KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Groen
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 8 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Uitwerkingsgebied
1.3 Vigerende Regelingen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beleidskader
2.1 Rijksbeleid
2.2 Provinciaal Beleid
2.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse Plangebied
3.1 Historische Beschrijving
3.2 Ruimtelijke Structuur En Opbouw
3.3 Ruimtelijke Kenmerken Deelgebied
Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving
4.1 Programma
4.2 Structuur
4.3 Inrichting Openbare Ruimte
Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten
5.1 Toetsing Aan Mer-wetgeving
5.2 Geluid Wegverkeer
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Bedrijven En Milieuhinder
5.5 Externe Veiligheid
5.6 Bodem
5.7 Water
5.8 Ecologie
5.9 Archeologie En Cultuurhistorie
5.10 Eindconclusie
Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet
6.1 Inleiding
6.2 Gehanteerde Bestemmingen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Mortiere Fase 8

Uitwerkingsplan - Gemeente Middelburg

Vastgesteld op 26-01-2016 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het uitwerkingsplan Uitwerkingsplan Mortiere fase 8 met identificatienummer NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01 van de gemeente Middelburg. Het uitwerkingsplan maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan "Mortiere".

Op het uitwerkingsplan zijn de begrippen behorende bij het plan zoals genoemd in 1.3 voor zover relevant, van toepassing.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 bestemmingsplan Mortiere

Het bestemmingsplan Mortiere met identificatienummer NL.IMRO.0687.BPMOR-VW02 van de gemeente Middelburg.

1.4 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 accent

een bouwwerk of deel van een bouwwerk ten behoeve van architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteit.

1.7 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.8 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.9 patiowoning

bebouwing (woning) in één bouwlaag of gedeeltelijk twee bouwlagen, met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnenhof, gevormd door de zijmuren van naburige dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige gebouwen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Groen

2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. beplantingen;
  2. b. bermen;
  3. c. bruggen;
  4. d. geluidswerende voorzieningen;
  5. e. water;
  6. f. voet- en fietspaden;
  7. g. speelvoorzieningen;
  8. h. kunstwerken/objecten;
  9. i. nutsvoorzieningen;
  10. j. een wadi en ontsluitingen ten behoeve van de op aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wadi';
  11. k. parkeervoorzieningen.

2.2 Bouwregels

Op de voor Groen bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van (licht)masten niet meer mag bedragen dan 9 m;
    2. 2. de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer mag bedragen dan 12 m;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 m;
  2. b. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 15 m²;
    2. 2. de goothoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m;
    3. 3. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,5 m.

2.3 Specifieke gebruiksregels

  1. a. per bouwperceel is 1 ontsluiting toegestaan, met dien verstande dat 2 ontsluitingen zijn toegestaan ten dienste van bouwpercelen van meer dan 30 m breed;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - wadi' bedraagt de breedte van een ontsluiting maximaal 5,5 meter.

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor

  1. a. tuinen bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  2. b. ontsluiting;
  3. c. parkeervoorzieningen, met uitzondering van parkeren op aangrenzende gronden behorende bij tussenwoningen;
  4. d. water;
  5. e. wonen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - accent';

3.2 Bouwregels

Op de voor Tuin bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. gebouwen ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - accent' is het bouwen van een accent toegestaan met een goot- respectievelijk bouwhoogte van maximaal 9 m en 12 m.
    2. 2. de oppervlakte van erkers mag niet meer bedragen dan 6 m² per erker, de diepte mag maximaal 1,5 m bedragen en de hoogte mag maximaal 4 m bedragen;
  2. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2 m met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen voor de rooilijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
    2. 2. indien ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - accent' een accent wordt gebouwd, mag de bouwhoogte van erf- of terreinafscheiding, op de voorgevelrooilijn alsmede op de zijgevelrooilijn ter hoogte van het accent, niet meer bedragen dan 1 m;
    3. 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 m;

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen, bestaande uit ten hoogste twee maal één doorgaande rijstrook;
  2. b. bruggen
  3. c. fiets- en voetpaden;
  4. d. parkeerplaatsen;
  5. e. bermen;
  6. f. watergangen en andere voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, zoals waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins;
  7. g. geluidwerende voorzieningen;
  8. h. beplanting;
  9. i. nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de voor Verkeer bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  1. a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:
    1. 1. de bouwhoogte van (licht)masten niet meer mag bedragen dan 9 m;
    2. 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 3 m;
  2. b. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen zijn toegestaan, met dien verstande dat:
    1. 1. de oppervlakte van een gebouw niet meer mag bedragen dan 15 m²;
    2. 2. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wateraanvoer en -afvoer;
  2. b. waterberging;
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'verkeer': tevens voor verkeer;
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': Cultuurhistorisch waardevol;
  5. e. oevers.

5.2 Bouwregels

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. ten behoeve van de bestemming behorende tuinen, erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

6.4 Afwijken van de bouwregels

6.5 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. a. op de gronden met de bestemming Wonen is – in samenhang daarmee – ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, inclusief bijbehorende bouwwerken, voor vrije beroepen, voor zover:
    1. 1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
    2. 2. het gebruik de woonfunctie ondersteunt, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is;
    3. 3. het geen zodanig verkeersaantrekkende activiteiten betreffen dat deze kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
    4. 4. er geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop die verband houdt met het beroep of bedrijf aan huis;
    5. 5. ten hoogste 30% van het vloeroppervlak, met een maximum van 50 m², van de woning inclusief aan en uitbouwen ten behoeve van een vrij beroep in gebruik zal zijn;
    6. 6. het bedrijvigheid betreft die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
    7. 7. het beroep niet wordt beoefend in een vrijstaand bijgebouw;
  2. b. op de gronden met de bestemming Wonen zijn een bedrijf aan huis en logies niet toegestaan;
  3. c. voor het gestelde in artikel 6.2.1 sub i gelden voor de aanleg van parkeerplaatsen de volgende normen:
    1. 1. woningen duur minimaal 1,9 en maximaal 2,1 parkeerplaatsen per woning;
    2. 2. woningen middelduur minimaal 1,7 en maximaal 1,9 parkeerplaatsen per woning;
    3. 3. woningen goedkoop minimaal 1,4 en maximaal 1,7 parkeerplaatsen per woning;
  4. d. het aantal woningen binnen het plangebied Uitwerkingsplan Mortiere fase 8 bedraagt ten hoogste 110;

6.6 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Overige Regels

Het bepaalde in de volgende paragrafen van het bestemmingsplan "Mortiere" van de gemeente Middelburg is onverkort van toepassing op het "Uitwerkingsplan Mortiere fase 8":

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen - Uit te werken

Hoofdstuk 3 Algemene voorschriften

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Artikel 7 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
  2. b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid onder a. omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
  3. c. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a., na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. d. het bepaalde in dit lid onder 1. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het uitwerkingsplan 'Uitwerkingsplan Mortiere fase 8'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Om de ontwikkeling van een nieuwe woonwijk in Middelburg mogelijk te maken heeft de gemeente Middelburg op 7 juli 2003 het bestemmingsplan Mortiere vastgesteld.

Op 7 juli 2014 is vervolgens bestemmingsplan Mortiere vastgesteld, dat bestemmingsplan Mortiere (2003) en alle vastgestelde uitwerkingsplannen vervangt. Actualisering was verplicht vanuit de actualiseringsopgave voor bestemmingsplannen iedere 10 jaar.

In de afgelopen jaren zijn tussen het Consortium Mortiere en de gemeente afspraken gemaakt, over wijzigingen in het totale aantal woningen dat in Mortiere gerealiseerd kan worden. In de stuurgroep Mortiere is afgesproken dat het geactualiseerde bestemmingsplan ruimte moet bieden voor een maximum van 1380 woningen.

