoor een prettig karakteristiek open- en spaarzamelijk bebouwd groengebied in een verder modern verstedelijkte omgeving. De gebouwen zijn centraal gelegen binnen het plangebied.
Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat de cultuurhistorische waarden voldoende zijn geborgd binnen het bestemmingsplan.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
Aan de westzijde van het plangebied zijn verschillende bedrijfsactiviteiten aanwezig. Grenzend aan de westzijde van het plangebied is een garagebedrijf aanwezig. Een garagebedrijf valt, conform de VNG-brochure 'Bedrijven- en milieuzonering', in milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. De afstand tussen de grens van de bedrijfsbestemming en de dichtbijgelegen gevel van de nieuw te realiseren gebouwen bedraagt ca. 55 meter. Hierdoor wordt voldaan aan de richtafstand. Aan de westzijde van het plangebied zijn binnen de bestemming 'Bedrijf' en de bestemming 'Gemengd' bedrijven toegestaan tot en met milieucategorie 3.2. Hiervoor geldt een richtafstand van 100 meter tot het gebiedstype 'rustige woonwijk'. De afstand tussen de bedrijfsbestemming en de dichtbijgelegen gevel van de nieuw te realiseren gebouwen bedraagt circa 105 meter. Hierdoor wordt aan de richtafstand voldaan. Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormen voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Bodem
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
Het bestemmingsplan bevat een motivering over de bodemkwaliteit in relatie tot de beoogde bestemming. Op het plangebied ligt in de huidige situatie de bestemming 'Agrarisch met Waarden'. Het plangebied krijgt in de nieuwe situatie de bestemming 'Wonen'. Beoordeeld moet worden of de milieu hygiënische situatie voldoende is voor de woonfunctie. Mitec heeft op 14 december 2020 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage5). Uit het onderzoek blijkt dat licht verhoogde gehalten zijn aangetoond. Ter plaatste van boring 09 is sprake van een sterke verontreiniging in de bovengrond. De verontreiniging is zeer waarschijnlijk te relateren aan het voormalige pad (en de voormalige sloot) en de aanwezige puinbijmenging. De ernst en omvang van de verontreiniging is onbekend. Om de ernst en omvang van de verontreiniging te beoordelen dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd.
Op 24 juni 2022 is door MCG Zuidwest B.V. een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6). Uit dit onderzoek blijkt dat de eerder aangetoonde verontreiniging met zink ter plaatse van boring 09 niet opnieuw is aangetoond. De verontreiniging met zink is niet reproduceerbaar gebleken. Het asfalt heeft een teerhoudende slijtlaag. Onder deze slijtlaag is het asfalt beoordeeld als teervrij. In het pad is sprake van grof puin en in één inspectiesleuf is asbest aangetoond. Omdat de grenswaarde voor nader onderzoek (50 mg/kg ds.) wordt overschreden geven de onderzoeksresultaten formeel aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek om de ernst van de verontreiniging te bepalen. Echter, gezien het feit dat reeds inspectiesleuven zijn gegraven en inspectiefsleuf 105 als een separaat vlak van maximaal 200 m2 is bemonsterd, geeft het uitgevoerde onderzoek reeds een goed beeld van de verontreiniging. De interventiewaarde wordt niet overschreden. Op basis hiervan is nader onderzoek niet benodigd. Aangezien er uitgegaan is van een gesloten grondbalans, is er geen onderzoek uitgevoerd naar PFAS. Indien er wel grond afgevoerd gaat worden, zijn partijkeuringen AP-04 met de daarbij behorende analyses op PFAS noodzakelijk.
Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe Veiligheid
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
Kwetsbare objecten (woningen) moeten bij ruimtelijke planvorming beschermd worden tegen de externe veiligheidsrisico's. In of in de nabije omgeving van het plangebied zijn geen risicobronnen of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn die een belemmering vormen. Ten westen van het plangebied ligt de N256. het plangebied ligt op circa 870 meter afstand en valt daarmee niet binnen het invloedsgebied van deze weg. Het plangebied ligt op circa één kilometer van de spoorlijn. Daarmee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van ongevallen met giftige stoffen op het spoor. Aan de oostzijde van het planbgebied is op een afstand van circa 850 meter het Omnium gelegen. Deze risicovolle inrichting vormt, gezien de grote afstand, geen onaanvaardbaar risico voor de gebruikers van het woonperceel. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Geluid
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
Woningen zijn geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied ligt niet binnen een zone industrielawaai. Het plangebied is gelegen aan de Westerstraat waar deels een snelheidsregime geldt van 50 km/uur. Aan de noordkant grenst het plangebied aan de Ringbaan West. Het plangebied valt hiermee binnen de geluidszone van beide wegen. Een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai is benodigd. Op 13 april 2022 is door Kraaij Akoestisch Adviesbureau een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 7).
