KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 6 Algemene Procedureregels
Artikel 7 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Van Het Plangebied
1.3 Geldend Bestemmingsplan
1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan
1.5 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Inleiding
2.2 Archeologische Maatregelenkaart
Hoofdstuk 3 Haalbaarheid Van Het Plan
3.1 Inleiding
3.2 Beleid
3.3 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen
4.1 Algemeen
4.2 Dit Bestemmingsplan
Hoofdstuk 5 De Procedure
5.1 Algemeen
5.2 Inspraak
5.3 Overleg
5.4 Zienswijzen

Bestemmingsplan archeologie West Maas en Waal

Bestemmingsplan - gemeente West Maas en Waal

Vastgesteld op 03-12-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal" met identificatienummer NL.IMRO.0668.WMWArcheo-BOH1 van de gemeente West Maas en Waal.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 ander-werk

een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid.

1.6 archeologische verwachting

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bestaand

  • bij bebouwing: bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  • bij gebruik: gebruik zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen en in overeenstemming is met het voorheen geldend planologische regime;

1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.12 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.

1.13 bodemingreep

  1. a. grondwerken, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, wegruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;
  2. b. het verlagen en verhogen van het waterpeil;
  3. c. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard, waarbij stobben worden verwijderd;
  4. d. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. e. het aanleggen en verwijderen van verhardingen ten behoeve van wegen, paden, parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen;
  6. f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen.

1.14 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.15 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.16 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is.

1.17 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.18 omgevingsvergunning ten behoeve van sloop

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder g van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.19 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.20 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. b. voor gebouwen in het talud van de dijk: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld;

1.21 verbeelding

de analoge en digitale voorstelling van de in het plan opgenomen digitale ruimtelijke informatie.

1.22 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de oppervlakte van een bodemingreep

het gebied 1 m buiten de buitenwerkse grens van het werk.

2.2 diepte

vanaf het peil tot aan het gemiddelde diepste punt van de bodemingreep.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Waarde - Archeologie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de verwachtte en reeds vastgestelde archeologische waarden.

3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden en / of een omgevingsvergunning voor het bouwen

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door:

  1. a. de gebieden waar de aanduidingen als genoemd in artikel 3.2.1 betrekking op hebben te veranderen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is; of
  2. b. de oppervlaktes en / of de dieptes als genoemd in artikel 3.2.1 te veranderen en / of hier desgewenst een extra aanduiding voor op te nemen indien dat op basis van nader verkregen archeologisch kennis wenselijk is.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Algemene Wijzigingsregels

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat het wijzigingsplan:

  1. a. archeologisch verantwoord is;
  2. b. economisch uitvoerbaar is waaronder zekerstelling van de kosten.

Artikel 6 Algemene Procedureregels

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid worden de procedureregels van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht in acht genomen.

Artikel 7 Overige Regels

De in dit bestemmingsplan opgenomen regels gelden in aanvulling op de regels van alle onderliggende bestemmingsplannen en laten de regels uit die onderliggende bestemmingsplannen ongewijzigd, behoudens de artikelen die betrekking hebben op de archeologische waarde. Deze artikelen komen bij vaststelling van voorliggend bestemmingsplan ' Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal' van de gemeente West Maas en Waal te vervallen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 overgangsrecht bouwwerken

8.2 overgangsrecht gebruik

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Archeologie West Maas en Waal".

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 3 december 2015

De voorzitter, De griffier,

……………… ………………

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente West Maas en Waal heeft archeologisch beleid opgesteld (maart 2014 vastgesteld). Dit beleid geldt voor de gehele gemeente en overstijgt daarmee de plangrenzen van de verschillende bestemmingsplannen.

Met het voorliggend bestemmingsplan Archeologie (hierna sectorplan genoemd) worden deze beleidsaspecten in een juridisch regeling samengevoegd in één bestemmingsplan voor de gehele gemeente.

