Bedrijventerrein Koegorsstraat
Bestemmingsplan - Gemeente Terneuzen
Vastgesteld op 28-06-2011 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Bedrijventerrein Koegorsstraat van de gemeente Terneuzen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPKGP03-VG99 met de bijbehorende regels.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.6 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.7 bebouwing
een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.
1.9 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.10 beperkt kwetsbare object
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
- b. kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- c. hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- d. winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- e. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
- f. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- g. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- h. objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn, en;
- i. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wabo.
1.12 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.14 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.15 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.16 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.17 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.18 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.19 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.20 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.21 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.22 geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.23 groepsrisico
cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
1.24 kwetsbare objecten
- a. woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbaar object zijn aangemerkt;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in elk geval behoren:
- 4. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object of;
- 5. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het
- 6. gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en;
d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.
1.25 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.26 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.
1.27 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.
1.28 peil
- a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
- b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
- c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
1.29 plaatsgebonden risico bij een risicovolle inrichting
risico op een plaats buiten een risicovolle inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicovolle inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
1.30 risicovolle inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.31 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.
1.32 Wgh-inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.
1.33 windturbine
een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie
- a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
- b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.3 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.5 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
2.6 hoogte van het groepsrisico van een risicovolle inrichting
op de wijze zoals voorgeschreven bij of krachtens het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat luidt ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 plaats van het plaatsgebonden risico van een risicovolle inrichting
op de wijze zoals voorgeschreven bij of krachtens het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals dat luidt ten tijde van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
2.9 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.10 vloeroppervlakte
de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2 – 4.2': bedrijven uit categorie 2 tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1': tevens een oefencalamiteitencentrum;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2': tevens een bedrijfsactiviteit met SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit de ten hoogste voor de bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten:
aanduiding SBI-code uit ten hoogste milieucategorie specifieke vorm van bedrijf - 2 90 5 - d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – 3': tevens een brandweerkazerne, de huisvesting van gemeentelijke diensten en een regionale ambulancedienst;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'windturbines': uitsluitend een windturbine;
- f. bij deze bestemming horende voorzieningen zoals wegen, groenvoorzieningen, water en andere op een bedrijventerrein voorkomende functies, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor windturbines, waterinfiltratie en –transportvoorzieningen, ondergrondse bergbezinkbassins, waterzuiveringsinrichtingen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
3.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.2. sub a onder 1 indien het bouwen geen verband houdt met het in lid 3.1 sub b bedoelde oefencalamiteitencentrum.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. de volgende overige functies zijn niet toegestaan:
- 1. geluidsgevoelige objecten;
- 2. kwetsbare objecten;
- 3. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
- 4. Wgh-inrichtingen;
- 5. risicovolle inrichtingen;
- b. het is niet toegestaan onbebouwde gronden die zijn gelegen vóór de voorgevel van gebouwen en binnen een afstand van 5 m langs de openbare weg te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen en als opslagplaats voor baggerspecie;
- c. detailhandel is niet toegestaan.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.1:
- a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste twee categorieën hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
- b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
met dien verstande dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor:
- c. Wgh-inrichtingen;
- d. risicovolle inrichtingen;
- e. bedrijven uit categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid voor risicovolle-inrichtingen
Burgemeester en wethouders kunnen het plan zodanig wijzigen dat risicovolle inrichtingen zijn toegestaan, met inachtneming van de volgende regels:
- a. de 10-6-contour voor het plaatsgebonden risico of - indien van toepassing - de afstand, zoals bedoeld in artikel 5 lid 3 van het Bevi in samenhang met artikel 2 lid 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, is gelegen:
- 1. binnen het bouwperceel van de risicovolle inrichting;
- 2. op gronden met de bestemming Verkeer, Groen of Water;
- b. in de toelichting bij het wijzigingsbesluit dient een verantwoording te worden gegeven van het groepsrisico in het invloedsgebied van de inrichting.
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'water': tevens voor water en waterberging;
- c. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, voet- en fietspaden, waterinfiltratie en -transportvoorzieningen, ondergrondse bergbezinkbassins en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen voor nutsvoorzieningen;
- b. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m2;
- c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen voor nutsvoorzieningen;
- b. de oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m2;
- c. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
- d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 10 m.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt ten hoogste 3 m.
Artikel 7 Leiding - Gas
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:
- a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-1 : een ondergrondse leiding voor transport van aardgas;
- b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-2: een ondergrondse leiding voor transport van etheen- en propeen.
7.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 7.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Alvorens te beslissen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
7.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het is niet toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor de opslag van brandbare, explosieve of giftige stoffen, alsmede gasflessen te bewaren waarvan de gezamenlijke inhoud meer dan 2.500 liter (waterinhoud) bedraagt.
7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Leiding - Leidingstrook
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Leidingstrook' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van leidingen voor transport van:
- a. (aard)gas (druk >20 bar), olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- b. warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 47,5 cm.
8.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Alvorens te beslissen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 9 Leiding - Water
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen voor transport van water- of afvalwater.
9.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
9.3 Afwijken van de bouwregels
- a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.
- b. Alvorens te beslissen op de aanvraag voor een omgevingsvergunning zoals bedoeld onder a wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder. Het vermelde advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.
9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Archeologie-1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
- b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
- 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
- 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1:
- de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder a genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
- c. het bepaalde in dit lid onder b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
- 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
- 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m²;
- 3. een bouwwerk dat niet dieper wordt gebouwd dan 2 m beneden het maaiveld.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 10.3.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien:
- a. de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
- b. de betrokken archeologische waarden, gelet op dit rapport, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden regels te verbinden, gericht op:
- 1. het behoud van archeologische resten in de bodem;
- 2. het doen van opgravingen;
- 3. begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.
10.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
10.6 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 11 Antidubbelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 12 Algemene Bouwregels
12.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
Artikel 13 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:
- a. bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen;
- b. brandweeringang;
- c. bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
- d. de ruimte tussen bouwwerken;
- e. parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Artikel 14 Algemene Aanduidingsregels
14.1 Geluidzone - industrie
Binnen de gebiedsaanduidingen “geluidzone-industrie I” en “geluidzone-industrie II” geldt dat geluidsgevoelige objecten niet zijn toegestaan.
Artikel 15 Algemene Afwijkingsregels
15.1 Omgevingsvergunning voor geringe afwijkingen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot;
- c. een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 16 Algemene Wijzigingsregels
16.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Artikel 17 Overige Regels
17.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 18 Overgangsrecht
18.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
18.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 19 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'regels van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Koegorsstraat'.
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Doel Bestemmingsplan
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het bedrijventerrein aan de Koegorsstraat en heeft als belangrijkste doel uitbreiding van het terrein planologisch-juridisch mogelijk te maken om daarmee te kunnen voorzien in de vraag naar nieuw bedrijventerrein. Daarnaast wordt met het bestemmingsplan actualisering van de ter plaatse vigerende bestemmingsplannen beoogd. De bestemmingsplannen voor de Koegorsstraat zijn namelijk sterk verouderd (qua bestemmingsmethodiek en inhoud van regeling). De bestemmingsregeling voorziet voor de daarin aanwezige bedrijven niet in normale ontwikkelingsmogelijkheden of staat geen bedrijfsactiviteiten toe. Het bestemmingsplan houdt evenmin rekening met het sectoraal (milieu)beleid dat nadien van kracht is geworden (onder andere Wet geluidhinder en externe veiligheid). Als gevolg hiervan ontstaan problemen bij de toetsing in het kader van milieuwetgeving en is actualisering van de bestemmingsplannen noodzakelijk. Daarnaast noodzaakt ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tot actualisering van het bestemmingsplan.
In de periode 1999 tot en met 2006 is verschillende malen getracht om voor de gehele Koegorspolder een nieuw bestemmingsplan voor het gebied vast te stellen. Vanwege de omvang, complexiteit en steeds wijzigende programmaonderdelen en (nieuwe) wet- en regelgeving is het nooit tot een vastgesteld bestemmingsplan gekomen. Driemaal is een voorontwerpbestemmingsplan voor (delen van) de Koegorspolder opgesteld, twee daarvan zijn formeel in procedure gebracht. De noodzaak van een actueel bestemmingsplan is echter onverminderd groot. Dit geldt vooral voor het gebied rond de Koegorsstraat.
Inmiddels is duidelijk dat de omvang van een bestemmingsplan voor de Koegorspolder en het aantal zaken dat daarin moet worden geregeld en waarmee rekening moet worden gehouden, dusdanig groot is, dat dit een spoedige totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan belemmert. Naar aanleiding hiervan is er nu voor gekozen het bestemmingsplan Koegorspolder op te delen in kleinere deelplannen.
Prioriteit wordt gegeven aan het voorliggende bestemmingplan Bedrijventerrein Koegorsstraat. Het plangebied is globaal aangeduid op figuur 1.1. Binnen dit bestemmingsplan wordt nieuw bedrijventerrein mogelijk gemaakt voor het vestigen van nieuwe bedrijven. Tevens richt het bestemmingsplan zich op de juridisch-planologische regeling van de verleende vrijstelling ex artikel 19 WRO voor Sagro Holding B.V., het huisvesten van de gemeentelijke diensten Brandweer, Beheer en Onderhoud.
Figuur 1.1. Globale begrenzing ligging plangebied (bron: ANWB: topografische atlas Zeeland)
1.2 Leeswijzer
De voorliggende bestemmingsplantoelichting is als volgt opgebouwd:
- In hoofdstuk 2 wordt het plangebied en omgeving en beoogde ontwikkelingen toegelicht.
- In hoofdstuk 3 wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan relevante milieu- en ruimtelijke aspecten.
- In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de financieel-economische uitvoerbaarheid.
- In hoofdstuk 5 wordt beschreven op welke wijze de beoogde ontwikkeling juridisch-planologisch is geregeld.
- De resultaten van de inspraak- en overleg procedure worden toegelicht in hoofdstuk 6.
- Ten slotte zijn de bij de vaststelling van het bestemmingsplan aangebrachte wijzigingen vermeld in hoofdstuk 7.
Het relevante planologische beleidskader is opgenomen in bijlage 1.
Hoofdstuk 2 Plangebied En Ontwikkelingen
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied en een motivering van de beoogde ruimtelijke invulling van het plangebied gegeven. Tevens worden enkele voor het plangebied relevante ruimtelijke ontwikkelingen beschreven en ingegaan op de noodzaak van de ontwikkeling van nieuw bedrijventerrein. Een volledige beschrijving van het beleidskader is opgenomen in bijlage 1.
2.1 (Omgeving) Plangebied: Huidige Situatie
Het plangebied ligt aan weerszijden van de Koegorsstraat. In figuur 2.1 zijn de (gewenste) functies in het plangebied weergegeven. Aan de noordoostzijde van de Koegorsstraat worden de brandweer, de afdeling Beheer en Onderhoud en de ambulancedienst en het calamiteitencentrum gerealiseerd. Tussen de Koegorsstraat, de goederenspoorlijn en de voormalige vuilstort is Sagro Holding Zeeland B.V. gesitueerd. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Spuikreekweg en aan de oostzijde aan agrarische gronden.
Figuur 2.1. Functies ligging plangebied (bron: www.googleearth.nl)
Voor het overige deel van de Koegorsstraat geldt dat zich hier bedrijven gericht op be- en verwerking van afval hebben gevestigd: het regionale overslagstation met milieustraat (Delta Milieu), een recyclingbedrijf (Sagro Holding B.V.) en een autosloperij en metaalhandel (Netten & Zn). Aan de Spuikreekweg is een groothandel in ijzer en metalen gevestigd (schroothandel Mentzij). Ten zuiden van Sagro Holding B.V. ligt buiten het plangebied een vuilstortplaats, deze is in 2005 gesloten. In en aan de rand van het plangebied zijn diverse windturbines gesitueerd. Aan de westzijde van het plangebied ligt tussen het Kanaal en de spoorlijn industrieterrein Sluiskil-Oost waar Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V zijn gevestigd. De plangrens sluit aan op het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Sluiskil-Oost.
De hoofdontsluiting voor het industrieterrein Koegorsstraat voor autoverkeer vindt plaats via de Koegorsstraat en sluit aan op de N61 ter plaatse van het kruispunt N61–mr F.J. Haarmanweg en op de Tractaatweg / N62 via de Industrieweg. Het kruispunt met de N61 is voorzien van een verkeersregelinstallatie.
2.2 Programma En Ontwikkelingen
Noodzaak nieuw bedrijventerrein
Voor heel Zeeuws-Vlaanderen is tot circa 2015 met name aan reguliere bedrijventerreinen een tekort. Uit inventarisatie) blijkt dat in de gemeente Terneuzen behoefte is aan 31,16 hectare per jaar tot en met 2015. Er moet rekening gehouden worden met een ijzeren voorraad van 24,3 hectare.
Knelpunt op dit moment is dat er geen ijzeren voorraad is en dat deze buffer wel hard nodig is om acquisitie- en segmenteringsbeleid te kunnen voeren. Verdere uitbreiding van het aanbod is dus gewenst. De gemeente heeft namelijk gebrek aan direct uitgeefbaar terrein.
Voor de gemeente Terneuzen liggen de grootste kansen voor het realiseren van droge en ondersteunende bedrijvigheid in de kanaalzone. Terneuzen heeft met name in de zone rondom het Kanaal het zwaartepunt liggen op (zware)industrie en havengebonden bedrijvigheid. De natte bedrijvigheid wordt ondersteund door droge bedrijvigheid.
Naast de productie en aanvoer van basismaterialen hebben zich bedrijven gevestigd die deze basismaterialen verwerken en transporteren en daarnaast ook gebruik maken van de restproducten van de andere bedrijven. Daarnaast is er behoefte aan clustervoming, recycling en agribusiness. De omgeving van de Koegorsstraat is aangewezen als vestigingslocatie van droge bedrijvigheid. In dit bestemmingsplan wordt circa 13,5 hectare direct bestemd tot bedrijventerrein.
Integrale visie Koegorspolder
Naast de ontwikkeling van het voorliggende bestemmingsplan en de afronding van het zeehaven- en industrieterrein Sluiskil-Oost zijn er op langere termijn nog verschillende andere ruimtelijke ontwikkelingen in de Koegorspolder aan de orde, waaronder de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein "Koegorspolder" en de ontwikkeling van het bedrijventerrein "Zuidpoort". Figuur 2.2. geeft de visie voor de ontwikkeling van de Koegorspolder weer.
Figuur 2.2. Integrale visie Koegorspolder (Landschapsuitvoeringsplan juli 2010)
Toekomstige verkeerssituatie
De verkeersstructuur in de Koegors- en Zevenaarpolder wordt op langere termijn belangrijk gewijzigd. In figuur 2.2 is de toekomstige wegenstructuur voor de Koegorspolder en omgeving op lange termijn weergegeven. De Koegorsstraat wordt een interne hoofdontsluitingsweg van de bedrijventerreinen "Bedrijventerrein Zuidpoort" en "Bedrijventerrein Koegorsstraat". Voor de aansluiting van de bedrijventerreinen op de N62 wordt een nieuwe aansluiting gemaakt. Dit is nodig omdat het bestaande kruispunt Koegorsstraat – N61 de intensiteiten niet meer kan verwerken.
In relatie tot de diverse voorgenomen ontwikkelingen in de Koegorspolder is de Koegorsstraat in de afgelopen jaren al (gefaseerd) gereconstrueerd: de weg is verbreed tot 6 meter. Op termijn zal worden voorzien in de aanleg van vrijliggende fietspaden die aansluiten op bestaande fietspaden. De enige andere weg in het plangebied, de Kruisweg, is een landbouwweg. Het westelijk deel van de Kruisweg (tot aan de Koegorsstraat) zal overeenkomstig de afspraken met Yara Sluiskil B.V. worden onttrokken aan het openbaar verkeer.
In het voorliggend bestemmingsplan wordt uitbreiding van bedrijventerrein aan de Koegorsstraat direct mogelijk gemaakt. Deze gronden kunnen direct ontsloten worden op de Koegorsstraat.
Hoofdstuk 3 Toetsing Milieu- En Ruimtelijke Aspecten
De beoogde ontwikkeling is getoetst aan diverse sectorale aspecten namelijk: landschap, water, bodem archeologie, ecologie, relatie met omliggende functies, externe veiligheid, leidingen, wegverkeerslawaai en luchtkwaliteit. In dit hoofdstuk wordt de toetsing van de sectorale aspecten beschreven. Daarbij is in elke paragraaf zoveel mogelijk een vaste opbouw gehanteerd:
3.1 Landschap
Conclusie
Landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein is niet noodzakelijk. Aan de westzijde grenst het plangebied namelijk aan op het bedrijventerrein Sluiskil-Oost. Aan de oostzijde wordt op termijn een verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorspolder voorgestaan
Toetsingskader
Omgevingsplan Zeeland
Bedrijventerreinen worden gezien als een randvoorwaarde voor economische ontwikkeling in Zeeland. Het in kwantitatief en kwalitatief opzicht optimaliseren van vraag en aanbod van bedrijventerreinen (exclusief zeehaventerreinen) wordt daarbij nagestreefd. Daarbij is ook de landschappelijke inpassing van (toekomstige) bedrijventerreinen van belang.
Provinciale Ruimtelijke verordening Zeeland
Ingevolge artikel 2.18 zijn Gedeputeerde Staten bevoegd nadere regels omtrent de bedrijventerreinontwikkeling te stellen. Daarbij kunnen onder meer eisen worden gesteld omtrent de landschappelijke inpassing van een bedrijventerrein.
Toetsing
In de Koegorspolder liggen geen natuurgebieden met een formele status (te beschermen gebieden) of kleinschalige natuurelementen en het gebied vervult ook geen functie ten behoeve van de aanleg van nieuwe natuur en ontwikkeling van ecologische verbindingszones.
Landschappelijk heeft het oostelijk deel van de Koegorspolder nog de kenmerken van een jonge polder: grootschalig open agrarisch gebied met blokvormige en rechthoekige verkavelingpatronen en een strak ontsluitingspatroon. De plattelandswegen zijn niet beplant. Boombeplanting binnen het plangebied komt voor langs delen van de Koegorsstraat (beplanting beperkt mogelijk in verband met aanwezige leidingen) met name ter hoogte van de vuilstort en aan noordwestzijde langs de goederenspoorlijn.
Voor de extra bedrijfsgrond die mogelijk wordt gemaakt is geen inrichtingsplan opgesteld. De toekomstige bedrijfspercelen kunnen direct ontsloten worden op de Koegorsstraat.
3.2 Water
Conclusie
De beoogde ontwikkeling van de extra bedrijfsgrond langs de Koegorsstraat is niet strijdig met de doelstelling om een duurzaam watersysteem te realiseren.
Wanneer het plangebied nagenoeg volledig wordt afgekoppeld, er voldoende waterberging wordt gerealiseerd, er een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel wordt gerealiseerd en er bij de inrichting van het plangebied voldoende rekening wordt gehouden met schouwstroken langs de watergangen, zijn er verder geen extra watermaatregelen noodzakelijk.
De rioolwatertransportleiding voor het deelgebied waar het oefencalamiteitencentrum is beoogd, wordt in overleg met het waterschap omgelegd. De per deelgebied uitgewerkte inrichtings- en rioleringsplannen worden ter goedkeuring aan het waterschap overlegd.
Waterbeheerder
Het waterkwantiteitsbeheer is in handen van het Waterschap Scheldestromen. In het kader het vooroverleg is het bestemmingsplan in concept verzonden aan het waterschap met het verzoek om het wateradvies uit te brengen. Het wateradvies is opgenomen in bijlage 2.
Afstemming ruimtelijke ordening met het waterbeheer
In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening zijn in het Omgevingsplan van de provincie Zeeland waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere stedelijke functies. Deze kaarten zijn beschikbaar via de provinciale website. Uit deze kaart blijkt voor het plangebied dat:
- het projectgebied sterk zettingsgevoelig is;
- er geen infiltratiemogelijkheid is;
- er sprake is van een (zeer) geringe zoute kwel;
- er ter plaatse van het projectgebied een zeer geringe zoetwatervoorraad in de ondergrond aanwezig is;
- het gebied kwetsbaar is bij extreme neerslag;
- het projectgebied geen aandachtsgebied vanuit water is.
Het huidige watersysteem
Oppervlaktewaterhuishouding
Het plangebied ligt in de Koegorspolder. De ontwatering in de Koegorspolder is in het algemeen goed. De heersende grondwatertrap, op basis van de Stiboka kaarten (1980) is VI (GHG tussen 0,40 en 0,80 m onder het maaiveld, GLG lager dan 1,20 m onder het maaiveld).
Door het hoge waterpeil in het Kanaal van Gent naar Terneuzen (NAP +2,13 m), in vergelijking met de lagere peilen in het plangebied, is de stroming van het grondwater naar het oosten gericht. In de Koegorspolder treedt netto kwel op. De invloed van zoute kwel vanuit de Westerschelde is hierbij in het plangebied aanwezig. Als gevolg van deze zoute kwel uit de Westerschelde is het oppervlaktewater in de poldersloten zoet-brak (< 300 mg / l Cl).
De Koegorspolder behoort tot het afwateringsgebied van Othene. Dit gebied watert via het de Spuikreek, de Otheense kreek en het uitwateringsgemaal / sluis Othene (ten oosten van Terneuzen) af op de Westerschelde. Het in de praktijk gehandhaafde zomer- en winterstreefpeil bedraagt respectievelijk NAP –0,80 m en NAP –1,00 m.
De gehalten aan stikstof, fosfaat en chloride in het grondwater van het plangebied liggen hoger dan de minimale kwaliteitsnormen volgens de 4e Nota Waterhuishouding. De hoge fosfaatconcentraties zijn kenmerkend voor Zeeland en worden mede veroorzaakt door de invloed van zout (kwel)water.
Riolering
In de Koegorsstraat is door de gemeente Terneuzen al deels een verbeterd gescheiden rioleringsstelsel aangelegd. Bij het ontwerpen van het rioleringsplan voor de nog aan te leggen rioleringen zal waar het uit kwaliteitsoogpunt mogelijk is een gescheiden rioleringsstelsel worden voorzien. Dakvlakken, drainages en relatief schone verharde terreinen kunnen dan rechtstreeks op het oppervlaktewater lozen, al dan niet met aanvullende zuiveringstechnische voorzieningen. Afvoer van het vuile water vindt plaats via de afvalwatertransportleiding (AWL) die langs de Koegorsstraat loopt van Spui naar de zuivering van het waterschap nabij de brug Sluiskil.
Toekomstig watersysteem
In opdracht van de gemeente is door Grontmij al eerder nader onderzoek gedaan naar het toekomstig watersysteem in het plangebied. In bijlage 3 is een kaart opgenomen, met daarin het voorgestelde watersysteem. Op deze kaart is het plangebied opgedeeld in de deelgebieden A t / m H. De deelgebieden A en H zijn voorzien voor waterberging waarbij deelgebied H een reeds gerealiseerde waterpartij is (voor de deelgebieden E, F en G) en van A is inmiddels een gedeelte gerealiseerd (voor deelgebied B). De deelgebieden B t / m G zijn de te ontwikkelingen bedrijfsgronden.
Voor de locatie van de gemeentelijke diensten (deelgebied B) en voor de RICAS locatie (deelgebied C) zijn door Arcadis, parallel aan elkaar, waterparagrafen opgesteld.
Conform de laatste landelijke provinciale en regionale beleidsstukken moet zoveel mogelijk duurzaam worden omgegaan met hemelwater. Het vuile en schone water wordt gescheiden zodat het schone water niet naar de zuivering wordt afgevoerd. Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits "eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen.
De uitwerking van het toekomstige watersysteem voor het plan “Bedrijvenstraat Koegorspolder” kent een aantal doelen welke zijn ingegeven door het concept van duurzaam stedelijk waterbeheer. Deze zijn:
- voorkomen van wateroverlast;
- ontwikkelen van een schoon watersysteem door het scheiden van schone en vuile waterstromen;
- voorkomen van piekbelastingen op ontvangende watergangen door het (zo lang mogelijk) retenderen van hemelwater;
- niet onnodig grondwater onttrekken.
In het kader van de Watertoets is met het waterschap vastgesteld aan welke eisen het (hemel)watersysteem dient te voldoen. De belangrijkste uitgangspunten hierbij zijn:
- de inhoud van de retentievoorzieningen komt overeen met 75 mm. Dit is een bui die statistisch gezien eens in de 100 jaar voorkomt (T=100) met een totale 10-daagse neerslagsituatie van totaal 147 mm met een vertraagde lozing van maximaal 10 mm per 24 uur vanuit de retentievoorzieningen;
- de maximale waterschijf in het oppervlaktewater dat als retentie mag worden gebruikt is voor waterberging A 0,60 m en voor waterberging H 0,75 m.
Watertoets
Bij het ontwerp voor de beoogde ontwikkelingen wordt rekening gehouden met de relevante waterhuishoudkundige criteria die door de waterbeheerder (in de Zeeuwse Handreiking Watertoets) zijn aangegeven. Toetsing aan deze thema's levert de zogeheten watertoets op.
In onderstaande tabel zijn de resultaten van deze toetsing weergegeven:
Tabel 3.1. Toetsing aan waterhuishoudkundige criteria volgens Zeeuwse Handreiking Watertoets
thema | waterdoelstelling | uitwerking |
Veiligheid/-Waterkering | Waarborgen veiligheidsniveau en daarvoor benodigde ruimte. | Niet van toepassing. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) | Voldoende ruimte voor vasthouden, bergen en afvoeren water. | Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits "eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen. Neerslag op verhard oppervlak komt relatief snel tot afvoer en dit kan leiden tot afvoerpieken. De verharde oppervlakten zullen toenemen en hiervoor wordt extra berging gerealiseerd. |
Riolering/ RWZI | Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken i.v.m. vermindering hydraulische belasting van de rioolzuiveringsinstallatie. Rekening houden met (ook eventuele filter) ruimte daarvoor. | In de gebieden B, C, E, F en G is/wordt een verbeterd gescheiden en in gebied D wordt een gescheiden rioolstelsel aangelegd. Het (betrekkelijk) schone hemelwater wordt zoveel mogelijk afgekoppeld en rechtstreeks gescheiden naar het oppervlaktewater afgevoerd. Water van inritten en wegen gaat rechtstreeks naar de bermen. De inrichting van het gebied en daarmee het vrijkomen van afvalwater is voorzien in het GRP. |
Watervoorziening/-aanvoer | Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte-)water van de juiste kwaliteit water en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water. | De watervoorziening is niet in het geding. De waterbeheerder vraagt nadrukkelijk aandacht voor hergebruik van water in het bouwontwerp. Neerslagwater is van goede kwaliteit. Door het gebruik van regenwater kan op het drinkwatergebruik worden bespaard. Zowel voor het bedrijfsvoeringproces van het oefencentrum als van de huisvesting gemeentelijke diensten zal water worden hergebruikt. |
Volksgezondheid (watergerelateerd) | Minimaliseren risico water-gerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar en -risico's. | Er zijn geen belemmeringen voor de volksgezondheid. Verdrinkingsgevaar is beperkt door afgesloten terrein en taluds van minimaal 1:2. |
Bodemdaling | Voorkómen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | De polderpeilen worden niet aangepast. Bodemdaling zal niet optreden; wel wordt zetting verwacht door extra ophogingen. |
Grondwateroverlast | Tegengaan/Verhelpen van grondwateroverlast. | De functies vragen geen lage waterstand. Ten behoeve van de aanleg van de ondergrondse infrastructuur zal de grondwaterstand waarschijnlijk tijdelijk worden verlaagd. Bij het op te stellen bemalingsplan zal het provinciale waterbeheersplan in acht worden genomen en een lozingsvergunning worden aangevraagd bij het waterschap. Blijvende grondwater- overlast wordt niet verwacht. |
Oppervlaktewater | Behoud/Realisatie van een goede grondwaterkwaliteit voor mens en natuur. | Er wordt niet gebouwd in een infiltratiegebied, natuurgebied of gebied voor drink watervoorziening. |
Verdroging | Bescherming karakteristieke grondwaterafhankelijke ecologische waarden. | Verdroging is niet aan de orde. |
Natte Natuur | Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | In de omgeving van het plangebied is geen te beschermen (natte) natuur aanwezig. Er is dan ook geen sprake van een bufferzone. Natuur is niet aan de orde. |
Koegorsstraat
Het water van de verharding van de Koegorsstraat alsmede van de aansluitende inritten en het geplande fietspad stroomt rechtstreeks naar de bermen waar het deels infiltreert en deels via de wegsloten wordt afgevoerd.
Onderhoud
Ingevolge de Keur dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudsstroken (schouwstroken) in acht te worden genomen. Bij de uitvoering zal daarmee rekening worden gehouden.
3.3 Bodem
Conclusie
Uit de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt dat het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik.
Toetsingskader bodemkwaliteit
Het beleid van de provincie Zeeland gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden activiteiten hebben plaatsgevonden met een verhoogd risico op bodemverontreiniging dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van geconstateerde belemmeringen uit dit onderzoek, kan vervolgens worden nagegaan welke maatregelen moeten worden genomen om die belemmeringen weg te nemen (functiegericht saneren).
Toetsing
Brandweer, beheer en onderhoud (gemeentelijke diensten) / oefencalamiteitencentrum
Voor de locatie van de gemeentelijk diensten en voor de locatie van het oefencalamiteitencentrum is verkennend bodemonderzoek12 uitgevoerd. Tevens is onderzoek3 uitgevoerd ter plaatse van de gedempte kreek die zich tussen de percelen Koegorsstraat 2 en 4 bevindt.
- Deellocatie gemeentelijke diensten
De verharde paden en de gebouwen zijn gesloopt en afgevoerd. Nadien is bodemonderzoek45 uitgevoerd. De ondergrondse tank is gesaneerd en de provincie Zeeland heeft ingestemd met het evaluatieverslag678.
De gedempte kreek bevindt zich gedeeltelijk op de locatie van de gemeentelijke diensten. Voor alle verontreinigingen is een raamsaneringsplan9 opgesteld. Aanvullend is een werkplan10 opgesteld voor dit deelgebied. De sanering is uitgevoerd en de provincie heeft ingestemd met het evaluatierapport en het nazorgplan1112
Conclusie: deellocatie gemeentelijke diensten is geschikt gemaakt voor het beoogde gebruik.
- Deellocatie Oefencalamiteitencentrum
De gedempte kreek bevindt zich gedeeltelijk op deze deellocatie. Deze sanering moet nog plaatsvinden als het terrein wordt uitgegeven. De kosten van de sanering worden gedragen uit de grondopbrengst. Op het meest zuidelijk gelegen gedeelte is veel puin aanwezig, afkomstig van de erfverharding. De voormalige boerderij is gesloopt. Het terrein dient te worden opgeschoond.
Conclusie: Na uitvoering van de sanering en opschoning van het terrein worden geen belemmeringen voor de voorgenomen bestemming verwacht.
Sagro Holding Zeeland b.v
Deze locatie kan worden onderverdeeld in drie deellocaties.
- Deellocatie teerkreek
De teerkreek is gelegen tussen de Koegorsstraat en Sagro Holding Zeeland B.V. In augustus 2009 is de sanering van de teerkreek gestart en inmiddels afgerond. Te zijner tijd wordt een evaluatierapport opgesteld en door de provincie op beschikt.
- Deellocatie kadastraal bekend TNZ00 sectie P nummer 2535
Uit het verkennend- en oriënterend bodemonderzoek1314 blijkt dat het perceel licht verontreinigd is.
Conclusie: De deellocatie is geschikt voor het beoogde gebruik.
- Deellocatie Terrein Sagro Holding (voormalig scheldebekken)
Uit eerder uitgevoerde bodemonderzoeken is geconstateerd dat de bodem licht tot sterk verontreinigd is. Het terrein is geschikt gemaakt voor de huidige activiteiten. De provincie Zeeland is het bevoegd gezag. Bodemaspecten zijn geregeld in de Wm-vergunning. Bij nieuwbouw op het terrein is bodemonderzoek noodzakelijk.
Netten en Zn VOF
Voor de locatie Netten is in 2009 verkennend bodemonderzoek15 uitgevoerd. De grond is licht verontreinigd. De onderzoekresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek. De locatie is geschikt voor het beoogde gebruik.
Bedrijventerrein Koegorsstraat / Delta Milieu/Milieustraat
Uit eerder uitgevoerde bodemonderzoeken is geconstateerd dat de grond licht verontreinigd is. De onderzoeken zijn verouderd. Volgens de bodemkwaliteitkaart is het terrein onverdacht en voldoet het aan de achtergrondwaarde. De provincie Zeeland is het bevoegd gezag bij Delta Milieu/Milieustraat en Mentzij. Bodemaspecten zijn geregeld in de Wm-vergunning. Bij uitgifte van de gronden dient het terrein onderzocht te worden. Er worden geen belemmeringen verwacht voor de voorgenomen bestemming.
- 1. Verkennend bodemonderzoek Koegorsstraat te Sluiskil, ingenieursbureau Oranjewoud B.V., projectnummer 162342-76, november 2007.
- 2. Bodemonderzoek Koegorsstraat te Sluiskil, ingenieursbureau Oranjewoud B.V., projectnummer 162342-141, oktober 2008.
- 3. Onderzoek gedempte kreek Koegorsstraat te Sluiskil, ingenieursbureau Oranjewoud B.V., projectnummer 162342-76, januari 2008.
- 4. Rapportage verkennend bodemonderzoek en asbestonderzoek Koegorsstraat 2 + 2a te Sluiskil, ABO-milieuconsult B.V., projectnummer GOE0900412, januari 2010.
- 5. Rapportage aanvullend asbestonderzoek Koegorsstraat 2 + 2a te Sluiskil, ABO-milieuconsult B.V., projectnummer GOE0900412, maart 2010.
- 6. Eindrapport verkennend en nader bodemonderzoek nabij een ondergrondse tank aan de Koegorsstraat 2a te Sluiskil, gemeente Terneuzen, Sagro Milieu Advies Zeeland B.V., projectnummer 2390110, juli 2009
- 7. Aanvullend nader bodemonderzoek, Sagro Milieu Advies Zeeland B.V., projectnummer 2390110a, september 2009.
- 8. Beschikking Provincie Zeeland, kenmerk 10015701, 9 april 2010.
- 9. Raamsaneringsplan Koegorsstraat (gedempte kreek) te Sluiskil gemeente Terneuzen, ingenieursbureau Oranjewoud B.V., projectnummer 162342-76, oktober 2008.
- 10. Werkplan deelsanering Koegorsstraat te Sluisil (projectnummer B01064.000071, d.d 4 september 2009).
- 11. Evaluatierapport milieukundige begeleiding bodemsanering Koegorsstraat ong. te Terneuzen, ABO-Milieuconsult B.V., projectnummer GOE0900347, maart 2010.
- 12. Beschikking Provincie Zeeland, kenmerk 10018328, 6 mei 2010.
- 13. Verkennend bodemonderzoek Koegorsstraat ong. te Sluiskil, ABO-Milieuconsult B.V., projectnummer GOE0900394, januari 2010.
- 14. Rapportage bodemonderzoek Teerkreek Koegorsstraat te Sluiskil, ABO-Milieuconsult B.V., projectnummer GOE1000481, april 2010.
- 15. Aanvullend nader bodemonderzoek, Sagro Milieu Advies Zeeland B.V., projectnummer 2390110a, september 2009.
3.4 Archeologie
Conclusie
Archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Archeologiebeleid
In 1992 heeft Nederland het Verdrag van Valletta (Malta) ondertekend. Dit verdrag bepaalt, dat er op verantwoorde wijze dient te worden omgegaan met het archeologisch erfgoed, onder andere in ruimtelijke planontwikkelingen. Dit verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in een wijziging van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 in werking is getreden, de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ). Een belangrijk uitgangspunt, is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voorgaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van vooronderzoek tijdig inzicht wordt verkregen in de archeologische waarden van een gebied, zodat deze bij beoogde planontwikkelingen kunnen worden betrokken. Voor de ruimtelijke ordening is een belangrijke bepaling, dat de wet niet van toepassing is op projecten met oppervlakte kleiner dan 100 m2; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.
Door de provincie Zeeland is geanticipeerd op deze wetgeving door het vaststellen van een provinciale richtlijn voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen. Daarnaast is door de provincie de basis gelegd voor eigen beleid, door het vaststellen van de Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). In 2009 werd de beleidsnota 'Archeologie naar deltahoogte' en de 'Provinciale OnderzoeksAgenda Zeeland' (POAZ) vastgesteld.
In oktober 2008 is de Erfgoedverordening door de gemeenteraad vastgesteld. Op dit moment wordt samen met 8 andere Zeeuwse gemeenten gewerkt aan archeologiebeleid.
Vooruitlopend hierop is een verkenning uitgevoerd naar het opstellen van interim-beleid en het herzien van de erfgoedverordening. In de praktijk wordt al gewerkt volgens het interim-beleid. Hierdoor vormt archeologie een integraal onderdeel van de werkprocessen binnen de gemeente. De bestemmingsplannen zullen de basis vormen waarin archeologie is geregeld. De Erfgoedverordening fungeert als vangnet voor de bestemmingsplannen die nog niet zijn geactualiseerd.
Aan de hand van de archeologische toets zal bij planvorming de verwachtingswaarde van de locatie of het gebied worden beoordeeld. Wanneer bij een omgevingsvergunning afwijken niet mogelijk is dient de archeologische cyclus van onderzoek, waardering en waar nodig behoud te worden doorlopen. Het is daarbij van belang deze zo vroeg mogelijk te starten en hiervoor tijd en middelen te reserveren om oponthoud in de ruimtelijke of realisatieprocessen te voorkomen.
Lagenbenadering
Voor de toetsing van het aspect archeologie wordt gewerkt met een lagenbenadering. De bodemopbouw van de gemeente kenmerkt zich door een opbouw van verschillende bodemlagen. De oudste bodemlaag, die relevant is voor een archeologische verwachtingswaarde, is het pleistocene zand. Deze laag kenmerkt zich door een hoge ligging in het zuidoosten, waar deze laag dagzoomt, en een diepere ligging naar het noordwesten.
Op het pleistocene zand is, waar deze laag dieper ligt, Hollandveen afgezet. Op het Hollandveen kunnen lagen afgezet zijn van de formatie van Naaldwijk, lagenpakket van Walcheren.
Naargelang de historie van het gebied kunnen bodemlagen verstoord zijn door menselijk handelen zoals moernering, zandwinning en inundaties. Ook natuurlijke processen zoals overstromingen, erosie en dergelijke zijn van invloed geweest op de bodemopbouw.
De bodemopbouw is weergegeven in bodemkaarten waarvan die van Van Rummelen (1977) het beste inzicht geeft in de aanwezige bodemlagen en de daaraan gekoppelde archeologische verwachtingswaarden vanwege het daar gemaakte onderscheid in Duinkerke II en III. Dit onderscheid is wat het ontstaan betreft gedateerd maar voor de archeologische verwachting goed bruikbaar.
Archeologische toets
Om inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingswaarde van een gebied of locatie dient aan 5 criteria te worden getoetst.
- De Archeologische Monumentenkaart (AMK). Deze kaart geeft de wettelijk beschermde archeologische monumenten weer en de door de RCE gewaardeerde gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
- De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Deze kaart geeft de verwachtingswaarde weer voor de bovenste (bovenste 1,20 meter), dagzomende, bodemlaag.
- ARCHIS. Dit is de landelijke database waarin alle recent uitgevoerde archeologische onderzoeken en vondsten worden opgeslagen. Deze database geeft een indicatie van de vondsten die gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten geven een hogere archeologische verwachtingswaarde.
- Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA). In dit archief berusten de verslagen van alle in het verleden in Zeeland uitgevoerde bodemonderzoeken, gegevens over losse vondsten en dergelijke. Dit archief geeft een indicatie van de vondsten die in het verleden gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten geven een hogere archeologische verwachtingswaarde.
- Aan de hand van de bodemkaart kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn, namelijk:
- 1. pleistoceen: vanaf de Steentijd;
- 2. hollandveen: vanaf de IJzertijd en Romeinse tijd;
- 3. Duinkerke II: vanaf de Middeleeuwen;
- 4. Duinkerke III; vanaf de Nieuwe tijd, lage of zeer lage trefkans.
Figuur 3.1. Toetsing plangebied ArchisII (bron: SCEZ)
In het plangebied is één vondst bekend van prehistorische boomresten. Deze zijn te relateren aan de in een groot deel van het plangebied aanwezige veenlaag.
Op figuur 3.2 is weergegeven dat de veenlaag zich bevindt in het plangebied, volgens de milieuonderzoeken, op meer dan 2 meter diepte. Het pleistoceen bevindt zich op grotere diepte.
Ten aanzien van de bodemopbouw kan vermeld worden dat de veenlaag zich bevindt in het plangebied, volgens de milieuonderzoeken, op meer dan 2 meter diepte. Het pleistoceen bevindt zich op grotere diepte.
Ten aanzien van de bodemopbouw kan vermeld worden dat de veenlaag zich bevindt in het plangebied, volgens de milieuonderzoeken, op meer dan 2 meter diepte. Het pleistoceen bevindt zich op grotere diepte.
Figuur 3.2. Uitsnede plangebied geologische kaart Van Rummelen
Reeds aanwezige verstoringen en archeologische verwachtingswaarde
In het plangebied zijn 4 historische boerderijcomplexen aanwezig geweest, Koegorsstraat 1, 2 (later gesplitst in 2 en 2a), Koegorsstraat 4 en Koegorsstraat 6. Alle vier deze boerderijcomplexen dateren oorspronkelijk van net na de herdijking van de polder en zijn geheel of gedeeltelijk afgebrand en/of gesloopt. Daarbij zijn alle funderingen, erfverhardingen e.d. opgeruimd.
Op het erf van Koegorsstraat 4 is monumentale beplanting aanwezig die behouden blijft.
Ter plaatse van de gedempte kreek is sprake van een voormalige stortplaats die in 2009 is gesaneerd.
De waterbodem en oevers van de ten zuiden van de Koegorsstraat gelegen kreek zijn in 2009/10 gesaneerd.
Gelet op het ontbreken van archeologische indicatoren en de verstoringen door de bodemsanering alsmede de sloop van de boerderijen kan de archeologische verwachtingswaarde voor de bodemlagen van Duinkerke IIIb, IIIa en II als zeer laag gewaardeerd worden.
De veenlaag en het pleistocene zand zijn niet meer aanwezig. Hierdoor is voor dit gebied eveneens een zeer lage verwachtingswaarde van toepassing.
Voor het gebied waar de veenlaag en het pleistocene zand nog aanwezig zijn geldt een verwachtingswaarde vanaf de steentijd tot en met de Romeinse tijd. Deze lagen zijn vanaf 2 meter onder het huidige maaiveld aanwezig.
Archeologie in het bestemmingsplan bedrijventerrein Koegorsstraat
Door de Stichting cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) is advies uitgebracht ten behoeve van het bestemmingsplan. Gelet op bij de gemeente aanwezige nadere informatie wordt afgeweken van het advies van SCEZ.
Voor de bodemlagen van Duinkerke IIIb, IIIa en II geldt een archeologische vrijstelling.
Voor de plaatsen waar veen aanwezig is geldt vanaf een diepte van 2 meter en een oppervlakte groter dan 1.000 m2 geldt een dubbelbestemming waarde archeologie.
3.5 Ecologie
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde functieveranderingen geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens het principe van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden. Wat de gebiedsbescherming betreft mag worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ecologische hoofdstructuur geen beletsel vormen voor de ontwikkeling.
Toetsingskader
Gebiedsbescherming
Op 1 oktober 2005 is de (gewijzigde) "Natuurbeschermingswet 1998" in werking getreden. De Europese regelgeving in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn is nu geheel in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De ecologische hoofdstructuur is beschermd in het provinciale beleid.
Soortbescherming
De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor de onderhavige ontwikkeling van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het initiatief niet in de weg staat.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura-2000. De planlocatie maakt evenmin deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).
Soortenbescherming
Het bestemmingsplan voorziet in het aanleggen van een bedrijventerrein op gronden die momenteel een agrarisch gebruik kennen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen algemene natuurwaarden (zoogdieren) en broedvogels.
Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet is het uitgebreide onderzoek beschreven in bijlage 4.
Hieruit blijkt dat de werkzaamheden ten behoeve van de aanleg van het bedrijventerrein kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. Het betreft hier de aanwezige zoogdieren en broedvogels, zie tabel 1.
Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten en minimaal een afstand van 50 meter aan te houden tot nesten van broedvogels.
In de directe omgeving van het plangebied en langs de hoofdontsluiting zijn geen natuurgebieden gelegen. Het gebruik van het bedrijventerrein zal dan ook niet leiden tot een kans op verstoring van beschermde natuurwaarden in de omgeving.
In de Flora- en faunawet staat ook het principe van "zorgvuldige handelen" beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de grasvegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en broedvogels. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.
Voor een deel van het plangebied, de locaties brandweer, afdeling Beheer en Onderhoud, Ambulancedienst en het Calamiteitencentrum, is reeds een ontheffing verleend in het kader van de Flora- en faunawet. Deze ontheffing had betrekking op het slopen van gebouwen en kappen van bomen waarbij beschermde natuurwaarden aanwezig waren. Deze werkzaamheden zijn uitgevoerd en de beschermde natuurwaarden zijn niet meer aanwezig. De oude verplichting uit de ontheffing moet echter nog deels worden gerealiseerd.
Deze ontheffing, inclusief de uitgevoerde toetsen, is bijgevoegd in bijlage 8,9 en 10.
3.6 Milieuhinder
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de verdere ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat, niet zal leiden tot onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat voor gevoelige objecten in de directe omgeving. Omgekeerd zijn er geen gevoelige objecten die een belemmering vormen voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden onderzocht of de ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat mogelijke milieuhinder met zich mee kan brengen voor de reeds bestaande functies in de omgeving. Om milieuhinder voor de omgeving te beperken, worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Dit gebeurt aan de hand van een milieuzonering, dat wil zeggen het aangeven van aanvaardbare afstanden tussen milieubelastende functies (bedrijven) en milieugevoelige functies (woningen). Deze milieuzonering geeft aan welke bedrijven zich in de toekomst in het plangebied kunnen vestigen.
Toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten
Voor de milieuzonering en bestemmingsregeling van bedrijfslocaties hanteert de gemeente een Staat van Bedrijfsactiviteiten16 (voor een nadere toelichting op deze staat wordt verwezen naar bijlage 5). Deze staat is gekoppeld aan de planregels van bestemmingsplannen en is een eerste globaal toetsingskader voor de toelaatbaarheid van bedrijven. In een concrete situatie is milieuwetgeving bepalend.
Bedrijfslocaties
Ten aanzien van bedrijfslocaties waarvoor bedrijfsbestemmingen nodig zijn, is de afstand ten opzichte van woningen van belang.
De SvB geeft per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden ten opzichte van een rustige woonwijk. Kleinere afwijkingen ten opzichte van deze afstand zijn mogelijk zonder dat hierdoor knelpunten behoeven te ontstaan.
Op het bedrijventerrein Koegorsstraat worden bedrijven uit ten hoogste categorie 4.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten toelaatbaar geacht. Categorie 4.2- bedrijven zijn bedrijfstypen die gelet op hun aard en invloed op de omgeving op behoorlijke afstand van woonwijken gesitueerd dienen te zijn (richtafstand 300 meter). Het bedrijventerrein Koegorsstraat ligt ten zuiden van de kern Terneuzen. De afstand tot de eerste woningen van de kern bedraagt minimaal 900 m. Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
In bijlage 6 is een inschaling opgenomen van de aanwezige bedrijven binnen het plangebied. Hieruit blijkt dat een bedrijf niet past binnen de hiervoor aangegeven milieuzonering. Het betreft de activiteiten van Sagro Holding B.V.. Een aantal activiteiten valt in categorie 5 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten. In dat geval wordt niet voldaan aan de richtafstand voor een bepaald milieuaspect. Dit betreft echter reeds lange tijd een in het plangebied gevestigd bedrijf c.q. een gegroeide situatie. Op basis van de milieuvergunning blijkt dat deze activiteiten geen belemmeringen vormen voor de omgeving. Daarom worden de categorie 5 activiteiten van dit bedrijf specifiek mogelijk gemaakt voor deze gronden binnen dit bestemmingsplan.
- 16. Staat van Bedrijfsactiviteiten 2007 "bedrijventerrein" (versie SBI 93/SvB b in.ozb, oktober 2007).
3.7 Milieueffectrapportage
Deze paragraaf gaat in op de vraag of ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan Bedrijventerrein Koegorsstraat de procedure van een milieueffectrapportage (plan-MER of besluit-MER) moet worden gevolgd.
Conclusie
Voor voorliggend plan is m.e.r. cq m.e.r.-beoordelingspicht niet aan de orde. Door het niet toelaten van m.e.r. cq. m.e.r.-plichtige bedrijven is ook planMER niet aan de orde.
Besluit milieueffectrapportage
De Wet Milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage voorzien in een m.e.r.-plicht voor plannen en in een m.e.r.- (beoordelings)plicht voor besluiten.
In onderdeel D van het Besluit m.e.r. wordt onder 11.3 bepaald dat m.e.r.-beoordeling nodig is:
- ten aanzien van: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een bedrijventerrein (kolom 1);
- in de gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer (kolom 2);
Daarnaast worden in onderdeel C en D een aantal activiteiten genoemd waarvoor ook m.e.r. c.q. m.e.r.-beoordeling nodig is bij besluiten waarop afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de Wm van toepassing zijn (kolom 4).
Hier uit kan worden geconcludeerd dat bij een ruimtelijk plan dat een kader biedt voor de eventuele vestiging van m.e.r.(beoordelings)-plichtige activiteiten, daarom een plan-m.e.r. en geen besluit-m.e.r. moet worden opgesteld.
Toetsing Besluit m.e.r.
De voorgenomen uitbreiding van het bedrijventerrein Koegorsstraat is op zichzelf geen m.e.r.-plichtige / m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit. De uitbreiding van het bedrijfsoppervlak bedraagt minder dan 75 hectare.
Voorliggend bestemmingsplan biedt wel de mogelijkheid voor lichtzware bedrijvigheid (categorie 4.2). In theorie zou het dus mogelijk zijn dat zich hier bedrijven vestigen die op grond van hun milieuvergunning m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn.
Zoals toegelicht in het beleidskader (bijlage 1) heeft de gemeente Terneuzen een onderscheid gemaakt in de verschillende bedrijventerreinen. Op bedrijventerrein Handelspoort wordt met name grootschalige perifere detailhandel beoogd.
Rondom het kanaal ligt het zwaartepunt op zware industrie en havengebonden bedrijvigheid (categorie 4/5 bedrijven). De natte bedrijvigheid wordt ondersteund door droge bedrijvigheid. De Koegorsstraat is aangewezen als vestigingslocatie van droge bedrijvigheid en zal met name gericht zijn op ondersteuning van de natte bedrijvigheid en het vestigen van reguliere bedrijven. Dit betreft lichtere industrie.
Daarom is in de regels opgenomen dat bedrijven die activiteiten uitvoeren, waarvoor op grond van het Besluit mer, onderdeel C en D, een m.e.r. c.q m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, ter plaatse niet toelaatbaar zijn. PlanMER is derhalve niet aan de orde.
3.8 Leidingen
Conclusie
In het plangebied zijn diverse planologisch relevante leidingen aanwezig. Voor deze leidingen gelden verschillende bebouwings- en toetsingsafstanden (zie verder ook paragraaf Externe Veiligheid).
Normstelling en beleid
Voor buisleidingenstroken, hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt:
- hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- buisleidingen voor transport van afvalwater met een diameter van 400 mm of meer van het waterschap. (hoofdtransportleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting).
- buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
Buisleidingenstrook
Provinciaal beleid
In de nabijheid van het plangebied is aan de noord- en oostzijde een buisleidingenstrook voorzien in het provinciaal Omgevingsplan Zeeland (2006-2012). Het provinciale beleid is erop gericht dat in de leidingenstrook (50 meter breed) niet mag worden gebouwd anders dan ten behoeve van leidingen. Voor het toetsingsgebied (175 meter aan weerszijden van de strook) geldt dat ook woonwijken, flatgebouwen en bijzondere objecten categorie Iniet zijn toegestaan. Voor andere vormen van ruimtelijke ontwikkelingen geldt dat dit is toegestaan dan wel dat er een afweging moet plaatsvinden. Met "afweging" wordt een afweging bedoeld op grond van het integraal veiligheidsbeleid (zowel externe veiligheid als openbare veiligheid). Het veiligheidsgebied (55 meter aan weerszijden van de strook, i.c. een verbijzondering van het toetsingsgebied) dient te worden vrijgehouden van woonbebouwing en zoveel mogelijk van andere bebouwing.
Toekomstig rijksbeleid
Momenteel werkt het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (Ministerie I&M) aan nieuw beleid voor buisleidingstroken. Dit nieuwe beleid wordt verwoord in een structuurvisie. Het is de bedoeling dat gemeenten ruimte reserveren voor buisleidingstroken in bestemmingsplannen. Uit overleg met het Ministerie I&M is gebleken dat de door de provincie Zeeland aangewezen leidingstrook daarin als buisleidingstrook wordt overgenomen. In het nieuwe beleid wordt uitgegaan van leidingstroken met een breedte van 75 meter. Daar waar deze fysieke ruimte niet (voldoende) aanwezig is, wordt een breedte van 50 meter aangehouden. Vanwege het recent in werking getreden Bevb (zie paragraaf 3.9 over externe veiligheid) dienen bestaande en toekomstige leidingen zonder meer te voldoen aan de veiligheidseisen uit het Bevb. Om die reden komen de nu nog voorgeschreven bebouwing- en toetsingszones rondom buisleidingstroken geheel te vervallen.
Op termijn is het Ministerie I&M voornemens om het opnemen van deze ruimtereserveringen in bestemmingsplannen verplicht te stellen door deze eisen op te nemen in de nog in voorbereiding zijnde AMvB Ruimte. Hiervoor geldt zodoende momenteel nog geen verplichting.
Toetsing
In tabel 3.2 zijn de in het plangebied aanwezige planologisch relevante leidingen vermeld. Deze vermelding is gespecificeerd naar soort leiding (welke soort stof wordt getransporteerd), naar druk, spanning en diameter, naar in acht te nemen veiligheids- en / of toetsingsafstand externe veiligheid en naar leidingbeheerder.
Tabel 3.2. Overzicht planologisch relevante leidingen
product | diameter, druk / spanning | leidingbeheerder | veiligheidsafstand of minimale bebouwings-afstand tot zgn. kwetsbare bestemmingen |
Aardgas Z555-01 | 8 inch, 40 bar | Gasunie | 5 meter |
Etheen-/propeenleiding | 6 inch, 100 bar | Shell | 80 meter voor etheen, 50 meter voor propeen |
Etheen-/propeenleiding | 6 inch, 100 bar | Dow Benelux N.V. | 80 meter voor etheen, 50 meter voor propeen |
Koelwaterleiding | 2.100 mm | Yara Sluiskil B.V. | 5 meter |
Afvalwaterleiding | 1.000 mm | Waterschap Scheldestromen | 5 meter |
Afvalwaterleiding | 1.200 mm | Waterschap Scheldestromen | 5 meter |
Hoofdtransportleiding water | 400 mm | Evides | 5 meter |
Hoofdtransportleiding water | 508 mm | Evides | 5 meter |
Hoofdwatertransportleiding | 600 mm | Evides | 5 meter |
De leidingen zijn als zodanig op de plankaart weergegeven. Voor de leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd wordt verwezen naar de paragraaf externe veiligheid . In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zich niet verzet tegen de ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat.
Voor wat betreft de geprojecteerde buisleidingstrook aan de noordelijke en oostelijke zijde van het bedrijven Koegorsstraat wordt opgemerkt dat met dit bestemmingsplan binnen het toetsingsgebied rondom de leidingstrook, nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt. Het gaat om kantoren en bedrijfsgebouwen die onderdeel uitmaken van het nieuwe bedrijventerrein. Kwetsbare objecten (zoals woningen) of objecten die bijzondere bescherming behoeven vanwege de aard van de personen die er verblijven (zoals ziekenhuizen of verpleeghuizen) zijn niet voorzien. Het provinciale beleid verzet zich er niet tegen dat beperkt kwetsbare objecten zich binnen het toetsingsgebied worden gevestigd. Evenmin wordt de komst van de nationale buisleidingstrook, zoals nu voorgesteld door het Ministerie I&M, door de voorgestelde bestemmingsregeling belemmerd. Het belang van de leidingstrook verzet zich zodoende niet tegen de realisatie van het bedrijventerrein Koegorsstraat.
3.9 Externe Veiligheid
Beleidskader
Algemeen
Qua normstelling, begrippenkader en rekenmethodiek voor het bepalen van de risico's, wordt in het beleidsveld voor externe veiligheid gewerkt met twee begrippen. Het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is omschreven als de kans dat een persoon die gedurende een heel jaar onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, tengevolge van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof komt te overlijden. Voor het PR geldt de risicocontour van de kans één op een miljoen (10-6) als grenswaarde voor kwetsbare objecten (afwijken is niet mogelijk) en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten (afwijken is mogelijk maar alleen na motivering).
Het GR is de cumulatieve kans, grafisch weergegeven in een curve, dat een groep personen van 10, 100 en 1.000 personen tegelijk komt te overlijden als gevolg van een ongewoon voorval met een gevaarlijke stof. Het GR is niet wettelijk genormeerd. Voor het GR geldt een oriënterende waarde als richtlijn.
In navolging van het provinciale beleid, geldt in de gemeente Terneuzen dat een verantwoording van het GR plaats moet vinden indien:
- a. het GR de oriënterende waarde overstijgt, of
- b. als het GR stijgt boven een factor 10 van de oriënterende waarde, of
- c. als het GR met meer dan 10% van de oriënterende waarde toeneemt.
Een verantwoording van het GR is niet vereist als het enkel (kwetsbaar) object betreft in een nagenoeg maagdelijke omgeving. Het GR is in de referentiesituatie in die gevallen namelijk erg laag, zodat een toename van het GR in die gevallen dan al snel boven de drempel van 10% uitkomt.
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor risicovolle bedrijven – dat wil zeggen inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer (Wm) – is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing. Het besluit stelt normen voor het PR die in acht moeten worden genomen bij de aanvraag om een milieuvergunning en bij besluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevi. In het Revi zijn voorts enkele categorieën van inrichtingen aangewezen waarop het Bevi eveneens van toepassing is. Het spoorwegemplacement 'Axel Aansluiting' is in het Revi als zodanig aangewezen.
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS)
Voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de normen voor het PR en de oriënterende waarde voor het GR zoals hiervoor aangegeven. Het belangrijkste beleidsdocument is daarbij de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (NRVGS) uit 1996. De uitgangspunten van de NRVGS zullen op hoofdlijnen worden overgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) op grond van de Wm. Het gaat om het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Als voorbode van beide besluiten is op 4 augustus 2004 de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRVGS) in de Staatscourant gepubliceerd. Het Btev zal de NRVGS en de CRVGS gaan vervangen. Wanneer het Btev van kracht wordt, is nog niet bekend.
Op dit moment wordt het Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen ontwikkeld. Voor de basisnetten Water, Weg en Spoor wordt beoogd een duurzaam evenwicht tussen ruimtelijke ontwikkelingen, vervoer van gevaarlijke stoffen en veiligheid te creëren. Dit gebeurt door alle hoofdvaarwegen, rijkswegen en spoorwegen in te delen in categorieën. Deze categorieën verschillen in de mate waarin er beperkingen gelden voor vervoer en / of ruimtelijke ontwikkelingen. Beperkingen voor het vervoer worden vastgelegd in een gebruiksruimte, beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen in een veiligheidszone. Voor de modaliteiten water en weg zijn voorlopige indelingen gemaakt. Hier kunnen nog geen rechten aan ontleend worden.
Het streven is het basisnet voor de modaliteiten spoor, weg en water tegelijk vast te stellen. Het Kanaal van Gent naar Terneuzen maakt onderdeel uit van het Basisnet Water. In het eerder genoemde Btev wordt het Basisnet van een juridische basis voorzien. In december 2009 is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van het Btev, een wijziging gepubliceerd van de CRVGS17. Deze wijziging houdt in dat ten aanzien van de risico's die samenhangen met het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en over het water reeds moet worden aangesloten bij de benadering van het Basisnet Weg respectievelijk het Basisnet Water.
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water houdt dit in dat voor de maatgevende contour voor het PR (10-6) ervan moet worden uitgegaan dat deze is gelegen op de oever van in de bijlage bij het CRVGS aangegeven vaarroutes. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is een bijlage aan het CRVGS toegevoegd waarin de maatgevende contour voor het PR (10-6) per wegvak is aangegeven.
Voor het GR geldt voor zowel het vervoer over het water als over de weg een verantwoordingsplicht voor ruimtelijke plannen indien daardoor het aantal aanwezige personen in het invloedsgebied wordt vergroot. Als invloedsgebied geldt de grootste afstand gemeten aan de hand van 1%-letaliteitsgrens.
Voor het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor wordt momenteel gewerkt aan het Basisnet Spoor. De definitieve resultaten voor de risico's die samenhangen met het transport van gevaarlijke stoffen zijn inmiddels gepubliceerd, maar in de eerder genoemde wijziging van de CRVGS nog niet opgenomen. Dit houdt in dat voor ruimtelijke plannen die zijn gelegen op een afstand tot 200 meter van het betreffende spoortracé een eventuele verandering van het GR inzichtelijk moet worden gemaakt. Voor ruimtelijke plannen die zijn gelegen op een afstand van meer dan 200 meter tot het betreffende spoortracé gelden geen (planologische) beperkingen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Op het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het besluit werkt met een vaste norm voor het PR die in acht moeten worden genomen bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Deze norm betreft de contour van het PR met kans 10-6. Binnen deze contour is de bouw van kwetsbare objecten geheel niet toegestaan. Daarnaast verplicht het Bevb tot het opnemen van een adequate bestemming van solitaire buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen in het bestemmingsplan. In elk geval dient de belemmeringenstrook op de verbeelding te worden weergegeven. Bouwwerkzaamheden of het uitvoeren van werkzaamheden binnen deze strook die het leidingbelang kunnen schaden, dienen daarbij aan een aanlegverbod te worden gekoppeld. In de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is een verdere technische uitwerking gemaakt van onderdelen van het Bevb. In het Revb is onder andere is de rekenmethodiek voor het beoordelen van het PR en het GR voorgeschreven.
De inwerkingtreding van het Bevb wordt gefaseerd. Dat houdt in dat per 1 januari 2011 enkel het transport van aardgas en aardolieproducten binnen de werkingssfeer van het Bevb is gebracht. Voor de het transport van andersoortige gevaarlijke stoffen is het beleidskader uit de Circulaire K1-, K2- en K3-stoffen (1991) van toepassing gebleven. Voor wat betreft het transport van risicovolle stoffen door buisleidingen, niet-zijnde aardgas, is het daarom nog niet mogelijk om de systematiek van het Bevb te hanteren. Voor deze stoffen is in het Revb nog geen beoordelingsystematiek voor risico's opgenomen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is daarom voor één van de leidingen in het plangebied uitgegaan van de circulaire uit 1991.
Windturbines
In het plangebied komen enkele windturbines voor. Windturbines zijn geen risicovolle bedrijven als bedoeld in het Bevi. Het Bevi is dan ook niet op het beoordelen van windturbines van toepassing. Windturbines dienen te voldoen aan de risiconormering uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling. Op grond van artikel 3.15a van het Activiteitenbesluit dient de maatgevende risicocontour van windturbines aan bepaalde normen te voldoen (PR 10-5 voor beperkt kwetsbare objecten en PR 10-6voor kwetsbare objecten).
Gehanteerde uitgangspunten
Voor de berekeningen van het GR zijn de uitgangspunten gehanteerd zoals weergegeven in tabel 3.3. In de huidige situatie bevinden zich binnen en rondom het plangebied diverse (beperkt kwetsbare) objecten of terreinen waar mensen verblijven. Er is dan ook geen sprake van een maagdelijke omgeving.
Vanwege de nabije ligging bedrijventerrein Zuidpoort is bij de beoordeling van het GR niet enkel gekeken naar de bijdrage ten gevolge van de komst van de ontwikkeling van het bedrijfsterrein Koegorsstraat. Ook is de komst van het opleidingsinstituut Bio Base Europe (BBE) en de nieuwe programmatische invulling van het Leisurecenter aan de noordzijde van het plangebied de Koegorsstraat meegenomen.
Tabel 3.3. Gehanteerde uitgangspunten Koegorsstraat
aantal personen dagperiode (8:30–18:30 uur) | aantal personen avondperiode (18:30–22:00 uur) | aantal personen nachtperiode (22:00–8:30 uur) | aantal personen in dagdienst* | |
Leisurecenter | 1.100 | 1.100 | 0 | |
BioBase Europe | 313 | 313 | 0 | |
Koegorsstraat | 1.824 |
* Voor het bedrijventerrein Koegorsstraat is aangenomen dat zich hier uitsluitend in de periode van 07.00 uur tot 19.00 uur personen zullen bevinden. Daarbij is uitgegaan van de aanwezigheid van 40 personen per hectare.
Toetsing risicocontouren en invloedsgebied
Risicovolle inrichtingen
Nabij het plangebied zijn de in tabel 3.4 genoemde risicovolle bedrijven gelegen.
Tabel 3.4. Risicovolle bedrijven nabij plangebied
bedrijf | PR 10-6 (meters buiten terreingrens) | invloedsgebied (meters buiten terreingrens) | afstand tot plangebied (m) | |
Heros Sluiskil | chemische industrie (op- en overslag gevaarlijke stoffen) | (terreingrens ) | 450 | 50 |
Yara Sluiskil | chemische industrie (op- en overslag gevaarlijke stoffen) | 700 | 2.000 | 100 |
Emplacement Axel aansluiting | spoorwegemplacement | * | * | 50 |
* Het emplacement Axel aansluiting is een zelfstandige inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, maar wordt verder, vanwege de ligging ervan direct grenzend aan het bedrijfsterrein Yara, tezamen met Yara beschouwd.
Figuur 3.3. Risicocontouren Yara Sluiskil B.V. (Bron: TNO)
Plaatsgebonden risico
Van de risicovolle bedrijven nabij plangebied liggen de maatgevende risicocontouren (PR 10-5 en 10-6) van Yara Sluiskil in het plangebied. Binnen de contour 10-5 zijn beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. In het plangebied zijn de gronden die liggen binnen deze risicocontour bestemd als water. Binnen deze bestemming zijn beperkt kwetsbare objecten niet mogelijk. Binnen de contour 10-6 zijn beperkt kwetsbare objecten wel toegestaan, zij het dat dit moet worden gemotiveerd. De gronden in het plangebied die liggen binnen deze risicocontour zijn voorzien van een bedrijfsbestemming. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Het gaat om bedrijfsgebouwen en kantoren die behoren tot de bedrijven die op het toekomstige bedrijventerrein worden gevestigd. De omvorming van het plangebied van agrarische gronden naar een bedrijventerrein is een gewenste ontwikkeling die volgt uit zowel het provinciale als het gemeentelijke beleid en als zodanig ook in het beleidskader is vastgelegd. Binnen het bedrijventerrein zijn enkel bedrijfsgebouwen mogelijk die geen kwetsbare of bijzondere functies huisvesten die in de toekomst een mogelijke belemmering met zich mee kunnen brengen voor de bestaande risicovolle bedrijven in de omgeving. Ook zijn de toekomstige personen in het plangebied, de werknemers van de bedrijven, geen groep van personen die op enigerlei wijze als kwetsbaar moet worden aangemerkt of die anderszins een verhoogde mate van bescherming behoeft.
In de planregeling is voorts opgenomen dat het aantal personen binnen deze objecten niet dusdanig groter kan worden waardoor een kwetsbaar object zou kunnen ontstaan. Toekomstige saneringssituaties zijn zodoende uitgesloten. Zodoende wordt geconcludeerd dat de aanwezige bestaande risicovolle bedrijvigheid zich niet verzet tegen de ontwikkeling van het toekomstige bedrijventerrein Koegorsstraat.
Het is mogelijk dat de bestaande risicovolle bedrijven in de toekomst hun risicovolle bedrijfsactiviteiten uit willen breiden. In beginsel geldt op grond van het Bevi en het gemeentelijke beleid dat een toename van risicovolle bedrijvigheid niet gepaard mag gaan met een toename van de risicocontouren buiten het eigen bedrijfsterrein. Vanwege het beoogde toekomstbeeld van de Kanaalzone in zijn algemeenheid – namelijk een gebied overwegend bestemd voor (zeehavengebonden) industriële bedrijfsactiviteiten – is echter niet uit te sluiten dat de risicocontouren van deze bedrijven buiten het eigen bedrijfsterrein toch in enige mate toenemen. Om ongewenste situaties, waarbij kwetsbare objecten komen te liggen binnen de risicocontouren van de bestaande bedrijven, in de toekomst tegen te gaan, wordt de vestiging van nieuwe kwetsbare objecten op het bedrijfsterrein Koegorsstraat uitgesloten. In bijlage 11 is een overzicht opgenomen van wat onder een (beperkt) kwetsbaar object wordt verstaan.
Groepsrisico
Uit tabel 3.4 blijkt dat het beoogde bedrijventerrein is gelegen binnen het invloedsgebied van zowel Yara Sluiskil als van Heros Sluiskil. Omdat dit bestemmingsplan de komst van nieuwe beperkt kwetsbare objecten in het invloedsgebied mogelijk maakt, dient inzicht te worden geboden in een verandering van het GR als gevolg van dit bestemmingsplan.
Bij de berekening van het GR is gebruik gemaakt van de gegevens uit een eerdere veiligheidsstudie die door TNO is uitgevoerd in 2006. Dat onderzoek is verricht in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan Koegorspolder18. Dat bestemmingsplan is nooit meer tot een definitief bestemmingsplan verworden, de uitgangspunten en uitkomsten uit de studie uit 2006 zijn evenwel nog steeds bruikbaar als het gaat om het maken van een goede afweging over risico's in het plangebied.
TNO heeft de ontwikkeling van bedrijventerrein Koegorsstraat zowel zelfstandig als in samenhang met andere ruimtelijke ontwikkelingen rondom het plangebied onderzocht19. Bij de beoordeling in relatie tot de andere ontwikkelingen zijn dezelfde uitgangspunten gebruikt die ten grondslag lagen aan de hiervoor genoemde studie van TNO uit 2006.
Ten aanzien van het GR blijkt dat als gevolg van de ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat (in samenhang met de ontwikkeling van BBE en het Leisurecentre) het GR toeneemt tot een factor 0,08 van de oriënterende waarde. Deze geringe toename van de oriënterende waarde leidt niet tot een noodzaak om het groepsrisico te verantwoorden.
Geconcludeerd wordt dat de aanwezige risicovolle bedrijvigheid zich niet verzet tegen de ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat.
Transport van gevaarlijke stoffen over de weg
De rijkswegen N61 en N62 zijn beiden aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Voor beide wegen is in de bijlage bij de CRVGS aangegeven dat mag worden aangenomen dat de maatgevende risicocontour (PR 10-6) zich niet buiten de wegberm bevindt (risicoafstand 0 meter).
Groepsrisico
Ten aanzien van het GR geven noch het Basisnet Weg noch de CRVGS een maat voor het invloedsgebied. Om het invloedsgebied te bepalen is daarom aangesloten bij de uitkomsten van een veiligheidsstudie die in opdracht van de provincie Zeeland in 2006 is uitgevoerd voor dit wegvak. In deze studie is voor het jaar 2010 een risicocontour PR 10-8 van 263 meter aan weerszijden van de N61 berekend, voor de N62 is dat 100 meter20. Aangenomen wordt dat de risicocontour 10-8 in grote lijnen overeenkomt met het invloedsgebied op basis van de 1%-letaliteitsgrens zoals genoemd in de CRVGS. Het plangebied is gelegen op meer dan 750 meter van beide wegen. Zodoende behoeft geen inzicht te worden geboden verandering van het GR als gevolg van dit bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat het transport van gevaarlijke stoffen over de N61/N62 zich niet verzet tegen de ontwikkeling van het bedrijventerrein.
Transport van gevaarlijke stoffen over het Water
Over het Kanaal van Gent naar Terneuzen vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen in binnenvaart- en zeeschepen. Het kanaal maakt onderdeel uit van het Basisnet Water en is aangewezen in de gewijzigde CRVGS. In het definitief ontwerp van het Basisnet Water is het kanaal aangeduid als een zeevaartcorridor met toetsingsafstand. Dit houdt in dat risicocontour PR 10-6 op het water ligt maar in de toekomst kan groeien tot de oeverlijn en dat het aandachtsgebied voor plasbranden is gelegen 40 m landwaarts vanaf de waterlijn. Concreet houdt dit in dat ter plaatse geen nieuwe kwetsbare bestemmingen binnen de waterlijnen mogelijk zijn. Gelet op de werkelijke afstand tussen het kanaal en het bedrijventerrein Koegorsstraat (circa 585 meter), wordt ruimschoots voldaan aan deze afstand.
Ten aanzien van het GR geven noch het Basisnet Water noch de CRVGS een maat voor het invloedsgebied. Om het invloedsgebied te bepalen is daarom aangesloten bij de uitkomsten van een veiligheidsstudie die in opdracht van de provincie Zeeland in 2006 is uitgevoerd voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen. In deze studie is berekend dat de risicocontour PR 10-8 is gelegen op de kanaaloever21. Aangenomen wordt dat de risicocontour 10-8 in grote lijnen overeenkomt met het invloedsgebied op basis van de 1%-letaliteitsgrens zoals genoemd in de CRVGS. Nu de afstand van het beoogde bedrijventerrein tot het kanaal meer dan 585 meter bedraagt, behoeft geen inzicht te worden geboden verandering van het GR als gevolg van dit bestemmingsplan.
Geconcludeerd wordt dat het transport van gevaarlijke stoffen over het Kanaal van Gent naar Terneuzen zich niet verzet tegen de ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat.
Transport van gevaarlijke stoffen over het spoor
Het plangebied wordt doorsneden door het spoorwegtracé Terneuzen Zuidzijde aansluiting – Axel Aansluiting. Over dit spoortracé vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen (hoofdzakelijk ammoniak). Nu het plangebied binnen een afstand van 200 meter is gelegen, dient op basis van de CRVGS de verandering van het GR ten gevolge van de komst van het bedrijventerrein inzichtelijk te worden gemaakt. Onderzoeksbureau AVIV heeft de ontwikkeling van bedrijventerrein Koegorsstraat, zowel zelfstandig als in samenhang met andere ruimtelijke ontwikkelingen rondom het plangebied, onderzocht22.
Plaatsgebonden risico
Uit de berekeningen blijkt dat de maatgevende risicocontour van het spoortracé (PR-contour 10-6) niet aanwezig is.
Groepsrisico
Uit het onderzoek blijkt dat met het transport van gevaarlijke stoffen over dit spoortracé geen GR samenhangt. Dit wil zeggen dat bij een ongeval met een kans van 10-9 (één op een miljard) het aantal slachtoffers kleiner is dan 10.
Geconcludeerd wordt dat het transport van gevaarlijke stoffen over het spoorwegtracé Terneuzen Zuidzijde aansluiting – Axel Aansluiting zich niet verzet tegen de ontwikkeling van bedrijventerrein Koegorsstraat.
Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Nabij en in het plangebied zijn diverse buisleidingen gelegen ten behoeve van transport van gevaarlijke stoffen (tabel 3.5).
Tabel 3.5. Overzicht relevante buisleidingen voor transport gevaarlijke stoffen
product | diameter, druk | leiding- beheerder | veiligheids- afstand of minimale bebouwings- afstand tot zgn. kwetsbare bestemmingen | veiligheids- afstand of minimale bebouwings- afstand tot zgn. beperkt kwetsbare bestemmingen |
Aardgas Z555-01 | 8 inch, 40 bar | Gasunie | n.v.t. | n.v.t. |
Etheen-/propeenleiding | 6 inch, 100 bar | Shell | 80 meter voor etheen, 50 meter voor propeen | In beide gevallen 0 meter |
Etheen-/propeenleiding | 6 inch, 100 bar | Dow Benelux N.V. | 80 meter voor etheen, 50 meter voor propeen | In beide gevallen 0 meter |
Plaatsgebonden risico
- Aardgasleiding
Met de inwerkingtreding van het Bevb dient in beginsel enkel rekening te worden gehouden met het ruimtebeslag voor de aardgasleiding die ook privaatrechtelijk door de leidingbeheerder wordt gereguleerd (de zogenaamde belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de leiding, artikel 14 Bevb). Enkel indien de PR-contour met kans 10-6 zich buiten deze strook bevindt, dient hiermee bij het projecteren van nieuwe kwetsbare objecten rekening te worden gehouden (artikel 11 Bevb).
Uit gegevens van de leidingbeheerder blijkt dat de PR-contour met kans 10-6 zich op de leiding bevindt. Zodoende brengt de aardgasleiding geen belemmeringen met zich mee voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat.
- Etheen-/propeenleiding
Zoals hiervoor is aangegeven, is de beoordelingssystematiek voor risico's rondom het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, niet-zijnde aardgas, nog niet definitief vastgesteld. Zodoende moet hiervoor worden terugvallen op de systematiek van de circulaire uit 1991. In tabel 3.5 zijn de veiligheidsafstanden uit deze circulaire opgenomen. Deze afstanden gelden enkel voor kwetsbare bestemmingen. Aangezien in het bestemmingsplan geen kwetsbare bestemmingen mogelijk worden gemaakt, wordt voldaan aan deze veiligheidsafstanden.
Groepsrisico
- Aardgasleiding
Aangezien geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van deze aardgasleiding worden geprojecteerd, kan ingevolge artikel 12 Bevb een verantwoording van het GR achterwege blijven.
- Etheen-/propeenleiding
Aangezien de rekensystematiek hiervoor nog niet is vastgesteld, kan een verantwoording van het GR voor wat betreft de etheen-/propeenleiding achterwege blijven.
Geconcludeerd wordt dat het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zich niet verzet tegen de ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat.
Windturbines
Bij het leggen van de bestemming 'Bedrijven' is rekening gehouden met de maatgevende risicocontouren uit het Activiteitenbesluit voor de windturbines. Dat houdt in dat nergens binnen de contour van het PR met kans 10-6 van de windturbines (nieuwe) kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt. Omdat het bestemmingsplan enkel nieuwe beperkt kwetsbare objecten mogelijk maakt, wordt daarmee ook voldaan aan de norm van het PR met kans 10-5.
- 17. Besluit van 15 december 2009, Stcr. 2009, 19 907.
- 18. TNO, Ontwikkeling en verantwoording Groepsrisico's Plangebied Koegorspolder en omgeving, Gemeente Terneuzen (document B&O-A R 2005/369, januari 2006).
- 19. De resultaten zijn verwoord in het rapport Groepsrisicoberekeningen Bio Base, Leisurecenter, Stedelijke Randzone en Koegorsstraat te Terneuzen, document 23048, maart 2010. Andere ontwikkelingen die in ogenschouw zijn genomen, betreffen de nieuwe programmatische invulling van het Leisurecentre en de komst van BioBase Europe (BBE) ten noorden van het plangebied en de ontwikkeling van de resterende gronden tot 'stedelijke randzone'. Voor de gehanteerde uitgangspunten wordt naar dit rapport verwezen.
- 20. AVIV, Risico-inventarisatie wegtransport gevaarlijke stoffen Zeeland, document 05822, februari 2006.
- 21. AVIV, Risico-inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen Zeeland: Risicoanalyse Kanaal Gent-Terneuzen, document 05822, februari 2006.
- 22. AVIV, Externe veiligheid ontwikkelingen Koegorspolder Terneuzen, document 101744, maart 2010. Andere ontwikkelingen die in ogenschouw zijn genomen, betreffen de nieuwe programmatische invulling van het Leisurecentre en de komst van BioBase Europe (BBE) ten noorden van het plangebied en de ontwikkeling van de resterende gronden tot 'stedelijke randzone'. Voor de gehanteerde uitgangspunten wordt naar dit rapport verwezen.
3.10 Industrielawaai
Conclusie
Het bedrijventerrein Koegorsstraat ligt in de geluidzones rondom het Zeehaven- en industrieterrein Sluiskil-Oost en het industrieterrein Oostelijke Kanaaloever/Mr.F.J.Haarmanweg-Driewegen (OKO). Geluidsgevoelige functies worden echter niet voorzien. Derhalve vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor de voorgenomen realisering van het bedrijventerrein.
Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder biedt bescherming tegen (spoor)weglawaai en industrielawaai van inrichtingen gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wet geluidhinder wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd, de zogenoemde geluidsgevoelige objecten (zoals woningen, scholen, gezondheidszorggebouwen, woonwagenstandplaatsen ed.).
Op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder dienen zones rond industrieterreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die “in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken”, in bestemmingsplannen te worden vastgelegd. Het onderhavige plangebied ligt geheel binnen de gezamenlijke zone van de industrieterreinen Sluiskil-Oost en Stroodorpe-Oost (voorheen Kanaaleiland). Deze zone is bij Koninklijk Besluit op 27 november 1990 vastgesteld. De zone is als zodanig op de verbeelding weergegeven.
Toetsing
In het plangebied zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen voorzien. Derhalve hoeft geen akoestisch onderzoek naar (spoor)weglawaai en industrielawaai te worden uitgevoerd.
Voor het industrieterrein Sluiskil-Oost en het nabijgelegen industrieterrein Stroodorpe-Oost (Kanaaleiland) is bij het Koninklijk Besluit van 27 november 1990 een gezamenlijke zone vastgesteld. Na vaststelling van de geluidzone is in 1997 door Gedeputeerde Staten een geluidssaneringsprogramma vastgesteld.
Bedrijventerrein Koegorsstraat valt geheel binnen deze zone. De zone is als zodanig op de plankaart weergegeven. Bedrijventerrein Koegorsstraat is een normaal bedrijventerrein waarop inrichtingen die in belangrijke mate geluidshinder veroorzaken zich niet kunnen vestigen. Dit terrein maakt dan ook geen deel uit van het gezoneerde terrein.
Rond het industrieterreinen "Oostelijke Kanaaloever/Mr. F.J. Haarmanweg-Driewegen (OKO)" is eveneens een geluidzone vastgesteld. Het zonebesluit voor dit industrieterrein is op 17 januari 1989 door Gedeputeerde Staten genomen en bij Koninklijk Besluit d.d. 14 augustus 1990 goedgekeurd.
Deze zone is echter niet meer actueel. Afgaande op de aan de bedrijven verleende milieuvergunningen wordt namelijk de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) op de zonegrens overschreden. Een aantal bedrijven, zogenaamde grote lawaaimakers of geluidhinderlijke inrichtingen ingevolge de Wet geluidhinder, kan niet langer voldoen aan de grenswaarden van de zonering. Aanpassing van de zonegrens industrielawaai is daarom noodzakelijk.
Daarom is een bestemmingsplan voor de verruiming in procedure gebracht. Op basis van de nieuwe berekende 50 dB(A) contour is een nieuw zonevoorstel vervaardigd (zie figuur 3.4).
De zonegrens ligt zuidelijker dan de vigerende zone. Aan de west- en oostzijde daarentegen ligt de zonegrens binnen de eerder voorgestelde zonegrens.
De voorgestelde zone ligt in het plangebied van voorliggend bestemmingsplan. De zone is daarom als zodanig op de verbeelding weergegeven en wordt daarmee voor een deel al planologisch vastgelegd. De zone wordt verder planologisch vastgelegd middels het bestemmingsplan flankerende herzieningen.
Figuur 3.4. Bestaande geluidzone (groene vlak) en voorstel uitbreiding geluidzone (rode vlak) industrieterrein Oostelijke Kanaaloever / Mr. F.J. Haarmanweg-Driewegen
3.11 Verkeer En Vervoer
Verkeersintensiteiten
Voor het onderzoek luchtkwaliteit, is de verkeersintensiteit op de Koegorsstraat van belang. Het is nog niet geheel duidelijk hoe de infrastructuur in de toekomst (2020) in en rondom de Koegorspolder zal worden vormgegeven. Vaststaat dat de Sluiskiltunnel (N61) en de aansluiting op de Tractaatweg binnen de planperiode wordt gerealiseerd. Het is nog niet zeker of de Koegorsstraat ter plaatse van de Sluiskiltunnel (N61) wordt afgesloten of dat deze met behulp van een brug elkaar kunnen kruisen. Ten behoeve van dit bestemmingsplan is rekening gehouden met een brug over de N61 omdat dan sprake is van een worst case scenario met hoogst geprognosticeerde verkeersintensiteiten op de Koegorsstraat. Indien met deze worst case benadering blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van de beoogde ontwikkelingen voldoende is zal dat zeker gelden voor een ander gekozen scenario.
In 2008 zijn door de gemeente Terneuzen op drie locaties verkeerstellingen uitgevoerd op Koegorsstraat. Door rekening te houden met een autonome groei van 2% is de autonome verkeersintensiteit voor 2020 bepaald. Ter plaatse van de beoogde ontwikkelingen zijn op de Koegorsstraat (midden) in 2008 2.563 mvt / etmaal geteld. In tabel 3.6 zijn de verkeersintensiteiten weergegeven.
Verkeersaantrekkende werking
Binnen dit bestemmingsplan wordt een brandweerkazerne, een oefencalamiteitencentrum, huisvesting voor gemeentelijke diensten en een bedrijventerrein mogelijk gemaakt die allemaal op de Koegorsstraat zullen ontsluiten. De ontwikkelingen in "Bedrijventerrein Zuidpoort" (met onder andere BIO-base) en het terrein van het Leisurecenter (met onder andere de skihal) ontsluiten ook op de Koegorsstraat. Echter het verkeer hiervan wikkelt in noordelijke richting af en rijden dus niet via de Koegorspolder. Voor de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan is aangenomen dat 30% van het verkeer richting het zuiden over de Koegorsstraat afwikkelt en 70% in de richting van het noorden. Hierna is de verkeersgeneratie per ontwikkeling bepaald. In tabel 3.6 is de verkeersaantrekkende werking samen met de huidige en / of autonome verkeersintensiteit op de Koegorsstraat weergegeven.
Brandweer
Voor de brandweer wordt uitgegaan van (maandag t / m zondag) = 90 mvt / etmaal.
Gemeentelijke diensten
Binnen de gemeentelijke diensten genereert de dienst Beheer en onderhoud de meeste verkeersbewegingen. Rekening wordt gehouden met navolgende verkeersproductie (maandag tot en met vrijdag):
80 gemeentevoertuigen * 3 mvt / etmaal (zoals vrachtauto's, huisvuilauto's, tractoren, bussen, veegmachines, maaimachines e.d.) per dag = 240 mvt / etmaal;
- 30 personenauto's * 4 mvt / etmaal = 120 mvt / etmaal;
- 5 leveranciers * 2 mvt / etmaal = 10 mvt / etmaal;
- 110 mvt / etmaal woon-werkverkeer = 110 mvt / etmaal;
Totaal = 480 mvt / etmaal.
Oefencalamiteitencentrum
In de ruimtelijke onderbouwing uit 2005) is uitgegaan van de komst van 60 personenauto's en 5 bussen per dag (concentraties tussen 08.00-09.00 uur en 16.00-18.00 uur van maandag tot en met vrijdag). Dit betekent dat de totale verkeersgeneratie 65 mvt * 2 = 130 mvt / etmaal is.
Bedrijventerrein
Binnen dit bestemmingsplan wordt ook de mogelijkheid geboden een bedrijventerrein te realiseren met een oppervlakte van circa 13,5 hectare. Op het bedrijventerrein mogen bedrijven zich vestigen met de hindercategorie 4.2. Volgens CROW publicatie 256) valt deze hindercategorie binnen het werkmilieutype "gemengd bedrijventerrein" en dient per hectare 214 mvt / etmaal aangehouden te worden als verkeersgeneratie. De 13,5 hectare bedrijventerrein is derhalve goed voor een totale verkeersgeneratie van 13,5 ha * 214 mvt / etmaal / ha = 2.889 mvt / etmaal.
Totale verkeersaantrekkende werking
De totale verkeeraantrekkende werking voor de brandweer, gemeentelijke diensten oefencalamiteitencentrum en het bedrijventerrein bedraagt 3.589 mvt / etmaal. Op het noordelijk wegvak Koegorspolder rijdt 70% van het gegenereerde verkeer en bedraagt 2.512 mvt / etmaal.
Tabel 3.6. Verkeersintensiteit Koegorsstraat (in mvt / etmaal)
weg | jaartal | intensiteit (excl. ontw.) | verkeersgeneratie | intensiteit (incl. ontw.) |
Koegorsstraat (midden) | 2009 | 2.614 | 2.512 | 5.126 |
2010 | 2.667 | 2.512 | 5.179 | |
2020 | 3.251 | 2.512 | 5.763 |
3.12 Luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit (Wlk) staat realisatie van de beoogde ontwikkelingen niet in de weg. Uit onderzoek blijkt dat de emissie ten gevolge van het wegverkeer op de relevante Koegorsstraat ter plaatse van de beoogde ontwikkeling minder bedraagt dan de gestelde grenswaarden uit het Wlk. In bijlage 7 is het luchtkwaliteitsonderzoek opgenomen.
Hoofdstuk 4 Financiële Aspecten
In de Wet ruimtelijke ordening is de grondexploitatiewet opgenomen. Deze afdeling regelt verplicht kostenverhaal door de gemeente. De gemeente legt dit kostenverhaal vast in een exploitatieplan. Kostenverhaal dient te worden verzekerd bij de volgende planologische maatregelen: een bestemmingsplan wat rechtstreeks bouwplannen mogelijk maakt (niet via wijzigingsbevoegdheid) een projectbesluit of een projectafwijkingsbesluit. Van een exploitatieplan kan worden afgeweken door in het kostenverhaal anderszins te voorzien (overeenkomst met alle grondeigenaren in het plangebied of volledig grondeigendom). In een bestemmingsplan is sprake van kostenverhaal (6.2.3. tot en met 6.2.5. Bro) als een bouwplan (6.2.1 Bro) wordt mogelijk gemaakt. De wetgever heeft de volgende verschillende bouwplannen vastgelegd:
- bouw één of meer woningen;
- bouw een of meer andere hoofdgebouwen;
- uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² of met één of meer woningen;
- verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht worden, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
- verbouwing van een of meer gebouwen voor andere doeleinden mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bedraagt;
- de bouw van kassen voor 1.00 m².
Het plan heeft betrekking op een bouwplan in de zin van afdeling 6.12 van de Wro, zodat verhaal van gemeentelijke kosten aan de orde is. De gemeente is eigenaar van de te ontwikkelen bedrijfsgronden. De kosten worden gedekt door de verkoop van de grond aan diverse bedrijven. Op grond hiervan is het niet noodzakelijk om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.
De gemeente is van mening dat met de verkoop van bedrijfsgronden ook de financiële uitvoerbaarheid van de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling afdoende is gewaarborgd.
Hoofdstuk 5 Beschrijving Juridische Regeling
In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen.
Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan en vervolgens wordt per bestemming een toelichting gegeven.
5.1 Wettelijk Kader
Algemeen
Per 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. In deze nieuwe wetgeving is geregeld dat vanaf 1 januari 2010 alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (SVBP 2008, IMRO 2008, STRI 2008). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Ook de nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen. In deze wet zijn circa oude 25 regelingen die samen de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu, flora & fauna en water, gebundeld in een één nieuwe omgevingsvergunning. De Wabo introduceert nieuwe begrippen voor bestaande instrumenten, zonder deze (ingrijpend) inhoudelijk te wijzigen. Dit betekent dat bestemmingsplannen die na 1 oktober 2010 worden vastgesteld aan deze nieuwe terminologie moeten voldoen.
Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2008)
In SVBP2008 zijn bindende afspraken voor de opbouw en de verbeelding van bestemmingsplannen vastgelegd, zowel voor het digitale als het analoge bestemmingsplan. De SVBP2008 heeft (alleen) betrekking op de structuur en niet op de inhoud van de bestemmingsregeling. De inhoud blijft een zaak van het bevoegde gezag. De standaarden hebben evenmin betrekking op de toelichting op het bestemmingsplan, omdat deze geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Hoewel in SVBP2008 het begrip plankaart niet meer wordt gebruikt voor digitale bestemmingsplannen, wordt in het dagelijks taalgebruik het begrip nog gebruikt. Dit geldt vooral voor de analoge versie van een bestemmingsplan. De kaart bevat naast (soms wettelijk verplichte) verklaringen met een verduidelijkende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een plankaart staan vermeld, zijn daarom terug te vinden in de regels.
De meest recente Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN) dient als basis voor de plankaart. De GBKN geeft de topografische kenmerken van het plangebied weer (bebouwing, wegen, water, etc.) en ligt met dunne zwarte lijnen onder alle bestemmingen, aanvullende regelingen en aanduidingen op de plankaart.
Voor het weergeven van plangegevens op de kaart dienen de landelijke richtlijnen, als opgenomen in de SVBP2008, te worden gebruikt. Daarbij bestaat een verschil in de digitale en analoge plankaart.
De wettelijk geldende, digitale kaart zal op het eerste oog minder informatie gaan bevatten dan men gewend is. Verdere planinformatie zal middels klikken op objecten kunnen worden verkregen. De analoge plankaart moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.
Op de plankaart komt een groot aantal kleuren, lijnen, arceringen en symbolen voor. Om een duidelijk onderscheid te laten zien, is voor verschillende lijnsoorten, lijndiktes, arceringen en symbolen gekozen.
De plankaart van het bestemmingsplan moet een legenda bevatten. Dit is een verklaring van de gebruikte bestemmingen, uit te werken bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, lijnen, vlakken, kleuren, arceringen, coderingen en symbolen.
In de legenda is de volgorde van de bestemmingen, uit te werken bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen alfabetisch.
Onder elk kaartblad wordt in tabelvorm informatie over het bestemmingsplan opgenomen (stempel): de cbs-code van de gemeente Terneuzen (0715), de schaal, de bestandscode en de naam, data en status van het bestemmingsplan (concept, voorontwerp, ontwerp, vastgesteld). Naast de bestemmingsplannaam staat de noordpijl.
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT' voor 'bedrijventerrein' en 'G' voor 'Groen'. Verder geldt het volgende:
- Gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de plankaart aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
- Kleine letters tussen haakjes bij de bestemming hebben betrekking op een aanduiding waarmee hetzij ter plaatse van deze aanduiding een specifieke functie wordt aangegeven, zoals bijvoorbeeld 'sbt-1' voor het mogelijk maken van een specifieke vormen van bedrijvigheid, zoals bijvoorbeeld een oefencalamiteitencentrum.
- Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum bouwhoogte en een bebouwingspercentage worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak. Deze categorie bouwaanduidingen, wordt overigens niet gehanteerd in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Koegorsstraat
- Ten slotte kunnen er op de plankaart aanduidingen voorkomen in de vorm van figuren of gebiedsaanduidingen (zoals een plangrens of een geluidzone).
Opzet regels
De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.
- In Hoofdstuk 1: Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de kaart voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3: Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, een bepaling welke wettelijke regeling van toepassing is, dan wel bepalingen die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsregels).
- Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing.
Ook voor het opstellen van een bestemmingsartikel is een vaste volgorde aangegeven:
- bouwregels;
- nadere eisen;
- afwijking van de bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijking van de gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden;
- wijzigingsbevoegdheid.
Een bestemmingsartikel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.
5.3 Toelichting Bestemmingen
In deze paragraaf worden deze bestemmingen in alfabetische volgorde toegelicht conform de voorgeschreven volgorde op het renvooi van de plankaart.
Bedrijventerrein (B) (artikel 3)
Toelaatbaar gebruik
In de regels is vastgelegd dat op het terrein bedrijven van categorie 2 tot en met 4.2 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, met uitzondering van risicovolle inrichtingen en Wet geluidhinder-inrichtingen. Wat onder dergelijke inrichtingen wordt verstaan, is verklaard in de begripsbepalingen. De brandweerkazerne, de gemeentelijke diensten en de regionale ambulancedienst en het oefencalamiteitencentrum komen niet voor binnen de Staat van Bedrijfsactiviteiten en behoeve een specifieke regeling.
Voor de brandweerkazerne, de gemeentelijke diensten en de regionale ambulancedienst is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 3' opgenomen en voor het oefencalamiteitencentrum 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1'.
De activiteiten van Sagro passen niet binnen de geformuleerde algemene toelatingsbeleid voor dit bedrijventerrein; deze vallen namelijk binnen categorie 5 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Omdat het gaat om bestaande activiteiten, waarvoor een milieuvergunning is verleend, zijn de activiteiten in voorliggend bestemmingsplan positief bestemd door middel van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein – 2'.
De bestemming Bedrijventerrein omvat daarnaast bedrijfspercelen, inclusief alle bijbehorende (gebouwde en ongebouwde) voorzieningen, zoals interne ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen (al dan niet op eigen terrein), en bijbehorende (niet-structurele) groen- en watervoorzieningen.
In plangebied zijn verschillende windturbines gebouwd. Deze locaties zijn voorzien van aanduidingen 'windturbine' (wt). Daarbuiten zijn geen windturbines toegestaan. Om de windturbines met elkaar te verbinden en om de opgewekte energie te kunnen afvoeren naar het elektriciteitsnet zijn voorzieningen voor windturbines en nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt
Omdat het indelen van bedrijven in categorieën niet zo genuanceerd kan gebeuren dat alle concrete vragen omtrent de toelaatbaarheid zijn opgelost, is in verband met de nodige flexibiliteit een bevoegdheid tot afwijken opgenomen waarmee bedrijven uit een hogere categorie (van 4 naar 5) kunnen worden toegelaten of bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor komen. Als voorwaarde geldt dan wel dat deze bedrijven gelet op de aard en invloed op de omgeving gelijk kunnen worden gesteld aan een bedrijf uit een rechtstreeks toelaatbare categorie.
Omdat Bedrijventerrein Koegorsstraat gedeeltelijk ligt binnen de 10-6 risicocontour van Yara Sluiskil B.V., zijn op dit bedrijventerrein geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt.
Beperkt kwetsbare objecten worden direct mogelijk gemaakt. De 10-6 risicocontour van BioFuelAdditive plant van Heros ligt buiten het plangebied.
Er is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de vestiging van risicovolle inrichtingen waarvan de 10-6-contour / veiligheidsafstand voor het plaatsgebonden risico binnen de grenzen van de inrichting ligt en het groepsrisico onder de oriënterende waarde.
Bedrijventerrein Koegorsstraat ligt buiten de 10-6 risicocontour van BioFuelAdditive plant van Heros.
Geluidsgevoelige objecten, waaronder bedrijfswoningen zijn vanuit milieuoogpunt niet toegestaan. Daarnaast kunnen bedrijfswoningen om vorenstaande redenen beperkingen opleggen aan de bedrijfsuitoefening van bedrijven, omdat bedrijfswoningen in het kader van milieuwetgeving worden aangemerkt als milieugevoelige functies.
Bouwregels
Binnen de bestemming "Bedrijventerrein" geldt een zo ruim mogelijk bouwregime. De maximum bouwhoogte van bouwwerken is vastgelegd op ten hoogste 25 meter. In verband met het initiatief voor het oefencalamiteitencentrum is voor een beperkte oppervlakte een hogere bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 35 meter mogelijk gemaakt. Voor windturbines geldt een maximale hoogte van 120 meter.
Verder zijn in de bouwregels minimumafstanden opgenomen van gebouwen, silo's, al dan niet gebouwen zijnde, en overkappingen tot perceelsgrenzen, hoofdontsluitingswegen en goederenspoorlijnen.
Voor het oefencalamiteitencentrum is in de bouwregels een minimale afstand opgenomen ten opzichte van de perceelsgrens. Hiervan kan worden afgeweken voor andere bedrijfsactiviteiten.
Groen (G) (artikel 4)
Groenvoorzieningen zijn binnen vrijwel alle bestemmingen mogelijk. Voor enkele gronden is het evenwel gewenst om geen ander gebruik dan groenvoorzieningen toe te staan. Dit betreft de gronden die samenvallen met de buisleidingenstrook aan de noordzijde.
Verkeer (V) (artikel 5)
De Koegorsstraat in het plangebied is als zodanig bestemd. Binnen deze bestemming zijn wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen mogelijk zonder dat de situering van genoemde elementen exact is vastgelegd.
Water (WA)(artikel 6)
De belangrijke (aan te leggen) waterpartijen in het gebied zijn voorzien van de bestemming Water.
Leiding – Gas (L-G)(artikel 7)
De planologisch relevante leidingen zijn als zodanig bestemd. Aangezien leidingen in alle gevallen samenvallen met andere bestemmingen, zijn deze bestemmingen als dubbelbestemming opgenomen. Ten behoeve van de dubbelbestemmingen Leiding-Gas mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.
De breedte van de bestemming Leiding – Gas is opgebouwd uit het werkelijke ruimtebeslag (de breedte van de leiding) en de bijbehorende belaste stroken (of zakelijk rechtstroken). Deze stroken hebben in het plangebied een breedte van 4 en 5 meter aan weerszijden van de leidingen.
Binnen de dubbelbestemming is onderscheid gemaakt in twee soorten gasleidingen: de aardgasleiding en de etheen- en propeenleidingen. Dit is van belang in verband met risicowetgeving en -beleid. Het is niet nodig om binnen deze leidingen verder onderscheid te maken naar de druk en diameter omdat er geen kwetsbare bestemmingen in het plangebied mogelijk worden gemaakt.
Leiding – Leidingstrook (L-L) (artikel 8)
De reservering voor de provinciale buisleidingenstrook aan de noord- en oostzijde van het plangebied is bestemd voor Leiding – Leidingstrook. In beginsel dienen nieuwe hoofdtransportleidingen en andere planologisch relevante leidingen binnen deze strook te worden aangelegd. Binnen deze strook mag niet worden gebouwd ten behoeve van andere bestemmingen.
Leiding – Water (L-W) (artikel 9)
De voor Leiding – Water aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemmingen(en) - mede bestemd voor een planologisch relevante ondergrondse leiding voor transport van water- of afvalwater.
Waarde - Archeologie (WR-A) (artikel 10)
De bestemming Waarde – Archeologie betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering op de verbeelding weergegeven. De bestemming valt samen met een aantal andere bestemmingen. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. voor de periodes steentijd, late IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming een omgevingsvergunning voor het bouwen of het slopen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een een bevoegdheid tot afwijken.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Deze omgevingsvergunning wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is bij een omgevingsvergunning afwijken niet mogelijk.
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Antidubbeltelbepaling (artikel 11)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene bouwregels (artikel 12)
Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (artikel 13)
Dit artikel is vooral van belang voor globale bestemmingen. Het is opgenomen omdat bij de inwerkingtreding van de Wro, de Invoeringswet Wro en het Bro op 1 juli 2008 de intrekking van de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen en de regeling voor het parkeerfonds) in de bouwverordening niet in werking is getreden. De stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening blijven dus vooralsnog bestaan.
Algemene aanduidingsregels (artikel 14)
In dit artikel zijn drie gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze gebiedsaanduidingen vallen samen met diverse bestemmingen maar zijn niet aan te merken als dubbelbestemmingen.
De aanduiding ''Geluidzone – Industrie – 1" is opgenomen voor de geluidzone rondom de Oostelijke Kanaaloever/mr. F.J. Haarmanweg-Driewegen. De aanduiding ''Geluidzone – Industrie – 2" voor de geluidzone voor "Sluiskil-Oost/Stroodorpe-Oost/Kanaaleiland". Binnen deze zones zijn maximum grenswaarden ten aanzien van industrielawaai van toepassing.
Algemene afwijkingsregels (artikel 15)
Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.
Algemene wijzigingsregels (artikel 16)
In lid 16.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 15, vandaar dat hier altijd toestemming nodig is van het bevoegd gezag. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.
Overige regels (artikel 17)
Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling (artikel 17.1)" In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard23. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
- 23. Onder andere naar artikelen van de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Bouwverordening, het Vuurwerkbesluit, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en naar de Algemene wet bestuursrecht.
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen
Overgangsrecht (artikel 18)
Op grond van artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In artikel 18 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.
In lid 2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
Hoofdstuk 6 Inspraak En Overlegreacties
In het kader van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan diverse instanties en organisaties. Overeenkomstig het bepaalde in de Gemeentelijke Inspraakverordening zijn de bevolking en in de gemeente belanghebbenden natuurlijke en rechtspersonen betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het voorontwerpbestemmingsplan heeft daarom van 26 november 2009 tot en met 6 januari 2010 ter inzage gelegen.
6.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro heeft de gemeente Terneuzen drie overleginstanties:
- 1. Gedeputeerde Staten van Zeeland;
- 2. VROM Inspectie;
- 3. Waterschap Zeeuws-Vlaanderen (per 1-1-2011 Waterschap Scheldestromen).
1. Gedeputeerde Staten van Zeeland:
Overlegreactie
- 1. In het plan is de nut en noodzaak van de uitbreiding van het bedrijventerrein niet aangetoond. De enkele verwijzing naar de verouderde visie uit 2005 volstaat niet en voorts wordt de SER-ladder niet gehanteerd.
- 2. Het ontbreken van landschappelijk inpassing aan de zuidzijde voldoet niet aan het provinciale beleid.
- 3. In de toelichting is de archeologische toets door SCEZ als PM opgenomen. Voorts moet in het plan rekening gehouden worden met twee bekende Archis vondstmeldingen.
- 4. In de toelichting is met betrekking tot Externe Veiligheid een PM post opgenomen. Er wordt uitgegaan van een toekomstige verkeersstructuur. Aanbevolen wordt gezien de onzekerheid van deze toekomstige verkeersstructuur deze niet te benoemen.
Reactie gemeente
Ad 1.
Met betrekking tot nut en noodzaak zal de toelichting worden aangepast. Hierbij zal met name dieper worden ingegaan op en een directere relatie worden gelegd met het provinciale beleid bij droge bedrijventerreinen.
Ad 2.
Nu er een gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone is, en daaruit volgend een Landschapsuitvoeringsplan (hierna LUP), heeft de gemeente beleid waarmee we gemotiveerd in kunnen gaan tegen het planologisch beleid van de provincie waarin over het algemeen wordt geëist om rond het plangebied een strookje groen aan te leggen. De Koegorspolder is bedoeld voor industrie, en ten behoeve van elke ontwikkeling die daar plaatsvindt dient geld te worden gereserveerd voor landschap en groen elders in de gemeente.
Inmiddels zijn op basis van de streefbeelden en de uitgangspunten van het LUP voor de Zeeuwse Kanaalzone concrete projectvoorstellen opgesteld van kansrijke ontwikkelingsmogelijkheden. Onze voorkeur gaat naar uit om alle natuurcompensatie die nodig is voor uitvoering van de diverse ruimtelijke plannen in de Koegorspolder te realiseren aan de oostzijde van de Tractaatweg. Het geld dat vrijkomt door geen groen aan te leggen in de Koegors zal worden besteed aan het project corridor Tractaatweg
De stuurgroep van het project Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone (die de gebiedsvisie Zeeuws-Vlaamse Kanaalzone hebben opgesteld) en de projectleider van de provincie voor het LUP en natuurbeschermingsvereniging onderschrijven onze mening over het realiseren van een groenstrook aan de Oostkant van de Tractaatweg, in plaats van versnipperd gesitueerd groen in de Koegorspolder zelf.
Ad 3.
De toelichting zal worden aangepast/ aangevuld op dit punt.
Ad 4.
Het aspect externe veiligheid is ingevuld.
Ad 5.
De komende jaren zijn er diverse ontwikkelingen beoogd in de Koegorspolder. Voor een goede ruimtelijke onderbouwing is het van belang dat in berekeningen toekomstige ontwikkelingen worden meegenomen. Ondanks dat niet zeker is of de aangegeven verkeersstructuur daadwerkelijk gerealiseerd wordt dient rekening te worden gehouden met een toename van verkeersbewegingen op de omliggende wegen en is de verkeersstructuur zoals weergegeven in figuur 2.2. als uitgangspunt genomen.
2. VROM Inspectie:
Overlegreactie
De naar verwachting 2010 in werking tredende AmvB Buisleidingen geeft aan dat voor de in het plangebied liggende buisleidingen de contour voor het plaatsgebonden risico moet worden berekend. Tevens moet het groepsrisico bij het ruimtelijk besluit worden betrokken en dient aan weerszijden van de buisleiding een belemmeringenstrook te worden aangegeven. De in het plan opgenomen windturbines zijn ten opzichte van de buisleiding aan te merken als risicoverhogende objecten
Reactie gemeente
Het hoofdstuk externe veiligheid is in het ontwerp aangepast.
3. Waterschap Zeeuws-Vlaanderen (per 1-1-2011 Waterschap Scheldestromen)
Overlegreactie
In de waterparagraaf is opgenomen dat waterberging wordt gerealiseerd in deelgebied A. Verzocht wordt de waterberging als zodanig op de verbeelding te bestemmen.
Reactie gemeente
De waterberging (deelgebied A) die wordt gerealiseerd maakt geen deel uit van voorliggend bestemmingsplan, maar het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Sluiskil-Oost.
6.2 Inspraakreacties
Het voorontwerpbestemmingsplan Koegorsstraat heeft ingevolge de inspraakverordening van 26 november 2009 tot en met 6 januari 2010 ter inzage gelegen voor inspraak en vooroverleg. Er zijn twee inspraakreacties ingediend. Deze zijn afkomstig van:
- 1. De heer Dieleman/Mts. Dees-Dieleman/Mts. Zegers-Dieleman:
- 2. Sagro Holding Zeeland BV.
1. De heer. Dieleman
Inspraakreactie
Door reclamant is een inspraakreactie ingediend die betrekking heeft op 3 bestemmingsplannen tw. Leisurecenter, Bio Base en Bedrijvenstraat Koegorspolder.
Strekking van de reacties is dat door de activiteiten in de Koegorspolder het persoonlijk leefgenot en de verkeersveiligheid achteruit gaat. Verder wordt aangegeven dat de agrarische bedrijfsvoering door de plannen wordt beperkt en dat hierdoor mogelijk waardevermindering van woning en bedrijf optreedt. Tevens wordt opgemerkt dat op de 'berg' grond die voor de skihal ligt, enorm veel distels staan die schade opleveren aan de landbouwgrond van betrokkenen.
Reactie gemeente
Omdat de reactie van reclamant niet echt concreet op het plan Bedrijventerein Koegorsstraat ingaat en sommige aspecten, zoals beperking agrarische bedrijfsvoering, niet onderbouwd zijn, is er tevens een gesprek geweest met dhr. Dieleman en zijn schoonzoon dhr. Zegers.
Uit dit gesprek kwam naar voren dat zij met name 'overlast' ondervinden van de activiteiten die er reeds in de Koegorspolder zijn. Het betreft dan met name de overlast van het verkeer dat naar de milieustraat rijdt, het als sluiproute gebruiken van de Koegorsstraat van en naar de fabrieken en het verminderen van uitzicht vanwege de situering van het Leisurecenter.
Toegespitst op het Bestemmingsplan Bedrijventerrein Koegorsstraat is reclamant van oordeel dat hij hinder ondervindt van het toenemende verkeer.
Zoals in de toelichting is aangegeven zal de verkeersintensiteit op de Koegorsstraat toenemen. De toename is echter niet dusdanig groot dat een goed woon- en leefklimaat voor reclamant niet is gegarandeerd. De ingediende reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het plan
2. Sagro Holding Zeeland BV
Inspraakreactie
Reclamant stelt dat de huidige categorie-indeling van het Sagro terrein niet overeenkomt met de huidige bedrijfsactiviteiten. Voorts komt de aanwezige bebouwing niet overeen met de voorgestelde regels in het plan. Op een aantal plaatsen overschrijdt de aanwezige bebouwing de voorgeschreven afstand tot de perceelsgrens.
Reactie gemeente
Het plan is aangepast
Hoofdstuk 7 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen
Het ontwerp van het bestemmingsplan Koegorsstraat (editie 21 maart 2011) heeft in het kader van de vaststellingsprocedure ter inzage gelegen van 24 maart 2011 tot en met 4 mei 2011. In de periode van terinzagelegging zijn twee zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is op 28 juni 2011 vastgesteld door de gemeenteraad. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve overwegingen zijn de volgende wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd.
Wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen
De volgende wijzigingen zijn in de regels doorgevoerd.
- Daar waar op de plankaart de bestemming Water samenvalt met de bestemming Leiding-Gas is de bestemming Water gewijzigd in de bestemming Groen.
- In artikel 7 zijn de leden 7.3 en 7.5.3. aangevuld met een adviesverplichting voor bevoegd gezag.
Ambtshalve wijzigingen
Aanpassing plankaart
- Voor de 900 mm waterleiding van Evides aan de noordzijde van de Lange Blikstraat en de bijbehorende belemmeringenstrook is de bestemming Leiding-Water (L-W) opgenomen.
- Nabij de aansluiting van de Lange Blikstraat op de Koegorsstraat is de bestemming Leiding-Water doorgetrokken (globaal in het verlengde van de in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen bestemming Leiding-Water langs de zuidzijde van de Lange Blikstraat).
- Ter plaatse van de aanduidingen 'windturbines' (wt) zijn de aanduidingen 'bouwvlak', 'bedrijven van categorie 2 tot en met 4.2', 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 1' en 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' aangepast. Alleen windturbines worden daarmee nog toegestaan.
- De aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 3' is aan de oostzijde tegen de plangrens gelegd.
- In de legenda zijn de aanduidingen 'geluidszone industrie -1' en 'geluidszone industrie -2' gewijzigd in de aanduidingen 'geluidzone industrie -1' en 'geluidzone industrie -2 (zonder tussen -s).
- De planidentificatie van het plan is gewijzigd in NL.IMRO.0715.BPKGP03-VG99.
- In de uiterste noordpunt van het plangebied zijn een nieuwe 900 mm afvalwaterleiding van het waterschap Scheldestromen en de bijbehorende belemmeringenstrook (5 meter aan weerszijden van de leiding) bestemd voor Leiding-Water. Deze leiding wordt aangelegd (verlegd) vanwege de aanleg van de (tunnelbak van de) nieuwe kanaalkruising.
- Aan de oostzijde van het noordelijk deel van de Koegorsstraat en onder de Koegorsstraat (tegenover het beoogde oefencalamiteitencentrum) bleken nog twee (delen) van planologisch relevante waterleidingen te lopen. Deze tracés zijn thans ook bestemd voor Leiding-Water.
Aanpassing regels
- In artikel 1, lid 1.2, is de planidentificatie van het plan gewijzigd in NL.IMRO.0715.BPKGP03-VG99.
- Aan artikel 1 lid 1.11 is de volgende zinsnede toegevoegd 'of Wabo'.
- In artikel 3, lid 3.5 onder a, is de zinsnede 'ten hoogste één categorie hoger' gewijzigd in 'ten hoogste twee categorieën hoger'.
- Ter bescherming van de planologisch relevante waterleidingen en de leidingstrook zijn in de artikelen 8 en 9 adviesverplichtingen opgenomen voor het bij een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden.
Aanpassing toelichting
Op enkele plaatsen in de plantoelichting zijn ondergeschikte redactionele aanpassingen en aanvullingen doorgevoerd. Ook is in de analoge versie van de toelichting de lay-out op enkele punten verbeterd. De aanpassingen van de toelichting hebben geen juridische betekenis.