Spui, Pootersdijk 16
Bestemmingsplan - Gemeente Terneuzen
Vastgesteld op 09-11-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Spui, Pootersdijk 16 met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPSPU03-VG01 van de gemeente Terneuzen
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij horende bijlagen
1.3 aan- of uitbouw
Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte of als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-gebonden beroep
Een beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.7 bebouwing
Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.8 beleidsregel parkeren
Een regel die voortkomt uit het geldend parkeerbeleid (Parkeernota 2015-2020 gemeente Terneuzen).
1.9 beroep aan huis
Een beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.10 beroeps/ c.q. bedrijfsvloeroppervlakte
De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-gebonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke
1.11 bestaand aantal woningen
woningen zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wet gegeven voorschriften.
1.12 bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.13 bestemmingsvlak
Een op de verbeelding aangeven vlak met eenzelfde bestemming;
1.14 bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.15 bijgebouw
Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw
1.16 bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van kelder en zolder;
1.18 bouwgrens
Een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
1.19 bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
Een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;
1.22 bouwwerk
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.23 dak
Iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.24 dakkapel
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;
1.25 dakopbouw
Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijden van de constructie in beide dakvlakken van het dak zijn geplaatst;
1.26 erf
Het deel van het bestemmingsvlak dat buiten het bouwvlak voor het hoofdgebouw en buiten bestemmingsvlakken waarop geen gebouwen mogen staan valt;
1.27 erf- en terreinafscheiding
Een bouwwerk, dat geen gebouw is en dat dient als scheiding tussen twee of meer erven of terreinen zoals muren, schuttingen, hekwerken of bouwwerken van vergelijkbare aard en omvang;
1.28 gebouw
Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gevellijn
De denkbeeldige lijn op een bouwperceel die in het verlengde ligt van de gevel van het hoofdgebouw.
1.30 hoofdgebouw
Een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.31 hoofdverblijf
de verblijfplaats die het centrum is van het sociale en maatschappelijke leven van één persoon of een huishouden. Hiervan is in ieder geval sprake als er op grond van de Wet basisregistratie personen een verplichting is tot inschrijving op de verblijfplaats.
1.32 huishouden
één of meer personen die in vast verband samenleven en waarbij sprake is van continuïteit in de samenstelling van de personen en van onderlinge verbondenheid.
1.33 kleine windturbine
Windturbine die door de relatief beperkte effecten op de omgeving in de directe leefomgeving geplaatst kan worden en voldoet aan de maten genoemd in artikel 2 lid 8;
1.34 laden en lossen
Onmiddellijk nadat het voertuig tot stilstand is gebracht bij voortduring inladen of uitladen van goederen van enige omvang of enig gewicht, gedurende de tijd die daarvoor nodig is.
1.35 overig bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.36 pand
De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.37 parkeerbehoefte
Het aantal benodigde parkeerplaatsen per eenheid van een functie in een gebied. 1.32 parkeerplaats
1.38 parkeerplaats
Een plek waar iemand zijn of haar auto mag parkeren, dit kan zowel betaald als onbetaald zijn.
1.39 parkeren
Een geparkeerd voertuig is een voertuig dat langer stilstaat dan nodig is voor het in- en uitstappen of voor het laden en lossen.
1.40 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: - de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: - de hoogte van het afgewerkte maaiveld ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
- c. voor een ander bouwwerk: de door de gemeenteraad of burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van de weg;
- d. indien in of op het water wordt gebouwd: - het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.41 stallen
In een garage of bouwplaats zetten
1.42 terrein
Een stuk grond van enige omvang;
1.43 verblijfsrecreatie
vorm van recreëren, vrijetijdsbesteding, waarbij logies wordt aangeboden. Het bieden van logies aan buitenlandse werknemers, welke werkzaam zijn in Nederland en/of België, valt hier niet onder.
1.44 vervoersmiddel
Een object dat is bedoeld om personen of goederen te vervoeren.
1.45 voertuig
Vervoersmiddel dat dient om goederen of personen over land te vervoeren.
1.46 voorgevel
De naar de weg gekeerde gevel;
1.47 voorgevelrooilijn
De naar de verkeersbestemming toegekeerde zijde (de voorzijde) van de hoofdbebouwing binnen een bestemming.
1.48 wonen
het gebruik van een woning conform de begripsomschrijving van ‘woning’.
1.49 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden als hoofdverblijf. Voor zover de woning gelegen is in het buitengebied, zijnde een perceel dat onder de werkingssfeer van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Terneuzen (NL.IMRO.0715.BPBG01-VG98) valt, is ook verblijfsrecreatief verblijf toegestaan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten, waarbij bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.1 afstanden
Afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk
- a. bij zadel- en schilddaken en platte daken: vanaf het peil tot aan de snijlijn van de gevel(s) met het dakvlak ter plaatse van de goot of het boeibord, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend;
- b. bij lessenaarsdaken: vanaf het peil tot aan de snijlijn van de gevel(s) met het dakvlak ter plaatse van de goot, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend en voor zover niet gelijk aan de (bouw)hoogte van het bouwwerk
2.3 de inhoud van een bouwwerk
Tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de (bouw)hoogte van een gebouw
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, kleine liftkokers en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de (bouw)hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 De hoogte van een kleine windturbine
Vanaf het peil tot aan het hoogst mogelijke punt van de rotor. Verder moet een kleine windturbine voldoen aan de volgende maten:
- a. hoogte van ten hoogste 15 meter;
- b. voor een windturbine met een verticale as geldt voorts een maximale hoogte van de rotor van 5 meter;
- c. voor niet-wiekturbines geldt een maximale rotordiameter van 2 meter.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor gesloten, groenblijvende streekeigen beplanting.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag niet worden gebouwd.
3.3 Voorwaardelijke verplichting
Het bouwen en in gebruik nemen van de woning met bijgebouw is slecht toegestaan als het landschappelijk is ingepast en in stand wordt gehouden conform de huidige situatie.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. gebouwen ten behoeve van het wonen;
alsmede:
- b. aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met de daarbij behorende:
- c. tuinen en erven;
- d. voorzieningen voor de waterhuishouding;
- e. groenvoorzieningen;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering, de vorm, de afmetingen, dakbeëindiging, kapvorm en bouwhoogte van bebouwing. Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden onevenredig worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en gronden in verband met calamiteiten.