1.2 Ligging Van Het Plangebied

Het sectorplan betreft de gehele gemeente West Maas en Waal. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WMWArcheo-BOH1_0002.jpg"

Bron: Bingmaps.com

1.3 Geldend Bestemmingsplan

In verschillende bestemmingsplannen is het onderwerp inzake archeologie al (deels) geregeld. Via voorliggend bestemmingsplan worden die regels vervangen. Waar in de verschillende onderliggende bestemmingsplannen nog geen regeling is opgenomen wordt via voorliggend plan die regeling opgenomen.

Bij nieuwe bestemmingsplannen zal ook het sectorplan van toepassing worden verklaard. Zo hoeft er in die nieuwe bestemmingsplannen geen tijd gestoken te worden in het overnemen van de inhoud uit voorliggend plan. Dit bespaart kosten en de kans op fouten wordt kleiner.

Indien er een archeologisch onderzoek is uitgevoerd waarvoor reeds een selectiebesluit is genomen in het kader van een planologische procedure, dan geldt het bepaalde in die planologische procedure.

1.4 Opzet Van Het Bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en wat daarop gebouwd mag worden. Aanvragen om omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan.

Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.


Toelichting

De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:

  • een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
  • een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
  • de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
  • de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
  • een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
  • de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.


De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting zijn opgenomen:

  • een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
  • de haalbaarheidsaspecten die van toepassing zijn bij het voorliggend bestemmingsplan;
  • de procedurele aspecten behorende bij een bestemmingsplan.


Verbeelding

De verbeelding, een kaart, geeft de dubbelbestemming Archeologie aan met de daarbij behorende aanduidingen van onder andere de verschillende verwachtingswaarden. Door op de verbeelding te kijken is te zien welke aanduiding er geldt. De verbeelding omvat de laatste afspraken over InformatieModel Ruimtelijke Ordening (IMRO) en Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012.


Planregels

De planregels geven de gebruiksmogelijkheden en het toegepaste vergunningstelsel weer. In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2012.

1.5 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het archeologisch beleid opgenomen. Daarnaast wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van onder andere de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Inleiding

De doelstelling van dit bestemmingsplan is om het gemeentelijke archeologisch beleid te vertalen in één bestemmingsplan. Dit wordt gedaan door de gebieden met archeologische verwachtingswaarden te koppelen aan een vergunningstelsel. Het vergunningstelsel is opgezet ter bescherming van de waarden en is niet bedoeld als een verbodsregeling. Het is toegestaan om bodemingrepen te verrichten en (ver)bouwingen e.a. uit te voeren, maar alleen als dat mede in het belang is van de betrokken waarden.

2.2 Archeologische Maatregelenkaart

Vanuit het archeologisch beleid en reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken volgt dat delen van de gemeente archeologisch waardevol kunnen zijn. Op basis van de verschillende (verwachtings-) waarden is onderstaande beleidsadvieskaart gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WMWArcheo-BOH1_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0668.WMWArcheo-BOH1_0004.jpg"

Archeologische beleidsadvieskaart (bron:Buro de Brug)

Voor elke te onderscheiden verwachtingswaarde wordt de bescherming geregeld via een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (voorheen 'aanlegvergunning'). De vergunningsplicht ziet er op toe dat éérst inzicht ontstaat in de mogelijke waarde van de bodem waarna, op basis van een afweging, alsnog een vergunning afgegeven kan worden voor het roeren van de bodem.

Om inzicht in de mogelijke waarde van de bodem op het gebied van archeologie te verkrijgen is onderzoek nodig. Dit onderzoek zal vaak een archeologisch bureauonderzoek zijn, gevolgd door een archeologisch booronderzoek. Deze dienen uitgevoerd te worden door deskundige onderzoekers/bedrijven die in het bezig van een vergunning van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

Bureau, boor- en proefsleuvenonderzoek behoren tot de inventariserende onderzoeksfase. Op basis hiervan neemt het bevoegde gezag een selectiebesluit waarin zij vastlegt welke archeologische vindplaatsen zij behoudenswaardig acht en welke zij daaruit (eventueel) selecteert voor behoud. Daarbij is het behoudsuitgangspunt van de Gemeente conform internationale wet0- en regelgeving bij voorkeur in situ behoud. Mocht dat niet mogelijk blijken dan kan ex situ behoud worden gerealiseerd door preventieve opgraving, of indien mogelijk en verantwoord, een archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden.

Indien redelijkerwijs aangetoond kan worden dat binnen (bepaalde delen van) het te onderzoeken gebied geen archeologische waarden meer aanwezig kunnen zijn, kan (met betrekking tot deze delen) worden afgezien van archeologisch onderzoek.

Voor de verschillende, op basis van de verwachtingswaarde, te onderscheiden gebieden geldt een aanlegstelsel waarbij de oppervlakte van de bodemingreep en de diepte ervan bepalen of een omgevingsvergunning nodig is of niet. Er moet dus aan beide criteria worden voldaan voordat een omgevingsvergunning nodig is. De diepte is daarbij maatgevend op het diepste punt (dus een ingreep boven de maatgevende oppervlakte en op één punt dieper dan de maatgevende diepte is vergunningplichtig).

De volgende gebieden worden onderscheiden waarbij per gebied de maatgevende minimale oppervlakte (in vierkante meters) wordt aangegeven als ook de maatgevende diepte (in strekkende centimeters):

  1. a. 'waarde archeologie 1' bodemingrepen groter dan 100 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 100 m2 en hoger dan 70 cm;
  2. b. 'waarde archeologie 2' bodemingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 500 m2 en hoger dan 70 cm;
  3. c. 'waarde archeologie 3' bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 100 cm of/dan wel ophogen groter dan 1.000 m2 en hoger dan 70 cm;
  4. d. 'waarde archeologie 4' bodemingrepen groter dan 1.000 m² en dieper dan 150 cm of/dan wel ophogen groter dan 1.000 m2 en hoger dan 70 cm;
  5. e. 'waarde archeologie 5' bodemingrepen groter dan 5.000 m² en dieper dan 40 cm of/dan wel ophogen groter dan 5.000 m2 en hoger dan 70 cm;
  6. f. 'waarde archeologie 6' bodemingrepen groter dan 35.000 m² en dieper dan 100 cm of/dan wel ophogen groter dan 35.000 m2 en hoger dan 70 cm;

Bodemingreep

In de regeling staat het begrip 'bodemingreep' centraal. Wat een bodemingreep is, wordt bepaald in artikel 1 van de planregels. Omdat bij het bouwen van gebouwen vaak ook geroerd wordt in de bodem geldt de beschermingsregeling ook voor het bouwen. Daartoe is onder het begrip 'bodemingreep' ook het bouwen van een fundering opgenomen. Onder het begrip bodemingreep wordt ook ophogen begrepen. Op basis van recent uitgevoerd onderzoek naar de effecten van zetting op archeologische vindplaatsen als gevolg van ophoging is nagegaan welke grens gehanteerd moet worden. De maximale grens waarbij er geen informatieverlies optreed is bij een ophoging van 70 cm. Dit is als zodanig in onderhavig plan opgenomen.

Hoofdstuk 3 Haalbaarheid Van Het Plan

3.1 Inleiding

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 lid 1 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, ect.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in dit hoofdstuk verslag gedaan.

De doelstelling van dit bestemmingsplan is het zorgen voor een RO-juridisch kader volgens het bepaalde in de Monumentenwet 1988. Het grijpt niet in op ruimtelijke ordening zoals die doorgaans in bestemmingsplannen zijn opgenomen waarbij een nieuw project wordt mogelijk gemaakt en/of een beheerregeling voor bestaand gebruik met bijhorende bouw- en aanlegregels wordt neergelegd. De uitvoerbaarheidstoets is met betrekking tot dit bestemmingsplan dan ook wat eenvoudiger en richt zich op het (archeologisch) beleid en de economische uitvoerbaarheid.

3.2 Beleid

De beleidsmatige onderbouwing voor de regeling als opgenomen in dit bestemmingsplan ligt in het gemeentelijke beleid voor archeologie. Voor die onderbouwing wordt verwezen naar dat beleid. Hierna wordt kort ingegaan op dat beleid.

Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Wet op de archeologische monumentenzorg 2007 welke een onderdeel vormt van de Monumentenwet.

