Buitengebied, Laan van Othene e.o.
Bestemmingsplan - gemeente Terneuzen
Vastgesteld op 03-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Buitengebied, Laan van Othene e.o. met identificatienummerNL.IMRO.0715.BPBG38-VG01 van de gemeente Terneuzen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 agrarisch bedrijf
een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:
- a. grondgebonden agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de tot het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik gemaakt wordt van open grond, nader te onderscheiden in:
- 1. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
- 2. bollenteelt: de teelt van bloembollen al dan niet in samenhang met de teelt van bolbloemen;
- 3. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
- 4. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij in de bedrijfsvoering weidegang essentieel is;
- 5. paardenhouderij: het fokken van paarden, het houden, stallen of africhten van paarden ten behoeve van de vlees- en/of melkproductie, handel en/of de gebruiksgerichte paardenhouderij;
- 6. sierteelt: de teelt van siergewassen op open grond al dan niet gecombineerd met de handel in boomkwekerijgewassen en vaste planten;
- b. niet - grondgebonden agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van de tot het bedrijf behorende agrarische grond als productiemiddel, nader te onderscheiden in:
- 1. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
- 2. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen, paddenstoelen daaronder begrepen, in gebouwen;
- 3. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang;
- c. overige teelten van gewassen of dieren, al dan niet in gebouwen.
1.4 agrarische deskundige
de agrarische adviescommissie van de Vereniging van Zeeuwse Gemeenten dan wel een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige, of commissie van deskundigen, op het gebied van land- en tuinbouw.
1.5 archeologisch deskundige
de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie of een door het bevoegd gezag aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.
1.6 archeologisch onderzoek
Onderzoek dat uitgevoerd wordt conform de BRL 4000 en dat verricht wordt door een onderzoeksbureau of instelling die beschikt over een geldig certificaat voor de gevraagde KNAprotocollen.
1.7 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.8 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.10 boog- en gaaskassen
al dan niet verplaatsbare gebouwen, overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, ten behoeve van de teelt van gewassen.
1.11 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.12 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.13 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.14 extensieve dagrecreatie
niet - gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zeilen, surfen, zwemmen en natuurobservatie.
1.15 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.17 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.18 nevenactiviteit
niet - agrarische activiteiten die in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op een agrarisch bouwvlak.
1.19 opgraving
De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een geldig certificaat voor de gevraagde KNA-protocollen.
1.20 peil
- a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg of de kruin van een dijk grenzen: de hoogte van die weg respectievelijk kruin van de dijk;
- b. bij ligging in het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
- c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.21 teeltondersteunende voorzieningen
bouwwerken, ten behoeve van de bescherming van teeltgewassen en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van de verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten, nader te onderscheiden in:
- a. boog- en gaaskassen: al dan niet verplaatsbare gebouwen overtrokken met en omsloten door lichtdoorlatend materiaal anders dan glas;
- b. afdekfolie: folie die op de bodem wordt aangebracht;
- c. containervelden: al dan niet verharde of met worteldoek afgedekte percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten;
- d. overkappingconstructies: bouwwerken zonder wanden, geen gebouwen zijnde, overtrokken met lichtdoorlatend materiaal anders dan glas, zoals hagelnetten;
- e. stellingen: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarop of waarlangs planten worden geteeld/geleid;
waarbij geldt dat sprake kan zijn van:
- f. lage tijdelijke voorzieningen: voorzieningen die niet langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst zoals afdekfolies, acryldoek en tunnels met een bouwhoogte van niet meer dan 1.50 m;
- g. permanente voorzieningen: voorzieningen die langer dan 6 maanden gedurende een jaar worden geplaatst zoals containervelden, boog- en gaaskassen, stellingen en regenkappen.
1.22 voorzieningen voor opslag op agrarisch bedrijf
voorzieningen voor de opslag van onder andere voer, geoogste producten, (kunst)mest, water, warmte, CO2 of daarmee vergelijkbare stoffen, nader te onderscheiden in:
- a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals mestsilo's, voerdersilo's, sleufsilo's, mestzakken, watertanks en CO2 - opslagtanks;
- b. voorzieningen, niet zijnde bouwwerken, zoals mestzakken, drijvende afdekkingen of foliebassins maar geen verhardingen.
1.23 weidegang
gedurende een substantieel gedeelte van het jaar, nagenoeg dagelijks buiten laten lopen van dieren, op een substantiële oppervlakte landbouwgrond, waarbij een deel van de voerbehoefte door de dieren buiten verzameld wordt en waarbij meer dan 50% van de betreffende landbouwgrond is begroeid.
1.24 vrijstellingsdiepte
de in Bijlage 2 Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017 aangegeven vrijstellingsdiepte.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien een bouwwerk met betrekking tot deze constructiedelen over verschillende hoogten beschikt, wordt als volgt gemeten:
- a. indien zich aan de voorgevelzijde een goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de hoogte aan de voorgevelzijde;
- b. indien zich – in geval van een lessenaarsdak – aan de voorgevelzijde van het gebouw geen goot/druiplijn, boeibord of een ander, daarmee gelijk te stellen constructiedeel bevindt, wordt uitgegaan van de laagste hoogte.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
en tevens voor:
- b. niet - grondgebonden agrarische activiteiten als neventak;
- c. aan de bestemming ondergeschikte extensieve dagrecreatie met bijbehorende kleinschaligedagrecreatieve voorzieningen;
- d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groenelementen, (natuurvriendelijke) oevers, water, laad- en losvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming en indien noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. uitsluitend zijn toegestaan:
- 1. lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen;
- 2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van overkappingen, paardenbakken, stapmolens, schokgolf generatoren en voorzieningen voor opslag;
met dien verstande dat:
- b. in afwijking van het bepaalde onder a sub 2 is ten hoogste 50 m² aan bedrijfsgebouwen en/of overkappingen toegestaan met dien verstande dat de bouw noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de afstand tot de meest nabij gelegen woning van derden ten minste 100 m bedraagt; alvorens de omgevingsvergunning te verlenen vraagt het bevoegd gezag schriftelijk advies van de agrarische deskundige met betrekking tot de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering;
- c. in afwijking van het bepaalde onder a sub 2 wateropslag is toegestaan ten behoeve van fruitteeltbedrijven waarbij de bouwhoogte en de inhoud per wateropslag ten hoogste 3 m respectievelijk 200 m3 mag bedragen;
- d. de goot- en bouwhoogte van de bebouwing als bedoeld onder b bedraagt ten hoogste 4 m respectievelijk 8 m;
- e. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
- f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:
- a. het gebruik van gebouwen, opslagvoorzieningen en installaties, anders dan ten behoeve van het eigen agrarische bedrijf is niet toegestaan;
- b. voorzieningen voor opslag, niet zijnde bouwwerken, zijn niet toegestaan;
- c. de opslag van goederen, anders dan agrarische producten afkomstig van het eigen agrarisch bedrijf is niet toegestaan;
- d. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 3 m is niet toegestaan;
- e. de opslag van kuilvoer is niet toegestaan;
- f. de opslag van dierlijke mest ten behoeve van handelsdoeleinden, is niet toegestaan;
- g. containervelden en bassins voor aquacultuur zijn niet toegestaan;
- h. het gebruik van lage tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen voor een aaneengesloten periode langer dan 6 maanden is niet toegestaan;
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen,
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd;
- b. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 15 m2 bedragen en de bouwhoogte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 3 m bedragen;
- c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.
4.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met doorgaande rijstroken, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
alsmede voor:
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, ondergrondse faunapassages en de daarbij behorende voorzieningen, bruggen en viaducten, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken, verkeersgeleiding en signalering, informatievoorziening, reclame - uitingen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag uitsluitend ten dienste van de bestemming worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde onder b;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. de oppervlakte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 15 m2 bedragen en de bouwhoogte van een nutsvoorziening mag ten hoogste 3 m bedragen;
- d. de bouwhoogte van kunstwerken bedraagt ten hoogste 20 m;
- e. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding bedraagt ten hoogste 10 m;
- f. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 15 m.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Leiding - Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een waterleiding met een diameter van ten minste 400 mm.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 6.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 6.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Leiding - Riool aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een afvalwaterleidingen:
- a. met een diameter van tenminste 400 mm;
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waarde - Archeologie 2
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
8.2 Bouwregels
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', als bedoeld in artikel 8.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen, buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van het bestemmingsplan worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
10.2 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:
- a. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
- b. de op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
- c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken zoals opgenomen in 15.1 niet van toepassing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
De algemene gebruiksregels luiden als volgt:
- a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels.
- b. het bevoegd gezag wijkt af van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatige gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van (een deel van) gebouwen en verblijfsmiddelen als seksinrichting.
Artikel 12 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
- c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 13 Algemene Wijzigingsregels
13.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 14 Overige Regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 15 Overgangsrecht
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwen luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 overgangsrecht gebruik
- a. Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- b. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- c. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- d. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- e. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 16 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Laan van Othene e.o.'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel Van Het Bestemmingsplan
De gemeente Terneuzen is voornemens drie projecten in het gebied ten zuiden van de wijk Othene te realiseren. Het gaat om twee infrastructurele projecten voor het verbeteren van de ontsluiting van de wijk Othene in het oosten van Terneuzen op de zuidelijker gelegen N290. Naast deze ontwikkelingen beoogt de gemeente de aanleg van een pad rond de Otheense Kreek, om zo het "Rondje Kreek" af te maken als recreatieroute voor de bewoners.
Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan is noodzakelijk, omdat het huidige bestemmingsplan (Buitengebied, vastgesteld op 25 juni 2016) deze ontwikkelingen niet direct toe laten. Voorliggend bestemmingsplan Buitengebied, Laan van Othene e.o. maakt de beoogde ontwikkelingen planologisch mogelijk.
Figuur 1.1. Globale ligging plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
1.2 Leeswijzer
De opbouw van de toelichting op dit bestemmingsplan is als volgt.
- In hoofdstuk 2 worden de huidige en beoogde situatie beschreven.
- Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader en daarmee op de planologische inpasbaarheid van de ontwikkeling.
- Hoofdstuk 4 omvat de toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de ruimtelijke en milieuaspecten.
- In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de bestemmingsregeling (verbeelding en regels).
- In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het project.
Hoofdstuk 2 Huidige En Toekomstige Situatie
2.1 Beschrijving Huidige Situatie
2.1.1 Beschrijving locatie
De projectlocatie ligt ten zuiden van de nog in ontwikkeling zijnde woonwijk Othene. In het zuiden van het plangebied ligt de N290, de doorgaande route tussen Zaamslag en de N61 richting Middelburg en Oostburg. Ten westen van het plangebied ligt de Otheense Kreek.
Een deel van het plangebied in de huidige vorm bestaat uit akkerland en wegen. De Otheense kreek heeft groene oevers met hier en daar groepjes bomen.
Figuur 2.1. Plangebied (bron: Luchtfoto Kadaster Nederland)
2.1.2 Geldend bestemmingsplan
In het geldend bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 25 juni 2013, is al rekening gehouden met de aan te leggen verlenging van de Laan van Othene. De wegen hebben de bestemming Verkeer, de overige gronden hebben de bestemming Agrarisch. Daarnaast is er voor het gehele plangebied de dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 opgenomen om de archeologische waarden in het gebied te beschermen. In het westen van het plangebied geldt de dubbelbestemming Leiding - Riool en ten noorden van de N290 de dubbelbestemming Leiding - Water - Waterleiding. Deze laatste twee dubbelbestemmingen beschermen de functionaliteit van bestaande de leidingen en beperken de bouw en graafmogelijkheden op deze locaties.
Figuur 2.2. Uitsnede bestemmingsplan Buitengebied (bron: ruimtelijke plannen.nl)
2.2 Toekomstige Situatie
Verlenging Laan van Othene en aanleg rotonde
De gemeenteraad van de gemeente Terneuzen heeft in 2014 besloten om de wijk Othene te voorzien van een tweede ontsluiting. De wijk, gelegen aan de oostzijde van Terneuzen, is de laatste jaren flink gegroeid. En blijft komende jaren verder groeien.
Al in de huidige situatie geldt de Laan van Othene als hoofdontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer uit de wijk Othene. Aan de noordzijde takt de Laan aan op de Vrijheidslaan en de Churchilllaan. De zuidzijde dient te worden aangesloten op de provinciale weg N290. Het doortrekken van de Laan van Othene is noodzakelijk om een goede en veilige invulling te geven aan de ontsluiting van de wijk.
De nieuw aan te leggen weg (de verlenging van de Laan van Othene), sluit aan de noordzijde aan op de kruising Laan van Othene – Schepenlaan. Aan de zuidzijde wordt aangesloten op de provinciale weg N290. Om deze twee wegen op een verkeersveilige en robuuste manier te verbinden, wordt dit gerealiseerd door middel van een rotonde. De aansluiting van de Drieweg komt hiermee te vervallen. Deze weg wordt door middel van een parallelweg aangesloten op de Laan van Othene.
Aanleg Rondje Kreek
De derde ontwikkeling is de aanleg van een deel van het Rondje Kreek. Het “Rondje Kreek” is de naam voor een recreatieve wandel- en fietsroute, bedoeld om een “rondje” rond de Otheense Kreek te maken.
De Otheense Kreek is een landschappelijk element aan de oostzijde van de kern Terneuzen. Met een lengte van ruim twee kilometer en een breedte van soms meer dan 200 meter vormt de kreek een ruimtelijke buffer tussen Terneuzen en de nieuwe wijk Othene.
Door Bosch Slabbers Tuin- en Landschapsarchitecten is in 2007 een inrichtingsplan voor de oevers van de kreek vervaardigd; het “Rondje Kreek”. In dit plan wordt zowel aan de oost- als de westzijde van de kreek een openbaar park voorgestaan met een gesloten wandel- en fietsroute. Op deze route takken op verschillende plaatsen fiets- en voetpaden vanuit de omliggende wijken aan. De oevers van de kreek zullen zeer divers worden aangelegd en ingericht met een verwijzing naar de periode dat de kreek nog in verbinding stond met de zee.
Het pad van de route dient goed begaanbaar te zijn en geschikt zijn voor zowel voetgangers, fietsers als skaters. Brommers en ander gemotoriseerd verkeer worden zoveel mogelijk geweerd. Op of in samenhang met het pad zal een trimparcours worden gerealiseerd en langs het rondje zullen verschillende verblijfsplekken worden ingericht.
Inmiddels is het inrichtingsplan voor het “Rondje Kreek” voor een groot deel gerealiseerd. Het nog te realiseren gedeelte van het “Rondje Kreek” aan de oostzijde van de Otheense Kreek wordt in dit bestemmingsplan geregeld. Dit gedeelte betreft de oostelijke oever vanaf de Waterhyacint, in zuidelijke richting, tot aan de Provinciale weg N290.
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) wordt het belang van een goede bereikbaarheid voor de economie besproken. De bereikbaarheid (de moeite uitgedrukt in tijd en kosten per kilometer die het gebruikers van deur tot deur kost om hun bestemming te bereiken) is momenteel onvoldoende. Resultaat daarvan zijn niet alleen nadelige economische effecten maar ook negatieve ervaringen. Gestreefd moet worden naar een robuust en samenhangend mobiliteitssysteem dat meer keuzemogelijkheden biedt en voldoende capaciteit heeft om de groei van de mobiliteit op te vangen.
De groei van de mobiliteitsbehoefte, welvaart, werkgelegenheid en het aantal eenpersoonshuishoudens zorgt ervoor dat de mobiliteit richting 2040 blijft groeien. Dit betekent dat ook in de regio’s waar de bevolkingsomvang terugloopt de mobiliteit nog groeit.
De SVIR is geen specifiek ruimtelijk beleid voor de omgeving van het plangebied geformuleerd.
Toetsing en conclusie
De aanleg van de paralelweg en rotonde langs en de N290 dragen bij aan de bereikbaarheid en zijn dus in overeenstemming met rijksbeleid zoals in de SVIR vastgesteld.
3.2 Provinciaal Beleid
Mobiliteitsvisie Zeeland 2028, Samen op weg naar kwaliteit.
Het verkeerbeleid van de provincie Zeeland is vastgelegd in Mobiliteitsvisie Zeeland 2028, Samen op weg naar kwaliteit. Het Mobiliteitsplan Zeeland bestaat uit een visie op de toekomst van verkeer en vervoer in Zeeland tot 2028 en een programma met activiteiten voor de periode 2017-2019. De Provincie heeft daarbij de speerpunten:
- snelle en veilige hoofdverbindingen over de weg en per openbaar vervoer;
- goede bereikbaarheid voor bedrijven, forenzen en de Zeeuwse havens;
- een netwerk voor toeristen en recreanten dat bijdraagt aan de beleving van Zeeland;
- een goede bereikbaarheid van bovenlokale voorzieningen zoals zorg en onderwijs en een vernieuwde aanpak van verkeersonveiligheid.
Sterke Netwerken
De belangrijkste verbindingen binnen de verschillende Zeeuwse netwerken en het kernnet openbaar vervoer zorgen voor Sterke Netwerken. Deze zijn gericht op een bereikbaar, veilig en leefbaar Zeeland.
Een belangrijke ambitie voor Zeeland is het garanderen van een snel en betrouwbaar hoofdnetwerk over de weg én per openbaar vervoer.
In de lijst prioritaire activiteiten sterke netwerken wordt de N290 Terneuzen-Terhole, die deels deel uitmaakt van onderhavig plan, genoemd als weg om in de periode 2016-2019 te worden voorbereid.
Figuur 3.1 Hoofdwegennet in en rond Zeeland (bron: Mobiliteitsvisie Zeeland 2028)
Beleven: toerisme en recreatie
De ambitie is om de toeristische mobiliteit voor inwoners en gasten bij te laten dragen aan het beleven van Zeeland. Hierbij gaat het om de recreatieve, landschappelijke en natuurlijke waardes in Zeeland. Maar ook om gezondheid, plezier en ervaringen opdoen.
Toetsing en conclusie
De verbeteringen aan en langs de N290 zijn onderdeel van de lijst prioritaire activiteiten zoals opgenomen in de Mobiliteitsvisie 2028. De complementering van het 'Rondje Kreek' draagt bij aan de beleving van de landschappelijke en natuurlijke waardes in Zeeland. Het provinciaal beleid staat de ontwikkelingen niet in de weg.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Terneuzen
In de structuurvisie Terneuzen wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025. De visie op gemeentegebied wordt hierin opgedeeld in 8 verschillende strategieën die weergegeven zijn op een kaart. Deze kaart laat zien dat op het grondgebied van de gemeente een achttal strategieën gedifferentieerd ingezet wordt:
- 1. Versterken: tevreden over huidige multifunctionaliteit; zorgen over (toekomstige) kwaliteit; faciliteren van ontwikkelingen die multifunctionaliteit versterken.
- 2. Verbreden: ontevreden over huidige mono functionaliteit; faciliteren dat nieuwe functies worden toegevoegd gecombineerd met kwaliteitsverbetering;
- 3. Verbinden: ontevreden over robuustheid structuur; onduidelijkheid over exacte situering verbinding; onduidelijkheid over procedure;
- 4. Transformeren: ontevreden over huidige kwaliteit; ideeën over nieuwe hoofdfunctie; onduidelijkheid over procedure;
- 5. Ontwikkelen: ontevreden over huidige functie; nieuwe functie inbrengen; duidelijkheid over kwaliteit en procedure;
- 6. Herstructureren: tevreden over huidige hoofdfunctie, ontevreden over kwaliteit; actieve/fysieke benadering om kwaliteit van hoofdfunctie te verbeteren;
- 7. Behouden: tevreden over huidige functie en kwaliteit; kleinschalige aanpassingen zijn mogelijk; geen actieve benadering;
- 8. Beschermen: tevreden over huidige hoofdfunctie; kwetsbare hoofdfunctie beschermen; faciliteren dat ontwikkelingen in de omgeving de hoofdfunctie niet bedreigen;
Figuur 3.2 Visiekaart Terneuzen (Bron: Structuurvisie Terneuzen)
Het plangebied valt onder verschillende strategieën. De N290 zal worden afgewaardeerd van een 'gebiedsverbindende functie' naar een 'gebiedsontsluitende functie' en valt onder de strategie behouden en de verlenging van de Laan van Othene valt onder de strategie transformeren. De verbinding van Othene met de N290 is vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan. In de overeenkomst met de projectontwikkelaar van Othene Zuid is hierover bepaald dat “de daadwerkelijke realisatie van deze verbinding zal plaatsvinden op het moment dat dit noodzakelijk is voor de verkeersafwikkeling”.
De N290 valt onder de hoofdinfrastructuur in de strategie behouden. Binnen de looptijd van de structuurvisie zijn geen of zeer beperkte veranderingen zijn te verwachten. Het huidige ruimtelijke beeld en het functioneren van dit gebied is goed
Otheense Kreek
Het besloten polderlandschap tussen Axel, Zaamslag en Terneuzen wordt gekenmerkt door een kleinschalige verkaveling en vormt thans al een belangrijk uitloop gebied. Hier wordt een vergroting van de toegankelijkheid voor de recreant voorgestaan, gekoppeld aan meer ruimte voor agrarische bedrijven om Nieuwe Economische Dragers toe te voegen. De Otheense Kreek valt onder de strategieën Beschermen en Ontwikkelen.
Het gebied tussen Axel, Zaamslag en Terneuzen biedt ruimte voor verbreding van activiteiten, bijvoorbeeld op het gebied van toerisme, educatie, natuurbeleving en zorg. Tegelijkertijd biedt de aanwezigheid van het krekenstelsel van de Otheense Kreek kansen om de route gebonden recreatie te vergroten. De aandacht gaat daarbij vooral uit naar vormen van ongemotoriseerd bewegen, zowel op het land als op het water. Uiteraard dient daarbij rekening gehouden te worden met de bestaande en te ontwikkelen natuurwaarden en met de cultuurhistorische waarde van de kreken.
Figuur 3.3 Referentiebeeld Otheense Kreek. (Bron: Structuurvisie Terneuzen)
Toetsing en conclusie:
De aanleg van het Rondje Kreek en de ontwikkeling van de verbinding Othene - N290 en de diverse kleine aanpassingen aan de N290 zijn in lijn met en verdere uitwerkingen van het gemeentelijk beleid. Bij de ontwikkeling zal rekening gehouden worden met de aanwezig natuurwaarden. Hier is in paragraaf 4.8 verder aan getoetst. Het gemeentelijk beleid staat de ontwikkelingen niet in de weg.
Hoofdstuk 4 Sectorale Toetsen
4.1 Verkeer
Toetsingskader
Er is geen specifieke wetgeving met betrekking tot het aspect verkeer. Wel wordt in het kader van een goede ruimtelijke ordening de aanvaarbaarheid van het effect van nieuwe ontwikkelingen op de verkeersafwikkeling, bereikbaarheid, leefbaarheid en verkeersveiligheid in beeld gebracht. In de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte, diverse regionale en provinciale verkeersplannen en jurisprudentie is de toepassing van een mobiliteitsscan (ook wel 'Mobiliteitstoets' genoemd) als beleid opgenomen. In het kader van de Mobiliteitsscan wordt onderbouwd dat:
- Op een zorgvuldige wijze naar de mobiliteitsaspecten is gekeken;
- Er tijdig en voldoende maatregelen worden genomen om een goede ontsluiting en bereikbaarheid, verkeersveiligheid en leefbaarheid te garanderen voor gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer.
Beoordeling toetsing aanleg rotonde N290 en verlengen Laan van Othene
In de huidige situatie geldt de Laan van Othene als hoofdontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer. De huidige Laan van Othene is ingericht als een gebiedsontsluitingsweg. Vanwege de bereikbaarheid en veiligheid dient de wijk Othene voorzien te worden van een tweede ontsluiting.
De verlengde Laan van Othene is buiten de bebouwde kom gelegen en dient primair als ontsluiting van de wijk Othene en niet als toegangsweg van het centrum van Terneuzen. Hierdoor is de afweging gemaakt om de weg als 60 kilometerweg in te richten. De weg wordt voorzien van een twee richtingen fietspad. Er wordt gebruik gemaakt van de aansluiting op de provinciale weg N290 die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. Deze aansluiting wordt verkeersveilig vorm gegeven door middel van een rotonde.
De aansluiting op de Drieweg, zoals deze in het geldende bestemmingsplan is opgenomen, komt door deze nieuwe invulling te vervallen. Door middel van een parallelweg wordt de Drieweg aangesloten op de Laan van Othene.
Conclusie
Het aspect verkeer staat de ontwikkeling niet in de weg, doormiddel van de aanleg van een rotonde wordt de verkeersveiligheid bij de aansluiting van de Verlengde Laan van Othene verhoogd.
4.2 Water
Ten behoeve van een ruimtelijke ontwikkeling dient een watertoets aan het waterschap overlegd te worden. Bij de watertoets gaat het om allerlei waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt.
Bij het Waterschap Scheldestromen wordt hiervoor een watertoetstabel gebruikt. In deze tabel zijn de hiervoor genoemde aspecten verwerkt.
In het projectonderdeel 'Rondje Kreek' wordt geen bebouwing (bouwwerken) opgericht die gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Ook de aan te leggen fiets- en wandelpaden hebben geen significante gevolgen voor de waterhuishouding.
Voor wat betreft de projectonderdelen 'verlengen/doortrekken Laan van Othene' en 'Aanleggen rotonde N290' is zowel door de gemeente Terneuzen (Laan van Othene) als door de Provincie (rotonde N290) vooroverleg gevoerd met Waterschap Scheldestromen. In bijlage 1 is de watertoets ingevuld voor de verlenging van de Laan van Othene, in bijlage 2 is de watertoets ingevuld voor de aanleg van de rotonde.
4.3 Bodem
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Toetsing
Een zogenoemde quickscan is uitgevoerd. Deze geeft globaal inzicht in de verwachte milieu-hygiënische bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart van Zeeuws-Vlaanderen is geraadpleegd. Deze kaart is op basis van het zogenoemde generieke (= landelijke) beleid vastgesteld. De betreffende locatie is milieu-hygiënisch in principe ingedeeld voor de kwaliteit achtergrondwaarde. Een aan de kaart gerelateerde inventarisatie (historische toets) naar potentiële verontreinigingsbronnen en/of bodem belastende gebeurtenissen is uitgevoerd.
De bodemkwaliteit voor de voorgenomen kwaliteit 'achtergrondwaarde' wordt door toetsing aan de bodemkwaliteitskaart als voldoende beschouwd. Voor de ruimtelijke planprocedure is geen bodemonderzoek vereist.
Figuur 4.1 Historische kaarten
Bodemonderzoeken
Bodemonderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de Otheense Kreek. Een groot deel van de waterbodem van de Otheense Kreek is sterk verontreinigd met zware metalen. Op het traject van het plangebied is geen bodemonderzoek uitgevoerd.
Figuur 4.2 Bodemkwaliteitskaart
Conclusie
De aanwezige bodemkwaliteit levert naar verwachting geen belemmering voor de nieuwe functie op. Het aspect bodem staat het bestemmingsplan niet in de weg.
4.4 Cultuurhistorie
4.4.1 Landschap en bouwhistorie
Beleids-/toetsingskader
In het Bro (artikel 3.1.6. lid 2) is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving wordt opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging.
Toetsing/onderzoek
Het plangebied en de directe omgeving daarvan maken geen onderdeel uit van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Ook zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig die door de ontwikkeling geschaad zouden kunnen worden. Ten oosten en noorden van het plangebied zijn rijksmonumenten aanwezig. Het gaat om 2 woonhuizen 1898 en 1900 en een boerderij uit de 18e/19e eeuw. De ontwikkeling van de weg, rotonde en rondje kreek hebben geen invloed op de cultuurhistorische waarden van deze gebouwen.
Figuur 4.3 Uitsnede Cultuurhistorische waardenkaart gemeente Terneuzen, kaart Behoud.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie staat de ontwikkeling niet in de weg.
4.4.2 Archeologie
Inleiding
Op grond van de Wro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn behoud en beheer van het bodemarchief integraal verankerd in de ruimtelijke werkprocessen van de gemeenten. Bij de vaststelling van een ruimtelijk plan moet met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten rekening worden gehouden. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan bij een ruimtelijk plan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen of voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden een rapport dient te overleggen, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders voldoende is vastgesteld.
Toetsingskader
Toetsingskaders voor het aspect archeologie zijn het bestemmingsplan Buitengebied, de gemeentelijke Erfgoedverordening Terneuzen, de Beleidsnota De onderste steen boven'' (2011) en de Vrijstellingenkaart 2017 gemeente Terneuzen.
In het bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen is het archeologiebeleid uit 2015 van de gemeente vertaald in dubbelbestemmingen. Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Hier geldt dat, indien de gronden worden geroerd met een oppervlakte van 500 m² of groter en dieper dan 50 cm, een archeologisch onderzoek plaats moet vinden. Na vaststelling van het bestemmingsplan is in 2017 een nieuwe vrijstellingenkaart vastgesteld. Deze vrijstellingenkaart heeft niet geleid tot nieuwe inzichten voor het plangebied.
De dubbelbestemming zal door middel van dit bestemmingsplan van toepassing zijn. De bouwaanvragen zullen getoetst worden aan genoemde oppervlakten c.q. diepte conform de dubbelbestemming.
Figuur 4.4 Fragment vrijstellingenkaart 2017 gemeente Terneuzen (rood = vrijstellingsdiepte 50 cm)
Overigens geldt een wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet) voor het onverwijld melden van eventuele vondsten in bij graafwerkzaamheden.
4.5 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
Uurgemiddelde concentratie | Max. 18 keer p.j. meer dan 200 µg/m³ | ||
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³ | ||
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
In navolging van artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer kan worden gesteld dat een ruimtelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit doorgang kan vinden indien wordt voldaan aan één van de volgende punten:
- a. Er is geen sprake van normoverschrijding;
- b. Er is per saldo sprake van een verbetering (saldo-benadering);
- c. Het project draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit;
- d. Het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
(NSL).
Onderzoek
De plannen voor de N290 en Laan van Othene zijn niet opgenomen in het NSL. Om inzicht te krijgen in de gevolgen van de plannen op de luchtkwaliteit heeft Goudappel Coffeng b.v. onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd. Onderzocht is wat de effecten van de plannen zijn op de luchtkwaliteit en of wordt voldaan aan de vigerende normen uit de Wet milieubeheer (bijlage 4). De berekeningen in dit onderzoek zijn uitgevoerd met de NSL-Rekentool. De NSL-rekentool rekent volgens standaard rekenmethode 1 en standaard rekenmethode 2 uit de Regeling beoordeling luchtkwaliteit (Rbl. 2007).
Op basis van de veranderingen in het aantal verkeersbewegingen is een aantal maatgevende locaties gekozen, waarop de luchtkwaliteitssituatie is beoordeeld.
Uit het onderzoek is gebleken dat in geen geval sprake is van overschrijdingen van de normen uit de Wet milieubeheer. Hiermee vormt de luchtkwaliteit geen belemmering voor de uitvoering van de plannen. Dit in navolging van artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer, waarin gesteld is dat een plan doorgang kan vinden indien wordt voldaan aan de normen uit de Wet.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6 Milieuhinder
Milieuhinder van een weg zijn vooral wegverkeerslawaai en stof. Deze aspecten zijn in de paragrafen 4.5 en 4.9 getoetst. De nieuwe groenvoorzieningen in het plan zijn geen milieugevoelige functie en vormen daardoor geen belemmering voor omliggende functies.
4.7 Externe Veiligheid
Inleiding
De opslag, het transport en productie van gevaarlijke stoffen brengen risico's met zich mee door dat er bij een ongeval gevaarlijke stoffen kunnen vrijkomen. In het kader van externe veiligheid dienen de hieraan verbonden risico's voor mensen die zich in de nabijheid van het ongeval bevinden beschreven te worden.
Externe veiligheid maakt onderscheid tussen risicobronnen en risico-ontvangers. De risicobronnen zijn in twee groepen te verdelen:
- Transportassen, zoals wegen en spoorwegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
- Inrichtingen waarin productie, gebruik, verstrekking en/of opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Het plaatsgevonden risico is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien deze zich permanent en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt. Het groepsrisico is de kans per jaar dat in 1 keer een groep van een bepaalde grootte dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Tijdens de voorbereiding van ruimtelijke ontwikkelingen dienen de, in de omgeving aanwezige, risicobronnen bij de besluitvorming te worden meegewogen.
Het externe veiligheidsbeleid voor het transport van gevaarlijke stoffen is vastgelegd in de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen.
Huidige situatie
Over de N290 (opgenomen in het basisnetwerk) vindt beperkt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het betreft voornamelijk transporten met een plaatselijke bestemming, zoals het LPG-tankstation nabij de kern Zaamslag.
Alleen het vervoer van gevaarlijke stoffen is in deze situatie relevant. Dit omdat de aan te leggen rotonde op de N290 het vervoer van gevaarlijke stoffen faciliteert en daarom deel uitmaakt van een risicobron voor de externe veiligheid. De rotonde is echter geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, wat betekent dat andere risicobronnen in de omgeving geen beperkingen opwerpen. Op de door te trekken Laan van Othene vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats.
Toetsing
In de toekomstige situatie wijzigt de ligging van de rijbaan van de N290 marginaal. Gezien de relatief kleine schaal van de ingreep, vormt het plaatsgebonden risico geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. De aanleg van de rotonde leidt verder niet tot een verandering in de transportintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hieruit volgt ook het aanleggen van de rotonde geen effect heeft op de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.
De aanleg van de rotonde leidt ook niet tot een verandering van de transportintensiteiten van het vervoer van gevaarlijke stoffen en evenmin in een wijziging van de plaatselijke personendichtheden. Hieruit volgt dat het groepsrisico niet wijzigt en ook geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Het aanleggen van de rotonde en het doortrekken van de Laan van Othene leidt niet tot een verandering van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico en is in lijn met de geldende regelgeving voor externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Ecologie
Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: WN) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de WN zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De WN implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De WN kent diverse soorten natuurgebieden:
- Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
- Natura 2000-gebieden.
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in provincie Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de WN wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de WN.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de "overig" beschermde soorten. Het betreft de soorten aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
Onderzoek
Omde gevolgen van de ontwikkeling op de beschermde natuurwaarden te beoordelen is een Quickscan beschermde natuurwaarden uitgevoerd (bijlage 5) De conclusies uit deze Quickscan worden hierna kort weergegeven.
Soortenbescherming
Voor het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden dient rekening gehouden te worden met beschermde natuurwaarden in het kader van de Wet natuurbescherming Zeeland. Diverse beschermde soorten komen voor in het plangebied, of de directe omgeving. Er dient rekening gehouden te worden met jaarrond beschermde broedvogels, veldspitsmuis, waterspitsmuis, rugstreeppad en vleermuizen.
De functie van het plangebied is onbekend. Hiervoor dient een nader onderzoek uitgevoerd te worden. Aan de hand van de resultaten kan bepaald worden wat het effect is en welke mitigerende en compenserende maatregelen er uitgevoerd moeten worden. Gezien de aard van het gebied wordt verwacht dat de effecten minimaal zullen zijn en mitigerende maatregelen goed uitvoerbaar zijn. Om te waarborgen dat aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd en de benodigde maatregelen is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan.
Beschermde natuurgebieden
Natura2000/Natuurbeschermingswet
Het plangebied is geen Beschermd Natuurmonument of Natura 2000 gebied, zie bijlage 1. De afstand tot een Natura 2000 gebied bedraagt circa 1 kilometer. Dit betreft het gebied Westerschelde & Saeftinghe. De ingreep heeft geen nadelig effect.
Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)
Grenzend aan het plangebied ligt een gebied dat is aangewezen in het kader van het natuurnetwerk Zeeland. Dit betreft het gebied de Otheense kreek. Het beheertype is brakwater. In dit gebied komen diverse natuurwaarden voor. Het is niet precies bekend welke soorten in welk deelbiotoop voorkomen. Met name aanleg van wandelpaden langs de oevers (broedvogels en watervogels), aanleg parallelwegen bij de oversteek kreek en een eventuele bredere brug kunnen een nadelig effect hebben op de natuurwaarden. Dit dient nader onderzocht te worden. Natuurkwaliteiten van het natuurnetwerk mogen niet in het geding komen door de voorgenomen activiteiten.
Er is geen negatief effect te verwachten op een Natura 2000 gebied. In het kader van het NNZ dient bepaald te worden welke soorten er voorkomen en of de effecten nadelig zijn voor de natuurkwaliteiten van dit gebied.
Stikstofdepositie
Om inzicht te krijgen in de gevolgen van de plannen op de stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden heeft Goudappel Coffeng b.v. onderzoek luchtkwaliteit uitgevoerd. Rond Terneuzen is sprake van diverse Natura 2000-gebieden. Met name het gebied ‘Westerschelde & Saeftinghe’ is relevant voor het onderzoek stikstofdepositie. Niet alle Natura 2000-gebieden zijn als stikstofgevoelig aangemerkt. Bijvoorbeeld het gebied ‘Vogelkreek’, ten noorden van de N290 Terneuzen – Terhole kent geen stikstofgevoelige habitattypen, waarmee de stikstofdepositie in dit gebied niet nader beschouwt hoeft te worden. Langs de Belgisch-Nederlandse grens liggen tevens Natura 2000-gebieden, op Belgisch grondgebied. De stikstofgevoeligheid, en daarmee de te beschouwen gebieden, zijn ontleend aan de wettelijk voorgeschreven rekensystematiek Aerius-Calculator.
Uit het onderzoek is gebleken dat in geen geval sprake is van toenames van de stikstofdepositie van meer dan 0,05 mol/ha/jr. Hiermee is geen sprake van relevante depositiebijdragen en vormt de stikstofdepositie geen belemmering voor de uitvoering van de plannen.
Voor Natura 2000-gebied ‘Westerschelde & Saeftinghe’ is sprake van een beperkte afname van de stikstofdepositie. Dit is het gevolg van een afname van het aantal verkeersbewegingen op de Eendrachtweg, direct langs de zuidelijke rand van het Natura 2000-gebied. Het verkeer maakt, als gevolg van de infrastructurele aanpassingen, meer gebruik van de N290. Deze weg ligt verder van het Natura 2000-gebied. Hiermee is geen sprake van relevante toenames van depositiebijdragen en vormt de stikstofdepositie geen belemmering voor de uitvoering van de plannen
Afwegingszonde natuurgebieden
Op grond van artikel 2.16 van de Verordening ruimte van de provincie zeeland dient in de toelichting bij een bestemmingsplan waarin bestemmingen worden aangewezen dan wel regels worden gegeven voor gronden die zijn gelegen binnen 100 meter rond bestaande natuurgebieden een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de wezenlijke kenmerken en waarden van de natuurgebieden en wordt aannemelijk gemaakt dat geen onevenredige aantasting van de bedoelde kenmerken en waarden plaatsvindt.
Natuurgebied Otheense Kreek
De Otheense kreek vormt een robuuste ecologische verbindingszone. Voor deze verbindingszone is het huidige beleid gericht op bescherming en ontwikkeling van de natuurwaarden met extensief recreatief medegebruik, bij voorbeeld als zwemwater. Rondom deze kreek is inmiddels grotendeels uitvoering gegeven aan het project “Rondje Kreek”. Dit rondje betreft de aanleg van een autonome rondgang (groene zone) rond de Otheense Kreek voor voetgangers, trimmers en fietsers. Daarnaast zijn enkele voorzieningen aanwezig voor recreatievissers. Het recreatieve gebruik van deze groene zone is, zoals ook in het natuurgebied (de Otheense Kreek) zelf, beperkt tot extensief recreatief medegebruik. Ook in het nu nog aan te leggen gedeelte van het rondje kreek, waarin met dit bestemmingsplan wordt voorzien, zal sprake zijn van extensief recreatief medegebruik. Dit extensieve recreatieve medegebruik zal aannemelijk genomen niet leiden tot onevenredige aantasting van de bestaande natuurkenmerken en waarden van het natuurgebied Otheense Kreek. Daarentegen is het ook aannemelijk dat de te realiseren groene zone de betreffende natuurkenmerken en waarden meer versterken dan het huidige agrarische gebruik (met machines) van de gronden.
4.9 Wegverkeerslawaai
Toetsingskader
Met het realiseren van de nieuwe verbinding door middel van een rotonde vindt er een fysieke aanpassing plaats aan het wegennet. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dient, in het geval van een gezoneerde weg (50 km/u of hoger), onderzocht te worden wat de akoestische gevolgen zijn van de fysieke aanpassing voor de omgeving. De geluidzone voor reconstructieonderzoek strekt zich uit 200 meter aan weerszijden van de fysieke wijzigingen. Voor geluidgevoelige functies die zijn gelegen binnen deze werkzaamheden is akoestisch onderzoek noodzakelijk.
In het akoestisch onderzoek is bepaald of er sprake is van een reconstructie situatie (en uitstralingseffect) op woningen. Er is sprake van reconstructie bij een toename van de geluidbelasting van 1,5 dB of meer bij een geluidbelasting boven de voorkeursgrenswaarde (48 dB).
De geluidberekeningen zijn uitgevoerd conform de Standaard Rekenmethode II (SRM II) volgens het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG 2012). De onderzoeksresultaten zijn opgenomen in het rapport in bijlage 3.
Onderzoek
Als gevolg van de te realiseren rotonde is op geen enkele woning in de geluidzone van de reconstructies (fysieke aanpassingen) sprake van een significante geluidstoename (> 1,5 dB).
In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen, indien ten gevolge van meer dan één bron een hogere waarde verleend moet worden. In onderhavige situatie is geen sprake van een significante geluidstoename als gevolg van de fysieke aanpassingen op de bestaande wegen. Het berekenen van de gecumuleerde geluidbelasting is volgens de Wgh dan ook niet noodzakelijk. De gecumuleerde geluidbelasting is inzichtelijke gebracht om een totaal beeld van de geluidseffecten in het onderzoeksgebied te weergeven. Als gevolg van de ontwikkelingen is ook geen sprake van een significante geluidstoename door de gecumuleerde geluidbelasting.
Conclusie
Als gevolg van de fysieke aanpassingen, het realiseren van een rotonde met nieuwe aansluitingen, vindt er geen significante geluidstoename plaats op de woningen gelegen in de geluidzone van deze reconstructie. Hierdoor is ook gesteld dat op woningen buiten de geluidzone geen sprake zal zijn van een uitstralingseffect (significante geluidstoename als gevolg van de eventuele verkeerstoename). Het aspect wegverkeerslawaai staat de reconstructies zodoende niet in de weg.
4.10 Kabels En Leidingen
Planologische relevantie
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden geregeld (lees: te worden beschermd). Deze zijn namelijk van groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang. Deze leidingen hebben een relatief grote invloed op het gebruik van gronden in de directe omgeving of dienen te worden beschermd tegen invloeden van buitenaf. In ieder geval zijn buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die vallen onder het Besluit en de Regeling externe veiligheid buisleidingen planologisch relevant. Deze leidingen hebben externe veiligheidscontouren.
Toetsingskader
Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen (Bevb en Revb)
De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Bevb/Revb:
- 1. aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA (16 Bar) of meer;
- 2. aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten, en derivaten);
- 3. brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa (16 Bar) of meer;
- 4. giftige stoffen, (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
- 5. specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).
Het Bevb is niet van toepassing op:
- Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb);
- Gasleidingen (<1600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet);
- Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document);
- Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.
Op grond van het Bevb (artikel 14, eerste lid) geeft een bestemmingsplan de ligging weer van de in het plangebied aanwezige buisleidingen alsmede de daarbij behorende belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van de buisleiding. De belemmeringenstrook bedraagt ten minste vijf meter aan weerszijden van een buisleiding, gemeten vanuit het hart van de buisleiding. Alleen voor buisleidingen voor aardgas met een druk van 1.600 tot en met 4.000 kPa (16 tot en met 40 Bar) geld een belemmeringenstrook van ten minste 4 meter, maar dat is in dit project niet aan de orde.
Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken. Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerszijden van de leiding). In vrijwel alle gevallen wordt hiervoor ook 5 meter aan weerszijden van een buisleiding aangehouden, gemeten vanuit het hart van de buisleiding.
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
Welke leidingen planologisch relevant zijn en worden opgenomen in het bestemmingsplan is aan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeenteraad. De provincie Zeeland heeft in het Omgevingsplan Zeeland beleid opgenomen ten aanzien van hoofdtransportleidingen. Daarmee worden deze leidingen en verbindingen aangemerkt als planologisch relevant. Het betreft buisleidingen waarmee de volgende producten worden vervoerd:
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/ goederen;
- aardgas hoofdtransportnet Gasunie, of andere gasnetten, met diameter vanaf 18 inch (47,5 cm);
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening, met een diameter groter of gelijk aan 18 inch (47,5 cm);
- aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 7 cm en een druk van meer dan 16 bar.
Toetsing en conclusie
Er zijn twee planologisch relevante leidingen in het plangebied aanwezig. Een waterleiding een een rioolleiding. Voor de bescherming van deze leidingen zijn in het geldende bestemmingsplan dubbelbestemmingen opgenomen. Deze zijn in onderhavig bestemmingsplan overgenomen. Het aspect staat de ontwikkeling niet in de weg.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Juridische Regeling
5.1 Wettelijk Kader
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van
belang.