De bestemming Wonen - Uit te werken is in dit actualiseringsplan voor het oostelijk en noordoostelijk deel van het woongebied opgenomen, omdat de concrete invulling van de wijk nog niet duidelijk is. In ieder geval mogen de woningen en woningtypes zoals die opgenomen zijn in de bestemming Wonen worden gebouwd. De gestapelde woningen mogen echter alleen worden gebouwd op locaties waar dit wordt aangegeven op de verbeelding van het uitwerkingsplan. Voor de bouw- en gebruiksregels alsook afwijkingsmogelijkheden en nadere eisen wordt aangesloten op de bestemming Wonen. De hoofdontsluiting is wel in de regels bepaald (lusvormig). Om te voorkomen dat de parkeerproblematiek zich in de toekomst vergroot zijn in de uitwerkingsregels parkeernormen opgenomen.

Voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op de verdere ruimtelijke uitwerking van het op in 1.2 opgenomen afbeelding gemarkeerde plangebied. Middels dit plan wordt voldaan aan de plicht om het gebied nader uit te werken, een en ander conform het bepaalde in het bestemmingsplan Mortiere (d.d. 7 juli 2014). De uitwerking maakt het mogelijk om binnen het plangebied grondgebonden woningen te realiseren.

Doel van het onderhavige plan is om de planlocatie verder te detailleren en uit te werken, conform de regeling zoals opgenomen in het bestemmingsplan Mortiere (d.d. 7 juli 2014).

1.2 Ligging Uitwerkingsgebied

Het plangebied is gelegen binnen de wijk Mortiere in de gemeente Middelburg. Het betreft een gedeelte van de wijk ten noordoosten van het centrale park.

Op onderstaande afbeelding is het plangebied van het geldende bestemmingsplan Mortiere aangegeven en de ligging van onderhavige uitwerkingsplan daarbinnen. Ook het Uitwerkingsplan fase 6b Mortiere, een uitwerking van dit bestemmingsplan, is daarin weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0001.png"

Afbeelding; ligging plangebied

1.3 Vigerende Regelingen

Het vigerende bestemmingsplan is getiteld ‘Mortiere’, en is vastgesteld op 7 juli 2014. Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Wonen - Uit te werken“. Een toetsing aan de uitwerkingsregels vindt plaats in Hoofdstuk 6Juridische planopzet.

1.4 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan is opgesteld binnen de beleidskaders van het moederplan bestemmingsplan 'Mortiere'. Er is voorzien in een korte beleidsverantwoording in Hoofdstuk 2 Beleidskader van voorliggend uitwerkingsplan. Hoofdstuk 3Ruimtelijke analyse plangebied geeft een analyse van de huidige situatie van het plangebied Mortiere. In Hoofdstuk 4Projectbeschrijving wordt een beschrijving gegeven van het te realiseren bouwplan. Vervolgens vindt in Hoofdstuk 5Sectorale aspecten toetsing aan de voor het plan relevante (milieu)aspecten plaats. Hoofdstuk 6 Juridische planopzet geeft een beschrijving van de juridische regeling zoals deze is opgenomen. Tenslotte wordt in Hoofdstuk 7Uitvoerbaarheid de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. Op 30 december 2011 (wijziging 1 oktober 2012) is het Barro in werking getreden. In de Structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  1. 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  2. 2. het verbeteren, in standhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  3. 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.
Structuurvisies hebben op zichzelf geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen worden daarom geborgd in de Amvb Ruimte. Deze Amvb wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf. In het Barro zijn verschillende bepalingen opgenomen, o.a. ten aanzien van Rijksvaarwegen, hoofdwegen en - spoorwegen. Er zijn geen bepalingen die direct betrekking hebben op het plangebied.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ toegevoegd aan het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder ondersteunt gemeenten en provincies in vraaggerichte programmering van hun grondgebied, het voorkomen van overprogrammering en de keuzes die daaruit volgen. Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de (bestaande) ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. De eerste trede bevat de vraag of er (regionale) behoefte is aan de ontwikkeling. De tweede trede vraagt of (een deel van) deze behoefte op te vangen is in bestaand stedelijk gebied. De laatste trede vraagt (indien het antwoord op de tweede vraag negatief is) of de beoogde locatie multimodaal ontsloten is of kan worden.


Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een initiatief (vraag) vanuit de markt. In de herijkte Kwaliteitsatlas wordt gestreefd naar gemengde en stabiele wijken. Voor de grotere uitbreidingslocaties, waartoe Mortiere behoort, betekent dit dat deze wijken een evenwichtig programma krijgen, waarin zowel dure als goedkopere woningen zijn opgenomen.

Prognoses tonen aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk. Deze vraag naar woonruimte wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en voegt 110 woningen toe in het plangebied van Uitwerkingsplan Mortiere fase 8.

De ontwikkeling voldoet hiermee aan de doelstellingen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal Beleid

2.2.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018

2.2.2 Verordening ruimte provincie Zeeland

In de toelichting bij een bestemmingsplan voor nieuwe woningbouwlocaties en andere stedelijke voorzieningen alsmede de uitbreiding daarvan, wordt aannemelijk gemaakt dat het plan voorziet in een aantoonbare regionale behoefte waarbij in die behoefte primair wordt voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Eerst indien in die behoefte aantoonbaar niet kan worden voorzien binnen een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing wordt een locatie benut die passend, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.

De vraag naar woonruimte wordt opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied en voegt 110 woningen toe in het plangebied van Uitwerkingsplan Mortiere fase 8.

2.3 Gemeentelijk Beleid

2.3.1 Herijking van de Kwaliteitsatlas

De kwaliteitsatlas is een belangrijk integraal beleidsdocument van de gemeente Middelburg. In deze kwaliteitsatlas wordt een richting uitgestippeld voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.

In de “Kwaliteitsatlas Middelburg 2030” wordt een beeld geschetst van een bevolkingsgroei van circa 46.000 tot 56.000 inwoners in 2030. De gemeente heeft zich aangesloten bij het provinciaal beleid om 50% van de woningbouwproductie te laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling van Mortiere past hierbinnen.

Ondanks dat in de vastgestelde Herijking van de Kwaliteitsatlas de ambitie is verlaten om te groeien naar 56.000 inwoners, blijft de bevolking van Middelburg de komende jaren wel groeien. Dit wordt aangetoond door de bevolkingsprognoses. Deze prognoses tonen ook aan dat de gemeente Middelburg geen 'krimpgemeente' is of zal worden. Verder neemt de gezinsverdunning toe en is de levensverwachting van de mensen hoger. Om dit op te vangen blijft extra nieuwbouw noodzakelijk. Tevens wordt in de herijkte Kwaliteitsatlas gestreefd naar gemengde en stabiele wijken. Een integrale benadering van het woonmilieu is één van de belangrijkste voorwaarden voor een kwalitatief goede stad, waardoor mensen graag in Middelburg willen (blijven) wonen.

Dat vraagt bouwcapaciteit, die gevonden moet worden in inbreidings- en uitbreidingslocaties.

Over het woningbouwprogramma zijn voor de periode tot 2020 afspraken gemaakt tussen de provincie en de vier grote Zeeuwse steden. De provincie hanteert bij haar bevolkingsprognoses het IPB-model. Het IPB-model, dat per gemeente rekening houdt met zowel de demografische- als de migratiegegevens, geeft ook aan dat in Middelburg in de periode tot 2030 het aantal inwoners en het aantal huishoudens zal toenemen. In de afspraken tot 2020 tussen provincie en gemeenten zijn de resultaten van het IPB-model leidend.

In de periode 2010-2020 kunnen er ongeveer 2400 woningen worden gebouwd in de lopende woningbouwprojecten.

Voor de grotere uitbreidingslocaties, waartoe Mortiere behoort, betekent dit dat deze wijken een evenwichtig programma krijgen, waarin zowel dure als goedkopere woningen zijn opgenomen.

In de SOK is een maximaal aantal woningen afgesproken van in totaal 1380 woningen. Er zijn inmiddels circa 650 woningen gebouwd, daarmee is de resterende plancapaciteit voor Mortiere 730 woningen.

2.3.2 Woningbouwprogramma

Het woningbouwprogramma is gebaseerd op het bestaande woonbeleid dat is vastgesteld in de Woonvisie 2010-2015, de herijkte Kwaliteitsatlas, het beleid in het kader van de woonservicezones, de prestatieafspraken met de corporaties en de concept Zeeuwse Provinciale Bevolkings- en huishoudenprognose 2012.

De gemeente werkt met een planningslijst voor woningbouw. De planningslijst is een instrument om het woningbouwprogramma vast te leggen en te toetsen op beleidsdoelen. Doel is ook om met de provincie en de buurgemeenten het gemeentelijke woningbouwprogramma af te stemmen in het kader van de regionale woningbouwplanning. Met deze planningslijst geeft de gemeente Middelburg aan waar de prioriteiten liggen in de komende tien jaar. Concentrerend op de grotere projecten (meer dan 100 woningen) krijgen in de komende 5 jaar de projecten Mortiere, Rittenburg, Essenvelt en Hazenburg veel aandacht.

Het gepland aantal woningen tot 2022 bedraagt voor Mortiere 208, met aftrek opgeleverde woningen periode 2012-2015. Na 2022 is de restcapaciteit 310 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0003.png"

Afbeelding; woningbouwontwikkelingen (bron: woningbouwprogramma)

2.3.3 Groenbeleidsplan 2006-2016

Het doel van dit groenbeleidsplan is om een duurzame groenstructuur te behouden en te ontwikkelen en een kader te bieden voor de gewenste onderhoudskwaliteit van het openbaar groen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in beleidsuitspraken over ruimtelijke opbouw, ecologie, spelen en veiligheid in het groen en beheer.


Voor belangrijke vraagstukken voor het groen geeft het groenbeleid richtlijnen. De gemeente wil terughoudend omgaan met het overdragen van snippergroen aan particulieren. De waardevolle bomen verdienen bescherming. De gemeentelijke hoofdgroenstructuur en de ecologische structuur vormen het robuuste raamwerk voor het groen en dienen beschermd te worden. De opbouw en inrichting van het openbaar groen langs wegen en dijken, in parken, wijken en het ecologische groen is over het algemeen goed. Voor de verbetering van dit groen zijn is een meerjarenplanning opgesteld. Het groenbeleidsplan geeft richtlijnen voor de inrichting van nieuwe gebieden voor goed opgebouwde en duurzame groenvoorzieningen die efficiënt te beheren zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0004.png"

Afbeelding; groenstructuur (bron; groenbeleidsplan)

In het groenstructuurplan (zie afbeelding 'groenstructuur') wordt ingegaan op de groenstructuur Dauwendaele (inclusief Mortiere). Belangrijk onderdeel van de groenstructuur is het Ella Fitzgeraldpark dat een recreatieve functie vervult voor de aangrenzende wijk binnen het plangebied van Uitwerkingsplan Mortiere fase 8. Dit nieuwe park met een oppervlakte van 7,3 hectare, wordt niet nader besproken in het groenstructuurplan.

2.3.4 Mobiliteitsplan: Fietsvriendelijke gemeente

Gemeente Middelburg streeft ernaar een fietsvriendelijke stad te worden. Zo is in het Mobiliteitsplan opgenomen dat de fietser moet kunnen concurreren met de automobilist. Ook in de Kwaliteitsatlas krijgt de fietser voorrang. Dit kan o.a. door in nieuwe wijken 30km/u in te voeren, korte snelle verbindingen voor de fiets na te streven, extra doorsteekjes/ fietsverbindingen te maken en zorgen voor voldoende fietsparkeermogelijkheden bij maatschappelijke voorzieningen.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijke Analyse Plangebied

3.1 Historische Beschrijving

In deze paragraaf wordt vanuit het gebied Walcheren gekeken welke rol de wijk Mortiere heeft en welke karakteristieken binnen de wijk aanwezig zijn. Deze uitwerking, fase 8, heeft betrekking op een deel van deze wijk.

De opbouw van het gebied Walcheren is vooral bepaald door het van oudsher stijgen en dalen van de zeespiegel en de daarmee samenhangende overstromingen. In relatie daarmee heeft afwisselend veenvorming en zeeklei-afzetting plaatsgevonden. In de veen- en kleipakketten is door herhaaldelijke overstromingen een kreken- en geulenstelsel ontstaan. In de kreken is, als gevolg van de getijdenbeweging, zand afgezet. Door inklinking van het veen zijn de verzande kreken uiteindelijk hoger in het landschap komen te liggen (kreekruggen). Vanaf de 11e eeuw tot in de 19e eeuw heeft indijking van slikken en schorren plaatsgevonden.
De gemiddelde hoogteligging binnen de wijk Mortiere was voor de realisatie 0,5 m onder N.A.P. Het bodempatroon van Mortiere is cultuurhistorisch en landschappelijk te plaatsen onder de Oudlandgebieden. Het oude zeekleilandschap van het Oudland Mortiere vertaalt zich ter plaatse in een poelgebied omgeven door kreekruggen. Ter plaatse van de gedempte loop van de Oude Haven is het evenwijdig aan de N57 gelegen vlakke plaatgebied het kenmerkende bodempatroon. Karakteristiek is de omslag van landschap en bodempatroon aan de zuidoostrand van Mortiere ter plaatse van de Trekdijk. Deze vormt de scheidslijn tussen de Oudlandse en Nieuwlandse gronden. Op de kreekruggen en kleiplaatgronden werd het bodemgebruik voor de realisatie van Mortiere gekenmerkt door akkerbouw. In de laaggelegen gebieden waren de gronden veelal in gebruik bij rundveehouderijbedrijven.

3.2 Ruimtelijke Structuur En Opbouw

De opzet van het stedenbouwkundig plan voor het woongebied Mortiere is gebaseerd op een compositie "zichtlijnen", "decors" en "coulissen". De grotere openbare ruimtes in het woongebied (het park, de plantsoenen en pleinen) worden ontworpen als formele ruimtes, zogenoemde "stedelijke kamers". Dit zijn omsloten ruimten met een zekere wandvorming (decors) en een interieur. De routes en zichtlijnen zijn voorzien van oriëntatiepunten in de vorm van opvallende plaatsing en vormgeving van de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: Zichtlijnen en oriëntatiepunten, stedenbouwkundig plan april 2002 (plangebied rood omkaderd).

Het verkavelingsplan met bebouwing toont hoe, ten behoeve van interessante beeldvorming en oriëntatie, welbewust is gekozen voor het opvallend plaatsen van bebouwing ten opzichte van zichtlijnen. Telkens wordt aan het eind van een langgerekte stedelijke ruimte - een straat, een plein, een park of plantsoen - het beeld verzorgd. Dat gebeurt door middel van een ofwel evenwichtige, vaak symmetrische, opstelling van een woning of dubbele woning, soms door een accent in een meer complexe compositie van volumes. Altijd is er aan het eind van een zichtlijn sprake van een blikvanger: hogere bebouwing of een hoger deel van de bebouwing, of van opvallende bebouwing, niet noodzakelijk hoger maar dan wel in een afwijkende vorm. Deze blikvangers worden ondersteund of benadrukt door de decors die er achter staan. Op bovenstaande afbeelding zijn de zichtlijnen weergegeven op het stedenbouwkundig plan van 2006. Voorliggende uitwerking van het bestemmingsplan "Mortiere" maakt het realiseren van dergelijke decors mogelijk en bevat enkele accenten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: Stedenbouwkundig plan (planlocatie zwart omkaderd).

3.3 Ruimtelijke Kenmerken Deelgebied

Het deelgebied, zoals uitgelicht in voorgaande afbeelding 'stedenbouwkundig plan 2006', is uitgewerkt binnen de ruimtelijke kaders van de directe omgeving. De stedenbouwkundige opzet van de randen sluit daarbij nauwgezet aan op de functie van de omgeving binnen het grotere stedenbouwkundig plan. Dit is verbeeld in onderstaande afbeelding stedenbouwkundig plan fase 8 en wordt in paragraaf 4.2 verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0007.jpg"

Afbeelding; stedenbouwkundige verkavelingsschets

Hoofdstuk 4 Projectbeschrijving

De wijk Mortiere is qua functie redelijk homogeen. De meest voorkomende functie is hierin "wonen". Binnen het plan gebied van Mortiere fase 8 worden geen andere functies toegestaan in de uitwerkingsregels ten opzichte van het bestemmingsplan Mortiere. Ten behoeve van de inrichting zijn wel de bestemmingen groen, tuin, water, wonen en verkeer opgenomen. Het gebied is wat dat betreft dus een echte woonbuurt, in de nabijheid van het park en het centrale plein van Mortiere.