Vanuit het voornoemd Verdrag en vanuit de Monumentenwet 1988 heeft West Maas en Waal archeologisch beleid gemaakt. In maart 2014 is de Nota Ondergrondse Cultuurhistorie 2013-2017 van de gemeente West Maas en Waal vastgesteld door de gemeenteraad. In dit document zijn de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek beargumenteerd. Deze vrijstellingsgrenzen zijn nodig om een goed instrument te hebben om het archeologische belang goed te implementeren in de dagelijkse ruimtelijke ordening. Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart (gemaakt door de firma Buro de Brug) is aangegeven wat de verwachtingen zijn per gebied. Op basis van deze kaart is een beleidsadvieskaart gemaakt, welke met onderhavig bestemmingsplan in beleid is vertaald.

3.3 Economische Uitvoerbaarheid

Voor het opstellen van dit bestemmingsplan is geld gereserveerd op de gemeentelijke begroting. Voor het overige zijn er aan de uitvoering van dit bestemmingsplan geen kosten verbonden voor de gemeente. Het opstellen van onderzoeken en het onder begeleiding uitvoeren van werkzaamheden, waaronder afgravingen, komen volgens de Monumentenwet voor rekening van de verstoorder (bijv. particulieren, gemeente, ontwikkelaars). Voor de beoordeling van archeologisch onderzoeken/rapporten worden leges in rekening gebracht.

Hoofdstuk 4 Wijze Van Bestemmen

4.1 Algemeen

Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP).

Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maken de bijlages onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

4.2 Dit Bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bevat de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en aanduidingen zoals zijn omschreven in hoofdstuk 2 van de toelichting. Deze regeling vervangt de regelingen in geldende plannen die betrekking hebben op de archeologische waarde. Bij nieuwe bestemmingsplannen dient het sectorplan van toepassing te worden verklaard.

Dit plan geeft een dubbelbestemming die naast de feitelijke gebiedsbestemmingen (zoals wonen, groen, agrarisch) geldt.

Zoals in paragraaf 2.1 is omschreven zijn de in dit plan opgenomen regelingen bedoeld ter bescherming van de betrokken waarden. Soms, na een goede afweging van alle belangen, mogen ingrepen ook uitgevoerd worden terwijl ze niet in het belang zijn van de betrokken waarden. In dat geval wegen andere belangen zwaarder.

Nieuwe bestemmingsplannen

Bij nieuwe bestemmingsplannen wordt ook dit voorliggende plan van toepassing verklaard. Zo hoeft er in die nieuwe bestemmingsplannen geen tijd gestoken te worden in het overnemen van de inhoud uit voorliggend plan. Dit bespaart kosten en de kans op fouten wordt kleiner.

Door gebiedsoverstijgende regelingen in één plan op te nemen wordt het ook gemakkelijk om later een van de onderwerpen uit dit plan te herzien. Er hoeft ten slotte maar één plan herzien te worden. Ook wordt het zo makkelijk om een soortgelijke nieuwe regeling later toe te voegen: het hoeft maar in één plan opgenomen te worden.

Hoofdstuk 5 De Procedure

5.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform Afdeling 3.4 Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Gemeenteraad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking zes weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden om beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de beroepstermijn in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De opschorting van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

5.2 Inspraak

Omdat dit plan een uitvoering is van reeds vastgesteld beleid heeft dit bestemmingsplan beperkte nieuwswaarde. Daarom is er voor gekozen om in afwijking van de gemeentelijke inspraakverordening geen inspraak te houden.

5.3 Overleg

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg niet toegezonden aan de VROM-inspectie omdat geen sprake is van een bovenlokaal belang. Het betreft een plan dat gebaseerd is op reeds vastgesteld beleid en waarin in het voorliggend sectorplan geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt.

Het voorliggend bestemmingsplan heeft geen effect op de waterhuishouding, het Waterschap Rivierenland heeft hierdoor geen belang bij dit plan.

Bij de totstandkoming van de archeologische beleidskaart is overleg geweest met de provincie Gelderland. Dit beleid wordt doorvertaald in dit bestemmingsplan waardoor in dit kader geen vooroverleg meer nodig is.

5.4 Zienswijzen

Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend.