KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Wonen
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Opzet
Hoofdstuk 2 Beleidskaders
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Inventarisatie En Analyse
3.1 Historie Plangebied
3.2 Bestaande Situatie Plangebied
Hoofdstuk 4 Visie Op Het Plangebied
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Bodem
5.2 Water
5.3 Geluidhinder
5.4 Archeologie En Cultuurhistorie
5.5 Ecologie
5.6 Stikstofdepositie
5.7 Luchtkwaliteit
5.8 Bedrijven En Milieuzonering
5.9 Externe Veiligheid
5.10 Verkeer En Parkeren
5.11 M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Wettelijk Kader
6.2 Planvorm
6.3 Toelichting Op De Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Inleiding
7.2 Handhaving Bestemmingsplannen
7.3 Handhavingsbeleid
7.4 Opleggen Sancties
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
8.1 Financiële Haalbaarheid
8.2 Kostenverhaal
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Toetsing
9.1 Zienswijzen
9.2 Beroep

Noordelijk plandeel Goes-West fase1-2-3

Bestemmingsplan - gemeente Goes

Vastgesteld op 24-04-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Goes-West, Noordelijk plandeel' met identificatienummer NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99 van de gemeente Goes;

1.2 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit

een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, die in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend is en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, bed & breakfast daaronder begrepen, waarbij de woning haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. ten hoogste 40% van de netto vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken gezamenlijk, met een maximum van 40 m2, mag ten behoeve van beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in gebruik zijn;
  2. b. het gebruik leidt niet tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  3. c. de uitoefening van detailhandel is niet toegestaan, tenzij de detailhandel een ondergeschikte nevenactiviteit is in verband met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, dan wel de verkoop van goederen uitsluitend via internet plaatsvindt en ter plaatse opgeslagen goederen slechts op afspraak kunnen worden afgehaald, waarbij geen sprake is van een voor het publiek toegankelijke winkel- of uitstallingsruimte;

1.6 Antennemast

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;

1.7 Archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen direct onder het aardoppervlak;

1.8 Architectonische waarde

de aan een gebouw toegekende waarde, gekenmerkt door de opbouw en/of indeling van de buitengevel, de dakopbouw en het materiaal en/of kleurgebruik, eventueel in samenhang met de omgeving;

1.9 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 Bed & breakfast

een kleinschalige overnachtingsaccommodatie in of bij een woning, gericht op het aanbieden van een toeristisch en kortdurend recreatief verblijf met het serveren van ontbijt;

1.11 Bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen en aantallen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.12 Bestaand kamerverhuurpand

een kamerverhuurpand dat voor 2 mei 2018 (het tijdstip van inwerkingtreding van het Voorbereidingsbesluit omzetten woning naar onzelfstandige bewoning) onzelfstandig wordt bewoond en waarvan dit gebruik niet voor een periode langer dan een jaar is onderbroken;

1.13 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.14 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.15 Bevi-inrichting

een bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.16 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.17 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.18 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 Bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.20 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;

1.22 Bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk, met een dak;

1.23 Cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.24 Deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening;

1.25 Erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.26 Flora- en fauna-activiteit

activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten;

1.27 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 Gevellijn

een denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de gevel van een bouwwerk tot aan de perceelsgrenzen;

1.29 Hoofdgebouw

gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.30 Huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die in een vast verband samenleven en duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Het voeren van een huishouding gaat derhalve de enkele wil om gezamenlijk te wonen te boven en heeft de intentie in zich om langdurig samen te blijven;

1.31 Kamerverhuur

de verhuur van een (deel van een) woning, anders dan door een zorginstelling, via kameruitgifte aan personen die geen gezamenlijk huishouden vormen, waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

1.32 Kamerverhuurpand

een pand dat wordt gebruikt ten behoeve van kamerverhuur en waarin zich meerdere onzelfstandige woonruimtes bevinden;

1.33 Landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur;

1.34 Maatvoeringsgrens

de grens van een maatvoeringsvlak;

1.35 Maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.36 Natuurwetenschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.37 Nutsvoorziening

een voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals een transformatorhuisje, schakelhuisje, duiker of gemaalgebouwtje;

1.38 Onzelfstandige woonruimte

een woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

1.39 Overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak;

1.40 Passend in het straat- en bebouwingsbeeld

  1. a. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
  2. b. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;
  3. c. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
  4. d. de cultuurhistorische samenhang in de omgeving;

1.41 Peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang);
  2. b. bij ligging in het water: de gemiddelde hoogte van de aangrenzende oevers;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van onderhavig bestemmingsplan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.42 Seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.43 Voorgevelrooilijn

een denkbeeldige dan wel op de verbeelding aangegeven lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.44 Voorgevel van een hoofdgebouw

het naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

1.45 Webshop

de bedrijfsmatige verkoop van goederen uitsluitend via internet, waarbij ter plaatse:

  1. a. verkoop en betaling van goederen plaatsvindt;
  2. b. uitsluitend een voor het publiek toegankelijke afhaalruimte en beperkte showroom aanwezig is, waarbij sprake is van ondergeschikte detailhandel;

1.46 Woning

een complex van ruimtes, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij het toepassen van deze regels gelden de volgende aanwijzingen:

2.1 Afstanden

afstanden van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 Bebouwd oppervlak

het bebouwd oppervlak van een bouwperceel of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen bouwwerken bij elkaar op te tellen;

2.3 Bebouwingspercentage

het bebouwingspercentage wordt berekend door het bebouwd oppervlak te delen door de oppervlakte van het bouwperceel of de oppervlakte van het maatvoeringsvlak waar het percentage is ingeschreven;

2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk

de bouwhoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een bouwwerk, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 Breedte en diepte van een gebouw of ander bouwwerk

de breedte en diepte worden gemeten tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren;

2.6 Dakhelling

de dakhelling wordt gemeten langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 Goothoogte van een bouwwerk

de goothoogte van een bouwwerk wordt gemeten vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 Inhoud van een bouwwerk

de inhoud van een bouwwerk wordt gemeten tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.9 Oppervlakte van een bouwwerk

de oppervlakte van een bouwwerk wordt gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.10 Vloeroppervlakte

de vloeroppervlakte (gebruiksoppervlakte) wordt gemeten volgens NEN 2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. plantsoenen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, beplanting, parken, bermstroken en bermsloten;
  2. b. waterpartijen, watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  3. c. (voet- en fiets)paden, bruggen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en geluidwerende voorzieningen;
  4. d. voorwerpen van beeldende kunst en gedenktekens.

3.2 Bouwregels

Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  1. a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.3 Nadere eisen

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het in gebruik nemen van onbebouwde gronden ten behoeve van opslagdoeleinden is niet toegestaan, tenzij het betreft de opslag van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normale onderhoudswerkzaamheden dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, bruggen, straten en paden;
  2. b. bij deze doeleinden behorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, groen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, afvalverzamelvoorzieningen, voorwerpen van beeldende kunst en gedenktekens.

4.2 Bouwregels

Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  1. a. niet voor bewoning bestemde gebouwen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.3 Nadere eisen

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. het in gebruik nemen van onbebouwde gronden ten behoeve van opslagdoeleinden is niet toegestaan, tenzij het betreft de opslag van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normale onderhoudswerkzaamheden dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

Artikel 5 Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de huisvesting van personen in een woning;
  2. b. aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
  3. c. parkeervoorzieningen, tuinen, erven, paden, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

5.2 Bouwregels

Op de gronden mogen, met in achtneming van de op de verbeelding aangegeven aanduidingen, de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  1. a. hoofdgebouwen;
  2. b. bijbehorende bouwwerken;
  3. c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.3 Nadere eisen

5.4 Afwijken van de bouwregels

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn primair bestemd voor het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied en van de ter plaatse aanwezige vindplaatsen, voor zover niet beschermd van rijkswege.

6.2 Bouwregels

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Bestaande maten

  1. a. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a. en b. uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.

8.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van de verbeelding en hoofdstuk 2 uitsluitend worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende reclameborden, stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, erkers, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt, met dien verstande dat reclameborden ook bestemmingsgrenzen mogen overschrijden.

8.3 Parkeergelegenheid en laad- en losruimte

Bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit geldt in het geval van de nieuwbouw van een hoofdgebouw de regel dat voldoende parkeergelegenheid voor auto's wordt gerealiseerd, alsook, indien de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, voldoende ruimte voor het laden en lossen van goederen, met dien verstande dat:

  1. a. voldoende parkeergelegenheid betekent dat wordt voldaan aan de normen in het ‘Parkeerbeleidsplan 2009 - 2020' (vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 18 februari 2010), of, indien dit document gedurende de planperiode wordt gewijzigd, aan de normen die in deze wijziging worden opgenomen;
  2. b. indien het bedoelde onder a. onvoldoende uitsluitsel geeft over het te realiseren aantal parkeerplaatsen, de parkeerkencijfers van het CROW worden toegepast;
  3. c. parkeergelegenheid en laad- en losruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.

8.4 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Verbodsbepalingen

Het is verboden de in de dit plan begrepen gronden, gebouwen en bouwwerken te gebruiken, te doen of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de in dit plan aan de grond gegeven bestemming.

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. recreatieve verhuur van (delen van) woningen, anders dan als bed & breakfastaccommodatie in de vorm van een aan huis gebonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  2. b. het gebruiken, te doen of te laten gebruiken van gronden voor de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf en raam- en straatprostitutie;
  3. c. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
    1. 1. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
    2. 2. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen.

9.2 Voorwaardelijke verplichting sloop- en bouwwerkzaamheden

Het uitvoeren van sloop- en bouwwerkzaamheden ten behoeve van de planontwikkeling is uitsluitend toegestaan indien:

  1. a. aan de hand van een ecologisch onderzoek kan worden aangetoond dat deze werkzaamheden niet leiden tot vergunningplichtige flora- en fauna-activiteiten, zoals bedoeld in artikelen 11.37, 11.46 en 11.54 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal); of
  2. b. op grond van paragraaf 8.6.2. van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) door de provincie Zeeland een omgevingsvergunning flora en fauna is verleend ten behoeve van het uitvoeren van flora- en fauna-activiteiten.

Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels

10.1 Afwijkingsbevoegheid

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

11.2 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gedaan;
  2. b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%;
  3. c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: regels van het bestemmingsplan 'Goes-West, Noordelijk plandeel'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de woonwijk Goes-West zijn veel verouderde woningen aanwezig die niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd. Ook de inrichting, uitstraling en gebruiksmogelijkheden van de openbare ruimte vraagt om veel verbeteringen. Een integrale aanpak is nodig om de wijk weer toekomst- en klimaatbestendig te kunnen maken. De gemeente Goes heeft daarom in 2006 het Masterplan Goes-West vastgesteld. Hierin is de herstructureringsopgave van Goes-West vastgelegd, die erop is gericht om de wijk binnen een periode van circa 30 jaar weer eigentijds te maken.

In het masterplan is de Goes-West verdeeld in verschillende deelgebieden. Voor het noordelijk plandeel van Goes-West is het voornemen om de herstructurering gefaseerd in vier fasen uit te voeren. Voorliggende ruimtelijke motivering is van toepassing op de eerste drie fasen van de herstructurering van het noordelijk plandeel. De vierde fase zal in een later stadium worden uitgewerkt en maakt daarom geen deel uit van dit bestemmingsplan.

Voor de eerste drie fasen van de herstructurering van het noordelijk plandeel is gekozen om door middel van sloop en nieuwbouw de wijk te vernieuwen en tevens opnieuw in te richten. De gemeente Goes werkt hierin nauw samen met de woningcorporatie Beveland Wonen, die eigenaar is van de hier aanwezige 154 huurwoningen.

De beoogde herstructurering van het plangebied is niet mogelijk te maken binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan 'Goes West'. Om de ontwikkelingen mogelijk te maken is met de gemeente Goes overeengekomen om een nieuw bestemmingsplan op te stellen voor het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0001.jpg"

Figuur 1.1 Fasering Noordelijk plandeel Goes-West

1.2 Plangebied

Goes-West is gelegen ten westen van de binnenstad van Goes. Dit plan is van toepassing op de eerste drie (van de vier) fasen van de herstructureringsopgave van het noordelijk plandeel van Goes-West. Het plangebied bestaat uit de woonpercelen en openbare ruimte die grofweg zijn gelegen tussen de Couwervestraat, Eversenlaan, Jacob Catsstraat en de Joost de Moorstraat. Specifiek gaat het om de 154 huurwoningen van woningcorporatie Beveland Wonen met de volgende adressen:

  • Couwervestraat 59 t/m 80;
  • Bankertstraat 1 t/m 47;
  • Joost de Moorstraat 2 t/m 31;
  • Jacob Catsstraat 2 t/m 38 (even); en
  • Evertsenstraat 18 t/m 96 (even).

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0002.jpg"

Figuur 1.2 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend Bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan 'Goes West' van toepassing. Dit bestemmingsplan is is op 21 maart 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Goes.

De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, voorzieningen ten behoeve van het wonen en aan-huis-gebonden beroepen. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn verschillende bouwvlakken met de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' opgenomen. Hier mogen uitsluitend minimaal 3 aaneengebouwde woningen worden gebouwd. Op de bouwvlakken zijn verschillende maatvoeringen opgenomen voor de maximum bouw- en goothoogtes van de woningen.

De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn bestemd voor wegen, straten en paden en bij deze doeleinden behorende voorzieningen. Hier mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Ten behoeve van het behoud van het ter plaatse aanwezige archeologisch waardevol gebied, is over het gehele bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' van toepassing. Op deze gronden geldt dat bij bouwwerkzaamheden waarbij de grondverstoring plaatsvindt over een oppervlakte van meer dan 250 m2 en dieper dan 40 cm, met een archeologisch rapport aangetoond moet worden dat er geen archeologische waarden worden geschaad door de werkzaamheden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Goes West' (plangebied is rood omlijnd)

Toetsing bestemmingsplan

Het voorgenomen plan beoogd de herstructurering van het noordelijk plandeel (fase 1 t/m 3) van de wijk Goes-West. Hierbij worden de 154 bestaande woningen binnen het plangebied gesloopt en vervangen door 148 nieuwe woningen. De beoogde nieuwe stedenbouwkundige opzet van het plangebied en de situering van de nieuwe woningen wijken af van de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden die in het geldende bestemmingsplan zijn opgenomen.

Om de beoogde herstructurering mogelijk te maken is besloten om voor het plangebied een nieuw bestemmingsplan in procedure te brengen.

1.4 Opzet

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding (plankaart). De regels en de verbeelding vormen tezamen het juridische bindende gedeelte van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van het bestemmingsplan uiteengezet. Hoofdstuk 2 gaat in op het ruimtelijk beleid dat op de voorgestane ontwikkeling van toepassing is. Hoofdstuk 3 beschrijft de bestaande situatie en hoofdstuk 4 bevat de visie op het plangebied. De sectorale aspecten worden behandeld in hoofdstuk 5 en in hoofdstuk 6 wordt de juridische vorm van het bestemmingsplan beschreven. Hoofdstuk 7 beschrijft de handhavingsmogelijkheden op basis van het bestemmingsplan. De economische uitvoerbaarheid is in hoofdstuk 8 aangeduid en tot slot wordt in hoofdstuk 9 de maatschappelijke toetsing en overleg van de beoogde ontwikkeling behandeld.

Hoofdstuk 2 Beleidskaders

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt dient rekening te worden gehouden met het ruimtelijke beleid van hogere overheden. Hieronder wordt het initiatief getoetst aan de relevante beleidsstukken met betrekking tot de fysieke leefomgeving van zowel het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die er zijn. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op onze leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave.

Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers.

De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden om te bouwen aan een mooier en sterker Nederland.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  1. 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  2. 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  3. 3. Sterke en gezonden steden en regio's
  4. 4. Toekomstig bestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Beoordeling en conclusie

Bovenstaand rijksbeleid is niet van directe invloed op onderhavige ontwikkeling. Het plan draagt wel bij aan het toekomstbestendig maken van de wijk en voorziet in de woonbehoeftes van de huidige en toekomstige generatie van inwoners. De inhoudelijke keuzes en afweging ligt bij de gemeente. Zij zullen daarbij uiteraard de richtlijnen en vier prioriteiten van het Rijk als leidraad gebruiken.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn bepalingen opgenomen ter bescherming van nationale belangen, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, de uitoefening van defensietaken en bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen et cetera. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte. een aantal onderwerpen is geregeld in de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro).