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Ringbaan West op de nieuwbouw ten hoogste 51 dB bedraagt en daarmee niet overal voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB in navolging van de Wgh. De overschrijding van 1 – 3 dB vindt alleen plaats op de noordgevels van beide gebouwen, waarvan bij gebouw A (zuid) slechts 1 dB en alleen op een deel van de vierde bouwlaag. Er dient voor de nieuwbouw een hogere waarde te worden aangevraagd vanwege de geluidbelasting van de Ringbaan West. Dit is mogelijk omdat het onder de uiterste grenswaarde blijft. De hogere waarde bedraagt 49 dB voor gebouw A en 51 dB voor gebouw B. Daarnaast zijn er (extra) maatregelen bij de ontvanger vereist zijn om te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit. In dit geval dient de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie te voldoen aan minimaal 21 dB bij gebouw A en 23 dB bij gebouw B voor een verblijfsgebied. Voor een verblijfsruimte geldt een 2 dB lagere eis. Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geluid' geen belemmering vormt voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
Conclusie
Omdat bron- en overdrachtsmaatregelen om de geluidbelasting vanwege de Ringbaan west te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde op problemen stuiten van doelmatige, verkeers- en vervoerskundige, financiële, stedenbouwkundige of landschappelijke aard, zal voor de nieuwbouwwoningen aan de Westerstraat 2 een hogere grenswaarde aangevraagd moeten worden bij de gemeente Goes.
Voor het vaststellen van een hogere waarde mag volgens de Wet geluidhinder de geluidbelasting vanwege wegverkeerslawaai niet hoger zijn dan 53 dB voor woningen in buitenstedelijk gebied en 63 dB voor woningen in stedelijk gebied. Aan deze voorwaarde wordt voldaan. Daarom kan voor alle woningen binnen het plangebied een hogere grenswaarde worden aangevraagd. De aan te vragen hogere grenswaarde bij de gemeente Goes is:
- 51 dB voor gebouw A
- 49 dB voor gebouw B
Bij alle woningen zal een geluidluwe gevel en geluidluwe buitenruimte aanwezig zijn, voornamelijk gesitueerd de zuidzijde van de woningen. In combinatie met het aanvragen van een hogere grenswaarde zal bovendien de karakteristieke geluidwering van de uitwendige gevelconstructie van de woningen in navolging van het Bouwbesluit, in verblijfsgebieden minimaal moeten voldoen aan minimaal 21 dB bij gebouw A en 23 dB bij gebouw B om een goed woon- en leefklimaat in de woningen te kunnen waarborgen.
4.7 Kabels En Leidingen
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen.
4.8 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
De voorgenomen ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, zie onderstaande afbeelding. Dit is gebaseerd op 164 motorvoertuigbewegingen per weekdagetmaal, zie 4.11Verkeer en parkeren.
Afbeelding 15 | NIBM (bron: Infomil)
In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 in de omgeving van het plangebied inzichtelijk gemaakt aan de hand van NSL-monitoringstool. In de onderstaande afbeelding zijn de concentraties NO2, PM10 en PM2,5 voor het peiljaar 2020 weergegeven.
Afbeelding 16 | Uitsnede NSL 2020-monitor (bron: Rijksoverheid)
Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied de jaargemiddelde concentraties NO2, PM10 en PM2,5 respectievelijk maximaal 17.3 µg/m3 , 15.6 µg/m3 en 8.0 µg/m3 bedraagt. De jaargemiddelde grenswaarde voor NO2, PM10 (beide 40 µg/m3 ) en PM2,5 (25 µg/m3) wordt niet overschreden. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24 uurgemiddelde concentratie is maximaal 6, waardoor het maximum van 35 dagen niet wordt overschreden. De luchtkwaliteitssituatie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van de gewenste ontwikkeling.