4.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 4.2.1 lid b en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde. Bij het toepassen van deze afwijkingsmogelijkheden wordt de procedure genoemd in artikel 9.1 doorlopen.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van:
het bepaalde in artikel 4.1 voor de uitoefening van kleinschalige beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten in de woning, met in achtneming van de volgende regels:
- 1. de woonfunctie dient in overwegende mate behouden en herkenbaar te blijven, waarbij het vloeroppervlak in gebruik voor de beroepsmatige activiteiten ten hoogste 25% van het binnenwerks vloeroppervlak van hoofdgebouwen en de daarbij behorende aan- en uitbouwen mag bedragen, met een maximum van 50 vierkante meter en voor bedrijfsmatige activiteiten ten hoogste 20% respectievelijk 20 vierkante meter;
- 2. het beroep of de activiteit dient door de bewoner te worden uitgeoefend; ten behoeve van een bedrijfsmatige activiteit mogen ten hoogste twee personeelsleden, waaronder de bewoner van het pand, werkzaam zijn;
- 3. voor bedrijfsmatige activiteiten mag uitsluitend op afspraak worden gewerkt;
- 4. het gebruik mag geen zodanige verkeersaantrekkende werking hebben dat deze kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
- 5. er mag detailhandel plaatsvinden, als het een beperkte verkoop die verband houdt met de beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten betreft;
- 6. met een omgevingsvergunning mag van de regels worden afgeweken ten behoeve van het uitoefenen van bedrijvigheid die niet onder de werking van de Wet milieubeheer valt;
- 7. er wordt afgeweken van de regels indien daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
Bij het toepassen van deze afwijkingsmogelijkheden wordt de procedure genoemd in artikel 9.1 doorlopen.
4.6 Voorwaardelijke verplichting
- a. Het bouwen en in gebruik nemen van de gebouwen binnen deze bestemming ten behoeve van het wonen is slechts toegestaan als de waterbergingsopgave van 72,03 m³ is gerealiseerd, tenzij met het bevoegd gezag en het Waterschap Scheldestromen anders is overeengekomen.
- b. Het gebruik van de gronden als bedoeld 4.1 sub a. is uitsluitend toegestaan indien ter plaatse van de bestemming 'Groen', de aanwezige groenvoorziening minimaal behouden blijft en duurzaam in stand wordt gehouden.
- c. De bouw van (hoofd)gebouwen is pas toegestaan, nadat ter beoordeling van het bevoegd gezag, middels onderzoek is aangetoond, dat geen niet gesprongen explosieven aanwezig zijn.
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd na afloop van een periode van één jaar na moment van inwerkingtreding van dit plan de bestemming 'Wonen met bouwvlak' te wijzigen in de bestemming 'Wonen zonder bouwvlak' als na genoemde periode geconstateerd kan worden, dat ter plaatse van de bestemming 'Wonen' geen woonbebouwing is opgericht, noch in oprichting is.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene Gebruiksregels
6.1 Gebruik van gronden
Het is verboden gronden en bouwwerken te (laten) gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, verleende ontheffingen, verleende omgevingsvergunning of vastgestelde wijzigingen en de overige regels.
6.2 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken:
- a. als opslagplaats voor bagger en grondspecie;
- b. als opslagplaats voor vaten, kisten, al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind of brandstoffen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
- c. als uitstallings-, opslag-, stand- of ligplaats voor kampeer- en verblijfsmiddelen, tenzij op de verbeelding anders is bepaald;
- d. voor het houden van wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
- e. voor de volgende leidingen, voor zover zij geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer:
- 1. hoogspanningsverbindingen van 50 kV en hoger;
- 2. buisleidingen voor transport van aardgas met een uitwendige diameter van meer dan 50 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- 3. buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een uitwendige diameter van meer dan 70 mm en een druk van meer dan 16 bar;
- 4. buisleidingen met een diameter van 400 mm of meer buiten de bebouwde kom;
- 5. buisleidingen voor transport van afvalwater tussen de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het Waterschap aan de Frankrijkweg en het lozingspunt in de Westerschelde;
- 6. buisleidingen voor transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico’s met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
6.3 Verder strijdig gebruik
Voorts wordt onder strijdig gebruik in ieder geval verstaan:
- a. gronden of gebouwen te (laten) gebruiken als seksinrichting of daarmee vergelijkbare gebruiksvormen;
- b. het gebruik van woningen als recreatiewoningen, tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
- c. gronden of gebouwen te (laten) gebruiken ten behoeve van de opslag van consumentenvuurwerk (voor zover dit de vergunningplichtige hoeveelheid tussen de 1.000 kg en de 10.000 kg betreft).
6.4 Geen strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:
- a. vormen van gebruik als bedoeld in artikel 6.2, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt, mits, wat het bepaalde in artikel 6.2 sub b en artikel 6.2 sub c betreft, niet buiten het bouwvlak en mits, wat het bepaalde in artikel 6.2 sub b betreft, niet met een stapelhoogte van meer dan 1,50 meter met uitzondering van de opslag van agrarische producten;
- b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming(en);
- c. het uitoefenen van detailhandel voor zover dit een normaal en ondergeschikt bestanddeel uitmaakt van de totale bedrijfsuitoefening, zoals ingevolge de regels toegestaan, waaronder mede wordt verstaan detailhandel van in hoofdzaak eigen producten in gebouwen tot een oppervlakte van 100 vierkante meter ter plaatse van bestaande agrarische bedrijven;
- d. de stalling van ten hoogste één toercaravan en/of boot op het bij een woning behorend erf;
- e. gebruik dat plaatsvindt krachtens een verleende ontheffing of omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels of vastgesteld wijzigingsplan;
- f. gebruik als bedoeld in artikel 6.2 sub b voor zover dat plaatsvindt krachtens een vergunning gebruiksverordening tweede woningen Terneuzen.
Artikel 7 Algemene Aanduidingsregels
7.1 Vrijwaringszone - Molenbiotoop
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
8.1 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning af te wijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- b. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- c. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- d. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasregelstations, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, wachthuisjes, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en lichtmasten, met dien verstande dat de inhoud van deze gebouwen en bouwwerken niet groter mag zijn dan 35kubieke meter;
- e. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter;
- f. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40 meter;
- g. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kleine windturbines wordt vergroot tot niet meer dan 15 meter, met dien verstande dat:
- 1. wiekturbines niet zijn toegestaan;
- 2. overige kleine windturbines:
- niet zijn toegestaan ter plaatse van de bestemming Wonen (W) met de bouwaanduidingen W[aeg] en W[tae] en;
- de hoogte dient ondergeschikt te zijn aan en in goede verhoudingen te staan tot de hoogte van bouwwerken waarop zij worden gebouwd en;
- uitsluitend zijn toegestaan op gebouwen of overkappingen met platte daken, voor zover die niet zijn aangewezen als monument, behoren tot een beschermd dorps- of stadsgezicht.
8.2 Procedureregel
Bij het toepassen van één of meerdere van deze afwijkingsmogelijkheden, wordt de procedure genoemd in artikel 9.1 doorlopen.
Artikel 9 Algemene Procedureregels
9.1 Afwijken van de regels
Een omgevingsvergunning voor het afwijken van de regels en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden, wordt voorbereid met toepassing van de in paragraaf 3.2 van de Wabo genoemde procedure.
9.2 Wijzigen van een bestemmingsplan
Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van een bestemmingsplan op grond van artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Strafbaarstelling
Overtreding van het bepaalde in artikel 7.1.4 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
10.2 Algemene parkeerregels
Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde eisen ten aanzien van parkeren en stallen van voertuigen.
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen wordt slechts verleend indien bij de aanvraag om een omgevingsvergunning wordt aangetoond dat gelet op de omvang of de bestemming van het gebouw in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
10.3 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen
Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregel parkeren. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de gewijzigde regels.
10.4 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen
Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregel parkeren. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, dan gelden de gewijzigde regels.
10.5 Afwijken van de parkeerregels
Burgemeester en Wethouders kunnen doormiddel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.3 en 10.4. Burgemeester en wethouders nemen hierbij, conform de beleidsregelparkeren, in overweging of:
- a. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
- b. er op andere wijze in de benodigde parkeerbehoefte/stallingbehoefte wordt voorzien;
- c. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.
Indien gedurende de planperiode de beleidsregels wijzigen, gelden de gewijzigde regels.
10.6 Specifieke gebruiksregels
Ruimte(n) voor het parkeren en stallen van voertuigen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimte(n) krachtens deze parkeerregels is geëist, dient ten allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken
- 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%;
- 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsregel ten aanzien van het gebruik
- 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ' Spui, Pootersdijk 16'
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Algemeen
De locatie Pootersdijk 16 te Spui betreft een tuin waar voorheen een boomgaard aanwezig was. Het voornemen is om op deze locatie een woning te realiseren. In het geldende bestemmingsplan 'Spui' is vermeld dat het aantal woningen binnen het bestemmingsplan niet mag toenemen. Daarnaast heeft het perceel een woonbestemming, maar geen bouwvlak. Het toevoegen van deze woning is om deze redenen niet rechtstreeks mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
De gemeente Terneuzen heeft in het principebesluit (d.d. 26 januari 2021) aangeven in principe medewerking te willen verlenen op de voorwaarde dat er een bouwtitel aanwezig is en de locatie landschappelijk ingepast wordt. Verder stelt de gemeente dat het plan moet voldaan aan de ruimte-voor-ruimte regeling. Daarbij staat voorop dat invulling van een compensatielocatie niet mag leiden tot een ongewenste aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. Dit bestemmingsplan voorziet in de motivering om op deze locatie een woning planologisch-juridisch mogelijk te maken.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt op de locatie Pootersdijk 16 te Spui. De locatie ligt aan de zuidzijde van het dorp Spui. Het plangebied bestaat uit een deel van het kadastrale perceel TNZ00, sectie P, nummer 2735 en heeft een totale oppervlakte van 6.232 m2. Het perceel wordt kadastraal gesplitst zodat de schuur, na afsplitsing, toebehoort aan het kadastrale perceel TNZoo, sectie P, nummer 2528. Hiermee heeft het kadastrale perceel nummer 2735 en daarmee het plangebied, na afsplitsing, een oppervlakte van ca. 5470 m2.
Afbeelding 1 | Luchtfoto met plangrens (bron: ruimtelijkeplannen.nl; bewerking Juust B.V.)
1.3 Doel
Het doel van dit bestemmingsplan is het voorgenomen plan planologisch mogelijk te maken. Het vaststellen van dit bestemmingsplan vormt de basis om met één of meer omgevingsvergunningen de uitvoering van het plan mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Dit bestemmingsplan bestaat uit deze toelichting, regels en een verbeelding. Deze toelichting bestaat naast dit inleidende hoofdstuk uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 2 wordt het initiatief toegelicht en de daarbij horende juridische regeling. Hoofdstuk 3 beschrijft het geldende beleidskader. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de verschillende omgevingsaspecten beoordeeld. In hoofdstuk 5 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid beschreven.
Hoofdstuk 2 Het Project
2.1 Beschrijving Project
2.1.1 Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit een voormalige boomgaard met opstallen (twee overkappingen en een container) en is, nadat de fruitbomen gerooid zijn, in gebruik genomen als tuin (afbeelding 1). De boomgaard behoorde bij de locatie Pootersdijk 18. De randen van het plangebied zijn voorzien van royale groengordels, hiermee is het plangebied landschappelijk ingepast (afbeelding 2).
Afbeelding 2 | Huidige situatie plangebied (bron: Colsen)
Het plangebied is, uitgezonderd de zuidoostzijde, geheel onverhard. Het plangebied wordt aan de noordwest- en noordoostzijde omgrensd door sportvelden. Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de locatie Pootersdijk 14 en de locatie Pootersdijk 18 waar de oorspronkelijke woning met schuur gesitueerd is. Aan de zuidwestzijde wordt het plangebied begrensd door de achtertuin van de locatie Pootersdijk 20. Aan de zuidwestzijde van het plangebied is op een afstand van 11 meter een boomgaard aanwezig. Het plangebied wordt ontsloten op de Pootersdijk (afbeelding 3).
Afbeelding 3 | Huidige situatie plangebied bezien vanaf de Pootersdijk (bron: Google Street View)
2.1.2 Toekomstige situatie
Binnen plangebied wordt een nieuwe vrijstaande woning gerealiseerd. In het bouwplan heeft de woning een lengte van 25 meter, een breedte van 10 meter en een oppervlakte van ca. 250 m2 (afbeelding 4). De gewenste bouwhoogte betreft 8,5 meter. Om een woning te realiseren die past in de omgeving is gekozen voor een schuurwoning. De schuurwoning wordt op dezelfde wijze als de meeste schuren in de omgeving gesitueerd op de kavel (afbeelding 6). De nokrichting van de woning is noordwest-zui doost georiënteerd. Naast de woning wordt een bijgebouw geplaatst met een oppervlakte van 60 m2 dat losstaat van het hoofdgebouw (afbeelding 6). Het bijgebouw heeft een nokhoogte van ca. 7,5 meter en krijgt dezelfde nokrichting als het hoofdgebouw.
Afbeelding 4 | Plattegrond toekomstige woning - mogelijke uitwerking (bron: PUUR Architectuur)
Afbeelding 5 | 3D-impressie toekomstige woning - mogelijke uitwerking (bron: PUUR Architectuur)
De groengordels aan de randen van het plangebied blijft behouden. Tevens wordt er een groene zone van 3 meter breed toegevoegd aan de zuidzijde van het perceel waarmee een ruimtelijke erfafscheiding wordt gerealiseerd tussen de nieuw te realiseren woning op de locatie Pootersdijk 16 en de schuur met oorspronkelijke woning op de locatie Pootersdijk 18 (afbeelding 6). De ingang van de bestaande schuur wordt verplaatst van de noordoostgevel naar de zuidwestgevel. Het voornemen is om voor de locatie Pootersdijk 16 en de locatie Pootersdijk 18 een gezamenlijke ontsluiting te realiseren naar de Pootersdijk (afbeelding 6). Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bestaande ontsluiting. Deze ontsluiting loopt gedeeltelijk over het perceel van de locatie Pootersdijk 14.
Afbeelding 6 | Toekomstige situatie plangebied (bron: PUUR Architectuur)
2.2 Juridische Regeling
2.2.1 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Spui' van de gemeente Terneuzen. Dit bestemmingsplan is op 20 september 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor 'Wonen'. Aangezien er geen bouwvlak is een woning op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan. Daarnaast ligt er aan de randen van het plangebied de bouwaanduiding 'bijgebouwen uitgesloten'. Verder ligt er over het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Daarnaast geldt voor dit perceel ook het facetbestemmingsplan 'Parkeren Terneuzen' dat van toepassing is bij wijziging van gebruik, verbouw en nieuwbouw.
Afbeelding 7 | Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, bewerking: Juust)
2.2.2 Planuitwerking
Het plangebied behoudt de functie 'Wonen'. Voor de nieuw te bouwen woning is een bouwvlak opgenomen waarbinnen de woning gerealiseerd mag worden. De goothoogte van de woning mag maximaal 6 meter bedragen. De bouwhoogte van de woning (hoofdgebouw) mag niet meer dan 4 meter hoger zijn dan de toegestane goothoogte. Daarnaast wordt de bouwaanduiding 'vrijstaand' opgenomen. Voor het bijgebouw is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Spui' de maximale bouwhoogte gewijzigd van 6 meter naar 7,5 meter. In de regels onder de functie 'Wonen' is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor landschappelijke inpassing van het plangebied. Aan de noordwestzijde, noordoostzijde en zuidwestzijde van het perceel is de bestemming 'Groen' opgenomen om de bestaande groensingel planologisch vast te leggen. Verder is de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop' overgenomen.
2.2.3 Juridische planbeschrijving
In de Wet ruimtelijke ordening met bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van de gemeente, provincies en het rijk,. In de ministeriële 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening' hierna (Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP 2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen, die tot doel heeft om te komen tot een geüniformeerde en gestandaardiseerde opzet van bestemmingsplannen in Nederland. Deze methodiek is onverkort gevolgd. Het bestemmingsplan is daarbij tevens digitaal vervaardigd en is daarom ook digitaal raadpleegbaar via internet.
Naast het feit dat de bestemmingen, aanduidingen en weergave van de verbeelding gestandaardiseerd zijn, vloeit de redactie van de regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti dubbeltelbepaling rechtstreeks voort uit het Besluit ruimtelijke ordening. De beleidsmatige inhoud van het bestemmingsplan is niet gestandaardiseerd. De gemeente behoudt haar vrijheid ten aanzien van de inhoud en vormgeving aangaande de toelichting.
Verbeelding
De verbeelding geeft de bestemmingen weer. Binnen de bestemmingsvlakken kunnen bouwvlakken, bouw-, gebieds-, functie-, en maatvoeringsaanduidingen aangegeven worden, waarbinnen een aantal specifieke bouwregels en functies kunnen worden aangegeven. Deze hebben juridische betekenis, omdat daar in de regels naar wordt verwezen. De topografische ondergrond die gebruikt is als basis voor de verbeelding heeft geen juridische status.
Regels
Algemeen
De regels bevatten bepalingen over het gebruik van de gronden, over de toegelaten bebouwing en bepalingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De regels zijn, conform de wettelijk verplicht gestelde SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
- Hoofdstuk 1 Inleidende regels
- Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
- Hoofdstuk 3 Algemene regels
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Inleidende regels
Begripsbepalingen en Wijze van meten
De inleidende regels omvatten de begripsbepalingen en de bepalingen omtrent de wijze van meten. De begripsbepalingen geven de definities over de in de regels gehanteerde begrippen met betrekking tot bouwen en functies. De wijze van meten geeft uitsluitsel over de wijze waarop afstanden, hoogtes, oppervlakte etc. moeten worden gemeten.
Bestemmingsregels
Wonen
De regels voor de bestemming 'Wonen' zijn afgeleid uit het bestemmingsplan 'Spui'. Daarin is de omvang en hoogte van de woning en eventuele bijgebouwen geregeld.
Groen
De regels voor de bestemming 'Groen' regelen het behoud van het bestaande groen en sluiten uit dat ter plaatse van deze gronden gebouwd wordt.
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijv. ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen.
Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken.
Algemene afwijkingsregels
In deze regels wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij omgevingsvergunning af te wijken van de maximum toegestane bouwhoogte en voor het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen voor zover dit voor een praktische uitvoering van het plan noodzakelijk is.
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een aantal algemene wijzigingsregels opgenomen. Het betreft een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken die niet met een omgevingsvergunning voor afwijken geregeld kunnen worden, zoals het overschrijden van bestemmingsgrenzen.
Overgangs- en slotregels
In deze regels is het overgangsrecht vastgelegd in de vorm zoals in het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Als laatste is de slotbepaling opgenomen, welke bepaling zowel de titel van het plan als de regels bevat.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte vastgesteld (SVIR). Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Hiernaar wordt gestreefd middels een krachtige aanpak die gaat voor een excellent internationaal vestigingsklimaat, ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Belangrijk thema in deze structuurvisie is de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder is verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
In welke gevallen er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling is niet concreet vastgelegd. De jurisprudentie geeft op het gebied van woningbouw wel een constante lijn aan. Bouwplannen met minder dan 11 woningen zijn geen stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van de ontwikkeling van één woning en daarmee is het dus niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder kan derhalve achterwege blijven. Voor het overige zijn geen regels opgenomen die specifiek op deze situatie van toepassing zijn. Het project is lokaal en kleinschalig. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
Nationale Omgevingsvisie
Gemeenten, provincies en het Rijk worden verplicht om een omgevingsvisie op te stellen vanuit de nieuwe Omgevingswet. Vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet heeft het Rijk de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI kent ondermeer de volgende vier prioriteiten:
- 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
- 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
- 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
- 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het beleid uit de NOVI bevat geen specifieke zaken die betrekking hebben op de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt. Het rijksbeleid verzet zich niet tegen de ontwikkeling.
3.2 Provinciaal Beleid
Omgevingsplan Zeeland 2018
Op 21 september 2018 heeft het college van Gedeputeerde Staten het Omgevingsplan 2018 vastgesteld. Het Omgevingsplan geeft de provinciale visie en provinciale belangen op Zeeland weer, waar de Provincie Zeeland een (groot) belang aan hecht. Alle hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Zowel op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, maar ook economie, mobiliteit, natuur, cultuur, water en milieu. Binnen bestaand bebouwd gebied heeft de gemeente grote vrijheid bij de regie van ruimtelijke ontwikkelingen. Ten aanzien van het thema 'Wonen' is het provinciaal belang dat de regionale woningmarkten goed functioneren. Gestreefd moet worden naar een woningvoorraad die qua omvang, locatie en type is afgestemd op de woonwensen van de Zeeuwse huishoudens. Om die reden is regionale afstemming nodig over woningbouwplannen. Dit is vormgegeven door vaststelling van de regionale woningmarktafspraken (zie onder Regionaal beleid). In de woningmarkt is er steeds meer vraag naar stedelijk wonen. Door aanvullende woningbouw te concentreren in stedelijk gebied wordt gebouwd waar de markt om vraagt en wordt draagvlak voor voorzieningen in de directe omgeving behouden. Het plan past binnen het Omgevingsplan Zeeland.
Omgevingsverordening Zeeland 2018
De Omgevingsverordening Zeeland 2018 gaat net als het Omgevingsplan ook over de fysieke leefomgeving van de provincie. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen is vooral hoofdstuk 2 welke gaat over het ruimtelijk domein van belang. Met betrekking tot wonen zijn er voorwaarden opgenomen voor nieuwe kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied. Deze voorwaarden zijn niet van toepassing op de ontwikkellocatie omdat het plangebied gelegen is binnen stedelijk gebied, namelijk de bebouwde kom van Spui. De voorgenomen ontwikkeling maakt gebruik van de Ruimte-voor-Ruimte regeling. Door het inzetten van een bouwtitel kan de 'compensatie' locatie in gebruik genomen worden. Verder zijn er in de omgevingsverordening geen specifieke regels opgenomen die dit plan raken. Het plan past binnen de Omgevingsverordening Zeeland.
Provinciaal beleid staat de vaststelling van het plan niet in de weg.
3.3 Regionaal Beleid
Woningmarktafspraken Zeeuws-Vlaanderen 2016-2025
De Zeeuws-Vlaamse gemeenten hebben met elkaar spelregels vastgesteld waarbinnen woningbouw kan plaatsvinden. Belangrijk thema daarin is te komen tot een realistische woningbouwproductie. Het is noodzakelijk de plancapaciteit terug te dringen omdat de bestaande harde plancapaciteit en de plannen in de pijplijn leiden tot een overschot. Via een provinciale planmonitor (dashboard ladderruimte) is inzichtelijk gemaakt wat de marktruimte per gemeente is. Dit is de basis voor de behoefte-onderbouwing in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. De ladderruimte op het moment van schrijven van dit bestemmingsplan is voor de gemeente Terneuzen negatief. Dat wil zeggen dat puur gekeken naar woningaantallen er geen ruimte is om nieuwe woninginitiatieven toe te staan. Er is sprake van een overschot aan plancapaciteit.
Ondanks het plancapaciteitsoverschot is het mogelijk om de woning te realiseren omdat er gebruik gemaakt wordt van de Ruimte-voor-Ruimte regeling. Door het inzetten van een bouwtitel van locatie Sint Janstraat 6 in Zuiddorpe kan de woning gerealiseerd worden op een 'compensatie' locatie (zie gemeentelijk beleid). Het plan wijkt niet af van de woningmarktafspraken.
3.4 Gemeentelijk Beleid
Structuurvisie Terneuzen 2025
De structuurvisie Terneuzen 2025 geeft de visie voor ontwikkeling van de gemeente Terneuzen op lange termijn. Het vormt een afwegingskader bij de beoordeling van nieuwe initiatieven. In de structuurvisie wordt een toekomstbeeld anno 2025 geschetst. Daarbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in de economie en in de leefomgevingskwaliteit. De gemeente wil een veelzijdigheid aan woonmilieus binnen de gemeentegrenzen. De focus ligt daarbij op herstructureren van bestaande woongebieden.
De locatie Pootersdijk 16 is gelegen binnen het gebied aangeduid als 'verbreden'. In de strategie van verbreden worden functies toegevoegd aan gebieden waarvan de hoofdfunctie in principe goed functioneert maar waar men ontevreden is over de huidige monofunctionaliteit. De variëteit aan functies in deze gebieden wordt als het ware verbreed. Nieuwe functies in combinatie met kwaliteitsverbetering worden gefaciliteerd. Voor deze strategie komen de gebieden in aanmerking die door hun belevingswaarde of ligging een verruiming van het gebruik kunnen gebruiken.
De ontwikkeling voegt geen nieuwe functie toe aan de omgeving, aangezien de functie 'Wonen' reeds is toegestaan. Daarnaast leidt de ontwikkeling niet tot een aantasting van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, maar voorziet het juist in het mogelijk maken van een woning op een bestaand woonperceel. Dit project past binnen de bovenstaande uitgangspunten zoals benoemd in de strategie 'verbreden'. Het plan doet geen afbreuk aan de ruimtelijke kwaliteit en uitstraling van het plangebied en omgeving.
Afbeelding 8 | Uitsnede Structuurvisie 2025, strategie versterken (bron: Structuurvisie 2025)
Beleidsregel ruimte voor ruimte
De gemeente Terneuzen heeft eigen beleid ten aanzien van de ruimte voor ruimte regeling. Dit beleid is vastgelegd in de beleidsregels 'Ruimte-voor-Ruimte-regeling' en vastgesteld op 18 oktober 2016. Deze beleidsregel is van toepassing bij de afweging of in het kader de ruimte voor ruimte regeling meegewerkt kan worden door de gemeente aan de realisering van een nieuwe woning ter compensatie van de sloop van onbruikbare, detonerende of niet-waardevolle bebouwing. In deze beleidsregel zijn nieuwe voorwaarden opgenomen voor het kunnen toepassen van deze regeling.
In deze beleidsregel is opgenomen dat:
- mininaal 500 m² aan bedrijfsbebouwing wordt gesloopt (daarvan dient één gebouw een oppervlakte te hebben van 375 m²) om voor 1 compensatiewoning in aanmerking te komen;
- minimaal 1700 m² moet worden gesloopt om in aanmerking te komen voor 2 compensatiewoningen;
- minimaal 2500 m² gesloopt moet worden om in aanmerking te komen voor 3 compensatiewoningen.
Daarnaast moet de nieuwe functie landschappelijk worden ingepast. Ook moet de financiële noodzaak worden aangetoond doormiddel van een kostenraming.
Voor het realiseren van een woning op de locatie Pootersdijk 16 wordt gebruik gemaakt van een bouwtitel. De bouwtitel is afkomstig van de locatie Sint Janstraat 6 in Zuiddorpe waar bedrijfsgebouwen gesaneerd worden. Deze locatie is gelegen binnen de grenzen van de bebouwde kom. Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van een woning met een oppervlakte van 250 m2 . Het bijgebouw heeft een oppervlakte van circa 60 m². Het geheel wordt landschappelijk ingepast door middel van een groensingel aan de noordwestzijde, noordoostzijde en zuidwestzijde van het plangebied. Om de financiële noodzaak aan te tonen heeft de initiatiefnemer een kostenraming met de gemeente overlegd. Het plan past binnen de beleidsregel 'Ruimte-voor-Ruimte-regeling'.
De invulling van een compensatielocatie mag niet leiden tot een ongewenste aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. De woning wordt gebouwd in het uiterlijk van een schuurwoning en komt haaks te staan op de Pootersdijk. Het beeld van een schuurtype haaks op de dijk past goed in de landelijke omgeving. Het plan draagt bij aan een goede ruimtelijke kwaliteit. Het plan hindert de omgeving niet, sluit goed aan op de omgeving en voldoet aan de regelgeving vanuit overige beleidsvelden (zie hoofdstuk 4). De ontwikkeling past binnen dit beleid.
Het gewenste plan past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Inleiding
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien deze beleidsvelden dan ook naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling wordt dan ook onderzocht welke omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen. Het is van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden.
4.2 Archeologie En Cultuurhistorie
Archeologie
In Europees verband is het zogenaamde 'Verdrag van Malta' tot stand gekomen. Uitgangspunt van dit verdrag is het archeologisch erfgoed zo veel mogelijk te behouden. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden. In juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet vervangt diverse wetten en regels voor behoud en beheer van cultureel erfgoed in Nederland. In de Erfgoedwet staat wat cultureel erfgoed is, hoe Nederland omgaat met roerend cultureel erfgoed, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe Nederland daar toezicht op houdt.
Er is geen dubbelbestemming archeologie aanwezig op het perceel. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is op basis daarvan niet nodig. De gemeente Terneuzen eist echter wel dat er een volledige toets aan het interimbeleid archeologie 'De onderste steen boven?!' ,(waarvan de vrijstellingenkaart ook deel uitmaakt) plaatsvindt. Naast het interimbeleid archeologie wordt ook getoetst aan de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Terneuzen. Deze hangen samen met de door de raad vastgestelde Erfgoedverordening. Archeologie Op basis van het gemeentelijk (interim) archeologiebeleid 'De onderste steen boven?' dient er een toetsing in de vorm van 6 stappen plaats te vinden. Daarbij wordt het stroomschema gevolgd zoals vastgelegd in het interimbeleid.
1. Toetsing aan de Archeologische Monumentenkaart (AMK):
Het plangebied ligt niet in een waardevol gebied op basis van de Archeologische Monumentenkaart
Afbeelding 9 | Uitsnede Archeologische Monumentenkaart (bron: www.archeologieinnederland.nl)
2. Toetsing aan de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW):
Het plangebied ligt in een gebied met lage trefkans.
Afbeelding 10 | Uitsnede Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (bron:www.archeologieinnederland.nl)
3. Toetsing aan Archis:
Binnen het plangebied zijn geen onderzoeksmeldingen of vondstlocaties bekend. Het plangebied maakt wel deel uit van drie grote bureauonderzoeken:
- 2439204100: Leemten in Kennis
- 2434360100: archeologisch bureauonderzoek: verruiming vrijstellingsdiepte gemeente Terneuzen
- 4568760100: archeologisch bureauonderzoek: update vrijstellingenkaart gemeente Terneuzen
Ten noordoosten van het plangebied is één vondstlocatie bekend (2915396100). Het betreft de locatie van de schans 't Spui uit de Nieuwe tijd.
Afbeelding 11 | vondstmeldingen Archis (bron: Artefact!)
4. Toetsing aan het archief van het Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD):
Er is geen aanvullende informatie bekend.
5. Toetsing aan de bodemkaart van Van Rummelen:
Op de geologische kaart is het plangebied gesitueerd in een gebied met code Do.3a. Dit betekent dat binnen het plangebied Duinkerke IIIa afzettingen voorkomen die behoren tot het Laagpakket van Walcheren. Ter plaatse van de locatie van de molen Eben Haëzer kunnen de kreekafzettingen Duinkerke III een eroderende werking gehad hebben op de oudere afzettingen van Duinkerke, Hollandveen en Pleistoceen.
Afbeelding 12 | uitsnede Van Rummelen 1977
6. Toetsing aan de vrijstellingenkaart 2017 (project verruiming vrijstellingsdiepte):
Het plangebied is gesitueerd in een gebied waarbij onderzoek vrijgesteld is tot meer dan 4 meter beneden maaiveld.
Afbeelding 13 | uitsnede Vrijstellingenkaart 2017 (bron: gemeente Terneuzen)
Op basis van voorgaande toetsing is het niet noodzakelijk om een dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden op te nemen. In de fase van de omgevingsvergunning voor het bouwen is geen archeologische onderzoek benodigd.
Cultuurhistorie
Met de Erfgoedwet beschermt de overheid het cultureel erfgoed in Nederland. De Erfgoedwet heeft zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed vervangen waaronder de Monumentenwet 1988. Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wettelijk verplicht om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden of monumenten rekening is gehouden. v
Voor de beoordeling van het aspect cultuurhistorie is de cultuurhistorische waardenkaart, als onderdeel van de Structuurvisie 2025 van de gemeente Terneuzen beschikbaar. Daarin zijn ruimtelijke strategieën voor het grondgebied van Terneuzen aangegeven. In de cultuurhistorische waardenkaart wordt uitgegaan van 3 strategieën: Behoud (behoud en bescherming), Behoud door ontwikkeling (versterken, verbreden, verbinden) en Vernieuwing mogelijk (transformeren, ontwikkelen, herstructureren).
Op de kaart 'Behoud' ligt het plangebied niet binnen een relevant cultuurhistorische zone (zie afbeelding 14). Een aantal gemeentelijke monumenten en rijksmonumenten zijn gelegen op grote afstand van het plangebied.
Afbeelding 14 | Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart - behoud (bron: gemeente Terneuzen)
Op de kaart 'Behoud door ontwikkeling' is het plangebied gelegen binnen de strategie 'Verbinden' en 'Verbreden' (zie afbeelding 15). Het plangebied ligt op de verbinding 'Terneuzen-Axel-Hulst'. De zone tussen Axel, Zaamslag en Terneuzen heeft de strategie verbreden meegekregen. Daarnaast ligt het plangebied binnen een molenbiotoop. Het plangebied ligt niet binnen de strategie 'vernieuwing mogelijk'.
Afbeelding 15 | Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart - behoud door ontwikkeling
Het plangebied ligt binnen de molenbeschermingszone van de 'Eben Haëzer'. Eben Haëzer is een ronde stenen beltmolen aan de Pootersdijk in Spui. De molen is gebouwd in 1807 en is tot 1952 in gebruik geweest als korenmolen. Om binnen de vrijwaringszone van de molenbiotoop vrije windvang te garanderen en het zicht op de betrokken molen veilig te stellen, geldt – tenzij vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds is beperkt – het volgende:
- a. binnen 100 meter vanaf de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek worden opgericht. In afwijking van de vorige volzin mag een bouwwerk worden opgericht als dit, gezien vanuit de molen, aan de achterzijde van bestaande bebouwing wordt geschiedt en waarbij de hoogte en de breedte blijft binnen de hoogte en de breedte van de bestaande bebouwing waarachter het bedoelde bouwwerk wordt opgericht;
- b. binnen 100 meter vanaf de molen mag geen bebouwing, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek worden vergroot. In afwijking van de vorige volzin mag een bestaand bouwwerk worden vergroot als aannemelijk wordt gemaakt dat geen nadelige effecten zullen optreden voor de windvang en de cultuurhistorische waarde van de molen;
- c. tussen de 100 en de 400 meter vanaf de molen geldt ten aanzien van de maximale bouwhoogte de volgende regel: maximale bouwhoogte = (afstand tot molen/50) + (0,2 x askophoogte van molen) waarbij:
- 1. alle maten in meters worden uitgedrukt;
- 2. de maximale bouwhoogte en de askophoogte beide dienen te worden bepaald ten opzichte van hetzelfde peil.
De askophoogte van de molen is gelegen op 11 meter boven de belt. Het plangebied ligt op ongeveer 240 meter afstand van de molen. Dit betekent dat het gebouw een maximale bouwhoogte van 7 meter mag hebben. Het plangebied is, volgens de AHN-viewer, gelegen op 1,3 meter boven NAP, terwijl de molen gelegen is op 4,5 meter boven NAP. Dit is een verschil van 3,2 meter. Hierdoor is een maximale bouwhoogte van 10,2 meter acceptabel, aangezien de maximale bouwhoogte en de askophoogte beide bepaald moeten worden ten opzichte van hetzelfde peil. De gewenste woning heeft een bouwhoogte van 8,5 meter. Het plan past binnen de voorwaarden van de molenbeschermingszone en schaadt hiermee niet het belang van de molen. De molenbeschermingszone is overgenomen in dit bestemmingsplan.
Voor de volledigheid vermelden we dat ten aanzien van de groensingel geen wijzigingen optreden ten opzichte van de huidige situatie. Deze blijft gehandhaafd.
Verder zijn er geen cultuurhistorisch waardevolle objecten in of in de directe omgeving van het plangebied, waarmee in het plan rekening moet of kan worden gehouden, niet aanwezig. Op basis van het bovenstaande vormen de aspecten 'Archeologie' en 'Cultuurhistorie' geen belemmering voor het gewenste plan.
4.3 Bedrijven En Milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Sommige activiteiten die planologisch mogelijk worden gemaakt, veroorzaken milieubelasting voor de omgeving. Andere (gevoelige) functies moeten juist beschermd worden tegen milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het doel van milieuzonering is om te komen tot een optimale kwaliteit van de leefomgeving.
Bij nieuwbouw van woningen dient onderbouwd te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het plangebied grenst zowel aan de noordwestzijde als aan de noordoostzijde aan sportvelden. Aan de zuidwestzijde grenst het plangebied aan een boomgaard. De locatie Pootersdijk 16 heeft reeds een woonbestemming, maar geen bouwvlak op de locatie van de nieuw te bouwen woning. Beoordeeld moet worden of voldaan wordt aan de richtafstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering'. Het plangebied is, gezien de woonbestemmingen en de agrarische bestemmingen in de omgeving, gelegen binnen het omgevingstype 'rustig woongebied'.
De richtafstand van een veldsportcomplex met verlichting (SBI2008 931, milieucategorie 3.1) betreft 50 meter tot het omgevingstype 'rustig woongebied'. Hierbij is het aspect geluid maatgevend. Het plangebied ligt binnen de zone van 50 meter, aangezien de afstand tussen het bestemmingsvlak van de functie 'Sport' en het toekomstige bouwvlak ruim 16 meter betreft. Hierdoor wordt niet voldaan aan de richtafstand. Echter, een groot deel van de activiteiten en daarmee het geluid komt van het clubgebouw (kantine en de kleedkamers) welke op een afstand van ruim 100 meter van de nieuw te bouwen woning zijn gelegen. De lichtmasten zijn geplaatst aan de noordoostzijde van het plangebied en liggen daarmee op ruim 130 meter afstand van de woning. De groensingel rondom het plangebied bestaat uit verschillende hoge bomen die een groot deel van de verlichting tegengaan. Daarnaast is VV Spui een kleine vereniging met weinig teams (2 jeugdteams en 3 seniorenteams) Hierdoor is het sportveld niet altijd in gebruik en is eventuele hinder beperkt tot vaste tijdstippen. Verder zijn in de omgeving van het plangebied meerdere bestaande woningen (Pootersdijk 10A, 12 en 14/Sparksstraat 16, 22 en 24) gelegen op korte afstand van de sportvelden. Hierdoor is de verwachting dat de activiteiten op de sportvelden het woon- en leefklimaat niet nadelig beïnvloeden
De richtafstand tot een boomgaard (SBI2008 011, milieucategorie 2) betreft 30 meter tot het omgevingstype 'rustig woongebied'. Daarnaast hanteert de Raad van State een indicatieve afstand van 50 meter tussen percelen waar gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet en gevoelige (woon)functies om daarmee zoveel mogelijk drift uit te kunnen sluiten. De afstand van het bestemmingsvlak van de boomgaard tot het toekomstige bouwvlak betreft circa 60 meter. Hiermee wordt zowel voldaan aan de richtafstand volgend uit de VNG-brochure 'Bedrijven- en Milieuzonering' als aan de afstand van de spuitzone. Bovendien is het plangebied voorzien van een robuuste groensingel.
Het aspect 'bedrijven- en milieuzonering' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
4.4 Bodem
Om het risico uit te sluiten, dat mensen gezondheidsproblemen krijgen als gevolg van een langdurig verblijf op verontreinigde grond, dient aangetoond te worden dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie.
De ontwikkeling voorziet in het toevoegen van een woning op een bestaand woonperceel. Aangezien het plangebied reeds de functie 'Wonen' heeft en wonen daarmee toegestaan is, is een bodemonderzoek ten behoeve van de planologische procedure niet benodigd. Omdat er sprake is van een voormalige boomgaard, is een verkennend bodemonderzoek benodigd. Op 12 maart 2021 is door Colsen een verkennend bodemonderzoek NEN5740 uitgevoerd (Bijlage 1) . Uit het verkennend onderzoek blijkt dat de bodem tot een diepte van 0,50 m-mv hoofdzakelijk bestaat uit zandige klei en plaatselijk uit matig fijn zand met een kleiige toevoeging. Vervolgens bestaat de bodem tot een diepte van 1,00 à 1,30 m-mv afwisselend uit matig fijn zand met een kleiige toevoeging en uit zandige klei. De diepere ondergrond bestaat tot de maximaal geboorde diepte van 3,10 m-mv uit matig fijn zand met een siltige of kleiige toevoeging. In de bovengrond zijn plaatselijk bijmengingen met baksteen en/of koolas aangetroffen. De grondwaterstand is tijdens het uitvoeren van de veldwerkzaamheden bepaald op een diepte van 1,40 à 1,60 m-mv.
In de bovengrond ter plaatse van het westelijk gedeelte van de onderzoekslocatie zijn, ter controle van de voormalige boomgaard, licht verhoogde gehaltes aan DDE en DDD boven de achtergrondwaarden aangetroffen. De bovengrond van het oostelijk gedeelte van de onderzoekslocatie bevat geen verhoogde gehaltes aan OCB boven de achtergrondwaarden. Verder zijn in zowel de boven- als de ondergrond geen verhoogde gehaltes aangetroffen boven de achtergrondwaarden. In het opgeboorde materiaal zijn bijmengingen met baksteen en koolas aangetroffen. Conform de NEN 5725 blijft de aanname 'onverdacht' ten aanzien van asbest zoals gesteld in het vooronderzoek van kracht, omdat er geen aanwijzingen zijn voor bodembelastende activiteiten en geen asbesthoudend materiaal aanwezig is. In het grondwatermonster GW106 (peilbuis (P)106; filtertraject 2,10-3,10 m-mv) is een licht verhoogde concentratie aan nikkel boven de streefwaarde aangetoond.
