KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Oeverwal
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Bouwregels
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 10 Algemene Gebruiksregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 13 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Slotregel
Bijlagen
Bijlage 1 Bedrijven (Niet-agrarisch)
Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan
1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied
1.3 Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied
2.1 Algemeen
2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Conclusie
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan
4.2 Landschappelijke Inpassing En Water
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Inleiding
5.2 Milieuaspecten
5.3 Waterparagraaf
5.4 Kabels En Leidingen
5.5 Gebiedsbescherming
5.6 Soortenbescherming
5.7 Archeologie En Cultuurhistorie
5.8 Verkeer En Parkeren
5.9 Duurzaamheid
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
6.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting
7.1 Planstukken
7.2 Toelichting Op De Verbeelding
7.3 Toelichting Op De Regels
Bijlagen
Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Resultaten Check Watertoets
Bijlage 3 Waterhuishoudkundig Plan
Bijlage 4 Laddertoets Duurzame Verstedelijking
Bijlage 5 Bodemonderzoek Dijkgraaf De Leeuwweg 28
Bijlage 6 Bodemonderzoek Greffelingsestraat 59
Bijlage 7 Aeriusberekening
Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 9 Landschappelijk Inpassingsplan
Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 11 Aanmeldnotitie Mer
Bijlage 12 Vooroverlegreactie Waterschap Rivierenland
Bijlage 13 Vooroverlegreactie Provincie Gelderland

Dijkgraaf de Leeuwweg 28 en Greffelingsestraat 59

Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal

Vastgesteld op 28-03-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Alphen, Dijkgraaf de Leeuwweg 28 en Greffelingsestraat 59 met identificatienummer NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1 (SVBP2012) van de gemeente West Maas en Waal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak

een vlak door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;

1.6 overig bouwwerk

een bouwwerk, niet zijnde een gebouw of bijbehorend bouwwerk;

1.7 archeologische verwachting

een gebied met een daaraan toegekende hoge, middelmatige of lage archeologische verwachtingswaarde in verband met de in de ondergrond aangetroffen sporen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.8 archeologische waarde

een gebied met een daaraan toegekende archeologische waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;

1.9 archeologisch monument

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument;

1.10 archeologisch onderzoek

onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie;

1.11 bebouwde oppervlakte van een perceel of ander terrein

de som van de oppervlakten van alle op een perceel of terrein gelegen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken 1 m boven peil en buitenwerks gemeten;

1.12 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.13 bebouwingspercentage

de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen op een bouwperceel, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van dat bouwperceel;

1.14 bed and breakfast

een activiteit ondergeschikt aan een woning die in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf voor korte tijd en waarbij het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten (daaraan) ondergeschikt is;

1.15 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis gebonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.16 bedrijf aan huis

een bedrijf, waaronder een kappersbedrijf, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk wordt uitgeoefend, waarbij de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.17 bedrijfsvloeroppervlakte

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op het feitelijk gebruik van het gebouw en/of terrein in overeenstemming met de bestemming;

1.19 beroep aan huis

een dienstverlenend beroep, dat door de gebruiker van een woning in die woning of een bijbehorend bouwwerk uitgeoefend wordt, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.20 bestaand

bij bouwwerken: een bouwwerk dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald;

bij gebruik: het gebruik van gronden voor fruitteelt en boom- en sierteelt indien het gebruik van de betreffende gronden niet langer dan drie jaar onderbroken is geweest.

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een (bedrijfs)woning dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend (bedrijfs)woning verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.24 bijgebouw

een vrijstaand danwel aangebouwd gebouw, behorend bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.25 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.27 bouwlaag

een boven het peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.28 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.29 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.30 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bijbehorende bouwwerken zijn toegelaten;

1.31 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.39 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten:

1.33 detailhandel in eigen vervaardigde en/of voortgebrachte producten

(streek)producten die door het toegelaten bedrijf zijn voortgebracht, geteeld of vervaardigd;

1.34 diepploegen

het omzetten van de grond, gemeten vanaf peil met een diepte van minimaal 0,80 m, ten behoeve van het agrarisch gebruik;

1.35 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen, paardrijden, (water)fietsen, kanoën, sport en spel;

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.37 grootschalig grondverzet

het ophogen en/of afgraven (grondverzet) van gronden (zand, klei, grind, landbodem, waterbodem) dat niet past binnen één van de volgende categorieën van gevallen:

  1. a. grondverzet van ten hoogste 3 meter diep met een oppervlakte van maximaal 3.000 m² en een volume van ten hoogste 3.000 m³;
  2. b. grondverzet van ten hoogste 3 meter diep die noodzakelijk zijn ter realisering van het geldende bestemmingsplan, inpassingsplan of ontheffing op grond van de Wet ruimtelijke ordening;
  3. c. het aanleggen, verwijderen of wijzigen van openbare wegen, pleinen, parken, plantsoenen, tuinen, sport-, woningbouw-, parkeer-, speel- en industrieterreinen, mits alleen de grondlagen tot 3 meter onder het oorspronkelijke niveau aangetast worden;
  4. d. grondverzet gebruikelijk in de normale uitoefening van het landbouw, - tuinbouw,- en bosbouwbedrijf;
  5. e. grondverzet ten behoeve van het realiseren of wijzigen van natuurbouwprojecten van ten hoogste 0,50 meter diep;
  6. f. het aanleggen, verzwaren en verwijderen van waterkeringen en de daarvoor noodzakelijke voorlandverbetering met uitzondering van dijken die geen waterkerende functie meer hebben;
  7. g. het aanleggen of verbreden van watergangen ten behoeve van de verbetering van de waterhuishouding van ten hoogste 3 meter diep waarbij bij aanleg en bij verbreding de bovenbreedte ten hoogste 10 meter bedraagt;
  8. h. de aanleg van natuurvriendelijke oevers mits deze beperkt blijft tot een strook van ten hoogste 10 meter voor iedere oever uit de insteek van de watergang;
  9. i. het afgraven van depots van bodemmateriaal, tenzij die langer dan 10 jaar geleden zijn gebruikt voor het deponeren of het verkrijgen van bodemmateriaal;
  10. j. het doen van archeologische opgravingen door een daartoe bevoegde instantie;
  11. k. het aanleggen, verwijderen of wijzigen van buisleidingen, kabels, funderingen en bouwwerken.

1.38 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.39 hobbymatige basis houden van dieren

het niet bedrijfsmatig houden van dieren;

1.40 huisvesting in verband met mantelzorg

huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

1.41 inwoning

het bewonen van een woonruimte die deel uitmaakt van een woonruimte die door een ander huishouden in gebruik is genomen, met dien verstande dat woningsplitsing en/of kamerbewoning niet toegestaan is;

1.42 kamerbewoning

het gebruik van een hoofdgebouw door meer dan twee onzelfstandige huishoudens;

1.43 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (respectievelijk artikel 5.1 Omgevingswet) een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.44 kampeerterrein

terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.45 kernkwaliteiten van het GNN

de aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit en ecologische samenhang, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van de bodem, lucht en water, de mate van stilte, rust, donkerte en openheid en de landschappelijke waarden. De kernkwaliteiten voor het GNN staan beschreven in bijlage 6 bij de Omgevingsverordening Gelderland;

1.46 kernkwaliteiten van de GO

de ecologische samenhang met inliggende en aangrenzende natuur van het GNN, de geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid en de landschappelijke waarden. De bestaande en te ontwikkelen kwaliteiten zijn beschreven in bijlage 7 behorende bij de Omgevingsverordening Gelderland;

1.47 kleinschalige dagrecreatie

vormen van recreatie met een beperkte omvang en uitstraling en gericht op het beleven van het buitengebied, zoals: verhuur van fietsen, verhuur van kano's, verhuur van huifkarren, pony's, bezoek kaasboerderij, tuinbezichtiging en bezichtiging van een historische boerderij. Onder kleinschalige recreatie als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf wordt verstaan vormen van kleinschalige dagrecreatie en extensieve verblijfsrecreatie als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf;

1.48 kleinschalige horeca

kleinschalige horecabedrijven die gericht zijn op het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse en die gerelateerd zijn aan de recreatieve functie van het buitengebied. Voorbeelden hiervan zijn (pannenkoeken-)restaurants, eethuizen en ijssalons (begripsomschrijving VAB-beleid);

1.49 kleinschalige verblijfsrecreatie in bestaande bebouwing

een verblijfsrecreatieve voorziening in de bestaande bebouwing (woonbebouwing, en) van maximaal 5 overnachtingsplaatsen ondergeschikt aan een hoofdfunctie;

1.50 landschappelijke waarde

waarde van een gebied in landschappelijk-esthetische en/of geomorfologische zin;

1.51 loonwerkbedrijf

een bedrijf dat in opdracht hoofdzakelijk agrarische werkzaamheden uitvoert;

1.52 mantelzorg

langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar;

1.53 meergeneratiewoning

meergeneratiewoning is een gebouw met geschakelde, zelfstandige of onzelfstandige wooneenheden, appartementen of huizen met inpandige verbinding voor ouderen of mensen met een handicap en hun familie, waarbij de familie mantelzorg verleent. De zorgvrager woont in een aparte wooneenheid, maar staat in directe verbinding met zijn of haar mantelzorger;

1.54 natuur

alle levende organismen, hun habitats, de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken en de daarmee verbonden uit zichzelf functionerende ecologische processen;

1.55 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de aanwezigheid en de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur, zoals geologische, geomorfologische, bodemkundige en/of biologische elementen;

1.56 niet-geluidsgevoelige bebouwing

bebouwing die volgens de Wet Geluidhinder en de daarop gebaseerde regelgeving niet aangemerkt wordt als geluidsgevoelige gebouwen en ruimten;

1.57 normaal (agrarisch) beheer

het regulier bestaande beheer dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering en het (agrarisch) gebruik van de gronden;

1.58 normaal (agrarisch) onderhoud

het onderhoud van bestaande objecten c.q. de grond dat, gelet op de bestemming, noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen.

1.59 omgevingsvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet;

1.60 omgevingsvergunning ten behoeve van het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 5.1, tweede lid, aanhef en onder a van de Omgevingswet;

1.61 ondergronds

onder peil;

1.62 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, omsloten door maximaal één wand en voorzien van een gesloten dak;

1.63 overnachtingsplaats

een plaats bedoeld voor het bieden van mogelijkheden tot overnachting, waarbij geldt dat 1 bed voor 1 persoon is bedoeld en dus 1 overnachtingsplaats is;

1.64 peil

  • voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  • voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.65 permanente bewoning

bewoning door (het huishouden van) een persoon of door daarmee gelijk te stellen groep van personen van een recreatiewoning, stacaravan of andere voor wisselende bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.66 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.67 recreatief nachtverblijf

een ondergeschikt deel van de woning dat ingericht en bestemd is om uitsluitend door (het huishouden van) een persoon of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.68 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig voor wisselende bewoning bedoeld gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door (het huishouden van) een persoon of daarmee gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond;

1.69 ruimtelijke kwaliteit

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte.

1.70 schuilgelegenheid dieren

een vrijstaand gebouw voor het tijdelijk stallen van hobbymatig of bedrijfsmatig gehouden dieren;

1.71 seksinrichting

een voor publiek toegankelijk, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoning van erotische-pornografische aard plaatsvindt. Hieronder wordt in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen, dat mede gelet op de afmetingen, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.73 standplaats

een in of op het (kampeer)terrein aangegeven, zichtbaar gemarkeerde plek, d.m.v. nummering, stroomvoorziening, erfafscheiding of anderszins, voor het tijdelijk plaatsen van een kampeermiddel ten behoeve van recreatief nachtverblijf. Een bijzettentje wordt hierbij niet als afzonderlijk kampeermiddel aangemerkt;

1.74 stortvak

aan drie zijden afgescheiden vak waarbinnen grond, zand en overige stoffen worden opgeslagen, als onderdeel van de bedrijfsactiviteiten van een loon- en grondverzetbedrijf;

1.75 uitbouw

aan het gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is;

1.76 voorgevelrooilijn

de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk, dan wel bouwvlak, is gelegen alsmede het verlengde daarvan die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.77 voorgevel

de naar de openbare weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.78 vrijstaande woning

een bouwmassa bestaande uit één vrijstaand hoofdgebouw;

1.79 wegen

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin gelegen bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;

1.80 wet/wettelijke regeling

waar in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen wordt geduid op die regelingen, zoals zij luidden op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.81 woning

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, waaronder begrepen eventueel gemeenschappelijk gebruik van bepaalde ruimten.

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Gebouwen en andere bouwwerken

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  1. a. bebouwingspercentage:

het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden, tenzij in de regels anders vermeld staat;

  1. b. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. c. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. d. de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

  1. e. de inhoud van een bouwwerk:
    1. 1. tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
    2. 2. in aanvulling op het bepaalde onder 1 geldt voor woningen dat bouwlagen met gevelopeningen (opening in een gevel voor o.a een deur, een venster, etc.), die geheel of gedeeltelijk boven peil gelegen zijn, meegerekend worden bij de bepaling van de inhoud van een bouwwerk.
  2. f. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. g. het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:

de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;

Bij het meten van en afstand wordt gemeten vanaf het hart van de lijn naar het hart van de lijn (hart op hart).

2.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van de 'wijze van meten' als vermeld in art. 2.1 worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, timpanen, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Oeverwal

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - Oeverwal' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven;
  2. b. het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en ecologische waarden;
  3. c. de uitoefening van een beroep aan huis of een bedrijf aan huis waarvoor maximaal 40% van de bestaande gebouwen tot een totale vloeroppervlakte van maximaal 80 m² mag worden ingericht;
  4. d. kleinschalige voorzieningen voor de verkoop van streek geproduceerde (agrarische) producten;
  5. e. nutsvoorzieningen;
  6. f. watergangen;
  7. g. extensief recreatief medegebruik

met daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken.

3.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. a. afmetingen en vorm van andere bouwwerken, indien dat noodzakelijk is voor de verkeersveiligheid of om aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen te voorkomen dan wel een goede landschappelijke inpassing te bereiken.
  2. b. De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Daaronder wordt in ieder geval begrepen:

  1. a. het opslaan van materialen en goederen in de open lucht;
  2. b. het bedrijfsmatig vervaardigen, opslaan, verwerken of herstellen van goederen en producten;
  3. c. detailhandel;
  4. d. het gebruik van gronden voor tuinbouw met open grondteelt, fruitteelt en/of bestaande boom- en sierteelt (met uitzondering van bestaand gebruik) waarbij bestrijdingsmiddelen worden ingezet;
  5. e. het in gebruik geven, nemen en hebben van een recreatiewoning, recreatieappartement, groepsaccommodatie, een mobiel kampeervoertuig of een vrijstaand bijbehorend bouwwerk, niet-zijnde een bedrijfswoning, voor permanente bewoning;
  6. f. het in gebruik geven, nemen en hebben van (delen van) ruimten of gebouwen bestemd voor een zorgfunctie voor zelfstandige bewoning;
  7. g. het plaatsen van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, anders dan de daarvoor bij dit bestemmingsplan aangewezen gronden;
  8. h. het geheel of gedeeltelijk onder peil stallen van dieren;
  9. i. het gebruik van de gronden voor glastuinbouw.

3.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. de uitoefening van een niet-agrarisch bedrijf voor bestaande bedrijfsactiviteiten, zoals weergegeven in van bijlage 1 Bedrijven (niet-agrarisch) ;
  2. b. ter plaatse van de functieaanduiding 'opslag' is uitsluitend opslag toegestaan ten behoeve van de bedrijfsvoering binnen en buiten de bebouwing, met dien verstande dat buitenslag uitsluitend is toegestaan achter de voorgevel van het gebouw tenzij de opslag is voorzien van een landschappelijke inpassing zoals bedoeld in artikel 4.7;

met daaraan ondergeschikt:

  1. c. bedrijfswoning(en), uitsluitend indien dit in bijlage 1 Bedrijven (niet-agrarisch) is aangegeven;
  2. d. met daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken, in- en uitritten, groenvoorzieningen, erfverhardingen en parkeervoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Uitsluitend bouwwerken ten dienste van de genoemde bestemming mogen worden gebouwd.

4.3 Gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken

Voor het bouwen van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. de gezamenlijke bestaande en toegelaten oppervlakte van bedrijfsgebouwen, het maximum aantal bedrijfswoning en overkappingen is opgenomen in bijlage 1 Bedrijven(niet-agrarisch);
  2. b. de maatvoering van de gebouwen (bedrijfswoning en overige bedrijfsgebouwen), bijbehorende bouwwerken en overige bouwwerken is als volgt:
bedrijfswoning maximaal
goothoogte 5 m
bouwhoogte 10 m
inhoud 650 m3
bedrijfsgebouwen maximaal
goothoogte 6 m
bouwhoogte 12,5 m
bijbehorende bouwwerken maximaal
goothoogte 3 m
bouwhoogte 6 m
oppervlakte 80 m2
minimaal
achter de voorgevel van de woning op een afstand van 1 m
andere bouwwerken maximaal
bouwhoogte perceelsscheidingen 1 m
bouwhoogte vóór de voorgevel van de bedrijfswoning 1 m
bouwhoogte achter de voorgevel van de bedrijfswoning 2 m
bouwhoogte stortvakken 4 m

4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in deze regels bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de (goot)hoogte van de gebouwen;
  3. c. de breedte van de gebouwen;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein;
  7. g. de situering van nieuw op te richten bebouwing op of bij percelen, waarop blijkens de bijlage 4 cultuurhistorische waardevolle bebouwing aanwezig is;

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

4.5 Afwijken van de bouwregels

4.6 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met de bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  1. a. een al dan niet tijdelijke buitenopslag van goederen, materialen, grondstoffen zoals zand, grind en grond indien deze opslag voor de voorgevel of voor de naar de weggekeerde gevel plaatsvindt. De hoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, tenzij anders is aangegeven in de regels;
  2. b. het uitoefenen van activiteit, die is genoemd in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

4.7 Voorwaardelijke verplichting

Gebruik van de nieuwbouw en gebruik van de gronden vóór de voorgevel voor opslag als bedoeld in artikel 3.1, sub b, is uitsluitend toegestaan mits voldaan wordt aan de voorwaarde dat de, op basis van het als bijlage 2 toegevoegde landschappelijke inpassingsplan, erfbeplanting binnen één jaar na het onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan is aangebracht en behouden en onderhouden blijft.