4.9 Natuur
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Gebiedsbescherming
Het plangbied ligt niet binnen de begrenzing van een natuurgebied, natuurnetwerk en Natura-2000 gebieden. Het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied is de Oosterschelde Dit natuurgebied ligt op circa 3,5 kilometer van het plangebied. Aangezien de voorgenomen ontwikkeling op enige afstand van beschermde Natura 2000-gebieden plaatsvindt worden geen negatieve effecten als gevolg van externe werking (middels visuele verstoring en verstoring door productie van geluid, trilling en licht) verwacht.
Voor deze ontwikkeling is met de AERIUS-calculator een stikstofberekening gemaakt voor zowel de realisatiefase als de gebruikfase. Er is in zowel de realisatiefase als de gebruiksfase geen sprake van een toename van stikstofdepositie op een Natura 2000-gebied. In bijgevoegde memo en berekeningen (Bijlage 8) is één en ander nader onderbouwd. Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor uitvoering van het plan. Daarmee zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden uitgesloten.
Soortenbescherming
Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde gebieden en beschermde soorten (dieren en planten). De ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 34 appartementen. Daarnaast zullen er verbouwwerkzaamheden plaatsvinden aan de bestaande woning, enkele bosschages zullen verwijderd worden en de resten van het schuurtje zullen verwijderd worden. De bomen met boomholtes blijven behouden.
Op 27 juni 202 is door NWC advies een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd (Bijlage 9). Uit de quickscan blijkt dat de (bedrijfs)woning en enkele bomen met boomholtes geschikt is als zomer-, paar-, of kraamverblijfplaats voor vleermuizen. Enkele bomen en struikvegetatie rondom de woning zijn eveneens geschikt als (onderdeel van een) foerageergebied. Daarnaast is in het plangebied een vijver aanwezig waarin wilgen groeien waarlangs vleermuizen ook kunnen foerageren. Langs de noordkant van het perceel staat een rij van acht oude populieren welke vleermuizen kunnen benutten om langs te foerageren/navigeren.
Uit de quickscan blijkt verder dat er geen vogels met een vaste verblijfplaats in of nabij het plangebied zijn waargenomen. Overigens zijn er wel mogelijkheden voor een soorten met een vaste verblijfplaats als de Huismus en de Gierzwaluw en ook (algemene) broedvogels als de Spreeuw om onder de dakpannen of tussen de kieren in de muur te nestelen. Daarnaast zijn er veel dichte struiken en bomen rond het woonhuis aanwezig welke schuil- en foerageermogelijkheden voor de Huismus bieden.
Tijdens de quickscan is een rustplaats (leger) van een Haas waargenomen in het plangebied. Het grasveld rond het woonperceel is dan ook geschikt om te fungeren als functionele leefomgeving van de Haas. Verder zijn in het plangebied de resten van een schuurtje aanwezig welke geschikt is om door soorten als de Steenmarter en de Wezel als schuilplaats te worden benut. Overigens wordt de aanwezigheid van de Steenmarter op basis van de meest recente verspreidingsgegevens niet verwacht. De struweelvegetatie rond het woonhuis is geschikt om te fungeren als (onderdeel van) het foerageergebied van marterachtigen zoals de Wezel. Er zijn geen (strikt) beschermde grondgebonden zoogdiersoorten tijdens de quickscan waargenomen.
De vijver (laagte die is volgelopen met water) in het plangebied is geschikt om te fungeren als voortplantingswater voor verschillende soorten amfibieën. Er worden geen beschermde amfibieën verwacht op basis van verspreidingsgegevens en/of habitateisen. In de vijver in het plangebied is een aquatische bemonstering uitgevoerd. Tijdens de bemonstering met steeknetten is geen aquatische fauna aangetroffen in de vijver. De aanwezigheid van (strikt) beschermde soorten vissen en weekdieren kan overigens, op basis van verspreidingsgegevens en de habitateisen van deze soorten, worden uitgesloten.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er vanwege de realisatie van de 34 appartementen geen beschermde soorten worden verstoord.
Aanbevelingen
Bij verbouwwerkzaamheden aan de bestaande woning dient in ieder geval aanvullend onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van verblijfplaats van vleermuizen en de Huismus. In principe dient er ook aanvullend onderzoek gedaan te worden naar de Gierzwaluw, tenzij de werkzaamheden plaatsvinden in de winterperiode en de woning nadien nog steeds geschikt is voor Gierzwaluwen. Voordat de bosschages rondom de woning gerooid kunnen worden, is aanvullend onderzoek nodig naar de Huismus. Daarnaast dient hierbij rekening gehouden te worden met broedvogels (kappen buiten broedseizoen of broedvogelcheck voor rooiwerkzaamheden). Verder dient de functionaliteit van het plangebied voor de haas behouden te blijven. Het verwijderen van de resten van het schuurtje kan pas uitgevoerd worden, nadat aanvullend onderzoek de aanwezigheid van kleine marterachtigen heeft uitgesloten.
De aanvullende onderzoeken ten behoeve van de overige werkzaamheden aan en rondom de woning en het verwijderen van de resten van het schuurtje zullen ten tijde van de aanvraag omgevingsvergunning worden uitgevoerd.
4.10 Niet Gesprongen Explosieven
In de Tweede Wereldoorlog is in Zeeland veel gevochten. Doordat tijdens de gevechten niet alle munitie is ontploft zijn er tot op de dag van vandaag blindgangers in de bodem te vinden. De Provincie Zeeland heeft een kaart ontwikkeld waar op te zien is waar gevochten is en waar een grote kans is om blindgangers in de bodem aan te treffen.
Het plangebied ligt binnen het aandachtgebied 'gevechtshandelingen'. De gemeente Goes heeft onderzoek gedaan naar explosieven in de gehele gemeente (Bijlage 10). Het onderzoek is in kaart gebracht in een gemeentelijk platform. In het platform is te zien dat ter plaatse van Westerstraat 2 perceel A3915 geen verwachtingsgebieden zijn afgebakend (zie onderstaande afbeelding). Het aspect 'Niet Gesprongen Explosieven' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Indien bij de werkzaamheden onverwacht een object wordt aangetroffen, dient het protocol 'onverwacht aantreffen OO' gehanteerd te worden (Bijlage 10).
Afbeelding 17 | Uitsnede platform NGE (bron: Gemeente Goes)
4.11 Verkeer En Parkeren
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Parkeren
Op basis van het Parkeerbeleidsplan 2009-2020 van de gemeente Goes is het aantal benodigde parkeerplaatsen berekend. Uitgegaan wordt van het gebiedstype 'schil'. De gemeente Goes is een matig verstedelijkt gebied. Voor een appartement in het dure segment geldt een parkeernorm van 1,8 parkeerplaats per appartement. In totaal zijn er voor de 20 koopappartementen 36 parkeerplaatsen benodigd. Voor een appartement in het middeldure segment geldt een parkeenorm van 1,7 parkeerplaats per appartement. In totaal zijn er voor de 14 huurappartementen 23,8 parkeerplaatsen benodigd. In totaal zijn er voor de 34 appartementen 59,8 (afgerond 60) parkeerplaatsen benodigd. Op de inrichtingstekening is rekening gehouden met 62 parkeerplaatsen. Het plan voorziet hiermee in de parkeerbehoefte. Voor de bestaande woning geldt een parkeernorm van 1,7 parkeerplaats. Op het perceel rondom de bestaande woning is voldoende ruimte aanwezig om parkeren op te lossen op eigen terrein en te voorzien in de benodigde parkeerplaatsen. In de directe omgeving van het plangebied is geen parkeercapaciteit beschikbaar, aangezien het gaat om betaald parkeren wat mogelijk op termijn ook gaat verdwijnen.
Aan de westzijde van het plangebied worden 34 bergingen gerealiseerd waarin de fietsen gestald kunnen worden. Gelet op de ligging van het plangebied ten opzichte van het centrum van Goes is de verwachting dat veel bewoners gebruik zullen maken van de fiets.
Verkeersgeneratie
Daarnaast is de gemiddelde verkeersgeneratie berekend op basis van de CROW-publicatie 381 'toekomstig parkeren'. Uitgegaan wordt van het gebiedstype 'schil centrum' en stedelijkheidsgraad 'matig stedelijk gebied'. Voor een koopappartement in het dure segment is de minimale verkeersgeneratie 6,5 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de maximale verkeersgeneratie 7,3 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De gemiddelde verkeersgeneratie voor een appartement in het dure segment is 5,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor een huurappartement in het middeldure segment is de minimale verkeersgeneratie 3,0 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de maximale verkeersgeneratie 3,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De gemiddelde verkeersgeneratie voor een huurappartement in het middeldure segment is 3,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De minimale verkeersgeneratie van de bestaande vrijstaande woning bedraagt 7,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de maximale verkeersgeneratie bedraagt 8,4 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De gemiddelde verkeersgeneratie bedraagt hiermee 8 motorvoertuigbewegingen per etmaal. In totaal bedraagt de verkeersgeneratie 163,6 (afgerond 164) motorvoertuigbewegingen per etmaal. De capaciteit van de omliggende wegen is voldoende voor het afwikkelen van het verkeersbewegingen van de nieuwbouw. Het plangebied wordt aan de oostzijde ontsloten.
4.12 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Het plangebied is niet gelegen in nabijheid van een waterkering en dus ook niet binnen de beschermingszone van de waterkering. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | ![]() In de huidige situatie is er 129 m2 aan dakoppervlak, 360 m2 aan dichte bodemverharding en 549 m2 aan wateroppervlak. In totaal is in de huidige situatie een verharding aanwezig van 489 m2. In de toekomstige is er 1.753 m2 aan dakoppervlak (gebouwen, woning en bergingen), 4722 m2 aan dichte bodemverharding (oprit, erf, paden en parkeerterrein) en 692 m2 aan wateroppervlak (poelen). In totaal is er in de toekomstige situatie een verharding aanwezig van 6.475 m2. Dit leidt tot een verhardingstoename van 5.986 m2 (6.475 - 489). Van de totale verharding zal circa 4.111 m2 indirect afwateren en 1.875 m2 direct afwateren. Het deel wat indirect afwatert hoeft niet gecompenseerd te worden. Dit betekent dat de watercompensatie 276 m3 (1.875 * 0,147) bedraagt. De schuur, die in 2009 is afgebrand, mag ook meegerekend worden in de totale verharding van de huidige situatie. De schuur had een oppervlakte van ca. 680 m2. Als het dakoppervlak van de voormalige schuur meegeteld wordt, is er een watercompensatie van 176 m3 (1.195 m3 * 0,147). Binnen het plangebied worden twee nieuwe poelen aangelegd die zodanig gedimensioneerd worden dat er minimaal 176 m3 wordt gecompenseerd en mogelijk 276 m3. Dit wordt nader uitgewerkt. De bestaande poel wordt niet uitgebreid. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Afvoer DWA Inzameling huishoudelijk afvalwater vindt plaats middels een vrijvervalstelsel. Afvalwater loost in een rioolgemaal welke het water verpompt naar het vrijverval stelsel in Klein Frankrijk. Onderzocht wordt nog of het ook mogelijk is om het gehele stelsel onder vrijverval te laten lozen in het stelsel van Klein Frankrijk. Het rioolgemaal komt dan te vervallen. In beide gevallen vindt afvoer plaats naar het bestaande stelsel in Klein Frankrijk. Afvoer HWA Inzameling hemelwater middels een vrijvervalstelsel. Hemelwater loost via het stelsel in de vijvers welke binnen het gebied aanwezig zijn. Indien de vijvers vol zijn, dan wordt het hemelwater via een overstort geloost op omliggende watergangen. Het plan is zo ontworpen, dat bij hevige regenval, het hemelwater oppervlakkig af kan stromen naar de vijvers of rondom gelegen watergangen. De vijvers worden dusdanig gedimensioneerd dat compensatie voor de toename in verhard oppervlak hier gecompenseerd wordt. Het plan heeft geen negatieve effecten op de waterhuishouding. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. | De ontwikkeling voorziet niet in het onttrekken van grondwater. De ontwikkeling veroorzaakt evenmin mogelijke grondwateroverlast. |
Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. | Er zal geen gebruik worden gemaakt van uitloogbare materialen. Er zijn (daardoor) geen nadelige gevolgen voor de waterkwaliteit te verwachten. |
Volksgezondheid Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | Binnen het plangebied is een sloot aanwezig en een vijver/poel. De vijver/poel betreft een ondiepe laagte die is volgelopen met water. Tussen de sloot en de nieuw te realiseren woningen wordt een rij wilgen aangeplant en een afrastering gemaakt van schapengaas. Hiermee wordt het risico op verdrinkingsgevaar geminimaliseerd. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | In het kader van de quickscan Wet natuurbeschermin g is in de vijver in het plangebied ter inventarisatie een aquatische bemonstering uitgevoerd. Tijdens de bemonstering met steeknetten is geen aquatische fauna aangetroffen in de vijver. De aanwezigheid van (strikt) beschermde soorten vissen en weekdieren kan overigens, op basis van verspreidingsgegevens en de habitateisen van deze soorten, worden uitgesloten. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | De sloten zijn bereikbaar vanaf het eigen perceel en omliggende percelen. De wilgen zijn geplant op enige afstand van elkaar waardoor de sloot bereikbaar is ten behoeve van onderhoud. Ter plaatse van het parkeerterrein wordt de zijde aan de watergang open gehouden als schouwstrook. |
Anderer belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | In het plangebied zijn geen gronden van het waterschap gelegen. |
Wegen in beheer bij het waterschap (alleen invullen voor zover van toepassing) * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? *na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd). | In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen gelegen die in beheer zijn bij het waterschap |
4.13 Milieu Effect Rapportage
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. is de volgende activiteit opgenomen: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (D.11.2). De bijbehorende drempelwaarde is: a) een oppervlakte van 100 hectare of meer, b) een aaneengesloten gebied en 2000 woningen of meer, of c) 200.000 m² bedrijfsvloeroppervlakte of meer. Activiteit D11.2 is van toepassing. De gewenste ontwikkeling valt ver onder de bijbehorende drempelwaarden. Een vormvrije m.e.r-beoordeling is noodzakelijk. Hiervoor is een aanmeldnotitie opgesteld (Bijlage 11). Op basis van deze notitie (en voorgaande paragrafen) is gebleken dat het gewenste plan niet leidt tot belangrijke nadelige milieugevolgen
4.14 Conclusie
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Dit plan voorziet in het realiseren van 34 appartementen en betreft een 'aangewezen' bouwplan, zoals dat hiervoor is benoemd. De gemeente Goes sluit met de initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst waarin onder andere het kostenverhaal is geregeld. De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook eventuele planschade wordt op de initiatiefnemer verhaald. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Voor het verkrijgen van de noodzakelijke omgevingsvergunning(en) zullen de gebruikelijke leges in rekening worden gebracht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is voor dit plan van toepassing. In het kader van dit bestuurlijke vooroverleg is het plan in ieder geval toegezonden aan de provincie, het waterschap en de veiligheidsregio.
Het Waterschap Scheldestromen en de Veiligheidsregio hebben een reactie op het bestemmingsplan ingediend. Beide reacties hebben niet geleid tot aanpassingen van het bestemmingsplan.
Ter inzage legging ontwerpbestemmingsplan
Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 Wro in combinatie met afdeling 3.4 Awb wordt een ontwerpbestemmingsplan, na voorafgaande bekendmaking, gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Een ieder is dan in de gelegenheid zijn of haar zienswijze mondeling of schriftelijk kenbaar te maken bij de gemeenteraad. Vaststelling van het bestemmingsplan, al dan niet in gewijzigde vorm, gebeurt met inachtneming van de ingediende zienswijzen.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 december 2023 tot en met 8 februari 2024 ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend (zie Bijlage 12). De zienswijzen geven geen aanleiding tot aanpassingen van het bestemmingsplan. Er zijn wel ambtshalve wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd (zie Bijlage 12).
Bijlage 1 Inrichtingstekening
Bijlage 1 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 1 Archeologisch onderzoek
Bijlage 2 Samenvatting Historisch Bewoningsoverzicht
Bijlage 2 Samenvatting Historisch Bewoningsoverzicht
Bijlage 3 Bouwhistorische Verkenning
Bijlage 3 Bouwhistorische verkenning
Bijlage 4 Boombeoordeling
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 5 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 6 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 6 Aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 7 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 7 Akoestisch onderzoek
Bijlage 8 Stikstofberekening
Bijlage 9 Quickscan Wet Natuurbescherming
Bijlage 9 Quickscan Wet natuurbescherming
Bijlage 10 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten Inclusief Protocol
Bijlage 10 Onderzoek Ontplofbare Oorlogsresten inclusief protocol
Bijlage 11 Aanmeldnotitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 11 Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling