KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijventerrein-haven
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Verkeer
Artikel 6 Verkeer - Railverkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Leiding - Gas
Artikel 9 Leiding - Hoogspanning
Artikel 10 Leiding - Water
Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 12 Waterstaat
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 13 Antidubbelbepaling
Artikel 14 Algemene Bouwregels
Artikel 15 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 19 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Hoofdstuk 1 Doel En Opzet Bestemmingsplan
1.1 Noodzaak En Doel Bestemmingsplan
1.2 Planproces
1.3 Opzet Plantoelichting
Hoofdstuk 2 Plangebied En Ontwikkelingen
2.1 Huidige Situatie In Het Plangebied En Studiegebied
2.2 Autonome Ontwikkelingen
2.3 Uitgangspunten
Hoofdstuk 3 Toetsing Ruimtelijke Aspecten
3.1 Verkeersaspecten
3.2 Landschap
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Planmer
4.3 Milieuzonering Bedrijvigheid
4.4 Externe Veiligheid
4.5 Industrielawaai
4.6 Luchtkwaliteit
4.7 Water
4.8 Flora- En Faunawet
4.9 Overige Milieuthema's
4.10 Conclusies Milieuonderzoek
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planologisch-juridische Regeling
5.1 Wettelijk Kader
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
5.3 Toelichting Bestemmingen
5.4 Toelichting Op De Algemene Regels
5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financiële Uitvoerbaarheid En Kostenverhaal
6.2 Resultaten Vooroverleg Met Instanties
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
6.4 Ambtshalve Aanpassingen
Hoofdstuk 7 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Gezoneerd Industrieterrein'
Bijlage 1 Beleidskader
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Inventarisatie En Inschaling Bedrijven
Bijlage 4 Externe Veiligheid
Bijlage 5 Antwoordnota Zienswijzen
Bijlage 6 Toetsingadvies Over Het Milieueffectrapport

Sluiskil Oost

Bestemmingsplan - Gemeente Terneuzen

Vastgesteld op 26-06-2012 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Sluiskil-Oost van de gemeente Terneuzen.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99 met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 antennedrager

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.6 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 bebouwing

een of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bedrijf

een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren of inzamelen van goederen, alsmede verhuur, opslag en distributie van goederen.

1.9 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.10 beperkt kwetsbare objecten

  1. a. Verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden.
  2. b. Kantoorgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  3. c. Hotels en restaurants, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  4. d. Winkels, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  5. e. Sporthallen, zwembaden en speeltuinen.
  6. f. Kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zijn niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  7. g. Bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet als kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  8. h. Objecten die met de onder a. tot en met e. en g. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn.
  9. i. Objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.11 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds-, en oppervlaktematen

afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.13 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.14 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.17 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.18 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.19 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.20 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.21 consumentenvuurwerk

vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.22 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en / of historische gaafheid.

1.23 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.24 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.25 geluidsgevoelige objecten

woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.26 geluidszone - industrie

een geluidszone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.

1.27 gezoneerd industrieterrein

terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.28 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen

voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.

1.29 kwetsbare objecten

  1. a. Woningen, woonschepen en woonwagens, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens die als beperkt kwetsbaar object zijn aangemerkt.
  2. b. Gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    1. 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen.
  1. c. Gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in elk geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 per object of;
    2. 2. complexen, waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m2 bedraagt, en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m2 per object, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd.

d. Kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen van het jaar.

1.30 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.31 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.32 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.33 peil

  1. a. De kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt.
  2. b. Bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water.
  3. c. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.34 pleziervaartuig

elk vaartuig, met uitzondering van een zeilplank, dat uitsluitend of hoofdzakelijk wordt gebruikt voor enige vorm van pleziervaart, waterrecreatie of watersport.

1.35 risicovolle inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.36 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'

de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein" die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.37 Wgh-inrichtingen

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.38 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
  2. b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.

2.5 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot / de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en / of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.10 vloeroppervlakte

de gebruiksvloeroppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijventerrein-haven

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein-Haven' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf van categorie 2 - 4.2': bedrijven uit categorie 2 tot en met categorie 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerdindustrieterrein'.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2': uitsluitend opslagactiviteiten die naar aard en invloed op de omgeving, gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten, geacht kan worden te behoren tot categorie 2 tot en met 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'.
  3. c. Ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 3' en 'specifieke vorm van bedrijf - 4': tevens een bedrijfsactiviteit met de SBI-code zoals hierna in de tabel genoemd, uit ten hoogste de voor deze bedrijfsactiviteit in de tabel aangegeven categorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein':
aanduiding SBI-code uit ten hoogste milieucategorie
specifieke vorm van bedrijf - 3 2415 5.1
specifieke vorm van bedrijf - 4 2414.2
5.1
  1. d. Ter plaatse van de aanduiding 'natuur': tevens het gebruik van de gronden voor tijdelijke natuur, zolang de gronden niet worden gebruikt voor bedrijven als bedoeld onder a.
  2. e. Buisleidingen en ondergrondse hoogspanningsverbindingen ten behoeve van de onder a en c bedoelde bedrijven.
  3. f. Bij deze bestemming horende voorzieningen zoals wegen, groenvoorzieningen, water en andere op een bedrijventerrein voorkomende functies, zoals parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, interne goederenspoorlijnen, nutsvoorzieningen, voorzieningen voor windturbines, waterinfiltratie en –transportvoorzieningen, bergbezinkbassins, waterzuiveringsinrichtingen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 3.2.4. onder a sub 1, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. Ter plaatse waar met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een bouwhoogte van 25 m is toegestaan, bedraagt de bouwhoogte na afwijken ten hoogste 40 m.
  2. b. Ter plaatse waar met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een bouwhoogte van 40 m is toegestaan, bedraagt de bouwhoogte na afwijken ten hoogste 80 m.
  3. c. De hoogte moet noodzakelijk zijn uit oogpunt van een doelmatige bedrijfsvoering.
  4. d. Aangetoond is dat het bouwvolume waarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend niet binnen de rechtstreeks toelaatbare bouwgrenzen kan worden gerealiseerd.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. Uitsluitend de volgende bedrijven zijn toegestaan:
    1. 1. kade- of havengebonden bedrijven;
    2. 2. bedrijven die uitsluitend of overwegend diensten verlenen voor ter plaatse aanwezige kade- en havengebonden bedrijven;
    3. 3. overige bedrijven en bedrijfsactiviteiten uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' voor zover deze daarin zijn aanduid met de SBI-codes 15.1. 23, 24, 26, 27, 28, 29, 34, 35, 37, 40, 51, 63 en 90;

met uitzondering van:

    1. 1. kolengestookte installaties met een vermogen van 75 MWth of meer;
    2. 2. kerncentrales.
  1. b. De volgende overige functies zijn niet toegestaan:
    1. 1. bedrijfswoningen;
    2. 2. kwetsbare objecten.
  2. c. risicovolle inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichtingen'.
  3. d. Ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' zijn uitsluitend windturbines met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan.
  4. e. De oppervlakte van een perceel van één bedrijf bedraagt ten minste 5.000 m².
  5. f. Opslag van goederen in de zone tussen gebouwen en de openbare weg is niet toegestaan.
  6. g. Het is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': gronden te gebruiken voor de opslag van goederen, puin, bagger- en grondspecie, AVI-bodemassen en bouwstoffen daarmee vergelijkbare materialen en substanties met een hoogte van meer dan 12,5 m +N.A.P..
  7. h. Het is niet toegestaan gronden die zijn gelegen vóór de voorgevel van gebouwen en binnen een afstand van 5 m langs de openbare weg te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van goederen en als opslagplaats voor baggerspecie.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Groenvoorzieningen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk – voormalige vuilstortplaats': een voormalige vuilstortplaats.
  3. c. Bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals water, en voet- en fietspaden, waterinfiltratie en -transportvoorzieningen en ondergrondse bergbezinkbassins, nutsvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen voor nutsvoorzieningen.
  2. b. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
  3. c. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.
  4. d. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden.
  2. b. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en water.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen voor nutsvoorzieningen.
  2. b. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
  3. c. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.
  4. d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Spoorwegen en de daarbij behorende bermen, taluds en spoorwegovergangen.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'risicovolle inrichtingen': tevens voor risicovolle inrichtingen ten dienste van de spoorwegen.
  3. c. ter plaatse van de aanduiding 'brug': een pijpenburg met waterleidingen tussen het bedrijfsperceel van Heros Sluiskil B.V. ten westen van de goederenspoorlijn en de waterzuiveringsinrichting ten oosten van de goederenspoorlijn.
  4. d. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, (ontsluitings)wegen en water.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gebouwen voor nutsvoorzieningen.
  2. b. De oppervlakte van een gebouw bedraagt ten hoogste 15 m².
  3. c. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 3 m.
  4. d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 10 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Verkeer te water.
  2. b. Water ten behoeve van de waterhuishouding.
  3. c. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals haven- en afmeervoorzieningen ten behoeve van in het plangebied gevestigde bedrijven of bedrijfsactiviteiten en voor de veerverbinding over het kanaal en voor waterstaatkundige voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  2. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

het innemen van een ligplaats met een woonschip of pleziervaartuig is niet toegestaan.

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor:

  1. a. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-1' : een aardgasleiding met een maximale diameter van 21,9 cm en een maximale werkdruk van 40 bar.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-2' : een aardgasleiding met een maximale diameter van 30,5 cm en een maximale werkdruk van 36,5 bar.
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-3' : een aardgasleiding met een maximale diameter van 40,6 cm en een maximale werkdruk van 67 bar.
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-4' : een aardgasleiding met een maximale diameter van 45,7 cm en een maximale werkdruk van 40 bar.
  5. e. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-5': een etheen- en propeenleiding met een maximale diameter van 16,8 cm en een maximale werkdruk van 100 bar.
  6. f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-6': een zuurstof- en stikstofleiding met een maximale diameter van 27,3 cm en een maximale werkdruk van 100 bar.
  7. g. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-7': een stikstofleiding met een maximale diameter van 32,4 cm en een maximale werkdruk van 30 bar.
  8. h. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van leiding-8': een kooldioxideleiding met een maximale diameter van 35,5 cm en een maximale werkdruk van 7 bar.

8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 8.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming(en) behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

8.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. het is niet toegestaan gronden en gebouwen te gebruiken voor de opslag van brandbare, explosieve of giftige stoffen, alsmede gasflessen te bewaren waarvan de gezamenlijke inhoud meer dan 2.500 liter (waterinhoud) bedraagt.

8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 9 Leiding - Hoogspanning

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een ondergrondse hoogspanningsleiding.

9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 9.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Leiding - Water

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor een waterleiding met een diameter van ten minste 400 mm.

10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 10.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Waarde - Cultuurhistorie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van cultuurhistorische waarden in de vorm van een binnendijk en voor de bescherming en veiligstelling van de landschappelijke kwaliteit van het op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan bestaande dijklichaam met aanwezige boombeplanting.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de betrokken cultuurhistorische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de cultuurhistorische waarden.

11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Waterstaat

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) - mede bestemd voor de waterkering.

12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 12.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
  2. b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.
  3. c. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het waterkeringsbelang door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 13 Antidubbelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene Bouwregels

14.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. Tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt.
  2. b. Tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt.
  3. c. Andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

14.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

  1. a. Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. b. I geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  3. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 15 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen.
  2. b. Brandweeringang.
  3. c. Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
  4. d. De ruimte tussen bouwwerken.
  5. e. Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 Geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduidingen 'geluidszone - industrie -1', 'geluidszone - industrie -2' en 'geluidszone - industrie -3' zijn geen geluidsgevoelige objecten toegestaan.

16.2 Veiligheidszone-leiding

Met betrekking tot de veiligheidszone 'veiligheidszone - leiding' geldt dat binnen de veiligheidszone de bouw van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten niet zijn toegestaan. Voorts geldt dat bij het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer deze veiligheidszone als uiterste grenswaarde in acht genomen moet worden.

16.3 Gezoneerd industrieterrein

  1. a. Wgh-inrichtingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein'.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zijn geen geluidsgevoelige objecten toegestaan.

16.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 16.2 voor beperkt kwetsbare objecten, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. De belangen van de leidingen worden niet onevenredig geschaad;
  2. b. De objecten mogen niet zodanig worden gesitueerd dat deze komen te liggen binnen de 10-5 plaatsgebonden risicocontour van andere reeds op het terrein aanwezige leidingen.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Omgevingsvergunning voor geringe afwijkingen

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds een omgevingsvergunning kan worden verleend - bij een omgevingsvergunning afwijken voor:

  1. a. Afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%.
  2. b. Overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
  3. c. Een omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen

Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.

Artikel 19 Overige Regels

19.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Sluiskil-Oost'.

Hoofdstuk 1 Doel En Opzet Bestemmingsplan

1.1 Noodzaak En Doel Bestemmingsplan

Als toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen en beoordeling van omgevingsvergunningen voor het bouwen in de Koegors- en Nieuwe Zevenaarpolder gelden de bestemmingsplannen "Buitengebied" uit 1976 en "Buitengebied 1e partiële herziening" (1978) van de voormalige gemeente Terneuzen. Deze bestemmingsplannen zijn sterk verouderd (qua bestemmingsmethodiek en inhoud van regeling) en voorzien niet in de voor de daarin aanwezige bedrijven normale ontwikkelingsmogelijkheden. Dit betekent dat voor verschillende ontwikkelingen steeds opnieuw afzonderlijke planologische procedures nodig zijn. Het bestemmingsplan houdt evenmin rekening met sectoraal (milieu)beleid dat nadien van kracht is geworden. Als gevolg hiervan ontstaan problemen bij de toetsing in het kader van milieuwetgeving. Ten slotte noodzaakt ook de Wet ruimtelijke ordening (Wro) tot actualisering van het bestemmingsplan.

In de periode 1999 tot en met 2006 is verschillende malen getracht om voor de gehele Koegorspolder een nieuw bestemmingsplan voor het gebied vast te stellen. Vanwege de omvang, complexiteit en steeds wijzigende programmaonderdelen, (nieuwe) wet- en regelgeving is het nooit tot een vastgesteld bestemmingsplan gekomen. Driemaal is een voorontwerpbestemmingsplan voor (delen van) de Koegorspolder opgesteld, twee daarvan zijn formeel in procedure gebracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied.

Inmiddels is duidelijk dat de omvang van de Koegorspolder en het aantal zaken dat daarin moet worden geregeld en waarmee rekening moet worden gehouden, dusdanig groot is, dat dit een spoedige totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan belemmert. Naar aanleiding hiervan is er nu voor gekozen het bestemmingsplan Koegorspolder op te delen in kleinere deelplannen.

Prioriteit wordt gegeven aan het voorliggende bestemmingsplan Sluiskil-Oost, waarin de uitbreiding van Yara Sluiskil B.V. van circa 12 ha wordt meegenomen. De betreffende agrarische gronden liggen ten zuiden van het bestaande terrein / de Kruisweg en hebben in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1976 reeds een (uit te werken) bedrijfsbestemming.

Daarnaast richt het bestemmingsplan zich op de planologische-juridische regeling van de verleende vrijstellingen ex artikel 19 WRO van Heros Sluiskil B.V. en de verleende omgevingsvergunning van Bio2E Terneuzen B.V. voor het realiseren van een biomassa-warmte-krachtkoppeling-installatie.

Tevens worden in dit bestemmingsplan de (in 2005 gesloten) regionale vuilstortplaats aan de Koegorsstraat en verschillende "natte" en "droge" infrastructuur (gedeelte Kanaal van Gent naar Terneuzen en het zijkanaal C, goederenspoorlijn en wegen) meegenomen. Op figuur 1.2. is de begrenzing van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0002.jpg"

Figuur 1.2. Begrenzing plangebied.

1.2 Planproces

Op grond van de inspraakverordening van de gemeente Terneuzen is inspraak mogelijk voor de belanghebbenden in het plangebied.

Ook worden diverse overleginstanties in de gelegenheid gesteld om op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren. De overlegreacties worden vervolgens in het ontwerpbestemmingsplan verwerkt. Het ontwerpbestemmingsplan ligt op basis van artikel 3.8 van de Wro gedurende zes weken ter inzage. Binnen deze periode kunnen zienswijzen worden ingediend. Hierna volgt de vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad, al dan niet gewijzigd ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan. Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan beroep worden ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingsplan.

Omdat het bestemmingsplan het kader vormt voor mer(-beoordelings)plichtige activiteiten is er sprake van een planmer-plicht. Hierop wordt nader ingegaan in hoofdstuk 5.

1.3 Opzet Plantoelichting

De opbouw van de plantoelichting is als volgt.

  • In hoofdstuk 2 worden het plangebied en de ontwikkelingen nader toegelicht.
  • In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de ruimtelijke aspecten.
  • In hoofdstuk 4 worden de resultaten van het milieuonderzoek systematisch (passend bij de m.e.r.-methodiek) beschreven.
  • In hoofdstuk 5 wordt de bestemmingsregeling (verbeelding en regels) toegelicht. Daarbij is aangesloten op Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008).
  • Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het plan.
  • Het aan de planontwikkeling ten grondslag liggende beleidskader is opgenomen in bijlage 1. Daarnaast zijn in de bijlagen enkele voor de planvorming relevante gegevens opgenomen waaronder inventarisatiegegevens en een toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'.

Hoofdstuk 2 Plangebied En Ontwikkelingen

In hoofdstuk 2 worden een beschrijving van de huidige situatie in het plangebied en een motivering van de beoogde ruimtelijke invulling van het plangebied gegeven.

2.1 Huidige Situatie In Het Plangebied En Studiegebied

Het plangebied wordt begrensd door infrastructuur: aan de westzijde het Kanaal van Gent naar Terneuzen, aan de zuidzijde het Zijkanaal C en aan de oostzijde grofweg door de goederenspoorlijn en de Koegorsstraat. Tussen het terrein van Yara Sluiskil B.V. en de Koegorsstraat ligt de eerdere genoemde voormalige regionale vuilstortplaats. Ter plaatse is gestort tot een hoogte van 30 m.

Op het zeehaven- en industrieterrein zijn bedrijven toegestaan uit milieucategorie 2 tot en met 5, voor zover deze kade- of havengebonden zijn alsmede bedrijven die uitsluitend of overwegend diensten verlenen voor ter plaatse aanwezige kade- en havengebonden bedrijven. In de huidige situatie zijn op dit terrein diverse bedrijven gevestigd:

  • Yara Sluiskil B.V.,
  • Heros Sluiskil B.V.,
  • Goes on Green,
  • Lijnco Green Energy,
  • DIF Infrastructure Windturbinepark.

Daarnaast hebben Gedeputeerde Staten in mei 2011 een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten en inwerking hebben van een biomassa-warmtekrachtkoppeling-installatie van Bio2E Terneuzen B.V. op hetzelfde perceel. De installatie moet nog worden gebouwd.

Oorspronkelijk maakte de bedrijven Goes on Green, Lijnco Green Energy deel uit van Heros Sluiskil B.V. Inmiddels heeft de provincie milieuvergunning (tegenwoordig: omgevingsvergunningen voor het in werking hebben van een inrichting) van Heros gesplitst en is sprake van afzonderlijke inrichtingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0003.jpg"

Figuur 2.1. Overzicht bedrijven noordelijk deel plangebied

Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. zijn vanaf het water bereikbaar via een loswal / havenkade aan de buitenzijde van de Oostkade / Industrieweg en diverse havenkranen en transportbanden over de weg. Behalve van het kanaal wordt voor het aanvoeren van (een deel van de) grondstoffen en het afvoeren van producten gebruik gemaakt van een goederenspoorlijn. Daarnaast vindt een groot deel van de aan- en afvoer ook over de weg plaats.

Hierna is een korte beschrijving opgenomen van de bedrijfsactiviteiten in het plangebied.

Yara Sluiskil B.V. (inclusief contractors)

Yara Sluiskil B.V. produceert kunstmest. Grondstoffen hiervoor zijn onder meer ammoniak en salpeterzuur, die ook in grote hoeveelheden bij Yara Sluiskil B.V. worden geproduceerd. De kunstmest gaat zowel in vloeibare vorm als in korrelvorm de hele wereld over. Daarnaast worden ook salpeterzuur, ammoniak en koolzuur (bijproduct uit de ammoniakfabricage) vanuit Sluiskil getransporteerd. Dit gebeurt in hoofdzaak per schip, het overladen in schepen vindt plaats aan de kade langs het kanaal. Het terrein van Yara Sluiskil B.V. is circa 130 ha groot en omvat fabrieks- en kantoorgebouwen, chemische installaties en opslagtanks. De productie-installaties bevinden zich vooral op het noordoostelijke deel van het terrein, de op- en overslagvoorzieningen de elektriciteitscentrale liggen overwegend aan de kanaalkant (zuidwestelijk deel) van het terrein. Yara Sluiskil B.V. is een milieucategorie 5Z1 bedrijf.

Om de milieubelasting van de verschillende activiteiten te beperken tot een aanvaardbaar niveau, dient Yara Sluiskil B.V. te voldoen aan de voorschriften uit de verschillende omgevingsvergunningen voor het in werking hebben van een inrichting (voorheen genoemd: milieuvergunningen). Door het treffen van een reeks van maatregelen, onder andere via de uitvoering van het Plan van Aanpak Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen (1992), zijn zowel de uitstoot naar de lucht, de lozing naar het water en de geluidsemissie de afgelopen jaren aanmerkelijk verminderd.

Heros Sluiskil B.V.

Heros Sluiskil B.V. richt zich op aannemerij, recycling en kraanverhuur. De gronden van dit bedrijf omvatten de voormalige de cokesfabriek ACZC die in 1999 is beëindigd (33 ha, nu het zuidelijk deel van het bedrijfsperceel), het tracé van een voormalige spoorlijn, een voormalige woonbuurt langs de Oostkade (de 'Vogeltjesbuurt') en een voormalig agrarisch aan de oostzijde daarvan. Het bedrijf heeft in 2000 het terrein van de voormalige de cokesfabriek gekocht vanwege de gunstige ligging in een Europees bewerkingsgebied en aan een groot vaarwater. Een belangrijk bedrijfsonderdeel van Heros betreft immers de havengerelateerde op- en overslag van stukgoederen en containers.

Heros Sluiskil B.V. is een bedrijf uit milieucategorie 5 (zie paragraaf 4.3.2).

Op het terrein zijn de volgende bedrijfsactiviteiten van Heros Sluiskil B.V. toegestaan en operationeel:

  • op- en bewerken van bodemassen van afvalverwerkingsinstallaties;
  • immobilliseren van AVI-bodemassen;
  • houtverwerking (inclusief houtshredderinstallatie);
  • opslag van (vloeibare) gassen;
  • opslag en bewerking van afvalstoffen en sorteren van bedrijfsafval;
  • havenactiviteiten: een kade met 2 laad- en 2 loskranen met laad- en losvoorziening voor laden van Bio Fuel Additive en lossen van natuurlijke olie en methanol in binnenvaartschepen;
  • op- en overslag van bulkgoederen van chemicaliën;
  • zuiveren van afvalwater (inclusief afvalwaterzuiveringsinstallatie);
  • schrootverwerking;
  • op-/overslaan van vaste biomassastromen, bestaande uit afvalhout, snoeihout en zeefoverloop uit biogasinstallaties/groencompostering.

Goes on Green: Bio Fuel Additive Plant

Goes on Green (voorheen Rosendaal Energy) is gevestigd op een gedeelte van het perceel dat in 2008 aan Heros is toegevoegd. Op het terrein is een procesinstallatie voor de productie van biobrandstoffen (Bio Fuel Additive Plant (BFAP1) gebouwd. De fabriek is in gebruik genomen op 15 april 2010.

Lijnco Green Energy: Biomassacentrale

In 2007 is op het terrein van Heros een biomassacentrale gebouwd. In deze centrale vindt be- en verwerking van reststromen plaats afkomstig uit de voedingsmiddelenindustrie en agrarische sector tot groene elektriciteit, biobrandstof, NPK mineralenconcentraat, en "schoon" water. De elektriciteit wordt opgewekt in een warmtekrachtcentrale die draait op biogas, dat vrijkomt uit de vergistinginstallaties behorend bij de biomassacentrale. De elektriciteit die niet nodig is voor de eigen inrichting wordt als groene stroom teruggeleverd aan het elektriciteitsnet. De warmte die vrijkomt in de warmtekrachtcentrale wordt volledig benut in het proces.

Bio 2E Terneuzen B.V: biomassa-warmtekrachtkoppeling-installatie (toekomstig)

Op het bedrijfsterrein van Heros dat in 2008 aan Heros is toegevoegd is een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van biomassa- warmtekrachtkoppeling-installatie, waarin thermische verwerking van biomassa plaatsvindt in een biomassa- c.q. verbrandingsinstallatie. In deze installatie wordt biomassa als secundaire brandstof verwerkt, waarbij duurzame energie in de vorm van zowel duurzame elektriciteit als warmte wordt opgewekt. De warmte wordt mogelijk deels geleverd aan het bestaande warmtenet, aan het (toekomstig) glastuinbouwgebied Terneuzen (bij industrieterrein de Axelse Vlakte) en de nabijgelegen BFAP1.

DIF Infrastructure Windturbinepark

DIF Infrastructure Windturbinepark is eigenaar van het windturbinepark in de Koegorspolder. Het windmolenpark Koegorspolder bevindt zich in de polder en strekt zich uit tot het aangrenzende gebied van de Kanaalzone. Op het terrein zijn 22 windmolens geplaatst, waaronder 4 binnen het plangebied Sluiskil-Oost, waarmee op een duurzame manier energie wordt gewonnen voor het gebied.

Spoorweg emplacement Axel aansluiting

Het spoorwegemplacement 'Axel Aansluiting' loopt door tot op het bedrijfsterrein van Heros Sluiskil B.V.

Bedrijven op korte afstand van het plangebied

Aan weerszijden van het noordelijk deel van de Koegorsstraat hebben zich bedrijven gevestigd gericht op be- en verwerking van afval: het regionale overslagstation met milieustraat, een recyclingbedrijf (Sagro) en een autosloperij en metaalhandel (Netten & Zn). Aan de Spuikreekweg is een groothandel in ijzer en metalen gevestigd (schroothandel Mentzij).

Aan de zuid(west)zijde liggen de zeehaven- en industriegebieden Axelse Vlakte en Kanaaleiland.

  1. 1. De letter 'Z' geeft aan dat dit terrein mede bestemd is voor bedrijven die op grond van de Wet geluidhinder uitsluitend zijn toegestaan op zgn. (geluids)gezoneerde industrieterreinen.

2.2 Autonome Ontwikkelingen

Yara Sluiskil B.V.

Met de komst van de Ureum 7 fabriek is een aanzienlijke vermindering van de uitstoot van broeikasgassen gerealiseerd. De resterende CO2 en restwarmte worden optimaal benut ten gunste van de grootschalige glastuinbouwontwikkeling in de kanaalzone (zie hierna). Met de realisering van de ureumfabriek kan Yara Sluiskil B.V. tevens meer ammoniak gaan verwerken in Sluiskil. Daarmee wordt het (risicovolle) vervoer van ammoniak over de Westerschelde drastisch beperkt.

Uitbreiding in zuidelijke richting

In voorliggende bestemmingplan wordt de uitbreiding van Yara Sluiskil B.V. van circa 12 ha meegenomen. De betreffende agrarische gronden liggen ten zuiden van het bestaande terrein / de Kruisweg en hebben in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1976 reeds een (uit te werken) bedrijfsbestemming.

Tijdelijke natuur rondom de waterzuivering van Yara

Yara Sluiskil B.V. is eind 2010 toegetreden tot de Coalitie Biodiversiteit 2. In dat kader heeft het bedrijf aangegeven te zoeken naar mogelijkheden voor de aanleg van tijdelijke natuur. Dit is een concept dat voorziet in het laten ontstaan van natuurwaarden op stukken grond die tijdelijk niet nodig zijn. Het ministerie van EL&I geeft van tevoren een vergunning af die het mogelijk maakt om eventueel ontstane streng beschermde natuurwaarden te verwijderen als de grond later alsnog nodig is. Sinds 2008 biedt het ministerie - destijds nog LNV - hiertoe de mogelijk en is er een voorlopige richtlijn Tijdelijke Natuur.

In opdracht van Yara is een rapportage opgesteld over de mogelijke locaties voor de aanleg van tijdelijke natuur 3 . Een van die potentiële locaties betrof het gebied rondom de waterzuivering van Yara. Deze gronden zijn nu in gebruik als gemaaid grasland, waterzuivering, akker of zijn reeds 'tijdelijke natuur' doordat ze aan hun lot zijn overgelaten. In het bestemmingsplan zal dit tijdelijke gebruik planologisch mogelijk worden gemaakt.

Glastuinbouwontwikkeling en WarmCO2

Op het Zeeuwse Biopark Terneuzen (in de Smidsschorrepolder, Autrichepolder en Koegorspolder) wordt een uniek glastuinbouwgebied ontwikkeld. Het wordt het meest energievriendelijke tuinbouwgebied van Nederland. Om dit mogelijk te maken is door een aantal partijen (waaronder Zeeland Seaports, Yara) het project WarmCO2 opgezet. In dit project wordt industriële restwarmte en CO2 van de omliggende industrieën ingezet voor milieuvriendelijke en duurzame glastuinbouw. WarmCO2 levert deze warmte en CO2 aan de tuinders. Hierdoor hoeven tuinders in dit gebied nauwelijks meer zelf energie op te wekken. Dit levert een besparing op van circa 90 procent aan gas ten opzichte van traditionele kassen.

Voor de levering van restwarmte en CO2 wordt gebruik gemaakt van drie leidingen (zie tabel 4.5 in paragraaf 4.9).

Heros Sluiskil B.V.

Heros Sluiskil B.V. wenst in de toekomst verder uit te breiden in noordelijke richting, mogelijk tot aan het tracé van de toekomstige kanaalkruising. Omdat nog geen sprake is van een concreet en uitgewerkt plan, zal dit in het bestemmingsplan Sluiskil-Oost niet worden meegenomen. Voor Heros Sluiskil B.V. richt het bestemmingsplan zich op de planologisch-juridische regeling van de verleende vrijstellingen ex artikel 19 WRO. De gronden zullen daarbij worden toegevoegd aan het gezoneerde terrein.

  1. 2. De Coalitie Biodiversiteit bestaat uit meer dan 200 partners, afkomstig uit het bedrijfsleven, de overheid en het maatschappelijk middenveld die streven naar het behoud van de biodiversiteit. In de coalitie wordt alle kennis over de betekenis en het belang van biodiversiteit gebundeld. Voor de coalitie draait het om bewustwording van het belang van biodiversiteit, het vieren en zichtbaar maken van successen, en het bieden van handelingsperspectieven.
  2. 3. Tijdelijke natuur bij Yara, rapport van 14 februari 2011. ARK Natuurontwikkeling

2.3 Uitgangspunten

Regelen huidige situatie en autonome ontwikkelingen

Het voornemen is het vaststellen van een bestemmingsplan teneinde het huidige zeehaven- en industrieterrein Sluiskil-Oost en de bedrijfsgronden van Yara Sluiskil B.V. ten zuiden van de Kruisweg te voorzien van een passende planologische regeling. Tevens worden de ontwikkelingen die doormiddel van vrijstellingen ex artikel 19 WRO en omgevingsvergunning zijn verleend formeel bestemd.

Regelen uitbreiding

De verbeterde milieu- en ruimtelijke situatie (als gevolg van de getroffen milieumaatregelen door bestaande bedrijven) maakt het mogelijk het zeehaven- en industrieterrein verdere ontwikkelings- en uitbreidingsruimte te geven.

Yara Sluiskil B.V. wil de komende jaren de verwerkingscapaciteit van ammoniak vergroten en zich richten op de nieuwe industriële toepassing van ureum. Yara Sluiskil B.V. kan voor de uitbreiding van haar bedrijfsactiviteiten de agrarische gronden ten zuiden van haar bestaande terrein / Kruisweg benutten. Een deel van deze gronden, circa 12 ha, die in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1976 een (uit te werken) bedrijfsbestemming hebben worden meegenomen in het bestemmingsplan Sluiskil-Oost.

Op deze locatie wordt gedacht aan het verder realiseren van uitbreidingen en van mogelijkheden voor verder optimaliseren van het gebruik van restwarmte en ondersteunende bedrijfsactiviteiten (contractor-site, transportfaciliteiten en dergelijke).

Ruimtelijke inrichting

Voor ingebruikname van de bedrijfsgronden van Yara Sluiskil B.V. ten zuiden van de Kruisweg is nog geen inrichtingsplan opgesteld. De uitbreiding van Heros Sluiskil B.V. is inmiddels via vrijstelling gerealiseerd.

Milieu

Naast genoemde inrichtingsaspecten is de afstemming van milieubeleid en ruimtelijk beleid van groot belang voor een dergelijk industrieterrein. Belangrijke onderwerpen die daarbij vastgelegd moeten worden in de bestemmingsregeling zijn:

  • de milieuzonering;
  • de geluidszone;
  • de externe veiligheid.

Hoofdstuk 3 Toetsing Ruimtelijke Aspecten

3.1 Verkeersaspecten

Huidige situatie

De hoofdontsluiting voor het industrieterrein Sluiskil-Oost voor autoverkeer vindt plaats via de Industrieweg, die aansluit op de Tractaatweg. Het gedeelte van de Industrieweg / Oostkade gelegen langs / op het terrein van Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. is in verband met verkeersveiligheid en externe veiligheid onttrokken over een lengte van circa 1,5 km aan de openbaarheid (uitsluitend interne ontsluitingsweg voor Yara en Heros).

De Koegorsstraat vervult de ontsluitingsfunctie voor de reeds gevestigde bedrijven aan de Koegorsstraat en sluit aan op de N61 ter plaatse van het kruispunt N61–mr F.J. Haarmanweg en op de Tractaatweg / N62 via de Industrieweg. Het kruispunt met de N61 is voorzien van een verkeersregelinstallatie.

In relatie tot de diverse voorgenomen ontwikkelingen in de Koegorspolder is de Koegorsstraat in de afgelopen jaren al (gefaseerd) gereconstrueerd: de weg is verbreed tot 6 m.

De enige andere weg in het plangebied, de Kruisweg, is in eigendom van Yara Sluiskil B.V. Deze landbouwweg (westelijk deel tot aan de Koegorsstraat) is overeenkomstig de afspraken met Yara Sluiskil B.V. onttrokken aan het openbaar verkeer.

De bedrijven Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. zijn vanaf het water bereikbaar via een loswal / havenkade aan de buitenzijde van de Oostkade / Industrieweg en diverse havenkranen en transportbanden over de weg.

Behalve van het Kanaal wordt voor het aanvoeren van (een deel van de) grondstoffen en het afvoeren van producten gebruik gemaakt van de goederenspoorlijn. Deze verbindt het zeehaven- en industrieterrein Sluiskil-Oost met de bedrijventerreinen in Terneuzen (DOW, Oostelijke Kanaaloever) en het bedrijventerrein Axelse Vlakte. Halverwege deze spoorlijn bevindt zich een spoorwegemplacement.

Toekomstige situatie

De verkeersstructuur in de Koegors- en Zevenaarpolder wordt op langere termijn belangrijk gewijzigd, mede vanwege de aanleg van de tunnel onder het Kanaal van Gent naar Terneuzen bij Sluiskil. De Koegorsstraat wordt een interne hoofdontsluitingsweg van de bedrijventerreinen Zuidpoort" en "Koegorsstraat". Op termijn zal worden voorzien in de aanleg van vrijliggende fietspaden die aansluiten op bestaande fietspaden.

In het plan wordt een uitbreiding van Yara Sluiskil B.V. van 12 ha direct mogelijk gemaakt. Op langere termijn zijn nog verschillende andere ruimtelijke ontwikkelingen in de Koegorspolder en de omgeving daarvan aan de orde. Al deze ontwikkelingen genereren extra verkeer op de omliggende wegen.

Om inzicht te krijgen in de verkeerstoename ten gevolge van deze ontwikkelingen is in 2009 in opdracht van Zeeland Seaports een verkeersstudie uitgevoerd voor de zeehaven- en industrieterreinen Sluiskil-Oost, Axelse Vlakte en het nieuwe glastuinbouwgebied4. Op grond van dit onderzoek kan worden afgeleid dat de totale toename van het verkeer zodanig groot is (circa 10.000 mvt / etmaal), dat hierdoor knelpunten in de doorstroming zullen ontstaan, vooral op de kruispunten Industrieweg / Sassing / Finlandweg en Sassing / Buthdijk / Koegorsstraat. Deze kruispunten moeten worden aangepast. De toename als gevolg van de uitbreiding van Yara Sluiskil B.V bedraagt (12 ha x 41 mvt / etmaal / ha =) circa 500 mvt / etmaal. Dit verkeer wordt afgewikkeld via de Oostkade/Industrieweg, de Koegorsstraat en de Sassing richting de Hoofdweg (N61) en de Tractaatweg (N62). De toename op deze wegen is dermate beperkt dat dit niet leidt tot knelpunten.

Voor de verbreding van de Tractaatweg zijn in het kader van de Milieueffectrapportage Tractaatweg (MER Tractaatweg) enkele alternatieven ontwikkeld, maar er is nog geen duidelijke onderbouwing gegeven van de wijze van aansluiten van het onderliggende wegennet op de Tractaatweg. Daarom is in 2011 in opdracht van de provincie Zeeland, de gemeente Terneuzen en Zeeland Seaports (de belanghebbenden en wegbeheerders in de Kanaalzone) een onderzoek op hoofdlijnen uitgevoerd naar de best passende wegenstructuur voor de Kanaalzone.5 In dit onderzoek wordt de volgende voorkeursvariant voor de wegontsluitingsstructuur van de Kanaalzone geadviseerd om de bereikbaarheid van en naar de Tractaatweg te optimaliseren (zie figuur 3.1):

  • drie volwaardige aansluitingen van de Kanaalzone op de Tractaatweg: Terneuzen-Oost, Axelse Sassing en Zwartenhoek;
  • aansluiting op de Tractaatweg bij Axelse Sassing conform vormgevingalternatief 4 MER Tractaatweg;
  • volledig aansluiting Axel op Tractaatweg bij Axelse Sassing;
  • gebiedsontsluitingsweg (GOW) loopt in twee lussen door de gehele Kanaalzone en verbindt de drie Tractaatweg-aansluitingen:
    1. 1. lus 1 van de GOW sluit rechtstreeks aan op de Langeweg richting Hulst en op Buthdijk richting Axel;
    2. 2. lus 2 van de GOW sluit rechtstreeks aan op de Buthdijk richting Axel en op Guido Gezellestraat naar Terneuzen.
  • erftoegangswegen (ETW) type I ontsluiten de ontwikkelingsgebieden die nog geen directe aansluiting hebben op een GOW;
  • ETW type II ontsluiten de bedrijven op iedere ETW type I (bijvoorbeeld via visgraatstructuur, dit dient verder te worden uitgewerkt).

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0004.jpg"

Figuur 3.1. Voorkeursvariant wegontsluitingsstructuur van de Kanaalzone (bron: DHV).

Het onderzoek en de daarin geadviseerde voorkeursvariant moet bestuurlijk nog worden vastgesteld.

  1. 4. Quickscan verkeersgeneratie Axelse Vlakte, 11 juni 2009, en Vervolgonderzoek Quickscan verkeersgeneratie Axelse Vlakte, 29 juli 2009, RBOI-Middelburg B.V., projectnummers 692.00824500 en 692.00824510.
  2. 5. Wegenstructuur Kanaalzone Advies over voorkeursvariant, concept maart 2011, DHV B.V

3.2 Landschap

Landschappelijk heeft het oostelijk deel van de Koegorspolder nog de kenmerken van een jonge polder: grootschalig open agrarisch gebied met blokvormige en rechthoekige verkavelingspatronen en een strak ontsluitingspatroon. De plattelandswegen zijn niet beplant. Boombeplanting binnen het plangebied komt voor langs delen van de Koegorsstraat (beplanting beperkt mogelijk in verband met aanwezige leidingen) met name ter hoogte van de vuilstort en aan de zuid- en oostrand van het terrein van Yara Sluiskil B.V. langs de Kruisweg en de spoorlijn. Aan de zuidzijde, bij het Zijkanaal C, bevindt zich nog een landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle dijkrestant.

In het plangebied en ook in de Koegorspolder liggen geen natuurgebieden met een formele status (te beschermen gebieden) of kleinschalige natuurelementen en het gebied vervult ook geen functie ten behoeve van de aanleg van nieuwe natuur en ontwikkeling van ecologische verbindingszones. Wel zijn in het gebied tussen de N61 en de noordelijke plangrens natuurwaarden geconstateerd (vogels).

Rondom de waterzuivering van Yara liggen gronden die nu in gebruik zijn als gemaaid grasland en als akker. Een deel van de gronden is aan hun lot overgelaten. Daardoor ontwikkelen zich hier natuurwaarden. Yara is voornemens in het gehele gebied 'tijdelijke natuur' te laten ontstaan (zie paragraaf 2.2).

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

Voor bedrijventerreinen geldt dat de milieuaspecten in een bestemmingsplan een grote rol spelen. Dit heeft onder andere te maken met de noodzaak om afstand te houden tussen de bedrijven als milieubelastende bron en milieugevoelige functies in de omgeving (milieuzonering). Ook andere aspecten hebben invloed op de milieusituatie op en rond bedrijventerreinen. Achtereenvolgens komen vervolgens in dit hoofdstuk de volgende milieuaspecten aan de orde:

  • milieuzonering bedrijvigheid ;
  • externe veiligheid
  • industrielawaai;
  • luchtkwaliteit;
  • water;
  • ecologie;
  • bodemkwaliteit;
  • kabels en leidingen;
  • archeologie overige cultuurhistorie;
  • aardkundige waarden;
  • geurhinder;
  • wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Elk milieuaspect wordt in een separate paragraaf behandeld. Per milieuaspect wordt ingegaan op:

  • Het toetsingskader: eerst wordt bekeken wat het toetsingskader is waaraan het betreffende milieuaspect moet worden getoetst.
  • Het onderzoek: vervolgens is het onderzoek opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de beschrijving van de referentiesituatie (zie paragraaf 4.2.2) en de milieueffecten van het voornemen/de beoogde ontwikkeling zoals in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
  • De conclusie: elke paragraaf sluit af met een conclusie over de gevolgen van het milieuaspect voor dit bestemmingsplan.

Het milieuhoofdstuk is op een dusdanige manier opgesteld dat het tevens dient als planMER. In paragraaf 4.2.1 wordt ingegaan op de planmer-plicht en aanpak van het planMER.

4.2 Planmer

4.2.1 Planmer-plicht en aanpak planMER

De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage 1994 maken onderscheid in:

  • Een mer-plicht voor plannen (planmer).
  • Een mer-(beoordelings)plicht voor projecten (projectmer).

Een milieueffectrapportage staat niet op zichzelf, maar is een hulpmiddel bij de besluitvorming van de overheid over een plan of project. Daarom is:

  • De planmer gekoppeld aan de besluiten van de overheid die het kader scheppen voor een mer-(beoordelings)plichtige activiteit. Een planmer is tevens aan de orde indien voor een project een zogenaamde passende beoordeling op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 vereist is.
  • De projectmer gekoppeld aan de besluiten (plannen of vergunningen) van de overheid die de realisatie een mer-(beoordelings)plichtige activiteit direct mogelijk maken.

Het plangebied Sluiskil-Oost biedt plaats aan relatief zware bedrijvigheid. Een deel van de bedrijven die de gemeente toelaat in dit bestemmingsplan is mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig in het kader van de procedures voor omgevingsvergunningen voor het in werking hebben van een inrichting. Dit bestemmingsplan vormt daarmee het kader voor deze mogelijk mer-(beoordelings)plichtige activiteiten. Dit betekent dat voor het bestemmingsplan een planMER moet worden opgesteld.

Voor dit bestemmingsplan wordt een planMER opgesteld omdat het bestemmingsplan activiteiten mogelijk maakt die in het kader van het omgevingsvergunningenspoor mogelijk mer-(beoordelings)plichtig zijn. Dit betekent het volgende:

  • in het kader van de omgevingsvergunning is een mer-beoordeling of projectmerprocedure voor dergelijke activiteiten nog steeds noodzakelijk: de opgestelde planMER verandert daar niets aan. De systematiek van het Besluit mer is dusdanig dat elk plan dat het kader biedt planmer-plichtig is, maar dat voor het uiteindelijk besluit dat de activiteit mogelijk maakt (in dit geval de omgevingsvergunning) een projectmer of mer-beoordeling noodzakelijk is.
  • Wel is de vestiging van deze activiteit rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan: er hoeft te zijner tijd geen herziening van het bestemmingsplan met bijbehorende planMER meer plaats te vinden.

4.2.2 Reikwijdte en detailniveau

PlanMER geïntegreerd in het milieuhoofdstuk

De vorm van een planMER is vrij en niet aan regels gebonden. In een bestemmingsplan voor een bedrijventerrein wordt altijd al veel aandacht besteed aan verschillende milieuaspecten. Dezelfde milieuaspecten dienen tevens te worden behandeld in het planMER. Om deze reden is ervoor gekozen om het milieuhoofdstuk in dit bestemmingsplan op een dusdanige manier vorm te geven dat het tevens als planMER fungeert. Hiermee wordt tevens bereikt dat de milieu-informatie op één plek in het bestemmingsplan aanwezig is, in plaats van in verschillende hoofdstukken.

In dit milieuhoofdstuk zijn de resultaten van het milieuonderzoek systematisch beschreven (passend bij de mer-methodiek). Derhalve is in elke sectorale milieuparagraaf (met uitzondering van de paragrafen 4.3, 4.8 en 4.9) onder de subparagraaf “onderzoek” onderscheid gemaakt in de beschrijving van de referentiesituatie en de milieueffecten van het voornemen. De paragraaf wordt afgesloten met een conclusie.

Referentiesituatie

De referentiesituatie beschrijft de huidige situatie inclusief de autonome ontwikkelingen in en rond het plangebied. Autonome ontwikkelingen zijn ontwikkelingen die ook zullen plaatsvinden indien de uitvoering van het bestemmingsplan geen doorgang vindt. Dit zijn bijvoorbeeld de aanleg van de tunnel onder het Kanaal van Gent naar Terneuzen bij Sluiskil, de ontwikkeling van het bedrijventerrein Koegorsstraat en de aanleg van de tijdelijke natuur rondom de waterzuivering bij Yara Sluiskil B.V.

Plansituatie: milieueffecten voorgenomen activiteit

De milieueffecten van het bestemmingsplan zijn beschreven voor zover dat in dit stadium op bestemmingsplanniveau mogelijk is.

In het bestemmingsplan is gewerkt met een milieuzonering met daaraan gekoppeld een algemene toelaatbaarheid voor bepaalde categorieën bedrijven. De aanwezige bedrijven passen binnen de aangegeven milieuzonering. Daarnaast wordt in dit bestemmingsplan de uitbreiding van Yara Sluiskil B.V. met 12 ha planologisch-juridisch geregeld. Hiervoor is op dit moment nog niet precies bekend welke mogelijk mer-(beoordelings)plichtige bedrijven zich in de toekomst binnen het plangebied zullen vestigen en op welke locatie. Tevens is logischerwijs nog niet bekend hoe de bedrijfsvoering van die bedrijven zal zijn (capaciteit productie, lay-out bebouwing, maatregelen om milieubelasting op de omgeving zo veel mogelijk tegen te gaan door bijvoorbeeld filters, geluidsisolatie, locatie vervoersbewegingen et cetera). In het kader van dit planMER is dan ook geen uitgebreid kwantitatief onderzoek verricht naar de effecten van specifieke bedrijfsactiviteiten. Op basis van beschikbare informatie over de milieusituatie in het gebied is inzicht gegeven in mogelijke gevolgen en noodzakelijke randvoorwaarden die bij toekomstige vestiging van mer-(beoordelings)plichtige bedrijven in acht dienen te worden genomen. Waar mogelijk en relevant zijn maatregelen beschreven om nadelige milieueffecten te voorkomen of te beperken.

Rondom het bestaande bedrijventerrein is een geluidzone industrielawaai van kracht. Het bedrijventerrein is namelijk aangemerkt als een gezoneerd terrein6. Hoewel in het bestemmingsplan de gronden worden toegevoegd aan het gezoneerde terrein7, wordt de buitengrens van de geluidszone niet gewijzigd.

  1. 6. Dat wil zeggen een industrieterrein dat ruimte biedt voor inrichtingen die ingevolge de Wet geluidhinder in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.
  2. 7. Dit betreft de uitbreiding van Heros Sluiskil B.V. waarvoor vrijstellingen ex artikel 19 WRO zijn verleend

4.3 Milieuzonering Bedrijvigheid

4.3.1 Toetsingskader

Om milieuhinder ter plaatse van gevoelige bestemmingen in de omgeving van het plangebied te voorkomen, is voor het zeehaven- en industrieterrein een milieuzonering uitgewerkt. De milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten. Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De milieuzonering en de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn gebaseerd op de publicatie Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeente (VNG, herziene uitgave 2009). Gelet op het bedrijfsmatige karakter van het plangebied, is in dit bestemmingsplan gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van deze staat wordt verwezen naar bijlage 2.

4.3.2 Onderzoek en conclusie

Richtafstanden

Bij de milieuzonering wordt rekening gehouden met milieuaspecten als geur-, stof- en geluidshinder. De richtafstanden gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Uit jurisprudentie en de genoemde VNG-publicatie blijkt dat in het geval van een gemengd gebied verkleinde richtafstanden gelden (zie tabel 4.1).

Het zeehaven- en industrieterrein Sluiskil-Oost ligt ten oosten van de kern Sluiskil. Het Kanaal van Gent naar Terneuzen vormt een "natuurlijke" afscheiding. De dichtsbijgelegen woningen van Sluiskil bevinden zich op een afstand van ongeveer 200 m van het zeehaven- en industrietrerrein. Op grotere afstand liggen ten (noord) oosten van het plangebied woningen van Spui, Magrette en Schapenbout.

Tabel 4.1 Overzicht richtafstanden per milieucategorie

milieucategorie richtafstand (in meters)
rustige woonwijk gemengd gebied
1 10 0
2 30 10
3.1 50 30
3.2 100 50
4.1 200 100
4.2 300 200
5.1 500 300
5.2 700 500
5.3 1.000 700
6 1.500 1.000

Algemene toelaatbaarheid

Voor het gehele zeehaven- en industrieterrein worden bedrijven mogelijk gemaakt, die behoren tot categorie 2 tot en met 4.2. van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, waaronder ook Wgh-inrichtingen. Bij deze zonering is rekening gehouden met de woningen van Spui, Magrette en Schapenbout en de woonkern Sluiskil.

De bedrijfsactiviteiten van Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. zijn aan te merken als bedrijfsactiviteiten uit categorie 5 van de VNG-publicatie. Dit wordt aanvaardbaar geacht om de volgende redenen.

  1. a. Het gaat niet om een nieuwe situatie maar om twee aanwezige bedrijven die werken met een omgevingsvergunning waarin al rekening is gehouden met de aanwezigheid van woningen in de kern Sluiskil. Ingeval van wijzigingen in de situatie (bijvoorbeeld in de bedrijfsvoering van Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. of van bedrijfsbeëindiging en nieuwvestiging van een ander bedrijf) zal te allen tijde rekening moeten worden gehouden met de aanwezigheid van genoemde woningen.
  2. b. Het aspect geluid wordt afdoende bewaakt, omdat omgevingsvergunning voor dit terrein altijd worden getoetst aan de grenswaarde van 50 dB(A) op de zonegrens en aan de vastgestelde maximaal toelaatbare geluidbelasting (MTG's) op woningen. (Het bewaken van de zone wordt uitgevoerd door de provincie Zeeland).
  3. c. Het aspect risico uit de Staat wordt afdoende bewaakt via milieuwetgeving met betrekking tot externe veiligheid (zie paragraaf 4.4.1).

Gezien de functie van het gebied zouden ook nieuwe bedrijven uit categorie 5 planologisch aanvaardbaar kunnen zijn. Deze worden echter niet rechtstreeks toegestaan, maar met een afwijkingsbevoegdheid (zie paragraaf 5.3). In de beoordeling zal naast de hiervoor vermelde milieurandvoorwaarden voor geluid en externe veiligheid moeten worden getoetst aan de richtafstanden voor geur en stof. Hierover wordt opgemerkt dat er zijn maar heel weinig bedrijven of bedrijfsactiviteiten uit categorie 5 waarvoor geur het maatgevend milieuaspect is. Een groot deel hiervan zijn bedrijven uit de voedingsmiddelenindustrie. Deze bedrijven zijn op grond van het beoogde bedrijvenprofiel (alleen bepaalde soorten kade- of havengebonden bedrijven en bedrijven etc. zijn gewenst) niet mogelijk. Bedrijven waarvoor stof het maatgevend milieuaspect is, zijn wel relevant. Deze bedrijven zullen adequate voorzieningen moeten treffen om stofoverlast in de kern Sluiskil te voorkomen.

Het verkeersaspect zal in de praktijk niet van groot belang zijn, aangezien het kanaal zorgt voor een natuurlijke scheiding.

Voor de beoogde uitbreiding van het zeehaven-en industrieterrein ten zuiden van het terrein van Yara Sluiskil B.V. geldt dat, nu het buurtschap Axelsche Sassing is geamoveerd, voldaan kan worden aan de richtafstanden. Dit geldt ook ten opzichte van de agrarische bedrijfswoning ten oosten van de uitbreiding. De afstand bedraagt namelijk 430 m.

Gelet op het voornemen om op de beoogde uitbreiding met name contractors van Yara Sluiskil B.V. te vestigen, is overigens de verwachting dat zich hier geen zware bedrijven zullen vestigen.

Bevoegdheid tot afwijken

Het bevoegd gezag kan gebruikmaken van een omgevingsvergunning om bedrijven toe te staan die zijn genoemd in ten hoogste categorie 5, mits deze bedrijven (als gevolg van de geringe omvang van hinderlijke (deel)activiteiten of door een milieuvriendelijke werkwijze) naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de bedrijven genoemd in de lagere algemeen toegelaten milieucategorieën. Ook is een bevoegdheid tot afwijken opgenomen voor bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein', mits deze naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar zijn met de toegelaten bedrijven.

Bedrijveninventarisatie

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn geïnventariseerd en ingeschaald in de categorieën van de gebruikte Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' (zie het overzicht in bijlage 3).

Conclusie

In het bestemmingsplan wordt onder andere door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. Sectorale regelgeving (industrielawaai, externe veiligheid) is daarbij uitermate belangrijk. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen binnen het gebied vestigen wanneer zij vallen binnen de algemene toelaatbaarheid, dan wel in het kader van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden.

4.4 Externe Veiligheid

4.4.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van het aspect externe veiligheid aan verschillende aspecten aandacht te worden besteed, namelijk:

  • bedrijven waar opslag, gebruik en/of productie van gevaarlijke stoffen plaatsvindt of waar zich installaties bevinden waaraan risico's zijn verbonden waardoor effecten van ongevallen buiten het terrein van de inrichting merkbaar zijn;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door leidingen.

Het beleid ten aanzien van het milieuaspect externe veiligheid is vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de daarbijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), het Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999 (BRZO), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), de Circulaire Risico Vervoer Gevaarlijke Stoffen (CRVGS).

In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken8 en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Een uitgebreid overzicht van de geldende wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid is opgenomen in bijlage 4.

  1. 8. Dat wil zeggen vierentwintig uur per dag en gedurende het gehele jaar.

4.4.2 Onderzoek en conclusie

Risicovolle bedrijven in het plangebied

Referentiesituatie

In het plangebied zijn drie risicovolle inrichtingen aanwezig: Yara Sluiskil B.V., Goes on Green en het Spoorwegemplacement Axel Aansluiting. Daarnaast is ook het windturbinepark aan te merken als risicovolle inrichting (hierover later meer).

Yara Sluiskil B.V.

Yara Sluiskil B.V. is een niet-categoriale inrichting9, die conform het BRZO 199910 verplicht is elke vijf jaar de veiligheidssituatie voor omwonenden te beschrijven in een veiligheidsrapport, waarin ook een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) is opgenomen. Uit de QRA van mei 2008 blijkt dat wordt voldaan aan de criteria voor het PR volgens het Bevi11.

In de huidige situatie (inclusief de nieuwe Ureum 7 fabriek) bevinden zich namelijk geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de maatgevende contouren van het PR (die met de kans 10-5 en 10-6)(zie figuur 4.1). Aan de westzijde ligt de eerste bebouwing van de bebouwde kom van Sluiskil buiten de contour van het PR met de kans 10-6. Aan de oostzijde zijn nu geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0005.jpg"

Figuur 4.1. Risicocontouren Yara Sluiskil B.V. (Bron: TNO).

In opdracht van de gemeente heeft TNO ten behoeve van dit bestemmingsplan een QRA uitgevoerd voor Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil12. Uit de QRA blijkt tevens dat voor Yara Sluiskil B.V. in de huidige situatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde voor het GR (waarde van 0,08 ten opzichte van de oriëntatiewaarde).

Goes on Green

De BFAP1 staat als zelfstandige inrichting op het terrein van Heros Sluiskil B.V. In de inrichting wordt gebruik gemaakt van methanol. Door de opslag, transport en verwerking van methanol (meer dan 500 ton, maar minder dan 5.000 ton) valt het bedrijf onder de werking van het BRZO. Ten behoeve van de tweede fabriek voor de vervaardiging van biobrandstoffen is in opdracht van het bedrijf een veiligheidsstudie uitgevoerd13. Uit de studie blijkt dat zich binnen de contour van het PR met kans 10-6 voor de gehele inrichting geen kwetsbare objecten bevinden.

Uit de hiervoor genoemde QRA van TNO blijkt dat in de huidige situatie voor Heros sprake is van een groepsrisico die 0.003 van de oriëntatiewaarde bedraagt. Hiermee wordt aan de oriënterende waarde voldaan. In de QRA is ook het destijds opgestelde rekenbestand voor het bepalen van de PR-contouren opnieuw doorgerekend. Hieruit blijkt dat de nieuwe contouren kleiner zijn dan de contouren zoals gepresenteerd in de hiervoor genoemde veiligheidsstudie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0006.jpg"

Figuur 4.2. PR-contouren Heros Sluiskil/Goes on Green (bron: TNO).

Emplacement Axel-Aansluiting

Het betreft het goederenspoorwegemplacement waarover hoofdzakelijk het transport van gevaarlijke stoffen afkomstig van het bedrijf Yara plaatsvindt. Dit spoorwegemplacement is aangewezen in het Bevi en het Revi als risicovolle inrichting. Het aantal transportbewegingen ter plaatse veroorzaakt geen contour van het PR met een kans van 10-6.

Uit recent uitgevoerde berekeningen door AVIV14 blijkt dat voor dit emplacement ook geen GR aanwezig is, omdat het maximaal aantal slachtoffers kleiner is dan 10.

Windturbinepark

Windturbines zijn geen risicovolle bedrijven als bedoeld in het Bevi. Het Bevi is dan ook niet op het beoordelen van windturbines van toepassing. Windturbines dienen te voldoen aan de risiconormering uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling. Op grond van artikel 3.15a van het Activiteitenbesluit dient de maatgevende risicocontour van windturbines aan bepaalde normen te voldoen (PR 10-5voor beperkt kwetsbare objecten en PR 10-6 voor kwetsbare objecten).

In het kader van het "MER Bedrijventerrein Koegorspolder" is door de Nucleair Research & consultancy Group (NRG) onderzoek uitgevoerd naar risico's van de plaatsing van windturbines in de Koegorspolder15. Uit deze risicoanalyse blijkt het volgende.

  • De risicocontour van het PR met kans 10-6 bedraagt 130 m vanaf het hart van de mast van de windturbine.
  • Gezien de geringe bevolkingsdichtheid in het gebied veroorzaken de windturbines geen GR, er is geen ongevalscenario denkbaar waarbij tengevolge van een ongeval met een windturbine tegelijkertijd 10 of meer personen betrokken kunnen zijn.

Door NRG is voorts berekend dat het maximaal risico aan de voet van elke windturbine minder dan 10-5 bedraagt. In de omgevingsvergunning die voor het oprichten en inwerking hebben van de windturbines op 11 januari 2005 is verleend, is hier ook van uitgegaan.

Plansituatie

Het voorliggende bestemmingsplan beoogt om een juridisch-planologisch kader te bieden voor de bestaande (risicovolle) bedrijven Yara Sluiskil B.V, Heros Sluiskil B.V. en het spoorwegemplacement inclusief de 12 ha van Yara ten zuiden van de Kruisweg die in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 1976 een (uit te werken) bedrijfsbestemming heeft. Op grond van het Bevi moet dit evenwel als een nieuwe situatie worden beoordeeld.

Plaatsgebonden risico (PR)

Het bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe kwetsbare objecten niet mogelijk. Een uitzondering hierop zijn kwetsbare objecten die behoren tot de inrichtingen van Yara Sluiskil B.V. en 'Goes on Green'. Op grond van artikel 1 lid 2 van het Bevi is dit mogelijk. Kwetsbare onderdelen van een risicovolle inrichting mogen namelijk in elkaars contour liggen. Er vindt geen toets aan grenswaarde plaats.

Het bestemmingsplan maakt wel de bouw van nieuwe beperkt kwetsbare objecten in het algemeen mogelijk. Immers, de gronden in het bestemmingsplan zijn bestemd voor (onder andere) gebouwen behorende bij zeehavengebonden bedrijvigheid. Voor zover deze beperkt kwetsbare objecten onderdeel uitmaken van een andere risicovolle inrichting, worden deze op grond van artikel 11 lid 2 van het Bevi, niet aan de maatgevende contour van het PR (de contour met kans 10-5) getoetst. In zoverre wordt dan ook zonder meer aan het Bevi voldaan.

Voor een klein deel van het plangebied, te weten het meest zuidoostelijke gedeelte gelegen tussen de Kruisweg en de Industrieweg is de kans reëel dat dit terrein geen deel uit gaat maken van de inrichting van Yara Sluiskil B.V.. Dit is het geval indien hier andere bedrijven worden gevestigd die diensten verlenen en faciliteiten bieden aan (onder andere) Yara Sluiskil B.V.. Te denken valt aan contractors (bouw- en aannemingsbedrijven), transportfaciliteiten en – andere bedrijven. Voor zover op deze bedrijfspercelen beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd geldt de contour van het PR met kans 10-5 veroorzaakt door het bedrijf Yara als grenswaarde.

Het is niet uit te sluiten dat, ten gevolge van nieuwe of gewijzigde bedrijfsactiviteiten van Yara, deze contour in de toekomst groter wordt. Om te voorkomen dat binnen deze contour beperkt kwetsbare objecten kunnen komen te liggen, is een bebouwingsvrije zone van 20 m (parallel lopend aan de Kruisweg) opgenomen waarbinnen enkel buitenopslag ten behoeve van categorie 2 tot en met 5 bedrijven mogelijk is. Hiermee wordt voldoende ruimte geboden aan het Yara Sluiskil B.V. om in de nabije toekomst nieuwe risicovolle bedrijfsactiviteiten te ontplooien. Overigens geldt bij vergroting van de contour van het PR met kans 10-6 dat deze niet over de woonbebouwing van Sluiskil mag komen te liggen.

Binnen de hiervoor genoemde risicocontour van het PR met kans 10-6, worden in dit bestemmingsplan geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Beperkt kwetsbare objecten zijn wel mogelijk in dit bestemmingsplan. Deze voldoen aan de normstelling uit het handboek.

Voor de windturbines geldt dat deze geen belemmeringen opleveren voor de bouw van nieuwe beperkt kwetsbare objecten in het plangebied.

Groepsrisico (GR)

Uit de QRA van TNO blijkt dat de uitvoering van het voorliggende bestemmingsplan vanwege Yara Sluiskil B.V. in geen geval zal leiden tot een overschrijding van de oriënterende waarde. Er is sprake van een toename van 0,08 naar 0,09 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Deze toename is minder dan 10%. Ingevolge het provinciale en gemeentelijke externe veiligheidsbeleid is een uitgebreide verantwoording van het GR daarom niet nodig.

Voor de 'Goes on Green' (BFAP1) valt uit de QRA van TNO op te maken dat de realisatie van voorliggende bestemmingsplan in geen geval zal leiden tot een overschrijding van deze oriënterende waarde, maar wel resulteert in een toename van het groepsrisico (van 0.003 naar 0.004 ten opzichte van de oriëntatiewaarde). Deze toename acht de gemeente marginaal (toename minder dan 10%).

Aan het slot van deze paragraaf is een beknopte verantwoording van het GR opgenomen.

Risicovolle bedrijven in de omgeving van het plangebied

Referentiesituatie

In de omgeving van het plangebied bevinden zich twee risicovolle inrichtingen, namelijk CZAV aan de Industrieweg Zuid en het Leisurecenter aan de Zeelandlaan/Koegorsstraat. CZAV is een opslagbedrijf, gespecialiseerd in de opslag van producten afkomstig en ten behoeve van de landbouw. Vergunning is verleend voor onder andere de bulkopslag van bestrijdingsmiddelen (omvang opslagruimte bedraagt 100 tot 200 m² met beschermingsniveau 3 op grond van de PGS 15). Het bedrijf valt om die reden binnen de werkingssfeer van het Revi. Ingevolge tabel 3 van de bijlage bij het Revi geldt een generieke contour voor het PR van 75 m. Deze contour valt buiten het plangebied.

Het Leisurecenter is een risicovolle inrichting vanwege de aanwezigheid van ammoniakkoelinstallaties. De risicocontour van het PR met kans 10-6 is dusdanig klein dat deze voor het voorliggende bestemmingsplan Sluiskil-Oost niet relevant is.

Op het bedrijventerrein Koegorsstraat worden geen risicovolle inrichtingen mogelijk gemaakt.

Plansituatie

Het plangebied bevindt zich buiten de maatgevende contour van het PR (de contouren met kans 10-6) van de CZAV Industrieweg Zuid. De risicocontour van deze inrichting staat dan ook niet in de weg aan de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.

Gezien de geringe bevolkingsdichtheid in het gebied is er naar verwachting geen GR.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Referentiesituatie

In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse transportassen waarover of waardoor vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het gaat zowel om vervoer over de weg (N61, N62, N252), het spoor, het water als door leidingen. AVIV heeft in opdracht van de gemeente inzicht gegeven in de veiligheidsrisico's die door het transport van risicovolle stoffen wordt veroorzaakt 16.

Transport over het water

Over het Kanaal van Gent naar Terneuzen vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen in binnenvaart- en zeeschepen, waaronder het transport van ammoniak (Yara Sluiskil B.V.) en methanol (Goes on Green). Het kanaal maakt onderdeel uit van het Basisnet Water en is aangewezen in de gewijzigde CRVGS. In het definitief ontwerp van het Basisnet Water is het kanaal aangeduid als een zeevaartcorridor met toetsingsafstand. Dit houdt in dat risicocontour PR 10-6 op het water ligt maar in de toekomst kan groeien tot de oeverlijn en dat het aandachtsgebied voor plasbranden is gelegen 40 m landwaarts vanaf de waterlijn.

Concreet houdt dit in dat ter plaatse geen nieuwe kwetsbare bestemmingen binnen de waterlijnen mogelijk zijn.

In het onderzoek van AVIV zijn de risico's van het transport over het kanaal niet opnieuw berekend. De risico's kunnen namelijk niet met de standaardapplicatie RBM II worden berekend, omdat het transport van gevaarlijke stoffen ook met zeeschepen plaatsvindt. De mogelijke aanvaringen tussen zeeschepen en binnenschepen gevolgd door uitstroming introduceren scenario's die niet in de standaard rekenmethodiek zijn verwerkt. Daarom zou met specifieke programmatuur gerekend moeten worden. Een landelijk rekenprotocol is wel beschikbaar17, maar nog niet definitief vastgesteld. Daarom is gebruik gemaakt van de resultaten van een eerder in opdracht van de provincie Zeeland uitgevoerde veiligheidsstudie18.

Ten aanzien van het GR geven noch het Basisnet Water noch de CRVGS een maat voor het invloedsgebied. Om het invloedsgebied te bepalen is daarom aangesloten bij de uitkomsten van de provinciale veiligheidsstudie. In deze studie is berekend dat de risicocontour PR 10-8 is gelegen op de kanaaloever. Aangenomen wordt dat de risicocontour 10-8 in grote lijnen overeenkomt met het invloedsgebied op basis van de 1%-letaliteitsgrens zoals genoemd in de CRVGS.

Transport over het spoor

Ten oosten van het plangebied is het spoorwegtracé Terneuzen Zuidzijde aansluiting – Axel Aansluiting gelegen. Over dit spoortracé vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen (hoofdzakelijk gevaarlijke stoffen afkomstig van het bedrijf Yara).

Recente uitgevoerde berekeningen door AVIV laten zien dat met het transport van gevaarlijke stoffen over deze spoorbaan (baanvak 208) geen maatgevende risicocontour (contour van het PR met kans 10-6) samenhangt. Uit dit onderzoek blijkt dat met het transport van gevaarlijke stoffen over dit spoortracé ook geen GR samenhangt. Dit wil zeggen dat geen ongevalscenario's denkbaar zijn waarbij ten gevolge van een calamiteit meer dan 10 personen ineens betrokken kunnen zijn.

Transport over de weg

Over de nabij gelegen rijkswegen (N61 en N62) vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Op grond van de gewijzigde CRVGS geldt voor deze wegen geen aan te houden veiligheidszone. De wegen vormen derhalve geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

Ten aanzien van het GR geven noch het Basisnet Weg noch de CRVGS een maat voor het invloedsgebied. In het Basisnet Weg is enkel aangegeven dat een verantwoording van het GR achterwege kan blijven als het ruimtelijk plan zich op een grotere afstand bevindt dan 200 m vanaf de weg. Het plangebied bevindt zich op aanzienlijk grotere afstand van deze wegen, zodat een verantwoording van het GR buiten beschouwing kan blijven.

Transport door buisleidingen

In en nabij het plangebied bevinden zich diverse transportleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. Een compleet overzicht van deze leidingen is weergegeven in tabel 4.5.

Het Bevb is niet van toepassing op het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen, voor zover die buisleidingen deel uitmaken van een risicovolle inrichting, zoals Yara Sluiskil B.V. Het Bevb is wel van toepassing op het vervoer van gevaarlijke stoffen die geen deel uitmaken van een risicovolle inrichting.

Het Bevb is vooralsnog ook niet van toepassing op de overige buisleidingen in het plangebied. Daarom is aangesloten bij de circulaire 'Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie' (1991).

In de circulaire is voor transportleidingen met een diameter kleiner dan 12 inch voor een K1-product, de toetsingsafstand vastgesteld. Voor de etheen-/propeenleidingen is een toetsingsafstand van 80 m van toepassing. Voor de stikstof-/zuurstofleiding is sprake van een toetsingsafstand van 0 m. Op grond van de circulaire behoeft het groepsrisico niet te worden beschouwd.

In de huidige situatie wordt voor deze leidingen, althans voor de delen van het leidingtracé die van belang zijn voor dit bestemmingsplan, voldaan aan de bebouwings- en toetsingsafstanden uit de genoemde circulaire.

Plansituatie

Transport over het water

Het transport van gevaarlijke stoffen over het Kanaal van Gent naar Terneuzen vormt geen belemmering voor het plangebied. Het invloedsgebied voor het GR ligt op de oeverlijn. Als gevolg van eventuele ontwikkelingen in het plangebied zal er dan ook geen sprake zijn van een toename van het GR.

Transport over het spoor

Het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor vormt geen belemmering voor het plangebied langs dit traject. Voor dit spoortracé is geen GR aanwezig. Als gevolg van het bestemmingsplan zal er rondom het tracé geen sprake zijn van een toename van het GR.

Transport over de weg

Het transport van gevaarlijke stoffen over de weg heeft geen consequenties voor de ontwikkeling van het plangebied. Voor de N61 en N62 gelden geen veiligheidsafstanden.

Transport door buisleidingen

De relevante leidingen binnen het plangebied en in de omgeving daarvan behoren voor een groot deel tot de inrichtingen op het terrein. Het toetsingskader hiervoor is de omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting van de betreffende bedrijven. Bij de invulling van het plangebied dient met deze leidingen uiteraard rekening te worden gehouden.

Voor de etheen-/propeenleidingen en de stikstof-/zuurstof leiding is van belang dat bij de verdere invulling van het plangebied de toetsingsafstand wordt aangehouden voor het realiseren van beperkt kwetsbare objecten. Dit is in dit bestemmingsplan verankerd door deze leidingen op de verbeelding op te nemen.

Voor de hogedruk aardgasleidingen is een Kwantitatieve Risicoanalyse (QRA) uitgevoerd om het plaatsgebonden risico en groepsrisico van de leidingen te bepalen.

Uit deze QRA is gebleken dat de PR 10-6-risicocontour van de hogedruk aardgasleidingen niet buiten de leidingen ligt. Het plaatsgebonden risico vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0007.png"

Figuur 4.3. Ligging hogedruk aardgasleidingen

Ook de overige leidingen kunnen risicorelevant zijn voor het plangebied. De risicorelevante leidingen met bijbehorende plaatsgebonden risico en groepsrisico zijn de volgende (bron: Risicokaart).

Tabel 4.2. Overige risicorelevante leidingen

Leiding(nummer) Leidingbeheerder
ZVL-100 Shell
4273 ethyleen Dow Benelux Holding
10-N-3920-EC50 Air Products Nederland
12-N-WCG050 Air Products Nederland

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0008.png"

Figuur 4.4. Ligging overige leidingen (geel), de rode stippellijnen zijn de hogedruk aardgasleidingen

Voor de leidingen van Air Products Nederland ligt de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leidingen. Het plaatsgebonden risico van deze leidingen is dan ook niet van invloed op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Voor de leidingen van Shell en van Dow Benelux Holding ligt de PR 10-6-risicocontour wel buiten de leidingen, respectievelijk op 105 en 75 m buiten de leidingen. Omdat deze leidingen vrijwel op dezelfde locatie liggen en binnen het plangebied dezelfde route volgen, ligt de PR 10-6-risicocontour van de leiding van Dow Benelux Holding binnen de PR 10-6-risicocontour van de leiding van Shell. De risicocontour van de leiding van Shell is dus richtgevend voor de veiligheidssituatie in het plangebied.

Binnen de PR 10-6-risicocontour van de leidingen zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. Wel liggen binnen de risicocontour beperkt kwetsbare objecten, namelijk bedrijven. Er wordt dus niet voldaan aan de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico. Omdat het gaat om een richtwaarde en niet om een grenswaarde vormt de aanwezigheid van de beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-risicocontour van de leidingen echter geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Verantwoording groepsrisico

De verantwoordingsplicht van het GR houdt in dat inzicht moet worden gegeven in de hoogte van het GR en dat ook rekening moet worden gehouden met een aantal kwalitatieve aspecten. Hiertoe behoren met name de aspecten "zelfredzaamheid" en "bestrijdbaarheid". In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt de Veiligheidsregio Zeeland (VRZ) om advies gevraagd. Deze instantie heeft echter niet gereageerd.

Op grond van het provinciale en gemeentelijke externe veiligheidsbeleid is, vanwege de geringe toename van het groepsrisico (minder dan 10%) geen uitgebreide verantwoording opgesteld.

Omvang GR in huidige situatie

In de voorgaande paragraaf is ingegaan op de hoogte van het GR binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan.

Gevolgen bestemmingsplan voor het GR

Het plangebied omvat het bestaande bedrijventerrein Sluiskil-Oost, inclusief een zuidelijke uitbreiding daarvan van circa 12 ha. De komende jaren zullen verschillende braakliggende delen van het gebied worden ingevuld, alsmede de zuidelijke uitbreiding ten behoeve van Yara Sluiskil B.V. Een groot deel van het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan ook reeds een bedrijfsbestemming.

Uit de groepsrisicoberekening blijkt dat het groepsrisico voor alle hogedruk aardgasleidingen in het plangebied niet toeneemt als gevolg van de vaststelling van het bestemmingsplan. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie is het groepsrisico voor de leidingen vele malen kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico van de hogedruk aardgasleidingen vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Bij de overige risicorelevante leidingen is over het algemeen geen sprake van een groepsrisico. Alleen voor de leiding van Dow Benelux Holding (4273 ethyleen) is sprake van een groepsrisico. Het groepsrisico voor deze leiding is echter kleiner dan 0,1 maal de oriënterende waarde. Dit groepsrisico vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

Maatregelen ter beperking van het GR

Bronmaatregelen om het GR rondom de bovengenoemde risicobronnen te beperken zijn niet te treffen in het kader van onderhavige ruimtelijke procedure. In het bestemmingsplan zijn waar mogelijk wel op andere manieren maatregelen getroffen om risico's te beperken:

  • Kwetsbare objecten en nieuwbouw of uitbreiding van kwetsbare objecten zijn niet toegestaan binnen de PR 10-6-contouren rondom de Bevi-inrichtingen.
  • Nieuwbouw of uitbreiding van gebouwen is niet toegestaan binnen het plasbrandaandachtsgebied langs het Kanaal van Gent naar Terneuzen(tot een afstand van 40 m vanaf de oever).
  • In het hele plangebied worden geen zelfstandige kantoren toegestaan.

Bestrijdbaarheid

De bereikbaarheid van het gebied is over het algemeen goed. Calamiteitenontsluitingen zijn aanwezig. Ook bluswatervoorzieningen zijn aanwezig.

Zelfredzaamheid

In het bestemmingsplan worden geen woningen en functies waar kwetsbare groepen mensen verblijven (zoals kinderdagverblijven, verpleegtehuizen en scholen) toegestaan.

De zelfredzaamheid bij bedrijven met vaste medewerkers in werkplaatsen, productieruimten etc. (die regelmatig vluchtoefeningen krijgen en die geïnstrueerd kunnen worden) is in het algemeen hoog. De mensen die daar komen c.q. zijn, zijn in het algemeen bekend met de risico's. Ook weten zij dat de risico's om daar te zijn hoger zijn dan in een gebied zonder risicobronnen. Aangenomen mag worden dat werknemers daarom goed voorbereid zijn op een eventuele ramp en daarnaar kunnen handelen.

Afweging

Het bestemmingsplan Sluiskil-Oost is consoliderend van aard. De beperkte ontwikkeling die in het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt leiden niet tot nieuwe knelpunten op het gebied van externe veiligheid of de verslechtering van bestaande knelpunten. Voor zover mogelijk zijn in het bestemmingsplan maatregelen vastgelegd ter beperking van het GR. De beperkte ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, hebben niet tot nauwelijks gevolgen voor de hoogte van het GR rondom de verschillende risicobronnen.

De zelfredzaamheid van de personen (werknemers) binnen het plangebied is over het algemeen ruim voldoende. De meeste maatregelen om de zelfredzaamheid te vergroten dienen op gebouwniveau te worden getroffen en kunnen niet worden geborgd in het bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning voor het bouwen dient hieraan aandacht te worden besteed.

Conclusie

In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de regelgeving en het beleid over externe veiligheid. De toename van het GR wordt aanvaardbaar geacht.

  1. 9. Dit zijn inrichtingen waarvoor het plaatsgebonden risico met een risicoberekening (QRA) dient te worden bepaald.
  2. 10. Besluit Risico's Zware Ongevallen 1999.
  3. 11. TNO Bouw en Ondergrond, Kwantitatieve risicoanalyse Yara Sluiskil BV, d.d. mei 2008.
  4. 12. TNO, Groepsrisico voor de bestemmingsplannen Sluiskil Oost en Zandstraat te Sluiskil, 28 april 2011.
  5. 13. Veiligheidsstudie Bio Fuel Additive Plant Terneuzen, 2007.01.09/071262, 17 april 2008, Craft Management Consultants
  6. 14. AVIV, Externe veiligheid bestemmingsplannen Sluiskil-Oost en Sluiskil-Zandstraat, project 101919, 25 maart 2011.
  7. 15. Risicoanalyse Windpark Koegorspolder, 2001
  8. 16. AVIV, Externe veiligheid bestemmingsplannen Sluiskil-Oost en Sluiskil-Zandstraat, project 101919, 25 maart 2011.
  9. 17. DNV/AVIV, Risicoanalyse zee- en binnenvaart, het protocol, 2000.
  10. 18. AVIV, Risico-inventarisatie vervoer gevaarlijke stoffen Zeeland: Risicoanalyse Kanaal Gent-Terneuzen, document 05822, februari 2006.

4.5 Industrielawaai

4.5.1 Normstelling en beleid

Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. De bedoelde inrichtingen - vroeger ook wel 'A-inrichtingen' of grote lawaaimakers genoemd - zijn nader genoemd in bijlage 1 onderdeel D van het Besluit Omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting vanwege de gezamenlijke inrichtingen op het industrieterrein, met uitzondering van de geluidsbelasting vanwege de windturbines (conform art. 1b onder 2 van de Wgh), niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Bevoegd gezag voor het beheren van de geluidzones industrielawaai (zonebewaking) is de provincie.

4.5.2 Onderzoek en conclusie

Referentiesituatie

Zeehaven- en industrieterrein Sluiskil-Oost is een gezoneerd industrieterrein. Voor het terrein en het nabijgelegen industrieterrein Stroodorpe-Oost (voorheen genaamd Kanaaleiland) is bij Koninklijk Besluit van 27 november 1990 een gezamenlijke zone vastgesteld. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein is opgenomen op de verbeelding. Voor het terrein is een geluidszone vastgesteld die ruim om het gezoneerde terrein ligt (zie figuur 4.5.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0009.jpg"

Figuur 4.5. Grens gezoneerd industrieterrein Sluiskil-Oost/Stroodorpe-Oost (roze arcering) en bijbehorende geluidzone industrielawaai.

Na vaststelling van de geluidzone is in 1997 door Gedeputeerde Staten een geluidssaneringsprogramma vastgesteld. Voor bestaande woningen binnen de zone zijn maximaal toelaatbare geluidsbelastingen (MTG's) vastgesteld.

Ten zuiden van het plangebied ligt het industrieterrein 'Axelse Vlakte II' waarvan de geluidszone (vastgesteld in 1997 en gedeeltelijk gewijzigd in 2008) over het zuidelijke deel van het plangebied Sluiskil-Oost ligt (zie figuur 4.6.).

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0010.jpg"

Figuur 4.6. Grens gezoneerd industrieterrein Axelse vlakte II (geel vlak) en bijbehorende geluidzone industrielawaai (blauwe lijn).

Ten noorden van het plangebied ligt het industrieterrein 'Oostelijke Kanaaloever/Mr. F.J. Haarmanweg-Driewegen' waarvan de geluidszone over het noordelijke puntje van het plangebied ligt (zie figuur 4.7.). Deze zone is vastgesteld in 1989 en laatstelijk gewijzigd in september 2011.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0011.jpg"

Figuur 4.7. Fragment grens gezoneerd industrieterrein 'Oostelijke Kanaaloever/ Mr. F.J. Haarmanweg-Driewegen' (blauwe lijn) en bijbehorende geluidzone industrielawaai (geel vlak).

Plansituatie

Gezoneerd industrieterrein

In het kader van het bestemmingsplan voor Sluiskil-Oost zal de buitenste geluidszonegrens niet worden herzien. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein wordt wel beperkt gewijzigd. Zo wordt het uitbreidingsterrein ten noorden van Heros Sluiskil B.V. en een strook in het kanaal waar laad- en losactiviteiten plaatsvinden aan het reeds gezoneerde industrieterrein toegevoegd en worden de gronden van de gesloten stortplaatsen aan het gezoneerde terrein onttrokken.

De wijziging heeft geen invloed op de geluidsbelasting in de woonomgeving. De geluidsbelasting van het uitbreidingsterrein is namelijk zo gering dat de geluidszone en de vastgestelde MTG's geen aanpassing behoeven. De onttrekking van de gronden van de gesloten stortplaats aan het gezoneerde terrein is gelegen in het feit dat deze gronden een groenbestemming krijgen en daardoor zogenoemde grote lawaaimakers op deze gronden zijn uitgesloten.

Door het treffen van een reeks van maatregelen, onder andere via de uitvoering van het Plan van Aanpak Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen (1992) is de geluidsemissie de afgelopen jaren aanmerkelijk verminderd.

Conclusie

Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige bestemmingen of functies mogelijk gemaakt. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein is vastgelegd op de verbeelding. De buitengrens van de geluidszone, die in zijn geheel buiten het plangebied ligt, blijft ongewijzigd. De geluidszone van Axelse Vlakte II en Oostelijke Kanaaloever/Mr. F.J. Haarmanweg-Driewegen zijn – voor zover deze binnen het plangebied zijn gelegen – opgenomen op de verbeelding.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Normstelling en beleid

Bij opstellen van ruimtelijke plannen moet worden getoetst aan de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen 2007 (ook wel Wet luchtkwaliteit, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.3. weergegeven zoals die gelden na het in werking treden van het NSL (op 1 augustus 2009). De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.3. Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie 60 µg / m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10)1) jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ vanaf 11 juni 2011

1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).

Op grond van artikel 5.16 van de Wlk kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan) uitoefenen indien:

  • De bevoegdheden / ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a).
  • De concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1).
  • Bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2).
  • De bevoegdheden / ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c).
  • Het voorgenomen besluit is genoemd of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

Besluit niet in betekenende mate (NIBM)

In het Besluit NIBM en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • Een project heeft een effect van minder dan 1% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.
  • Een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 500 woningen of een kantooroppervlak van 33.333 m² (langs één ontsluitingweg).

4.6.2 Onderzoek en conclusie

Referentiesituatie

De concentraties luchtverontreinigende stoffen binnen het plangebied en in de omgeving daarvan worden bepaald door de achtergrondconcentratie, de bijdragen van wegverkeer, scheepvaartverkeer en bedrijvigheid. De achtergrondconcentraties (zoals opgenomen in het CAR II-programma, versie 10.0) zijn ter plaatse relatief laag. Voor stikstofdioxide NO2 gaat het om een jaargemiddelde concentratie van 17,4 µg / m³ in 2011 en 13,3 µg / m³ in 2020. De jaargemiddelde achtergrondconcentratie fijn stof in 2011 bedraagt 18,6 µg / m³ en 1 overschrijdingsdag van de daggemiddelde grenswaarde (met aftrek bijdrage zeezout). In 2020 gaat het om een jaargemiddelde achtergrondconcentratie van 16,4 µg / m³ en 0 overschrijdingsdagen van de daggemiddelde grenswaarde.

De bijdrage als gevolg van het wegverkeer is beperkt, aangezien de verkeersintensiteiten op de belangrijkste ontsluitende wegen relatief laag zijn. Het scheepvaartverkeer en de bedrijven kunnen plaatselijk leiden tot een forse bijdrage aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. De achtergrondconcentraties zijn echter dermate laag, dat deze bijdragen niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden uit de Wlk.

Door het treffen van een reeks van maatregelen, onder andere via de uitvoering van het Plan van Aanpak Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen (1992) is onder andere de uitstoot naar de lucht de afgelopen jaren aanmerkelijk verminderd.

Plansituatie

Op dit moment is nog niet bekend wat precies de aard en omvang van de uitbreiding (binnen en buiten het plangebied) van de bedrijven is. Op het moment dat er definitieve plannen zijn, worden de betreffende activiteiten in het milieuspoor getoetst aan de op dat moment geldende grenswaarden. Op basis van de luchtkwaliteitsituatie in het gebied zijn er geen knelpunten te verwachten.

Ook in het aanvullend milieuonderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het voorontwerpbestemmingsplan Koegorspolder wordt ingegaan op de effecten als gevolg van een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten buiten het plangebied19. De conclusie van dit (inmiddels enigszins gedateerde) onderzoek, luidt dat de uitbreiding een beperkte bijdrage levert aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen, maar dat dit niet zal leiden tot een overschrijding van grenswaarden.

In het kader van de aanvraag voor een nieuwe milieuvergunning voor Heros Sluiskil B.V. heeft Schoonderbeek en Partners Advies op 19 april 2010 een onderzoeksrapport uitgebracht naar de effecten van het bedrijf voor de luchtkwaliteit voor zover het gaat om de verspreiding van fijn stof (PM10) en van stikstofdioxyde (NO2).

Om de emissie van deze stoffen te beperken heeft het bedrijf ook een aantal maatregelen genomen, zoals:

  • Het verharden van de wegen en besproeien en vegen van het terrein meerdere keren per dag.
  • De schroot/slak opwerkingsinstallatie is voorzien van een sproei-installatie.
  • Het opslaan en overslaan van materialen in een beperkte stuifgevoeligheidsklasse.


De conclusie van het onderzoek is dat de bedrijfssituatie voldoet aan de wettelijke bepalingen op het gebied van luchtkwaliteit. De contouren voor de maatgevende stoffen bevinden zich ruimschoots binnen de grenzen van het plangebied, en raken nergens gevoelige bestemmingen.

Conclusie

De Wlk staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.

  1. 19. Witteveen en Bos, Aanvullend milieuonderzoek voorontwerpbestemmingsplan Koegorspolder, d.d. 18 oktober 2006.

4.7 Water

4.7.1 Normstelling en beleid

Voor ruimtelijke plannen, zoals bestemmingsplannen, is de watertoets verplicht. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Scheldestromen. Daarmee is deze instantie verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. De waterkering langs het Kanaal van Gent naar Terneuzen is in beheer bij Rijkswaterstaat.

De waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap. Deze instantie heeft een wateradvies afgeven in het kader van het artikel 3.1.1 Bro-overleg (zie paragraaf 6.2).

Beleid

Het beleid van de verschillende overheden en waterschappen ten aanzien van het aspect water is kort samengevat in bijlage 1. Voor het voorliggende bestemmingsplan is van belang dat de Zeeuwse waterbeheerders het waterschap, Rijkswaterstaat en de provincie) de Zeeuwse Handreiking Watertoets (2005) hanteren. De handreiking geeft de gemaakte afspraken weer over een goede afstemming tussen ruimtelijke ontwikkelingen en de eisen die het watersysteem hieraan stelt. De handreiking geeft aan hoe de Zeeuwse waterbeheerders invulling geven aan de watertoets en aan welke criteria wordt getoetst.

4.7.2 Onderzoek en conclusie

Referentiesituatie

Afstemming ruimtelijke ordening met het waterbeheer

In het kader van de afstemming met de ruimtelijke ordening zijn in het Omgevingsplan van de provincie Zeeland waterkansenkaarten opgesteld voor onder andere stedelijke functies. Deze kaarten zijn beschikbaar via de provinciale website. Aan deze kaart zijn voor het plangebied van Sluiskil-Oost de volgende gegevens te ontlenen.

  • Het noordelijk deel van het plangebied is sterk zettingsgevoelig. Het zuidelijk deel is weinig zettingsgevoelig.
  • Het plangebied staat onder invloed van zoute kwel; ook is er sprake van een zoetwatervoorraad (gering tot matige belvorming).
  • Het gebied is aangeduid als minder geschikt voor stedelijke ontwikkeling. Dat houdt in dat dit gebied kwetsbaar is in gevallen van extreme neerslag. Voor stedelijke uitbreiding zijn in principe bijzondere aanvullende maatregelen noodzakelijk om nadelige effecten op het watersysteem te voorkomen.
  • Het perceel ligt niet in een aandachtsgebied vanuit water.

Huidige situatie bodem en water

In deze waterparagraaf wordt beknopt ingegaan op de huidige situatie. Witteveen+Bos heeft in samenwerking met RBOI een studie uitgevoerd naar de waterhuishoudkundige effecten en maatregelen voor de gehele Koegorspolder. Hierbij is meerdere malen overleg gevoerd met het Waterschap Scheldestromen. De resultaten van deze studie zijn vastgelegd in het in 2002 vastgestelde MER. Van deze informatie is waar nodig, gebruik gemaakt.

Bodem

De Koegorspolder is een jonge zeekleipolder, bestaande uit kalkrijke poldervaaggronden. In de lagere delen van de polder komen voornamelijk zware zavelgronden en lichte kleigronden voor. Daar waar zich kreekbeddingen of geulen in de ondergrond bevinden, bevat de bodem lichte zavel.

Het maaiveld in het plangebied ligt gemiddeld op circa NAP +1 m. Langs kreken en kreekrestanten daalt het maaiveld plaatselijk tot ongeveer NAP-niveau. De kreekruggen zelf vormen hogere elementen in het landschap.

Water

De ontwatering in het plangebied is in het algemeen goed. In de zomer bevindt de grondwaterstand zich in het gehele plangebied meer dan 120 cm onder maaiveld. In het natte seizoen ligt de grondwaterstand in het noordelijk en zuidelijk deel 30 à 40 cm onder maaiveld, in de rest van het plangebied 40 à 80 cm onder maaiveld.

Door het hoge waterpeil in het Kanaal van Gent naar Terneuzen (NAP +2,13 m) in vergelijking met de lagere peilen in het plangebied, is de stroming van het grondwater naar het oosten gericht. In de Koegorspolder treedt netto kwel op. De invloed van zoute kwel vanuit voornamelijk het kanaal is hierbij in de hele polder aanwezig. Als gevolg van deze zoute kwel is het oppervlaktewater in de poldersloten zoet-brak (< 300 mg / l Cl).

De Koegorspolder behoort tot het afwateringsgebied van Othene. Dit gebied watert via het uitwateringsgemaal / sluis Othene (ten oosten van Terneuzen) af op de Westerschelde. In de Koegorspolder zijn 2 peilgebieden aanwezig. Het in de praktijk gehandhaafde zomer- en winterpeil bedragen respectievelijk NAP –1,00 m en NAP –1,30 m. De terreinen van Heros en Yara vallen buiten de grenzen van het peilbesluit. Beide terreinen wateren via een leiding af naar het Kanaal van Gent naar Terneuzen en op beide terreinen zijn bergings- en bezinkvijvers en waterzuiveringsinstallaties aanwezig.

Door het treffen van een reeks van maatregelen, onder andere via de uitvoering van het Plan van Aanpak Kanaalzone Zeeuwsch-Vlaanderen (1992) is de lozing naar het oppervlaktewater de afgelopen jaren aanmerkelijk verminderd.

Plansituatie

Watersysteembeschrijving toekomstige situatie

Als gevolg van de toekomstige, verdere ontwikkeling van de gehele Koegorspolder tot industrie- en bedrijvengebied, zal de waterstructuur grondig worden aangepast en moeten waterhuishoudkundige maatregelen worden ingepast. Voorliggend bestemmingsplan Sluiskil-Oost regelt echter alleen de huidige situatie van de bedrijven Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. Voor de toekomstige uitbreiding, die beide bedrijven zich wensen, is nog geen sprake van concrete en uitgewerkte plannen. Voorliggende waterparagraaf geeft daarom per waterhuishoudkundig criterium vooral randvoorwaarden voor toekomstige uitbreiding.

Veiligheid

De Industrieweg / Oostkade is een primaire waterkering. Bij de ontwikkelingen zal rekening worden gehouden met de status en regelgeving van deze waterkering ((ontwerp)Keur van het waterschap).

Verder heeft dit criterium een relatie met het criterium wateroverlast (zie hierna).

Wateroverlast

Om de waterafvoer bij extreme neerslagsituaties te kunnen reguleren is de trits "eerst vasthouden, dan bergen en dan pas afvoeren" richtinggevend voor het waterbeheer bij nieuwe ontwikkelingen.

De toename aan verharding in het plangebied moet worden gecompenseerd in de vorm van extra waterberging om wateroverlast te voorkomen. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige normen van waterschap en provincie20. De bedrijven Yara en Heros zullen, in overleg met de waterbeheerder, zorgdragen voor voldoende waterberging op eigen terrein.

Riolering

Heros heeft een eigen waterzuiveringsinstallatie. Yara beschikt tussen de goederenspoorlijn en de Koegorsstraat over een eigen bergings / bezinkvijver.

Watervoorziening

Niet van toepassing.

Volksgezondheid

Door bij het afkoppelen de "beslisboom" van het waterschap te hanteren, zal geen risico ten aanzien van de volksgezondheid ontstaan.

Bodemdaling

Niet van toepassing.

(Grond)waterkwaliteit

De huidige lage waterpeilen in de Koegorspolder bevorderen de kwel van brak grondwater naar de sloten. Wanneer de landbouwkundige functie in het plangebied in de toekomst komt te vervallen kan het onderscheid tussen zomer- en winterpeil worden opgeheven. Voor de nieuwe ontwikkelingen dient dan te worden uitgegaan van een drooglegging van 1,3 m. Door lokale ophoging van de lage delen tot minimaal NAP +0,5 m is het mogelijk het waterpeil op te zetten tot een peil van NAP –0,8 m en kan dan de brakke kwel enigszins worden teruggedrongen.

Het grondwater op het terrein van de voormalige cokesfabriek is verontreinigd met cyanide, naftaleen, vluchtige aromatische koolwaterstoffen en ammonium. Om verspreiding van de verontreiniging buiten het terreindeel tegen te gaan zijn ter plaatse beheersmaatregelen getroffen, bestaande uit een eeuwigdurende grondwateronttrekking en een gedeeltelijke bovenafdichting. Via het monitoringssysteem wordt het functioneren van het onttrekkingssysteem jaarlijks gecontroleerd.

In het grondwater onder de in 2005 gesloten regionale vuilstortplaats aan de Koegorsstraat bevinden zich verontreinigingen met zware metalen, cyanides, PAK en vluchtige organische verbindingen. Op deze locatie is een monitoringsplicht van kracht.

Beheer en onderhoud

Ingevolge de waterschapskeur dienen ten opzichte van door het waterschap beheerde waterlopen obstakelvrije stroken / beplantings- en bebouwingsvrije onderhoudsstroken in acht te worden genomen (afhankelijk van de detaillering één- of tweezijdig). Door deze stroken lager dan het omliggende maaiveld aan te leggen (bijvoorbeeld 0,5 m in plaats van 1,3 m boven het waterpeil) hebben de onderhoudsstroken in extreme situaties ook een bergende functie. Omdat verharding bij de onderhoudsstroken niet nodig is, kunnen ze deel uit maken van de groenstructuur.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. De waterhuishoudkundig relevante ontwikkelingen voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer.

Er wordt een dubbelbestemming Waterstaat opgenomen voor de gronden binnen de (binnenste) beschermingszone van de primaire waterkering.

  1. 20. Uitgegaan wordt van een normbui met kans op voorkomen van 1 maal in de 100 jaar (75 mm per etmaal); de maximale waterafvoer uit het plangebied mag 10 mm/dag zijn. Het betreft een normbui met een herhalingstijd van 1 jaar en met een duur van 10 dagen (de herhalingstijd van 100 jaar is conform de normering regionale wateroverlast). In deze laatste neerslagreeks is de voorspelde toename van de neerslag opgenomen om de klimaatsveranderingen te verrekenen. Onder invloed van de neerslagreeks met een herhalingstijd van 100 jaar mag het waterpeil maximaal tot aan het maaiveld stijgen. Veiligheidshalve is 1,0 m peilstijging als maximum aangehouden.

4.8 Flora- En Faunawet

4.8.1 Normstelling en beleid

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang).
  • Er geen alternatief is.
  • Geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Flora en faunawet voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend. Met betrekking tot vogels hanteert het ministerie de volgende interpretatie van artikel 11.

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar wordt gebroed, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, en slechts gedurende de periode, dat er wordt gebroed. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • Nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd.
  • Nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep.
  • Nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil, zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Flora- en faunawet is voor dit project van belang, omdat bij de voorbereiding van het project moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering niet in de weg staat. De toets heeft alleen betrekking op het plangebied waar een planologische wijziging wordt gerealiseerd. Dit betreft drie agrarische percelen in het zuidelijke deel van het plangebied, zie figuur 4.8. Op deze gronden is, uitgezonderd twee windturbines, geen bebouwing aanwezig. Deze gronden zijn in gebruik als akkerland. De aanwezige dijk met beplanting wordt gehandhaafd en krijgt een specifieke bestemming.

Bij bouwwerkzaamheden en herinrichtingmaatregelen op het bestaande industrieterrein dient natuurlijk wel rekening te worden gehouden met de Flora- en faunawet, maar dat valt buiten de beoordeling in het kader van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0012.jpg"

Figuur 4.8. Terrein met planologische functieverandering.

4.8.2 Onderzoek

Voor de bedrijfsgronden van Yara Sluiskil B.V. ten zuiden van de Kruisweg is in aanvulling op de uitgevoerde verkenning / inventarisatie in het kader van het MER een aanvullende natuurtoets uitgevoerd (2002).

De inventarisatiegegevens van het MER zijn ouder dan vier jaar en dus niet meer bruikbaar voor een beoordeling in het kader van het bestemmingsplan. De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een veldverkenning op 22 juni 2010, een herhaling op 16-6-2011 en algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen / gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997, www.ravon.nl, FLORON, 2002, en www.waarneming.nl) waarin waarnemingen zijn aangegeven.

Planten

Tijdens de veldverkenningen zijn geen beschermde soorten waargenomen. Voedselrijke akkers en bermen herbergen ook geen plantensoorten die staan vermeld op de lijsten van de Flora- en faunawet. Op het dijkrestant aan de zuidzijde, bij het Zijkanaal C, zijn evenmin geen beschermde soorten waargenomen, de beplanting geeft veel schaduw waardoor de dijk ongeschikt is voor een soort als marjolein.

Vogels

Broedvogels van akkerland, ruigten en bermen zijn te verwachten. Het betreft hier soorten als graspieper, scholekster, fazant, houtduif en mogelijk patrijs. Daarnaast komen er broedvogels voor die zijn gekoppeld aan boombeplanting (zwarte kraai, houtduif en mogelijk groene specht).

Het territorium van de steenuil zoals dat in 2002 is gekarteerd is zeker niet meer aanwezig. Er is geen geschikte nestplaats, zeer weinig variatie en het is te besloten. Er is ook een nieuwe entree van Yara Sluiskil B.V. en een keerlus voor vrachtwagens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0013.png"

Figuur 4.9. Beeld van de locatie waar in 2002 een territorium van steenuil is gekarteerd.

Zoogdieren

Tijdens het veldbezoek zijn sporen van mol en muizen waargenomen. Het betreft hier algemene soorten die staan vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet. Mogelijk komt de veldspitsmuis voor in de ruige bermen van de dijk. Overige grondgebonden soorten van tabel 2 en 3 zijn in dit toch intensief gebruikte gebied niet te verwachten. Vooral de zone langs de wegbeplanting is aantrekkelijk als foerageergebied voor vleermuizen. Door het ontbreken van bebouwing heeft het gebied geen functie als kraamkamer of winterverblijf.

Amfibieën

Voedselrijk akkerland en bermen vormen voor de meeste amfibieën een onaantrekkelijk gebied. Op het motorcrossterrein op de Axelse vlakte ten westen van het Zijkanaal C (circa 1 kilometer afstand) is de soort in 2010 waargenomen (voortplantingslocatie).

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). Genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het tracé voldoet hier niet aan.

In tabel 4.4 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 4.4. Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

Beschermingsregime Ffw
tabel 1 tabel 2 tabel 3 vogels
bijlage 1 AMvB bijlage IV HR cat. 1 t/m 4 cat. 5 overig
Mol en muizen geen geen geen
l Diverse soorten

4.8.3 Toetsing

Voor de beoordeling zijn de volgende werkzaamheden relevant:

  • bouwrijp maken gronden;
  • bouwen;
  • in productie.

Bouwrijp maken gronden

De werkzaamheden leiden mogelijk tot de verstoring van kleine zoogdieren, die aanwezig zijn in de bermen en de akker. Het betreft hier algemene soorten die staan vermeld op tabel 1 van de Flora en faunawet. Het biotoop van de veldspitsmuis op de dijk wordt niet aangetast, daar dit een beschermde bestemming krijgt.

Door de werkzaamheden worden geen amfibieën verstoord, daar de werkzaamheden niet plaatsvinden in geschikt landbiotoop of voortplantingswater. Er is een kleine kans dat de rugstreeppad zich in het gebied gaat vestigen tijdens bouwwerkzaamheden. Door het treffen van mitigerende maatregelen (droog bouwterrein) is dit te voorkomen.

Broedvogels mogen niet worden verstoord.

Bouwen

De bouwwerkzaamheden zullen niet leiden tot een kans op verstoring van beschermde soorten, indien de werkzaamheden aansluiten op het bouwrijp maken. Wel dient rekening te worden gehouden met de mogelijke vestiging van rugstreeppad in het voorjaar, indien er op delen van het terrein open water (bouwput of in rijsporen) aanwezig is. Het is dan ook noodzakelijk om op het bouwterrein geen open water te hebben.

In productie

Doordat het een uitbreiding betreft van een bestaand industrieel complex is er geen sprake van kans op verstoring van beschermde natuurwaarden als gevolg van het in gebruik nemen van de nieuwe bedrijfsgebouwen. Er wordt gebruik gemaakt van dezelfde aan- en afvoerroutes en er zijn geen kwetsbare natuurgebieden in de directe omgeving aanwezig.

4.8.4 Conclusie

De Flora- en faunawet staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg omdat er geen beschermde soorten worden verstoord. Een ontheffing op grond van deze wet is niet nodig. Wel zal bij de uitvoering van werkzaamheden moeten worden gewerkt volgens het principe van "zorgvuldig handelen". Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep de gras- en oevervegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren en amfibieën. Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.

4.8.5 Tijdelijke natuur

Rondom de waterzuivering van Yara liggen gronden die nu in gebruik zijn als gemaaid grasland en als akker. Een deel van de gronden is aan hun lot overgelaten. Daardoor ontwikkelen zich hier natuurwaarden. Yara is voornemens in het gehele gebied 'tijdelijke natuur' te laten ontstaan (zie paragraaf 2.2).

4.9 Overige Milieuthema's

Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat, indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

De provincie hanteert de richtlijn dat bij de beoordeling van ruimtelijke plannen ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, moet worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dan dient het volledig verkennend bodemonderzoek te worden verricht.

Heros

Het terrein van de voormalige cokesfabriek ACZC op het zuidelijk deel van het bedrijventerrein en de gronden van het voormalige woonbuurtje op het noordelijk deel zijn de afgelopen jaren volledig onderzocht. De grond van de voormalige cokesfabriek is ernstig verontreinigd met ondermeer PAK en minerale olie, en ook het grondwater is verontreinigd (zie paragraaf 4.7.2). Hiervoor is in 1998 en 2004 een beschikking in het kader van de Wet bodembescherming afgegeven en zijn beheersmaatregelen getroffen (zie eveneens paragraaf 4.7.2). In het saneringsplan is, in overleg met de gemeente Terneuzen, een bouwparagraaf opgenomen inzake toekomstige nieuwbouw. Een element hieruit is vrijstelling van nader toekomstig bodemonderzoek.

Op het noordelijk deel is in 2002 een verontreinigde spot aangetroffen van minerale olie. Deze verontreiniging is in 2007 verwijderd. De bodem is thans geschikt voor industrieel gebruik.

Yara

Het terrein waarop de huidige fabrieken van Yara staan is gedeeltelijk verontreinigd. Bij nieuwbouw dient altijd aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd. Indien daaruit ernstige grondverontreinigingen aan het licht komen, worden deze in de regel verwijderd en vervangen door schone grond. De provincie geeft hiervoor de benodigde beschikkingen af dan wel kan volstaan met een zogenaamde BUS-meldingen.

Het uitbreidingsterrein ten zuiden van de fabrieksinstallaties is onbebouwd en voor zover bekend al decennia lang in gebruik voor landbouwdoeleinden. Hier worden geen verontreinigingen verwacht in de grond. Wel zou het grondwater in meer of mindere mate verontreinigd kunnen zijn als gevolg van mogelijk verspreiding van de aangetroffen grondwaterverontreiniging op het bestaande fabrieksterrein.

Voor de nieuwe activiteiten geldt als randvoorwaarde dat ze geen (ernstige) bodemverontreinigingen mogen veroorzaken (zorgplichtbeginsel uit de Wet bodembescherming). Alle nieuw te ontstane verontreinigingen dienen te worden verwijderd tot aan de streefwaarde (geheel schoon) op kosten van de veroorzaker. Voorschriften in de benodigde vergunning moeten voldoende waarborgen voor bescherming van de bodemkwaliteit bieden.

Voormalige regionale vuilstortplaats

In paragraaf 4.7.2 is al aangegeven dat het grondwater onder de voormalige regionale vuilstortplaats aan de Koegorsstraat is verontreinigd. Dit geldt daarmee ook voor de bodem. Om contact met de verontreinigingen te voorkomen, is de stortplaats afgedekt.

Conclusie

De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is voldoende vastgelegd. Deze vormt geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.

Leidingen

Normstelling en beleid

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante (buis)leidingen worden aangemerkt zoals hierna genoemd, voor zover deze geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer :

  • Hoogspanningsverbindingen met een spanning van 50 kV en hoger.
  • Buisleidingen voor transport van aardgas vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van 50 mm;
  • Buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een druk vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van 70 mm.
  • Buisleidingen voor het transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
  • Buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter buiten de bebouwde kom.
  • Buisleidingen voor transport van afvalwater tussen de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap aan de Frankrijkweg en het lozingspunt in de Westerschelde.

Niet-planologisch relevante leidingen vervullen een functie voor de aanwezige functies en behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

In de ontwerp Structuurvisie Buisleidingen 2011 – 2035 wil het Rijk ruimte bieden aan toekomstige buisleidingen en zorg dragen voor het vrijhouden van ruimte voor de hoofdverbindingen van buisleidingtransport van gevaarlijke stoffen. Deze vrij te houden leidingstroken zijn vastgelegd op de visiekaart behorende bij de Structuurvisie.

De op de visiekaart opgenomen leidingenstrook door de Koegorspolder ligt ruim 400 m ten noorden van het plangebied van dit bestemmingsplan.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied bevinden zich veel leidingen en hoogspanningsverbindingen. Een groot aantal daarvan is planologisch relevant. In tabel 4.5 is een nadere specificatie van deze leidingen (leidingbeheerder, druk en diameter opgenomen. Voor solitaire planologisch relevante leidingen geldt dat deze in het bestemmingsplan geregeld moeten worden.

Tabel 4.5. Overzicht planologisch relevante buisleidingen en hoogspanningskabels in het plangebied

soort leiding diameter en maximale werkdruk / spanning leidingbeheerder belemmeringenstrook gemeten vanaf hart leiding in meters
Hoogspanningsverbinding 50 kV Delta N.V.
Hoogspanningsverbinding 150 kV Delta N.V.
Etheen-/propeenleiding 6,61 inch/16,8 cm, 100 bar Shell
Etheen-/propeenleiding 6,61 inch/16,8 cm, 100 bar Dow Benelux N.V.
Stikstof-/zuurstofleiding 10,75 inch/27,3 cm, 100 bar Air Products
Stikstof-/zuurstofleiding 12,75 inch/32,4 cm, 30 bar Air Products
Hoofdtransportleiding aardgas (Z-555-13) 12 inch/30,5 cm, 36,5 bar Gasunie 4
Hoofdtransportleiding aardgas 12 inch/30,5 cm, 40 bar Gasunie 4
Hoofdtransportleiding aardgas (A530-09) 16 inch/40,6 cm, 66,2 bar Gasunie 5
Hoofdtransportleiding aardgas (A-642-01) 16 inch/40,6 cm, 66,2 bar Gasunie 5
Hoofdtransportleiding aardgas (A-642-05) (ligt geheel op terrein Yara) 12,8 inch/32,4 cm, 80 bar Gasunie 5
Hoofdtransportleiding aardgas (Z-555-01) 8,6 inch/21,9 cm, 40 bar Gasunie 4
Hoofdtransportleiding aardgas (Z-552-02) 18 inch/45,7 cm, 80 bar Gasunie 4
Koelwaterleiding 82,7 inch/210 cm Yara Sluiskil B.V
Hoofdtransportleiding water (2x) > 15,7 inch/40 cm Delta N.V.
Hoofdtransportleiding water met industriële restwarmte (2x) > 15,7 inch/40 cm WarmCO
Kooldioxideleiding 14 inch/35,5 cm, 7 bar WarmCO

Voor en aantal van deze leidingen gelden op grond van wetgeving op het gebied van externe veiligheidsafstanden (zie paragraaf 4.4).

Archeologie

Beleid

In de ruimtelijke ordening, milieueffectrapportages, bouwactiviteiten en andere ingrepen in een gebied moet rekening worden met het archeologisch erfgoed (Verdrag van Valletta, Monumentenwet 1988, Wet op de archeologische monumentenzorg). Een belangrijk uitgangspunt, is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voorgaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van vooronderzoek tijdig inzicht wordt verkregen in de archeologische waarden van een gebied, zodat deze bij beoogde planontwikkelingen kunnen worden betrokken. Om inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingswaarde van een gebied of locatie dient aan 5 criteria te worden getoetst.

  1. 1. De Archeologische Monumentenkaart (AMK). Deze kaart geeft de wettelijk beschermde archeologische monumenten weer en de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) gewaardeerde gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.
  2. 2. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Deze kaart geeft de verwachtingswaarde weer voor de bovenste (bovenste 1,2 m), dagzomende, bodemlaag.
  3. 3. ARCHIS (Archis2). Dit is de landelijke database waarin alle recent uitgevoerde archeologische onderzoeken en vondsten worden opgeslagen. Deze database geeft een indicatie van de vondsten die gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten geven een hogere archeologische verwachtingswaarde.
  4. 4. Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA). In dit archief berusten de verslagen van alle in het verleden in Zeeland uitgevoerde bodemonderzoeken, gegevens over losse vondsten en dergelijke. Dit archief geeft een indicatie van de vondsten die in het verleden gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten geven een hogere archeologische verwachtingswaarde.
  5. 5. Aan de hand van de geologische kaart kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn, namelijk:
    1. a. pleistoceen: vanaf de Steentijd;
    2. b. hollandveen: vanaf de IJzertijd en Romeinse tijd;
    3. c. Duinkerke II: vanaf de Middeleeuwen
    4. d. Duinkerke III; vanaf de Nieuwe tijd, lage of zeer lage trefkans.

Door Gedeputeerde Staten van Zeeland zijn in mei 2001 de Zeeuwse AMK en IKAW als archeologisch toetsingskader bij de beoordeling van de ruimtelijke plannen en projecten vastgesteld.

Erfgoedverordening Terneuzen 2011 en beleid archeologie

De gemeenteraad heeft op 27 januari 2011 de Erfgoedverordening Terneuzen uit 2008 geactualiseerd en in samenhang daarmee de beleidsnota 'De onderste steen boven?' vastgesteld met daarin het beleid voor het beleidsveld archeologie. In deze beleidsnota wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid eigen beleid te voeren voor archeologie, in afwachting van het beleid dat voor alle Zeeuwse gemeenten wordt opgesteld. Het beleid is van kracht totdat het aspect archeologie goed is geregeld in de bestemmingsplannen. In bijlage 1 is een stroomschema opgenomen dat dient te worden afgelopen bij het opstellen van ruimtelijke plannen, de behandeling van aanvragen om omgevingsvergunning in het kader van de Erfgoedverordening.

Onderzoek

In het onderhavige gebied bevindt zich geen (deel van een) terrein, dat op de AMK voor Zeeland aangegeven staat als een terrein van enige vastgestelde archeologische waarde. Op de IKAW is het plangebied grotendeels aangegeven als zijnde van een lage archeologische verwachtingswaarde, een kleiner deel zelfs van zeer lage verwachtingswaarde, dat wil zeggen dat er een lage en zeer lage trefkans is op de aanwezigheid van archeologische resten.

Toetsing van het plangebied aan gegevens in de database van ARCHIS en ZAA levert het volgende beeld op:

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0014.jpg"

Figuur 4.10. Fragment kaart uit Archis 2.

In Archis 2, de nationale database voor vindplaatsen in Nederland, staan geen Archiswaarnemingen en/of vondstmeldingen in het plangebied weergegeven (zie figuur 4.10). Wel zijn er enkele in de onmiddellijke nabijheid van het plangebied, te weten:

  • Archiswaarnemingsnr. 426937, dat grenst aan de noordzijde van het plangebied, en betreft de vondst van zeer kleine vuursteensplinters. Deze zijn in 2008 tijdens een booronderzoek van de Universiteit Gent in de boor aangetroffen (op het kaartje staan de cijfers van deze waarneming door elkaar met de cijfers van een onderzoeksmeldingsnr.).
  • Archiswaarnemingsnr. 408626 langs de Koegorsstraat heeft betrekking op de vondst van diverse bomen uit het prehistorische bos van Terneuzen.
  • Archiswaarnemingsnr. 428401 betreft de vondst van een stenen kruik (in 1970) op een diepte van 2,2 meter.

Uit de geologische kaart van Van Rummelen blijkt dat het plangebied zich deels bevindt in een gebied met afzettingen van Duinkerke IIIb op oudere afzettingen van Duinkerke op Hollandveen op Pleistoceen. Dit geldt voor het noordwestelijke en oostelijke deel van het plangebied. Voor andere delen (zuidoosten en midden) zijn er afzettingen van Duinkerke IIIb op oudere afzettingen van Duinkerke op zwak geërodeerd pleistoceen aanwezig (DPo.3b).

Voor het overige bestaat het plangebied uit kreekafzettingen van Duinkerke IIIb (Do.3b). Verwezen wordt naar figuur 4.11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BPKGP04-VG99_0015.jpg"

Figuur 4.11. Uitsnede kaart van Van Rummelen.

Op luchtfoto's zijn geen aanwijzingen voor archeologische resten zichtbaar. Voor het plangebied is het zodoende op grond van bovengenoemde constateringen niet noodzakelijk archeologisch onderzoek uit te voeren in het kader van de planontwikkeling.

Niettemin is de kans aanwezig dat archeologische sporen en vondsten in de bodem aanwezig zijn en dat deze in de uitvoeringsfase van het inrichtingsplan aan het licht komen. Binnen het plangebied kunnen namelijk bewoningssporen uit het vroeg Mesolithicum (8.800 - 7.100 vC) tot op een diepte van 18 m voorkomen. Concrete gegevens over eventuele diepe archeologische sporen zijn niet beschikbaar.

Indien archeologische sporen en vondsten worden aangetroffen, dan geldt daarvoor een wettelijke meldingsplicht ex. artikel 53 van de Monumentenwet. Bij graafwerkzaamheden dient men dan ook attent te zijn op eventuele vondsten. Eventuele archeologische vondsten en / of sporen tijdens de werkzaamheden dienen onverwijld te worden gemeld bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ) te Middelburg en de gemeente Terneuzen.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Er behoeft geen archeologische bestemming met bijbehorende beschermde regeling te worden opgenomen.

Overige cultuurhistorische waarden

Het met bomen beplante dijkrestant in het zuiden van het plangebied, parallel aan de Industrieweg bij het Zijkanaal C, herinnert aan de ontstaansgeschiedenis van het gebied en heeft een cultuurhistorische waarde. Er is voor gekozen om de dijk te behouden en te voorzien van een beschermde regeling.

In het gebied komt één rijksmonument voor (op het terrein van Yara Sluiskil). Voor het overige zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen aanwezig.

Aardkundige waarden

Er komen in het plangebied geen bijzondere aardkundige waarden voor.

Geurhinder

De opslag en het proces van de via vrijstelling geregelde activiteiten bij Heros Sluiskil B.V. vinden geheel luchtdicht plaats. Daardoor ontstaat er geen emissie en kan er ook geen geur worden verspreid. De aard van de toegepaste en geproduceerde stoffen zijn ook niet relevant voor het ontstaan van geur rondom de installatie of de inrichting.

Voor Yara Sluiskil B.V. zijn nog geen definitieve plannen bekend voor het gedeelte ten zuiden van de Kruisweg. Er kunnen dan ook nog geen uitspraken worden gedaan over eventuele gevolgen voor de geurbelasting in de omgeving. Deze is sterk afhankelijk van de activiteiten ter plaatse van toekomstige bedrijfsactiviteiten en eventuele hinderbeperkende maatregelen die worden getroffen.

Wegverkeerslawaai

Er worden binnen het plangebied geen geluidgevoelige objecten (onder andere woningen) mogelijk gemaakt. Binnen het plangebied worden ook geen nieuwe wegen of reconstructies van wegen voorzien.

De verkeersaantrekkende werking van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten binnen het plangebied zal beperkt zijn. Om deze reden is er geen sprake van een relevante toename van de geluidsbelasting langs de ontsluitende wegen en van de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen.

Spoorweglawaai

De in het plangebied aanwezige spoorlijn is niet opgenomen in het zogenaamde Akoestisch spoorboekje. Derhalve gelden er geen geluidsnormen vanwege spoorweglawaai zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.

4.10 Conclusies Milieuonderzoek

Uit het milieuonderzoek wordt het volgende geconcludeerd.

  • Dit bestemmingsplan vormt een kader voor deze mogelijk mer-(beoordelings)plichtige activiteiten. Om deze reden is voor het bestemmingsplan een planMER opgesteld.
  • In het bestemmingsplan wordt onder andere door de gehanteerde milieuzonering zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en worden de bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd. Sectorale regelgeving (industrielawaai, externe veiligheid) is daarbij uitermate belangrijk. Toekomstige bedrijven kunnen zich alleen binnen het gebied vestigen wanneer zij vallen binnen de algemene toelaatbaarheid, dan wel in het kader van een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat zij voldoen aan de gestelde voorwaarden.
  • In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de regelgeving en het beleid over externe veiligheid. Vanwege de functie van het zeehaven- en industrieterrein en de daarop aanwezige bedrijven (risicovolle inrichtingen) worden in dit bestemmingsplan geen kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Beperkt kwetsbare objecten zijn wel mogelijk in dit bestemmingsplan. Bestaande planologische relevante leidingen met een veiligheidsafstand zijn in het bestemmingsplan als zodanig bestemd en beschermd. De toename van het GR wordt aanvaardbaar geacht. Op grond van het provinciale en gemeentelijke externe veiligheidsbeleid is, vanwege de geringe toename van het groepsrisico (minder dan 10%) geen uitgebreide verantwoording opgesteld.
  • Binnen het plangebied worden geen geluidsgevoelige bestemmingen of functies mogelijk gemaakt. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein is vastgelegd op de verbeelding. De buitengrens van de geluidszone, die in zijn geheel buiten het plangebied ligt, blijft ongewijzigd. De geluidszone van Axelse Vlakte II en Oostelijke Kanaaloever/Mr. F.J. Haarmanweg-Driewegen zijn – voor zover deze binnen het plangebied zijn gelegen – opgenomen op de verbeelding.
  • Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Het plan voldoet uit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
  • Het bestemmingsplan heeft geen negatieve gevolgen voor de bestaande waterhuishoudkundige situatie. Er wordt een dubbelbestemming Waterstaat opgenomen voor de gronden binnen de (binnenste) beschermingszone van de primaire waterkering.
  • De Flora- en faunawet staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg omdat er geen beschermde soorten worden verstoord. Een ontheffing op grond van deze wet is niet nodig. Wel zal bij de uitvoering van werkzaamheden moeten worden gewerkt volgens het principe van "zorgvuldig handelen".
  • De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is voldoende vastgelegd. Deze vormt geen belemmering voor de vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan.
  • De planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen zijn in het bestemmingsplan bevestigd.
  • Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan. Er behoeft geen archeologische bestemming met bijbehorende beschermde regeling te worden opgenomen.
  • Er is voor gekozen om het met bomen beplante dijkrestant in het zuiden van het plangebied te voorzien van een beschermde regeling. Voor het overige komen in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten voor die in het bestemmingsplan moeten worden beschermd.
  • Voor het overige zijn er geen relevante milieuaspecten.

Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Planologisch-juridische Regeling

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (paragraaf 5.1.).

Daarna wordt in paragraaf 5.2 ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan en vervolgens wordt per bestemming een toelichting gegeven (paragraaf 5.3.). Ten slotte worden de algemene regels en de overgangs- en slotbepalingen toegelicht (paragrafen 5.4 en 5.5).

5.1 Wettelijk Kader

Algemeen

De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2008) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP2008 kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.

Daarnaast is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.

Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen. In deze wet zijn circa oude 25 regelingen die samen de fysieke leefomgeving betreffen, zoals vergunningen voor bouwen, wonen, monumenten, ruimte, natuur en milieu, flora & fauna en water, gebundeld in een één nieuwe omgevingsvergunning. De Wabo introduceert nieuwe begrippen voor bestaande instrumenten, zonder deze (ingrijpend) inhoudelijk te wijzigen.

Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2008)

In SVBP2008 zijn bindende afspraken voor de opbouw en de verbeelding van bestemmingsplannen vastgelegd, zowel voor het digitale als het analoge bestemmingsplan. De SVBP2008 heeft (alleen) betrekking op de structuur en niet op de inhoud van de bestemmingsregeling. De inhoud blijft een zaak van het bevoegde gezag. De standaarden hebben evenmin betrekking op de toelichting op het bestemmingsplan, omdat deze geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan.

5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Hoewel in SVBP2008 het begrip plankaart voor digitale bestemmingsplannen is vervangen door verbeelding, wordt in het dagelijks taalgebruik het begrip plankaart nog gebruikt. Dit geldt vooral voor de analoge versie van een bestemmingsplan. De verbeelding bevat naast (soms wettelijk verplichte) verklaringen met een verduidelijkende functie (bijvoorbeeld topografische gegevens, kadastrale ondergrond, straatnamen en dergelijke) alleen normen die juridisch relevant zijn. De normatieve regelingen die op een verbeelding staan vermeld, zijn daarom terug te vinden in de regels.

De meest recente Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN) dient als basis voor de verbeelding. De GBKN geeft de topografische kenmerken van het plangebied weer (bebouwing, wegen, water, etc.) en ligt met dunne zwarte lijnen onder alle bestemmingen, aanvullende regelingen en aanduidingen op de verbeelding .

Voor het weergeven van plangegevens op de verbeelding dienen de landelijke richtlijnen, als opgenomen in de SVBP2008, te worden gebruikt. Daarbij bestaat een verschil in de digitale verbeelding en analoge plankaart.

De wettelijk geldende, digitale kaart bevat op het eerste oog minder informatie dan men gewend is. Verdere planinformatie zal door middel van klikken op objecten kunnen worden verkregen. De analoge plankaart moet alle te verbeelden informatie bevatten. Het gaat hierbij om het plangebied, de (dubbel)bestemmingen, de aanduidingen en de verklaringen. Bestemmingen moeten voorts worden vastgesteld met gebruikmaking van een duidelijke ondergrond.

Op de verbeelding komt een groot aantal kleuren, lijnen, arceringen en symbolen voor. Om een duidelijk onderscheid te laten zien, is voor verschillende lijnsoorten, lijndiktes, arceringen en symbolen gekozen.

De verbeelding van het bestemmingsplan moet een legenda bevatten. Dit is een verklaring van de gebruikte bestemmingen, uit te werken bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen, lijnen, vlakken, kleuren, arceringen, coderingen en symbolen.

In de legenda is de volgorde van de bestemmingen, uit te werken bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen alfabetisch.

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'BT-HA' voor 'Bedrijventerrein - Haven' en 'G' voor 'Groen'. Verder geldt het volgende:

  • Gebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
  • Kleine letters tussen haakjes bij de bestemming hebben betrekking op een aanduiding waarmee hetzij ter plaatse van deze aanduiding een specifieke functie wordt aangegeven, zoals bijvoorbeeld 'wt' voor het mogelijk maken van een windturbine.
  • Maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum bouwhoogte en een bebouwingspercentage worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak.
  • Ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen voorkomen in de vorm van figuren of gebiedsaanduidingen (zoals een plangrens of een geluidzone).

Opzet regels

De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1: Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, een bepaling welke wettelijke regeling van toepassing is, dan wel bepalingen die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsregels).
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing.

Ook voor het opstellen van een bestemmingsartikel is een vaste volgorde aangegeven:

  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsartikel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

5.3 Toelichting Bestemmingen

In deze paragraaf worden deze bestemmingen in alfabetische volgorde toegelicht conform de voorgeschreven volgorde op het renvooi van de verbeelding.

Bedrijventerrein-Haven (artikel 3)

Voor het bestaande zeehaven- en industrieterrein Sluiskil-Oost en de uitbreiding daarvan door Yara Sluiskil B.V. in zuidelijke richting is gekozen voor de bestemming "Bedrijventerrein-Haven" (BT-HA). Binnen deze globale bestemming worden mogelijkheden geboden voor nagenoeg alle activiteiten en voorzieningen die met een zeehaven- en industrieterrein samenhangen, zoals bedrijfspercelen, droge en natte infrastructuur, energievoorzieningen en waterzuiveringen zonder dat de exacte positionering daarvan wordt vastgelegd.

Segmentering

In de "specifieke gebruiksregels" is de doelgroep van bedrijven aangegeven. Alleen kade- of havengebonden bedrijven zijn toegestaan en bedrijven die overwegend diensten verlenen voor in het plangebied aanwezige kade- en havengebonden bedrijven. Daarnaast is met SBI-codes21 uit de in dit plan opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein' (zie hierna onder "Milieuzonering") een selectie van toelaatbare bedrijfssoorten gemaakt. Bedrijven die niet voldoen aan een van deze criteria zijn niet toelaatbaar. Hiermee wordt voorkomen dat de schaarse voorraad aan zeehaven- en industrieterrein verkeerd wordt gebruikt.

Concreet houdt de regeling in dat bijvoorbeeld metaalbedrijven, die geen directe relatie hebben met het zeehaven- en industrieterrein zijn uitgesloten. Voor deze bedrijven zijn of komen andere bedrijventerreinen in de Kanaalzone beschikbaar (bijvoorbeeld het nieuw te ontwikkelen bedrijventerrein Zuidpoort en het bedrijventerrein aan de Koegorsstraat). Het reeds aanwezige bedrijf Yara Sluiskil B.V. is volledig afhankelijk van de directe ligging aan het kanaal. Ook voor Heros Sluiskil B.V. is de directe bereikbaarheid voor (zee)schepen een zeer belangrijke vestigingsplaatsfactor. Beide bedrijven passen aldus in het segmenteringprofiel.

Binnen de bestemming zijn ook bepaalde bedrijven gericht op de productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water mogelijk gemaakt.

Om te voorkomen dat de schaarse voorraad aan zeehaven- en industrieterrein wordt versnipperd door kleinschalige bedrijvigheid is de minimumoppervlakte voor bedrijfspercelen vastgelegd op 5.000 m².

In plangebied zijn verschillende windturbines gebouwd. Deze locaties zijn voorzien van aanduidingen 'windturbine' (wt). Daarbuiten zijn geen windturbines toegestaan. Om de windturbines met elkaar te verbinden en om de opgewekte energie te kunnen afvoeren naar het elektriciteitsnet zijn voorzieningen voor windturbines en nutsvoorzieningen mogelijk gemaakt

Milieuzonering

Om hinder van het zeehaven- en industriegebied ten opzichte van de kern Sluiskil en de woningen van Spui, Magrette en Schapenbout zoveel mogelijk te voorkomen, is de toelaatbaarheid van (nieuwe) bedrijven in de regels (de bestemmingsomschrijving) gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'. In deze staat, die deel uitmaakt van de regels, is het milieuaspect geluid niet opgenomen (dus ook geen richtafstanden) omdat dit aspect afdoende wordt geregeld in het zonebewakingssysteem (zie paragraaf 4.5.1). Voor het gehele zeehaven- en industrieterrein zijn bedrijven mogelijk gemaakt, die behoren tot categorie 2 tot en met 4.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Het grootste gedeelte van de bedrijven en bedrijfsactiviteiten in het plangebied passen binnen deze milieuzonering. Bepaalde bestaande activiteiten van Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. zijn vanwege de milieuaspecten geur en gevaar echter ingeschaald in categorie 5. Deze activiteiten zijn positief bestemd door middel van de aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 3' (Yara) en 'specifieke vorm van bedrijf - 4' (Heros, BFAP1). In paragraaf 4.3 wordt de milieuzonering nader toegelicht.

Omdat het indelen van bedrijven in categorieën niet zo genuanceerd kan gebeuren dat alle concrete vragen omtrent de toelaatbaarheid zijn opgelost, is in verband met de nodige flexibiliteit een afwijkingsbevoegdheid opgenomen waarmee bedrijven uit ten hoogste categorie 5 kunnen worden toegelaten of bedrijven die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voorkomen. Als voorwaarde geldt dan wel dat deze bedrijven gelet op de aard en invloed op de omgeving gelijk kunnen worden gesteld aan een bedrijf uit een rechtstreeks toelaatbare categorie.

Geluidszone en beperkingen vanwege geluid

De grens van het gezoneerde terrein Sluiskil-Oost / Stroodorpe-Oost is weergegeven op figuur 4.5. Voorkomen dient te worden dat één bedrijf een meer dan evenredig deel van de beschikbare geluidruimte opsoupeert. Dit risico is met name aanwezig bij bedrijven uit de categorie 5. In de toelichting op de Staat van Bedrijfsactiviteiten (zie bijlage 2) is namelijk aangegeven dat voor bedrijven uit deze categorieën richtafstanden gelden van 500 tot 1.000 m. Het bewaken van de geluidzone geschiedt door de provincie in het kader van milieuwetgeving.

Regeling externe veiligheid

Voor Goes on Green, Yara Sluiskil B.V. en het spoorwegemplacement Axel-Aansluiting geldt dat dit risicovolle inrichtingen zijn. Echter voor alle gronden binnen deze bestemming geldt dat risicovolle inrichtingen zijn toegestaan. De risicocontouren zijn overigens niet op de verbeelding aangegeven aangezien deze binnen de planperiode (kunnen) worden herzien. In de regeling is uitgegaan van de huidige situatie, die wordt beschouwd als een "worst-case" scenario. In het geval van een verkleining van contouren, zijn in het bestemmingsplan afwijkingsbevoegdheden opgenomen waarmee de beperkingen voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden binnen de bestemmingen kunnen worden versoepeld.

Rondom de voor risicovolle inrichtingen bestemde gronden gelden beperkingen voor de toelaatbaarheid van kwetsbare objecten. Gelet op de ligging van de plaatsgebonden risicocontouren is Yara het meest relevant voor de omgeving.

In het gehele plangebied is de bouw van kwetsbare objecten uitgesloten. De bouw van beperkt kwetsbare objecten is alleen mogelijk gemaakt indien deze deel uitmaken van de in het plangebied aanwezige risicovolle inrichtingen. Voor een klein deel van het plangebied, namelijk in een strook van 20 m langs de zuidzijde van het bestaande terrein van Yara Sluiskil B.V., wordt de bouw van nieuwe beperkt kwetsbare objecten niet mogelijk gemaakt. Aan deze gronden is de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - 2' toegekend.

Bouwregels

Binnen de bestemming "Bedrijventerrein-Haven" geldt een zo ruim mogelijk bouwregime.

Op de verbeelding is de maximum bouwhoogte voor gebouwen met een aanduiding vastgelegd op 15 m, 25 m en 40 m. Omdat overkappingen vrijwel dezelfde ruimtelijke uitstraling hebben als gebouwen, wordt voor overkappingen aangesloten bij de hoogteregeling voor gebouwen.

Voor het grootste deel van de bedrijven Yara Sluiskil B.V. (inclusief de uitbreiding aan de zuidzijde) en voor (de bedrijven op het terrein van) Heros Sluiskil B.V. zijn gebouwen en overkappingen toegestaan tot een bouwhoogte van 40 m. Deze hoogte is afgestemd op de hoogte van enkele bestaande, centraal op de bedrijfspercelen gelegen bedrijfsgebouwen en op voorgenomen bouwplannen.

De bouwhoogte van 15 en 25 m is gelegd ten oosten van de goederenspoorlijn in het gebied. Hiermee wordt aangesloten op de (toekomstige) bouwhoogten op het naastgelegen bedrijventerrein Koegorsstraat.

In de toekomst kunnen nog hogere gebouwen en overkappingen noodzakelijk zijn. In verband hiermee is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om hogere gebouwen en overkappingen te kunnen realiseren (bouwhoogte tot ten hoogste 80 m.) Op het gedeelte van het terrein van Heros Sluiskil B.V. zijn enkele hogere gebouwen aanwezig (tot 72 m). Deze gebouwen vallen onder de werking van het artikel 14.2 (Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten.)

Een silo voldoet in het algemeen niet aan de begripsbepaling voor een gebouw (zie artikel 1 Woningwet en artikel 1 lid 1.24 van de regels). Eventuele silo's kunnen echter een zodanige omvang hebben dat discussie hierover mogelijk is. Om deze reden zijn silo's in de bouwregels op dezelfde wijze benaderd als gebouwen.

De maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 99 m. Op het terrein van Yara Sluiskil B.V. zijn reeds installatieonderdelen zoals absorptiekolommen en schoorstenen tot deze hoogte aanwezig. Van deze hoogte is afwijken niet mogelijk. Een overweging hierbij is dat bebouwing met een hoogte van 100 m of meer bij de Rijksluchtvaartdienst dient te worden gemeld, zodat een en ander op overzichtskaarten voor de luchtvaart wordt opgenomen.

Verder zijn in de bouwregels minimumafstanden opgenomen van gebouwen, silo's, al dan niet gebouwen zijnde, en overkappingen tot perceelsgrenzen, hoofdontsluitingswegen en goederenspoorlijnen. Alleen langs de Oostkade mogen dergelijke bouwwerken tegen de perceelsgrens tevens de bouwgrens en de bestemmingsgrens worden gebouwd.

Voor het bouwen op de kernzone van de waterkering (zie toelichting op artikel 12Waterstaat) is ontheffing nodig van de Keur Waterschap Zeeuws-Vlaanderen 2009. Deze zal door het waterschap worden verleend mits de waterkeringsbelangen niet in het geding komen.

Bedrijfswoningen zijn vanuit milieuoogpunt niet toegestaan. Daarnaast kunnen bedrijfswoningen om vorenstaande redenen beperkingen opleggen aan de bedrijfsuitoefening van bedrijven, omdat bedrijfswoningen in het kader van milieuwetgeving worden aangemerkt als milieugevoelige functies.

Specifieke gebruiksregels

Naast de hiervoor beschreven specifieke gebruiksregels zijn nog enkele andere specifieke gebruiksregels opgenomen. Een daarvan is het verbod om op onbebouwde gronden in het uitbreidingsgebied van Heros Sluiskil B.V. en de eerder vermelde strook van 20 m ten zuiden van Yara Sluiskil B.V. goederen, puin, bagger- en grondspecie, en AVI-bodemassen en bouwstoffen en daarmee vergelijkbare op te slaan materialen en substanties op te slaan met een hoogte van meer dan 12,5 m +N.A.P. Voor het terrein van Heros Sluiskil B.V. komt deze eis voort uit landschappelijke overwegingen en verwachtingen die eerder zijn gewekt bij de leefgemeenschap van de kern Sluiskil.

Tijdelijke natuur

Voor het perceel rondom de waterzuivering van Yara Sluiskil B.V. is een aanduiding 'natuur' opgenomen waarmee het tijdelijk gebruik van de gronden voor natuur wordt geregeld zolang de gronden niet door het bedrijf zelf nodig zijn.

Groen (artikel 4)

Groenvoorzieningen zijn binnen vrijwel alle bestemmingen mogelijk. Voor enkele gronden is het evenwel gewenst om de geen ander gebruik dan groenvoorzieningen toe te staan. Het betreft de cultuurhistorisch waardevolle binnendijk, de afschermende groenstrook aan de noord- en westzijde van Heros Sluiskil B.V. en de voormalige stortplaats. De bestemming Groen is een globale bestemming waarbinnen onder andere ook voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en voet- en fietspaden zijn toegestaan.

Voor de voormalige vuilstortplaats is een aanduiding opgenomen met daaraan in de planregels gekoppeld een verbod voor het afgraven of roeren van de grond.

Verkeer (artikel 5)

De bestaande openbare wegen in het plangebied (Industrieweg, Oostkade en de Koegorsstraat, zijn bestemd tot Verkeer. Het gedeelte van de Industrieweg dat aan de openbaarheid is onttrokken is opgenomen in de bestemming Bedrijventerrein-Haven". Binnen deze bestemming zijn wegen, voet- en fietspaden, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen mogelijk zonder dat de situering van genoemde elementen exact is vastgelegd.

Verkeer - Railverkeer (artikel 6)

De spoorlijn tussen Terneuzen en Axelse Vlakte is als zodanig bestemd (inclusief de aanduiding "risicovolle inrichting" voor het spoorwegemplacement 'Axel-Aansluiting'. De bestemming spreekt voor zich en behoeft daarom geen nadere toelichting.

Water (artikel 7)

De bestemming Water is toegekend aan het Kanaal van Gent naar Terneuzen en aan Zijkanaal C. Bijzonderheid is dat binnen deze bestemming haven- en afmeervoorzieningen en waterstaatkundige voorzieningen mogen worden gebouwd.

Leiding - Gas (artikel 8), Leiding - Hoogspanning (artikel 9) en Leiding - Water (artikel 10 )

De planologisch relevante buisleidingen en (ondergrondse) hoogspanningsverbindingen zijn als zodanig bestemd. Leidingen die op de terreinen liggen en onlosmakelijk deel uitmaken van de inrichtingen ("eigen leidingen") zijn binnen de bestemming 'Bedrijventerrein-Haven' geregeld. Door deze leidingen niet op de verbeelding aan te geven, is de ligging ervan niet planologisch vastgelegd. De afweging of nieuwe functies en bebouwing binnen de bebouwings- en toetsingsafstanden uit de Circulaire aardgasleidingen 1984 en de Circulaire K1, K2 en K3-vloeistoffen (1991) aanvaardbaar zijn, vindt plaats in het kader van de milieuwetgeving die voor het bedrijf geldt.

De planologisch relevante leidingen binnen de inrichting met een doorgaande transportfunctie (leidingen van derde partijen) en de leidingen die buiten de inrichting liggen, zijn geregeld met een dubbelbestemming. Deze leidingen vallen in alle gevallen samen met andere bestemmingen. Ten behoeve van de dubbelbestemmingen mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ten behoeve van de samenvallende bestemmingen dient het bouwen steeds aan het leidingenbelang te worden getoetst.

De breedte van de dubbelbestemmingen is opgebouwd uit het werkelijke ruimtebeslag (de breedte van de leiding) en de bijbehorende belaste stroken (of zakelijk rechtstroken). Deze stroken hebben in het plangebied een breedte van 4 en 5 m aan weerszijden van de leidingen (zie paragraaf 4.9).

Binnen de dubbelbestemming 'Leiding-Gas' is onderscheid gemaakt in drie soorten gasleidingen: de aardgasleidingen, de etheen- en propeenleidingen en de zuurstof- en stikstofleiding. Binnen de leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen is verder onderscheid gemaakt naar de druk en diameter. Dit is van belang in verband met risicowetgeving en -beleid.

Waarde - Cultuurhistorie (artikel 11)

Voor het dijkrestant aan de zuidzijde (bij het Zijkanaal C) is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie opgenomen. De bestemming heeft tot doel het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle dijk. De bescherming geschiedt door middel van een aanlegvergunningenstelsel.

Waterstaat (artikel 12)

De dijk langs het Kanaal van Gent naar Terneuzen en Zijkanaal C heeft een waterkerende functie en daarom een dienovereenkomstige dubbelbestemming gekregen. Er is gekozen voor een dubbelbestemming omdat voor die gronden thans ook andere (bouw)bestemmingen aanwezig zijn of andere functies van belang zijn.

De breedte van de bestemming Waterstaat is afgestemd op de kernzone zoals aangegeven in de Keur van het Waterschap Zeeuws - Vlaanderen. De kernzone omvat dat deel van de waterkering dat feitelijk voor de huidige veiligheid zorgt. Bij een dijk is dat derhalve het dijklichaam (de kunstmatige verhoging boven het maaiveld) inclusief de bermen.

De bescherming van de waterkering is volgt uit de Keur van het waterschap. Omdat deze keur voldoende waarborgen biedt voor de bescherming van de waterkering wordt het opnemen van een aanlegvergunningstelsel voor het regelen van werken en werkzaamheden (geen bouwen) niet noodzakelijk geacht. Dubbele regelgeving wordt hiermee voorkomen.

  1. 21. SBI: Standaard Bedrijfsindeling.

5.4 Toelichting Op De Algemene Regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Anti-dubbeltelbepaling (artikel 13)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.

Algemene bouwregels (artikel 14)

Overschrijding bouwgrenzen (artikel 14.1)

Dit is een regeling voor beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de verbeelding aangeduid met een dikke lijn.

Bestaande afstanden met afwijkende maten (artikel 14.2)

Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen.

Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt, dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (artikel 15)

Dit artikel is vooral van belang voor globale bestemmingen. Het is opgenomen omdat bij de inwerkingtreding van de Wro, de Invoeringswet Wro en het Bro op 1 juli 2008 de intrekking van de stedenbouwkundige bepalingen (waaronder de parkeernormen en de regeling voor het parkeerfonds) in de bouwverordening niet in werking is getreden. De stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening blijven dus vooralsnog bestaan.

Algemene aanduidingsregels (artikel 16)

In dit artikel zijn verschillende gebiedsaanduidingen opgenomen. Deze gebiedsaanduidingen vallen samen met diverse bestemmingen maar zijn niet aan te merken als dubbelbestemmingen.

De volgende gebiedsaanduidingen zijn opgenomen voor industrielawaai:

  • 'geluidzone - industrie - 1': Sluiskil-Oost / Stroodorpe-Oost;
  • 'geluidzone - industrie - 2': Axelse Vlakte II;
  • 'geluidzone - industrie - 3': Oostelijke Kanaaloever / Mr. F.J. Haarmanweg - Driewegen.
  • 'gezoneerd industrieterrein': dit houdt verband met de aanwijzing van het zeehaven- en industrieterrein Sluiskil-Oost als terrein waar belangrijke lawaaimakers kunnen worden gevestigd.

Binnen deze gebiedsaanduidingen zijn geen geluidgevoelige objecten toegestaan.

De aanduiding 'veiligheidszone - leiding' houdt verband met de bestemming Leiding - Gas. Binnen de gebiedsaanduiding mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten aanwezig zijn. De bebouwingsafstanden voor de leidingen komen overeen met de afstanden uit de Circulaire aardgasleidingen (1984) en de Circulaire K1, K2 en K3-vloeistoffen (1991).

Algemene afwijkingsregels (artikel 17)

Voor ondergeschikte afwijkingen van de bestemmingsplanbepalingen (de bouwregels) is een algemene afwijkingsregel opgenomen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 18)

In lid 18.1 is een algemene flexibiliteitsbepaling opgenomen om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of gebouwen dan wel bouwwerken af te wijken van de bestemmingsgrenzen. Deze bepaling gaat verder dan die van artikel 14, vandaar dat hier altijd een wijziging voor nodig is van burgemeester en wethouders. Overigens geldt ook hier dat deze bepalingen als algemene regel gelden voor alle bestemmingen.

Overige regels (artikel 19)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling (lid 19.1)" In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard22. Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.

  1. 22. Onder andere naar artikelen van de Wet ruimtelijke ordening, de Woningwet, de Bouwverordening, het Vuurwerkbesluit, het Besluit externe veiligheid inrichtingen en naar de Algemene wet bestuursrecht.

5.5 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen

Overgangsrecht (artikel 20)

Op grond van artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In artikel 34 van de regels is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 20.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.

In lid 20.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen. Van de mogelijkheid die artikel 3.2.3 Bro biedt om hieraan een persoonsgebonden overgangsrecht te koppelen, is geen gebruik gemaakt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Financiële Uitvoerbaarheid En Kostenverhaal

6.1.1 Financiële uitvoerbaarheid

Voor zover het bestemmingsplan consoliderend van aard is, is afgezien van een onderzoek als bedoeld in artikel 3.1.6. van het Bro. Dit is voor het grootste deel van het bestemmingsplan en de daarin geregelde planonderdelen het geval.

In het bestemmingsplan wordt echter ook de uitbreiding van Yara Sluiskil B.V. met 12 ha planologisch-juridisch geregeld. Het betreft de voortzetting van een strategische reservering voor uitbreiding van eigen bedrijfsonderdelen en voor onderhoudsbedrijven ('contractors'). Yara Sluiskil B.V. heeft het terrein hiervoor al geruime tijd verworven. De gronden worden aangewend wanneer daarvoor een concreet plan is opgesteld of initiatief zich aandient. Uiteraard zal van daadwerkelijke investeringen alleen sprake zijn wanneer dit bedrijfseconomisch verantwoord, c.q. financieel perspectiefrijk is.

De investeringen in het bouwrijp maken kan geheel uit de algemene middelen van Yara Sluiskil B.V. worden gefinancierd. Dit bedrijf heeft aangegeven dat zij al jaren een hoog investeringniveau hebben en financieel gezond zijn. Yara Sluiskil B.V. loopt daarmee geen financiële risico's. De financiële uitvoerbaarheid van de uitbreiding en daarmee van het bestemmingsplan is daarmee afdoende gewaarborgd.

6.1.2 Kostenverhaal en explotatieplan

In het bestemmingsplan worden bouwplannen als bedoeld in artikel 6.12 van het Bro mogelijk gemaakt. Dat betekent dat de gemeenteraad verplicht is om een exploitatieplan vast te stellen. Bij vaststelling van het bestemmingsplan kan de gemeenteraad in bepaalde gevallen besluiten van deze verplichting af te wijken. Aangezien er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4 onderdelen b tot en met f van het Bro heeft de gemeenteraad voorafgaand aan het voorliggende bestemmingsplan besloten om geen exploitatieplan vast te stellen.

6.2 Resultaten Vooroverleg Met Instanties

Het conceptontwerp van het bestemmingsplan d.d. 28 juni 2011 is op 7 juli 2011 zowel intern als extern uitgezet voor het maken van opmerkingen. Ter voorbereiding van de voor het gebied op te stellen planMER heeft de notitie Reikwijdte en Detailniveau vanaf 27 juli 2011 tot en met 7 september 2011 voor een ieder ter inzage gelegen. Hierbij bestond voor een ieder de mogelijkheid op deze notitie een zienswijze kenbaar te maken. Extern uitgezet is gebaseerd op artikel 3.1.1. van het Bro.

Het conceptontwerp is toegezonden aan:

  1. 1. Gedeputeerde Staten van Zeeland;
  2. 2. Inspectie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  3. 3. Waterschap Scheldestromen;
  4. 4. Veiligheidsregio Zeeland.

Deze instanties hebben navolgende opmerkingen gemaakt:

Opmerkingen Reactie gemeente
1 Gedeputeerde Staten (brief d.d. 26 september 2011)
a Het verdient aanbeveling om de kaders en voorwaarden aan het einde van het hoofdstuk van de planmer samen te vatten. Aanbeveling is opgevolgd.
b De cultuurhistorische paragraaf ontbreekt in de planmer, terwijl deze verplicht is. Het onderdeel cultuurhistorie is aan de planMER toegevoegd. Dit aspect heeft betrekking op het dijkje en eventuele cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in het plangebied.
c De aanduiding 'risicovolle inrichtingen' ontbreekt op de analoge en digitale plankaart bij Yara en Heros, waardoor deze bedrijven zouden worden wegbestemd. (art. 3 lid 4, sub c) Op de analoge plankaart was deze aanduiding inderdaad weggevallen. De plankaart is aangepast.
d Artikel 3 id 3.4 sub b onder 2 maakt kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, die niet behoren tot een risicovolle inrichting, niet mogelijk binnen de bestemming 'Bedrijventerrein-Haven'. Dit zou bestaande risicovolle inrichtingen en toekomstige ontwikkelingen blokkeren. Het verzoek is die regeling nader te bezien op haar gevolgen. De regeling is aangepast, zodanig dat het verbod slechts geldt voor het toelaten van kwetsbare inrichtingen. Beperkt kwetsbare inrichtingen blijven hierdoor wel mogelijk.
e Artikel 16, lid 16.4 van de regels maakt afwijking mogelijk van artikel 16, lid 16.2 (en lid 16.3). Het toepassen van deze afwijkingsbevoegdheid acht men ongewenst. Het verzoek is deze bevoegdheid alleen betrekking te laten hebben op lid 16.3 (geluid). Het voorstel is niet overgenomen, gelet op de nu al aanwezige situatie met BIO2E. Deze inrichting is nu voor een deel gelegen binnen de veiligheidszone van de gasleiding. Via een omgevingsvergunning moet een vergelijkbare ontwikkeling mogelijk blijven. Uitgangspunt is dat alle relevante aspecten – dus ook de belangen van de leiding – in een dergelijke procedure afgewogen worden. Gelet hierop wordt het wenselijk gevonden de bevoegdheid om af te wijken van lid 16.2 te handhaven. Afwijking van lid 16.3 is bij nader inzien juist niet gewenst. Deze bevoegdheid is dan ook geschrapt.
f De windturbines zouden naast de belemmeringenstrook van de gasleiding staan, terwijl uit de plankaart blijkt dat 1 turbine op de strook staat. Verzocht wordt de juistheid van deze locatieaanduiding na te gaan De bouwplaat van de windmolen blijkt op 5 m van het hart van de gasleiding te liggen, dus buiten de beschermingszone van deze leiding. De verbeelding is aangepast.
g Het onderzoek van AVIV naar de risico's van het Emplacement Axel Aansluiting ontbreekt. Uit de tekst blijkt dat er geen 10-6 contouren zijn, wat afwijkt van de informatie op de Risicokaart. Hierover dient duidelijkheid te komen. De conclusies in het rapport van AVIV voor wat betreft het transport per spoor zijn in de toelichting van het bestemmingsplan verwerkt. De risicokaart is achterhaald, wordt actueel gemaakt.
h Hoe recent zijn de gegevens die AVIV heeft gebruikt voor het uitvoeren van berekeningen over de EV van het transport over de spoorbaan? De gegevens dateren uit 2009. Verwezen wordt naar blz. 11 van het rapport van AVIV.
i Wat is het doel van de strook grond met een breedte van 20m parallel aan de Kruisweg. Moet deze wel worden opgenomen? Een beschermingsstrook voor Yara, om te voorkomen dat kwetsbare inrichtingen in dit gebied de bedrijfsvoering van Yara belemmeren. De 10-5 contour van Yara ligt ook tegen deze strook aan. Bovendien gelden voor deze strook ook belemmeringen vanuit de ter plaatse aanwezige hoogspannings- en gasleiding.
j Op pagina 33 is het beter om aan te geven dat de buitenste geluidszonegrens niet wordt herzien. In de opsomming ontbreekt de uitbreiding van het gezoneerde industrieterrein met een deel van het kanaal Gent-Terneuzen. Opmerking is overgenomen
k Op de plankaart is het verschil tussen de geluidszone van het industrieterrein Sluiskil-Oost en die van het industrieterrein Axelse Vlakte II niet voldoende onderscheidend aangegeven. De weergave wordt 'gestuurd' door de afspraken vanuit SVBP. Daaraan voldoet het kaartbeeld. In par. 5.4 van de plantoelichting is toegelicht welke zone bij welk gebied hoort.
l De beoogde activiteiten van Yara die op blz. 14 van de toelichting worden genoemd wijken af van de activiteiten genoemd op blz., 23. Is aangepast, ook aan de hand van de inspraakreactie.
m De vraag is of het mogelijk moet worden gemaakt dat bedrijven in milieucategorie 5 zich vestigen op de uitbreidingslocatie van het bedrijventerrein, in relatie tot het gestelde op blz. 23 van de toelichting over de richtafstand tot de agrarische bedrijfswoning. Indien er door de geluidsruimte en de vastgestelde hogere grenswaarden op woningen in de geluidszone geen ruimte bestaat voor zware industrie, dan moet dit blijken uit de toelichting en de onderbouwing van het plan. Beleidsmatig wordt gekozen voor een ontwikkeling als zeehavengebied. Om die ontwikkeling met enige realiteitszin mogelijk te maken moet het mogelijk worden gemaakt dat zich bedrijven in een zware milieucategorie ter plaatse kunnen vestigen. In die zin is de planologische houdbaarheid van een solitaire woning beperkt.
Overigens wordt opgemerkt dat de gronden van het plangebied – inclusief de uitbreidingslocatie - nu begrepen zijn in het bestemmingsplan 'Buitengebied 1976'. De gronden hebben in dit bestemmingsplan een bestemming 'Industrieterrein'. Behoudens een uitwerkingsplicht ex artikel 3.6 Wro (oud art 11 WRO), mogen op gronden met deze bestemming industriële activiteiten en/of havenactiviteiten ontwikkeld worden.
n De voormalige vuilstortplaats heeft de bestemming 'groen', waardoor door de bestemmingsomschrijving het ook mogelijk is de gronden te roeren of af te graven. Dit is ongewenst. Verzocht wordt deze mogelijkheden uit te sluiten en een verbod op te nemen tot het afgraven of roeren van de grond. Het verzoek is ingewilligd. Op de verbeelding zal een aanduiding aangebracht worden, met daaraan gekoppeld een aanlegverbod in de planregels.
o Er is nog onderzoek lopend om te bezien of het mogelijk is de stortplaats, na afdekken ervan, te doen medegebruiken. Verzocht wordt dat medegebruik dan nog mee te nemen in het ontwerp van het bestemmingsplan of bij de vaststelling Dit zou alleen tot de mogelijkheden behoren indien de uitkomsten van dit lopende onderzoek uiterlijk begin december 2011 bekend zijn.
p Het verkeerskundige toekomstperspectief klopt niet. Met de komst van de Sluiskiltunnel en het verbreden van de Tractaatweg ontstaat een nieuwe hoofdwegenstructuur waar in het bestemmingsplan rekening mee gehouden moet worden. ZSP heeft samen met de gemeente een studie gedaan naar de nieuwe wegenstructuur in de Kanaalzone. In het bestemmingsplan zou van de conclusies van deze studie moeten worden uitgegaan. Dan wordt ook duidelijk dat er een nieuwe aansluiting op de N62 bij Terneuzen komt, waarop de interne wegenstructuur zal worden ontwikkeld (nieuwe gebiedsontsluitingsweg). Het verkeer van Yara zal ook daarop worden afgewikkeld. Allereerst wordt opgemerkt dat de studie nog niet bestuurlijk is vastgesteld, maar alleen een mogelijke ontwikkelingsrichting voor de toekomstige verkeersinfrastructuur nabij het plangebied aangeeft. Ook voor de in de rapportage opgenomen varianten is nog geen bestuurlijke besluitvorming beschikbaar. Vooruitlopen in dit bestemmingsplan op de uitkomsten van de studie en besluitvorming daarover zal in ieder geval niet plaatsvinden.
In paragraaf 3.1 is alsnog aandacht besteed aan de verkeersstudie. Op basis van de daarin beschreven voorkeursvariant komen er drie volwaardige aansluitingen op de Tractaatweg. Het is geen uitgangspunt dat het verkeer van/naar Yara via de nieuwe aansluiting bij Terneuzen op de N62 wordt afgewikkeld. Dit verkeer zal ook in de toekomst gebruik kunnen blijven maken van de aansluiting “Axelse Sassing”.
q Niet aangegeven is hoe, bij bedrijven met stof als maatgevende afstand, het treffen van voorzieningen kan worden afgedwongen om stofoverlast in de kern te voorkomen. In het algemeen is stofhinder slechts voor enkele bedrijven/bedrijfsactiviteiten maatgevend. Dit geldt in ieder geval niet voor bestaande bedrijvigheid Yara en Heros. Die hebben geluidhinder als maatgevend aspect. Voor de huidige bedrijven in het plangebied geldt verder dat moet dit zijn geregeld in de omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting (voorheen milieuvergunning).
Voor nieuwe bedrijven en bedrijfsactiviteiten is de staat van bedrijfsactiviteiten het eerste globale toetsingskader. Daarin zijn verschillende categorieën opgenomen met een grote richtafstand tot milieugevoelige functies voor wat betreft het aspect stof. Aangezien in de staat wordt uitgegaan van een normale moderne bedrijfsvoering zullen deze bedrijven afhankelijk van de exacte situering van het bedrijf een extra inspanning moeten doen om stofoverlast in de kern Sluiskil te voorkomen. De opmerking is in zoverre terecht. Deze bedrijven zullen daarom niet rechtstreeks toelaatbaar worden gemaakt maar met een afwijkingsbevoegdheid. Het bestemmingsplan wordt hierop aangepast. Afhankelijk of het voorkomen van stofoverlast in het milieuspoor goed kan worden geregeld, kan medewerking worden verleend aan nieuwe bedrijven en bedrijfsactiviteiten. Eventuele maatregelen die de bedrijven moeten nemen, worden geregeld in een omgevingsvergunning voor het oprichten van een inrichting (eveneens milieuvergunning) aan de hand van de Nederlandse emissierichtlijn lucht.
r De tekst van bijlage 2 is zodanig geredigeerd, dat het ook zou kunnen gebeuren dat bedrijven een minder moderne of verouderde bedrijfsvoering hebben, zodat die meer hinder geven en juist in een zwaardere milieucategorie moeten worden ingedeeld. Verzocht wordt na te gaan in hoeverre hiervan sprake is, dan wel te motiveren waarom hiervan geen sprake is of zal zijn. De gemeente heeft geen aanwijzingen dat de bedrijven juist in een zwaardere milieucategorie zouden moeten worden ingeschaald. Voor de bestaande bedrijven gaat de gemeente ervan uit zij werken met een moderne bedrijfsvoering (ALARA). De bedrijven hebben de afgelopen jaren namelijk stevig geïnvesteerd in nieuwe bedrijfsonderdelen. De bedrijfsvoering is vastgelegd in de omgevingsvergunning/ milieuvergunningen waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de kern Sluiskil.
s Afgevraagd wordt of het mogelijk moet zijn om via een omgevingsvergunning bedrijven toe te staan, die zijn genoemd in ten hoogste 2 categorieën hoger dan algemeen toelaatbaar. In de regels wordt een afwijking met ten hoogste 1 milieucategorie mogelijk gemaakt. Toelichting en regels moeten op elkaar worden afgestemd. De afwijkingsbevoegdheid voor bedrijven in een hogere milieucategorie wordt beperkt tot ten hoogste categorie 5. Ook de toelichting op dit punt is bijgesteld. Bij nader inzien wordt het vestigen van een categorie 6 inrichting niet wenselijk gevonden.
t Bij de uitwerking van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) door rijk en provincies, blijkt dat de bedrijven in het bestemmingsplan invloed kunnen hebben op de Zeeuwse Natura-2000 gebieden. Op dit ogenblik wordt de invloed van de stikstofdepositie van Yara en de te bouwen biomassavergassingsinstallatie op Natura2000 gebieden onderzocht. Verzocht wordt de resultaten van het onderzoek te volgen en zo nodig in het bestemmingsplan te verwerken. Feitelijk zouden de uitkomsten van het onderzoek verwerkt moeten worden in de omgevingsvergunning/milieuvergunning voor het bedrijf. Mogelijk is wel om in het planMER met de gegevens rekening te houden, mits deze uiterlijk in december 2011 beschikbaar zijn. Indien dit ertoe leidt dat in het bestemmingsplan (toelichting/regels) aanpassingen doorgevoerd zouden moeten worden, dan gaat de gemeente er van uit dat de provincie hiervoor een passende compensatie biedt. Vertraging in het proces naar vaststelling van het bestemmingsplan wordt niet acceptabel gevonden. Overigens wordt opgemerkt dat de bestaande bedrijvigheid al zo zwaarwegend is dat toevoeging van nieuwe bedrijvigheid niet of nauwelijks effect zal hebben. Nieuwvestiging kan daarnaast prima via de systematiek van de Wabo geregeld worden, waarbij de problematiek van Stikstofuitstoot ook een afwegingscriterium in de ruimtelijke onderbouwing is.
u In de toelichting (landschap) wordt de algemene norm voor een afschermende groengordel van 10 m genoemd, maar in het plan ontbreekt deze. Vooral de inpassing van de uitbreiding van Yara in de richting van de Koegorsstraat en het open gebied verdient aandacht. In het plan wordt deze 10-m strook inderdaad niet geregeld. Als gemeentelijk uitgangspunt voor het gebied Koegorspolder geldt dat de landschappelijke inpassing niet op perceelsniveau geregeld moet worden, maar langs de randen van de toekomstige Tractaatweg. Dit uitgangspunt is ook toegepast in het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Koegorsstraat.
v De bestemming 'Waarde-Cultuurhistorie' en het daaraan gekoppelde omgevingsvergunningenstelsel bieden onvoldoende bescherming voor de landschappelijke kwaliteit van het dijklichaam(dijklichaam met aanwezige boombeplanting). Verzocht wordt hiervoor een regeling op te nemen. Deze regeling is ingevoerd.
w Bij Archeologie ontbreekt als toetsingskader de geologische kaart van Van Rummelen (in de tekst foutief bodemkaart genoemd). Dit zal de uitkomst van de toets nog kunnen veranderen, evenals de PM-post voor de SCEZ over Archis-vondstmeldingen. Dit is aangepast en de Archisvondst is vermeld.
2 Inspectie van het ministerie van Infrastructuur en Milieu
Geen reactie ontvangen
3 Waterschap Scheldestromen (brief 14 september 2011)
a De bedrijven Heros en Yara lozen het gezuiverde afvalwater op een transportleiding richting de Westerschelde. Verzocht wordt deze aanvulling toe te voegen onder “Water” Akkoord, opmerking is overgenomen.
b Verzocht wordt onder “Riolering” toe te voegen dat veranderingen in het aanbod op de transportleiding richting Westerschelde met het waterschap moeten worden afgestemd. Opmerking wordt overgenomen, hoewel de ruimtelijke relevantie van de opmerking niet gezien wordt.
c In het uitbreidingsgebied zijn alleen randvoorwaarden opgenomen voor de invulling ervan, terwijl de verhardingsmogelijkheden omvangrijk zijn, en de gevolgen voor de waterhuishouding groot. Verzocht wordt deze uitbreidingsmogelijkheid onder te brengen in een wijzigingsbevoegdheid. In deze wijzigingsbevoegdheid zou, naast de gestelde randvoorwaarden, ook een bepaling moeten worden opgenomen waarbij advies wordt gevraagd aan het waterschap over de waterhuishoudkundige situatie. Op deze manier is maatwerk mogelijk. Opmerking is weliswaar begrijpelijk, maar wordt niet overgenomen. Het gebied heeft nu ook al een bestemming 'Industrieterrein' in het bestemmingsplan Buitengebied 1976. De economische ontwikkeling van het gebied dient snel en met zo min mogelijk aanvullende procedures te kunnen plaatsvinden. In die visie past een wijzigingsbevoegdheid niet.
4 Veiligheidsregio Zeeland
Geen reactie ontvangen.

6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Het plangebied heeft nagenoeg alleen betrekking op de gronden van Yara en van Heros. Deze beide bedrijven zijn ook in het voortraject van het bestemmingsplan betrokken bij de regeling. Ook het conceptontwerp van het bestemmingsplan van 28 juni 2011 is op 24 augustus 2011 met de beide bedrijven besproken. Dit heeft geleid tot onderstaande reacties.

Opmerkingen Reactie gemeente
Het plan zou een mogelijkheid moeten bieden tot het aanleggen van een ontsluitingsweg over de Baron Hypolithe Dhuardlaan richting Koegorsstraat. Het tracé is nog onbekend. Die ontsluitingsweg zou niet alleen dienstig zijn voor hulpverleningsdiensten maar ook als ontsluiting kunnen dienen voor woon-werkverkeer In de nog niet bestuurlijk vastgestelde DHV-rapportage 'Wegenstructuur Kanaalzone' van maart 2011 is de Baron Hypolithe Dhuardlaan in beide varianten aangegeven. In het rapport wordt er blijkbaar van uitgegaan, dat het een bestaande weg zou zijn, wat niet geheel correct is. De weg loopt nu als particuliere weg tot net over de spoorlijn en heeft vanaf dat punt geen directe aansluiting op de Koegorsstraat. Over het verdere tracé van de weg naar de Koegorsstraat bestaat nu ook geen duidelijkheid, en evenmin over de wenselijkheid van een aansluiting op de Koegorsstraat. Daarover doet de DHV-rapportage geen uitspraak. Gelet hierop is het nu niet mogelijk om een verkeersbestemming aan te geven voor het vervolg van deze weg dan wel hiervoor een wijzigingsbevoegdheid in de planregels op te nemen Te zijner tijd, wanneer er meer duidelijkheid op dit punt zal zijn, zal hiervoor een afzonderlijke procedure gevoerd moeten worden.
Op de plankaart lijkt de aanduiding van de gasleiding bij de spoorlijn niet compleet te zijn. Dit is een bewuste keuze. Op de verbeelding zijn alleen die leidingen aangegeven die buiten de inrichting liggen of vreemd zijn aan de inrichting. Binnen het bestemmingsvlak is de aanleg van leidingen ten behoeve van de inrichting rechtstreeks toegestaan.
De aanduiding van de bestemmingsregeling op het noordelijke perceel mist. (BT-HA) In het analoge plan is dit inderdaad onduidelijk, maar deze bestemming geldt voor het gehele plangebied. Dit is in het digitale plan (= leidend) verifieerbaar.
De loswal in het noordelijke deel van het plangebied is vergraven vanaf de insteek van het v.m. pontje. Deze gronden hebben nu nog een bedrijvenbestemming, wat “Water” zou moeten worden Dit is gecorrigeerd op de verbeelding.
Op blz. 26 van de toelichting ontbreekt dat ook Heros waterberging(svijvers) heeft en niet alleen Yara. Dit is aangevuld in de toelichting.
In de toelichting lijkt er onbalans te zijn tussen de activiteiten van Yara en de heel gedetailleerd beschreven activiteiten van Heros. V.w.b. het laatste graag aansluiten bij de omschrijving in de milieuvergunning (blz. 12 toelichting). V.w.b. Yara, dit bedrijf produceert ook chemicaliën voor milieutoepassingen en gebruik in de voedingsmiddelenindustrie. Ook zijn er op het terrein van Yara diverse aannemers gevestigd en installaties aanwezig voor de levering van CO2, restwarmte (Warmco) en deminwater (Evides) (blz. 11 toelichting) Dit is aangepast
Er staat een misstelling in de plannen voor de ammoniakproductie en de uitbreiding ervan. Ureum 7 is de uitbreidingscomponent. Daarnaast is er niets nieuws in voorbereiding (blz. 13 toelichting) De toelichting is bijgesteld
Op blz. 14 van de toelichting kan Ureum 7/Warmco vervallen. Mogelijk hier de mogelijke productie van biogas vermelden. Is aangepast.
Op blz. 17 toelichting: De Kruisweg is eigendom van Yara en al enige tijd onttrokken aan het openbaar verkeer. Is aangepast.
Het lijkt niet noodzakelijk om de vestiging van beperkt kwetsbare objecten in een deelgebied van de uitbreidingslocatie uit te sluiten. Het terrein is eigendom van Yara, en daarop te vestigen functies zullen een directe relatie met Yara hebben. Het slechts toekennen van een bestemming 'buitenopslag' aan een strook grond van 20 m langs de Kruisweg, staat een natuurlijke invulling van het terrein in de weg. Ook in de toelichting (blz. 26 en 55 toelichting evt. aanpassen en planregels op blz. 104/105) De ontwikkelingsmogelijkheden in die strook grond worden al belemmerd door de bestaande gasleiding en hoogspanningsleiding. Bovendien ligt de 10-5 contour per jaar van Yara nu al deels over het gebiedje aan. Het inwilligen van het verzoek zou het risico kunnen inhouden dat een kwetsbaar object in de toekomst de ontwikkelingsmogelijkheden van het bedrijf Yara beperkt. Om dit te voorkomen wordt de huidige beperkte ontwikkelingsruimte van de strook grond gehandhaafd. Verder is de eigendomsituatie niet doorslaggevend in de ruimtelijke ordening. Voorkomen moet worden dat in toekomst een saneringsgeval ontstaat!
Het is goed nog even te kijken naar de toelichting in bijlage 2, v.w.b. definities van kwetsbaar en beperkt kwetsbaar object. De definities zijn nog nagezien in het licht van het Bevi. Het betreft overigens bijlage 4.
Artikel 3.1 onder d: Er zijn ook bovengrondse bergbezinkbassins. De term “ondergrondse” is geschrapt uit deze planregel.
Artikel 3.3.5 onder c: Wat betekent het dat er geen OMG verleend kan worden voor risicovolle inrichtingen. Het lijkt vreemd, want op het terrein zijn nu ook al risicovolle inrichtingen. De betreffende bepaling kan inderdaad worden geschrapt. De afweging of een nieuwe risicovolle inrichting kan worden toegelaten, kan op grond van milieuwetgeving worden gemaakt.

6.4 Ambtshalve Aanpassingen

Na de inspraak en overlegprocedure zijn de volgende ambtshalve aanpassingen ten opzichte van het voorontwerpbestemmingsplan doorgevoerd.

6.4.1 Aanpassing verbeelding

  • De planidentificatie van het plan gewijzigd in NL.IMRO.0715.BPKGP04-ON01.
  • Voor de bedrijfspercelen van Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. is de ondergrond van de verbeelding geactualiseerd.
  • Ter hoogte van het bedrijfsperceel van Heros Sluiskil B.V. is een gedeelte van de kade weggegraven en aan het Kanaal van Gent naar Terneuzen toegevoegd. De bedrijfsbestemming is omgezet in een waterbestemming.
  • Ter hoogte van het emplacement, in de groen- en verkeersbestemming tussen het bedrijfsperceel van Yara en de bergings / bezinkvijver is een planologische relevante gasleiding, die is aangelegd voor Yara Sluiskil B.V., opgenomen.
  • Aan de zuidzijde, vanaf het Yara terrein door de Koegorspolder naar de Autrichepolder, zijn twee waterleidingen (warmwater en retourleiding van WarmCO2) met bijbehorende belemmeringszone opgenomen (bestemming Leiding-Water).
  • In verband met het aanpassen van de milieuzonering (hierover meer onder 'aanpassing regels') is de milieucategorie op de verbeelding verlaagd van ten hoogste 5 naar 4.2. Omdat Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V. ook voor andere milieuaspecten worden aangemerkt als een bedrijf uit categorie 5, zijn deze bedrijven/bedrijfsactiviteiten positief bestemd door middel van de aanduidingen (sb-3) en (sb-4) ('specifieke vorm van bedrijf - 3' en 'specifieke vorm van bedrijf - 4').

6.4.2 Aanpassing regels

  • In artikel 1, lid 1.2, is de planidentificatie van het plan gewijzigd in NL.IMRO.0715.BPKGP04-ON01.
  • Aan artikel 1 lid 1.11 is de volgende zinsnede toegevoegd 'of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht'.
  • De begripsbepaling in artikel 1 lid 1.27 (gezoneerd industrieterrein) is geactualiseerd.
  • In de regels is de Staat van bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein' vervangen door de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'. In deze staat is het milieuaspect geluid niet meer opgenomen omdat ervan wordt uitgegaan dat dit aspect voldoende of zelfs beter wordt bewaakt met behulp van de geluidzone (zonebeheer/zonebewaking). Het vervangen van de staat heeft gevolgen voor artikel 1 lid 1.36, artikel 3 lid 3.1, lid 3.4 en lid 3.5.1 en bijlage 1 van de regels.
  • Naar aanleiding van de overlegreactie van de provincie is de direct toelaatbare milieucategorie verlaagd van ten hoogste 5 naar ten hoogste 4.2. Door deze aanpassing van de miliezonering zijn er voor Yara Sluiskil B.V. en Heros Sluiskil B.V 'specifieke vorm van bedrijf - 3' en 'specifieke vorm van bedrijf - 4'.
  • In artikel 3 lid 3.4 onder g en h is het woord 'onbebouwde' geschrapt.
  • aart artikel 6 lid 6.1 onder b is de zinsnede 'ten dienste van de spoorwegen' toegevoegd.
  • In artikel 8 lid 8.1 onder b en c zijn de maximale diameter en werkdruk opgenomen.
  • In artikel 10 lid 10.1 is de zinsnede 'met een diameter van ten minste 400 mm 'opgenomen.
  • Ter bescherming van de planologisch relevante leidingen zijn in de artikelen 8, 9 en 10 adviesverplichtingen opgenomen voor het bij een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan en voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. (Daarmee is de regeling afgestemd op het recent vastgestelde bestemmingsplan Koegorsstraat.)
  • In artikel 16 lid 16.4 is de verwijzing naar lid 16.3 geschrapt en is in de bepaling onder a het woord 'inrichtingen' gewijzigd in 'de leidingen'.

6.4.3 Aanpassing toelichting

Op verschillende plaatsen is de plantoelichting geactualiseerd en aangevuld (met onder andere afbeeldingen) . De belangrijkste aanpassingen hebben betrekking op paragrafen 2.1., 2.2, 4.3, 4.4.2, 4.5.2, 4.9 (leidingen overzicht en nieuw archeologiebeleid) en op hoofdstuk 5. Verder zijn in het gehele document zijn de begrippen 'plankaart' en 'milieuvergunning' vervangen door 'verbeelding' respectievelijk 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde'.

De aanpassingen van de toelichting hebben geen juridische betekenis.

Hoofdstuk 7 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen

Het ontwerpbestemmingsplan Sluiskil-Oost (gedateerd 27 december 2011) en het ontwerp van de PlanMER (gedateerd 02-01-2012) hebben van 26 januari 2012 tot en met 7 maart 2012 ter inzage gelegen voor de vaststellingsprocedure. In de periode van terinzagelegging zijn 2 schriftelijke zienswijzen kenbaar gemaakt.

Het bestemmingsplan is op 26 juni 2012 vastgesteld door de gemeenteraad. Voor de ingediende zienswijzen en ambtshalve aanpassingen wordt verwezen naar de 'Antwoordnota zienswijzen advies commissie m.e.r. en ambtshalve aanpassingen' die als bijlage bij het raadsbesluit is toegevoegd.

De volgende wijzigingen zijn ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan doorgevoerd naar aanleiding van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen.

Wijzigingen naar aanleiding van zienswijzen

De volgende wijzigingen zijn op de verbeelding (op de plankaart) doorgevoerd.

  • Over de bestemming Verkeer - Railverkeer is een aanduiding 'brug' opgenomen voor de bestaande pijpenburg met waterleidingen tussen het bedrijfsperceel van Heros Sluiskil B.V. ten westen van de goederenspoorlijn en de waterzuiveringsinrichting ten oosten van de goederenspoorlijn.

De volgende wijzigingen zijn in de regels doorgevoerd.

  • In artikel 3 lid 3.4 sublid a onder 3 is SBI-code 26 opgenomen als toegelaten vorm van bedrijvigheid.
  • Aan artikel 6 lid 6.1 is een nieuw sublid 'c' toegevoegd waarmee de hiervoor beschreven bestaande pijpenburg van Heros Sluiskil B.V. wordt geregeld.

Ambtshalve wijzigingen

De volgende wijzigingen zijn op de verbeelding (op de plankaart) doorgevoerd.

  • Voor het terrein rondom de waterzuivering van Yara Sluiskil B.V., dat ligt tussen de goederenspoorlijn en de Koegorsstraat, is aan de bestemming 'Bedrijventerrein-Haven' de aanduiding 'natuur' (n) toegevoegd. Met deze aanduiding worden de aanleg en het gebruik van het perceel voor tijdelijke natuur planologisch geregeld.
  • De afkorting van de aanduidingen 'specifieke vorm van leidingen' is gewijzigd van (sl-..) in (sle..). Dit is overeenkomstig SVBP2008.
  • De druk en diameters van de aardgasleidingen zijn alsnog geregeld; dat heeft geleid tot uitsplitsingen van de functieaanduidingen voor de leidingen. Daarbij is ook het meest actuele leidingenbestand gebruikt.
  • In de plangegevens (digitaal plan) en in de stempel (analoog plan) is de naam van het plan gewijzigd van 'Sluiskil Oost' in 'Sluiskil-Oost'.

De volgende wijzigingen zijn in de regels doorgevoerd.

  • In artikel 1 lid 1.1 is de naam van het plan gewijzigd van 'Sluiskil Oost' in 'Sluiskil-Oost'.
  • Aan artikel 3, lid 3.1 is een nieuw sublid 'd' toegevoegd waarin is geregeld dat de aanleg van en het gebruik als tijdelijke natuur van het hiervoor vermelde terrein tot de mogelijkheden behoort zolang de gronden niet bedrijfsmatig worden gebruikt. De eerder opgenomen leden 'd' en 'e' zijn vernummerd in 'e' en 'f'.
  • In artikel 8 lid 8.1 is functieaanduiding voor de aardgasleidingen (sublid 'a') uitgesplitst in verschillende functieaanduidingen. De eerder opgenomen leden 'c' en 'd' zijn vernummerd. De regeling is afgestemd op het meest actuele leidingenbestand. Als gevolg hiervan zijn ook een aanwezige stikstofleiding en kooldioxideleiding als zodanig aangeduid.
  • De aanhef van de leden 8.5, 9.4, 10.4, 11.3, 12.3 en 16.4 is afgestemd op de meest actuele standaarden (terminologie volgens SVBP2008).

Wijzigingen toelichting

  • In hoofdstuk 4 is de titel van paragraaf 4.1. gewijzigd van 'Planmer-plicht en aanpak planMER' in 'Inleiding' en is subparagraaf 4.1.1. 'Planmer-plicht' omgezet in een paragraaf 'planMER'.
  • Paragraaf 4.4. (externe veiligheid) is aangevuld met de resultaten van de kwantitatieve risicoanalyse (QRA) aardgasleidingen die in mei 2012 is uitgevoerd. Deze QRA is ook toegevoegd aan bijlage 4).
  • In paragraaf 4.9 is de tabel met leidingen geactualiseerd naar aanleiding van het meest actuele leidingenbestand.
  • Bij het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro was van provinciezijde een aantal opmerkingen gemaakt die abusievelijk niet in de toelichting verwerkt waren. Dit nu alsnog gebeurd, waardoor op een 10-tal onderdelen van de toelichting aanscherping heeft plaatsgevonden.
  • Daarnaast zijn op enkele plekken in de toelichting op het bestemmingsplan inhoudelijke en (kleine) redactionele aanpassingen doorgevoerd.
  • Omdat de toelichting geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, hebben de aanpassingen geen juridische betekenis.

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Gezoneerd Industrieterrein'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd industrieterrein'

Bijlage 1 Beleidskader

Bijlage 1 Beleidskader

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Toelichting op de Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Inventarisatie En Inschaling Bedrijven

Bijlage 3 Inventarisatie en inschaling bedrijven

Bijlage 4 Externe Veiligheid

Bijlage 4 Externe veiligheid

Bijlage 5 Antwoordnota Zienswijzen

Bijlage 5 Antwoordnota zienswijzen

Bijlage 6 Toetsingadvies Over Het Milieueffectrapport

Bijlage 6 Toetsingadvies over het milieueffectrapport