4.8 Afwijken van de gebruiksregels

4.9 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;
  2. b. bos en bosbouw;
  3. c. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. d. waterpartijen, sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. e. agrarisch medegebruik;
  2. f. extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik;
  3. g. paden en wegen;
  4. h. infrastructurele voorzieningen;
  5. i. nutsvoorzieningen.

met de daarbij overige bouwwerken.

5.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming is het bouwen van gebouwen niet toegestaan; overige bouwwerken ten dienste van deze bestemming mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels.

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming. Hieronder wordt in ieder geval begrepen:

  • het gebruik van de gronden voor klei-, zand- en grindwinning of voor het storten van baggerspecie en/of verontreinigde grond.

5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen gebouwen zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. één woning per bestemmingsvlak;
  2. b. maximaal 40% van de bestaande gebouwen tot een totale vloeroppervlakte van maximaal 80 m² mag worden ingericht ten dienste van een beroep aan huis;

met de daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken, erven en tuinen.

6.2 Bouwregels

Binnen deze bestemming mogen gebouwen en andere bouwwerken ten dienste van deze bestemming worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de maatvoering van de gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken binnen het bestemmingsvlak is als volgt:
woning maximaal
goothoogte 5 m
bouwhoogte 10 m
inhoud 650 m3
afstand zijdelingse perceelsgrens 3 m
bijbehorende bouwwerken maximaal
goothoogte 3 m
bouwhoogte 6 m
afstand tot woning 20 m
gezamenlijke oppervlakte 80 m²
overige bouwwerken maximaal
de hoogte van andere bouwwerken vóór de naar de weg gekeerde gevel van de woning 1 m
de hoogte van andere bouwwerken achter de naar de weggekeerde gevel van de woning 2,5 m

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het elders in dit artikel bepaalde, nadere eisen stellen met betrekking tot:

  1. a. dakvormen, dakhellingen en nokinrichtingen van de bebouwing;
  2. b. de (goot)hoogte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. c. de breedte van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. d. de oriëntering van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  5. e. de wijze van afdekking van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  6. f. het aantal en de situering van parkeerplaatsen op het terrein;
  7. g. de situering van nieuw op te richten bebouwing op of bij percelen, waarop blijkens de bijlage 4 cultuurhistorische waardevolle bebouwing aanwezig is;

De nadere eisen mogen niet op onevenredige wijze het gebruik van bouwwerken en gronden aantasten.

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

  1. a. bedrijfsmatige activiteiten;
  2. b. permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  3. c. bewoning als afhankelijke woonruimte;
  4. d. een gevoelige functie in relatie tot het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen, geluid- en geurhinder, voorzover dit gebruik plaatsvindt in bijbehorende bouwwerken, tenzij uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;
  5. e. seksinrichtingen.

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Bouwregels

8.1 Herbouw woningen

Herbouw van woningen is, voor zover het de situering van de woning betreft, uitsluitend toegestaan indien en voor zover:

  1. a. de herbouw plaats vindt binnen het bestemmingsvlak;
  2. b. de belangen van de in de omgeving aanwezige functies en waarden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  3. c. de nieuwe situering van de woning stedenbouwkundig en milieuhygiënisch aanvaardbaar is.

8.2 Vrijwaringszone A-watergang

8.3 Bestaande maten

In die gevallen dat bestaande goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten, inhoud van legale bouwwerken meer bedragen dan in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels is voorgeschreven, gelden deze goot- en bouwhoogten, afstanden, oppervlakten of inhoud als maximum.

Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - dijk 1

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
  2. b. Ter plaatse van de gronden met de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 1' mag niet worden gebouwd.
  3. c. Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub b, met inachtneming van de volgende regels:
    1. 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    2. 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

9.2 Vrijwaringszone - dijk 2

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

Artikel 10 Algemene Gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Onder verboden gebruik, als bedoeld in artikel 2.1.1, sub c, van de Wabo, wordt in ieder geval beschouwd het gebruik van gronden en/of bouwwerken als:

  1. a. staan- of ligplaats voor onderkomens;
  2. b. opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan;
  3. c. al dan niet tijdelijke buitenopslag voor gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen daarvan, indien deze opslag hoger is dan 3,0 m of gelegen is voor de voorgevel aan de wegzijde;
  4. d. stortplaats voor puin, zand en grind, grond, mest- of afvalstoffen;
  5. e. de kamergewijze bewoning van kamers in woningen en/of bijbehorende bouwwerken;
  6. f. seksinrichting of ten behoeve van prostitutiedoeleinden;
  7. g. het gebruik van de gronden voor de beoefening van lawaaisporten (zoals motorcross, quad rijden, modelvliegtuigen, etc.) anders dan de daarvoor door de gemeente aangewezen gronden.

10.2 Uitzondering van verboden gebruik

Het bepaalde in lid 10.1 is niet van toepassing op (tijdelijk) gebruik ten behoeve van de realisering en/of handhaving van de bestemmingen of het normale onderhoud van de gronden en/of bouwwerken.

10.3 Meest doelmatige gebruik

Burgemeester en wethouders kunnen van het bepaalde in lid 10.1 bij een omgevingsvergunning afwijken indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.

10.4 Parkeren

Het gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming is alleen dan toegestaan, als voldaan wordt aan de parkeernormen zoals vastgelegd in de ‘Nota Parkeren’ zoals vastgesteld door de gemeenteraad van West Maas en Waal op 12 september 2013 en in werking getreden op 1 oktober 2013. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd door het bevoegd gezag, dient rekening gehouden te worden met deze wijziging. De parkeernormen uit de beleidsregels, zoals die gelden ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, worden toegepast.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Afwijkingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan voor:

  1. a. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut (zoals abri's, transformatorhuisjes, gasregel- en drukstations, conmatics), mits de inhoud van elk van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 75 m3 en de bouwhoogte ervan niet meer bedraagt dan 4,0 m;
  2. b. het in geringe mate aanpassen van enig onderdeel van het plan, zoals een bebouwingsgrens, indien bij definitieve uitmeting en verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan gewenst of noodzakelijk is, waarbij de grenzen met niet meer dan 3 m worden verschoven;
  3. c. het oprichten van masten ten behoeve van mobiele (beeld)telefonie en zendmasten tot een maximum bouwhoogte van 15,0 m.

11.2 Afwegingscriteria

Van de bevoegdheid van lid 11.1 kan slechts gebruik worden gemaakt indien het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels

12.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen ten behoeve van:

  1. a. het in geringe mate aanpassen van het plan, teneinde enig onderdeel van het plan, zoals een bestemmingsgrens of een bouwgrens te veranderen, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan gewenst of noodzakelijk is en de bestemmingsgrens niet meer dan 5,0 m en de bouwgrens niet meer dan 10,0 m worden verschoven;
  2. b. het oprichten van gebouwen van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes en gemaal gebouwtjes met een inhoud van maximaal 100 m3 en een maximum goothoogte van 4,0 m;
  3. c. het enigszins anders situeren en/of begrenzen van bouwvlakken, indien dit ten behoeve van de uitvoering van een bouwplan nodig mocht blijken, één en ander, mits de vorm slechts in geringe mate wordt gewijzigd en de oppervlakte van het desbetreffende bouwvlak met niet meer dan 10 % wordt vergroot of verkleind.

12.2 Afwegingscriteria

Van de bevoegdheid van lid 12.19.1 kan slechts gebruik worden gemaakt indien het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.

Artikel 10 Overige regels

Artikel 13 Overige Regels

13.1 Gebruiken en uitvoeren

Onder gebruiken wordt mede begrepen: het in gebruik geven en het laten gebruiken;

Onder uitvoeren wordt mede begrepen: het doen uitvoeren en het laten uitvoeren.

13.2 Verbod grootschalig grondverzet

  1. a. Grootschalig grondverzet is verboden, met dien verstande dat bestaand grootschalig grondverzet wel is toegestaan totdat dit grondverzet is geëindigd.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van grootschalig grondverzet, uitsluitend ingeval het niet verlenen van een omgevingsvergunning leidt tot een onbillijkheid van onevenredige aard.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Alphen, Dijkgraaf de Leeuwweg 28 en Greffelingsestraat 59.

Bijlagen

Bijlage 1 Bedrijven (Niet-agrarisch)

Bijlage 2 Landschappelijk Inpassingsplan

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Van Het Bestemmingsplan

Initiatiefnemer is voornemens om de bedrijfsactiviteiten op het perceel Greffelingsestraat 59 fysiek samen te voegen met de activiteiten op het perceel Dijkgraaf de Leeuwweg 28 te Alphen, zodat aan de Greffelingsestraat 59 een regulier woonperceel ontstaat en bedrijfsmatige activiteiten voor het loon- en grondverzetbedrijf worden geconcentreerd op één locatie.

Op 6 september 2022 heeft het bevoegd gezag te kennen gegeven mee te willen werken aan deze ontwikkeling onder de reguliere voorwaarden dat de milieutechnische uitvoerbaarheid wordt gemotiveerd, daar waar nodig gestaafd met onderzoeken; voor de betrokken percelen dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld en er wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

Om de ontwikkeling op beide locaties in een passend juridisch-planologisch kader vast te leggen is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging En Begrenzing Van Het Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Greffelingsestraat 59 en de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 te Alphen, kadastraal bekend als gemeente Appeltern sectie Q nummers 563, 568, 569, 570, 797 en 798 en heeft een omvang van in totaal circa 27.300 m2 aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28-28a en 2525 m2 aan de Greffelingsestraat 59.

Op onderstaande figuur 1 is het plangebied, bestaande uit twee delen, aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0002.jpg"

Figuur 1: plangebied

1.3 Vigerende Bestemmingsplan

Op het plangebied rust de volgende planologische regeling:

Naam bestemmingsplan Bestemming/aanduiding Vaststelling Raad
bestemmingsplan
“Gouden Ham/De Schans”
- Bedrijf
- Agrarisch - Oeverwal
- Waarde Archeologie
- Waterstaat - Waterkering
- functieaanduidingen specifieke vorm van waarde - waarde archeologie 2 respectievelijk 4
3 december 2015 (onherroepelijk geworden op 24 augustus 2016)

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2016 zijn na de vaststelling enkele aanpassingen doorgevoerd in voornoemd bestemmingsplan.

Op figuur 2 is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven, met de plangebieden rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0003.jpg"

Figuur 2: Uitsnede bestemmingsplanBuitengebied

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' zijn bedrijfsmatige activiteiten, al dan niet met bebouwing, niet toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling als geheel niet gerealiseerd kan worden, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit de volgende delen. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met een beschrijving van het plangebied. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het geldende ruimtelijke beleid. Hoofdstuk 4 bevat een beschrijving van de te regelen ruimtelijke ontwikkeling zelf. Vervolgens geeft hoofdstuk 5 inzicht in de relevante milieu-planologische aspecten. De uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 6 en ten slotte de juridische toelichting in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Van Het Plangebied

2.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt de ligging van het plangebied op gemeentelijk niveau en de feitelijke
situatie van het plangebied beschreven. Ook wordt er ingegaan op de aanwezige
ruimtelijk-functionele structuur van het plangebied en omgeving.

2.2 Ruimtelijke En Functionele Structuur

Het plangebied bestaat uit twee delen; het ene deel ligt aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 en het andere aan de Greffelingsestraat 59; eerstgenoemde locatie ligt in het buitengebied ten noordoosten van de kern Alphen en de Greffelingsestraat 59 ligt net in de bebouwde kom van Alphen. Het dorp Alphen ligt aan de dijk langs de Maas.

De voorlopers van de huidige Maas en Waal waren onbedijkte stromen en die hun stroombeddingen voortdurend verlegden. Door de wind kon het zand uit de droge rivierbeddingen opwaaien tot duinen in het landschap. Hierdoor ontstonden de rivierduinen.

Tegelijkertijd voerden de rivieren veel zand aan waarvan het meeste vlak langs de bedding van de stroom werd neergelegd. Na elke verlegging van de bedding bleven deze afzettingen als langgerekte kronkelige zandwallen in het gebied liggen. Dit zijn de oeverwallen.

Het plangebied ligt op een oeverwal. Kenmerkend voor de rivierdorpen is de lintbebouwing op de dijken en ook vlak daarachter langs straten die parallel aan de dijk lopen. Dat levert langgerekte linten op met typische dijkwoningen en T-boerderijen. Na de tweede wereldoorlog is, vanwege verbetering in de techniek, en de betere waterbeheersing uitbreiding van deze dorpen op lagere gronden achter de oude linten mogelijk gemaakt.

De Dijkgraaf de Leeuwweg en de Greffelingsestraat zijn twee van deze linten, welke vanuit Alphen richting het noordoosten lopen. Aan de Dijkgraaf de Leeuwweg bevinden zich voornamelijk agrarische gronden, (voormalige) agrarische bedrijven, een enkel niet-agrarische bedrijf en enkele burgerwoningen; langs de Greffelingsestraat is het aandeel burgerwoningen groot, maar er zijn ook hier wat agrarische en niet-agrarische bedrijven gesitueerd. Van enkele agrarische bedrijven is bekend dat er een transformatie naar andere functies plaats zal vinden.

Beide delen van het plangebied zijn momenteel in gebruik voor de loon- en grondverzetactiviteiten van initiatiefnemer. Beide bedrijfslocaties zijn voorzien van een bedrijfswoning. Aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 vinden de hoofdactiviteiten plaats en is er ook sprake van buitenopslag van zand, grond, puin en dergelijke. en staat de bedrijfswoning met ten zuiden daarvan een bedrijfsgebouw. Verder zijn er, zowel binnen als buiten het bouwvlak, permanente teeltondersteunende voorzieningen aanwezig. Deze zijn al ruim 20 jaar aanwezig en konden in die tijd zonder vergunning worden gerealiseerd. Op het perceel ten oosten van het fruitteeltbedrijf was voorheen een manage gevestigd waarvan de bedrijfsactiviteiten inmiddels zijn beëindigd en de gronden te koop zijn aangeboden. De onderstaande afbeelding toont een luchtfoto van het plangebied.

Het agrarisch gebied tussen beide bedrijfslocaties wordt gebruikt voor akkerbouw en kersenteelt.

Op onderstaande afbeeldingen is de bebouwingssituatie op de beide percelen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0004.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0005.jpg"

Figuur 3: impressie plangebied Dijkgraaf de Leeuwweg 28

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0006.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0007.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0008.jpg"

Figuur 4: impressie plangebied Greffelingsestraat 59

Op figuur 5 zijn de luchtfoto's met beide delen van het plangebied weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0010.jpg"

Figuur 5: Luchtfoto's plangebied e.o.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de randvoorwaarden die vanuit het beleid gelden betreffende onderhavige ontwikkeling. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komen het rijks-, provinciaal - en het gemeentelijk beleid.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (vastgesteld op 11 september 2020) is een onderdeel van de nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet verplicht het Rijk tot een strategische visie op de fysieke leefomgeving. Het doel is om alle onderdelen van de fysieke leefomgeving met elkaar in samenhang te brengen. Ook gemeenten en provincies maken een omgevingsvisie vanwege deze nieuwe wet.

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) richt zich op onderstaande vier prioriteiten. Deze onderwerpen hebben onderling veel met elkaar te maken en ze hebben gevolgen voor hoe de fysieke leefomgeving wordt ingericht. De Nationale Omgevingsvisie helpt bij het maken van de noodzakelijke keuzes.

  • Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie

Het klimaat verandert. De gevolgen hiervan worden steeds duidelijker merkbaar. Denk aan de steeds drogere zomers, de hevigere regenval en stijgende zeespiegel. Op deze en andere gevolgen van de klimaatverandering moet tijdig worden ingespeeld. Tegelijkertijd moet de overstap worden gemaakt naar duurzame energie. Het is de bedoeling dat ons land in 2050 een duurzame energievoorziening heeft. Iedereen draagt hier zelf aan bij door bijvoorbeeld zoveel mogelijk woningen aardgasvrij te maken. Maar er zullen ook aanpassingen nodig zijn, bijvoorbeeld met windenergie, die moeten worden ingepast in het landschap. Mensen in de omgeving moeten ook voordelen ervaren van geplaatste windmolens.