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0004.jpg"

Figuur 2.1 Weergave radarverstoringsgebieden, Rarro 1 december 2020

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen het radarverstoringsgebied behorende bij het radarstation Wemeldinge. Binnen dit gebied dient rekening te worden gehouden met de functionele bruikbaarheid van het radarstation. Rondom radarstations mogen geen bestemmingen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvarabare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar.

De maximale hoogte van bouwwerken in een radarverstoringsgebied wordt bepaald door elke denkbeeldige rechte lijn die wordt getrokken vanaf een punt op de top van de radarantenne (radarstation Wemeldinge meter 30 +NAP), oplopend met 0,25 graden tot een punt gelegen 15 kilometer vanaf voornoemde radarantenne.

In het kader van de Omgevingswet, die per 1 januari 2024 in werking treedt, zal de bescherming van de radarverstoringsgebieden worden vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). In de tabel van bijlage XIV, onder E van het Bkl is de volgende rekenregel opgenomen voor de maximale bouwhoogte van een bouwwerk binnen een straal van 15 km rondom een radarstation:

de hoogte van de antenne, vermeerderd met 0,004363 keer de afstand van de locatie waar het bouwwerk wordt toegelaten tot de locatie van de radar.

De afstand tussen het plangebied en de antenne van het radarstation bedraagt circa 9,5 kilometer. Uitgaande van de bovenstaande rekenregel mogen binnen het plangebied geen bouwwerken worden gebouwd die hoger zijn dan 71,5 +NAP om het radarbeeld niet te kunnen verstoren. Het plangebied is gelegen op circa 0 meter +NAP.

Conclusie

De beoogde nieuwbouwwoningen die met dit plan mogelijk worden gemaakt zullen de maximaal toegestane bouwhoogte ten aanzien van radarstations niet overschrijden. Het plan zal dan ook niet leiden tot verstoringen van het radarbeeld.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is artikel 3.1.6 toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro); dit artikel bevat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (kortweg: Ladder). De Ladder is een instructieregel die verplicht is voor ruimtelijke plannen waarbij een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het doel van de Ladder is het nastreven van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand. Dit betekent dat de behoefte aan deze nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden aangetoond én dat voor ontwikkelingen buiten het bestaand stedelijk gebied gemotiveerd moet worden waarom deze niet binnen het bestaand stedelijk gebied kunnen worden ontwikkeld.

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de Ladder worden overgenomen in artikel 5.129g van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Bij toepassing van de Laddertoets dient antwoord gegeven te worden op de vragen in de onderstaande vragenlijst. De vragenlijst van de Laddertoets dient doorlopen te worden totdat een vraag met 'nee' beantwoord kan worden.

  1. 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  2. 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  3. 3. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  4. 4. Is de voorgenomen ontwikkeling gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied?
  5. 5. Is het mogelijk om de voorgenomen ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied te realiseren?

Beoordeling

De sloop en vervangende nieuwbouw betreft een herstructureringsproject gelegen in bestaand bebouwd gebied. Hiermee is de ontwikkeling aan te merken als een inbreidingsproject. Bruto bedraagt de nieuwbouw 148 woningen, netto worden er 6 woningen aan de woningvoorraad onttrokken.

In de regionale woningmarktafspraken (mei 2020) en de Zeeuwse Woondeal (maart 2023) is de kwantitatieve woningbehoefte vastgesteld. Uitgaande van de recente Zeeuwse Woondeal gaat het om een behoefte van 2.735 woningen voor de periode 2022 tot en met 2030. Daarin is ook aangegeven dat de harde plancapaciteit in deze periode 915 woningen bedraagt. Tot en met november is er voor zo'n 30 woningen aan harde plancapaciteit toegevoegd en zijn ruim 260 woningen in procedure. Daarmee bedraagt de ladderruimte op basis van de recente Woondeal 1.530 woningen; deze ladderruimte is ruim voldoende voor de fase 1 tot en met 3 van het Noordelijk plandeel Goes-West met 148 woningen (bruto). Inclusief sloop worden er in totaal 6 woningen aan de woningvoorraad onttrokken (netto).

Conclusie

Op basis van de bovenstaande beoordeling is de voorgenomen herstructurering van het plangebied niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een verdere verantwoording aan de Ladder is daarom niet nodig.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Zeeuwse Omgevingsvisie 2021

Provinciale Staten van Zeeland hebben op 12 november 2021 de Zeeuwse Omgevingsvisie vastgesteld. De Zeeuwse Omgevingsvisie is een strategische langetermijnvisie voor Zeeland en beschrijft de volle breedte van de leefomgeving en alle andere onderwerpen die van belang zijn voor de toekomst van Zeeland. De visie voldoet aan de vereisten die de Omgevingswet stelt aan een Omgevingsvisie.

De Zeeuwse ambities zijn:

  • Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland.
  • Balans in de grote wateren en het landelijk gebied.
  • Een duurzame en innovatieve economie.
  • Klimaatbestendig en CO2-neutraal Zeeland.

Deze vier Zeeuwse ambities vragen om een goede afweging van keuzes, zowel op regionaal als op lokaal niveau. De drie afwegingsprincipes die het Rijk daarvoor heeft bedacht (zie paragraaf 2.1.1) zijn in de Zeeuwse Omgevingsvisie vertaald naar vier afwegingsfactoren. Deze zijn nodig om een zorgvuldige afweging te kunnen maken bij concrete initiatieven en activiteiten in Zeeland. Deze afwegingsfactoren zijn:

  • Doe meer met minder grond.
  • Werk samen en deel kosten en baten.
  • Maak gebruik van de Zeeuwse kernkwaliteiten.
  • Denk aan de toekomst en aan de rest van de wereld.

De vier ambities zijn algemene strategische ambities met 2050 als horizon. Deze moeten ook richting geven aan beleidsdoelstellingen voor de kortere termijn (2030). In de Omgevingsvisie Zeeland is dan ook het beleid voor de periode tot 2030 vormgegeven.

Dit beleid is onderverdeeld in doelen voor 2030, de huidige situatie, acties voor de periode tot 2030 én afwegingsfactoren voor de uitvoering. Er zijn 27 thema's (bouwstenen) uitgewerkt waarbij het beleid voor de komende 10 jaar is weergegeven en waarvoor instrumenten, waaronder de Zeeuwse Omgevingsverordening, kunnen worden ingezet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0005.png"

Figuur 2.2 Ambities en bouwstenen (bron: Zeeuwse omgevingsvisie deel A)

Toetsing en conclusie

Kijkend naar het onderhavige plan sluit deze het meest aan bij de bouwstenen zoals genoemd onder de ambitie 'Uitstekend wonen, werken en leven in Zeeland'.

Bij inrichting en ordening van de ruimte wordt gestuurd op bundeling van functies voor het uitlokken van gezond gedrag, duurzaamheid en veiligheid. Hierbij wordt het volgende aangegeven: Herbestemming en herstructureringsopgaven bieden kansen om de omgeving zo in te richten dat de fysieke veiligheid wordt vergroot en gezond gedrag wordt bevorderd.

De inrichting en ordening van onze ruimte kan zorgen voor voldoende afstand tussen (kwetsbare) bewoners en risicobronnen, goede vluchtroutes, bereikbaarheid voor hulpverleners, maar ook bijdragen aan zelfredzaamheid en gezond gedrag (bewegen, ontmoeten, ontspannen, eten). Dit vraagt om nabijheid van functies en het veilig en aantrekkelijk en uitnodigend maken van onze buitenruimte, ook voor ouderen en mensen met een beperking. Door invulling van onderhavig plan wordt aangesloten bij de Zeeuwse ambities.

2.2.2 Omgevingsverordening Zeeland 2018

De Omgevingsverordening Zeeland 2018 heeft net als het Zeeuwse Omgevingsplan betrekking tot de fysieke leefomgeving van de provincie. Er zijn in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit projectgebied raken.

Ten aanzien van de functie wonen is in de omgevingsverordening het volgende opgenomen:

Artikel 2.7 Wonen:

In de toelichting bij een bestemmingsplan waarin een nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied wordt toegelaten wordt aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden. Nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied, die niet voldoen aan de in bijlage C bedoelde voorwaarden, worden in een bestemmingsplan niet toegelaten.

In bijlage C zijn drie mogelijkheden opgenomen:

  1. 1. Het benutten van bestaande bebouwing, rood voor rood;
  2. 2. Ruimte voor Ruimte;
  3. 3. Nieuwe bebouwing, rood voor groen.

Toetsing en conclusie

Met betrekking tot wonen richt de Omgevingsverordening Zeeland 2018 zich met name tot woningbouw in het landelijk gebied. De omgevingsverordening stelt geen voorwaarden aan woningbouw in bestaand stedelijk gebied. Onderhavig plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, de Omgevingsverordening Zeeland 2018 is daarom niet van invloed op dit initiatief.

2.3 Regionaal En Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Regionale Woningmarktafspraken

De vijf Bevelandse gemeenten hebben regionale woningmarktafspraken opgesteld en opgenomen in de 'Woningmarktafspraken De Bevelanden 2020 - 2030' (mei 2020). In dit document zijn de volgende uitgangspunten opgenomen:

Algemeen

  • Niet méér bouwen dan de behoefte;
  • Uitsluitend producten die echt iets toevoegen; goede producten op goede plekken;
  • Lokaal maatwerk, aansluiten bij DNA van de plek;
  • Flexibiliteit in de plannen;
  • Onderling bespreken en afstemmen aan de voorkant.

Ruimtelijk

  • Hoge dichtheid in de kernen, lage in het landschap;
  • In principe binnen de kernen, bij voorzieningen;
  • Inbreiden voor uitbreiden;
  • Vooral focus op kleine huishoudens in stad en dragende kernen;
  • Inzetten op "mooie woondorpen".

Programmatisch

  • Duurzaam, extra energiebesparende maatregelen;
  • Levensloop- en toekomstbestendig;
  • Aandacht voor groen en water;
  • Omvang voorraad sociale huurwoningen gelijk;
  • Extra middenhuurwoningen;
  • Meer hoogwaardige grondgebonden nultreden en semipermanente woningen.

Vanuit het afsprakenkader wordt ingezet op:

  • Realistische woningbouwproductie met ambitie.
  • Binnen het programma wordt ruimte gecreëerd om in te kunnen spelen op de behoefte uit de markt.
  • De juiste kwaliteit, Product Markt Combinaties en woonmilieus.
  • Er wordt gestreefd naar een optimale match tussen vraag en aanbod.

Toetsing en conclusie

Met de beoogde herstructurering van het noordelijk plandeel van Goes-West wordt ingespeeld op de behoefte aan een kwaliteitsverbetering van de sociale woningvoorraad. Het plan voorziet in de sloop van de 154 verouderde huurwoningen, waarvoor in de plaats 148 duurzame en toekomstbestendige woningen worden terug gebouwd. Een deel van de nieuwe woningen zullen daarbij ook geschikt zijn als levensloopbestendige woningen. Door het plangebied anders in te richten komt er daarnaast ook meer ruimte in de wijk beschikbaar voor groen.

De herstructurering van het noordelijk plandeel van Goes-West sluit daarmee aan bij de doelen die zijn vastgelegd in de regionale woningmarktafpraken. Daarnaast hebben het Rijk, de provincie en de Zeeuwse gemeenten de Zeeuwse Woondeal gesloten (maart 2023). In deze afspraken zijn de ambities en doelen vastgelegd voor de opgaven voor de bouw en de versnelling van woningbouw, sleutelprojecten en herstructurering, betaalbaarheid (sociale- en middenhuurwoningen + 'goedkope' koopwoningen), de bouw van voor senioren geschikte woningen en de huisvesting van aandachtsgroepen. Concreet is in de afspraken voor de periode 2022 tot en met 2030 opgenomen:

  • Een woningbehoefte van 2.735 woningen;
  • De ambitie om 1/3 deel van de woningen te bouwen in de categorie sociale huur (875 woningen) en 1/3 deel van de woningen in de categorie betaalbaar bestaande uit middenhuurwoningen met een maandhuur tot € 1.000 en/of koopwoningen met een maximale koopprijs van € 355.000 (900 woningen);
  • De behoefte aan voor senioren geschikte woningen: 510 nultredenwoningen en 200 geclusterde woningen.

2.3.2 Regionale woonvisie

Met de Regionale Woonvisie De Bevelanden 2019 - 2023 beogen de vijf Bevelandse gemeenten inzicht te geven in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van het wonen (oktober 2019). De visie is een parapluvisie voor verdere uitwerking in lokaal beleid.

De Regionale Woonvisie bevat de volgende missie: 'Wij willen een aantrekkelijke regio zijn waar men graag woont, met een regionaal passend, duurzaam en toekomstbestendig woningaanbod'.

Vanuit deze missie zijn de volgende vijf ambities geformuleerd:

  1. 1. De Bevelanden zet in op een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad: De Bevelanden heeft forse ambities op het gebied van duurzaamheid. In de woningvoorraad kan nog veel energie bespaard worden.
  1. 2. De Bevelanden voor iedereen: De regio De Bevelanden wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine en grote huishoudens, met en zonder ondersteuning, permanent en tijdelijk.
  1. 3. De Bevelanden zet alleen in op nieuwbouw die echt iets toevoegt: De Bevelanden streeft naar evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionale woningbouwprogramma.
  1. 4. De Bevelanden benut het bestaande: De Bevelanden streeft naar een toekomstbestendige woningvoorraad. Dit betekent continu investeren in onderhoud, aanpasbaarheid en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad. Naast de focus op vastgoed zal er ook aandacht moeten zijn voor de aanpak van sociale problematiek en de kwaliteit van de openbare ruimte.
  1. 5. De Bevelanden zorgt: Regio De Bevelanden wil een zorgzame regio zijn, waar vraag en aanbod naar wonen met zorg in balans zijn, ook voor de meest kwetsbare groepen. Hierbij ziet de regio kansen voor innovatieve vormen van wonen met zorg die de diversiteit aan woonmilieus voor regionale woningmarkt als geheel zullen vergroten.

Toetsing en conclusie

Met de beoogde herstructurering vindt er een kwaliteitsverbetering plaats binnen de sociale woningvoorraad en de woonomgeving van het noordelijk plandeel van Goes-West. De ontwikkeling is daarmee in overeenstemming van met de regionale woonvisie.

2.3.3 Structuurvisie Goes2040

In juni 2012 heeft de gemeente Goes de Structuurvisie Goes2040 vastgesteld. In de structuurvisie zijn het beleid en de verwachte ontwikkelingen met een ruimtelijke relevantie weergegeven. Denk bijvoorbeeld aan wonen, werken en verkeer. Daarnaast is een aantal uitgangspunten opgenomen over zorg, welzijn, onderwijs en cultuur. In de structuurvisie zijn geen specifieke uitgangspunten opgenomen die betrekking hebben op dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0006.jpg"

Figuur 2.3 Uitsnede structuurvisie Goes2040 (locatie Goes-West aangeduid met een rode 'X')

Toetsing en conclusie

Ten aanzien van wonen wordt er in de structuurvisie beschreven dat de gemeente Goes streeft naar kwalitatief hoogwaardige woonmilieus voor alle leeftijdsgroepen. Daarbij gaat het niet alleen om de juiste woning, toegesneden op de huidige en toekomstige gebruiker maar ook om de kwaliteit van de woonomgeving. Waar mogelijk wordt gestreefd naar energieneutrale bestaande bouw en nieuwbouw. Steeds meer aandacht zal nodig zijn voor onderhoud en waar nodig verbetering of herstructurering van bestaand bebouwd gebied. In woongebieden wordt ook een beperkte mate van functiemenging voorgestaan, bijvoorbeeld met dienstverlening of lichte bedrijvigheid, indien deze met de beoogde woonkwaliteit kan worden gecombineerd.

De locatie van het plangebied is op de kaart van de structuurvisie aangeduid als 'herstructurering wonen'. In 2008 is gestart met de herstructurering van Goes-West. Deze wijk wordt gekenmerkt door een huurwoningvoorraad die eenzijdig en in een aantal opzichten woontechnisch verouderd is. Ook aan de inrichting en het gebruik van het openbaar gebied kan veel worden verbeterd. Het doel van de vernieuwing van de wijk is het creëren van een wijk met een variëteit aan woningen voor gezinnen, alleenstaanden, ouderen en starters op de woningmarkt. Door een groenvoorziening als drager van de wijk te introduceren krijgt de openbare ruimte meer herkenbaarheid, bruikbaarheid en structuur en krijgt de wijk meer samenhang. In een gefaseerde aanpak die ongeveer tot 2030 loopt, zullen 485 verouderde woningen worden gesloopt en worden vervangen door in totaal 640 woningen.