5.2.1 Verbeelding
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en dubbelbestemmingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals A voor 'Agrarisch', V voor 'Verkeer' en G voor 'Groen'. Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, is er een dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2, deze is op de verbeelding herkenbaar aan arceringen.
5.2.2 Regels
De regels zijn opgedeeld in hoofdstukken, volgens de bepalingen uit SBVP2012:
- hoofdstuk 1 (inleidende regels): hierin worden de in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald;
- hoofdstuk 2 (bestemmingsregels): hierin worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven;
- hoofdstuk 3 (algemene regels): dit hoofdstuk bevat regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals algemene afwijkingsregels of wijzigingsbevoegdheden, de anti-dubbeltelbepaling etcetera;
- hoofdstuk 4 (overgangs- en slotregel): dit hoofdstuk geeft het overgangsrecht weer voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing. Tevens is de titel van het plan opgenomen.
De artikelen in hoofdstuk 2 Bestemmingsregels zijn als volgt opgebouwd:
- bestemmingsomschrijving: hier wordt aangegeven welk gebruik binnen de bestemming is toegestaan;
- bouwregels: deze zijn onderverdeeld in de toelaatbaarheid van bouwwerken, bouwhoogte, oppervlakte en inhoud;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden: beschreven wordt of voor het uitvoeren van specifieke werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning benodigd is. Het gaat dan bijvoorbeeld om het afgraven of ophogen van grond, werkzaamheden aan beschermde stoepen.
Niet ieder bestemmingsartikel hoeft al deze elementen te bevatten. Dat is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingsartikelen bevatten in ieder geval een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
5.3 Gehanteerde Bestemmingen
In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen en wat binnen deze bestemmingen is toegestaan met betrekking tot bouwen en gebruik.
Artikel 3: Agrarisch
De gronden met de bestemming Agrarisch zijn bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, nevenactiviteiten, extensieve dagrecreatie en voorzieningen zoals water, groenelementen en nutsvoorzieningen.
Voorzieningen voor de opslag van mest, water, voer of geoogste producten.
De voorzieningen die op agrarische bedrijven worden getroffen voor de opslag van (kunst)mest, voedermiddelen, water of geoogste producten dienen bij voorkeur ook op het bouwvlak te worden gerealiseerd.
Voor zover deze voorzieningen aan te merken zijn als bouwwerken, geen gebouwen zijnde (zoals sleufsilo's, mestsilo's, CO2 - opslagtanks), is in de bouwregels opgenomen dat deze, met uitzondering van sleufsilo's, niet zijn toegestaan.
Voor zover opslagvoorzieningen niet zijn aan te merken als een bouwwerk (zoals een mestzak of foliebassin voor water) geldt het volgende. In de gebruiksregels is bepaald dat de gronden niet voor deze opslagvoorzieningen mogen worden gebruikt, met uitzondering van de realisatie van wateropslag in boomgaarden en mestzakken.
Er is geen aanleiding om nadere regels te stellen aan het aanbrengen van verhardingen (erfverharding, kavelpaden, voederplaten, verharding voor de opslag van geoogste producten). Deze verhardingen zijn toegestaan.
Artikel 4: Groen
De gronden rond de oevers van de Otheense Kreek zijn aangewezen als groenvoorzieningen in het plangebied. Hier mogen paden groen, water, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden aangelegd worden voor de realisatie van het rondje kreek.
Artikel 5: Verkeer
De openbare wegen, voet- en fietspaden in het plangebied zijn bestemd tot Verkeer. Het gaat hier dus om openbaar gebied. Binnen deze bestemming zijn onder andere ook groenvoorzieningen, fietsvoorzieningen en parkeerplaatsen toegestaan. Daar waar dit van toepassing is, mogen ook waterbouwkundige kunstwerken en oevervoorzieningen aangelegd worden.
In de bestemmingsomschrijving is bepaald dat gronden met de bestemming 'verkeer' ook gebruikt mogen worden voor nutsvoorzieningen. Deze voorzieningen mogen een oppervlakte van ten hoogste 15 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 meter hebben.
Artikel 8: Waarde - Archeologie 2
In het bestemmingsplan is op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid een archeologische dubbelbestemming opgenomen (zie ook paragraaf 4.4.2). De bestemming valt samen met alle andere bestemmingen en heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. De regeling is gebaseerd op de standaardregels die de gemeente voor bestemmingsplannen heeft opgesteld.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (bijvoorbeeld 'Verkeer') een activiteit mag worden uitgevoerd die de bodem roert, moet worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning en is voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) ook een omgevingsvergunning nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) is bepaald dat in de toelichting op het bestemmingsplan in ieder geval 'de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan' moeten zijn opgenomen. Dit volgt uit artikel 3.1.6 Bro. Het gaat daarbij over de financiële uitvoerbaarheid, waaronder de vraag of voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het plan te realiseren.
Het aanleggen van de Rotonde op de N290 is een initiatief van de provincie Zeeland. Het verlengen van de Laan van Othene en de afronding van het 'Rondje Kreek'(Otheense Kreek) betreft een initiatief van de gemeente Terneuzen.
Het uitgangspunt voor de aanleg van Rondje Kreek is dat dit gerealiseerd wordt uit de exploitatiebijdragen Othene. De aanleg van de Laan van Othene is geraamd in het exploitatieplan Othene. Ook de bijdrage voor de rotonde wordt hieruit gefinancierd.
De provincie draagt zorg voor de aanleg van de rotonde, inclusief de aan te leggen parallelweg. In de begroting 2018 is dit project opgenomen als investering (dit inclusief vastgoed- en engineeringskosten).
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan betrokken.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 29 maart tot en met 9 mei 2018. Binnen deze termijn zijn er 4 zienswijzen ontvangen. Deze zijn samengevat en beoordeeld in de antwoordnota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen die als bijlage 6 van de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen. Daarnaast is van het Waterschap Scheldestromen een positief wateradvies ontvangen.
Overleg ex artikel 3.1.1. Bro
Tijdens de termijn van ter inzagelegging wordt het ontwerpbestemmingsplan verstuurd voor het overleg ex artikel 3.1.1. Bro. Het bestemmingsplan wordt verstuurd naar:
- provincie Zeeland
- Waterschap Scheldestromen
- Veiligheidsregio Zeeland
Bijlage 1 Quickscan Beschermde Natuurwaarden
Bijlage 1 Quickscan beschermde natuurwaarden
Bijlage 2 Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017
Bijlage 2 Vrijstellingenkaart Terneuzen 2017
Bijlage 1 Watertoets Laan Van Othene
Bijlage 1 Watertoets Laan van Othene
Bijlage 2 Watertoets Rotonde
Bijlage 3 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 4 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 5 Quickscan flora en fauna