4.1 Programma

In het plan zijn 110 grondgebonden woningen voorzien, maar in de getoonde verkaveling zijn 106 woningen opgenomen. De verschillende woningtypen zijn vooralsnog als volgt onder te verdelen in maximaal: 64 rijenwoningen, 22 tweekappers, 12 patiowoningen en 8 vrijstaande woningen. Deze woningen zijn opgebouwd uit maximaal 2 lagen met kap, hier en daar voorzien van een accent. In het gebied worden geen gestapelde woonvormen toegepast.

In de verbeelding zijn bouwstroken aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. Afhankelijk van de marktomstandigheden kan daardoor bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen.

4.2 Structuur

Het deelgebied, zoals uitgelicht in afbeelding 'stedenbouwkundige verkavelingsschets' in paragraaf 3.3, is uitgewerkt binnen de ruimtelijke kaders van de directe omgeving. De stedenbouwkundige opzet van de randen sluit daarbij nauwgezet aan op de functie van de omgeving binnen het grotere stedenbouwkundig plan. Dit is onderstaand verbeeld en in deze paragraaf verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0008.jpg"

Afbeelding; stedenbouwkundige opzet


De opzet van de verbeelding wordt nader toegelicht in hoofdstuk 6.


Oostzijde - Jazzroute

De Jazzroute vormt samen met de Poproute en de Bluesroute de hoofdontsluiting van Mortiere. De route kenmerkt zich door afwisselende woningbouw (voornamelijk tweekappers en vrijstaande woningen) met diepe voortuinen en verspringende rooilijnen. Het profiel van de hoofdontsluiting is ruim van opzet met ruimte voor groen met bomen en een wadi. In fase 8 wordt deze karakteristiek verder doorgezet.


Noordwestzijde - Mannezeesche Watergang

De Mannezeesche Watergang vormt de hoofdwaterstructuur van Mortiere en doorsnijdt het bedrijventerrein en het woongebied vanuit het zuidwesten. Ter hoogte van het centrale park in het woongebied verbreedt de watergang zich en steekt via een bajonetverbinding door naar het noordoosten. De noordoostelijke gebiedontsluiting van het woongebied Mortiere ligt langs dit noordoostelijk gedeelte van de watergang.

De oostzijde van de watergang is voorzien van een flauwe en natuurlijke oever, die het centrale park ecologisch verbindt met het groen buiten de wijk. Aan de westzijde van de Mannezeesche Watergang sluiten de groene achtertuinen van fase 7 hierop aan. Aan de zijde van fase 8 begeleidt de bebouwing de groene structuur en de naastgelegen buurtontsluitingsweg.

Ten behoeve van de waterhuishoudkundige functie van de watergang mogen bewoners geen steigers of andere bouwwerken in het water of langs de waterlijn plaatsen.


Zuidwestzijde - de rand van het park

Het centrale park en het centrale plein vormen samen de centrale open ruimte van het woongebied Mortiere. Op de kop van het park komen allerlei belangrijke lijnen samen. De bebouwing hieromheen vormt samen een wand die de ruimte afsluit (een decor). Midden in deze ruimte ligt een appartementengebouw (kasteel).

In fase 8 wordt de bebouwingswand, van losse bebouwing, langs het centrale park doorgezet. In deze rand zijn voornamelijk vrijstaande woningen, tweekappers en enkele patiowoningen opgenomen. Dit sluit aan bij het groene karakter van de overige bebouwing in de parkrand.


Woonstraten - in het hart van de buurt

In het hart van het plan zijn 2 knikkende woonstraten opgenomen en twee verbindingsstraten. In deze straten zijn enkele blokken met rijwoningen gerealiseerd, afgewisseld met tweekappers en patiowoningen. In deze straten is sprake van een eenvoudig straatprofiel met aan weerszijden een trottoir en eenzijdig langsparkeren tussen bomen.

De knikkende woonstraten sluiten aan op de omliggende structuren (langzaamverkeerverbindingen) in het stedenbouwkundig plan. De langste woonstraat sluit aan op de woonstraat centraal in deelplan 7 aan de overzijde van de Mannezeesche Watergang. Hier bestaat de mogelijkheid om deze in de toekomst te verbinden door middel van een voetgangersbrug. De kortste woonstraat sluit aan op een voetgangersbrug naar het centrale park.

De verbindingsstraten zijn kort en recht van opzet en takken aan op de Jazzroute. De ene straat vormt de verbinding tussen de Jazzroute en de centrale woonstraat, de andere straat begrenst het plangebied aan de zuid(oost) zijde. Deze laatste straat vormt samen met de langzaamverkeerverbinding aan de overzijde van de Jazzroute een belangrijke buurtverbinding naar het centrale park.

4.3 Inrichting Openbare Ruimte

Het groen in het plan is compact uitgevoerd in de straatprofielen. De woonbuurt van fase 8 beschikt niet over een eigen groene plek of plantsoen. De groene ruimte voor ontmoeting en ontspanning kan worden gevonden in het naastgelegen park. De openbare ruimte in deze fase is ingericht volgens de standaardprofielen, waarmee in Mortiere wordt gewerkt.


De wegen aan de randen van de buurt hebben vrijwel allemaal een afwijkend profiel, voorzien met extra groen. Dit is te danken aan de bijzondere betekenis van deze wegen in het totale stedenbouwkundig plan. Langs de Jazzroute ligt aan de oostzijde een groene wadi en langs de westzijde een extra brede strook met groen, bomen en parkeren. Dit groen sluit aan op en maakt onderdeel uit van de grotere wijkstructuur. Ook de ontsluitingswegen langs de randen van het centrale park en de Mannezeesche Watergang hebben een groene uitstraling, door de toepassing van groene taluds en de ecologische oever langs de Mannezeesche Watergang. Dit profiel is beschreven in paragraaf 5.7.

4.3.1 Verkeer

Binnen het plangebied van deze uitwerking worden enkele woonstraten aangelegd, welke zijn opgespannen tussen de buurtontsluitingswegen aan de randen van het deelgebied, de Jazzroute, de Mannezeesche Watergang en de Eendrachtsweg. Langs de woonstraten zijn aan één zijde langsparkeerstroken en hier en daar een parkeerkoffer gesitueerd. De hoofdontsluiting (Jazzroute) kent een inrichting met extra groen. Aan alle wegen zijn inritten aangelegd die voor bepaalde kavels het parkeren op eigen terrein mogelijk maken.

4.3.2 Parkeren

Voor deze uitwerking van het bestemmingsplan "Mortiere" is een parkeerbalans opgesteld. Deze is uitgegaan van de parkeernormen uit de ASVV 2004 , van het CROW. In de balans is de parkeervraag in het openbaar gebied vastgesteld voor de verschillende woningtypen. Er is daarbij vanuit gegaan dat Middelburg een matig stedelijk gebied is en dat Mortiere tot de rest van de bebouwde kom behoort.


In onderstaande afbeelding is de parkeerbalans voor fase 8 opgenomen. Deze parkeerbalans bestaat uit een weergave van de toegepaste parkeernormen en een onderverdeling in 9 parkeerzones waarin de daadwerkelijke vraag naar parkeerplaatsen wordt afgezet tegen het daadwerkelijke aanbod. De uitleg bij de opzet en een toelichting van de resultaten volgen hier.


Toegepaste parkeernormen en verrekening privéparkeerplaatsen

Onder aan de parkeerbalans is de berekeningstabel opgenomen waarin per woningtype de parkeernormen zijn opgenomen. Deze zijn uitgezet tegen de berekeningsaantallen van de verschillende parkeersituaties op eigen terrein (zoals een lange oprit met garage of garage zonder oprit) opgenomen. Omdat mensen geneigd zijn niet altijd alle auto's op de oprit de stallen is het theoretisch aantal parkeerplaatsen op eigen terrein altijd hoger dan het praktisch (berekenings-) aantal. Deze verrekening bepaalt de parkeervraag van een woning in het openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0009.jpg"Afbeelding: Parkeerbalans


Parkeerzones

Ten behoeve van de parkeerbalans is het uitwerkingsgebied opgedeeld in 9 zones. In elk van deze zones is volgens de parkeernorm de parkeervraag berekend (linker cijfer in zonebalans). Deze is afgezet tegen het daadwerkelijk gerealiseerde aantal parkeerplaatsen (rechtercijfer in zonebalans). Door deze twee cijfers met elkaar te vergelijken kan het parkeercijfer per parkeerzone worden bepaald.


In de parkeerzones 5 en 6 is ook de parkeervraag voor de toekomstige woningen aan de overzijde van de Jazzroute meegenomen, daar het in deze straat enkelzijdig parkeren betreft en de toekomstige woningen hier ook nog moeten kunnen parkeren. Om dezelfde reden zijn er 3 parkeerplaatsen in de noordelijke punt van zone 5 niet meegeteld in de parkeerberekening. Deze zullen in de toekomst plaats bieden aan de bezoekers van het appartementengebouwtje net ten noorden van het plan, bij de noordelijke entree van de wijk. In totaal gaat het om parkeerplaatsen die in fase 8 gerealiseerd worden om te voldoen aan de toekomstige behoefte.

In het plan zijn ook een viertal parkeervoorzieningen (koffers/hoven) opgenomen. Het principe van deze parkeeroplossingen is dat iedere rijwoning één (toegewezen) parkeerplaats in een dergelijke voorziening heeft. Bezoekers en overige geparkeerde auto's parkeren dan in de parkeervakken op straat. Zo wordt zoekverkeer naar een vrije parkeerplaats tussen de woningen voorkomen. De zonegrenzen lopen hier op het eerste gezicht vreemd doorheen. De begrenzing is afgesteld op het bovenstaande principe. De parkeerhoven mogen worden ingevuld met woningen wanneer is gebleken dat door het realiseren van een andere woningbouwtypologie voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd op eigen terrein. In de planregels is hiervoor een mogelijkheid opgenomen om een omgevingsvergunning te verlenen.


Het saldo van het parkeeraanbod in het gehele uitwerkingsgebied op basis van de huidige schetsverkaveling is in iedere zone toereikend/ positief. Ook de totale parkeerbalans vertoont een overschot (vraag 142 / aanbod 145).

4.3.3 Groen

Het groen in het plan is compact uitgevoerd in de straatprofielen. Langs de Jazzroute ligt langs de oostzijde een groene wadi en langs de westzijde een extra brede strook met groen, bomen en parkeren. Dit groen sluit aan op en maakt onderdeel uit van de grotere wijkstructuur. Ook de ontsluitingswegen langs de randen van het centrale park en de Mannezeesche Watergang hebben een groene uitstraling, door de groen taluds van de naastgelegen functies.

Hoofdstuk 5 Sectorale Aspecten

5.1 Toetsing Aan Mer-wetgeving

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het uitwerkingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusies

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied van 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van maximaal 110 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit uitwerkingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

5.2 Geluid Wegverkeer

5.2.1 Wettelijk kader

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient, in verband met de relatie tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh), inzicht te worden geboden in de relevante geluidsaspecten.

De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidsbelasting ten gevolge van de aanleg van een nieuwe weg en de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen. De Wgh bevat een uitgebreid stelsel van bepalingen ter voorkoming en bestrijding van geluidhinder door onder meer industrie, wegverkeer en spoorwegverkeer. De wet richt zich vooral op de bescherming van de burger in zijn woonomgeving en bevat bijvoorbeeld normen voor de maximale geluidsbelasting op de gevel van een huis.

Op 1 januari 2007 is de gewijzigde Wet geluidhinder in werking getreden. Hierin is de bevoegdheid voor het verlenen van een hogere waarde neergelegd bij Burgemeester en Wethouders. Dat betekent dat het 'hogere-waardebesluit' niet langer ter goedkeuring aan Gedeputeerde Staten hoeft te worden voorgelegd. Voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai stapt de wetgever nu over op de Europese dosismaat Lden (staat voor day- evening- night). In de wet wordt Lden aangegeven in decibel (dB).

Voor geluidgevoelige functies zoals woningen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor spoorwegverkeer. Bij de bouw van de woning dient de gevelisolatie van de betrokken woning zodanig te worden ontworpen, dat voor de binnenwaarde kan worden voldaan aan de eisen uit het bouwbesluit. Hierin staat geregeld dat de binnenwaarde maximaal 33 dB mag bedragen. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarden wordt voldaan kan door bevoegd gezag (Burgemeester en wethouders) een hogere grenswaarde worden vastgesteld, voor woningen. in het buiten stedelijk gebied (buiten bebouwde kom) geld een maximum te verlenen ontheffingwaarde Lden van 53 dB(A) (wgh art. 83, lid 1).

De uiterste grenswaarde ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de N57 bedraagt 53 dB. Voor de overige (Schietbaan, Torenweg en de nieuwe toegangsweg Mortiere) bedraagt de uiterste grenswaarde 63 dB.

De 30 km/uur-wegen hebben op basis van de Wgh geen geluidszone. De voorkeursgrenswaarde wordt als richtwaarde beschouwd en de uiterste grenswaarde geldt als maximaal aanvaardbare waarde.

5.2.2 Onderzoek

Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de N57 en een nieuwe ontsluitingsweg die vanaf de op- en afritten van de N57 richting het plangebied leidt. Bijgaande rapportage betreft het benodigde akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai (zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek).
Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de relevante gezoneerde wegen geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verdere procedures in het kader van de Wgh zijn daarom niet benodigd.
Ten aanzien van de niet-gezoneerde Jazzroute en de interne ontsluitingswegen binnen het plangebied wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting zijn niet mogelijk of doelmatig. Omdat de maximaal aanvaardbare waarde van 63 dB niet wordt overschreden, is er sprake van een acceptabel akoestisch klimaat. Omdat 30 km/h-wegen nietgezoneerd zijn, zijn in het kader van de Wgh geen aanvullende procedures noodzakelijk.

5.2.3 Conclusie

Het aspect geluid wegverkeer vormt geen belemmering voor de uitvoering van het Uitwerkingsplan Mortiere fase 8.

Uit het onderzoek blijkt dat ten aanzien van de relevante gezoneerde wegen geen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Verdere procedures in het kader van de Wgh zijn daarom niet benodigd.
Ten aanzien van de niet-gezoneerde Jazzroute en de interne ontsluitingswegen binnen het plangebied wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. Redelijkerwijs zijn geen maatregelen mogelijk om het wegverkeerslawaai te verlagen.

5.3 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld. Hierbij zijn twee sporen te onderscheiden: het creëren van bestemmingen die potentieel bijdragen aan de (verslechtering van de) luchtkwaliteit en het creëren van bestemmingen die gevoelig zijn voor (een slechte) luchtkwaliteit.

Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een bestemmingsplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.


Voor projecten waarvan duidelijk is dat deze niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, hoeft niet te worden getoetst aan de grenswaarden. Dit is geregeld in het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM). In de bij het NIBM behorende Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Dit geldt onder andere voor woningbouwlocaties die ingeval van één ontsluitingsweg niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen omvatten. Bij twee ontsluitingswegen mogen uitbreidingslocaties niet meer dan 3.000 woningen bevatten. Voor kantoorlocaties gelegen aan één ontsluitingsweg geldt een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m².
Voor fijn stof PM2,5 geldt een (niet verplichtende) richtwaarde van 25 µg/m3. Op 1 januari 2015 wordt dit een verplichte grenswaarde. Tot 1 januari 2015 mag op grond van bijlage 2 Wet milieubeheer paragraaf 4 voorschrift 4.4 niet getoetst worden op deze grenswaarde ook niet wanneer na deze datum een negatieve invloed is op de luchtkwaliteit. De achtergrondconcentratie fijnstof PM2,5 bedraagt met gebruikmaking van de NSL-Rekentool < 20 µg/m3 zichtjaar 2013.
Om inzicht te geven aan de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging als gevolg van het plan kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij de NSL (Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofoxide en fijn stof PM10 in de gemeente Middelburg nergens hoger zijn dan 23 respectievelijk 20µg/m3 (2013).

De woningen in het plan zullen grotendeels worden ontsloten via de Jazzroute.Het is de verwachting dat door het schoner worden van de auto's de concentrarie van met name stikstofoxide in de lucht in de toekomst nog lager is.

Bij de berekening van het totale aantal gegenereerde ritten in de plansituatie is uitgegaan van de gemiddelde verkeersgeneratie per woning, voor over het gehele uitwerkingsgebied. Er kan voor wat betreft de bij de invulling behorende verkeersgeneratie redelijkewijs worden uitgegaan van de verkavelingsschets, met daarin 30 (half)vrijstaande woningen, 12 patiowoningen en 64 aaneengebouwde woningen met respectievelijk gemiddeld 8,2, 7,8, 7,8 en 7,1 ritten per nieuwe woning (aanname CROW: "rest bebouwde kom" en "matig stedelijk").

Dit resulteert in een totaal van (8,2*8) + (7,8 *22) + (7,8*12) + (7,1 * 64) = 65,6+ 171,6+93,6+454,4=785 extra ritten ten opzichte van de autonome situatie.

Met behulp van de NIBM-tool is op globale wijze beoordeeld of er hiermee sprake is van een al dan niet in betekenende mate bijdrage van het plan aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het resultaat van de berekening met de tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0687.BPUMORF8-VG01_0010.png"

De extra bijdrage door het aan de woningen verbonden verkeer draagt niet in betekenende mate bij en is derhalve minder dan 1,2 µg/m3 (de NIBM-grens).
Hiermee wordt voldaan aan de ambities voor luchtkwaliteit uit het RBDS en de duurzaamheidsagenda.


Conclusie

De saneringstool bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in het plangebied tussen 2008 en 2020 onder de grenswaarden liggen.

Het project betreft de realisatie van 110 nieuwe woningen binnen het plangebied van dit uitwerkingsplan. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor "niet in betekenende mate" bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Er hoeft derhalve geen aanvullend onderzoek naar de blootstelling aan luchtverontreiniging plaats te vinden. Het resultaat van de berekening met de NIBM-tool geeft aan dat het plan hiermee niet in betekenende mate bijdraagt.

5.4 Bedrijven En Milieuhinder

5.4.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering

In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving.

5.4.2 Onderzoek

In de omgeving van het plangebied zijn bedrijven/inrichtingen aanwezig waarvan een mogelijke milieuhinder uitstrekt. Door middel van een toetsing aan de genoemde richtafstanden uit vigerende bestemmingsplan of uit de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’ kan worden bepaald of een goed woon- en leefklimaat voor de woningen gegarandeerd kan worden. Voor de inrichtingen is het van belang dat deze niet worden gehinderd in de bedrijfsactiviteiten.

5.4.3 Omgevingstype

De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als een rustige woonwijk, zoals bedoeld in de VNG-brochure omdat geen sprake is van een combinatie van milieuhinderlijke en milieugevoelige functies. Dit betekent dat de richtafstanden, zoals genoemd in de brochure niet gereduceerd kunnen worden.

5.4.4 Categorie bedrijvigheid

Er zijn geen bedrijven in de omgeving van het plangebied waarvan de richtafstand het plangebied overlapt.

5.5 Externe Veiligheid

De uitwerking betreft het realiseren van 106 tot 110 woningen. Het gaat om diverse soorten woningen zoals eengezinswoningen, vrijstaande woningen, twee onder een kapwoningen en patiowoningen.

In 2012 is het groepsrisico al een keer verantwoord voor deelplan 8 van bestemmingsplan Mortiere. In deze verantwoording ging het over circa 95 woningen. Nu worden er maximaal 15 woningen extra mogelijk gemaakt. Deze verantwoording is destijds ook aan de Veiligheidsregio Zeeland voorgelegd voor advies. Wij hebben advies van de Veiligheidsregio Zeeland ontvangen en dit verwerkt in de verantwoording. Het bestemmingsplan was toen nog niet gewijzigd vastgesteld. Het ging destijds om een wijziging van het plan. Op 25 juni 2013 heeft de gemeenteraad bestemmingsplan Mortiere gewijzigd vastgesteld. Tegen dit besluit is beroep aangetekend. Op 7 juli 2014 heeft de gemeenteraad bestemmingsplan Mortiere ten aanzien van de wijzigingen opnieuw gewijzigd vastgesteld. Voor bestemmingsplan Mortiere is een Kwantitatieve risicoanalyse (hierna: QRA) opgesteld door Cauberg-Huijgen1 .

  1. 1. Rapport externe veiligheid ten behoeve van het bestemmingsplan Mortiere te Middelburg door Cauberg-Huygen, referentie 20110996-06, 13 maart 2012

5.5.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op locaties waar een ongeval met gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, waardoor personen die geen directe relatie hebben tot de risicovolle activiteit zouden kunnen komen te overlijden. Bij een ruimtelijke besluit voor het toelaten van (beperkt) kwetsbare objecten moet worden getoetst aan risiconormen en veiligheidsafstanden. Dit is met name relevant op korte afstand van risicobronnen. Indien een (beperkt) kwetsbaar object wordt toegelaten binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet ook het groepsrisico worden verantwoord. Bovendien is het van belang om af te wegen in hoeverre nieuwe risicobronnen binnen een plangebied worden toegestaan.


Onderstaand is de beoordeling van de volgende onderwerpen uitgewerkt:

  • bedrijven of inrichtingen waar opslag en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen via leidingen.

5.5.2 Onderzoek

Uit de gegevens van de afdeling Vergunningverlening & Handhaving van gemeente Middelburg en gemeente Borsele is gebleken dat in de directe omgeving van het bestemmingsplan Mortiere de bedrijven Eastman Chemical Middelburg en Kloosterboer Vlissingen V.O.F. liggen. Beide inrichtingen zijn aangewezen als 'niet-categoriale inrichtingen', dat houdt in dat er een QRA opgesteld moet worden om de risico's ten aanzien van externe veiligheid te toetsen aan de normen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi). Verder ligt binnen het bestemmingsplan een LPG tankstation en de routering gevaarlijke stoffen ligt net buiten de grens van het bestemmingsplan Mortiere. Het LPG tankstation is een categoriale inrichting. Dit houdt in dat de in de Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) genoemde afstanden hier van toepassing zijn.

5.5.3 Externe veiligheid en bedrijven

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's in de nabijheid van de meest risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

5.5.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor en water zijn het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), de Regeling Basisnet en de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) de relevante toetsingskaders.

Langs bestemmingsplan Mortiere lopen twee wegen waarover de Route gevaarlijke stoffen loopt. Dit zijn de A58 en de N57. Zowel de A58 als de N57 zijn ingericht voor het transport van gevaarlijke stoffen. Hierdoor neemt het risico op een ongeval af.

Voor de herziening van het bestemmingsplan Mortiere is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) opgesteld.

5.5.5 Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de veiligheidsrisico's vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van belang.

5.5.6 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het deelplan 8 Mortiere. Wel dient er zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de zelfredzaamheid en hulpverlening.

5.6 Bodem

5.6.1 Wettelijk kader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek en eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. Als uit historisch onderzoek blijkt dat binnen de nieuwe bestemmingen sprake is geweest van een activiteit met een verhoogd risico op verontreiniging, dan is een volledig verkennend bodemonderzoek noodzakelijk. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

5.6.2 Onderzoek

In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Op locaties waar ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan opgesteld te worden dat goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).

In 1998 is door Consulmij een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (BB98.001) voor het grootste deel van de Mortiere. Fase 8 valt volgens het onderzoek in deellocatie 35, 36, 37.

Uit de resultaten blijkt dat er geen overschrijdingen van de streefwaarde zijn geconstateerd, behalve een EOX overschrijding in vak 36.

Uit de grondwateranalyses zijn geen overschrijdingen geconstateerd.

Aanvullend is in 2006 nog een actualiserend bodemonderzoek uitgevoerd (110504/WA6/158/200948/886) waarbij fase 8 valt onder deellocatie 3. In het onderzoek is alleen de bovengrond geanalyseerd. Daaruit blijkt dat de som DDT de streefwaarde overschrijdt.

Binnen deze locatie is een voormalige stort (18) gesitueerd die gesaneerd is ( evaluatie juni 2008).

Op basis van deze onderzoeken is de grond geschikt voor het beoogde doel.

5.6.3 Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit is in voldoende mate onderzocht; de bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit uitwerkingsplan niet in de weg.

5.7 Water

In het Besluit ruimtelijke ordening is de 'watertoets' opgenomen. Deze heeft tot doel om ruimtelijke ontwikkelingen te toetsen aan het vigerende waterbeleid en de wateraspecten volwaardig mee te laten wegen bij de besluitvorming omtrent een goede ruimtelijke ordening. Dit proces komt in samenwerking tussen de gemeente en waterbeheerder tot stand. In het uitwerkingsgebied wordt het waterbeheer gevoerd door Waterschap Scheldestromen.

5.7.1 Proces watertoets 1999-2015

Ten behoeve van het bestemmingsplan Mortiere (2003) is in overleg met het waterschap de watertoets doorlopen. In opdracht van de gemeente heeft bureau Tauw uitgangspunten en aanbevelingen geformuleerd voor de toepassing van duurzaam waterbeheer. Deze zijn later vertaald in een rapportage door Arcadis. Het waterschap is als klankbordgroep betrokken geweest bij de totstandkoming van het rapport en het hiermee samenhangende bestemmingsplan Mortiere. Over de verdere uitwerking van (onderdelen van) het plan is sindsdien overleg gevoerd met het waterschap. De uitgevoerde watertoets is te vinden in het bestemmingsplan.

In overleg met het Waterschap Scheldestromen zijn de uitgangspunten uit de rapportage van Arcadis uit 1999 bij actualisering van het bestemmingsplan Mortiere in 2012 opnieuw beoordeeld. Hieruit blijkt dat de verdichting van het programma binnen de beoogde waterhuishouding kan worden opgevangen. De verdichting van het woongebied heeft geen groter verhard oppervlak tot gevolg dan dat het gedeelte ten westen van de Mortiereboulevard was meegenomen. Hierdoor heeft de verdichting geen negatief effect op de waterhuishouding. Er wordt voldaan aan de waterdoelstellingen en er is geen noodzaak tot het treffen van aanvullende waterhuishoudkundige maatregelen anders dan de maatregelen die reeds zijn voorzien.

In het kader van het vooroverleg is het concept ontwerpuitwerkingsplan in oktober 2015 toegezonden aan het Waterschap Scheldestromen . Hierbij heeft het waterschap heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het uitwerkingsplan.

5.7.2 Onderzoek

5.7.3 Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundig systeem ter plaatse.

5.8 Ecologie

5.8.1 Wettelijk kader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan de natuurbeschermingswetgeving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming (o.a. Natuurbeschermingswet 1998) en soortenbescherming (Flora- en faunawet). Met deze wetten zijn de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn verankerd in de nationale wetgeving. Onder gebiedsbescherming valt ook de toetsing aan het provinciaal ecologisch beleid, waarmee bepaalde gebieden en landschaps-elementen worden beschermd, zoals de Ecologische Hoofdstructuur en het weidevogelgebied.

5.8.2 Onderzoek

5.8.3 Conclusie

Flora en fauna vormt geen belemmerend aspect voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel dient gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.

5.9 Archeologie En Cultuurhistorie

In Europees verband is het zogenaamde "Verdrag van Malta" tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Om dit meewegen te laten plaatsvinden wordt, naast de bestaande regelgeving en beleid, een economische factor toegevoegd. De kosten voor het zorgvuldig omgaan met het bodemarchief, dus de kosten voor inventarisatie, (voor)onderzoeken, bodemonderzoek en documentatie, worden door de initiatiefnemer betaald.


De provincie Zeeland en gemeente Middelburg streven naar een versterking van de relatie tussen archeologie en ruimtelijke ordening. In de geest van het Verdrag van Malta is in 2007 een wijziging van de monumentenwet 1988 in de vorm van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) van kracht geworden. Een belangrijk onderdeel van de WAMZ is dat de verantwoordelijkheid voor het cultureel erfgoed bij de gemeenten komt te liggen. In de WAMZ wordt geregeld dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Volgens de wet kan in het belang van de archeologische monumentenzorg bij een bestemmingsplan worden bepaald dat de aanvrager van een aanleg- en bouwvergunning een rapport dient over te leggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.


Vooruitlopend op de WAMZ hebben de Walcherse gemeenten een eigen archeologiebeleid geformuleerd en vastgesteld in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren 2006, die in 2008 is geëvalueerd in de Nota Archeologische monumentenzorg Walcheren evaluatie 2008. Deze laatste nota schrijft nu het vigerende archeologiebeleid binnen de gemeente Middelburg voor, waardoor het provinciale archeologiebeleid op de tweede plaats komt. Om ervoor te zorgen dat het Nederlandse archeologisch erfgoed wordt beschermd en er bij ruimtelijke afwegingen rekening wordt gehouden met archeologische waarden, is vanuit het Rijk een Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS) opgemaakt, waarin alle bekende archeologische waarden zijn opgenomen. Terreinen van archeologisch belang of waarde zijn vastgelegd op de Archeologische Monumenten Kaart (AMK). Om een indicatie te krijgen voor een archeologische verwachting is een archeologisch verwachtingsmodel opgesteld in de vorm van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Beide kaarten, naast enkele historische kaarten, liggen aan de basis van de Walcherse archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart. De vrijstellingsregeling behorende bij het Walchers archeologiebeleid gaat uit van deze laatste kaart.

5.9.1 Onderzoek

In het kader van het bestemmingsplan Mortiere heeft de Walcherse Archeologische Dienst een beperkte bureaustudie uitgevoerd naar de te verwachten archeologische waarden in het gebied en al eerder uitgevoerde onderzoeken.

Het grootste deel van het plangebied Mortiere ten oosten van de Schroeweg is onderwerp geweest van uitvoerig archeologisch onderzoek. Binnen het plangebied fase 8 bevond zich een deel van één vindplaats die is onderzocht en uitgeselecteerd. Er is dan ook geen archeologisch vervolgonderzoek nodig. Op de terreinen ligt dan ook geen archeologisch beperking meer. In het uitwerkingsplan Mortiere fase 8 hoeft dus geen dubbelbestemming archeologie opgenomen te worden.

5.10 Eindconclusie

Op basis van de onderzochte informatie worden geen belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Uit de voorgaande beschreven milieuaspecten (5.1 Toetsing aan mer-wetgeving, 5.2 Geluidwegverkeer, 5.3 Luchtkwaliteit, 5.4 Bedrijven en milieuhinder, 5.5 Externe veiligheid, 5.6 Bodem) kan worden geconcludeerd dat er geen verslechtering optreedt op het woon- en leefklimaat van de (omliggende) woningen en dat er ten aanzien van de omgevingsaspecten (5.7 Water, 5.8 Ecologie,4.3.2 Parkeren, 5.9 Archeologie en cultuurhistorie) er geen belemmeringen optreden.

Hoofdstuk 6 Juridische Planopzet

6.1 Inleiding

Het Uitwerkingsplan Mortiere fase 8 maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van bestemmingsplan 'Mortiere'. De regels van het bestemmingsplan 'Mortiere' zijn dan ook van toepassing op dit uitwerkingsplan, naast de regels die zijn opgenomen in het voorliggend uitwerkingsplan.

6.1.1 Uitgangspunten

De beleidsuitgangspunten uit de voorafgaande hoofdstukken vormen de onderlegger voor bestemmingen en begrenzingen op de verbeelding en voor de planregels. Deze uitgangspunten voor de bestemmingsregeling (verbeelding en regels) kunnen als volgt worden samengevat.

  1. a. Het uitgangspunt is op de eerste plaats het inrichtingsplan voor de 8e fase. Hiervoor zijn de kaders in dit uitwerkingsplan opgenomen.
  2. b. In het uitwerkingsplan is gestreefd naar het toepassen van soepele / ruime bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen de grenzen van de uit te werken bestemming uit het moederplan "Mortiere";
  3. c. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied noodzaakt tot een zorgvuldige afstemming van bouwmogelijkheden. Bij het leggen van bestemmingen, het bepalen van bouwgrenzen en opstellen van flexibiliteitbepalingen heeft steeds een zorgvuldige afweging plaatsgevonden van de aanwezige belangen en is rekening gehouden met hedendaagse eisen en gebruikerswensen. Binnen de marges van het beleid is gezocht naar versoepeling in de bestemmingsregeling als bedoeld onder a en b;
  4. d. De bestemmingsregeling dient in ieder geval de ontwikkelingen van het nu liggende inrichtingsplan mogelijk te maken;
  5. e. De regeling is zo uniform mogelijk ten einde een zo groot mogelijke rechtsgelijkheid te kunnen bieden. Dit neemt niet weg dat, gelet op de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied en hedendaagse eisen, specifieke (beperkende) bepalingen gewenst zullen zijn.
  6. f. Zoals vermeld onder a en d is voor de bestemmingsregeling in beginsel uitgegaan van de feitelijk geplande situatie. Als randvoorwaarde voor de nieuwe bestemmingsregeling is echter even zeer gehanteerd dat er flexibiliteit binnen het plan dient te zijn om eventueel in te kunnen springen op een veranderende marktvraag.

6.1.2 Planvorm

De Wro biedt de keuze uit drie planvormen:

  1. a. het gedetailleerde bestemmingsplan;
  2. b. het zogenaamde globale eindplan;
  3. c. het globale uitwerkingsplan met een uitwerkingsplicht.


Het verschil tussen de plannen is dat de plannen onder a. en b. meteen een basis bieden voor het verlenen van omgevingsvergunning (activiteit bouwen) en dat de plannen onder c. eerst moeten worden uitgewerkt voordat omgevingsvergunning verleend kan worden. Het is denkbaar dat in één bestemmingsplan verschillende planvormen worden toegepast, afhankelijk van het te voeren beleid en strategie (regiefunctie gemeente).
De keuze van de planvorm wordt in belangrijke mate bepaald door het gewenste ruimtelijke beleid en de regiefunctie van de gemeente. Het spanningsveld tussen flexibiliteit en rechtszekerheid speelt hierin een belangrijke rol. Gedetailleerde bestemmingsplannen bieden in beginsel meer rechtszekerheid, terwijl globale eindplannen meer ontwikkelingsmogelijkheden bieden binnen één bestemming. Overigens is een mengvorm van bovenstaande plannen mogelijk.

Het voorliggende bestemmingsplan is een globaal uitwerkingsplan van het bestemmingsplan Mortiere. Dit betekent dat op basis van dit uitwerkingsplan omgevingsvergunning kan worden verleend, maar dat tevens enige flexibiliteit is aangehouden ten opzichte van het stedenbouwkundige inrichtingsplan.

6.1.3 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP)

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Deze wet vormt het wettelijk kader voor het bestemmingsplan.


Vanaf 1 januari 2010 moeten alle nieuwe ruimtelijke plannen digitaal, uitwisselbaar en vergelijkbaar worden gemaakt. Het gaat om bestemmingsplannen, provinciale verordeningen, Algemene maatregelen van Bestuur (AMvB's) en structuurvisies. Uitgangspunt hierbij is dat gemeenten, provincies en departementen verantwoordelijk zijn voor het maken en beheren van hun eigen ruimtelijke plannen en verordeningen. Tevens worden deze plannen en verordeningen digitaal beschikbaar gesteld voor burgers, bedrijven en medeoverheden.


Een vergelijkbaar ruimtelijk plan is opgebouwd volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen, editie 2012 (SVBP2012), die is verankerd in het Bro. Deze standaard is opgesteld door de werkgroep "Standaard Vergelijkbaarheid" in het kader van Digitale Uitwisseling in Ruimtelijke Processen (DURP). De standaard bouwt voort op de Digitale Leest. De SVBP2012 is toegepast in de planregels en plankaart.


Daarnaast is in de nieuwe Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel.


Het voorliggende bestemmingsplan is, overeenkomstig het 'moederplan' Mortiere opgebouwd en vormgegeven conform de bindende afspraken van de SVBP2012.

6.1.4 Opzet bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) in dit bestemmingsplan is het volgende van belang.

6.2 Gehanteerde Bestemmingen

Groen

Het structureel groen heeft deze bestemming gekregen. Dit om de uitstraling van de betreffende locatie zo veel mogelijk te handhaven conform het stedenbouwkundig plan voor deze locatie en behoud van de wadi ter plaatse van de aanduiding 'wadi'.


Tuin

Voortuinen en zijtuinen van hoekwoningen hebben de bestemming Tuin toegekend gekregen. Hierbinnen mag slechts zeer beperkt gebouwd worden. ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - accent" is een bouwaccent toegestaan. Binnen deze bestemming zijn ook parkeervoorzieningen opgenomen.


Verkeer

De wegen, trottoirs en parkeerplaatsen hebben deze bestemming toegekend gekregen. Hiermee wordt de ontsluiting van deze fase gewaarborgd.


Wonen

Deze bestemming omvat het grootste deel van het uitwerkingsplan. In de verbeelding zijn bouwstroken aangegeven, in plaats van de specifieke woningen. Afhankelijk van de marktomstandigheden kan daardoor bij de uitvoering van het plan nog geschoven worden met woningen of voor een ander woningtype worden gekozen. Per bouwstrook zijn conform de bouwaanduidingen woningen toegestaan. De bouwhoogte en goothoogte zijn op de verbeelding gemaximeerd. Binnen deze bestemming zijn ook de achterpaden, parkeervoorzieningen opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van dit uitwerkingsplan kan worden weergegeven aan de hand van de wijze waarop het instrumentarium van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt ingezet: zie onder 7.1.1;

7.1.1 Exploitatieplanplicht en verplichting tot kostenverhaal

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat
kan op publiekrechtelijke grondslag: via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer / ontwikkelaar, zoals bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van “bouwplannen” in de zin van de Grondexploitatiewet die wordt gegeven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.

Nieuwe ontwikkelingen

De gemeente heeft samen met het consortium volledig grondeigendom in het plangebied. Met het consortium is een anterieure overeenkomst gesloten over het kostenverhaal voor de gemeente. De financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is dan ook gewaarborgd.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van dit plan wordt de wettelijk voorgeschreven procedure doorlopen.

Het ontwerpplan wordt voorgelegd aan het college. Het college beslist of het plan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd zodat door belanghebbenden zienswijzen kunnen worden ingediend. Eventuele zienswijzen zullen worden betrokken in het planproces.

In deze paragraaf wordt tevens verslag gedaan van de uitkomsten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro.

Na de zienswijzenprocedure wordt het plan ter vaststelling aangeboden aan het college. Het college kan het plan gewijzigd of ongewijzigd vaststellen.

Voor belanghebbenden staat tegen het besluit tot vaststelling beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State die een zienswijze hebben ingediend. Ook belanghebbenden aan wie redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij niet tijdig zienswijzen over het ontwerp bij het college naar voren hebben gebracht kunnen beroep aantekenen.

Direct na de beroepstermijn treedt, indien tijdens de beroepstermijn geen verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, het plan in werking.

7.2.1 Uitkomsten vooroverleg en inspraak

In het kader van vooroverleg is het concept ontwerpuitwerkingsplan toegezonden aan de provincie Zeeland en het Waterschap Scheldestromen. Beide hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het uitwerkingsplan.

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 Akoestisch onderzoek