Kapelle-Biezelinge 1e uitwerking
Uitwerkingsplan - Gemeente Kapelle
Vastgesteld op 08-03-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Regels
Artikel 1 Regels
1.1 Gemengd-2
Het bepaalde ten aanzien van Artikel 8 Gemengd-2 blijft onverkort van toepassing.
1.2 Groen
Het bepaalde ten aanzien van Artikel 9 Groen blijft onverkort van toepassing.
1.3 Tuin
Het bepaalde ten aanzien van Artikel 14 Tuin blijft onverkort van toepassing.
1.4 Verkeer
Het bepaalde ten aanzien van Artikel 15 Verkeer blijft onverkort van toepassing.
1.5 Wonen
In aanvulling op het bepaalde in Artikel 17 Wonen geldt het volgende:
ter plaatse van 'specifieke bouwaanduiding - 5' is het tevens toegestaan woningen ten hoogste drie aaneen te bouwen.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door Van der Biltlaan V.O.F. wordt beoogd de gronden van de Oude Veiling aan de Stationsstraat te Kapelle te ontwikkelen ten behoeve van woningbouw en wijkvoorzieningen. Het voornemen omvat de bouw van circa 60 woningen en in ieder geval de Isaack Beekman Academie en nieuwe voorzieningen.
In het geldende bestemmingsplan Kapelle-Biezelinge is de school direct bestemd en is voor de woningen en de overige voorzieningen een uit te werken bestemming opgenomen. Met het voorliggende plan wordt deze bestemming uitgewerkt.
Figuur 1.1. Luchtfoto (bron Google Maps)
1.2 Vigerende Planologische Regeling
De gronden waarop de woningen en voorzieningen zijn geprojecteerd, zijn in het bestemmingsplan Kapelle - Biezelinge (vastgesteld op 9 februari 2010) bestemd als Gemengd - Uit te werken (U-G).
1.3 Opzet
- In hoofdstuk 2 is een omschrijving van het project opgenomen.
- Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
- In hoofdstuk 4 wordt op de ruimtelijke toetsing van het bouwplan ingegaan. Tevens wordt aandacht besteed aan de economische uitvoerbaarheid.
- Hoofdstuk 5 bevat de toelichting op de juridische regeling.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Project
2.1 Projectgebied En Omgeving
Het terrein is gelegen tussen de Van der Biltlaan, Oude Veiling en Stationsstraat. Op het terrein zijn nog een voormalig kantoor en enkele opslaghallen aanwezig naast een gedeelte van de voormalige veilinggebouwen, die nog voor verschillende andere doeleinden worden gebruikt. De opslagactiviteiten zijn in 2007 beëindigd. Hierdoor wordt de locatie geschikt voor herontwikkeling, waarbij voor de invulling een kwalitatief hoogwaardige ruimtelijke opzet nagestreefd is, die past in het karakter van de kern. In 2010 is het voormalig kantoorgebouw in gebruik genomen door de Isaack Beekman Academie.
Figuur 2.1. Vogelvlucht locatie
2.2 Locatiekeuze
Noodzaak herstructurering locatie Oude Veiling
Het resterende, oostelijk deel van het voormalige veilingcomplex komt in navolging van het westelijke deel, in aanmerking voor herstructurering. Woningbouw vormt de meest voor de hand liggende functie. Ook maatschappelijke voorzieningen voorzieningen zijn passend. Met de herstructurering van dit gebied is een stedenbouwkundige afronding van de stationsomgeving mogelijk.
Essentieel is dat hier een groot ruimtelijk-functioneel en milieuknelpunten wordt opgelost.
- Het huidige gebruik van het gebied is relatief extensief, terwijl het gaat om een locatie te midden van het stedelijk gebied en gelegen nabij een NS-station. Ter plaatse is een verouderd bedrijventerrein niet meer passend.
- De bebouwing is sterk gedateerd en kent nauwelijks specifieke kwaliteiten.
- Het gebruik is de afgelopen jaren diffuus geweest, waarbij in enkele situaties handhavend moest worden opgetreden.
- Tot voor kort was er sprake van ammoniakopslag van een omvang die relevante risico's voor de omgeving met zich meebracht, zeker nog toen gekoelde opslag als zodanig in bedrijf was. Het betrof hier namelijk koelcapaciteit van de oorspronkelijke veiling, die ondanks beëindiging van de veilingfunctie, nog jaren heeft gefunctioneerd (The Greenery). Door de initiatiefnemers is ervoor gezorgd dat dit belangrijke milieuknelpunt op het gebied van externe veiligheid, adequaat is opgelost: de ammoniakkoelinstallaties zijn verwijderd. Dit betekende een eerste stap in de richting van algehele herontwikkeling van het gebied.
Herstructurering van de Oude Veiling is noodzakelijk voor de benodigde verbetering van de ruimtelijk-functionele structuur van het stedelijk gebied, voor het oplossen van een milieuknelpunt en van knelpunt inzake externe veiligheid. Tevens wordt ingespeeld op vragen vanuit de markt ten aanzien van wonen en voorzieningen.
Randvoorwaarden invulling locatie Oude Veiling
Voor de invulling van de locatie Oude Veiling zijn in het bestemmingsplan Kapelle-Biezelinge de volgende ruimtelijke randvoorwaarden gesteld.
- Naar de Stationsstraat vindt een duidelijke frontvorming (oriëntatie, rooilijn, hoogte / massa) plaats.
- Aandacht wordt besteed aan wegverkeers- en spoorweglawaai. Hiervoor is bebouwing parallel aan de spoorlijn een vereiste, om in het binnengebied een adequaat geluidsniveau te bereiken.
- Naar de Van der Biltlaan is een open bebouwingsstructuur passend in de lintbebouwing.
- In het binnengebied is enige vrijheid voor invulling van het gebied. Door het enigszins introverte karakter van dit deel is een herkenbare omgevingskwaliteit voor het woonmilieu noodzakelijk.
- Parkeren moet binnen of in de directe omgeving van de locatie worden opgelost.
- Rekening moet worden gehouden met de aanleg van een onderdoorgang voor langzaam verkeer nabij het station ter ontsluiting van Zuidhoek.
Op basis van de randvoorwaarden is een stedenbouwkundig plan vervaardigd.
2.3 Uitgangspunten En Opzet Van Het Project
Kenmerken gebied
Het gebied is gelegen tussen een tweetal belangrijke ruimtelijke structuurdragers van de kern Kapelle, de Van der Biltlaan en de Stationsstraat. Tegenover de locatie is het NS-station gelegen. Het binnengedeelte van het gebied heeft een enigszins introvert karakter.
Ruimtelijke opzet
Het stedenbouwkundig ontwerp kiest voor een aansluiting met de aanwezige ruimtelijke structuur. Het profiel van de Van der Biltlaan is ruim en heeft een groen karakter met laanbomen en voortuinen. De herontwikkeling zet dit profiel van de laan door. Karakteristiek zijn ondermeer wisselende bouwmassa's, verspringende rooilijnen en variatie in kavelbreedtes. Hierdoor past de gekozen opzet goed bij de reeds bestaande diversiteit aan bebouwing langs deze laan.