De beoogde herontwikkeling van het noordelijk plandeel van Goes-West, die middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft een directe uitwerking van het gemeentelijke beleid zoals vastgelegd in de Structuurvisie2040.

2.3.4 Groenstructuurplan 2014-2024

In het Groenstructuurplan wordt de gemeentelijke visie op het openbaar groen beschreven. Er wordt gestreefd naar robuust en duurzaam groen, waarmee de hoofdgroenstructuren behouden blijven en versterkt worden. De juiste boom op de juiste plek is van belang, zodat deze kunnen uitgroeien tot volwassen exemplaren. hiermee wordt gestreefd naar het waarborgen en verhogen van de kwaliteit van de groene leefomgeving.

Groen is van wezenlijk belang voor de woon-, werk- en leefomgeving van de stad Goes en de dorpskernen. Mensen voelen zicht prettiger in een groene omgeving. Zeker als dit groen ook fysiek beleefd kan worden. Goes wil graag dat de bewoners Goes ervaren als een mooie, groene stad en gemeente waar het goed toeven is. Groen trekt mensen aan. Groen loont. Daarom wil de gemeente zich inzetten voor Groen met een positieve uitstraling waarbinnen het plezierig wonen, werken en recreëren is. Het Groenstructuurplan geeft aan vanuit welke visie er gewerkt wordt naar een fraaie en vooral duurzame groene inrichting van de woon- en werkomgeving. Het openbaar groen is er primair voor de bewoners, het groen moet gebruikt kunnen worden en men moet ervan kunnen genieten. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en herinrichtingen, zal aandacht voor behoud, verbetering of compensatie van bestaande groenvoorzieningen een belangrijk onderdeel vormen van het project.

Toetsing en conclusie

In de beoogde herstructurering krijgen de straten binnen het plangebied een groen beeld. Dit komt door het plaatsen van bomen in de hoven en het geven van voortuinen met groene erfafscheidingen aan de woningen. Daarnaast wordt in de wijk een langzaam-verkeersroute aangelegd met het centrum. Deze verbinding zal worden ingericht als een groene ruggengraat die van oost naar west door de wijk zal lopen. Binnen het plangebied is langs de Jacob Catsstraat een brede groene strook geprojecteerd die onderdeel uitmaakt van de groene ruggengraat. Dit gebied kan tevens worden ingericht als een park voor spelen en bewegen in de wijk.

2.3.5 Welstandsnota (mei 2016)

Het welstandsbeleid van de gemeente Goes is verwoord in de "Welstandsnota Goes". Het belangrijkste doel van het welstandsbeleid is het vormen van een toetsingskader voor welstand, waarmee de aanwezige ruimtelijke kwaliteiten behouden en versterkt kunnen worden. Hiervoor zijn een aantal beoordelingskaders opgesteld, waaronder enkele van gebiedsgerichte aard. Deze dienen altijd in samenhang met de gehele gebiedsomschrijving van het desbetreffende deelgebied waarop de omgevingsaanvraag van toepassing is te worden gehanteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0007.jpg"

Figuur 2.4 Uitsnede welstandsnota (plangebied is rood omlijnd)

Het plangebied is gelegen in een gebied dat is gekenmerkt door 'naoorlogse woningbouw'. Hier is het welstandstoezicht gericht op het handhaven van de basiskwaliteit. Bij deze gebieden wordt uitgegaan van de zogenaamde voor- en achterkant benadering. Het welstandstoezicht blijft beperkt tot die bouwwerken die vanaf het openbaar toegankelijke gebied zichtbaar zijn. Bouwwerken gesitueerd in een achtererfgebied en niet grenzend aan het openbaar gebied en/of op een niet naar de weg gekeerd dakvlak worden bij dit beleid niet onderworpen aan een preventieve welstandstoets.

Toetsing en conclusie

In voorliggende situatie is sprake van vervangende nieuwbouw. De beoogde nieuwe ligging en situering van de woningen binnen het plangebied zal op een aantal plaatsen afwijken van de bestaande situatie. Hierdoor kan meer ruimte worden gecreëerd voor groen en parkeervoorzieningen. Er is een beeldkwaliteitsplan voor deze ontwikkeling opgesteld. Deze is als bijlage 1 aan de ruimtelijke motivering toegevoegd. Na vaststelling van het beeldkwaliteitsplan zal deze integraal onderdeel uitmaken van de "Welstandsnota Goes". De details en uitstraling van de gebouwen zullen getoetst worden bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen.

Hoofdstuk 3 Inventarisatie En Analyse

3.1 Historie Plangebied

Het plangebied is gelegen in de wijk Goes-West ten westen van de binnenstad van Goes. De eerste straten van Goes-West, de Schengestraat, de Scheldestraat en de Couwervestraat, dateren uit de jaren '20 van de twintigste eeuw. Destijds, vlak na de Eerste Wereldoorlog, was er sprake van een groot tekort aan woningen. In deze periode van 1918 tot 1923 werden meer dan 250 woningen gebouwd. Na de realisatie van deze bouwplannen was er nog steeds sprake van woningnood. De binnenstad van Goes was volgebouwd, dus de gemeente was gedwongen om verder te bouwen buiten de Veste. Vanaf deze periode werden er in Goes-West van tijd tot tijd diverse kleine groepen woningen gebouwd tot aan 1940, toen de ontwikkeling van de wijk stagneerde vanwege de Tweede Wereldoorlog.

In de periode vlak na de Tweede Wereldoorlog was er opnieuw sprake van een groot woningtekort in Goes, die door de explosieve bevolkingsgroei nog verder zou oplopen. Om de woningnood op te lossen zijn er destijds verschillende woningbouwplannen in ontwikkeling gebracht. Op deze wijze zijn ook de straten en woningen die het huidige plangebied vormgeven ontstaan als naoorlogse woonwijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0008.jpg"

Figuur 3.1 Ontwikkeling Goes-West in de twintigste eeuw (bron: topotijdrijs.nl)

3.2 Bestaande Situatie Plangebied

Het plangebied bestaat uit de 154 huurwoningen van Beveland Wonen aan de Couwervestraat, Evertsenstraat, Jacob Catsstraat, Bankertstraat en de Joost de Moorstraat en de daartussen gelegen openbare ruimte.

De woningen zijn voornamelijk rijwoningen variërend van één tot twee bouwlagen met kap en zijn in eigendom van de woningcorporatie Beveland Wonen. In de bestaande situatie verkeren de woningen in een verouderde staat waardoor ze niet voldoen aan de huidige isolatienormen. Dit vertaald zich onder andere in hogere energierekeningen. Daarnaast voldoen de indelingen en afmetingen van de woonruimten binnen de woningen niet meer aan de huidige woonstandaard.

De openbare ruimte binnen het plangebied bestaat volledig uit de woonstraten en enkele parkeervoorzieningen. In het openbaar gebied zijn zeer weinig bomen of andere openbare groenvoorzieningen aanwezig die kwaliteit toevoegen. Doordat het openbaar gebied nagenoeg volledig is verhard, is het plangebied ook niet klimaatbestendig. Er zijn geen voorzieningen aanwezig die bij zware regenbuien het hemelwater kunnen opvangen waardoor de rioleringen kunnen overlopen en het water op straat komt te staan. Het verharde openbaar gebied en de dicht op elkaar staande bebouwing hebben op warme zomerdagen tevens een negatief effect op de mate waarin hittestress voorkomt.

Het plangebied is in de bestaande situatie niet toekomst- en klimaatbestendig. Een integrale aanpak van de problematiek is noodzakelijk om het woon- en leefklimaat binnen het plangebied te kunnen waarborgen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0009.jpg"

Figuur 3.2 Foto bestaande woningen aan de Bankertstraat

Hoofdstuk 4 Visie Op Het Plangebied

Om de huidige problematiek van het plangebied aan te pakken zijn Beveland Wonen en de gemeente Goes het initiatief gestart om de wijk te vernieuwen en tevens opnieuw in te richten. De herstructureringsopgave van het plangebied zal worden uitgevoerd in drie fasen, die elkaar zullen opvolgen. Hierbij zullen alle 154 huurwoningen van Beveland Wonen die binnen het plangebied aanwezig zijn worden gesloopt. Door het plangebied opnieuw in te richten kan efficiënter met de beschikbare ruimte worden omgegaan. Hierdoor kunnen er binnen het plangebied 148 nieuwe huurwoningen worden gebouwd en komt meer ruimte beschikbaar voor het aanleggen van openbaar groen en voldoende parkeervoorzieningen.

Voor de beoogde nieuwe situatie van het plangebied is door de gemeente Goes en Beveland Wonen een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan biedt kaders voor een goede samenhang en afstemming tussen het stedenbouwkundige plan, de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte. Het beeldkwaliteitsplan is als Bijlage1 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke motivering.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0010.jpg"

Figuur 4.1

Het plangebied zal in de beoogde situatie een tuindorpachtig karakter krijgen. Bij de herstructurering van het plangebied zijn de bestaande straten als uitgangspunt genomen. De bestaande ondergrondse infrastructuur kan zodoende voor een groot deel gehandhaafd blijven. De nieuwe woningen worden uitgevoerd als grondgebonden tussenwoningen van één tot twee bouwlagen met een variatie aan verschillende kapvormen.

De woonblokken zullen bestaan uit vier tot maximaal negen woningen en worden op zodanige wijze gesitueerd dat in de daartussen gelegen ruimten binnenhoven ontstaan. Een deel van de hoven zal een groene invulling krijgen met ruimte voor waterberging, spelen en recreëren. Het andere deel van de binnenhoven zal worden ingericht ten behoeve van het bewonersparkeren. Door de parkeerplaatsen binnen het plangebied uit te voeren met grasstenen wordt het verharde oppervlakte zo klein mogelijk gehouden.

De architectuur van de nieuwe woningen zal het tuindorp karakter verder moeten ondersteunen. Een van de kenmerken van de Tuindorp-gedachte is dat de individuele woning ondergeschikt is aan het woonblok als geheel. Door de hoekwoningen uit te voeren met een dwarskap of andere accenten in de voorgevel geven de woonblokken de wijk identiteit, karakter en herkenbaarheid en wordt er verwezen naar het tuindorp.

Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met verschillende sectorale aspecten. Aangetoond dient te worden dat het plan milieuhychiënisch uitvoerbaar is en er wordt voldaan aan een goede ruimtelijke ordening.

Wanneer voorliggend bestemmingsplan wordt vastgesteld zal naar verwachting de Omgevingswet inmiddels in werking zijn getreden. Ten behoeve van de uitvoering van voorliggend bestemmingsplan en het aanvragen van de benodigde omgevingsvergunning(en), is in dit hoofdstuk daarom tevens rekening gehouden met de nieuwe wetgeving en de grens- en beoordelingswaarden die hierbij van toepassing zullen zijn.

5.1 Bodem

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling van het plangebied dient aangetoond te worden dat de (milieuhychiënische) bodemkwaliteit geschikt is voor het gewenste gebruik. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Ten behoeven van de beoogde ontwikkeling van het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoeksrapport is in Bijlage 2 toegevoegd. Hieronder volgt een samenvatting van het rapport met de belangrijkste resultaten en conclusie.

Verkennend bodemonderzoek

Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhychiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) om te bepalen of op de locatie sprake is van bodemverontreiniging die een belemmering kan vormen voor de voorgenomen plannen.

Op basis van het vooronderzoek zijn de volgende deellocaties onderscheiden:

  • Deellocatie A: Couwervestraat 59 t/m 79; verdacht op NEN-parameters, arseen, OCB en asbest (bij puin);
  • Deellocatie B: Bankertstraat 1 t/m 47, Couwervestraat 66 t/m 80 en Evertsenstraat 18 t/m 84; verdacht op NEN-parameters, arseen, OCB en asbest (bij puin);
  • Deellocatie C: Bankertstraat 2 t/m 40, Joost de Moorstraat 3 t/m 31 en Couwervestraat 60 t/m 64; verdacht op NEN-parameters, arseen, OCB en asbest (bij puin);
  • Deellocatie D: Evertsenstraat 86 t/m 69 en Jacob Catsstraat 2 t/m 38; verdacht op NEN-parameters, arseen, OCB en asbest (bij puin);
  • Deellocatie E: Joost de Moorstraat 2 t/m 28; verdacht op NEN-parameters, arseen, OCB en asbest (bij puin);
  • Deellocatie F: gedempte watergang; verdacht op NEN-parameters en asbest (bij puin).

Zintuiglijke waarnemingen

Zintuiglijk zijn in de grond sporen tot matig puin en sporen tot zwak kolengruis waargenomen. Puin waarvan de aard en herkomst onbekend is dient als asbestverdacht beschouwd te worden.

Verkennend bodemonderzoek

Deellocatie A:

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond (traject 0,20 - 0,50 m-mv) ter plaatse van boring A10 een sterke verontreiniging met PCB aanwezig is. In de ondergrond vanaf 0,50 m-mv is deze verontreinigingen niet meer aangetoond.

Verder zijn in de bovengrond op deze deellocatie hooguit lichte verontreinigingen aanwezig met kwik, lood, zink, PAK en PCB. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen. Het grondwater is licht verontreinigd met arseen en molybdeen.

Deellocatie B:

In een mengmonster van de bovengrond is een sterke verontreiniging aangetoond met lood. Na uitsplitsing bleek in de individuele monsters hooguit sprake te zijn van lichte verontreinigingen met lood. Verder zijn in de bovengrond op deze deellocatie hooguit lichte verontreinigingen aangetoond met koper, kwik, lood, zink, minerale olie, PAK, PCB, drins en HCB. De ondergrond is licht verontreinigd met koper, kwik, lood zink en PAK.. Het grondwater ter plaatse van peilbuis B02 blijkt sterk verontreinigd te zijn met arseen. Peilbuis B01 is licht verontreinigd met arseen en in peilbuis B03 zijn geen verontreinigingen met de onderzochte stoffen aangetoond.

Deellocatie C:

De bovengrond ter plaatse van deze locatie is hooguit licht verontreinigd met koper, kwik, lood, zink, PAK en PCB. De ondergrond is licht verontreinigd met kwik, lood en PAK. Het grondwater in beide peilbuizen blijkt sterk verontreinigd te zijn met arseen. Verder zijn hooguit lichte verontreinigingen aangetoond met barium, molybdeen en xylenen.

Deellocatie D:

Ter plaatse van boring D10 is in de bovengrond (traject 0,00 - 0,50 m-mv) een sterke verontreiniging met zink en DDT en een matige verontreiniging met lood en nikkel aangetoond. In de ondergrond (traject 0,50 - 1,0 m-mv) van boring D10 blijkt hooguit sprake te zijn van lichte verontreinigingen met lood en nikkel. De verontreinigingen met zink en DDT zijn hier niet aangetoond.

Verder blijkt de bovengrond op deze deellocatie hooguit licht verontreinigd te zijn met cadmium, kobalt, koper, kwik, lood, molybdeen, PAK, PCB en diverse OCB. De ondergrond blijkt licht verontreinigd te zijn met molybdeen. In het grondwater blijkt een sterke verontreiniging met arseen aanwezig te zijn. Daarnaast zijn lichte verontreinigingen aangetoond met barium, molybdeen en xylenen.

Deellocatie E:

De bovengrond blijkt hooguit licht verontreinigd te zijn met kwik, lood, zink en PAK. In de ondergrond is een lichte verontreiniging met molybdeen aangetoond. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met arseen, molybdeen en xylenen.

Conclusie en aanbevelingen

De aangetoonde verontreinigingen zijn in overeenstemming met de hypothese dat de onderzoekslocatie verdacht is hiervoor. De omvang van de sterke grondverontreiniging is horizontale richting met PCB ter plaatse van boring A10 is vooralsnog niet bekend. Ook is de omvang van de sterke grondverontreiniging in horizontale richting met zink en DDT en de matige grondverontreiniging met lood en nikkel ter plaatse van boring D10 niet bekend.

Geadviseerd wordt om nader onderzoek uit te voeren om de aard en omvang van de aangetoonde verontreinigingen vast te stellen. Daarnaast zijn in het grondwater lichte tot sterke verontreinigingen met arseen aangetoond. Verhoogde (achtergrond)concentraties met arseen worden vaker in de provincie Zeeland aangetoond en er wordt verwacht dat deze veroorzaakt worden door natuurlijke bodemprocessen. Omdat arseen niet aan (bedrijfs)activiteiten te relateren is wordt nader onderzoek niet zinvol geacht.

Verder zijn op alle deellocaties hooguit lichte verontreinigingen met de onderzochte stoffen in de grond en in het grondwater aangetoond. De aangetoonde lichte verontreinigingen zijn echter dermate laag, dat nader onderzoek hiernaar niet noodzakelijk wordt geacht.

In verband met de waargenomen puinbijmengingen in de grond op alle deellocaties wordt geadviseerd om een verkennend asbestonderzoek uit te voeren, omdat puin waarvan de aard en herkomst onbekend is als verdacht op asbest beschouwd dient te worden.

Conclusie

Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten van het verkennend bodemonderzoek zal ter plaatse van het plangebied een nader bodemonderzoek naar de aangetroffen bodemverontreinigingen en een verkennend asbestonderzoek worden uitgevoerd. De resultaten van deze onderzoeken zullen bij de aanvraag omgevingsvergunning worden voorgelegd aan het bevoegd gezag.

5.2 Water

Bij ruimtelijke ontwikkelingen of bouwplannen dient water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing te worden genomen en beschermd te worden. Concreet betekent dit dat onder andere onderzocht moet worden hoe op een duurzame wijze kan worden omgegaan met water. Hierbij speelt vasthouden, bergen en afvoeren van water in eigen gebied een belangrijke rol.

Wanneer voor bouwplannen een bestemmingsplanwijziging nodig is, zal als een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan of besluit, een waterparagraaf opgenomen moeten worden. De waterparagraaf beschrijft de invloed van het plan op het watersysteem en geeft aan welke eisen het watersysteem aan het besluit of plan oplegt. Daarnaast worden de waterhuishoudkundige consequenties van het plan of besluit hierin meegenomen en omvat het op basis van de gemaakte afwegingen een wateradvies.

Om de waterhuishoudkundige consequenties van het plan in beeld te brengen en de waterbelangen te waarborgen c.q. te wegen dient voor deze situatie de watertoets te worden opgesteld. De watertoets vormt de basis voor het vastleggen van het wateraspect in het ruimtelijke plan. Met ingang van de Omgevingswet vervangt het begrip 'weging van het waterbelang' de term watertoets. Bij de weging van het waterbelang vormen de gemeentelijke regels over de fysieke leefomgeving uit het omgevingsplan en de waterschapsverordening de basis. De weging van het waterbelang geldt ook voor het afwijken van een omgevingsplan bij een zogenaamde buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

Ten aanzien van de ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft Econsultancy een watertoets opgesteld. De volledige watertoets is in Bijlage 3 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan. Hieronder volgt een samenvatting met de belangrijkste punten.

Watertoets

Waterbeleid

Nationaal Water Programma 2022 - 2027

De minister van Infrastructuur en Milieu en de staatssecretaris van Economische Zaken hebben in 2022 het Nationaal Water programma (NWP) 2022 – 2027 vastgesteld. Het Nationaal Waterprogramma 2022-2027 is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016-2021 en vervangt dit plan én de partiële herzieningen hiervan.

Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid en het beheer van de Rijkswateren en Rijksvaarwegen. Voor het waterbeleid is het NWP een uitwerking van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI).

Klimaatverandering, milieuverontreiniging en ruimtedruk vormen de komende jaren grote uitdagingen. Ook moet infrastructuur zoals bruggen en sluizen in stand worden gehouden en waar nodig vervangen of gerenoveerd. De wateropgaven staan niet op zichzelf; een integrale aanpak met andere opgaven in de fysieke leefomgeving zoals de energietransitie, woningbouw en de landbouw is noodzakelijk. Het NWP beschrijft hoe we hiermee omgaan en hoe we zorgen dat water een leidend principe is in de ruimtelijke inrichting van Nederland.

Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptie

De relevante beleidsontwikkelingen op het gebied van water worden bij het Rijk opgenomen in het Deltaprogramma. Hierin is voor verschillende thema's beschreven wat het beleid is en hoe het Rijk dat in overleg met overige partners wil gaan bereiken. Het Deltaprogramma bestaat uit verschillende onderwerpen op het gebied van water. Voor ruimtelijke ontwikkelingen is het Deltaprogramma Ruimtelijke adaptie het meest relevant, omdat hierin de consequenties van de klimaatontwikkelingen voor Nederland zijn opgenomen, evenals de maatregelen die we moeten nemen om 'klimaat adaptief' te worden. Een deel van deze maatregelen zal ruimtelijke impact hebben.

Met klimaat adaptief wordt bedoeld: het klimaat veerkrachtig en robuust inrichten van Nederland, gegeven de klimaatontwikkelingen die op ons afkomen. Op basis van de internationale en nationale klimaatmodellen is de verwachting dat het weer in Nederland extremer gaat worden. Dat betekent: meer hevige regenbuien (veel neerslag in korte tijd) en langere periodes met droogte en hitte. Dit heeft consequenties voor de leefbaarheid in steden en dorpen en voor bijna alle (economische) sectoren in Nederland. Met het nemen van klimaat robuuste maatregelen wordt ingespeeld op deze veranderingen waarmee we steden en dorpen leefbaar houden en (economische) schade door wateroverlast, droogte en hitte beperken.

Waterschap Scheldestromen

Het waterschap heeft met betrekking tot waterbeheer een serie richtlijnen opgesteld voor planontwikkelingen in bebouwd gebied. Met deze richtlijnen geeft het waterschap aan waarmee rekening moet worden gehouden bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan.

Uitbreiding van verhard oppervlak heeft tot gevolg dat hemelwater sneller wordt afgevoerd en veelal minder geborgen/geïnfiltreerd kan worden in de ondergrond. Bij een ruimtelijk plan met een toename aan afstromend verhard oppervlak dient vooraf te worden bepaald waarheen en hoe het overtollige hemelwater wordt geborgen (afgevoerd). Dit geldt overigens ook voor 'inbreidingen' en voor afkoppelprojecten van (bestaand) bebouwd gebied.

Wanneer er een toename is van verhard oppervlak, mag het extra verharde oppervlak niet worden aangesloten op het gemengde rioolstelsel. Hiervoor dient, indien het water niet hergebruikt wordt, compensatie plaats te vinden in de vorm van een infiltratie- of extra aan te leggen waterbergingsvoorziening. Waterberging kan aangelegd worden op eigen terrein of gezocht worden in het watersysteem van het waterschap.

Voor de inrichting van deze berging bestaat een groot aantal mogelijkheden. Berging kan aangelegd worden door middel van nieuw te graven open water, maar kan bijvoorbeeld ook worden gevonden in droge bergingen zoals wadi's, regenwaterbassins en doorlatende verhardingen met ondergrondse waterberging. Het te hergebruiken of te infiltreren water kan in mindering worden gebracht op de waterbergingseis.

Voor de berekening van de waterberging wordt uitgegaan van een neerslagsituatie met een herhalingstermijn van 1 x per 100 jaar (T=100). Een dergelijke bui moet in principe binnen het ruimtelijk plangebied kunnen worden geborgen. Als richtlijn wordt gerekend met een waterbergingsbehoefte van 75 mm neerslag per m2 toename verhard oppervlak.

In nieuw bebouwd gebied moet worden tegengegaan dat 'schone' verhardingen op het vuilwaterriool worden aangesloten. In bestaand bebouwd gebied is dat beter bekend onder de term afkoppelen. Wanneer geen uitlogende materialen, zoals koper, zink en lood worden gebruikt, wordt het afstromende hemelwater beschouwd als schoon. Dit hemelwater dient bij voorkeur in de aangegeven voorkeursvolgorde te worden aangewend:

  1. 1. hergebruik (bijv. voor toiletten, (auto)wassen, tuinsproeien);
  2. 2. infiltratie in de bodem;
  3. 3. lozing op oppervlaktewater (en kansen voor het (extra) doorspoelen daarvan).

Het verlies aan waterberging door dempingen en door het instellen van een hoger oppervlaktewater-peil binnen een ruimtelijk plangebied t.o.v. het oorspronkelijk waterpeil dient te worden gecompenseerd. Doorgaande verbindingen die voor het waterbeheer van het achterliggende gebied noodzakelijk zijn, kunnen pas worden gedempt of aangepast nadat zij afdoende zijn gecompenseerd of omgeleid.

Als de benodigde totale waterberging planologisch gelokaliseerd is in een latere fase, dan dient per fase van het ruimtelijk plan rekening te worden gehouden met voldoende compensatie per onderdeel, zodat de realisatie van de waterberging (eventueel elders) ook gelijke tred houdt met de uitbreiding van het verharde oppervlak. In de waterparagraaf dient ingegaan te worden op de fasering en onderbouwing van de waterbergingsaspecten.

Het heeft de voorkeur om waterberging en waterpartijen in het laagste deel van het peilgebied te situeren. Bij een hogere ligging van de waterberging dient de effectiviteit van een waterberging te worden gewaarborgd; vaak is het dan nodig dat er een specifiek peil regulerend kunstwerk wordt geplaatst.

Gemeente Goes

De gemeente Goes streeft ernaar om het watersysteem binnen haar gemeentegrenzen duurzaam in te richten en te onderhouden. Dit doet zij in samenwerking met de waterbeheerder, Waterschap Scheldestromen. Het watersysteem moet daarbij voldoen aan gestelde normen van de waterbeheerder en de functies kunnen vervullen zoals die omschreven zijn in het Waterplan Goes. Dit beleidsplan voor water in het bebouwde gebied is opgesteld in samenwerking met het waterschap.

Naast de samenwerking met de waterbeheerder wordt het gemeentelijke beleid ook afgestemd op het Omgevingsplan Zeeland 2018, waarin de provincie Zeeland het Rijksbeleid door vertaalt en uitwerkt. De doelstelling van het Omgevingsplan ten aanzien van water is een goede kwaliteit van het oppervlaktewater en de waterbodems, een peilbeheer en een aanvaardbaar risico op wateroverlast dat is afgestemd op bestaande en toekomstige functies.

De gemeente Goes hanteert als beleid, dat bij nieuw- en/of verbouw (inbreiding of uitbreiding) het vuilwater en het hemelwater gescheiden moeten worden aangeboden (conform het bouwbesluit 2012). In nieuwbouwsituaties dienen perceel eigenaren binnen financieel en praktisch haalbare grenzen het hemelwater op eigen terrein te verwerken, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk blijkt. Deze haalbaarheidstoets wordt door de gemeente uitgevoerd.

Bij planologische wijzigingen vereist de gemeente Goes een geohydrologisch onderzoek. Op basis van dit onderzoek beoordeelt de gemeente of de perceelseigenaar redelijkerwijs in staat is het hemelwater zelf te verwerken. Bij deze beoordeling betrekt de gemeente in ieder geval de volgende uitgangspunten: de lokale geohydrologische omstandigheden (doorlatendheid bodem, grondwaterstand en de nabijheid van oppervlaktewater) en een kostenafweging.

Toekomstige ontwikkeling

Het planvoornemen voorziet in de herbestemming van de desbetreffende gronden ten behoeve van het voornemen om de bestaande gebouwen te slopen en hiervoor in de plaats nieuwbouw te realiseren. Buiten de te realiseren nieuwbouwwoningen wordt in opdracht van de gemeente Goes het openbare gebied heringericht.

Waterbergingsopgave

Ontwikkelingen kunnen er voor zorgen dat hemelwater sneller wordt afgevoerd en veelal minder geborgen/geinfiltreerd kan worden in de ondergrond. Bij een ruimtelijk plan met een toename aan afstromend verhard oppervlak dient vooraf te worden bepaald waarheen en hoe het overtollige hemelwater wordt geborgen (afgevoerd). Dit geldt overigens ook voor 'inbreidingen' en voor afkoppelprojecten van (bestaand) bebouwd gebied.

Vanuit het beleid van waterschap Scheldestromen mag bij nieuwbouwplannen waarbij sprake is van een toename van verhard oppervlak, het extra verharde oppervlak niet worden aangesloten op het gemengde rioolstelsel. Hiervoor dient, indien het water niet hergebruikt wordt, compensatie plaats te vinden in de vorm van een infiltratie- of extra aan te leggen waterbergingsvoorziening. Waterberging kan aangelegd worden op eigen terrein of gezocht worden in het watersysteem van het waterschap. Gemeente Goes conformeert zich aan het beleid van het waterschap.

Ten opzichte van de huidige situatie zal ten aanzien van de ontwikkeling het verhard oppervlak afnemen. Hierdoor is geen sprake van een verplichte retentievereiste vanuit het waterschap. Bij nieuw- en/of verbouw (inbreiding of uitbreiding) geldt vanuit de gemeente Goes het uitgangspunt dat het vuilwater en het hemelwater gescheiden moeten worden aangeboden (conform het bouwbesluit 2012).

In nieuwbouwsituaties dienen perceeleigenaren binnen financieel en praktisch haalbare grenzen het hemelwater op eigen terrein te verwerken, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk blijkt. Of waterberging/-compensatie nodig is zal blijken uit de door de gemeente uit te voeren haalbaarheidstoets.

Waterhuishouding

Randvoorwaarden en uitgangspunten

Ten aanzien van het plan en de omgang met hemelwater zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Toepassen voorkeursvolgorde waterkwantiteit (vasthouden, bergen en afvoeren);
  • Toepassen voorkeursvolgorde waterkwaliteit (schoonhouden, scheiden, zuiveren);
  • Afname verhard oppervlak ten opzichte van de bestaande situatie
  • Toekomstig verhard oppervlak 21.672 m2, afname 6.502 m2.
  • Geen retentievereiste vanuit het waterschap;
  • Hemelwater op eigen terrein verwerken, tenzij niet mogelijk;
  • Geen demping oppervlaktewater;
  • Infiltratie beperkt mogelijk;
  • Aanlegdiepte bergingsvoorzieningen boven de GHG;
  • GHG 0,8-1,0 m -mv.
  • Geen gebruik van uitlogende (bouw)materialen.

Hemelwater

Water wordt bij de verdere planuitwerking expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing genomen. In de toekomstige situatie wordt het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) gescheiden van het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) ingezameld.

Ten aanzien van de beoogde herinrichting van de openbare ruimte is door de gemeente Goes een schetsontwerp opgesteld van het vuil- en hemelwaterriool. Uitgangspunt van dit ontwerp is dat er in de meeste straten hemelwaterriolering wordt aangebracht waarbij er zo veel als (hydraulisch) mogelijk verharding wordt afgekoppeld van de bestaande gemengde riolering.

Het schetsontwerp is door NU-adviesbureau geschematiseerd en doorgerekend met de buien 08, 09 en 10. Uit de resultaten van deze testberekeningen is gebleken dat met een toekomstige uitbreiding waarbij alle verharding (100% wegoppervlak en 100% dakoppervlak) wordt aangesloten op het nieuwe hemelwaterriool, er water op straat op zal treden. Ook wanneer minder verhard oppervlak wordt afgekoppeld (=100% wegoppervlak en 25% dakoppervlak). Concreet zou dit een verslechtering ten opzichte van de huidige situatie betekenen.

De belangrijkste reden is het gebrek aan afvoercapaciteit van het hemelwaterstelsel. Naast de relatief lange afstand naar het lozingspunt (circa 800 m) is hierbij ook de kleine afmeting (315 mm) in de centrale afvoerroute Jacob Catsstraat – J.P. Coenstraat een knelpunt.

Om het noordelijk plandeel toch waterrobuust en klimaatbestendiger te kunnen maken is gezocht naar optimalisaties in het ontwerp. Deze optimalisaties zijn gevonden in een combinatie van de volgende factoren:

  • Minder verharding afkoppelen (advies: Couwervestraat en Scheldestraat gemengd laten);
  • Beperken hoeveelheid aan te sluiten verharding vanuit de Evertsenstraat;
  • Aanbrengen wadi's in de groenzones voor tijdelijk vasthouden/bergen en vertraagd afvoeren hemelwater;
  • Ontharden en vergroenen parkeerplaatsen door toepassen halfverhardingen en/of grasbetonstenen (groenparkeren).

Met deze optimalisaties wordt voldaan aan de eisen die de gemeente stelt aan het functioneren van de riolering (geen water op straat bij bui 08, 19,8 mm in één uur).

Het hemelwatersysteem in de wijk is verder gebaat bij het beperken van de hoeveelheid aangesloten verharding. Bij de verdere uitwerking van het plan wordt hier zoveel als mogelijk rekening mee gehouden door (onder andere) het toepassen van groene verharding in openbaar gebied, het toepassen van groene daken en door in de toekomstige tuinen niet te veel verharding aan te brengen en bijvoorbeeld te werken met halfverhardingen. Voorbeelden hiervan zijn de toepassing van waterpasserende verharding of halfverharding (grind, schelpen, steenslag).