  • De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden

Nederland heeft een sterke internationale concurrentiepositie. Vanuit die positie wordt gewerkt aan een nieuw economisch verdienmodel dat duurzaam is en circulair. Door grondstoffen te hergebruiken in de bouw bijvoorbeeld. De overstap naar duurzame energie en het zorgen voor een gezond milieu zijn belangrijk. Ook zullen bedrijven zich hier goed moeten kunnen vestigen met voldoende ruimte voor bedrijvigheid. Daarvoor is het zaak alle verschillende aspecten te betrekken die hierbij een rol spelen, zodat duurzaam geld kan blijven verdiend.

  • Onze steden en regio’s sterker en leefbaarder maken

Veel mensen zijn op zoek naar een geschikte, betaalbare woning. Iedereen wil graag wonen in een prettige omgeving. Een omgeving met voldoende groen en met aandacht voor veiligheid en gezondheid. Denk bijvoorbeeld aan groen en fonteinen op plekken waar het erg warm kan worden (hittestress). Tegelijkertijd is het belangrijk dat de woningen goed bereikbaar zijn door goede fiets- en wandelpaden en aansluiting op het wegennet en het openbaar vervoer. Kortom, het gaat niet alleen om voldoende woningen, maar ook om een aantrekkelijke woonomgeving.

  • Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen

In sommige regio’s staan de natuurlijke systemen en het landschap onder druk. Soms is daar sprake van een verzakkende bodem, onder meer door een te laag waterpeil. Als het waterpeil omhoog wordt gebracht, kan dat gevolgen hebben voor de landbouw en de veeteelt. In sommige gebieden wordt het dan misschien logischer om duurzame energie te produceren in plaats van voedsel. Tegelijkertijd moeten de kwaliteiten van het landschap worden behouden om te kunnen recreëren en ook vanwege het cultureel erfgoed.

In hoofdstuk 4 van onderhavige plantoelichting zullen de aspecten duurzaamheid, kwaliteit van leefomgeving, bereikbaarheid, groen en water uitgebreid aan de orde worden gesteld. Tevens kan, in relatie met hoofdstuk 5, gesteld worden dat in onderhavig project voor de samenvoeging en uitbreiding van de loon- en grondverzetactiviteiten aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 voldoende aandacht is voor de afwegingen die op basis van de nationale omgevingsvisie dienen te worden gemaakt, waardoor er sprake is van een toekomstbestendige ontwikkeling in het landelijk gebied.

3.2.2 Ladder duurzame verstedelijking

Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat: 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.

Voor wonen is daarmee de lijn dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

In casu is er ter plaatse van de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 sprake van een dusdanige uitbreiding van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten dat, zijnde een 'stedelijke ontwikkeling' waarop de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Op 4 februari 2022 is door SAB een laddertoets uitgevoerd. Hierin is het volgende geconcludeerd:

  • Het verzorgingsgebied voor de ontwikkeling is lokaal en primair niet veel verder dan de gemeentegrens zal reiken.
  • In het verzorgingsgebied van het bedrijf, de gemeente West Maas en Waal, zijn momenteel geen bedrijfskavels voorhanden waar het bedrijf zich kan vestigen. Ook wanneer gekeken wordt naar de in optie zijnde bedrijfskavels geldt dat deze niet kunnen voorzien in de ruimtevraag van het bedrijf. Het bedrijf heeft een sterke lokale oriëntatie waardoor verplaatsing buiten de gemeente geen reële optie is. Bovendien zorgen de bedrijfsactiviteiten in het agrarisch loonwerk voor een sterke link met het buitengebied en is de ligging aan de Dijkgraaf de Leeuwweg verkeerskundig en milieukundig gezien goed inpasbaar. Het huidige bedrijfsperceel aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 heeft in haar uitstraling ook nog agrarische kenmerken. Een eventuele vesting van het bedrijf op het nog in ontwikkeling zijnde bedrijventerrein Veesteeg Zuidwest is niet wenselijk. Los van de connectie met het buitengebied en de nog te doorlopen planprocedure voor het bedrijventerrein geldt dat de gemeente West Maas en Waal dit nieuwe bedrijventerrein zo veel mogelijk wil benutten voor bedrijven die optimaal gebruik kunnen maken van de kwalitatieve kenmerken van Veesteeg Zuidwest als bedrijventerrein met zichtlocaties. De ruimtevraag van onderhavig bedrijf voldoet niet aan dit kwalitatieve kenmerk. Uit- dan wel verplaatsing van het bedrijf is samenvattend niet mogelijk en wenselijk. Dat maakt dat gekeken moet worden of de ontwikkeling past binnen de provinciale regels voor de uitbreiding van solitaire bedrijfslocaties in het buitengebied. In de Omgevingsverordening wordt uitbreiding van solitaire bedrijvigheid die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m2 en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m2 bedrijfsbebouwing alleen onder voorwaarden mogelijk. Omdat bij deze ontwikkeling de bestaande bedrijfsbebouwing aan de Greffelingsestraat 59 geen bedrijfsfunctie meer zal hebben en (ook privaatrechtelijk) uitgesloten wordt dat hier bedrijfsmatige activiteiten ontplooid zullen blijven of worden, zal per saldo geen sprake zijn van een uitbreiding van meer dan 250 m2 bedrijfsbebouwing. Wel zal de uiteindelijke bebouwingssituatie groter zijn dan 1.000 m2. Dat maakt dat volledigheidshalve aan de voorwaarden wordt getoetst:

• Verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid is niet mogelijk.

Zoals hiervoor reeds toegelicht is verplaatsing naar een bedrijventerrein in voorliggende situatie niet mogelijk.

• De uitbreiding is regionaal afgestemd.

De ontwikkeling is reeds in de regio besproken en zal pas tot ontwikkeling worden gebracht nadat regionale goedkeuring heeft plaatsgevonden.

• De uitbreiding wordt landschappelijk goed ingepast.

De gemeente West Maas en Waal vraagt zowel voor de ontwikkeling aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 als de Greffelingsestraat 59 om een zorgvuldige stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing. De initiatiefnemer heeft in haar plannen reeds aandacht voor extra waterbergingsmogelijkheden en het aanbrengen van nieuwe erfbeplanting op eigen terrein. Dit zal in de verdere planvorming nader worden uitgewerkt en als voorwaarde aan de ontwikkeling worden verbonden. Zie hiervoor ook paragraaf 4.3 van deze plantoelichting.

• De uitbreiding wordt mogelijk gemaakt met een maatbestemming.

Net zoals in de huidige situatie zal de gemeente West Maas en Waal in de nieuwe juridisch-planologische situatie werken met een maatwerkbestemming waarbinnen de bebouwingsmogelijkheden gemaximaliseerd zijn en niet verder zullen gaan dan beoogd is.

De ontwikkeling voorziet daarom in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte van het verzorgingsgebied en past binnen de provinciale regels voor de uitbreiding van solitaire bedrijven in het buitengebied.

Voorliggende ontwikkeling wordt niet voorzien in bestaand stedelijk gebied. Aangezien de geconstateerde kwantitatieve en kwalitatieve behoefte niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd, is het gerechtvaardigd dat de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de Ladder voor duurzame verstedelijking positief is doorlopen. De ontwikkeling voorziet in een behoefte die niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. De buiten bestaand stedelijk gebied gelegen ontwikkeling is daarmee gerechtvaardigd. Dit tezamen maakt dat de ontwikkeling als haalbaar wordt geacht voor wat betreft de Ladder voor duurzame verstedelijking.

De rapportage van SAB is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

3.2.3 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Barro en Rarro)

In het Barro zijn een aantal onderwerpen opgenomen waarvoor het rijk uit het oogpunt van de nationale belangen in de Nationale Omgevingsvisie ruimtelijke regels stelt:

  • rond rijksvaarwegen wordt ruimte geborgd voor de veiligheid van scheepvaart;
  • rond de Maastakken wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige rivierverruiming;
  • rond verschillende hoofdwegen en op enkele locaties wordt ruimte gereserveerd voor toekomstige uitbreiding van het hoofdwegennet en hoofdspoorwegennet;
  • op verschillende locaties wordt ruimte gereserveerd voor (kern)energiecentrales en zones onder hoogspanningsverbindingen worden gevrijwaard;
  • de provincies wordt opgedragen de ecologische hoofdstructuur te beschermen;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament krijgen ruimtelijke bescherming;
  • in het IJsselmeer wordt verstedelijkingsruimte beperkt mogelijk gemaakt;
  • het erfgoed van de Stelling van Amsterdam, de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Romeinse Limes worden ruimtelijk beschermd;
  • rond militaire radarposten worden voorwaarden gesteld aan windmolens en hoge bebouwing.

Voor een aantal van de genoemde Barro-onderwerpen, waaronder de uitbreiding van het hoofdwegennet, het hoofdspoorwegennet en de militaire radars, geldt dat de regels worden uitgewerkt in de Rarro.

Op onderhavig project werken geen van de in het Barro genoemde rijksbelangen rechtstreeks door.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Gaaf Gelderland

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland (vastgesteld op 19 december 2018) staan de hoofdlijnen van het provinciale ruimtelijk beleid. Op 24 september 2014 is door Provinciale Staten van Gelderland de Omgevingsverordening Gelderland vastgesteld. Deze is op 19 december 2018 geactualiseerd op basis van de nieuwe omgevingsvisie. De Omgevingsverordening is een uitwerking van de Omgevingsvisie en stelt regels waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

In de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland geeft de provincie aan de focus te leggen op een duurzaam, verbonden en een economisch krachtig Gelderland. Door daarin te investeren wil de provincie werken aan een gezond, veilig, schoon en welvarend Gelderland. Om dat te bereiken wordt ingezet op zeven ambities:

  1. 1. Energietransitie: van fossiel naar duurzaam
  2. 2. Klimaatadaptatie: omgaan met veranderend weer
  3. 3. Circulaire economie: sluiten van kringlopen
  4. 4. Biodiversiteit: werken met de natuur
  5. 5. Bereikbaarheid: duurzaam verbonden
  6. 6. Vestigingsklimaat: Een krachtige, duurzame topregio!
  7. 7. Woon- en leefomgeving: dynamisch, divers, duurzaam

De provincie stimuleert (kleinschalig) ondernemerschap en innovatie, ook met oog voor ontwikkeling van lokale arbeidsmarkten. Het is de provinciale ambitie dat in 2050 alle werklocaties in Gelderland duurzaam zijn ingericht qua energie, klimaatbestendigheid en logistieke en productiestromen.

Bij de invulling van de schaarse ruimte zijn lastige keuzes onvermijdelijk. Juist het effectief oplossen van ingewikkelde dilemma’s en botsende belangen vraagt om gebiedsgericht maatwerk en samenwerken. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren, ruimte maken voor nieuwe technologieën en werkgelegenheid, kansen pakken op het terrein van duurzaamheid, economische kracht en verbondenheid. Niet zomaar en overal, maar met oog voor de veiligheid en de kwaliteiten die Gelderland uniek maken. Zo gaat bijvoorbeeld clustering van bebouwing in combinatie met een open landschap boven versnippering, het omvormen van bestaande en leegstaande bebouwing heeft de voorkeur boven de aanleg van nieuwe bedrijventerreinen.

Planspecifiek:

De uitbreiding van de bedrijfslocatie aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 gaat hand in hand met het wegbestemmen van de bedrijfslocatie aan de Greffelingsestraat 59. De verdeling van de activiteiten over twee bedrijfspercelen zorgt voor een onnodig aantal verkeersbewegingen tussen beide locaties. Voor de Greffelingsestraat geldt daarbij dat het direct omringd wordt door woonpercelen en er door de opheffing van het bedrijfsperceel een verbetering kan worden bewerkstelligd wat betreft het woon- en leefklimaat. Door clustering van de bedrijfsactiviteiten worden onnodige verkeersbewegingen tussen beide locaties voorkomen.

Uit het Integraal Bedrijventerreinen Informatie Systeem (IBIS) is gebleken dat in de gemeente West Maas en Waal slechts nog twee vrije bedrijfskavels beschik-baar zouden zijn op Industrieterrein Beneden-Leeuwen. Navraag bij de gemeente wijst echter uit dat ook op beide kavels een optie rust. Dit geldt ook voor enkele andere percelen in de gemeente. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat deze opties niet overgaan tot uitgifte. Dat maakt dat er geen beschikbaar aanbod in de gemeente aanwezig is. Als gevolg hiervan heeft het de voorkeur het bestaande bedrijf aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 hier te laten uitbreiden in plaats van het geheel te verplaatsen naar een nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein welke verplaatsing een enorme desinvestering op de huidige locatie tot gevolg zou hebben.

De bedrijfsontwikkeling gaat hand in hand met het voorzien in duurzaamheidsaspecten, zoals opvang, hergebruik en infiltratie van hemelwater en het aanbrengen van zonnepanelen op de bedrijfsgebouwen. Op locatie wordt ok voorzien in tijdelijke opslag van grond, zand en overige materialen, zodat deze op een andere locatie weer toegepast kunnen worden.

Hieruit kan worden geconcludeerd dat het project niet strijdig is met de Omgevingsvisie Gaaf Gelderland.

3.3.2 Omgevingsverordening Gelderland

De Omgevingsverordening Gelderland (geconsolideerd op 21 december 2022) voorziet niet in nieuw beleid en is dus beleidsneutraal. De inzet van de verordening als juridisch instrument om de doorwerking van het provinciaal beleid af te dwingen is beperkt tot die onderdelen van het beleid waarvoor de inzet van algemene regels noodzakelijk is om provinciale belangen veilig te stellen of om uitvoering te geven aan wettelijke verplichtingen.

Planspecifiek:

Artikel 2.12 van de verordening bepaalt dat een bestemmingsplan geen nieuwvestiging in het buitengebied mogelijk maakt van vormen van bedrijvigheid die naar huidige planologische inzichten wat betreft de ruimtelijke aanvaardbaarheid thuishoren op een bedrijventerrein.

Uitbreiding van solitaire bedrijvigheid in het buitengebied die leidt tot bedrijfsbebouwing groter dan 1.000 m2 en waarbij de uitbreiding zelf groter is dan 250 m2 bedrijfsbebouwing is evenmin mogelijk, tenzij in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat:

  • verplaatsing naar een bedrijventerrein in redelijkheid niet mogelijk is;
  • de uitbreiding regionaal is afgestemd;
  • de uitbreiding landschappelijk goed wordt ingepast;
  • de uitbreiding mogelijk wordt gemaakt met een maatbestemming.

Zoals in paragraaf 3.2.2 van deze plantoelichting al is aangehaald onder de 'laddertoets' doet onderhavige situatie zich hier voor.

Artikel 2.65b van de verordening gaat in op het belang van klimaatadaptie). Indien een bestemmingsplan een nieuwe ontwikkeling mogelijk maakt, dient een beschrijving van de maatregelen om de risico’s van klimaatverandering te voorkomen of te beperken opgenomen te worden.

In de paragrafen 4.2, 5.3 en 5.9 van deze plantoelichting wordt ingegaan op de landschappelijke inpassing welke het verminderen van hittestress en verdroging/verschraling tot gevolg heeft, op het opvangen, bufferenen en infiltreren van hemelwater en op duurzaamheid waar voornoemde aspecten ook onderdeel van zijn.

Hierdoor is het initiatief niet strijdig met de Omgevingsverordening Gelderland.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Structuurvisie Recreatieconcentratiegebieden 2026

Voor het plangebied is de Structuurvisie recreatieconcentratieqebieden van toepassing. Deze visie heeft echter betrekking op de ontwikkeling en de versterking van recreatie in de binnendijkse en buitendijkse gebieden. In deze visie worden beleidsmatig geen keuzes gemaakt of een koers bepaald voor overige thema's, zoals bedrijven, wonen. Op basis van deze visie is dan ook niet aan te geven of dit initiatief beleidsmatig passend is.

3.4.2 Structuurvisie Dorpen 2025

De Structuurvisie Dorpen 2025 vormt het strategisch beleidsdocument waarin voor de komende jaren wordt uiteengezet waarin moet worden geïnvesteerd. Per kern is aangegeven welke waarden belangrijk zijn en waar ruimtelijke opgaven liggen voor de toekomst. De 15 speerpunten uit de Visie Leefbaarheid Kernen 2030 vormden daarvoor het uitgangspunt. In de visie worden afwegingen en keuzes gemaakt met betrekking tot concrete ruimtelijke initiatieven.

Onderhavig plangebied (beide deelgebieden) ligt buiten het dorp Alphen. Voor de locatie worden in de Structuurvisie Dorpen 2025 geen specifieke randvoorwaarden genoemd. De Greffelingsestraat betreft een bebouwingslint; ter plaatse van het plandeel aan de Dijkgraaf de Leeuwweg is dat lint veel dunner bebouwd. Met onderhavig initiatief wordt de bedrijfswoning aan de Greffelingsestraat 59 omgezet naar een burgerwoning, hetgeen naar de omgeving toe uitsluitend neutrale danwel positieve effecten heeft. De bedrijfsactiviteiten zullen worden verplaatst naar de bestaande hoofdbedrijfslocatie aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28, waar nu alle activiteiten zullen worden geconcentreerd. Op deze locatie zal de nieuwe bebouwing en opslag van goederen stevig landschappelijk worden ingepast, zodat de beeldkwaliteit en de landschappelijke kwaliteit in de toekomst zal verbeteren ten opzichte van de bestaande situatie.

3.4.3 Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal

Op 9 december 2021 is de Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal vastgesteld. Deze visie geldt voor het gehele buitengebied van West Maas en Waal, met uitzondering van de dorpen en de omgeving 'Gouden Ham/de Schans' waar de structuurvisies gelden die in de vorige subparagrafen aan de orde zijn gekomen.