Het binnengebied wordt ontsloten door een los en meanderend weefsel, die de Oude Veiling met de Van der Biltlaan koppelt. De wijk is daardoor aan twee zijden ontsloten en gekoppeld aan de bestaande structuur van Kapelle. Ten behoeve van de privacy zijn de achtertuinen tegen elkaar aan gesitueerd, ook ten opzichte van de bestaande tuinen aan de Oude Veiling.
Figuur 2.2. Stedenbouwkundig plan
Programma
Het te realiseren programma kent een grote differentiatie, met aandacht voor verschillende woontypologieën en hun bewoners. Er zijn zeven verschillende types opgenomen, met elk een ruim aanbod van opties, waardoor ook in bebouwing een voldoende verschillend beeld zal ontstaan, passend in een dorp.
Bij de architectuur van de herontwikkeling wordt gestreefd naar een eigen gezicht in relatie tot het karakter van de omgeving. De woningen bestaan hoofdzakelijk uit twee lagen met een kap. Garages en carports zullen achter de voorgevellijn geplaatst worden.
In het kader van de ruimtelijke beleving is centraal in het gebied gekozen voor een patiotype bestaande uit 1 bouwlaag.
De materialisering bestaat uit duurzame en in principe gebakken producten. De dakvorm zal overwegend bestaan uit zadeldaken, alleen bij specifieke types zoals de patiobungalows en de starterswoningen is een plat dak mogelijk.
Indeling buitenruimte
Voor een goede ontsluiting van het gebied worden twee aansluitingen gerealiseerd op de omgeving. De openbare ruimte in het binnengebied is ruim bemeten en geeft zo ruimte aan groen, parkeren en verblijven (spelen). In het binnengebied is er sprake van éénrichtingsverkeer.
De rijwegbreedte is bewust beperkt tot een maat van 3,5 meter; daarnaast is één of zijn twee stroken opgenomen voor langsparkeren met daarin opgenomen bomen. Door middel van een molgoot of een haag en een andere kleur bestrating is het looppad gescheiden van de rijloper en het parkeren, dit ter versterking van het verblijfskarakter.
Bij de Van der Biltlaan wordt het huidige profiel doorgezet, waarbij het mogelijk moet zijn om tussen de bomen te parkeren, bijvoorbeeld door middel van een halfverharde invulling.
In het binnengebied is een speelvoorziening op buurtniveau opgenomen. De keuze van de boomsoorten zal in overleg met de gemeente bepaald worden. Ook zal er aandacht besteed worden aan de plaatsing van ondergroei.
2.4 Projectbeschrijving
Stedenbouwkundig plan Oude Veiling
In het stedenbouwkundig plan voor de locatie worden circa 60 woningen gerealiseerd. In het binnengebied wordt een differentiatie aan woningen beoogd, langs de Van der Biltlaan lintbebouwing (vrijstaand, twee-aaneen). Aan de zuidrand is bebouwing in aaneengesloten vorm geprojecteerd. Dit is nodig in verband met de akoestische situatie als gevolg van het railverkeer (afscherming). Het stedenbouwkundig plan is opgenomen in figuur 2.2.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nota Ruimte
De Nota Ruimte bevat de visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet, de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. De bij de nota horende uitvoeringsagenda biedt inzicht in de belangrijkste bij het beleid horende ruimtelijke investeringen en uitvoeringsacties. In de Nota Ruimte wordt het nationaal ruimtelijk beleid vastgelegd tot 2020, waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn.
Voor verstedelijking en economische activiteiten gaat het rijk uit van de bundelingstrategie. Bundeling van verstedelijking en economische activiteiten betekent dat nieuwe bebouwing voor deze functies grotendeels geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. De ruimte die in het bestaande stedelijke gebied aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Zeeland 2006-2012
Provinciale Staten van Zeeland hebben het integraal Omgevingsplan Zeeland 2006-2012 (IOP) op 30 juni 2006 vastgesteld. Hierbij is voor Kapelle het volgende van belang.
De samenwerking tussen de gemeenten Noord-Beveland, Goes, Kapelle en Reimerswaal en Borsele is in 2000 gestart in de vorm van het Bestuurlijk Platform de Bevelanden. In dit kader is gewerkt aan de regionale afstemming door middel van het opstellen van thematische visies op wonen, werken en recreatie. De Bevelanden zijn te kenschetsen als een regio met een groot aantal dorpen en een duidelijk regionaal centrum, de stad Goes. De regio kenmerkt zich door een relatief hoge (economische) dynamiek, waarbij een viertal dragers voor deze dynamiek worden onderscheiden, zijnde de recreatieve ontwikkeling rondom het Veerse Meer, de aan het Sloegebied aanverwante havengerelateerde bedrijvigheid, Goes als zakelijk centrum voor de regio en de zone Kruiningen - Yerseke als agroproductiekpark.
Met betrekking tot wonen staan in het omgevingsplan Zeeland bundeling, zuinig ruimtegebruik en het realiseren van kwaliteit en diversiteit centraal. Om voldoende aandacht voor het bestaande gebied te genereren is de taakstelling opgenomen om 50% van de woningbouwproductie binnen de grens van het bestaand bebouwd gebied te realiseren (inbreiding).
Om de diversiteit van de verschillende kernen te behouden en te versterken is voor de Bevelandse woonkernen een nader onderscheid gemaakt tussen landelijke woonkernen en gegroeide woonkernen. Bij het realiseren van nieuwe woonmilieus wordt nadrukkelijk naar aansluiting gezocht bij de aangegeven kernmerken. Kapelle is aangemerkt als groeiende woonkern gelegen in een stedelijk "bundelingsgebied".
Typerend voor de gegroeide woonkernen is dat de oorspronkelijke dorpskern nog in meer of mindere mate als zodanig herkenbaar is en veelal functioneert als dorpscentrum. De woonmilieus van gerealiseerde uitbreidingen kennen onderlinge verschillen, waarbij met name de gerealiseerde planmatige uitbreidingen van de laatste decennia, qua structuur en bebouwing sterk contrasteren met de meer oorspronkelijke bebouwing. De meest recente uitbreidingen manifesteren zich hierbij veelal los van de oorspronkelijke dorpsstructuur.
Mede hierdoor is de (historische) dorpskern geïsoleerd van haar landschappelijke omgeving. De identiteit van het dorp wordt dan ook in sterke mate bepaald door haar eigen kenmerken en minder door het omringende landschap.
Deelstroomgebiedsvisie Zeeland (2004)
Bij de vaststelling van de Deelstroomgebiedsvisie Zeeland (2004) is met de beide Zeeuwse waterschappen en de gemeenten overeengekomen dat zij de benodigde maatregelen treffen zodat het Zeeuwse regionale watersysteem in 2015 op orde is voor de in 2050 te verwachten klimaatomstandigheden (middenscenario klimaatontwikkeling). Waterhuishoudkundige maatregelen die de gevolgen opvangen van het verbeteren van de riolering en intensivering van de drainage worden uitgesmeerd tot 2050. Een eerste inschatting van deze wateropgave (in geld en ruimte) is gegeven in de Deelstroomgebiedsvisie. Oplossingen voor de wateroverlast en -tekort moeten niet alleen worden gezocht in waterhuishoudkundige aanpassingen, maar ook in het beter afstemmen van het landgebruik op de waterhuishouding. Bij het opstellen van het wateradvies voor uitbreidingen van het bebouwd gebied (in het kader van de Watertoets) gaan de waterschappen uit van het principe dat het water mede ordenend is.
Voor de wateroverlast door overstroming zijn landelijke normen vastgesteld. Zo mag bebouwing niet vaker dan eens in de 100 jaar overstromen. Voor het zoeken naar oplossingen voor wateroverlast door overstromingen zijn twee belangrijke principes geformuleerd. Het principe van "niet afwentelen": het principe "vasthouden, bergen, afvoeren" houdt een prioriteitsvolgorde in. Alle afvoergebieden in Zeeland voeren hun overtollig water af naar zeer grote buitenwateren, zoals de Westerschelde en Oosterschelde, zodat er geen sprake is van afwenteling.
In het kader van de Deelstroomgebiedsvisie voor de Bevelanden bestaat het voornemen om rond de kernen Kapelle, Biezelinge en Wemeldinge waterberging te realiseren van circa 9 hectare. Thans is nog niet duidelijk hoe deze waterberging zal worden gerealiseerd (en gefinancierd). In het kader van de OAS en het nog op te stellen gemeentelijk waterplan moeten hierover nog afspraken worden gemaakt.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Beleid voor woningbouw, herstructurering, inbreiding en uitbreiding
De gemeente Kapelle heeft periodiek gezorgd voor actueel beleid inzake woningbouw. Daarbij is altijd uitgegaan van een sterke combinatie van inbreidings- en herstructureringslocaties enerzijds en realisering van uitbreidingsgebieden anderzijds. Belangrijk daarin waren diverse bedrijfsverplaatsingen naar het bedrijventerrein Smokkelhoek en herstructureringsgebieden. Herontwikkeling van de locaties Oude Veiling, Lika-terrein, Cederhof, Herselman en Moeliker (De Klinker) hebben ervoor gezorgd dat een belangrijk deel van de woningbouw in het stedelijk gebied kon worden gerealiseerd. Met name zijn kansen benut voor woningbouw bestemd voor specifieke doelgroepen. Het hiervoor opgestelde beleid ligt vast in:
- de Beleidsnota Wonen (1996) met aandacht voor herstructureringsopgaven en het nieuwe woongebied Overtieringe;
- de ISV-notitie Kapelle, Projectenprogramma stedelijke vernieuwing periode 20000-2005 (2000) dat als basis is gebruikt voor ISV-projecten;
- Woningbouwontwikkelingen (2002) waarin keuzes zijn gemaakt voor ontwikkeling van locaties in het stedelijk gebied en uitbreiding in Zuidhoek;
- Woningbehoefteonderzoek (2005) ten behoeve van inzicht in het kwalitatieve en kwantitatieve programma;
- Een belangrijk deel van de daarin geschetste ontwikkelingen zijn gerealiseerd. Vandaar dat een weergave van deze beleidsdocumenten niet langer nodig is. Gelet op de marktontwikkelingen was het gewenst het woningbeleid te actualiseren en op te nemen in een nieuwe woonvisie.
Woonvisie (2008)
Deze Woonvisie (2008) van de gemeente Kapelle biedt de beleidskaders waarbinnen de gemeente de ontwikkeling van de woningvoorraad stuurt en afspraken maakt over woningbouwplannen met corporaties en ontwikkelaars. Mede door de ontwikkeling van Zuidhoek kan de gemeente de komende jaren een ambitieus nieuwbouwprogramma realiseren. Deze woningbouwproductie moet zodanig gestuurd worden dat de resulterende woningvoorraad zo goed mogelijk aansluit bij de woonwensen van mensen die in de gemeente willen wonen. De woningbouwprojecten in Zuidhoek en op andere locaties, zijn voor de gemeente dan ook een belangrijke aanleiding voor het opstellen van deze woonvisie. Daarnaast moet de woonvisie dienen als basis voor prestatieafspraken met de woningcorporatie en voor een goede woningbouwplanning.
De Woonvisie 2008 gaat uit van een uitbreidingsbehoefte in de gemeente Kapelle van zo'n 50 woningen per jaar ofwel 400 woningen in de periode van 1 januari 2008 tot en met 31 december 2015. Deze uitbreidingsbehoefte vloeit voor ongeveer tweederde voort uit de natuurlijke groei (geboorteoverschot). Ook het door vergrijzing en individualisering toenemend aantal huishoudens (dat leidt tot een daling van de gemiddelde woningbezetting) speelt een belangrijke rol. Daling van het aantal inwoners en het aantal huishoudens wordt door de provincie voor de gemeente pas op langere termijn voorzien.
Bestemmingsplan Kapelle-Biezelinge
In het bestemmingsplan Kapelle-Biezelinge geldt voor de locatie Oude Veiling een bestemming Gemengd - Uit te werken. Voor het toepassen van de uitwerking zijn de volgende regels opgenomen.
- a. de woningen mogen vrijstaand, geschakeld, twee-aaneen en gestapeld worden gebouwd;
- b. aan de randen van het gebied wordt naar een stedenbouwkundig aansluiting gezocht met de aanwezige ruimtelijke structuur (korrel, massa);
- c. gestreefd wordt naar een duidelijke intrinsieke ruimtelijke kwaliteit van het gebied vanwege het introverte karakter van een deel van het terrein, hierbij wordt gedacht aan het open houden van een deel van het middengebied als basiskwaliteit;
- d. gestreefd wordt naar een royaal straatprofiel met ruimte voor groen;
- e. gestreefd wordt naar voldoende kavelomvang om een groen / dorps karakter aan de invulling te geven;
- f. de maximale bebouwingshoogte van woningen mag niet meer bedragen dan 2 lagen met kap of in beperkte mate terugliggende 3e laag;
- g. de maximale bouwhoogte van appartementen mag niet meer bedragen dan 13 meter;
- h. de bebouwing per straatdeel wordt in het binnengebied in een samenhangende strakke of vloeiende rooilijn geplaatst, aan oostzijde van het binnengebied en aan de Van der Biltlaan zijn verspringingen gewenst;
- i. de voortuinen worden van voldoende diepte voorzien om een 'dorps' karakter te creëren;
- j. voor gemotoriseerd verkeer worden ten minste twee ontsluitingen gerealiseerd;
- k. de bij de woningen behorende parkeervoorzieningen worden binnen het uitwerkingsgebied gesitueerd, waarbij de volgende parkeernorm wordt gehanteerd: minimaal 1,8 parkeerplaats per woning en minimaal 1,5 per appartement, bij vrijstaande en geschakelde woningen (met garage / oprit) 1 parkeerplaats op eigen terrein, tenzij nieuw inzichten anders bepalen;
- l. speelvoorziening op buurtniveau worden gewaarborgd;
- m. gestreefd wordt naar een samenhangend eigen gezicht in relatie tot het karakter van de omgeving (massa, korrel, architectuur, vorm, materiaal);
- n. voor de vaststelling van een wijziging dienen vooraf door de gemeenteraad welstandscriteria worden opgesteld op basis van de welstandsnota.
Toetsing uitwerkingsregels
- a. alle vier de genoemde woningtypen komen voor in het plan. Waar nodig is met een bouwaanduiding aangegeven welk type waar gewenst is;
- b. aan de Oude Veiling en aan de Van der Biltlaan zijn vrijstaande en twee onder een kapwoningen voorzien. Dit sluit aan op het bebouwingsbeeld in beide straten. Aan de zijde van de Stationsstraat is sprake van een meer gesloten bouwvorm;
- c. in het middengebied liggen alle bouwvlakken terug van de openbare ruimte en zijn voorzien van een voortuin ook is het openbaar groen in het gebied hier geconcentreerd. Verwezen wordt naar paragraaf 2.3 Uitgangspunten en opzet van het project;
- d. alle straten hebben voldoende profielbreedte en zijn voorzien van openbaar groen of grenzen aan zijtuinen;
- e. de kavelomvang is afgestemd op de bestaande kavels in de dorpse omgeving;
- f. de bouwhoogte van de grondgebonden woningen bedraagt niet meer dan twee lagen en een kap. Alleen de gestapelde woningen aan de Stationsstraat worden gebouwd in drie lagen;
- g. de hoogte van de appartementen langs de Stationsstraat zal niet meer bedragen dan 12 meter;
- h. Het stedenbouwkundig plan voorziet hierin. De op te nemen bouwvlakken bieden daarvoor voldoende houvast;
- i. alle grondgebonden woningen zijn voorzien van voldoende diepe voortuinen;
- j. het binnengebied wordt ontsloten op twee plaatsen, bij de Veiling aan de Noordzijde en bij de Van der Biltlaan aan de Oostzijde;
- k. In het stedenbouwkundig plan is voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein en in het openbaar gebied. Verwezen wordt naar paragraaf 2.3 Uitgangspunten en opzet van het project;
- l. een speelvoorziening is aanwezig centraal in het plangebied;
- m. verwezen wordt naar paragraaf 2.3 Uitgangspunten en opzet van het project;
- n. voor vaststelling worden welstandscriteria opgesteld.
3.4 Conclusie
Het rijks- en provinciaal beleid is gericht op hergebruik, revitalisering, intensivering en zuinig ruimtegebruik van locaties binnen het stedelijk gebied. Bij het bouwplan voor het woongebied wordt aan deze uitgangspunten voldaan. De ontwikkeling past ook binnen het gemeentelijk beleid en sluit zowel aan bij de diversiteit van woningen in Kapelle als bij het dorpse karakter. In het voorliggende uitwerkingslan wordt toepassing van de uit te werken bestemming gemotiveerd. Er zijn geen belemmeringen voor de 1e uitwerking Kapelle-Biezelinge.
Hoofdstuk 4 Toetsing
4.1 Archeologie
In aansluiting op het verdrag van Malta streeft de provincie Zeeland naar een versterking van de relatie ruimtelijke ordening en archeologie. Concreet betekent dit dat de bescherming van het archeologisch erfgoed vastgelegd dient te worden en dat bij ruimtelijke afwegingen rekening gehouden wordt met archeologische kaarten.
Ter effectuering van dit beleid zijn de Archeologische monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) door Gedeputeerde Staten in mei 2001 vastgesteld als toetsingskader bij beoordeling van ruimtelijke plannen en projecten.
Op de AMK staan alle thans bekende terreinen in Zeeland die archeologisch van belang zijn. Op de AMK zijn binnen het plangebied geen terreinen van archeologische waarde of betekenis aangegeven. Ingevolge de AMK gelden dus geen beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Op de IKAW staan de gebieden aangegeven waar sprake is van een trefkans of verwachtingswaarde op archeologische resten in de bodem. Het plangebied staat op de kaart aangegeven als gebied waar sprake is van een middelhoge tot hoge trefkans. Gezien deze waarde is archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. (BAAC, Archeologisch bureauonderzoek plangebied Oude Veiling te Kapelle, projectnummer 06.272, december 2006)
Op basis van het archeologisch bureauonderzoek kan niet uitgesloten worden dat archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn. Geadviseerd wordt de sloop van de bestaande gebouwen archeologisch te begeleiden.
4.2 Bodemkwaliteit
Normstelling en beleid
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.
Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dat onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Onderzoek
In december 2003 is door Search Milieu B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd1 op de locatie aan de Stationsstraat 52 te Kapelle. Gezien de resultaten van het onderzoek is geconcludeerd dat de voor de onderzoekslocatie opgestelde hypothese "niet verdachte locatie' strikt genomen niet juist is. De puinhoudende bovengrond is licht verontreinigd met PAK en minerale olie. Verder is in de zintuiglijke niet verontreinigde bovengrond een lichte verontreiniging met PAK en EOX aangetroffen. In de ondergrond is plaatselijk lichte verontreiniging met PAK en lood aangetroffen. In het grondwater zijn geen verontreinigingen aangetroffen.
Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is echter geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek hoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik van de locatie.
In augustus 2004 is door Wematech Bodem Adviseurs B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd2 ter plaatse van het perceel gemeente Kapelle, sectie B, no. 2382. Op basis van de onderzoeksresultaten kan worden geconcludeerd dat de bovengrond ter plaatse licht verontreinigd is met minerale olie. De ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte parameters. Het grondwater is licht verontreinigd met arseen.
Op basis van deze resultaten wordt in het onderzoeksrapport gesteld dat er geen gebruiksbeperkingen hoeven te worden gesteld aan de onderzoekslocatie. De verkregen resultaten geven formeel gezien geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek.
In april-mei 2005 is door Wematech Bodem Adviseurs B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd3 ter plaatse van het perceel Stationsstraat 51 te Kapelle. Op basis van de resultaten van de onderhavige rapportage en het in 1999 uitgevoerde verkennend bodemonderzoek kan worden geconcludeerd dat de minerale olie in de grond verticaal en horizontaal (uitgezonderd in noordelijke richting) tot de streefwaarde is ingekaderd. In noordelijke richting is de verontreiniging tot de tussenwaarde ingekaderd. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de verontreiniging nog net volledig is ingekaderd. Op basis van deze resultaten wordt de omvang van de sterk verontreinigde grond geschat op 20 m3. De omvang van de licht tot en met de sterk verontreinigde grond wordt geschat op circa 95 m3. Gezien het feit dat de bodem met minder dan 25 m3 sterk is verontreinigd met minerale en / of BTEXN kan geconcludeerd worden dat hier geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging.
Op grond van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de metaalverontreiniging alleen in zuidelijke richting is ingekaderd. Derhalve kan geen uitspraak worden gedaan over de omvang van de verontreiniging. Tevens kan geconcludeerd worden dat de verontreiniging niet volledig is toe te schrijven aan de aanwezigheid van puin.
Aangaande het overige deel van de onderzoekslocatie kan geconcludeerd worden dat de bodem niet of slechts licht verontreinigd is met de onderzochte parameters.
Voorafgaande aan de uitvoering van de voorgenomen bouwplannen dient de metaalverontreiniging en de minerale olieverontreiniging nog verder ingekaderd te worden. Gezien het feit dat niet gebouwd mag worden op verontreinigde grond dient voorafgaande aan de bouwactiviteiten een bodemsanering uitgevoerd te worden. Voor de uitvoering van een bodemsanering dient een plan van aanpak opgesteld te worden.
Na de sloop van de opstallen zal de geconstateerde verontreiniging nader ingekaderd worden. Vóór uitvoering van de bouwplannen worden de verontreinigde locaties gesaneerd.
- 1. Rapportage verkennend bodemonderzoek, locatie Stationsstraat 52 te Kapelle; projectnummer 253272.1.
- 2. Verkennend bodemonderzoek "bouwlocatie" van der Biltlaan ong Kapelle, 7 september 2004; projectnummer VB-B-50040495, Kenmerk rapport RS042943.
- 3. Verkennend en nader bodemonderzoek "Stationsstraat 51" kapelle; 13 mei 2005; projectnummer VBE-50050260, Kenmerk rapport Ao051470.
4.3 Bedrijven En Milieuhinder
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in ruimtelijke plannen rekening te worden gehouden met afstemming tussen gevoelige functies en milieuhinderlijke functies. Uitgangspunt daarbij is dat nieuwe en bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen functies kan gebruik worden gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de volgende milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek
School
Naast het plangebied zal in het voormalige kantoorgebouw een middelbare school worden gevestigd. De eerder genoemde brochure geeft voor scholen voor algemeen voortgezet onderwijs (SBI-code 802) een richtafstand van 30 meter, vanwege het milieuaspect geluid. Met name de aankomende en vertrekkende scholieren zijn daarvoor bepalend.
Aan de richtafstand wordt niet voldaan. De toekomstige woningen aan de achterzijde staan dichterbij. De hoofdingang bevindt zich echter aan de Stationsstraat. Het betreft ook geen school met een gebruikelijke speelplaats buiten, wat de bepalende geluidsfactor is. Daarom wordt aangenomen dat de school geen belemmering vormt voor het woon- en leefklimaat van de toekomstige woningen.
Caravanstalling
Ten westen van de beoogde woningbouwontwikkeling is een caravanstalling aan de Stationsstraat 47 gevestigd. Op basis van bovengenoemde VNG-publicatie valt een dergelijk bedrijf (sbi-code 6322) in categorie 1, met een bijbehorende richtafstand van 10m. Geluid is hiervoor het maatgevende milieuaspect. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Handel in en reparatie van auto's
Aan de Stationssingel, ten oosten van het plangebied, zijn twee bedrijven gevestigd. Het gaat om Autohandel Koens (Stationssingel 4) en Van de Velde Auto's (Stationssingel 12). De bedrijven handelen in auto's en repareren die ook. Op basis van de VNG-publicatie vallen deze bedrijven (sbi-code 501, 502, 504) in categorie 2, met een bijbehorende richtafstand van 30 meter. Geluid is hiervoor het maatgevende milieuaspect. De minimale afstand tot aan de locatie bedraagt 40 meter, derhalve wordt aan de richtafstand voldaan.
Conclusie
Ter hoogte van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Toekomstige en bestaande omliggende functies staan de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.4 Akoestisch Onderzoek
Woningen, appartementen en onderwijsgebouwen worden door de Wet geluidhinder (hierna Wgh) als geluidsgevoelige functie aangemerkt. Een nieuwe geluidsgevoelige bestemming dient te voldoen aan bepaalde wettelijke normen uit de Wgh. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling in dit bestemmingsplan is derhalve akoestisch onderzoek uitgevoerd naar weg- en railverkeerslawaai. In de onderzoek rapportage: “Akoestisch onderzoek plangebied Oude Veiling te Kapelle; kenmerk: RBR011/Kmc/0011; Goudappel Coffeng; 9 maart 2010” zijn deze akoestische onderzoeken weergegeven. Hierna volgen de conclusies uit deze rapportage.
Wegverkeerslawaai
De geluidsbelasting aan de gevels van nieuw beoogde bebouwing ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de Stationsstraat bedraagt voor de school en 16 woningen maximaal 60 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden maar niet de uiterste grenswaarde van 63 dB. Het betreft hier de eerstelijns bebouwing aan de Stationsstraat.
Het nemen van maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevels te verlagen stuiten op bezwaren van verkeers, vervoers, financiële en stedenbouwkundige aard.
Omdat maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn en omdat de uiterste grenswaarde niet wordt overschreden wordt aanbevolen over te gaan tot het vaststellen van een hogere waarde. In tabel 4.1 zijn deze hogere waarden weergegeven.
Railverkeerslawaai
De geluidsbelasting aan de gevels van nieuw beoogde bebouwing ten gevolge van het railverkeerslawaai van het spoortraject 661 bedraagt voor de school en 16 woningen maximaal 60 dB. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB overschreden maar niet de uiterste grenswaarde van 68 dB. Het betreft hier de eerstelijns bebouwing aan de Stationsstraat.
Ter hoogte van het plangebied zijn al maatregelen aan de bron getroffen om de geluidsbelasting aan de gevels te verlagen. Het nemen van maatregelen in het overdrachtsgebied (in de vorm van geluidsschermen) zijn niet doelmatig.
Omdat maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn en omdat de uiterste grenswaarde niet wordt overschreden wordt aanbevolen over te gaan tot het vaststellen van een hogere waarde. In tabel 4.1 zijn deze hogere waarden weergegeven.
Tabel 4.1. Hogere waarden
bron | geluidsbelasting | functie en aantallen |
Stationsstraat | 60 dB | 16 woningen |
60 dB | 1 school | |
Spoortraject 661 | 60 dB | 16 woningen |
60 dB | 1 school |
4.5 Water
Sinds 1 november 2003 is voor ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Zeeuwse Eilanden, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. De waterparagraaf is voorgelegd aan de waterbeheerder.
Gemeentelijk waterplan
De gemeente heeft in 2006 samen met het waterschap en de provincie een waterplan opgesteld. In dit plan is het waterbeheer in het bebouwde gebied integraal beschouwd. Er is ondermeer aandacht besteed aan het afkoppelen van verharde oppervlakken, de waterkwaliteit, het uitbreiden van het waterbergend vermogen en aan de beleving van stedelijk water. Voorts is het gewenst dat de ruimtelijke ontwikkelingen worden bekeken in relatie tot waterberging.
Het waterplan is richtinggevend voor projecten die een relatie hebben met water binnen het grondgebied van de gemeente Kapelle.
Afstemming ruimtelijke ordening met het waterbeheer
In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening heeft de provincie Zeeland in het provinciale waterhuishoudingsplan waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere stedelijke functies. Op deze kaart zijn voor de locatie aan de Oude veiling de volgende gegevens opgenomen.
- Het perceel (en de omgeving) is weinig zettingsgevoelig;
- Er zijn op de projectlocatie zijn er mogelijkheden voor infiltratie;
- Het perceel staat niet onder invloed van zoute kwel; wel is er sprake van een zoetwatervoorraad ((zeer) geringe belvorming)'
- Het gebied is aangeduid met een laag inspanningsniveau voor stedelijke ontwikkeling. Dat houdt in dat dit gebied niet bijzonder kwetsbaar is in gevallen van extreme neerslag;
- Het plangebied ligt niet in een aandachtsgebied vanuit water;
- In de (directe) omgeving van het perceel zijn geen natuurgebieden aanwezig met een hydrologische bufferzone.
Het huidige watersysteem
Het plangebied voor de beoogde realisering van het woongebied op het voormalige veilingterrein ligt tussen de Van der Biltlaan, de Oude Veiling en de Stationsstraat.
De kern Kapelle is ontstaan op een hooggelegen zanderige kreekrug, temidden van uitgestrekte laaggelegen poelgronden. De bodem ter plaatse bestaat uit zandige zeeklei en het maaiveld in de kern ligt op circa +1 m NAP. Toch zijn in de praktijk de infiltratiemogelijkheden in de kernen beperkt. Buiten de kernen is het maaiveld lager.
De kern Kapelle maakt deel uit van het afvoergebied van het gemaal Postweg. Via een stelsel van primaire en secundaire waterlopen (met name buiten de bebouwde kom) en bermsloten en kavelsloten wordt overtollig water door neerslag afgevoerd richting noordwestelijke richting.
Het polderpeil waarin het plangebied ligt, is afgestemd op de stedelijke en agrarische belangen. Ter plaatse zijn geen problemen met het grondwater bekend.
Op het perceel is in de huidige situatie de bebouwing van de voormalige veiling nog aanwezig. Deze bebouwing is aangesloten op de gemeentelijke riolering. In de directe omgeving van de locatie is geen oppervlaktewater aanwezig.
Toekomstig watersysteem
Bij het ontwerp voor de beoogde woningbouwontwikkeling is rekening gehouden met de (voor voorliggend plan) relevante waterhuishoudkundige criteria die door de waterbeheerder zijn aangegeven. Onderstaand is per criteria aangegeven op welke wijze daar bij de beoogde ontwikkeling mee wordt omgegaan.
Veiligheid
Niet van toepassing.
Wateroverlast
Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits "eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen. Overeenkomstig afspraken met de gemeente en het waterschap zal de te realiseren bebouwing volledig worden afgekoppeld (alle dakoppervlakken). Het regenwater afkomstig van het dakoppervlak is schoon en wordt langs de woonpaden en de straat rechtstreeks ondergronds naar het oppervlaktewater (de Stationssingel) afgevoerd. Na tijdelijke berging in de Stationssingel kan het water worden afgevoerd via de zuidelijke spoorsloot.
Met de realisering van de woonbebouwing zal het verhard oppervlak afnemen. In de huidige situatie is het terrein (circa 2 ha groot) volledig verhard. Na realisering van de ontwikkeling zal het verhard oppervlak nog circa 1 ha bedragen. Extra waterberging is daarom in principe niet nodig.
Waterberging is beschikbaar in de sloot langs de Stationssingel, die via een overstort onder het spoor door in verbinding staat met de sloot aan de overzijde van het spoor. Berekend is dat in deze sloot nog circa 800 m3 beschikbaar is. Rekening houdend met toekomstige klimaatontwikkelingen dient bij nieuw te ontwikkelen stedelijk gebied per m2 verhard oppervlak 75 mm te worden geborgen. Voor de Oude Veiling is dan (10.000 m2 x 0,075=) 750 m3 waterberging nodig. Deze berging is beschikbaar in de Stationssingel.
Grondwateroverlast
Op grond van de Verordening waterhuishouding Zeeland bedraagt de gewenste ontwatering 70 cm onder maaiveld voor met name woningen. Bij de ontwikkeling van de woonbebouwing zal de initiatiefnemer hiervoor zorgdragen.
Riolering
Het plan wordt voorzien van een gescheiden rioolstelsel. Het regenwater afkomstig van het dakoppervlak is schoon en wordt afgevoerd naar de sloot in de Stationssingel. Het afvalwater wordt via het gemeentelijk rioleringsstelsel getransporteerd naar de rioolwaterzuivering.
Watervoorziening
De waterbeheerder vraagt nadrukkelijk aandacht voor hergebruik van water in het bouwontwerp. Neerslagwater is van goede kwaliteit. Door het gebruik van regenwater kan op het drinkwatergebruik worden bespaard. Regenwater kan nuttig gebruikt worden, bijvoorbeeld voor het doorspoelen van het toilet.
Hergebruik van water zal in voorliggend plan vooralsnog niet worden toegepast. Een dergelijke maatregelen wordt exploitabel technisch niet verantwoord geacht.
Volksgezondheid
Door bij het afkoppelen de beslisboom van het waterschap te hanteren, zal geen risico ten aanzien van de volksgezondheid ontstaan.
Bodemdaling
Niet aan de orde.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Vanwege de beoogde woonfunctie op de locatie is de kans op vervuiling van de wegen nagenoeg nihil. Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt dient het gebruik van uitlogende materialen zoals zink en lood te worden voorkomen en dient het gebruik van duurzame bouwmaterialen te worden bevorderd.
Natte natuur
In de (directe) omgeving van het plangebied is geen te beschermen (natte) natuur aanwezig. Er is dan ook geen sprake van een bufferzone.
Onderhoud
Niet van toepassing.
4.6 Ecologie
Bestaande situatie en beoogde ontwikkelingen
Bestaande situatie
Het plangebied is een geheel verhard perceel met bedrijfsbebouwing, te weten de oude veiling. De bebouwing bestaat zowel uit bakstenen (kantoor)gebouwen als uit damwanden bedrijfshallen. Het binnengebied is volledig verhard en aan de stationszijde wordt verharding benut als parkeerplaats. Aan de zuid- en oostrand wordt het perceel begrensd door een groenstrook met bomen en struweel.
Beoogde ontwikkelingen
De bebouwing zal worden gesloopt en ter plaatse zullen woningen worden gebouwd. De volgende werkzaamheden zijn gepland:
- a. sloop huidige bebouwing;
- b. verwijderen groenstructuur en grondwerkzaamheden (voor bouwrijp maken);
- c. bouwwerkzaamheden (woningbouw).
Toetsingskader
Flora- en faunawet (soortbescherming)
Wat de soortenbescherming betreft is de Flora- en faunawet van belang. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- a. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
- b. er geen alternatief is;
- c. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Flora- en faunawet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor - voor zover vereist - geen ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet zal worden verkregen. In dat geval is de ontwikkeling vanwege de Flora- en faunawet niet uitvoerbaar.
Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming)
Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door gedeputeerde staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van gedeputeerde staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c. bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan.
Bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van de ontwikkeling niet in de weg staat. De Natuurbeschermingswet staat de uitvoering van het project in de weg, wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of nabij een beschermd natuurgebied zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998.
Soortbescherming
Het plangebied bestaat uit bebouwing met verharding, alleen aan de zuid- en oostzijde zijn bomen en struweel aanwezig. Er zijn naar verwachting natuurwaarden aanwezig, die gekoppeld zijn aan menselijk gebruik. Het plangebied is bezocht op 09 juni 2006.
Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; Bergmans en Zuiderwijk, 1986) zijn in de omgeving van het plangebied de volgende beschermde soorten waargenomen:
- a. zoogdieren: gewone dwergvleermuis, egel en mol.
De zoogdieren zullen gebruik maken van de groenstrook langs het plangebied. De bebouwing en verharding is ongeschikt voor deze soorten. De bakstenen gebouwen hebben potentie voor de gewone dwergvleermuis.
In het plangebied zijn tijdens het veldbezoek geen beschermde soorten planten, reptielen of insecten waargenomen. Door het ontbreken van oppervlaktewater is het plangebied niet geschikt voor vissen of amfibieën. Ook langs de spoorlijn zijn alleen niet beschermde plantensoorten waargenomen.
De groenstrook is mogelijk geschikt voor algemene soorten vogels als merel en koolmees. De bebouwing kan gebruikt worden door spreeuw en huismus.
Toetsing
De sloop van de bebouwing heeft naar verwachting aantasting van de aanwezige soorten vogels en zoogdieren die gebruik maken van bebouwing tot gevolg. Bovendien kunnen de soorten in de groenstrook worden verstoord.
De grondwerkzaamheden en het verwijderen van de groenstructuur, hebben aantasting van de zoogdiersoorten en vogels in de groenstructuur tot gevolg.
Na de sloop- en grondwerkzaamheden zal het realiseren van de bebouwing geen aantasting of extra verstoring meer tot gevolg hebben.
Conclusies
Het plangebied is niet gelegen in of nabij een beschermd natuurgebied. In het plangebied zijn alleen licht beschermde soorten aanwezig, waarvoor een vrijstelling geldt voor het aanvragen van ontheffing van de Flora- en faunawet.
Mogelijk zijn in het plangebied zwaar beschermde soorten (vleermuizen) aanwezig, waarmee rekening moet worden gehouden tijdens de sloop van de gebouwen. Nader onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen is aan te bevelen. Indien deze worden vastgesteld is een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Eventueel moeten mitigerende en/of compenserende maatregelen worden genomen alvorens ontheffing kan worden verleend. Het betreft hier echter een soort die relatief veel voorkomt.
In het plangebied zijn vogels aanwezig, welke licht beschermd zijn, maar niet mogen worden verstoord of aangetast. Dit is te voorkomen door buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli) te starten met de werkzaamheden of op een afstand van minimaal 20 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.
Wat de gebieds- en soortenbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat noch de Natuurbeschermingswet noch de Flora- en faunawet een beletsel vormen voor uitvoering van het uitwerkingsplan.
Zorgvuldig handelen
In de Flora- en faunawet staat ook het principe van "zorgvuldig handelen" beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de boombeplanting te rooien en grasvegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.
4.7 Luchtkwaliteit
Op basis van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (achtergrondconcentratie geleverd door het Planbureau voor de Leefomgeving; PBL) in combinatie met de afwezigheid van substantiële lokale bronnen kan worden geconcludeerd dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van de beoogde ontwikkelingen onder de betreffende grenswaarden liggen.
Ook de prognose voor 2010 en 2020 voorspelt geen overschrijding (informatie PBL november 2009). Van een significante toename van het verkeer als gevolg van voorliggend bestemmingsplan is geen sprake. Met behulp van het NIBM-tool van het ministerie van VROM is berekend dat het project in niet betekende mate (NIBM) bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Berekeningen zijn gezien de kleinschalige directe ontwikkelingen en het gegeven dat de grootschalige concentraties ver onder de grenswaarden liggen, achterwege gelaten.
De Wlk staat wijziging van de bestemming niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
4.8 Externe Veiligheid
Algemeen
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid aan verschillende aspecten aandacht te worden besteed, namelijk:
- bedrijven in of in de directe omgeving van het plangebied, waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
- vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.
Er zijn geen risicovolle inrichtingen, LPG-stations, gasleidingen, wegen, of vaarwegen in de directe omgeving aanwezig. In het plangebied was tot voor kort een ammoniakinstallatie aanwezig, op grond waarvan de Oude Veiling was aan te merken als een bedrijf dat onder Bevi valt. Als gevolg van de sanering van de bedrijfsgebouwen van de Oude Veiling is de contour vervallen en is voor de gehele kern Kapelle belangrijke milieu winst geboekt.
De Spoorlijn (traject Vlissingen-Roosendaal) vormt een mogelijk risicovol object. Dit is nader onderzocht.
Onderzoek
In opdracht van vof Van der Biltlaan is op grond van de voorgenomen herstructurering van het voormalige veilingterrein door Grontmij Nederland BV een QRA4 uitgevoerd. I de QRA zijn zowel de woningen als de school betrokken. Over dit onderzoek heeft overleg plaatsgevonden met de Veiligheidsregio Zeeland.
Conclusies van het onderzoek zijn hierna verwoord. Voor de berekeningsmethodiek en de risico's wordt verwezen naar de rapporten van Grontmij, die als afzonderlijke bijlagen bij deze bestemmingsplanherziening zijn opgenomen.
Voor de uitvoering van de berekeningen aan het spoortraject Vlissingen-Roosendaal is uitgegaan van de meest recente jaarintensiteiten voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor die zijn verkregen door ProRail. Voor het uitvoeren van berekeningen voor de toekomstige situatie, met de geplande woningbouw en de school, is gebruik gemaakt van de prognoses uit het rapport “Marktverwachting Vervoer Gevaarlijke Stoffen Per Spoor, d.d. 26 september 2007.”
Uit het RBM II model blijkt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet wordt overschreden. Als gevolg van de transformatie van het voormalig veilingterrein naar een woongebied met een school, zal het groepsrisico in geringe mate toenemen. Er vindt echter geen overschrijding plaats van de oriëntatiewaarde.
Op grond van de provinciale beleidsvisie Externe Veiligheid (mei 2005) en de gemeentelijke nota Integrale Veiligheid (december 2004) is bij ruimtelijke plannen geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk wanneer:
- a. de geplande (kwetsbare) objecten buiten het invloedsgebied liggen (dan is er geen groepsrisico), of;
- b. het een enkel (kwetsbaar) object in een nagenoeg maagdelijke omgeving betreft (dan is het groepsrisico zeer laag)5, of;
- c. het een enkel (kwetsbaar) object in een al zeer volle omgeving betreft, waardoor het effect op het groepsrisico marginaal is6.
Pas als de risicosituatie niet voldoet aan de hiervoor genoemde voorwaarden a, b of c, vereist de provincie een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Afweging
Het beoogde woongebied vormt een invulling van een lege plek in een al bebouwde omgeving (de kern Kapelle). Er is echter, na realisering van het woongebied en de school, sprake van een toename van het groepsrisico, die net marginaal genoemd kan worden (meer dan 10%).
De gemeente is eerstverantwoordelijke voor het ruimtelijk beleid en het beleid met betrekking tot rampenbestrijding en heeft daarom, in overleg met de betrokken instanties de “Notitie Verantwoording Groepsrisico” opgesteld, waarin de toename van het groepsrisico is verantwoord. Deze notitie maakt deel uit van voorliggend bestemmingsplan en is integraal opgenomen als bijlage.
Conclusie
Over het spoortraject Vlissingen - Bergen op Zoom worden gevaarlijke stoffen getransporteerd met goederentreinen. Uit de door Grontmij uitgevoerde risico-inventarisatie blijkt dat de 10-6 plaatsgebonden risicocontour niet wordt overschreden, maar dat wel sprake is van een toename van het groepsrisico. Op basis van de Notitie Verantwoording Groepsrisico wordt deze toename van het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de voorgenomen realisering van het woongebied, de school en de voorzieningen. Bij de architectonische uitwerking van het plan zullen de randvoorwaarden die door de veiligheidsregio zijn gesteld worden toegepast. Ook vinden eventuele aanpassingen plaats in overleg met de veiligheidsregio.
- 4. Ontwikkeling school en woningen Kapelle, QRA Externe Veiligheid, transport gevaarlijke stoffen over het spoor, projectnummer 283303, I&M-1012265-RB, 25 november 2009.
- 5. Tot een factor 10 onder de oriënterende waarde vereist de provincie geen uitgebreid onderzoek naar het groepsrisico.
- 6. Tot een toename van het groepsrisico van 10% beschouwt de provincie de toename als marginaal.
4.9 Kabels En Leidingen
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens dienen relevante zones te worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
- a. gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen / goederen;
- b. aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18";
- c. defensiebrandstoffen;
- d. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18".
Daarnaast dienen optisch vrije paden in het bestemmingsplan te worden opgenomen. In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig die als zodanig dienen te worden opgenomen in het bestemmingsplan of leidingen waarmee rekening moet worden gehouden.
Langs de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal zijn een 400 AC en een 600 BONNA watertransportleiding gelegen. Mogelijk liggen langs de randen van het plangebied diverse niet planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen).
Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige infrastructuur. In het kader van de beoogde woningbouw zal ten minste drie werkdagen voor de aanvang van graafwerkzaamheden door degene die de graafwerkzaamheden uitvoert contact moeten worden opgenomen met het KLIC7, waarbij dient te worden gemeld waar en wanneer wordt gegraven.
Gezien het vorenstaande zijn in het plangebied geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Voordat werkzaamheden worden gestart zal op de gebruikelijk en daarvoor voorgeschreven wijze melding plaatsvinden.
- 7. KLIC is het Kabel- en Leidinginformatiecentrum en heeft tot doel het nemen en bevorderen van maatregelen waardoor schade aan kabels en leidingen door uitvoering van werkzaamheden in het werkgebied van deelnemers kan worden voorkomen.
4.10 Economische Uitvoerbaarheid
Door Van der Biltlaan V.O.F. zijn gegevens overlegd waaruit blijkt dat de plannen economisch uitvoerbaar zijn. Gelet op de aard van deze bedrijfsgegevens zijn ze niet in deze toelichting opgenomen. De initiatiefnemer heeft met de gemeente een exploitatieovereenkomst gesloten, er wordt daarom geen exploitatieplan vastgesteld.
4.11 Conclusie
De afweging die voor diverse aspecten is uitgevoerd, heeft geresulteerd in de conclusie dat de realisatie van het woningbouwplan aan de stationsstraat past binnen het vigerend beleid, de ruimtelijk-planologische situatie alsmede dat de milieuaspecten geen knelpunten vormen en het project economisch uitvoerbaar is. Belangrijk is dat het project de afronding betekent van de sanering van veilinggebouwen op deze locatie in de kern. Deze herontwikkeling is gewenst, omdat voornoemde bedrijfsfuncties op deze locatie minder passend zijn dan woningbouw en maatschappelijke en commerciële voorzieningen. Het gemeentelijk beleid is immers ook gericht op vestiging van bedrijven op het bedrijventerrein Smokkelhoek. Hiervoor zijn inbreidings- en uitbreidingslocaties op Smokkelhoek gerealiseerd.
Op basis van het voorgaande wordt beoogd de realisatie van het woningbouwplan op het terrein van de Oude Veiling in Kapelle mogelijk te maken. Belangrijk is dat de ontwikkeling past in het gemeentelijk beleid en zowel aansluit bij de diversiteit van woningen in Kapelle als bij het dorpse karakter. Het gemeentebestuur acht het uitwerken van de bestemming dan ook verantwoord en gewenst.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Verbeelding
Verbeelding
De verbeelding is afgestemd op de stedenbouwkundige opzet. Met bouwvlakken is aangegeven waar hoofdgebouwen gebouwd mogen worden. Met aanduidingen zijn de woningtypes en de bouwhoogte aangegeven. Voor de realisatie van het plan is een aanduiding nodig die het mogelijk maakt ten hoogste drie aaneen te bouwen. Het geldende bestemmingsplan kent deze niet, daarom is die in dit uitwerkingsplan toegevoegd (specifieke bouwaanduiding - 5).
Regels
De regels van het bestemmingsplan Kapelle-Biezelinge (vastgesteld 9 februari 2010) blijven onverkort van toepassing.
In het uitwerkingsplan wordt één artikel opgenomen. Aanvullend op artikel 17 Wonen is bepaald dat op gronden met de 'specifieke bouwaanduiding - 5' tevens ten hoogste drie aaneen gebouwd mag worden. Gekozen is voor '5' aangezien specifieke bouwaanduiding 1 tot en met 4 reeds in gebruik zijn in het geldende plan.
5.2 Toetsing Aan De Uitwerkingsregels
De toepassing van de uitwerkingsregels is getoetst in paragraaf 3.3. Geconcludeerd is dat in het uitwerkingsplan wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in het bestemmingsplan Kapelle-Biezelinge. Er zijn daarmee geen belemmeringen voor de 1euitwerking van het bestemmingsplan Kapelle-Biezelinge.