De uiteindelijke verwerking van het hemelwater en uitwerking van het systeem zal in overleg met de gemeente bij de aanvraag van de omgevingsvergunning nader worden vastgesteld. Bij het toekomstig ontwerp dient dan rekening te worden gehouden dat de lager gelegen delen op afstand van zowel de woning als naastgelegen particuliere percelen zijn gelegen. Afstroming van hemelwater richting gebouwen en/of aangrenzende particuliere percelen dient te worden voorkomen. Hemelwater zal, indien mogelijk, zichtbaar worden afgevoerd. Daar waar dit niet mogelijk blijkt zal afvoer verbuisd moeten plaatsvinden

Vuilwater

Hemelwater en afvalwater wordt gescheiden ingezameld, verwerkt en aangeleverd. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen.

Conform het bouwbesluit 2012 wordt hemelwater en afvalwater gescheiden ingezameld, verwerkt en aangeleverd. Als gevolg van de ontwikkeling zal het aanbod van vuilwater mogelijkerwijs wijzigen. Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving. De mogelijkheden en wijze van aansluiting zal in overleg met de gemeente besproken worden.

Conclusie

Met de uitgevoerde watertoets is aangetoond dat de specifieke eisen van de waterbeheerders op een goede wijze in het plan zijn verwerkt. Aan de hand van de beschreven randvoorwaarden, uitgangspunten en ontwerpgrondslagen, kan op eenduidige wijze, later het waterhuishoudkundig(inrichtings)plan worden opgesteld.

Het aspect water vormt verder geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan.

5.3 Geluidhinder

Ten behoeve van de beoogde gebiedsontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd. Het doel van dit onderzoek is om te toetsen of ter plaatse van de beoogde nieuwe woningen geen sprake zal zijn van te hoge geluidbelastingen als gevolg van wegverkeerslawaai van omliggende wegen.

In het kader van de naderende inwerkingtreding van de Omgevingswet (per 1 januari 2024) is in het onderzoek uitgegaan van de grenswaarden en bepalingen uit het Besluit kwaliteit leefomgeving. Het volledige onderzoeksrapport is als Bijlage 4 toegevoegd aan voorliggende toelichting. Hieronder volgt een samenvatting met de belangrijkste onderzoeksresultaten en conclusie.

Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Wettelijk kader, Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)

Het Bkl beoogt de burger te beschermen tegen te hoge geluidbelastingen. In dit besluit zijn onder meer normen voor geluid als gevolg van weg- en railverkeerslawaai en industrielawaai vastgelegd. In het Bkl gelden standaardwaarden en grenswaarden voor de geluidbelasting op de gevel van een geluidgevoelig gebouw. Onder geluidgevoelige gebouwen worden onder andere woningen verstaan. Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling dient dan ook rekening te worden gehouden met de in het Bkl opgenomen grenswaarden en bepalingen.

Geluidaandachtsgebieden

Een geluidaandachtsgebied is een gebied langs een weg, spoor of rond een industrieterrein waar de geluidbelasting in (Lden) hoger is dan de standaardwaarde. Aangezien de geluidaandachtsgebieden nog niet zijn vastgesteld, zijn in dit onderzoek enkel de wegen opgenomen met een verkeersintensiteit van meer dan 1.000 motorvoertuigen per etmaal op een afstand van 200 meter rondom het plangebied. Hiervan uitgaande zijn de volgende wegen relevant voor het onderzoek:

  • Middelburgsestraat;
  • Westsingel;
  • Schengestraat.

Standaardwaarde en grenswaarden

Nieuwe geluidgevoelige gebouwen nabij wegen worden beschermd door middel van geluidnormen. Bij geluidbelastingen onder de standaardwaarde is de kans op schade aan de gezondheid erg klein, daarom worden geen eisen gesteld aan deze geluidniveaus. Bij geluidbelastingen tussen de standaardwaarde en de grenswaarde is een afweging van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting noodzakelijk, waarbij ook gekeken moet worden naar de gecumuleerde geluidbelasting. Voor de gecumuleerde geluidbelasting bestaat geen toetsingskader met standaardwaarden en grenswaarden. Geluidbelastingen boven de grenswaarde zijn alleen in uitzonderingssituaties toegestaan, daarnaast moet in dat geval altijd worden getoetst aan het geluid in geluidgevoelige ruimten van het gebouw.

De hiervoor genoemde wegen die relevant zijn voor het onderzoek betreffen gemeentelijke wegen. Zoals te zien in de onderstaande tabel is de standaardwaarde voor gemeentelijke wegen bepaald op 53 Lden in dB en de grenswaarde op 70 Lden in dB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0011.jpg"

Tabel 4.1 Toegestane geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige gebouwen

Bij overschrijding van de standaardwaarde maar niet van de grenswaarde, is een afweging van de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting noodzakelijk, waarbij ook gekeken moet worden naar de gecumuleerde geluidbelasting.

Wanneer ook de grenswaarde wordt overschreden, zijn nieuwe geluidgevoelige gebouwen enkel in uitzonderingssituaties toegestaan. In dat geval dient altijd getoetst te worden aan het geluid in geluidgevoelige ruimten van het gebouw.

Afwijken van de standaardwaarde is enkel toegestaan indien zogenoemde bronmaatregelen of overdrachtsmaatregelen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij overschrijding van de standaardwaarde moet de effectiviteit van maatregelen worden onderzocht om de geluidbelasting te reduceren tot de hoogst toelaatbare geluidbelasting, respectievelijk de standaardwaarde.

Rekenresultaten

Voor het akoestisch onderzoek is uitgegaan van het stedenbouwkundig verkavelingsplan. Voor de Middelburgsestraat, Westsingen en de Schengestraat zijn de wegverkeersgegevens aangeleverd door de gemeente. De etmaalintensiteiten zijn gebaseerd op het gemeentelijk verkeersmodel voor het prognosejaar 2040. Door de gemeente is aangegeven dat, vanuit een worst-case benadering, de wegverkeersgegevens voor het prognosejaar 2040 aangehouden kunnen worden.

Voor wat betreft het wegverkeerslawaai zijn de berekeningen van de geluidbelastingen op de gevels van de nieuwe woningen uitgevoerd conform de rekenmethode uit bijlage IVd van de Aanvullingsregeling geluid Omgevingswet.

In de onderstaande tabel zijn de voor de maatgevende woningen, de geluidbelastingen als gevolg van de relevante wegen weergegeven. Uit de rekenresultaten blijkt dat de geluidbelastingen als gevolg van de gemeentelijke wegen (Middelburgsestraat, de Westsingel en de Schengestraat) ten hoogste 52 dB bedraagt. De standaardwaarde (53 dB) wordt derhalve niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0012.jpg"

Tabel 4.2 Toetsingsresultaten wegverkeer

Conclusie

Uit de resultaten van het akoestisch onderzoek is geconcludeerd dat als gevolg van wegverkeerslawaai de geluidbelasting op de beoogde woningen binnen het plangebied niet de standaardwaarde zal overschrijden.

5.4 Archeologie En Cultuurhistorie

Ten aanzien van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling dient er in de ruimtelijke motivering een beschrijving te worden opgenomen hoe er in het plan rekening wordt gehouden met de eventueel aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden binnen het plangebied.

5.4.1 Archeologie

In 1992 heeft Nederland het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed ondertekend; ook wel het Verdrag van Malta of Valletta genoemd, naar het eiland en de plaats waar het is ondertekend. Het Verdrag is in 1998 geratificeerd en op 1 september 2007 via de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) geïmplementeerd. De Wamz is een wijzigingswet en omvat een wijziging van de Monumentenwet 1988, de Wet Milieubeheer, de Ontgrondingenwet en de Woningwet, op grond waarvan overheden onder andere bij bodemingrepen verplicht rekening moeten houden met het behoud van archeologische waarden. Sinds juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving is in de Omgevingswet geregeld.

In het geval van een wijziging van het bestemmingsplan is de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart vigerend om te bepalen of en wanneer archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op de gemeentelijke archeologische maatregelenkaart valt het plangebied in een zone met een hoge archeologische verwachting ter plaatse van het Walcheren Laagpakket, Hollandveen Laagpakket en het Wormer Laagpakket. Aan deze hoge verwachtingszones (categorie 4) zijn in Brugman et al. (2011) vrijstellingscriteria gekoppeld. Voor plangebieden die groter dan 250 m2 zijn en waarbij de ingrepen dieper dan 40 cm -mv reiken is een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk. Deze vrijstellingsgrens wordt met de voorgenomen ingrepen overschreden. Daarom is voor het gehele plangebied in het kader van de bestemmingsplanwijziging een archeologisch vooronderzoek noodzakelijk.

In het kader van de planprocedure dient de aanvrager een rapport aan de gemeente te overleggen, waarin de archeologische waarde van het plangebied naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Afhankelijk van de uitkomsten van het archeologisch (voor-)onderzoek dat hiervoor nodig is, kunnen aan de ontwikkeling regels worden verbonden ter behoud van belangrijke archeologische waarden. Deze kunnen bestaan uit technische aanpassingen of een veiligstellende opgraving. Het archeologisch vooronderzoek kan hiertoe worden uitgebreid met een al dan niet gecombineerd karterend en waarderend onderzoek, zodat op basis van de KNA-waarderingssystematiek een waardestelling kan worden opgemaakt.

Archeologisch vooronderzoek

Ten aanzien van de beoogde ontwikkelingen heeft het archeologisch onderzoeksbureau Transect een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het archeologisch vooronderzoek bestaat enerzijds uit een archeologisch bureauonderzoek (BO) en anderzijds uit een inventariserend veldonderzoek (IVO) door middel van boringen. Het volledige onderzoeksrapport is in Bijlage 5 toegevoegd aan voorliggende ruimtelijke motivering.

Bureauonderzoek (BO)

De archeologische verwachting van het plangebied is afhankelijk van de landschappelijke ondergrond:

  • Pleistoceen. Volgens de gemeentelijke maatregelenkaart is de top van het Pleistoceen in het plangebied al geërodeerd. Archeologische resten uit de periode Laat-Paleolithicum-Mesolithicum worden in het plangebied daarom niet verwacht.
  • Wormer Laagpakket (Formatie van Naaldwijk). In de top van het Wormer Laagpakket kunnen in theorie archeologische resten uit het Neolithicum aanwezig zijn. De kans is groot dat in het plangebied wadafzettingen aanwezig zijn. Daarom geldt een lage archeologische verwachting voor het Neolithicum.
  • Hollandveen Laagpakket (Formatie van Nieuwkoop). Het veengebied kan in theorie bewoonbaar zijn geweest vanaf de Bronstijd bij ontwaterde veenkussens, maar hiervoor zijn in de omgeving van het plangebied nog geen aanwijzingen aangetroffen. Wel zijn in Zeeland vondsten uit de IJzertijd en Romeinse Tijd in het veen bekend. De archeologische verwachting voor de periode IJzertijd-Romeinse Tijd is hoog.
  • Laagpakket van Walcheren (Formatie van Naaldwijk). In het noorden van het plangebied is naar verwachting een getijdengeul aanwezig. De wad- en kwelderafzettingen zijn volgens Brugman et al. (2011) niet bewoond tussen 350 en 750 na Chr. De archeologische verwachting voor de periode Vroege-Middeleeuwen A t/m C is daarom laag. Vanaf ongeveer 1000 na Chr. zijn de schorren en kwelderruggen volgens Brugman et al. (2011) bewoond. In de omgeving van het plangebied zijn vondsten uit de Late-Middeleeuwen en Nieuwe Tijd bekend. Het plangebied maakt ook deel uit van de oudste polders van Zeeland. De verwachting op archeologische resten en/of sporen vanaf 1000 na Chr. is daarom hoog (Vroege-Middeleeuwen C-Nieuwe Tijd).

Inventariserend veldonderzoek (IVO)

Het veldonderzoek heeft de archeologische verwachting uit het bureauonderzoek grotendeels bevestigd. In het plangebied is onderin de boringen sprake van wadafzettingen van het Laagpakket van Wormer. Deze afzettingen zijn slap en bevatten veel rietresten. De afzettingen vertonen daarbij geen tekenen van rijping of bodemvorming, wat duidt op een nat afzettingsmilieu dat vrijwel altijd onder water gestaan heeft. Archeologische resten uit de periode Neolithicum worden daarom niet verwacht. Bovenop de wadafzettingen is een laag Hollandveen aanwezig. Dit veen heeft in het midden van het plangebied een intacte, veraarde top, waarin archeologische vindplaatsen uit de periode Ijzertijd-Romijnse Tijd voor kunnen komen. Voor deze zone is voor de periode IJzertijd-Romeinse Tijd de hoge verwachting bevestigd. Voor het overige deel van het plangebied is een lage verwachting voor deze periodes vastgesteld. Het veen wordt bedekt door getijdeafzettingen van het Laagpakket van Walcheren. Doordat in de top van deze afzettingen geen cultuurlaag of intacte bouwvoor is aangetroffen worden er geen vindplaatsen uit de periodes Vroege Middeleeuwen D – Nieuwe Tijd verwacht. Voor deze periodes geldt een lage archeologische verwachting. In het noordwesten van het plangebied geldt voor de top van de geulafzettingen eveneens een lage archeologische verwachting. In de top van de geulafzettingen is immers geen cultuurlaag of bouwvoor aangetroffen. De verwachting op vindplaatsen uit de periodes Vroege Middeleeuwen C – Nieuwe Tijd is daarom laag. De top van de ondergrond bestaat uit een moderne ophoging van circa 30 tot 50 cm met een aanvulling van straatzand onder tegels.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0013.jpg"

Figuur 4.1 Archeologische verwachting- en advieskaart (bron: Transect-rapport 4945)

Advies

Op basis van de resultaten van het archeologisch onderzoek blijkt dat er bij de sloop en bouw van woningen in het plangebied archeologische vindplaatsen verstoord kunnen worden. Archeologische vindplaatsen worden in de veraarde top van het Hollandveen op een diepte van 215-300 cm -mv (1,9-3,0 m -NAP) verwacht. Aangezien de bouw van de nieuwe woningen gepaard zal gaan met aanbrengen van heipalen, wordt dit archeologisch relevante niveau waarschijnlijk door de palen verstoord.

Afhankelijk van het heipalenplan zal in het plangebied een vervolgonderzoek nodig zijn. Dit vervolgonderzoek geldt alleen voor de zone waar een intacte veentop is vastgesteld. In het document 'Handleiding Archeologievriendelijk bouwen' (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2016) staan uitgangspunten voor het gebruiken van funderingen, waarbij geen onevenredige verstoringen aan archeologische niveaus zullen optreden. Indien in de zone waar een vervolgonderzoek wordt geadviseerd, deze uitgangspunten gehandhaafd kunnen worden, zal een vervolgonderzoek niet nodig zijn. Er zullen immers geen onevenredige verstoringen aan het archeologische niveau toegebracht worden.

Als er niet archeologievriendelijk gebouwd kan worden, wordt geadviseerd om ter plaatse van de intacte veentop een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek uit te voeren (BRL4000: KNA Protocol 4003; Inventariserend Veldonderzoek door middel van Proefsleuven). Dit advies is conform de Regeling aanvullende Richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de Provincie Zeeland (2019). Voor een dergelijk gravend onderzoek is op voorhand van de werkzaamheden een Programma van Eisen (PvE) noodzakelijk. Dit PvE dient tevens op voorhand door de bevoegde overheid (gemeente Goes) beoordeeld en goedgekeurd te zijn.

Het voornemen bestaat om de sloop en nieuwbouw van woningen in verschillende fases tussen 2025 en 2030 te laten plaatsvinden. Geadviseerd wordt om het archeologisch vervolgonderzoek ook per fase op te splitsen en uit te voeren. Op grond van de resultaten van het rapport en het advies zal de bevoegde overheid (de gemeente Goes) een besluit nemen over de daadwerkelijke omgang met eventueel aanwezige archeologische waarden binnen het plangebied.

Advies OAS p/a Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland.

Om een advies te kunnen geven van de benodigde vervolgstappen heeft OAS p/a Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland het rapport van het archeologisch vooronderzoek beoordeeld. De volledige beoordeling en het advies is als Bijlage 6 toegevoegd aan voorliggende toelichting.

Beoordeeld wordt dat het onderzoek door Transect voldoende beeld geeft van de archeologische verwachting van het gebied om een advies te kunnen geven. Het advies van Transect wordt echter niet volledig gevolgd:

  • De archeologische verwachting voor de afzettingen van het Laagpakket van Wormer kan bijgesteld worden naar laag. De top van deze afzettingen ligt op 2,8 tot 3,8 m onder NAP.
  • De archeologische verwachting voor het Hollandveen wordt deels bijgesteld naar laag, en blijft deels hoog, namelijk daar waar het veen intact lijkt. De top van het intacte veen ligt op 1,87 à 2,0 meter onder NAP. Daar zijn resten van bewoning mogelijk uit de late ijzertijd - romeinse tijd. Op basis van de boorstaten kunnen drie clusters aangeduid worden met een hoge verwachting. Transect benoemt een zone, middenover het westelijk en centraal deel van het plangebied, waar Hollandveen met een intacte veentop aanwezig is. De boorstaten ondersteunen deze conclusie niet goed. In het westelijk deel heeft het veen, conform de boorstaten, telkens een erosieve top. De top van het veen ligt lager, en het veenpakket is dunner ten opzichte van het veen dat in de centrale boringen werd aangetroffen. Dat wijst er op dat het veen in het westelijk deel deels geërodeerd werd.
  • De archeologische verwachting voor het laagpakket van Walcheren wordt deels bijgesteld naar laag wegens het ontbreken van een cultuurlaag en archeologische indicatoren. De verwachting blijft hoog in twee zones waar resten van bebouwing uit de nieuwe tijd en ophooglagen van de aanleg van de vesting mogelijk zijn. Transect benoemt die hoge verwachting niet. De boringen op deze locaties geven geen uitsluitsel of de archeologische waarde wel of niet gehandhaafd kan blijven. In de drie boringen is wel onbestemd bouwpuin aangetroffen (driemaal) en houtskoolspikkels (eenmaal). De resten zijn mogelijk direct onder de moderne bouwvoor.

Voor de zones met Hollandveen met een hoge verwachting is het primaire advies om geen graafwerkzaamheden uit te voeren die dieper gaan dan 1,8 meter onder NAP. Met oog op de aan te leggen riolering is dat wellicht niet haalbaar. In dat geval is het advies om archeologische begeleiding uit te laten voeren in de zone, aangeduid op bijgaande advieskaart. Het advies is om de archeologische begeleiding te benutten om de verwachting van de getijde afzettingen van Walcheren te verifiëren. Voor de verdere inrichting van de wijk zullen sloopwerkzaamheden nodig zijn. Zolang deze niet dieper gaan dan 1,5 meter onder maaiveld is verder geen archeologisch onderzoek nodig, behalve in de twee zones waar resten uit de nieuwe tijd verwacht worden. Voor de twee zones met bebouwing uit de Nieuwe Tijd is het advies om archeologische begeleiding uit te laten voeren tijdens de aanleg van de riolering en/of de sloop van de huidige bebouwing, om de precieze ligging en waarde van eventuele resten uit de Nieuwe Tijd te bepalen.

Ook daar waar tijdens vooronderzoek geen behoudenswaardige archeologische vindplaatsen zijn aangetroffen, kunnen er toch archeologische grondsporen of vondsten verborgen zijn die in de uitvoeringsfase van toekomstige graafwerkzaamheden aan het licht komen. Voor dergelijke vondsten is er een meldingsplicht op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet (2016). Het advies is om de meldingsplicht als voorwaarde op te nemen in de omgevingsvergunning, of als dat aan de orde is, in het uitvoeringsbestek.

Conclusie

Ten aanzien van de beoogde ontwikkeling zal toepassing worden gegeven aan het bovenstaande advies van OAS p/a Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland. De gemeente Goes is nauw betrokken bij dit plan en zal, als bevoegd gezag zijnde, te allen tijden waken voor de juiste omgang met archeologische waarden.

5.4.2 Cultuurhistorie

Bij cultuurhistorische waarden aangaande gebouwd erfgoed gaat het over de positieve waardering van bouwsporen, objecten, patronen, structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop Nederland beleefd, ingericht en gebruikt wordt.

Beoordeling en conclusie

De cultuurhistorische waardevolle objecten zijn door de provincie Zeeland aangegeven op de cultuurhistorische waardenkaart. In het onderstaande figuur is een uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart weergegeven waarop is te zien dat er binnen het plangebied geen bouwhistorische objecten aanwezig zijn. In de omgeving van het plangebied zijn eveneens geen bouwhistorische objecten aanwezig. De beoogde ontwikkeling van het plangebied zal dan ook niet leiden tot gevolgen op bouwhistorische objecten. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0014.jpg"

Figuur 4.2 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart provincie Zeeland

5.5 Ecologie

Vanuit Europese- en nationale regelgeving dient onderzocht te worden welke effecten de voorgenomen ingreep heeft op beschermde gebieden (Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland) en op beschermde flora en fauna.

Quickscan

Om inzicht te krijgen in de aanwezige ecologische waarden die aanwezig kunnen zijn binnen het projectgebied en de mogelijke projecteffecten op beschermde soorten is een quickscan Wet natuurbescherming opgesteld. De volledige rapportage van het onderzoek is als Bijlage 7 toegevoegd aan de ruimtelijke motivering. Hieronder worden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek toegelicht.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Oosterschelde minimaal 3,6 kilometer ten noordoosten van het plangebied. Het dichtstbijzijnde onderdeel van dit Natura 2000-gebied betreft de Deesche Watergang nabij Kattendijke en heeft stikstofgevoelige habitats. Daarnaast liggen op een afstand van minimaal 4 kilometer nog een aantal Natura 2000- gebieden als het Veerse Meer, Yerseke en Kapelsche Moer en Westerschelde en Saeftinghe. Met uitzondering van het Veerse Meer hebben deze gebieden ook stikstofgevoelige habitats.

Als gevolg van de beoogde ontwikkeling van het plangebied kan er sprake zijn van stikstofdepositie op nabijgelegen stikstofgevoelige habitats. Het aspect stikstofdepositie is opgenomen in paragraaf 5.6 van voorliggende ruimtelijke motivering. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van negatieve stikstofeffecten in zowel de sloop- en aanlegfase als de nieuwe gebruiksfase van het plangebied.

Negatieve effecten als gevolg van overige verstoringsvormen dan stikstofdepositie (zoals geluid, trillingen, verlichting, mechanische effecten of menselijke aanwezigheid) zijn uitgesloten wegens de grote afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Zeeland

Het plangebied is niet gelegen in het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ). Het dichtstbijzijnde onderdeel van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ) is en een corridor langs de 's-Heer Hendrikskinderendijk. Dit ligt op circa 170 meter ten noorden van het plangebied. In de provincie Zeeland is een toetsing van externe werking binnen 100 meter noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen 100 meter van NNZ, nader (veld)onderzoek is niet noodzakelijk. De Omgevingsverordening Zeeland wordt niet overtreden.

Agrarisch gebied van ecologische betekenis

Het plangebied is niet gelegen in een agrarisch gebied van ecologische betekenis. Het dichtstbijzijnde perceel ligt aan de zuidoostzijde van 's-Heer Hendrikskinderen, op een afstand van minimaal 910 meter ten westzuidwesten van het plangebied. In de provincie Zeeland is een toetsing van externe werking binnen 100 meter noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen 100 meter van agrarisch gebied van ecologische betekenis, nader (veld)onderzoek is niet noodzakelijk. De Omgevingsverordening Zeeland wordt niet overtreden.

Overige gebieden

Overige gebieden zoals natuurcompensatie en gebiedsgerichte projecten, liggen op grote (minimaal 16 kilometer) afstand tot het plangebied. In de provincie Zeeland is een toetsing van externe werking binnen 100 meter noodzakelijk. Het plangebied ligt niet binnen 100 meter van strategische reservering, nader (veld)onderzoek is niet noodzakelijk. De Omgevingsverordening Zeeland wordt niet overtreden.

Beschermde houtopstanden

Er worden voor deze ontwikkeling enkele solitaire bomen gekapt. Het complete onderzoeksgebied bevindt zich echter binnen de bebouwde kom van Goes. Vanwege de ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom is de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet van toepassing.

Soortenbescherming

Jaarrond beschermde nesten

Potentieel geschikte voortplantingsplaatsen of vaste rust- en verblijfplaatsen en essentieel leefgebied van soorten met jaarrond beschermde nesten in bebouwing zijn in het gehele onderzoeksgebied aanwezig. Gierzwaluw en huismus kunnen in de woningen tot broeden komen. De groene tuinen binnen het onderzoeksgebied zijn mogelijk een essentieel onderdeel van het functioneel leefgebied van huismus. Een boomnest in een met klimop begroeide els is geschikt als nestplaat voor ransuil. Door de voorgenomen sloop-en rooiwerkzaamheden binnen het plangebied kunnen permanente schadelijke effecten optreden op eventueel aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen van huismus, gierzwaluw en ransuil en functioneel leefgebied van huismus. Verbodsbepalingen Art. 3.1 lid 2 van de Wnb kunnen worden overtreden. Nader veldonderzoek naar huismus en gierzwaluw is nodig om te bepalen of vaste rust- en verblijfplaatsen en/of essentieel functioneel leefgebied in het plangebied aanwezig zijn. Het plangebied is voor overige soorten met jaarrond beschermde nesten ongeschikt. Negatieve effecten zijn op voorhand uit te sluiten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Niet jaarrond beschermde nesten

Het plangebied is potentieel geschikt voor vaste rust- en verblijfplaatsen vogels met niet-jaarrond beschermde nesten. Vogels met niet jaarrond beschermde nesten (Categorie 5) zijn vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan en die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd. Categorie 5-soorten zijn wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen. In dezen zijn er geen ecologische omstandigheden waardoor Categorie 5-soorten in het plangebied jaarrond beschermd dienen te zijn. Het betreft lokaal en regionaal algemene vogelsoorten. In de directe omgeving zijn voldoende geschikte structuren die als alternatief gebruikt kunnen worden.

Schadelijke effecten op bezette nesten van Categorie 5-soorten vogels door uitvoering van de werkzaamheden zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord).

Algemene vogels

Het plangebied en de directe omgeving van het plangebied zijn potentieel geschikt als voortplantingsplaats voor algemene vogels. Nesten van algemene vogels vallen alleen tijdens het broedseizoen onder de bescherming van de wet. Schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord).

Vleermuizen

Aanwezigheid van vleermuizen in gebouwen (gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger) is binnen het plangebied niet uit te sluiten.. De werkzaamheden (sloop) kunnen invloed hebben op mogelijk aanwezige verblijfplaatsen. Potentieel essentieel functioneel leefgebied (vliegroute) is eveneens aanwezig. De verbodsbepalingen Art 3.5 lid 2 en 4 van de Wnb worden mogelijk overtreden. Nader onderzoek naar vaste rust- en verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van vleermuizen is noodzakelijk (zie Hoofdstuk 6).

Het plangebied is voor overige soorten welke beschermd zijn onder de Habitatrichtlijn ongeschikt. Negatieve effecten zijn op voorhand uit te sluiten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Overige beschermde soorten

Aanwezigheid van bunzing is niet uit te sluiten binnen het plangebied. Dit geldt voor de aanwezige deels verwilderde/verwaarloosde achtertuinen. Nader onderzoek naar vaste rust- en verblijfplaatsen van deze soort is noodzakelijk.

Het plangebied is enkel geschikt voor nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Zeeland een vrijstelling geldt, zoals egel, algemene (spits)muizen, gewone pad en bruine kikker. Negatieve effecten op deze soorten zijn niet op voorhand uit te sluiten, maar nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt te allen tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat schadelijke effecten op soorten zoals gewone pad, bruine kikker en muizen zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden, of daar direct aan voorafgaand.

Voor overige vrijgestelde en niet-vrijgestelde Nationaal beschermde soorten is het plangebied ongeschikt. Negatieve effecten zijn op voorhand uit te sluiten. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

Conclusie

Uit de quickscan is gebleken dat de voorgenomen ontwikkelingen van het plangebied kunnen leiden tot schadelijke effecten op beschermde soorten en natuurgebieden. Het uitvoeren van nader onderzoek naar vaste rust- en verblijfplaatsen en/of essentieel functioneel leefgebied van de huismus, gierzwaluw, vleermuizen en de bunzing is noodzakelijk.

5.6 Stikstofdepositie

Op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is het verboden om zonder vergunning projecten of andere handelingen uit te voeren die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. De juridische basis voor de Wet natuurbescherming zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. Per gebied zijn voor de soorten en habitattypen instandhoudingsdoelen bepaald.

Het grootste gedeelte van de Nederlandse natuurgebieden heeft te lijden onder verzuring, vermesting en verdroging. Hierdoor gaan kwetsbare en vaak bijzondere planten- en diersoorten achteruit en maken plaats voor meer algemene soorten. Een teveel aan stikstof, in de vorm van stikstofoxiden en ammoniak, is hier voor een groot deel debet aan.

Voor wat betreft stikstofdepositie dient voor nieuwe of gewijzigde plannen onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Met behulp van een rekenprogramma (Aerius Calculator) moet worden bepaald of een plan een bijdrage (>0,00 mol N/ha/jaar) aan stikstofdepositie veroorzaakt ter plaatse van Natura 2000-gebieden.

Indien een bijdrage van 0,00 mol N/ha/jaar wordt berekend, kan worden gesteld dat er geen sprake is van een bijdrage en daarmee het initiatief niet tot significante negatieve effecten kan leiden.

Beoordeling

Ten behoeve van dit plan is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De volledige berekeningen en bijbehorende rapportage is aan voorliggend bestemmingsplan toegevoegd als Bijlage 8 Hieronder volgt een korte samenvatting met de belangrijkste resultaten en conclusies.

In het onderzoek zijn de stikstofeffecten in beeld gebracht van de realisatie van het plangebied, waarin 154 woningen worden gesloopt en 148 woningen worden gebouwd in een periode van vier jaar. Ingeschat wordt dat het maatgevende jaar in deze ontwikkeling het jaar 2027 is, waarin in dit onderzoek rekening is gehouden met de sloop van 78 woningen en bouw van maximaal 70 woningen plaatsvindt. Tegelijkertijd zijn dan al circa 60 woningen in gebruik genomen in 2027. Daarnaast is de fase doorgerekend waarin alle 148 woningen in gebruik zijn genomen (2029).

Uit dit onderzoek blijkt dat de emissie die als gevolg van dit plan vrijkomt in zowel de sloop- en bouwfase als de gebruiksfase in het maatgevende jaar 2027 enerzijds als de gebruiksfase in 2029 anderzijds leidt tot een depositietoename van 0,00 mol N/ha/jaar ten opzichte van de referentiesituatie. In de gebruiksfase voor het jaar 2029 is zelfs sprake van een afname aan depositie van -0,01 mol N/ha/jaar. Door de verduurzaming van de woningen is dus voor de permanente gebruiksfase zelfs sprake van een kleine verbetering in de stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden.

Om die reden zijn significante gevolgen op Natura 2000-gebieden uit te sluiten en vormt het plan geen bedreiging voor de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Voor de uitvoering is daarbij rekening gehouden met werktuigen die geschikt zijn voor AdBleu.

Conclusie

Uit de uitgevoerde berekeningen kan geconcludeerd worden dat zowel gedurende de sloop- en aanlegfase als de gebruiksfase van het plan de stikstofbijdrage 0,00 mol N/ha/jaar bedraagt. Hierdoor kan het initiatief niet tot significante negatieve effecten leiden ter plaatse van de Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.

5.7 Luchtkwaliteit

In paragraaf 2.2.1 van het Bkl zijn omgevingswaarden voor de kwaliteit van de buitenlucht opgenomen. Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet waren deze waarden opgenomen in de Wet milieubeheer. Bij de start van nieuwe bouwprojecten moet onderzocht worden of het effect van een nieuw initiatief relevant is voor de luchtkwaliteit. Er is geen relevantie als aannemelijk kan worden gemaakt, dat de luchtkwaliteit 'niet in betekenende mate' aangetast wordt.

Projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit behoeven niet te worden getoetst aan de maximum toegestane grenswaarden. Hieronder vallen onder andere woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen.

Een plan is NIBM als het een toename van de concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) veroorzaakt die niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde concentratie van die stof. Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 microgram/m3 voor zowel PM10 en NO2.

Beoordeling

Niet in betekenende mate (NIBM)

Onderhavig planvoornemen omvat de sloop van de 154 woningen en vervangende nieuwbouw van 148 grondgebonden woningen. Het planvoornemen behoort vanwege de relatief beperkte omvang tot de categorie van gevallen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan luchtverontreiniging. Een toets aan de 3% grens (bijdrage aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof en stikstofdioxide) kan derhalve achterwege blijven.

Goede ruimtelijke ordening / Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

In het kader van een goede ruimtelijke ordening (of onder de Omgevingswet een evenwichtige toedeling van functies aan locaties) dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Met behulp van het Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (CIMLK) van het RIVM is daartoe bepaald wat de totale concentraties zijn van stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10 en PM2,5) nabij het plangebied. De toetsresultaten ter plaatse van de rekenpunten, alsmede de bijbehorende grenswaarden, zijn weergegeven in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0015.jpg"Tabel 4.3 Gegevens Centraal Instrument Monitoring Luchtkwaliteit (bron: CIMLK)

Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de concentraties van de maatgevende stoffen voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim onder de grenswaarden blijven. Derhalve kan er ter plaatse van het plangebied worden gesproken van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van de luchtkwaliteit.

Aan de hand van de Schone lucht Kaarten van het RIVM is de blootstelling aan luchtverontreiniging ter plaatse van het plangebied in kaart gebracht. Ter plaatse van het plangebied worden de grenswaarden voor roet, fijnstof en stikstofdioxide niet overschreden. Er derhalve worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0016.jpg"

Figuur 4.3 Uitsneden Schone Lucht Kaarten (bron: RIVM)

Conclusie

Uit bovenstaande beoordeling blijkt dat de bijdrage van het plan 'niet in betekende mate' is en derhalve geen nader onderzoek benodigd is. Tevens kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.8 Bedrijven En Milieuzonering

Met het instrument milieuzonering wordt een ruimtelijk kader vastgelegd voor de toelating van bedrijven ten opzichte van woningen en andere milieugevoelige functies, met enerzijds als doel het borgen van een goede ruimtelijke ordening / een evenwichtige toedeling van functies aan locaties en anderzijds het borgen van ruimte voor bedrijven om hun bedrijf uit te oefenen.

De VNG-uitgave 'Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet 2023' gaat in op de gebruiksruimte van bedrijven. De gebruiksruimte van een bedrijf is de milieuruimte die een bedrijf mag benutten voor het uitoefenen van zijn bedrijfsvoering. In de VNG-uitgave gaat hierbij vooral om de gebruiksruimte op het gebied van geur en geluid. Voor bedrijventerreinen is onderscheidt gemaakt in vier zones met oplopende gebruiksruimte voor geluid en drie zones met oplopende gebruiksruimte voor geur.

De VNG heeft een richtafstandenlijst gepubliceerd als losse bijlage van de VNG-uitgave. In deze richtafstandenlijst is aangegeven welke geur- en geluidzones gelden voor de verschillende typen bedrijven. Daarnaast zijn er aan de verschillende geur- en geluidzones richtafstanden gekoppeld waarmee een indicatie wordt gegeven voor de aan te houden afstand tot een rustige woonwijk. Wanneer er sprake is van een 'gemengd gebied' kunnen er kleinere richtafstanden aangehouden worden voor de zones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0017.jpg"

Tabel 4.4 Richtafstanden tot werkingsgebieden (bron: VNG)

Beoordeling

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Goes-West. Binnen deze wijk zijn voornamelijk woonfuncties aanwezig en in mindere mate ook maatschappelijke functies die passen binnen een woongebied. Hiervan uitgaande wordt aangenomen dat er in de bestaande situatie van het plangebied sprake is van minimaal een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van milieuhinder van bedrijven. De omgeving van het plangebied kan daarom worden aangeduid als een 'rustige woonwijk'.

In de nabije omgeving van het plangebied zijn drie bestemmingsvlakken 'Bedrijf' aanwezig, deze betreffen:

  • Evertsenstraat 3 Goes, kadastraal perceel GOE00-C-5056

Dit perceel is bestemd als 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'opslag'. Ter plaatse is uitsluitend een bedrijf voor verkoop en opslag van antiek toegestaan. Op basis van de richtafstandenlijst van de VNG zijn de gebruiksruimtes voor geur en geluid van dit bedrijf geschikt voor functiemenging waarmee een richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk aangehouden kan worden. De kortste afstand tussen het bouwvlak binnen het bedrijfsperceel en de nieuwe woningen binnen het plangebied zal circa 45 meter bedragen. Vanuit dit bedrijfsperceel wordt ter plaatse van het plangebied van ook geen milieuhinder verwacht. En andersom wordt het bedrijf niet belemmerd door de realisatie van de woningen.

  • Evertsenstraat 9 Goes, kadastraal perceel GOE00-C-5452

Dit perceel is bestemd als 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'nutsbedrijf'. Ter is plaatse uitsluitend een bedrijf is toegestaan. Op basis van de richtafstandenlijst van de VNG heeft dit type bedrijf een geurruimte die geschikt is voor functiemenging en een geluidruimte zone 1. Om geluidhinder van dit bedrijf te beperken wordt een richtafstand van 30 meter geadviseerd. De kortste afstand tussen het bouwvlak binnen het bedrijfsperceel en de nieuwe woningen binnen het plangebied zal circa 30 meter bedragen. Vanuit dit bedrijfsperceel wordt ter plaatse van het plangebied van ook geen milieuhinder verwacht. En andersom wordt het bedrijf niet belemmerd door de realisatie van de woningen.

  • Jacob Catsstraat 2B, kadastraal perceel GOE00-C-3409

Dit perceel is bestemd als 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - timmer- en metselbedrijf'. Ter plaatse is uitsluiten een timmer- en metselbedrijf toegestaan. Op basis van de richtafstandenlijst van de VNG zijn de gebruiksruimtes voor geur en geluid van dit bedrijf geschikt voor functiemenging waarmee een richtafstand van 10 meter tot een rustige woonwijk aangehouden kan worden. In de bestaade situatie bedroeg deze afstand eveneens 10 meter. Aangenomen wordt dat er in de bestaande situatie sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat binnen het plangebied. Hiervan uitgaande zal de aanwezigheid van dit bestemmingsvlak 'Bedrijf' ook niet leiden tot onevenredige milieuhinder in de nieuwe situatie van het plangebied. De ontwikkeling van het plan zal tevens niet leiden tot een belemmering in de bedrijfsuitvoering omdat deze in de bestaande situatie reeds belemmerd wordt door de aanwezige woningen.

Conclusie

Ervan uitgaande dat ter plaatse reeds sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en de vervangende nieuwbouw binnen het plangebied niet zal leiden tot (extra) belemmeringen en/of milieuhinder op omliggende functies, kan er worden geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

5.9 Externe Veiligheid

Externe veiligheid is gericht op het bereiken en in stand houden van een veilige fysieke leefomgeving. Ten aanzien van externe veiligheid zijn in paragraaf 5.1.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) instructieregels opgenomen met als doel de kans te beperken dat mensen die in de omgeving van een activiteit met externe veiligheidsrisico's verblijven door een ongeval met die activiteiten. Onder activiteiten met externe veiligheidsrisico's worden onder andere verstaan:

  • bedrijven met gevaarlijke stoffen;
  • het basisnet met vervoer gevaarlijke stoffen (weg, water en spoor);
  • buisleidingen met gevaarlijke stoffen;
  • windturbines.

Bij de realisatie van beperkt kwetsbare, kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen in de nabijheid van risicovolle activiteiten moet rekening worden gehouden met het plaatsgebonden risico. Daarnaast kunnen één of meerdere aandachtsgebieden (brandaandachtsgebied, gifwolkaandachtsgebied en explosieaandachtsgebied) van toepassing zijn. Het plaatsgebonden risico is een maat voor de kans dat iemand op een bepaalde plaats in de omgeving van een activiteit met externe veiligheidsrisico's overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij die activiteit of door een ongeval met een windturbine. De overlijdenskans van die persoon mag in beginsel niet meer dan één op de miljoen per jaar zijn.

De aandachtsgebieden maken inzichtelijk in welk gebied zich bij een incident nog levensbedreigende gevolgen voor personen in gebouwen kunnen voordoen. Daarbij worden drie verschillende aandachtsgebieden onderscheiden die zijn afgeleid van relevante ongevalscenario's bij een activiteit met externe veiligheidsrisico's:

  • brandaandachtsgebieden;
  • explosieaandachtsgebieden; en
  • gifwolkaandachtsgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0018.jpg"

Figuur 4.4 Voorbeeld van een activiteit met een aandachtsgebied en voorschriftengebied

Beoordeling

Op basis van Bijlage VI onder C. van het Bkl zijn in beginsel alle gebouwen met een woonfunctie en/of bestemd voor nachtverblijf 'kwetsbare gebouwen' in het kader van externe veiligheid. De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied met sloop en nieuwbouw voorziet daarmee in de ontwikkeling van kwetsbare gebouwen.

Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft op de Atlas Leefomgeving de kaart 'Veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten' gepubliceerd. Op deze kaart zijn alle actuele activiteiten met externe veiligheidsrisico's weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0019.jpg"

Figuur 4.5 Veiligheidsinformatie milieubelastende activiteiten (bron: Ministerie IenW)

Op de bovenstaande uitsnede van de kaart van het Ministerie van IenW is te zien dat er binnen het plangebied en de nabije omgeving (< 200 meter) geen activiteiten met externe veiligheidsrisico's aanwezig zijn. Het plangebied is tevens niet gelegen binnen een brandaandachtsgebied of explosieaandachtsgebied.

De gifwolkaandachtsgebieden zijn nog niet opgenomen in de kaart op de Atlas Leefomgeving. Anders dan bij een brand of explosie eindigt het effect van een gifwolk niet abrupt, maar neemt met het toenemen van de afstand de concentratie van giftige stof en daarmee de kans op overlijden geleidelijk af. In artikel 5.12 lid 4 van het Bkl is een grens van 1,5 kilometer gekozen voor het gifwolkaandachtsgebied. Deze begrenzing sluit aan bij de door de brandweer en hulpverleningsdiensten gehanteerde levensbedreigende waarde (LBW). In dat kader is van belang dat verspreiding van een gifwolk afhankelijk is van variabelen zoals een concentratie en eigenschappen van de stof, buitentemperatuur, windrichting en verdunning door luchtturbulentie, die niet op voorhand bepaald kunnen worden bepaald. Uit een oogpunt van proportionaliteit en kosteneffectiviteit is het gifwolkaandachtsgebied beperkt tot het gebied waarbinnen mogelijke fysieke veiligheidsmaatregelen in verhouding staan tot de veiligheidswinst die deze opleveren.

Het plangebied is gelegen binnen de gifwolkaandachtsgebieden van het spoorwegtraject tussen Roosendaal en Vlissingen en het distributiecentrum van Bison. De rijksweg A58 is gelegen op circa 2,2 kilometer afstand van het plangebied. Het gifwolkaandachtsgebied van de A58 reikt daarmee niet tot aan het plangebied.

Gifwolkaandachtsgebieden kunnen niet als voorschriftengebied worden aangewezen. Om toch te komen tot voldoende bescherming tegen gifwolken is hieronder een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Zelfredzaamheid

Gezien de afstand van de spoorlijn tot het plangebied dient rekening te worden gehouden met het risico van een giftige wolk. In geval van het zich voordoen van een scenario met een giftige wolk luidt het advies: ramen en deuren gesloten houden en mechanische ventilatie uitschakelen. Het kunnen uitschakelen van mechanische ventilatie is in het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) opgenomen als landelijke algemene bouweis voor nieuwe bouwwerken.

Binnen het plangebied worden geen zeer kwetsbare gebouwen mogelijk gemaakt, zoals gebouwen met een zorgfunctie. Aangenomen word dat de bewoners van het plangebied zich zelfstandig kunnen voortbewegen en in veiligheid kunnen brengen bij eventuele calamiteiten.

Van belang is dat bewoners tijdig gewaarschuwd worden. Het plangebied ligt binnen het dekkingsgebied van een waarschuwings- en alarmeringsinstallatie. Daarnaast is NL-Alert operationeel voor vele mobiele telefoons. Dit kan worden gebruikt om de bevolking in geval van een calamiteit te waarschuwen.

In het kader van zelfredzaamheid heeft de Veiligheidsregio Zeeland een infographic ontwikkelend waarmee stapsgewijs wordt afgebeeld wat bewoners moeten doen bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Voor de risicocommunicatie wordt door de Veiligheidsregio Zeeland geadviseerd om deze infographic te verspreiden onder de bewoners van het plangebied. De infographic is tevens als Bijlage 9 toegevoegd aan voorliggend bestemmingsplan.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Om effectief en efficiënt hulp te kunnen bieden ten tijde van een ongeval zijn de opkomsttijd, de bereikbaarheid en de bluswatervoorzieningen van belang. De hulpverleningsdiensten moeten voldoende capaciteit beschikbaar hebben om alle effecten binnen een kort tijdsbestek te kunnen bestrijden.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

Het plangebied is langs alle kanten bereikbaar voor hulpdiensten en bewoners kunnen in verschillende richtingen van de risicobron vluchten.

Om een brand in het plangebied te kunnen bestrijden is het noodzakelijk dat er voldoende primair en secundair bluswater aanwezig is. In de omgeving van het plangebied moeten bluswatervoorzieningen aanwezig zijn die binnen drie minuten na aankomst van een tankautospuit deze van bluswater kunnen voorzien. Het plangebied is via het wegennet goed bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten.

In het kader van bestrijdbaarheid en bereikbaarheid zal het plangebied in het kader van de omgevingsvergunning bouwen worden getoetst aan de onderstaande eisen.

Bereikbaarheid

De woningen dienen bij voorkeur vanaf twee zijdes bereikbaar te zijn waarbij de infrastructuur voldoet aan onderstaande eisen:

  • De rijstrookbreedte is minimaal 3,25 meter verhard met een vrije rijbaanbreedte van 3,5 meter in geval van een eenrichtingsweg en 4,5 meter in geval van een tweerichtingsweg;
  • De doorgangshoogte is minimaal 4,2 meter;
  • Bestand tegen een aslast van 11,5 ton;
  • Bestand tegen een totaal gewicht van 30 ton;
  • Een buitenbochtstraal van 10 meter;
  • Een binnenbochtstraal van 5,5 meter (of gelijk aan de buitenbochtstraal verminderd met 4,5 meter);

Voor doodlopende wegen geldt aanvullend:

  • Een doodlopende weg is toegestaan mits de wegbreedte minimaal 4,5 meter bedraagt en er een keermogelijkheid aanwezig is. Voor een dergelijke doodlopende weg geldt een maximale lengte van 80 meter.
  • Als geen keermogelijkheid aanwezig is dan is de vereiste minimale wegbreedte 5 meter en geldt een maximale lengte van 80 meter.
  • Indien niet aan de minimale wegbreedtes of keermogelijkheid kan worden voldaan geldt een maximale lengte van 40 meter, inclusief eventuele aftakkingen.

Opstelplaatsen

De woningen dienen tot op 40 meter bereikbaar te zijn voor een brandweervoertuig. De opstelplaats dient te voldoen aan de volgend eisen:

  • Een breedte van 4,5 meter
  • Een lengte van 10 meter
  • Een vrije doorgangshoogte van 4,2 meter
  • Bestand tegen een aslast van 11,5 ton
  • Bestand tegen een totaal gewicht van 15 ton.

De openbare weg kan ook als opstelplaats gebruikt worden mits deze voldoet aan genoemde eisen.

Primair bluswater

Er dient voorzien te worden in een primaire bluswatervoorziening die voldoet aan de volgend eisen:

  • Een onafgebroken capaciteit van minimaal 500 liter per minuut (30 m3/uur).
  • Bluswater wordt geleverd door brandkranen of alternatieve voorzieningen waarvan binnen 3 minuten water onttrokken kan worden
  • De maximale afstand van deze bluswatervoorziening, ten opzichte van de opstelplaats is 100 meter.

Bovenstaande houdt in dat, rekening houdend met een opstelplaats op maximaal 40 meter afstand, er binnen 140 meter van een woning een primaire bluswatervoorziening behoort te zijn.

Aanvullend bluswater

Verder dient voorzien te worden in aanvullend bluswater, conform de onderstaande eisen:

  • Binnen 30 minuten een capaciteit van 60 m3;
  • Binnen 60 minuten een capaciteit van 240 m3;
  • Genoemde hoeveelheden bluswater zijn complementair aan elkaar en dienen aanvullend aan elkaar beschikbaar te zijn;
  • Een waterdiepte van minimaal 1 meter;
  • Waterkwaliteit is dusdanig dat er geen beschadigingen kunnen ontstaan aan de bluspomp en brandweerpersoneel niet blootgesteld wordt aan ernstige vervuiling.

De opstelplaats bij deze bluswatervoorziening voldoet aan de volgende eisen:

  • Een breedte van 4 meter;
  • Een lengte van 30 meter;
  • Een vrije doorgangshoogte van 4,2 meter;
  • Bestand tegen een aslast van 11,5 ton;
  • Bestand tegen een totaalgewicht van 30 ton;
  • De afstand tussen de opstelplaats en het wateroppervlak is maximaal 8 meter.

De openbare weg kan ook als opstelplaats gebruikt worden mits deze voldoet aan bovenstaande eisen.De waterpartij aan de Westsingel is geschikt als winplaats voor open water. Deze voldoet naar verwachting aan de eisen voor aanvullend bluswater.

Conclusie

Ter plaatse van het plangebied gelden geen belemmeringen wat betreft externe veiligheid. Een nader onderzoek is niet benodigd. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

5.10 Verkeer En Parkeren

Op het gebied van verkeer en parkeren bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient in het kader van het bestemmingsplan dat de ontwikkeling mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening of in het kader van de Omgevingswet een 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van de algemene kencijfers van de CROW-publicatie 183. De parkeerbehoefte wordt berekend op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan 2009-2020 van de gemeente Goes. Voor het juiste kencijfer/parkeernorm wordt een ligging in het gebied 'schil centrum' aangehouden, de gemeente Goes heeft een matig stedelijk karakter op basis van de adressendichtheid.

5.10.1 Verkeer

De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van de bestaande 154 huurwoningen binnen het plangebied en vervangende nieuwbouw van 148 huurwoningen. Als gevolg van deze ontwikkeling is per saldo sprake van een afname van 6 woningen binnen het plangebied.

Voor de berekening van de verkeersgeneratie van en naar het plangebied wordt uitgegaan van de algemene kencijfers van de CROW. Hierbij wordt rekening gehouden met de beoogde functie, de locatie van de ontwikkeling en de stedelijkheidsgraad van de gemeente. De verkeersgeneratie wordt beoordeeld op een maatgevende dag, een werkdag. De weekdag wordt conform het CROW met de factor 1,11 opgehoogd om de verkeersgeneratie van een werkdag te bepalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0020.jpg"

Tabel 4.5 Verkeersgeneratie plangebied (bron: CROW-publicatie 183)

In de bovenstaande tabel is de verkeersgeneratie van het plangebied in de bestaande situatie vergeleken met de verkeersgeneratie in de nieuwe situatie. Omdat het aantal woningen binnen het plangebied zal afnemen, zal naar verwachting ook de verkeersgeneratie van het plangebied afnemen in de nieuwe situatie.

Het verkavelingsplan van het plangebied in de nieuwe situatie gaat uit van het bestaande stratenpatroon. Het verkeer van en naar het plangebied zal in de nieuwe situatie dus gebruik blijven maken van de al bestaande verkeersroutes. Hiervan uitgaande zal de ontwikkeling van het plangebied ook niet leiden tot knelpunten met betrekking tot de afwikkeling van het verkeer op de ontsluitende wegen en kruispunten.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling van het plangebied zal naar verwachting niet leiden tot negatieve gevolgen voor de verkeersafwikkeling. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

5.10.2 Parkeren

De gemeente heeft voor woningbouw parkeernormen opgenomen in het 'Parkeerbeleidsplan 2009-2020'. Hierin wordt onderscheidt gemaakt tussen goedkope, middeldure en dure woningen. In het beleidsplan van de gemeente zijn geen specifieke parkeernormen opgenomen voor sociale huurwoningen. Voor de berekening van de parkeerbehoefte van dit plan worden daarom de parkeernormen van goedkope woningen aangehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0664.BPGW22-VG99_0021.jpg"

Tabel 4.6 Parkeerbehoefte plangebied (bron: Parkeerbeleidsplan 2009-2020, gemeente Goes)

In de bovenstaande tabel is de parkeerbehoefte van het plangebied in de bestaande situatie vergeleken met de nieuwe situatie. Omdat er in de nieuwe situatie minder woningen binnen het plangebied aanwezig zullen zijn, zal ook de parkeerbehoefte van het plangebied afnemen.

Op basis van luchtfoto's is een inventarisatie gemaakt van het aantal parkeerplaatsen binnen het plangebied in de bestaande situatie. Omdat slechts enkele woningen beschikken over een eigen oprit, zijn deze niet meegenomen in de inventarisatie. Binnen het plangebied zijn 146 openbaar toegankelijke parkeerplaatsen aanwezig. De minimale parkeerbehoefte van het plangebied in de bestaande situatie is gelijk aan 231 parkeerplaatsen. Uitgaande van de parkeernormen uit het parkeerbeleidsplan van de gemeente, kan geconcludeerd worden dat in de bestaande situatie sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen in het plangebied om te kunnen voorzien in de minimale parkeerbehoefte.

Het verkavelingsplan van het plangebied in de nieuwe situatie gaat uit van openbaar toegankelijke parkeerplaatsen. Door de woningen op een andere wijze te situeren is er ruimte vrijgemaakt voor parkeerhoven. Op basis van het verkavelingsplan zijn er in de nieuwe situatie 247 openbare parkeerplaatsen aanwezig binnen het plangebied. Hiermee zal er worden voldaan aan de berekende parkeerbehoefte (222 parkeerplaatsen).

5.11 M.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Beoordeling en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van 154 woningen en vervangende nieuwbouw van 148 woningen en blijft daarmee ruim onder de bovenstaande drempelwaarden. Dit houdt in dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is. In de voorgaande paragrafen in hoofdstuk 5 van deze toelichting zijn de projecteffecten op alle relevante omgevings- en milieuaspecten beschreven. Hiermee is aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet zal leiden tot nadelige milieueffecten.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Wettelijk Kader

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.

6.2 Planvorm

Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten gebouwen. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

Het bestemmingsplan 'Goes-West, Noordelijk plandeel' kan gekarakteriseerd worden als een zogenaamd 'ontwikkelplan'. In een dergelijk plan ligt het accent van de juridische regeling vooral op het bieden van rechtsbescherming ten aanzien van het toekomstig gebruik van gronden en opstallen. Er is sprake van een gedetailleerd plan met de mogelijkheid om op een flexibele wijze de woningen te positioneren. Een en ander heeft geresulteerd in een planopzet met een beperkt aantal bestemmingen en regels.

De regels zijn opgebouwd uit de Inleidende regels (Hoofdstuk 1), de Bestemmingsregels (Hoofdstuk 2), de Algemene regels (Hoofdstuk 3) en de Overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4). De verbeelding van het bestemmingsplan bestaat uit 1 kaartblad.

6.3 Toelichting Op De Bestemmingen

6.3.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

Het aanwezige openbare groen is bestemd als 'Groen', zoveel mogelijk in overeenstemming met het Groenstructuurplan.

Artikel 4 Verkeer

Alle openbare ruimten, verblijfs- en verkeersgebieden zijn bestemd tot 'Verkeer'. Binnen deze bestemming zijn ook evenementen, terrassen en weekmarkt mogelijk gemaakt.

Artikel 5 Wonen

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn een aantal specifieke bouwaanduidingen opgenomen. Binnen de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd. De goot- en bouwhoogten van deze woningen zijn aangegeven op de verbeelding.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

Op de gronden die zijn aangewezen als archeologisch waardevol gebied is de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' gelegd. Ter bescherming van de archeologische belangen zijn op deze gronden slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde toelaatbaar ten behoeve van de bestemming "Archeologisch waardevol gebied".

Bouwwerken ten dienste van andere voor deze gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar indien het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, het bouwwerk en de fundering niet dieper komen te liggen dan 1,5 m beneden NAP. Hiervoor is voor het college van burgemeester en wethouders een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Vrijstelling wordt slechts verleend indien de archeologische waarden niet worden geschaad.

Ter bescherming van de archeologische belangen in het gebied is voor bepaalde werken en werkzaamheden een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Bepaalde werken en/of werkzaamheden zijn hiervan uitgezonderd

Voor het college van burgemeester en wethouders zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen om met inachtneming van een aantal voorwaarden bestemmingsvlakken met de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" gedeeltelijk of geheel te verwijderen. Tot slot zijn de procedureregels voorgeschreven die in acht genomen dienen te worden bij de beslissing omtrent een aanlegvergunning of wijziging.

6.3.3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Het doel van deze bepaling is om te voorkomen dat, wanneer volgens het bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van het bouwperceel mogen beslaan, het overgebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waarvan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 8 Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen omtrent algemene bouwregels. Het betreft hier bepalingen ten aanzien van bestaande maten en het overschrijden van bouwgrenzen.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels

In dit artikel zijn (verbods)bepalingen opgenomen over het gebruik van in dit plan begrepen gronden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn een aantal algemene afwijkingsbepalingen opgenomen. Deze afwijkingen betreffen het overschrijden van bebouwingsgrenzen, geringe afwijkingen van het bestemmingsplan en het afwijken voor het oprichten van antennes en masten.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

Dit artikel betreft de overgangsbepalingen met betrekking tot gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat dit rechtskracht verkrijgt. Dit gebruik mag worden voortgezet. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien de afwijking hierdoor niet wordt vergroot.

Artikel 12 Slotregel

De regels kunnen worden aangehaald onder de naam: Regels van het bestemmingsplan 'Goes-West, Noordelijk plandeel'.

Hoofdstuk 7 Handhaving

7.1 Inleiding

De gemeenteraad heeft tot taak bestemmingsplannen vast te stellen voor het grondgebied van de gemeente. In elk bestemmingsplan wordt het door de gemeente gewenste ruimtelijke beleid voor een bepaald gebied vertaald. Een nieuw bestemmingsplan legt de bestaande ruimtelijke kaders vast en bepaalt de grenzen waarbinnen planologische ontwikkelingen mogelijk zijn. Het biedt de gemeente een actueel beleidsmatig en juridisch toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en initiatieven in een specifiek gebied. Om de kwaliteit van de bebouwde en onbebouwde leefomgeving te behouden en te verbeteren, is het noodzakelijk dat na het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan de daaruit voortvloeiende regels ook daadwerkelijk worden nageleefd. In gevallen waarin regels niet uit eigen beweging worden nageleefd dient in beginsel handhavend te worden opgetreden. Het uitblijven van handhavend optreden tegen de overtreding van regels die in een bestemmingsplan worden gesteld aan de bebouwing en inrichting van gronden, heeft een negatieve weerslag op de ruimtelijke kwaliteit, kan leiden tot rechtsongelijkheid, kan ongewenste precedentwerking tot gevolg hebben en vermindert het vertrouwen van de burger in het gemeentebestuur.

7.2 Handhaving Bestemmingsplannen

Onder handhaving wordt verstaan het nemen van maatregelen om de naleving van wettelijke voorschriften te bevorderen. Handhaving betreft dus niet alleen het daadwerkelijk repressief optreden tegen overtreders met behulp van sanctiemiddelen. Daaraan voorafgaand is het gewenst dat er heldere en hanteerbare regels zijn, moeten die regels kenbaar zijn en wordt er toezicht gehouden op de naleving ervan. Een eerste vereiste voor een goede handhaving is derhalve een bestemmingsplan met handhaafbare regels. Dat wil zeggen: regels die zodanig zijn opgesteld dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Voorlichting en preventief optreden vormen de basis voor effectieve handhaving. Een goede informatievoorziening draagt bij aan een verbetering van de naleving van bestemmingsplannen. Hoewel sanctionering in de meest optimale situatie niet nodig zou moeten zijn, zullen zich in de praktijk altijd gevallen voordoen waarin achteraf opgetreden moet worden tegen illegale situaties. In dergelijke gevallen kan het college van burgemeester en wethouders wettelijke dwangmiddelen inzetten om overtredingen gedwongen te (laten) beëindigen, zoals het opleggen van een last onder bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.

7.3 Handhavingsbeleid

De doelstelling van handhaving is het bevorderen van de naleving van wettelijke regels en het herstellen van overtredingen. Handhavend optreden in geval een overtreding is geconstateerd, is een beginselplicht, dat door middel van het voeren van een transparant beleid ingezet moet worden om de doelstelling te bereiken. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan een leefbare en veilige woonomgeving voor de inwoners van de gemeente. De door het college van B&W aangewezen toezichthouders, zijn belast met het toezicht op de naleving van onder meer de ruimtelijke regelgeving. Deze taak wordt zo veel mogelijk consistent en stelselmatig uitgevoerd, zodat aan de beginselen van behoorlijk bestuur zoals rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en zorgvuldigheid kan worden voldaan. Ook daarvoor is het nodig handhavingsbeleid vast te stellen. Het handhavingsbeleid is, zoals vele andere beleidsvelden, altijd in beweging. Met behulp van monitoring wordt periodiek geëvalueerd en wordt zo nodig het beleid bijgesteld. De gemeente kan niet overal en altijd toezien op naleving van regels, waardoor het noodzakelijk is prioriteiten te stellen. De handhavingsprioriteiten worden steeds vastgesteld op basis van een risico-analyse. Jaarlijks wordt op basis van het beleid een handhavinguitvoeringsprogramma vastgesteld zodat inzichtelijk wordt op welke wijze de beschikbare handhavingscapaciteit in een bepaald jaar wordt ingezet. Het handhavingsbeleid is erop gericht om zo veel mogelijk integraal te handhaven.

Het houden van toezicht op illegale bouw en strijdigheid met bestemmingsplannen scoort dusdanig dat de prioriteit gemiddeld tot hoog genoemd kan worden. Wanneer een aspect een lage prioriteit heeft, betekent dit overigens niet dat de regel overtreden mag worden. De beginselplicht tot handhaving, zoals die door de Raad van State is geformuleerd, is onverkort van kracht. Er zal dus altijd serieus met constateringen en klachten worden omgegaan, ook al is de prioriteit van desbetreffende overtreden norm laag. Echter, de focus van de toezichthoudende ambtenaren zal met name zijn gericht op de gestelde prioriteiten zoals opgenomen in het beleid.

7.4 Opleggen Sancties

Wanneer een overtreding niet vrijwillig wordt beëindigd, wordt doorgaans gekozen voor het toepassen van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom om een overtreder te dwingen een illegale situatie te beëindigen. Deze bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen hebben een reparatoir karakter en zijn met vele juridische waarborgen omkleed. Omdat een overtreding van het bestemmingsplan in de Wet op de economische delicten is aangemerkt als een economisch delict, is ook strafrechtelijke handhaving een optie. Privaatrechtelijke handhaving is minder geschikt. Tot het gedogen van overtredingen wordt slechts in uitzonderlijke gevallen overgegaan, bijvoorbeeld wanneer in redelijkheid niet meer voldaan kan worden aan de geldende regels en aanpassing van de regelgeving aan gewijzigde beleidsinzichten nog niet heeft plaatsgevonden.

Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente.

8.1 Financiële Haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor de ontwikkeling. Initiatiefnemer heeft aangegeven dat er financiële middelen beschikbaar zijn voor de realisatie van de beoogde herstructurering. De initiatiefnemer heeft de financiële haalbaarheid van de beoogde ontwikkeling voldoende aangetoond aan de gemeente.

8.2 Kostenverhaal

Volgens artikel 6.12 van de Wro dient tegelijk met de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins verzekerd is. De beoogde ontwikkeling, is een bouwplan, zoals bedoeld in de Bro.

Het kostenverhaal wordt anderszins verzekerd via een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Ook het bepalen van een tijdvak of fasering en het stellen van eisen en regels in een exploitatieplan, zoals bedoeld in artikel 6.13 Wro, is niet benodigd voor deze ontwikkeling. Het opstellen van een exploitatieplan is dus niet aan de orde.

Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Toetsing

9.1 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan en de bijbehorende stukken worden door de gemeente voor een termijn van zes weken ter inzage gelegd (artikel 3:11, Awb). Binnen deze termijn is eenieder in de gelegenheid om zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerpbestemmingsplan aanpassing behoeft.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 29 december 2023 tot en met 8 februari 2024 voor eenieder ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn van zes weken zijn er geen zienswijzen ingediend.

9.2 Beroep

Na de vaststelling van het bestemmingsplan geldt een beroepstermijn van zes weken. Gedurende dit termijn kunnen belanghebbenden beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtstpraak van de Raad van State (ABvRS) indien het beroep betrekking heeft op een wijziging die is aangebracht t.o.v. het ontwerpbestemmingsplan. Indien geen beroep wordt ingesteld, zal het vastgestelde bestemmingsplan op de eerstvolgende dag na de beroepstermijn 'onherroepelijk' worden verklaard.