Echter, vanwege het feit dat beide delen van het plangebied geen betrekking hebben op dorpen en evenmin op recreatie, ligt het voor de hand om aansluiting te zoeken bij de beleidsuitgangspunten zoals beschreven in de Omgevingsvisie Buitengebied West Maas en Waal, ware het niet dat deze Omgevingsvisie in het geheel niet ingaat op het thema 'niet-agrarische bedrijvigheid'.

De hieraan voorafgaande Structuurvisie Buitengebied 2020 (vastgesteld op 25 februari 2010) raakt dit thema wel, zodat onderhavige ontwikkeling hieraan zal worden getoetst.

De bedrijfslocaties liggen binnen het Oeverwal-gebied, zoals op onderstaande afbeelding is te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0011.jpg"

Figuur 7: natuurlandschap

Het beleid voor het functioneel hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijven voor niet-agrarische bedrijven op de Oeverwal zegt dat de oeverwal niet geschikt is voor alle soorten bedrijvigheid. Daarom moet er plaats zijn voor bedrijvigheid die aan het buitengebied is gebonden, recreatieve voorzieningen en overige kleinschalige bedrijvigheid die qua karakter en uitstraling past bij het gebied. Overige bedrijvigheid dient zicht te vestigen op een regulier bedrijventerrein.

Naast dit functionele aspect is het van groot belang dat de functies ruimtelijke en landschappelijke kwaliteiten toevoegen aan het buitengebied. Dit dient onder andere te geschieden via sloop van een deel van de bestaande bebouwing, met uitzondering van karakteristieke en/of monumentale panden, buitenopslag is niet toegestaan, de functie mag geen groot verkeeraantrekkend effect hebben en ook geen onevenredige milieuhinder voor de omgeving of natuur veroorzaken.

De volgende bedrijven kunnen een plek krijgen:

  • agrarische verwante bedrijven;
  • aan het buitengebied gebonden bedrijven;
  • ambachtelijke bedrijven en kunstnijverheid;
  • extensieve verblijfsrecreatie;
  • kleinschalige horeca die gerelateerd is aan de recreatieve functie van het buitengebied;
  • extensieve dagrecreatie;
  • opslagbedrijven;
  • overige bedrijven.

Voor wat betreft de maximale omvang van de her te gebruiken gebouwen per functie wordt verwezen naar het VAB-beleid in bijlage 2. Hierin is vermeld dat de mate waarin een niet-agrarisch bedrijf op de bestaande locatie in het buitengebied mag uitbreiden, is afhankelijk van:

- de mate waarin een bedrijf gebonden is aan het buitengebied;

- de landschappelijke kwaliteit van het gebied waar het bedrijf is gevestigd.

Aan het buitengebied gebonden bedrijven kunnen meer uitbreidingsruimte krijgen dan niet aan het buitengebied gebonden bedrijven, mits dit voor het continueren van de bedrijfsvoering noodzakelijk is. Het is niet logisch om voor aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid een restrictief beleid te voeren omdat zij thuishoren in het buitengebied en in de praktijk niet kunnen verplaatsen naar een bedrijventerrein. Aan het buitengebied gebonden bedrijven zijn bedrijven die – vanwege hun ruimtebeslag, de hinder van hun activiteiten voor omliggende bewoners en bedrijven of door de aard van hun activiteiten – aan het buitengebied gebonden zijn; te denken valt aan een hoveniersbedrijf. Echter ook een loon- en grondverzetbedrijf behoort duidelijk tot deze categorie, waarvoor de gemeente meer ruimte wil bieden ter uitbreiding op de bestaande locatie.

Naast de binding aan het buitengebied, worden de uitbreidingsmogelijkheden van een bedrijf ook afhankelijk gesteld van de landschappelijke kwaliteit van het gebied waar het bedrijf gevestigd is. In gebieden met een hoge landschappelijke waarde en/of kwetsbare natuur, zijn bedrijfsuitbreidingen ongewenst. In gebieden die landschappelijk minder waardevol zijn, wordt iets meer ruimte geboden voor uitbreiding. Uitbreiding van deze bedrijven zijn inpasbaar in het landschap en het is niet reëel om bedrijven te verplichten naar een bedrijventerrein te verplaatsen.

Hieruit blijkt dat in deze structuurvisie vooral wordt ingezet op het respecteren van bestaande bedrijfsfuncties (met beperkte uitbreidingsmogelijkheden). Medewerking aan de verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten aan de Greffelingsestraat 59 naar de bestaande hoofdlocatie van het loon- en grondverzetbedrijf aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 doet recht aan het beleidsuitgangspunten dat bestaande (aan het buitengebied gebonden) bedrijfsfuncties gerespecteerd worden en beperkte uitbreidingsmogelijkheden geboden worden. Medewerking aan deze samenvoeging is ruimtelijk gezien wenselijk omdat dit een grote ruimtelijke winst meebrengt ter plaatse van de Greffelingsestraat 59 en de omgeving. In de Greffelingsestraat krijgt de woonfunctie de overhand, zeker ook gezien het feit dat enkele nog aanwezige agrarische bedrijven uit het straatbeeld zullen verdwijnen en ok deze voormalige agrarische bedrijfswoningen zullen worden omgezet naar burgerwoningen. Het verplaatsen van de bedrijfsbestemming van het perceel Greffelingsestraat 59 naar Dijkgraaf de Leeuwweg 28 draagt bij aan een goed woon- en leefklimaat in dit deel van de in hoofdzaak voor de woonfunctie gebruikte Greffelingsestraat. Er zal sprake zijn van een afname van verkeersbewegingen tussen beide bedrijfslocaties en van daarmee gepaard gaande geluidsoverlast.

Middels de planregels behorende bij de bestemming Wonen en ook middels een privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente West Maas en Waal zal geborgd worden dat de bedrijfsloodsen aan de Greffelingsestraat 59 niet voor bedrijfsactiviteiten gebruikt mogen worden doch enkel ten behoeve van de woonfunctie cq het vergroten van het woongenot.

Nu het samenvoegen van beide bedrijfslocaties een forse vergroting van het solitair bedrijf in het buitengebied tot gevolg heeft, zal door de realisatie van het landschappelijk inpassingsplan en het behoud van de beplanting, te borgen via de planregels en een privaatrechtelijk overeenkomst, de ruimtelijke en landschappelijke impact van de ontwikkeling beperkt blijven en zal ondanks de uitbreiding aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 hier toch een passend beeld ontstaan.

3.4.4 Bestemmingsplan

Op het plangebied rust de volgende planologische regeling:

Naam bestemmingsplan Bestemming/aanduiding Vaststelling Raad
bestemmingsplan
“Gouden Ham/De Schans”
- Bedrijf
- Agrarisch - Oeverwal
- Waarde Archeologie
- Waterstaat - Waterkering
- functieaanduidingen specifieke vorm van waarde - waarde archeologie 2 respectievelijk 4
3 december 2015 (onherroepelijk geworden op 24 augustus 2016)

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2016 zijn na de vaststelling enkele aanpassingen doorgevoerd in voornoemd bestemmingsplan.

Op figuur 7 is de uitsnede van de vigerende verbeelding weergegeven, met de plangebieden rood omkaderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0012.jpg"

Figuur 7: Uitsnede bestemmingsplanBuitengebied

Binnen de bestemming 'Agrarisch - Oeverwal' zijn bedrijfsmatige activiteiten, al dan niet met bebouwing, niet toegestaan.

Omdat binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan de gewenste ontwikkeling als geheel niet gerealiseerd kan worden, dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld, dat voorziet in een adequate planologisch-juridische regeling.

3.5 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de gevraagde ontwikkeling voldoet aan het nationaal beleid, provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid voor wat betreft de structuurvisie Buitengebied 2020.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Uitgangspunten En Doelstellingen Van Het Plan

In het buitengebied van Alphen (gemeente West Maas en Waal) is het loon- en grondverzetbedrijf 'Smits & De Kleijn BV' gevestigd. Het bedrijf is actief in de aannemerij, transport en het agrarisch loonwerk. De bedrijfsactiviteiten vinden dan ook bij de klant plaats. De bedrijfspercelen worden ingezet om het materieel en de grondstoffen op te slaan en het materieel te onderhouden en te repareren. Het bedrijf heeft het eigendom verspreid over een tweetal percelen, namelijk aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 en de Greffelingsestraat 59.

Op de locatie Dijkgraaf de Leeuwweg 28 mag volgens het geldende bestemmingsplan 'Gouden Ham/De Schans, randzone' een maximum bebouwd oppervlak aanwezig zijn van 1.970 m2. De bedrijfsbestemming bedraagt circa 5600 m2. Ter plaatse is een bedrijfswoning met berging en een opslagloods aanwezig. Feitelijk gaat het om circa 1.670 m2 aan bebouwing. Daarnaast heeft het bedrijf circa 5.000 m2 aan agrarische gronden ingericht ten behoeve van buitenopslag van verschillende grondstoffen, zoals grond, zand, puin, PVC en betonartikelen. De opslag is voornamelijk tijdelijk en voor eigen gebruik tijdens de projecten waar het bedrijf bij is betrokken.

Aan de Greffelingsestraat 59 is conform het bestemmingsplan 1.100 m2 aan bebouwing toegestaan in de vorm van een bedrijfswoning en enkele bedrijfsgebouwen, die gebruikt worden voor machineopslag. Het bestemmingsvlak 'Bedrijf' is 2.525 m2 groot.

In totaal heeft het bedrijf circa 13.500 m2 aan gronden in gebruik, waarvan in totaal 3.070 m2 bebouwd mag worden en circa 2.770 m2 daadwerkelijk bebouwd is.

Het bedrijf heeft de wens om de bedrijfsactiviteiten samen te voegen aan de Dijkgraaf de Leeuwweg. Zo worden alle werkzaamheden en het materiaal en materieel op één locatie samengebracht. Dit zal er voor gaan zorgen dat de vele dagelijkse verkeersbewegingen met veelal zwaar landbouwmaterieel over hier niet voor ingerichte wegen van en naar de beide locaties kan worden beëindigd. Daarnaast is de locatie aan de Greffelingsestraat 59 in toenemende mate ongeschikt voor het steeds groter wordende materieel. Mede door de grootte kan veel materieel op die locatie niet binnen worden gestald met alle risico van diefstal en schade als gevolg van blootstelling aan alle weersomstandigheden.


Onderdeel van de samenvoeging van de twee bedrijfspercelen is het voornemen om naast het al aanwezige bedrijfspand aan de Dijkgraaf de Leeuwweg een soortgelijk nieuw bedrijfsgebouw te bouwen en de buitenopslag voor grondstoffen bij het bedrijfsperceel te betrekken. De noodzaak van de uitbreiding van de activiteiten bij Smits & De Kleijn BV komt mede voort uit het gegeven dat de afgelopen periode enkele collega-bedrijven in de omgeving met hun activiteiten op het gebied van agrarisch loonwerk zijn gestopt. Smits & De Kleijn BV ervaart in toenemende mate dat klanten vanuit de gestopte bedrijven zich verplaatsen naar Smits & De Kleijn BV. Deze verhoogde vraag voor agrarisch loonwerk vraagt om uitbreiding van personeel en materieel en de hieraan gekoppelde bedrijfsruimte.


Voor de buitenopslag van grondstoffen geldt dat de wet- en regelgeving vraagt om een steeds verdergaande scheiding en dus compartimentering van de verschillende grondstoffen en grondstromen. Met de huidige inrichting van de buitenopslag is het niet goed mogelijk om de opslag op een juiste manier mogelijk te maken. Door uitbreiding van het opslagterrein kan het bedrijf de vereiste compartimentering wel verwezenlijken.

Op onderstaande afbeelding 7 is schetsmatig aangegeven hoe de nieuwe inrichting van de locatie Dijkgraaf de Leeuwweg 28 eruit zal komen te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0013.jpg"

Figuur 7: inrichting Dijkgraaf de Leeuwweg 28

In de beoogde situatie wordt het bestemmingsvlak 'Bedrijf' 20.000 m2 groot en wordt er circa 1.100 m2 aan nieuwe bebouwing gerealiseerd. Naast het feit dat de clustering van de bedrijfsactiviteiten bedrijfseconomisch interessant is, is de beoogde nieuwbouw en uitbreiding van de buitenopslag noodzakelijk om het bedrijf toekomstbestendig te maken en de bedrijfsactiviteiten richting de lange termijn te kunnen blijven uitvoeren.

Onderstaand is het voorlopige schetsontwerp van de nieuwe bebouwing weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0014.jpg"

Figuur 7a: gevelaanzichten nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0015.jpg"

Figuur 7b: dwarsdoorsnede nieuwbouw

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0016.jpg"

Figuur 7c: plattegronden nieuwbouw

De vertreklocatie aan de Greffelingsestraat 59 zal grotendeels de bestemming "Wonen' en deels de bestemming 'Agrarisch - Oeverwallen' krijgen; hier is het voortzetten of opnieuw opstarten van bedrijfsmatige activiteiten in de toekomst uitgesloten.

Op 6 september 2022 heeft het bevoegd gezag te kennen gegeven mee te willen werken aan deze ontwikkeling onder de reguliere voorwaarden dat de milieutechnische uitvoerbaarheid wordt gemotiveerd, daar waar nodig gestaafd met onderzoeken; voor de betrokken percelen dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld en er wordt een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten.

4.2 Landschappelijke Inpassing En Water

Voor beide plandelen is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat integraal als bijlage aan deze plantoelichting is toegevoegd.

De wijze van inpassing is onderstaan gevisualiseerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0017.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0018.jpg"

Figuur 8: landschappelijke inpassingsplannen voor Dijkgraaf de Leeuwweg 28 (locatie A) en Greffelingsestraat 59 (locatie B)

Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt vanuit verschillende sectorale aspecten (o.a. milieu, veiligheid, water, natuur en archeologie) het initiatief getoetst of men zal voldoen aan de criteria van deze aspecten.

5.2 Milieuaspecten

5.2.1 Milieu effect rapport

Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is moet een m.e.r.- beoordelingsbesluit worden genomen. Dit houdt in dat in afwijking van voorheen voor iedere activiteit die wordt genoemd in kolom 1, ook al blijft deze onder de drempelwaarde van gevallen in kolom 2, een m.e.r.-beoordelingsbesluit moet worden genomen. Onderhavige plantoelichting met beschrijving van de activiteiten, de noodzaak en de (milieu)gevolgen dient tevens gezien te worden als 'aanmeldnotitie' op basis waarvan het m.e.r.-beoordelingsbesluit kan worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0019.jpg"

Uit bijlage onderdeel D, Besluit milieueffectrapportage.

Wanneer een project wordt getoetst aan onderdeel D en wordt gekeken in kolom 2 van de D-lijst, is hier een drempelwaarde opgenomen voor '>100 ha' of 'een bedrijfsvloeroppervlak > 20 ha' voor een stedelijk ontwikkelingsproject en 'een oppervlakte van 75 hectare of meer' ingeval het project gekwalificeerd wordt als de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.

In casu behoeft er geen m.e.r.-beoordelingsbesluit te worden genomen. De uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 heeft betrekking op een oppervlak van in totaal (inclusief de bestaande bedrijfsbestemming) circa 2 ha, en het bedrijfsvloeroppervlak bedraagt niet meer dan 3070 m2; hierdoor valt het project niet binnen de gevallen als opgenomen in kolom 1 en 2, 'een stedelijk ontwikkelingsproject' waarbij de drempelwaarde van een oppervlak van 100 ha of een bedrijfsvloeroppervlak van 20 ha wordt overschreden, noch binnen de uitbreiding van een industrieterrein >75 ha.

Sinds de wijziging van het Besluit m.e.r. is een aanmeldnotitie nodig wanneer er sprake is van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Dit geldt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen die voorkomen in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. maar onder de drempelwaarden blijven (en daarmee niet planMER-plichtig zijn). Er is geen ondergrens wat betreft het plan zelf, dus ook bij het ontwikkelen van een klein ruimtelijk plan is een aanmeldnotitie nodig.

De aanmeldnotitie is als bijlage bij de plantoelichting gevoegd.

5.2.2 Bodem- en grondwaterkwaliteit

In het kader van het onderhavige plan wordt binnen het plangebied aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 geen nieuwe bodemgevoelige functie toegevoegd zodat het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk is, maar er zal voor de bedrijfslocatie wel een nul-situatie-onderzoek dienen plaats te vinden omdat er mogelijk grond wordt opgeslagen waarvan de kwaliteit minder goed is dan van de huidige bodem.

Op 3 april 2023 is een nul-situatie/verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Certicon; de rapportage is als bijlage aan de planstukken toegevoegd. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

'Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater. Deze kwaliteit dient als toetsingsgrondslag (referentieniveau) voor de mogelijk bodemverontreiniging als gevolg van de voorgenomen bedrijfsactiviteiten. Op basis van het vooronderzoek is de onderzoekslocatie onderzocht volgens de Onderzoeksstrategie vaststelling nulsituatie bij een toekomstige bodembelasting en onverdachte niet-lijnvormige locatie uit de NEN 5740.

Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan er per deel locatie het volgende worden geconcludeerd:

Nieuw te bouwen loods

* Het maaiveld is verhard met klinkers met daaronder straatzand of menggranulaat. Hieronder bevind zich matig siltige klei. In de bovengrond (straatzand) zijn plaatselijk baksteen- en glasresten waargenomen.

* In van boring 104 zijn achtergrondwaarde overschrijdingen gemeten van kobalt, PAK, PCB en minerale olie. In de bovengrond van de overige boringen zijn kobalt, nikkel en zink boven de achtergrondwaarde gemeten, in de ondergrond zijn lood, nikkel en zink boven de achtergrondwaarde gemeten.

* In het grondwater zijn barium en naftaleen boven de streefwaarde gemeten.

* Er zijn geen PFAS verbindingen in de bodem gedetecteerd. De bodem voldoet op basis van PFAS aan de Achtergrondwaarde.

Overige Locatie

* Het maaiveld was gedeeltelijk braak liggend of bedekt met menggranulaat. De rest van het terrein was ten tijde van de veldwerkzaamheden verhard met klinkers met daaronder straatzand of een funderingslaag.

* In het straatzand zijn bijmenging geconstateerd bestaande uit glas, baksteen, beton en of menggranulaat. Onder het zand/funderingslaag en op de braakliggende stukken bestaat de bodem uit klei.

* Het gebied tussen boring 234 en 231 zal opnieuw bestraat worden. De bovengrond/fundatiemateriaal zal hierbij worden verwijderd en worden vervangen met grond van kwaliteitsklasse achtergrondwaarde. Het certificaat van het nieuwe toegepaste straatzand is toegevoegd in bijlage 7 bij de rapportage.

* In de ondergrond van het nieuw te bestraten terreindeel zijn achtergrondwaarde overschrijdingen van cadmium en zink gemeten.

* Aan de oostzijde van de locatie zijn cadmium, lood en zink boven de achtergrondwaarde gemeten.

* Ten zuid oosten van de locatie is nikkel boven de achtergrondwaarde gemeten.

* In het midden van het huidige opslag terrein zijn kobalt, koper, zink, PAK en PCB boven de achtergrondwaarde meten. Minerale olie is boven de tussenwaarde gemeten.

* Aan de voorzijde van de Dijkgraaf de Leeuwweg zijn geen verontreinigingen gemeten.

Brandstoftank

* Tijdens het veldwerk is bij een boring 302 een sterke diesel geur en een zwakke olie-water reactie waargenomen.

* In de klei rondom de brandstoftank en bij het tankpunt zijn geen parameters boven de achtergrondwaarde gemeten.

* In het de bovenste zandlaag onder het koppelstuk zijn ethylbenzeen en xylenen boven de achtergrondwaarde gemeten en is minerale olie boven de interventie waarde gemeten. Indicatieve monsters aan weerszijden van boring 302 wijzen erop dat de verontreiniging beperkt is tot direct onder het koppelstuk.

* In het grondwater bij het tankpunt is barium en naftaleen boven de streefwaarde gemeten. In het grondwater bij de brandstoftank zijn barium en xylenen boven de streefwaarde gemeten.

De nulsituatie van de milieuhygiënische bodemkwaliteit is met dit onderzoek vastgelegd.

De licht verhoogde gehalten in de grond- en het grondwater, ter plaatse van de nieuw te bouwen loods, brengen geen onaanvaardbare milieuhygiënische risico's met zich mee. Voor de overige deel van de locatie is de kwaliteit van de grond en het grondwater is met dit onderzoek vastgesteld.

Aanbevolen wordt het koppelstuk bij de brandstof tank te controleren en te vervangen/repareren om verdere lekkages te voorkomen en de bovengrond direct onder het koppelstuk te saneren.'

Voor de locatie Greffelingsestraat 59 zal de bestemming omgezet worden van 'Bedrijf' naar de gevoeligere bestemming 'Wonen' (en deels 'Agrarisch - Oeverwallen') zodat ook hier een verkennend bodemonderzoek dient plaats te vinden.

Op 7 februari 2023 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Certicon; de rapportage daterend van 4 oktober 2023 is als bijlage aan de planstukken toegevoegd. Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

'* Ter plaatse van de onderzoekslocatie bestaat het maaiveld grotendeels uit klinkers, asfalt en enkele stelconplaten. Aan de zuid-west zijde van de locatie bevind zich circa 40 centimeter recyclinggranulaat onder de verharding.

* De bodem van de onderzoekslocatie bestaat uit matig siltig en zwak humeus klei. Hieronder is een laag zwak zandige klei aanwezig.

* In de bodem is zintuiglijk bodemvreemd materiaal aangetroffen. Het gaat om baksteen- en glasresten. Er zijn geen asbestverdacht materialen aangetroffen.

* In de grond zijn ter plekke van MM2 en MM3 licht verhoogde waarden van zware metalen aangetroffen. Daarnaast is in MM3 een lichte verontreiniging van minerale olie aangetoond.

* In het mengmonster van de voormalige smeermiddelen opslagplaats en standplaats van de bovengrondse brandstoftank zijn er geen parameters boven de achtergrondwaarde gedetecteerd.

* Aanvullend zijn er op 20 september 2023 monsters genomen en geanalyseerd op OCB's. Hierbij zijn er geen OCB's boven de achtergrondwaarde gemeten.

* In het grondwater is barium boven de streefwaarde gemeten. Voor de licht verhoogde gehalten aan barium is geen locatiespecifieke bron aan te wijzen. Daarom wordt verondersteld dat deze het gevolge zijn van verhoogde achtergrondwaarden.

De kwaliteit van de grond en het grondwater is met dit onderzoek vastgesteld. De licht verhoogde gehalten in de grond en het grondwater brengen geen onaanvaardbare milieuhygienische risico¡¯s met zich mee.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek bestaat er wat betreft de milieuhygienische bodemkwaliteit geen belemmering voor beoogde wijziging van het bestemmingsplan tot de bestemming wonen.'

Hieruit volgt dat de kwaliteit van de bodem aan de Greffelingsestraat 59 geen belemmering vormt voor de wijziging van de bedrijfsbestemming in een woonbestemming en dat de kwaliteit van de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 voldoende is vastgesteld en deze geen belemmering vormt voor de uitbreiding van de bestemming Bedrijf.

5.2.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) is van toepassing op woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen (onder meer onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen en andere gezondheidszorggebouwen) en geluidsgevoelige terreinen (onder meer woonwagenstandplaatsen). Uit art. 74 Wgh vloeit voort dat in principe alle wegen voorzien zijn van een geluidzone, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/uur geldt. De zonebreedte is afhankelijk van het gebied (stedelijk of buitenstedelijk) en het aantal rijstroken. Binnen de zones moet een akoestisch onderzoek worden verricht. De voorkeursgrenswaarde voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen bedraagt in die zone op de buitengevel 48 dB (art. 82 Wgh).

De bedrijfsbebouwing aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 betreft geen geluidsgevoelige bebouwing. Hierdoor is het uitvoeren van een onderzoek naar (spoor)wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.

Aan de Greffelingsestraat bedraagt de maximaal toegestane snelheid ter hoogte van nummer 59 30 km/uur. Dat betekent dat dit deel van de Greffelingsestraat niet gezoneerd is en een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai dus ook niet noodzakelijk is.

In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gesitueerd.

Het aspect 'industrielawaai' zal in de paragraaf 'milieuzonering' uitgebreid aan de orde komen.

5.2.4 Luchtkwaliteit

Kleine en grote projecten

De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en grote' projecten. Kleine projecten dragen niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in het Besluit “Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”.

Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten - die jaarlijks meer dan 3 procent van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van PM10 en NO2 bijdragen- een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing.

Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

Dit is een Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 31 oktober 2007, nr. DJZ2007004707, houdende regels omtrent de aanwijzing van categorieën van gevallen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)).

Het gaat hierbij om de volgende categorieën:

  1. 1. inrichtingen
  2. 2. infrastructuur
  3. 3. kantoorlocaties
  4. 4. woningbouwlocaties

Voor woningbouw geldt dat woningbouwprojecten van netto niet meer dan 1500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) niet in betekende mate bedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (art. 4 lid 1 Besluit NIBM jo. art. 4 lid 2, bijlage 3B.2 Regeling NIBM).

Het onderhavige project voorzover het betreft de Dijkgraaf de Leeuwweg valt met de uitbreiding van de bedrijfsbestemming niet onder de Regeling NIBM.

Via de NIBM-rekentool is een worst-case berekening gemaakt voor de bedrijfsuitbreiding aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28, waaruit blijkt dat bij een dagelijkse aantal extra verkeersbewegingen van 60 (waarvan 75% vrachtverkeer) nog altijd sprake is van 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0020.jpg"

Volgens de kaarten van het RIVM is de actuele concentratie PM10 aan de Greffelingsestraat 59 en omgeving, waar voldaan dient te worden aan het blootstellingscriterium, minder dan 16 ug/m3, en de concentratie NO2 minder dan 12 ug/m3 . In de Wet milieubeheer is de jaargemiddelde grenswaarde voor PM10 40 ug/m3. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 ug/m3.

Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied daarom goed te noemen.

Luchtkwaliteit vormt derhalve geen belemmering voor het project.

5.2.5 Bedrijven en milieuzoneringen

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009.

Bedrijven en milieuzonering

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd een Staat van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in de VNG brochure 'Bedrijven en milieuzonering', van maart 2009. In deze Staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze Staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze Staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk' , 'rustig buitengebied' of vergelijkbare omgevingstypen;
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld.

Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kortere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype 'gemengd gebied', dat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting kent. In zo'n geval is het ruimtelijk aanvaardbaar dat de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd.

Invloed milieuhinder op het plangebied

Het deelgebied aan de Greffelingsestraat 59 ligt in de bebouwde kom van Alphen, en wordt voornamelijk omringd door woningen, agrarische gronden en enkele agrarische bedrijven. Binnen een straal van 100 meter rondom het plangebied bevinden zich de volgende bedrijven:

adres bedrijf feitelijke afstand tot plangebied richtafstand
Greffelingsestraat 63/Dreumelweg 3 veterinaire dienstverlening resp. gedateerde champignoncellen 26 m 10 resp. 30 m
Dreumelweg 4 grondgebonden agrarisch bedrijf (voormalige locatie hoefsmid) 76 m 30 m

Het deelgebied ligt derhalve binnen de richtafstand van het champignonbedrijf/paddenstoelenkwekerij aan de Dreumelweg 3, gemeten tussen beide bestemmingsvlakken. Dit bedrijf maakt planologisch gezien onderdeel uit van de Greffelingsestraat 63; beide locaties vallen binnen hetzelfde agrarische bouwvlak. De bedrijfswoning met aanbouw is afgesplitst en hierin bevindt zich een veterinair dienstverlenend bedrijf. De staat van de resterende agrarische bedrijfsbebouwing en omliggende gronden is zodanig dat het niet aannemelijk is dat hier nog agrarische bedrijfsvoering plaatsvindt. Betreffend pand is verhuurd als opslag voor diverse statische goederen. Nieuwvestiging van een agrarisch bedrijf op deze locatie stuit primair op de aanwezigheid van de burgerwoning aan de Greffelingsestraat 61.

De woning van Greffelingsestraat 59 staat wel op meer dan 30 meter afstand van het bedrijfsgebouw zodat kan worden aangenomen dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De woningen aan de Greffelingsestraat 61, 62 en 63 liggen op kortere afstand van het bedrijf, waardoor het bedrijf dus niet extra wordt belemmerd door het omzetten van bedrijfswoning naar burgerwoning.

De overige gebouwen op het achtererf van de Greffelingsestraat 59 staan praktisch allemaal op ten minste 30 meter van het gebouw waarbinnen zich de paddestoelenkwekerij bevindt, doch ook in dat geval liggen de woningen op nummer 61 en 63 dichterbij en vormen de eerste belemmering voor het bedrijf. Echter, indien bijbehorende bouwwerken binnen de richtafstand van dit bedrijf worden gebruikt voor gevoelige functies, bepaalt de planregel met betrekking tot 'strijdig gebruik' dat dit niet is toegestaan, tenzij uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Er kan voor de bestemmingswijziging aan de Greffelingsestraat 59 derhalve worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' en dat er over en weer geen belemmeringen zijn.

Het deelgebied aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 ligt in het buitengebied van Alphen. Het loon- en grondverzetbedrijf betreft zelf geen gevoelige functie, maar is wel van invloed om het woon- en leefklimaat in de omgeving.

De meest nabijgelegen burgerwoning ligt op circa 162 meter afstand van het bedrijf en op meer dan 250 m van de uitbreiding. De burgerwoning aan de zuidoostelijke zijde ligt op circa 200 m vanuit de nieuwe grens van de bedrijfsbestemming. Enkele bedrijfswoningen van derden liggen binnen een straat van 200 m van het bedrijf, waarbij de woning aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 25a het dichtstbij is gelegen (op een afstand van bijna 90 m van de uitbreiding).

Om te bepalen binnen welke milieucategorie het bedrijf na uitbreiding valt, is gekeken welke activiteiten op locatie plaatsvinden. De activiteiten zijn als volgt te onderscheiden:

Hoofdindeling:

• Gemechaniseerd loonwerk;

• Dienstverlening middels inzet van (bemande) machines/werktuigen ten behoeve van derden voor de uitvoering van loonwerk, landschapsonderhoud , cultuurtechnisch werk, etc.;

• Opslagfaciliteiten binnen inrichting.

Uitwerking:

• Verhuur van landbouwmachines (motorrijtuigen met beperkte snelheid), containers, vrachtwagens, en dergelijke inclusief bemensing;

• Feitelijke uitvoering van werkzaamheden vindt altijd plaats buiten de eigen inrichting, op locaties van opdrachtgevers (zoals agrariërs, waterschappen, gemeenten, staatsbosbeheer, particulieren);

• Werkterreinen zijn onder andere: landschapsbeheer – en onderhoud, agrarisch, grondverzet, cultuurtechnisch .

Inrichting:

• Binnen de inrichting: stallen en parkeren van (landbouw-)voertuigen, motorrijtuigen met beperkte snelheid, grondverzetmachines, vrachtwagens en overige materieel;

• opslag van hulp – en grondstoffen (zand, grond, etc.), bestratingsmateriaal, secundaire bouwstoffen, etc.;

• Een beperkte opslag van smeermiddelen voor eigen gebruik;

• Faciliteiten voor het, wassen/reinigen, repareren/onderhouden (werkplaats) van het eigen materieel (hoofdzakelijk overdekt, inpandig) alsmede overdekte stallingruimte e.d.

Ingevolge de uitgave “Bedrijven en milieuzonering (2009)” van de VNG is het bedrijf gezien haar activiteiten te rangschikken onder categorie 3.2 vanwege de groothandel in zand en grind bij een bedrijfsoppervlak van meer dan 200 m2. Bij deze categorie hoort, op grond van het criterium geluid, een richtafstand van 100 meter ingeval van een rustig buitengebied.

Een tussenvariant betreft een gemengd gebied. Bij een dergelijk omgevingstype kan uitgegaan worden van een kleinere afstand. Hoewel het bedrijf aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 ligt in een gebied met functiemenging tussen wonen, agrarische en niet-agrarische bedrijven kan dit gebied toch niet echt als ‘gemengd gebied’ beschouwd worden. Voor een dergelijk gebied zou een kleinere waarde (1 stap terug) toegepast worden.

Voor een bedrijf in de milieucategorie 3.2 in een (overwegend) rustig buitengebied moet dus een afstand van 100 meter in acht worden genomen voor het aspect geluid. Voor geur is er geen sprake van een aan te houden richtafstand en voor stof bedraagt deze 30 m; deze beide afstanden worden aan alle zijden gehaald.

De afstand vanaf de opslagvoorziening van zand en grind (emissiebron) tot aan de (bedrijfs)woningen van derden aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 25a en 26 bedraagt circa 90 respectievelijk 140 meter. De afstand vanaf de grens van de bedrijfsbestemming als geheel, tot de voornoemde woningen bedraagt 33 respectievelijk 46 meter.

Beide woningen liggen dus al binnen de richtafstand van de huidige bedrijfsactiviteiten, welke nu nog zijn te scharen onder categorie 3.1 (met een richtafstand van 50 meter). De opslag van zand en grond waardoor het bedrijf onder een hogere milieucategorie komt te vallen, liggen van beide woningen van derden af gekeerd en alleen nummer 25a ligt dan binnen de richtafstand.

Om een goede beoordeling te maken van de vraag of ter plaatse van de woningen Dijkgraaf de Leeuwweg 25a en 26 (vanwege de ligging binnen 100 meter vanuit de grens van de gehele bestemming Bedrijf) sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, is op8 september 2023door K+ Adviesgroep een akoestisch onderzoek verricht naar de geluiduitstraling van het bedrijf. In dit onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:

'Onderhavig loon- en grondverzetbedrijf valt in categorie 3.2 van de VNG-handreiking. Hiervoor geldt een richtafstand van 50 meter voor een gemengd gebied. De woningen aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 25a en 26 liggen binnen deze afstand, waardoor een onderzoek noodzakelijk is. Uit het onderzoek blijkt het volgende:

    1. 1. Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus

Uit de berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de geluideisen conform het Activiteitenbesluit. Het hoogste langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bedraagt in de dagperiode 40 dB(A) en in de avondperiode 38 dB(A).

    1. 1. Maximale geluidniveaus

Uit de berekeningen blijkt dat wordt voldaan aan de geluideisen conform het Activiteitenbesluit. De maximale geluidniveaus bedragen in de dagperiode ten hoogste 63 dB(A) en in de avondperiode ten hoogste 65 dB(A).

    1. 1. Indirecte hinder

De optredende gevelbelasting ten gevolge van indirecte hinder bedraagt maximaal 49 dB(A) etmaalwaarde. Deze waarde voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) van de Schrikkelcirculaire.'

Het akoestisch onderzoek is als bijlage opgenomen bij de plantoelichting.

Er kan derhalve voor de bestemmingswijziging van de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 worden gesteld dat qua milieuzonering wordt voldaan aan de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' en dat er over en weer geen belemmeringen zijn.

Wel dient er een melding op basis van het Activiteitenbesluit te worden gedaan ten behoeve van de uitbreiding van de inrichting.

5.2.6 Geurhinder

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaalt in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Is er voor een diersoort in deze regeling geen geuremissie genoemd, dan betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in: maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 )
concentratiegebied binnen bebouwde kom 3,0 ouE/m3
concentratiegebied buiten bebouwde kom 14,0 ouE/m³
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom 2,0 ouE/m3
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom 8,0 ouE/m3

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwfuncties mogelijk maken, wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Er moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

De gemeenteraad is bevoegd lokale afwegingen te maken betreffende de te accepteren geurbelasting en in afwijking van de ten hoogste toegestane geurbelasting een andere waarde of een andere afstand te stellen. Bij deze afweging moet rekening gehouden worden met de ligging van het bedrijf, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen buiten de bebouwde kom of binnen de bebouwde kom en rekening wordt gehouden of het bedrijf ligt in een concentratiegebied of in een niet-concentratiegebied. Voor de onderbouwing van andere normen wordt de geursituatie berekend met het verspreidingsmodel.

De gemeente West Maas en Waal heeft de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente West Maas en Waal' vastgesteld. In de verordening zijn gebieden aangewezen waar de maximale waarden voor de geurbelasting van een veehouderij zijn aangepast.

Planspecifiek:

De uitbreiding van het loon- en grondverzetbedrijf heeft deels betrekking op een geurgevoelige object vanwege de aanwezigheid van de kantoorruimte in het nieuwe bedrijfsgebouw. De bedrijfswoning aan de Greffelingsestraat 59 die zal worden omgezet naar een burgerwoning betreft in beide hoedanigheden ook een geurgevoelig object. Het betreft een niet-concentratiegebied buiten de bebouwde kom (volgens de geurverordening). Hierdoor bedraagt de maximaal toegestane geurbelasting 8,0 ouE/m3.

In de omgeving van het plangebied is de veehouderij aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 26 het meest nabij gelegen en daarmee relevant. Uit de Kernregistratie Dierverblijven Gelderland blijkt dat het om een varkensbedrijf gaat.

Voor een recente andere ontwikkeling aan de Dijkgraaf de Leeuwweg is op 21 februari 2020 door Agron Advies een geuronderzoek ten behoeve van de oprichting van een woonzorgfunctie uitgevoerd waaruit blijkt dat de geurbelasting (voorgrond) ter plaatse van de Greffelingsestraat 53 in een worst-case scenario 4,7 OUE bedraagt.

Gelet op het feit dat de Greffelingsestraat 59 verder van de varkenshouderij af is gelegen, kan hieruit de conclusie worden getrokken dat de voorgrondbelasting ruim onder de 8,0 ouE/m3 ligt.

Voor wat betreft de achtergrondbelasting valt uit onderstaande figuur op te maken dat ter plaatse van de Greffelingsestraat 59 een redelijk goed en ter plaatse van de nieuwe kantoorruimte aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 een matig woon- en leefklimaat heerst:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0021.jpg"

Figuur 9: kaart achtergrondbelasting geur

Hieruit kan geconcludeerd worden dat het aspect geurhinder niet aan de bestemmingswijzigingen in de weg staat.

5.2.7 Spuitzones

Aan de noord- en westzijde van de Greffelingsestraat 59 zijn agrarische percelen gesitueerd, die agrarisch (mogen) worden gebruikt voor het telen van gewassen. Akkerbouwgewassen, fruitbomen en ook containerteelten worden beschermd door middel van gewasbeschermingsmiddelen. Bij het toebrengen van deze middelen kan de spuitvloeistof ten gevolge van luchtstroming verplaatst worden naar omliggende percelen. Dit wordt 'drift' genoemd. Voor wat betreft het spuiten van gewassen zijn geen wettelijke voorschriften over de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop bomen en andere gewassen in de open lucht worden gekweekt, en nabijgelegen gevoelige objecten. Het ontbreken van dergelijke voorschriften laat echter onverlet dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen dient plaats te vinden, waarbij de aan te houden afstand tussen akkerbouwgronden en gevoelige objecten zodanig gekozen dient te worden dat een aanvaardbaar leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft eerder overwogen dat toepassing van de vuistregel om een afstand aan te houden van 50 m tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, in het algemeen niet onredelijk is (uitspraak van 27 mei 2015 in zaak nr. 201410309/1/R6). Dit brengt echter niet reeds met zich dat een kortere afstand in dit geval niet redelijk zou kunnen zijn. Dit hangt mede samen met de hoogte van de gewassen (hoe hoger, des te meer sprake er kan zijn van drift), windrichting, soort bestrijdingsmiddelen en frequentie van spuiten.

De woning aan de Greffelingsestraat 59 (zijnde een gevoelig object) is gelegen buiten de afstand van 50 meter van de in eigendom van derden zijnde agrarische gronden. Ter plaatse van de woning is hierdoor zonder meer sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, ingeval er gespoten worden met gewasbeschermingsmiddelen.

Echter, delen van het naar de bestemming Wonen en Agrarisch te wijzigen perceel, bevinden zich wèl binnen de spuitzone van 50 meter. Om te voorkomen dat binnen de spuitzone gevoelige functies (zoals een mantelzorgwoning, recreatiewoning of een aan huis verbonden beroep) worden geprojecteerd, is in de planregels behorende bij de bestemming Wonen de volgende bepaling opgenomen: 'Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor een gevoelige functie in relatie tot het spuiten van gewasbeschermingsmiddelen, geluid- en geurhinder, voorzover dit gebruik plaatsvindt in bijbehorende bouwwerken, tenzij uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat '.

Hierdoor wordt voldaan aan de regels met betrekking tot spuitzones en is er sprake van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de nieuwe woning.

5.2.8 Externe veiligheid

Risicovolle inrichtingen (bevi)

De veiligheid rond bedrijven wordt gereguleerd in de vigerende milieuvergunning (of een geldende Algemene Maatregel van Bestuur) en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van 21 oktober 2004 (Bevi). In het Bevi worden specifieke regels opgenomen voor specifieke risicovoIle inrichtingen. In het Bevi heeft iedere risicovolle inrichting een veiligheidszone gekregen. Dit heet de plaatsgebonden risicocontour (PR-contour). Binnen deze contour mogen nieuwe kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, grootschalige kantoren, hotels, winkelcentra, campings) of beperkt kwetsbare objecten (zoals verspreid liggende woningen, bedrijfswoningen dan wel bedrijfsgebouwen van derden, kleinere kantoren, hotels en winkels, sporthallen, zwembaden) niet of niet zonder meer worden opgericht. Het Bevi gaat uit van een PR-contour 10-6/jr.

Het kan gaan om inrichtingen waarbij door middel van een vaste afstand wordt voldaan aan deze contour (zogenaamde “categoriale inrichtingen”) en inrichtingen waarbij deze contour individueel moet worden berekend (Quantitative Risk Assement (QRA)). Dit is geregeld in Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi).

Bij het nemen van een planologische besluit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan) moet het bevoegd gezag deze contour in acht nemen voor kwetsbare objecten. Hierbij geldt de PR-contour 10-6/jr. als grenswaarde. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour als richtwaarde, d.w.z. in principe moet PR 10-6/jr. aangehouden worden, maar er mag gemotiveerd van worden afgeweken.

Naast het plaatsgebonden risico kent het Bevi ook het groepsrisico (GR). Het groepsrisico geeft aan wat de kans is op een ongeval met ten minste 10, 100 of 1000 dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde bron. Het aantal personen dat in de omgeving van de bron verblijft bepaalt daardoor mede de hoogte van het groepsrisico. Voor het GR geldt geen harde juridische norm (zoals de PR-contour 10-6/jr.wel is) maar een zogenaamde oriënterende waarde. Het berekende groepsrisico wordt weergegeven in een curve, waarbij de kans op een ongeval wordt uitgezet tegen het aantal mensen dat daarbij omkomt. In dezelfde grafiek wordt de oriënterende waarde uitgezet. Als die wordt overschreden door een ruimtelijke ontwikkeling moet dat worden verantwoord. Hiermee wordt in beeld gebracht of en in welke mate het bevoegd gezag het GR wel of niet aanvaardbaar vindt, al dan niet na het nemen van maatregelen.

Planspecifiek:

Volgens de Risicokaart van de provincie Gelderland ligt in de directe omgeving van het plangebied één risicovolle inrichting. Het betreft de varkenshouderij aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 26 waar blijkens de risicokaart een bovengrondse tank aanwezig is. Deze is gelegen aan de noordzijde van het terrein. De plaatsgebonden risicocontour 10-6 van deze tank bedraagt 50 meter. Het plangebied ligt op meer dan 30 meter (Dijkgraaf de Leeuwweg 28) respectievelijk 300 meter (Greffelingsestraat 59) buiten deze PR-contour van de tank.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0022.jpg"

Figuur 10: uitsnede risicokaart Gelderland

Vanuit de ligging ten opzichte van de propaantank zijn hiermee dus geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.

In de omgeving van het plangebied (straal van 500 meter) zijn geen andere risicovolle inrichtingen gelegen.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd. Daarmee wordt de opdracht aan het bevoegd gezag voor ruimtelijke besluiten nadrukkelijk vastgelegd om rekening te houden met de risico's van transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor. In het basisnet is de omvang voor de verschillende transportmodaliteiten vastgelegd.

Voor zover het gaat om het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn met name de rijks-, provinciale- en spoorwegen en rivieren van belang. Nabij het plangebied is dit de Maas. Bij calamiteiten op schepen die gevaarlijke stoffen vervoeren kunnen brandende stoffen over het water uitstromen. Deze vormen ook een gevaar voor nabijgelegen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 350 m vanuit de Maas en daarmee buiten de veiligheidszone, het plasbrandaandachtsgebied en buiten de meest relevante zones voor het groepsrisico (de 200 meter zones).

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

  • de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en
  • de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de veiligheidsregio in de gelegenheid worden gesteld om hierover een advies uit te brengen.

Bestrijdbaarheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voornamelijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het plangebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid worden daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het plangebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat incident. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarmeringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen in een gebouw (bij voorliggend plan kan dat in het te realiseren woonzorggebouw) en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. Er zijn voldoende mogelijkheden om dit advies tijdig op te volgen. Daarnaast zijn er voor de aanwezigen voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobronnen af.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid is alleen relevant vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Maas. Gelet op de hiervoor genoemde overwegingen zijn er in het plangebied voldoende mogelijkheden voor de zelfredzaamheid bij een zwaar ongeval op deze transportroute. Dit betekent dat geen nadere eisen aan het plan gesteld hoeven te worden in het kader van het aspect externe veiligheid.

Er is binnen een straal van 1,5 km rondom plangebied geen sprake van een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen.

Het aspect externe veiligheid staat niet aan de ontwikkeling in de weg.

5.3 Waterparagraaf

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

Beleid Waterschap Rivierenland

Voor de periode 2016-2021 is het Waterbeheerprogramma Koers houden, kansen benutten bepalend voor het waterbeleid van Waterschap Rivierenland. De uitgangspunten die door het waterschap worden gehanteerd in het kader van de watertoets kunnen worden verwoord als:

  • Waterneutraal inrichten. Om te voorkomen dat door de aanleg van nieuw verhard oppervlak wateroverlast ontstaat, is de aanleg van extra waterberging van belang om het verlies aan waterberging in de bodem te compenseren.
  • Schoon inrichten. Om te voorkomen dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater negatief wordt beïnvloed. Binnen het stedelijk gebied zal daarom schoon hemelwater van nieuwbouwprojecten gescheiden van het vuilwater moeten worden afgevoerd: afkoppelen. Het waterschap streeft naar 100 % afkoppeling van schoon hemelwater van verharde oppervlakken (gebouwen, wegen en ander terreinverharding).
  • Veilig inrichten. Door nieuwbouwplannen mag de veiligheid van een (primaire) waterkering, het waterkerend vermogen, niet worden aangetast. Dit geldt niet alleen voor de dijk zelf, maar tevens voor de beschermingszones ter weerszijden van de dijk.

Voor het lozen van overtollig hemelwater op het oppervlaktewater, hetzij rechtstreeks, hetzij via een bestaande of een nieuwe inrichting (zoals een regenwaterriool), is een watervergunning noodzakelijk. Daarnaast moeten in die gebieden die onderhevig zijn aan rivierkwel de effecten van de voorgenomen plannen op de kwel in beeld worden gebracht. Indien compensatie vereist is hanteert Waterschap Rivierenland de volgende twee ontwerpbuien ten aanzien van de benodigde bergingscapaciteit:

  • De T=10+10% neerslag. Hierbij mag het peil (van het oppervlaktewater) niet meer dan 0,2 of 0,3 m stijgen, afhankelijk van het deelgebied waarin de ontwikkeling plaats vindt. Vuistregel hierbij is 436 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 43,6 mm.
  • De T=100+10%-neerslag. Hierbij is een peilstijging toegestaan tot laagste putdekselhoogte op wijkniveau. Vuistregel hierbij is 664 m3 berging per ha verhard oppervlak, overeenkomend met een neerslag van 66,4 mm. Deze vuistregel geldt vooral voor droogvallende voorzieningen.

Indien de waterberging wordt gerealiseerd in de vorm van droogvallende retentie, wordt onderscheid gemaakt tussen systemen waarbij infiltratie naar de ondergrond wel en niet mogelijk is. In dat laatste geval moet de bodem van de voorziening zich gelijk of hoger dan de GHG bevinden en mag bij een ontwerpbui T=100+10% het systeem tot aan maaiveld gevuld zijn. De ledigingstijd van het systeem moet 48 tot 96 uur bedragen. Aangezien ter plaatse de GHG hoger is dan 50 cm onder maaiveld, is een droogvallende retentie hier geen optie.

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

Voor het plandeel Greffelingsestraat 59 is er geen toevoeging van bebouwing en erfverharding voorzien, zodat de belangen van het Waterschap hier niet in het geding zijn; veeleer zal in de toekomst het verhard oppervlak afnemen, waardoor het hemelwater meer ruimte krijgt en in het gebied kan worden gehouden.

Voor de bedrijfsuitbreiding aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 is de digitale watertoets ingevuld. Het resultaat hiervan is als bijlage toegevoegd. Met het plan wordt een nieuw bedrijfsgebouw gerealiseerd (1100 m²), waarbij een groot deel van het erf verhard wordt ten behoeve van de opslag van grond en zand en dergelijke en stallen van grote machines en voertuigen. Aan drie zijden rondom dit deel van het plangebied bevinden zich watergangen; aan de noord- en oostzijde een A-watergang en aan de zuidzijde een B-watergang. Door Geonius is op 30 november 2023 een rapportage opgesteld om nader te bepalen hoeveel hemelwater geborgen moet kunnen worden, hoe geïnfiltreerd kan worden en hoe de kwaliteit van het af te voeren hemelwater voldoende blijft. Voor open water is op basis van de toename van 1,59 ha verhard oppervlak een bergingshoeveelheid benodigd van 694 m3, rekenend met een peilstijging van 0,3 meter betekent dit een benodigde realisatie van 2.311 m2 oppervlaktewater. Ter compensatie van het nieuwe verharde oppervlak zal in de noordoostelijke hoek van het plangebied, als onderdeel van de landschappelijke inpassing een infiltratiebassin ten behoeve van waterberging worden gerealiseerd met een wateroppervlak van 2311 m2 .

Op onderstaande afbeelding is de projectering van de waterberging weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0023.jpg"

Figuur 11: waterberging

De waterpartij zal door middel van een duikerbinding worden aangesloten op het doorgaand watersysteem. De aan te brengen terreinverharding en bebouwing zal via een hemelwaterriool lozen op de te realiseren waterpartij.

Aandachtspunten hierbij zijn:

- Onderhoudbaarheid bestaande watergang (handhaven onderhoudsstrook);

- Onderhoud waterpartij;

- Waterkwaliteit waterpartij (voldoende diepte en overwegen om via dubbele duikerverbinding aan te sluiten);

- Kans op opbarsten.

Bij de nadere uitwerking is het van belang hier rekening mee te houden.

Op basis van de bedrijfscategorie 3 is, conform het 'afwegingskader omgang afstromend hemelwater' [5], sprake van een verontreinigingsmaat van 'nauwelijks' of 'enigszins'. Indien uitgegaan wordt van enigszins verontreinigd water is een minimale maatregel het toepassen van een bodem-/bermpassage. Vanwege hoge grondwaterstanden op de locatie heeft het toepassen van een bermpassage de voorkeur. Het terrein is echter dusdanig groot dat bermpassage beperkt mogelijk is.

Aan de noordoostzijde van het plangebied zal een strook verharding van circa 10 meter vrij afstromen naar de berm alwaar infiltratie plaatsvind (ca 1.500 m2). Het overige terreindeel zal direct afvoeren naar de waterpartij. In de waterpartij kunnen vaste bestanddelen zoals zand en grind indien aanwezig bezinken alvorens het water afvoert naar het doorgaand oppervlaktewatersysteem.

De rapportage van Geonius is als bijlage bij de planstukken gevoegd.

Concluderend kan gesteld worden dat door onderhavig project, rekening houdend met de aandachtspunten, geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik en de waterhuishouding (zowel qua kwantitiet als qua kwaliteit).

5.4 Kabels En Leidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Dit besluit is gebaseerd op de Wet milieubeheer (artikelen 5.1 lid 1, 5.2 lid 1, 5.3 lid 1 en 2 en 9.2.2.1) en de Wet ruimtelijke ordening (artikelen 3.37 en 4.3 lid 1 en 2). Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Bevi en bevat, analoog aan het Bevi, normen voor het plaatsgebonden risico en een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen buisleidingen.

Het plangebied is niet gelegen binnen een (hinder)zone of werkstrook van hoofdleidingen voor olie of water en hoogspanningsleidingen. Voordat met eventuele (lichte) graafwerkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, zal initiatiefnemer een Klic-melding doen, zodat ook rekening gehouden kan worden met de ligging van de gebruikelijke leidingen en kabels.

Het plangebied is verder niet gelegen binnen een obstakelbeheer- of radarverstoringsgebied van een civiel of militair luchtvaartterrein en over het plangebied loopt geen straalpad van telecomaanbieders.

5.5 Gebiedsbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wnb.

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Gelders Natuurnetwerk (Gelders Natuurnetwerk 'de Schans' bevindt zich op bijna 100 m ten zuiden van het plandeel Greffelingsestraat 59).

Het dichtstbijgelegen Natura 2000 gebied (Rijntakken) bevindt zich op een afstand van ruim 5 km vanaf het plangebied, zoals op onderstaande afbeelding is te zien:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0024.jpg"

Figuur 12: natura 2000-gebieden in omgeving plangebied

Verstorende effecten van de naar de bestemming Wonen om te zetten bedrijfswoning met bijbehorende bebouwing op dit gebied zijn allerminst te verwachten, omdat er feitelijk geen bebouwing wordt toegevoegd en het gebruik van de locatie een minder zware belasting vormt op natura 2000-gebieden. Voor de uitbreiding van het loon- en grondverzetbedrijf aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 is er wel sprake van mogelijke impact op natura 2000-gebied; hoewel er geen oppervlakteverlies of verontreiniging plaatsvindt, geen mechanische effecten zijn en geen sprake is van verstoring door licht en geluid en ook een significante optische verstoring niet voorstelbaar is, kan de stikstofdepositie op de Rijntakken wel toenemen.

Ten behoeve van de instandhouding van de natuurgebieden dienen negatieve effecten te worden uitgesloten. Er dient te worden aangetoond dat met het beoogde plan geen negatieve effecten worden voorzien op de omliggende Natura 2000-gebieden. Bij een projectbijdrage van 0,00 mol/ha/jaar zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten. Wanneer het projecteffect hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar dient een vergunning te worden aangevraagd en is nader aanvullend onderzoek noodzakelijk. De vergunning kan alleen worden verleend indien de zekerheid is verkregen dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet worden aangetast.

De relevante emissies van stikstofoxiden (NOx) en ammoniak (NH3) tijdens aanlegfase vinden plaats door (vracht)verkeer van en naar de bouwplaats en de te gebruiken kranen, machines en apparaten. De emissies in de gebruiksfase vinden plaats door de verkeersbewegingen van en naar het plan. De berekening van het projecteffect dient te worden verricht met behulp van het programma Aerius Calculator.

Uit de als bijlage bij de plantoelichting gevoegde aeriusberekening is gebleken dat de geplande activiteiten ten behoeve van de realisatie en het gebruik van de bedrijfslocatie aan de Dijkgraaf Leeuwweg 28 te Alphen geen belemmeringen vormen als gevolg van de stikstofuitstoot voor stikstof gevoelige habitattypen een leefgebieden van soorten in nabijgelegen Natura 2000-gebieden.

Enige andere aantasting van Natura 2000-gebieden op deze afstand zal als gevolg van het project ook niet plaatsvinden.

In de volgende paragraaf zal ingegaan worden op mogelijke aantasting van flora en fauna.

5.6 Soortenbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wn) in werking getreden. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De gebiedsbescherming wordt geregeld in hoofdstuk 2 van de Wn. Met de Wn wordt een eind gemaakt aan de discussies over de implementatie van de Europese richtlijnen.

In artikel 3.1 Wn wordt direct een link gelegd met de Vogelrichtliijn. Alle vogels die beschermd zijn op grond van artikel 1 Vogelrichtlijn vallen onder het beschermingsregime van de artikel 3.1 Wn, voor zover deze vogels van nature in Nederland voorkomen. Artikel 3.1 eerste lid Wn ziet op het verbod om vogels te doden of vangen. De verboden in de Wn zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit de artikelen 5 en 6 Vogelrichtlijn. Net als de in de Vogelrichtlijn zijn de verboden beperkt tot opzettelijke handelingen.

Het beschermingsregime voor vogels is iets versoepeld ten opzichte van het systeem onder de Flora en faunawet. Het verbod op het opzettelijk verstoren van vogels is beperkt tot verstoringen die van “wezenlijke invloed” zijn op de staat van instandhouding van de soort.

Onder wezenlijke invloed wordt verstaan: “een wezenlijke negatieve invloed op een beschermde soort”. Of daar sprake van is hangt af van de populatie van de diersoort. Hoe zeldzamer de soort hoe groter de kans dat naar bijvoorbeeld een lokale populatie moet worden gekeken. Daarnaast is van belang of de populatie een negatief effect zelf teniet kan doen, bijvoorbeeld of er voldoende uitwijkmogelijkheden zijn naar een volwaardig leefgebied elders.

Als een populatie het effect niet zelf teniet kan doen is de kans groter dat het effect als wezenlijke invloed kan worden aangemerkt.

Bij vogels is verstoring tijdens het broedseizoen niet langer verboden als de gunstige staat van instandhouding niet in gevaar is.

De wet voorziet in ruime mogelijkheden voor het verlenen van vrijstellingen, ook voor vogels en strikt beschermde soorten. Bij het verlenen van de vrijstelling moet aan dezelfde voorwaarden worden voldaan als bij het verlenen van de vroegere ontheffing.

Een ontheffing van een verbod ex artikel 3.1 Wn kan slechts worden verleend indien:

  • er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is;
  • er geen sprake is van verslechtering van de staat van instandhouding van de soort;
  • en er een limitatief opgesomde ontheffingsgrond aan de ontheffing ten grondslag kan worden gelegd.

Quickscan flora en fauna

Het te ontwikkelen deel van het plangebied is op dit moment feitelijk grotendeels ook al in gebruik voor activiteiten van het loon- en grondverzetbedrijf, zodat het geen geschikte verblijfplaats is voor broedvogels, zoals uit onderstaande afbeelding blijkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0025.jpg"

Figuur 13: huidige gebruik plangebied Dijkgraaf de Leeuwweg

Water is binnen het plangebied niet aanwezig. Langs het plangebied loopt wel een watergang. Door de reguliere werkzaamheden worden ook overige diersoorten en plantensoorten al verstoord.

Uit de natuurgegevens van het gebied 'Nieuwe Schans' welke zijn in te zien op www.waarneming.nl valt op te maken dat zich binnen het plangebied geen beschermenswaardige dier- en plantensoort bevinden, althans dat over het afgelopen kalenderjaar (januari 2022 - januari 2023) geen soorten zijn waargenomen, zoals op onderstaande afbeelding is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0026.jpg"

Figuur 14: uitsnede uit www.waarneming.nl

Aanvullend is op 24 oktober 2023 ecologisch veldwerk op het plandeel Dijkgraaf de Leeuwweg 28 verricht (de rapportage is als bijlage toegevoegd). Hierin is het volgende geconcludeerd:

'In de bestaande bebouwing zijn geen aanwijzingen aangetroffen voor verblijfplaatsen of -mogelijkheden van fauna. De afstanden tot de ecologische verbindingszones zijn voldoende groot om te kunnen stellen dat de ontwikkelingen in het plangebied een positieve invloed zullen hebben op de beschermde natuurgebieden. Door de landschappelijke inpassing van de locatie zal een positief effect worden bewerkstelligd op de natuurwaarden van het perceel. Door de nieuwbouw van de bedrijfsruimte wordt het karakter van het gebied nauwelijks beïnvloed. Er verdwijnen echter geen verblijfs- of broedmogelijkheden, gezien de resultaten van de veldonderzoeken.

Bij de werkzaamheden dient niettemin aandacht te worden besteed aan eventuele verstoring van natuurwaarden in het algemeen. Door extra zorg hieraan de besteden tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden, wordt vermeden dat de dieren hiervan teveel hinder zullen ondervinden.

De zorgmaatregelen bestaan in elk geval uit de volgende aspecten:

  1. 1. Voor algemeen voorkomende broedvogels (waarvan het nest gedurende broedperiode beschermd is) dienen mitigerende maatregelen getroffen te worden:
      • Voer eventuele snoeiwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit. Het broedseizoen loopt ongeveer van 15 maart tot 15 juli, maar kan afhankelijk van het weer en andere factoren verschuiven.
      • Indien het niet mogelijk is om buiten het broedseizoen te werken, dienen geschikte broedlocaties voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt te worden gemaakt en gehouden te worden totdat de werkzaamheden zijn afgerond.
      • Indien werkzaamheden starten binnen het broedseizoen, dient door een deskundig ecoloog onderzocht te worden of broedende vogels ter plaatse aanwezig zijn.
  2. 2. Door de voorgenomen werkzaamheden bestaat de kans dat holen van algemene soorten als konijn, egel en diverse muizensoorten worden vergraven. De volgende maatregelen zijn nodig om rekening te houden met deze soorten:
      • Indien verstoring plaatsvindt, dient een passende vluchtroute beschikbaar te zijn. Dit geldt in het bijzonder voor grondgebonden zoogdieren (zoals muizen en egels), maar ook voor vogels, om verkeersslachtoffers te voorkomen. Werk vanaf één zijde en bij voorkeur van een drukke naar een rustige locatie toe, zoals een open veld of ruigte. Werk ook op een aangepast tempo, zodat dieren kunnen vluchten.
      • Kunstmatige verlichting werkt verstorend op zoogdieren en andere fauna. Werk daarom niet tussen zonsondergang en zonsopkomst.
      • Voorkom of beperk daarnaast de toepassing van kunstlicht en de verstrooiing van licht buiten de projectlocatie. Voorkom ook het direct schijnen op wateroppervlakken en groenelementen, zoals bosschages en ruigtes (met name voor vleermuizen).
  3. 3. Gelet op de algemene zorgplicht dienen voorafgaand aan de werkzaamheden alle maatregelen te worden getroffen om nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk te voorkomen, beperken of ongedaan te maken. Dit geldt altijd en voor alle planten- en diersoorten.
      • Ook voor mogelijke aanwezigheid van egel en vestiging van de rugstreeppad dient de zorgplicht in acht te worden genomen. Voorkom opslag van materialen waaronder dieren kunnen gaan verblijven. Het ontstaan van poeltjes en plassen op het terrein dient gedurende het zomerhalfjaar (vanaf april) te worden voorkomen. Als deze soorten worden waargenomen, dienen zij zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
  4. 4. Indien een soort die niet in de quickscan wordt genoemd in het terrein wordt geconstateerd bij aanvang van de werkzaamheden, dient hier passend op te worden gereageerd. Het is hierbij nodig om contact op te nemen met een ter zake kundige en een maatregel toe te passen, zodat de wet niet wordt overtreden.

Op grond van deze inventarisatie gelden er geen belemmeringen voor de plannen op grond van de natuurwaarden.'

Gelet op het bovenstaande is een verstoring van flora en fauna van in de omgeving voorkomende broedvogel- en overige soorten door onderhavig project niet te verwachten.

Echter, op het moment dat op de locatie aan de Greffelingsestraat 59 bebouwing zal worden gesloopt, dan dient, gelet op het feit dat het gaat om verouderde bebouwing welke geschikt is om als verblijfplaats van soorten te dienen, vooraf middels veldwerk onderzocht te worden of er op dat moment feitelijk diersoorten voorkomen. Indien dat zo is, dan zal beoordeeld moeten worden om welke soorten het gaat en welke mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Ten overvloede wordt gewezen op de algemene zorgplicht welke in artikel 1.11 van de Wn is opgenomen.

Door eventuele (graaf)werkzaamheden buiten de periode van maart tot augustus te starten, is de kans op verstoring van broedende vogels het kleinst. Ook buiten deze periode mogen broedende vogels niet worden verstoord en moet gewacht worden tot het broeden voorbij is en de jongen zijn uitgevlogen.

5.7 Archeologie En Cultuurhistorie

Archeologie

Ten aanzien van archeologie is het uitgangspunt dat het archeologisch erfgoed moet worden beschermd op de plaats waar het wordt aangetroffen. Gezien dit uitgangspunt mogen bekende archeologische monumenten niet aangetast worden en moet in geval van voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden met een hoge of middelhoge archeologische verwachtingswaarde, in principe een inventariserend en waarderend vooronderzoek plaatsvinden. Eventueel aangetroffen waarden dienen primair ter plekke (in situ) beschermd te worden dan wel - indien dat redelijkerwijs niet mogelijk is- door een opgraving (ex situ) te worden veilig gesteld. In gebieden met een lage indicatieve archeologische waarde is er een geringe kans op het aantreffen van archeologische waarden.


Planspecifiek:

Het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gekregen, waarbij het grotendeels gaat om de specifieke vorm van waarde - waarde archeologie 4 en voor een kleiner deel in de noordoostelijke hoek van het plangebiedsdeel Dijkgraaf de Leeuwweg 28 betreft het de specifieke vorm van waarde - waarde archeologie 2.

Bij de 'waarde archeologie 2' geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm. Bij de 'waarde archeologie 4' geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m² en dieper dan 150 cm.

Ter plaatse van de Greffelingsestraat 59 zal geen nieuwe grondroering plaatsvinden, zodat hier om die reden geen onderzoek noodzakelijk is.

Ter plaatse van de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 zal wel grondroering plaatsvinden. De grondroeringen zullen zonder meer nergens dieper gaan dan 150 cm onder het maaiveld. Echter wel dieper dan 40 cm, welke grens geldt binnen het op onderstaande afbeelding oplichtende deel van het plangebied, waarop tevens is aangegeven waar binnen de aanduiding Archeologie 2 de extra verharding zal worden gesitueerd:

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.ALPDdL28Gref59-BOH1_0027.jpg"

Figuur 15: aanduiding waarde archeologie 2 met in groene kader de extra aan te leggen verharding voor opslag

Het is duidelijk dat de drempel voor de omvang van de grondroeringen binnen dit gebied (500 m2) wordt overschreden. Binnen deze aanduiding zal extra verharding worden aangelegd waarbij tot een diepte van meer dan 40 cm -mv zal worden uitgegraven. Daarbij zal in de noordoostelijke hoek van het plangebied een waterberging worden aangebracht. Deze heeft een oppervlakte van 1200 m2.

Voordat de bodem geroerd mag worden, is het uitvoeren van een archeologisch onderzoek noodzakelijk. Op 16 juni 2023 heeft RAAP de rapportage naar aanleiding van het archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek opgesteld. Hierin is het volgende geconstateerd:

'Het plangebied ligt op de noordelijke oever van twee stroomgordels en derhalve op een geschikte locaties voor (al dan niet tijdelijke) bewoning. In de oeverafzettingen van Molenblok kunnen archeologische resten uit diverse perioden worden verwacht. Tijdens het veldonderzoek zijn alleen aan de noordzijde van het plangebied, onder een relatief dun opgebracht pakket , nog oever- op komafzettingen aangetroffen. Het diepst waargenomen oeverpakket betreft mogelijk het pakket van de Molenblok stroomgordel, die door een vegetatieniveau (laklaag) is afgescheiden van de jongere oeverafzettingen van de Maas. In de oeverafzettingen van Molenblok kunnen nog archeologische resten uit de periode vanaf het neolithicum en deel van bronstijd worden verwacht. Naar verwachting dateert het waargenomen vegetatieniveau tussen de brons- en ijzertijd, aangezien de top van de oever toentertijd aan het maaiveld lag. Dit 10 à 20 cm dikke vegetatieniveau is tussen 3,19 en 3,63 m +NAP waargenomen. Het feit dat sprake is van een vegetatielaag geeft aan dat dit niveau een lange tijd niet of nauwelijks overstroomde en daarmee relatief hoog in het landschap lag. Daarmee betrof het mogelijk een interessante locatie voor bewoning en begraven. Elders in het Land van Maas en Waal, onder andere bij Druten en Deest, is aangetoond dat bij aanwezigheid van een laklaag uit de bronstijd/ijzertijd een grote kans is op archeologische resten.

In aanvulling op het bureauonderzoek kan worden gesteld dat nederzettingsresten uit het (laat) neolithicum en de bronstijd zich vooral kenmerken door een spreiding van vondstmateriaal (vuursteen en/of aardewerk) en dat bij jongere nederzettingen (met name ijzertijd/ Romeinse tijd) ook sprake is van een duidelijke cultuurlaag (met o.a. brokjes houtskool). Tevens geldt een verwachting voor het aantreffen van grafvelden. Dergelijke vindplaatsen kenmerken zich door een lage vondstdichtheid en zijn nauwelijks met een (karterend) booronderzoek op te sporen. In de late ijzertijd werd de Maas pas actief. In de loop van de Romeinse tijd zijn in plangebied naar verwachting de waargenomen oeverafzettingen gevormd. Deze oeverzettingen van de Maas hebben het waargenomen vegetatieniveau afgedekt. In de jongst afgezette oeverzettingen kunnen dus nog resten uit latere perioden, vanaf de Romeinse tijd tot en met de nieuwe tijd, worden verwacht.

Aan de zuidzijde van het plangebied bleek de ondergrond tot in ieder geval 120 cm -mv recent verstoord. In de zuidelijkst geplaatste boring 6 bleek dit niveau zelfs tot 210 cm onder het maaiveld door te lopen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het archeologisch relevante niveau tot in ieder geval die diepte is verstoord. Derhalve is hier sprake van een flinke zone met verstoringen die tot diep in de oeverafzettingen reiken. Hieronder kan echter nog wel sprake zijn van een steentijd-niveau (pleistoceen en mesolithicum). Dat niveau wordt echter op een grotere diepte verwacht. Het resultaat van een nabijgelegen geologische boring B39G0583 (13 m ten oosten van plangebied) bevestigt dat daar het beddingzand van de Formatie van Kreftenheye pas op 3,70 m -mv is aangetroffen.

Advies

In het kader van de nog onbekende verstoringsdiepte van de toekomstige waterberging van 1.200 m2 wordt geadviseerd om ingrepen tot 3,9 m +NAP te beperken. Wanneer de bodemroerende activiteiten hier dieper zullen reiken wordt geadviseerd om de archeologische verwachting definitief te toetsen.

Derhalve wordt bij bodemingrepen die dieper reiken dan 3,9 m +NAP een vervolgonderzoek geadviseerd. Gezien de verwachting op nederzettingsresten die zich kenmerken door de aanwezigheid van een uitgestrekte vondstspreiding en de eventuele aanwezigheid van een grafveld met een potentiele lage vondstdichtheid is een vervolgonderzoek in de vorm van een proefsleuvenonderzoek de meest geschikte onderzoeksmethode. Een proefsleuvenonderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een door de bevoegde overheid goedgekeurd Programma van Eisen (PvE).

Aan de zuidzijde van het plangebied bleek sprake van een flinke zone met verstoringen die tot relatief diep in de oeverafzettigen reiken. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de eerder waargenomen oeverafzettingen van de Maas en Molenblok, het vegetatieniveau en het archeologisch relevante niveau hier tot die diepte zijn verstoord. Aangezien de geplande ingrepen in deze zone niet dieper reiken dan 1,5 m -mv is hiervoor geen vervolgonderzoek noodzakelijk. Bij eventuele toekomstige ingrepen die dieper reiken dan de huidige verstoring wordt geadviseerd om alsnog archeologisch onderzoek uit te laten voeren.

Algemene opmerking

Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via ARCHIS).

Dit rapport geeft (selectie)adviezen. Het is aan de bevoegde overheid, de gemeente West Maas en Waal, deze al dan niet over te nemen in de vorm van een (selectie)besluit. '

De gemeente West Maas en Waal heeft kennisgenomen van de resultaten en bovenstaand advies en onderschrijft het selectieadvies van RAAP om het zuidelijk deel van het plangebied archeologisch gezien vrij te geven, zelfs voor verstoringen dieper dan 210 cm. De gemeente acht de kans op het aantreffen van mesolithische en oudere archeologie gering. Deze prehistorische bewoners en gebruikers zaten niet midden in een droge of juist actieve vlechtende riviervlakte. Zouden ze dat gedaan hebben, dan is de kans hiervan intacte resten aan te treffen uitermate gering en het onderzoek ernaar disproportioneel.

Voor het noordelijk deel is de gemeente als volgt van mening: de gemeente prospecteert niet op mogelijke grafvelden als nog niet eens een (aanwijzing voor een) nederzetting in de nabijheid is gevonden. Er is geen enkele reden om te suggereren dat in het Nederlandse rivierengebied niet gewoon gekarteerd kan worden met de boor en dat proefsleuvenonderzoek noodzakelijk is.

De gemeente is van mening dat, gezien de resultaten van het bureau- en booronderzoek in relatie tot de daadwerkelijke verstoringen en het doorlopen proces, nader onderzoek niet noodzakelijk is. De kans dat er behoudenswaardige archeologie wordt aangetroffen is klein. Het gehele plangebied wordt hiermee dus vrijgegeven.

Mochten tijdens de geplande werkzaamheden desondanks archeologische waarden worden aangetroffen, dan geldt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet een meldingsplicht bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed: ARCHIS-meldpunt, telefoon 033- 4227682), de gemeente West Maas en Waal of de provincie Gelderland.

Cultuurhistorie

In het plangebied en in de directe omgeving bevinden zich geen cultuurhistorische waarden waar het plan een effect op kan hebben.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

5.8 Verkeer En Parkeren

5.8.1 Verkeer

Voor het deel van het plangebied aan de Greffelingsestraat 59 wijzigt de verkeerssituatie niet, zij het dat het aantal verkeersbewegingen af zal nemen en de verkeersbewegingen geen betrekking meer zullen hebben op (zwaar) bedrijfsmaterieel.

Het deel van het plangebied aan de Dijkgraaf de Leeuwweg is en blijft ontsloten via de drie bestaande in- en uitritten, waarvan er één voor de bedrijfswoning is.

Het aantal verkeersbewegingen zal als gevolg van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten toenemen met circa 40 vrachtverkeer en 20 personenverkeer. Het project heeft hierdoor consequenties voor de verkeersintensiteit, maar niet voor de wegenstructuur en verkeersveiligheid omdat er geen extra uitritten worden aangebracht. De toenemende verkeersintensiteit aan de Dijkgraaf de Leeuwweg is echter het gevolg van de samenvoeging van de beide bedrijfslocaties, waardoor de verkeersbewegingen die nu nog tussen beide locaties plaatsvinden, tot het verleden behoren. Hierdoor zal per saldo de verkeersintensiteit aan de Dijkgraaf de Leeuwweg met een lager aantal toenemen dan indien dit bezien zou worden als een uitbreiding 'sec'.

De tussenbewegingen tussen de beide huidige bedrijfslocaties gaan hiermee geheel vervallen; het betreft dan 6 verkeersbewegingen per etmaal.

5.8.2 Parkeren

Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt aangesloten bij de Nota Parkeren 2019 van de gemeente West Maas en Waal. Deze parkeernormen zijn gebaseerd op de parkeerkencijfers uit CROW-publicatie 381: Toekomstbestendig parkeren (niet stedelijk, rest bebouwde kom, waarde tussen gemiddelde en maximale bandbreedte).

Onderhavige ontwikkeling ziet op de uitbreiding van het bedrijf aan de Dijkgraaf de Leeuwweg 28 met een loods van 1100 m². De onderstaande tabel toont de parkeernormen en -behoefte:

Type functie Parkeernorm Parkeerbehoefte Totaal pp
Bedrijf (loods) 1,3 per 100 m² 14,3 (15)

Uit de parkeerkencijfers blijkt dat er voor de uitbreiding van het bedrijf afgerond 15 extra parkeerplaatsen nodig zijn.

Ingeval over de maximaal te bebouwen oppervlakte van 3080 m2 exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning (96 m2) = 2984 m2 wordtberekend wat dit betekent voor de parkeerbehoefte, dan komt dit neer op 38,8 (= 39) parkeerplaatsen voor het gehele bedrijf; voor de bedrijfswoning dienen er nog eens 2,8 parkeerplaatsen aanwezig te zijn.

In de huidige situatie zijn al 30 parkeerplaatsen aanwezig; aan de achterzijde van de bestaande en de nieuw te realiseren loods is ruimte om nog eens 20 parkeerplaatsen toe te voegen, waardoor de gehele parkeerbehoefte op eigen perceel kan worden opgelost.

Naar de bedrijfswoning ligt een brede oprit van 6 meter en een lengte van 35 meter, waar langsparkeren mogelijk is voor ten minste 3 auto's.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect parkeren.

5.9 Duurzaamheid

Bij de realisatie van het nieuwe bedrijfsgebouw zullen duurzame materialen worden gebruikt. Ook het opvangen en hergebruiken van hemelwater (bijvoorbeeld het wassen van voertuigen) is een duurzaamheidsmaatregel.

Het bedrijfsgebouw zal een substantiële hoeveelheid energie opwekken middels zonnepanelen.

Klimaatadaptatie

De gemeenten Nijmegen, Beuningen, Druten, Heumen, West Maas en Waal, Wijchen, Berg en Dal, Waterschap Rivierenland en Provincie Gelderland hebben in 2019 een regionale adaptatiestrategie (RAS) opgesteld. De strategie moet er voor zorgen dat de regio zich de komende jaren klimaatbestendig ontwikkelt: bestand tegen de klimaateffecten te nat, te droog en te warm, alsmede overstromingsgevaar.

In het RAS zijn zes thema’s benoemd:

  • Groenblauwe stad, groenblauwe dorpen
  • Klaar voor de hitte
  • Toekomstbestendig landelijk gebied
  • Antiverdrogingsoffensief stuwwallen
  • Veilige vitale en kwetsbare functies
  • Co-Creatie van een klimaatbestendige regio

In het kader van onderhavige ontwikkeling is met name het thema ‘Toekomstbestendig landelijk gebied’ van belang. De Regionale gebiedsagenda droogte en wateroverlast is gericht op het zo veel mogelijk vasthouden van water in het buitengebied, zonder daarbij schade toe te brengen aan de andere functies in het buitengebied. In onderhavig project zal het hemelwater dat neerslaat op het verhard oppervlak, worden opgevangen en enerzijds worden gebruikt voor het wassen van bedrijfsmaterieel en anderzijds worden vastgehouden in een natuurlijk vormgegeven retentiebassin, van waaruit het water in de bodem kan infiltreren. Hierdoor wordt water in het gebied gehouden en wordt verdroging zoveel mogelijk voorkomen.

Door het bedrijfsperceel te omzomen met een landschappelijke inpassing waarbinnen ook bomen worden aangeplant, wordt een positief effect bereikt in het kader van hitte-stress en wordt ervoor gezorgd dat wind gebroken wordt waardoor verschraling van het agrarisch gebied wordt tegengegaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische Uitvoerbaarheid

De realisatie van het project geschiedt voor rekening van de initiatiefnemer. De gemeentelijke financiën zijn hierbij niet in het geding. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal zal geregeld worden in een tussen de gemeente West Maas en Waal en de initiatiefnemer af te sluiten anterieure overeenkomst. Door de vaststelling van deze anterieure overeenkomst is het verhaal van de gemeentelijke kosten van de grondexploitatie over de in dit plan begrepen gronden afdoende verzekerd.

Tenslotte wordt ook een planschadeverhaalsovereenkomst zoals bedoeld in art. 6.4a Wro met initiatiefnemer afgesloten. Hiermee wordt gewaarborgd dat eventueel te vergoeden planschade niet voor rekening van de gemeente West Maas en Waal komt maar voor rekening van de initiatiefnemer.

6.2 Maatschappelijk Uitvoerbaarheid

Procedure

Elk nieuw bestemmingsplan ontstaat uit een initiatief. De totstandkoming begint met de beslissing dat een bestemmingsplan zal worden opgesteld.

Conform artikel 3.1.1. Bro worden de provincie Gelderland, de wegbeheerder en Waterschap Rivierenland in het kader van dit bestemmingsplan betrokken in het vooroverleg.

Artikel 3.8 Wro regelt de procedure van het bestemmingsplan. Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing. Hierbij zijn een aantal aanvullingen:

1. kennisgeving, zoals bedoeld in artikel 3:12 Awb, dient tevens te worden gepubliceerd in de Staatscourant en langs elektronische weg te worden verzonden;

2. het ontwerpbestemmingsplan dient te worden verstuurd aan het Rijk, provincie, waterschappen en aan de besturen van bij het plan een belang hebbende gemeenten;

3. kennisgeving aan de eigenaren van percelen welke de bestemming in de naaste toekomst zal worden verwezenlijkt;

4. door een ieder kunnen zienswijzen naar voren worden gebracht;

5. de gemeenteraad beslist binnen 12 weken, na de ter inzage termijn omtrent de vaststelling van het bestemmingsplan (termijn van orde).

Binnen twee weken wordt het besluit tot vaststelling bekend gemaakt. Indien door de Gedeputeerde Staten (GS) of de inspecteur een zienswijze is ingediend en deze niet volledig is overgenomen, dan vindt bekendmaking plaats binnen zes weken na vaststelling. Dit geldt tevens indien de gemeenteraad wijzigingen aanbrengt in het ontwerp. In deze gevallen zend het college na vaststelling onverwijld een afschrift van het raadsbesluit aan de GS en/of de inspecteur.

Indien het Rijk of de provincie gebruik wil maken van haar aanwijzingsbevoegdheid gaat deze termijn niet op. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan, met uitsluiting van het onderdeel waarop het aanwijzingsbesluit ziet, samen met het aanwijzingsbesluit bekend gemaakt.

Het besluit treedt in werking 1 dag na afloop van de beroepstermijn.

Overleg

In het kader van het wettelijk overleg heeft overleg plaatsgevonden met Waterschap Rivierenland en provincie Gelderland. Vanuit het Waterschap zijn op 6 september 2023 enkele opmerkingen gemaakt; deze zijn verwerkt in de plantoelichting, de planregels en op de verbeelding en het landschappelijk inpassingsplan.

Op 16 oktober 2023 is van de Provincie Gelderland een reactie ontvangen; de provincie heeft geen bezwaren tegen deze ontwikkeling.

Omgevingsdialoog

Initiatiefnemer heeft omwonenden geïnformeerd over zijn plannen. Van de reacties is een verslag gemaakt dat ter hand is gesteld aan het bevoegd gezag.

Inspraak en zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan

Het ontwerp-besluit tot wijziging van het bestemmingsplan heeft met ingang van 14 december 2023 voor de duur van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen.

Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische Toelichting

7.1 Planstukken

Het bestemmingsplan heeft als doel het planologisch-juridisch kader te geven voor de ontwikkeling van het beschreven plan. De nadere juridische invulling is gedetailleerd geregeld. Dit bestemmingsplan bestaat uit de volgende onderdelen:

  • plantoelichting
  • planregels;
  • verbeelding.

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Waar dat noodzakelijk was , is afgeweken van de standaard en is het plan specifiek toegesneden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

De plansystematiek voldoet aan de volgende RO-standaarden 2012:

  • Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012;
  • PraktijkRichtlijn BestemmingsPlannen (PRBP) 2012;
  • Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI) 2012.

7.2 Toelichting Op De Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een renvooi.

7.3 Toelichting Op De Regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

INLEIDENDE REGELS

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 is een aantal noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen welke worden gebruikt in de regels. In artikel 2 wordt uiteengezet op welke wijze gemeten dient te worden.

BESTEMMINGSREGELS

Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de bestemming.

Agrarisch - Overwallen (artikel 3)

In artikel 3 is de hoofdbestemming 'Agrarisch - Oeverwallen' opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden en grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven met bijbehorende erven, het behoud, beheer en/of herstel van de landschappelijke en ecologische waarden, nutsvoorzieningen, watergangen, extensief recreatief medegebruik met daarbij behorende gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken.

Bedrijf (Artikel 4)

In artikel 4 is de hoofdbestemming opgenomen: 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming de uitoefening van een niet-agrarisch bedrijf voor bestaande bedrijfsactiviteiten toegestaan, alsmede opslag ten behoeve van de bedrijfsvoering binnen en buiten de bebouwing en een bedrijfswoning.

Natuur (Artikel 5)

In artikel 5 is de hoofdbestemming 'Natuur' opgenomen. Deze gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden, bos en bosbouw, waterhuishoudkundige doeleinden en waterpartijen, sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen.

Deze gronden zullen worden gebruikt voor het aanbrengen van de verplichte landschappelijke inpassing, waarbinnen ook de opvang en infiltratie van hemelwater is voorzien. Het geheel zal de kwaliteit van een natuurgebiedje dienen te krijgen.

Wonen (Artikel 6)

In artikel 6 is de hoofdbestemming opgenomen: 'Wonen'. Binnen deze bestemming is het toegestaan een woning met bijbehorende bouwwerken te realiseren alsmede overige bouwwerken. Tevens zijn gebruiksmogelijkheden opgenomen welke buiten de woonfunctie, al dan niet met een omgevingsvergunning, zijn toegestaan.

ALGEMENE, SLOT- EN OVERGANGSREGELS

Deze artikelen bevatten de bepalingen die op het hele plangebied betrekking hebben en burgemeester en wethouders de mogelijkheid bieden flexibiliteit in het plangebied te betrachten.

Bijlagen

Bijlage 1 Ecologisch Onderzoek

Bijlage 2 Resultaten Check Watertoets

Bijlage 3 Waterhuishoudkundig Plan

Bijlage 4 Laddertoets Duurzame Verstedelijking

Bijlage 5 Bodemonderzoek Dijkgraaf De Leeuwweg 28

Bijlage 6 Bodemonderzoek Greffelingsestraat 59

Bijlage 7 Aeriusberekening

Bijlage 8 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 9 Landschappelijk Inpassingsplan

Bijlage 10 Archeologisch Onderzoek

Bijlage 11 Aanmeldnotitie Mer

Bijlage 12 Vooroverlegreactie Waterschap Rivierenland

Bijlage 13 Vooroverlegreactie Provincie Gelderland