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, aangezien de gemeten gehalten/concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De aangetoonde verontreinigingen zijn dermate gering dat deze, ons inziens, geen belemmering vormt voor eventuele bebouwing en/of andere activiteiten. Er zijn met de voorgenomen activiteiten geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig. Het onderliggende onderzoek is in beginsel niet geschikt voor de beoordeling van af te voeren grond in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.
Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Externe Veiligheid
De doelstelling van het externe veiligheidsbeleid is het realiseren van een veilige woon- en leefomgeving door het beheersen van risico's van activiteiten met gevaarlijke stoffen (zoals het gebruik, de opslag, de productie als het transport). Het beleid is erop gericht te voorkomen dat er dichtbij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Bij nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met risicobronnen in de omgeving.
Kwetsbare objecten (woningen) moeten bij ruimtelijke planvorming beschermd worden tegen de externe veiligheidsrisico's. Binnen het plangebied of in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig. Ten westen van het plangebied ligt de N62 met een PR-plafond van 10 meter (afbeelding 14). Het plangebied ligt op ruim 700 meter afstand en valt daarmee niet binnen het invloedsgebied van deze weg. Verder zijn er aan de westzijde van de N62 twee buisleidingen van de GasUnie gelegen. De buisleidingen vormen, gezien de grote afstand, geen onaanvaardbaar risico voor de gebruikers van het woonperceel. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van de voorgenomen ontwikkeling.
Afbeelding 14 | Uitsnede risicokaart (bron: Risicokaart.nl, bewerking: Juust B.V.)
4.6 Geluid
Geluid kan hinderlijk en schadelijk voor de gezondheid zijn. Zo kunnen hoge geluidsniveaus het gehoor beschadigen. Maar ook verstoring van de slaap kan op de lange duur slecht zijn voor de gezondheid. In Nederland zijn afspraken gemaakt over wat acceptabele geluidsniveaus zijn en wat niet (de geluidsnormen). Bij ruimtelijke plannen kan akoestisch onderzoek nodig zijn om geluidhinder bij geluidgevoelige objecten (scholen, woningen, etc.) te voorkomen. De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai.
Een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd als een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidzone van een bestaande geluidbron of indien het plan een nieuwe geluidbron mogelijk maakt.
Woningen zijn geluidsgevoelige functies in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). De locatie is niet gelegen in een zone industrielawaai, of in de nabijheid van spoorwegen. Nader onderzoek naar industrie- en spoorweglawaai is voor deze ontwikkeling daarom niet noodzakelijk. Het plangebied is gelegen aan de Pootersdijk, hier geldt een maximale snelheid van 30 km/uur. Aan de oostzijde van het plangebied is de straat Spui gelegen waarbij ook maximale snelheid van 30 km/uur geldt. Dit soort wegen zijn op basis van de Wgh uitgesloten van akoestisch onderzoek. Hierdoor is geen akoestisch onderzoek benodigd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.
De Pootersdijk is een erftoegangsweg met een geringe verkeersintensiteit wat ervoor zorgt dat de geluidsbelasting ter plaatse laag is. Daarnaast is de nieuw te bouwen woning gesitueerd op een afstand van ca. 37 meter tot de Pootersdijk. Verder wordt de woning gerealiseerd conform de actuele eisen van het Bouwbesluit voor nieuwbouw. Dit betekent dat voorzien wordt in goede isolatie met een minimale geluidswering van 20 dB. Er is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geluidhinder vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.7 Kabels En Leidingen
In het bestemmingsplan worden uitsluitend kabels en leidingen (gas, water, elektra, rioolpersleidingen) opgenomen die ruimtelijke relevantie hebben, of van belang zijn in het kader van externe veiligheid, beheer of gezondheidsrisico. Voor deze kabels en leidingen geldt een waarborgzone omdat deze wellicht een risico met zich meebrengen. Het gaat hier met name om een verhoogd risico als ze bij werkzaamheden worden geraakt.
In of in de nabijheid van het plangebied liggen geen planologisch relevante kabels en/of leidingen. Het aspect kabels en leidingen vormen geen belemmering voor het planologisch mogelijk maken van deze ontwikkeling.
4.8 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Als het een ruimtelijk project of (te vergunnen) activiteit betreft, waarvan de bijdrage aan de luchtverontreiniging klein is, is geen toetsing aan de grenswaarden luchtkwaliteit nodig. Beoordeeld moet worden of de ontwikkeling 'Niet In Betekende Mate' (NIBM) bijdraagt aan de concentraties van diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in de buitenlucht.
Als een project tot een toename voor NO2 en PM10 leidt die lager is dan de NIBM grens van 1,2 µg/m3 hoeft het project niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Vanzelfsprekend moet er wel sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening.
In de regeling NIBM is aangegeven, dat een woningbouwlocatie met maximaal 1.500 woningen en één ontsluitingsweg is aan te merken als een ontwikkeling die NIBM bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Onderhavig plan maakt de bouw van één woning mogelijk en blijft daarmee ruim onder de NIBM-grens. Het project draagt daardoor niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is niet nodig.
4.9 Natuur
De Wet natuurbescherming zorgt voor bescherming van gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen. De beschermde flora en fauna mag niet worden verstoord, verjaagd of worden gedood. Voorafgaand aan een ontwikkeling moet worden onderzocht of er beschermde dieren- of plantensoorten in het plangebied leven.
Beoordeeld moet worden of er negatieve effecten te verwachten zijn op natuurgebieden of beschermde flora en fauna.
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op een afstand van circa:
- 4,4 kilometer van het Natura -2000 gebied de 'Westerschelde & Saeftinghe';
- 7,4 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Schorren en Polders van de Beneden-Schelde';
- 8,7 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Canisvliet';
- 9 kilometer tot het Natura-2000 gebied de 'Vogelkreek';
- 11,7 kilometer tot het Natura 2000-gebied 'Zandig Vlaanderen Oost'.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 over de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) en de AERIUS Calculator (2020) moet en kan voor dit plan de uitstoot van stikstof en de neerslag daarvan op Natura 2000-gebieden worden berekend. Voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase is een AERIUS-berekening uitgevoerd (zie Bijlage 2). De uitkomst is dat er geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j zijn. Het project heeft daarmee geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden. Er is geen vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig, er geldt ook geen 'aanhaakplicht' in het kader van het verlenen van een omgevingsvergunning
Soortenbescherming
Nieuwe ontwikkelingen kunnen effect hebben op beschermde gebieden en beschermde soorten (dieren en planten). Het plangebied betreft een voormalige boomgaard dat inmiddels, nadat de (fruit)bomen zijn gerooid, in gebruik is genomen als tuin. De tuin wordt onderhouden en het gras wordt kort gehouden. Er zijn geen sloopwerkzaamheden voorzien en er worden geen bomen en struiken gerooid. Om deze reden is een quickscan Wet natuurbescherming niet benodigd.
4.10 Niet Gesprongen Explosieven
In de Tweede Wereldoorlog is in Zeeland veel gevochten. Doordat tijdens de gevechten niet alle munitie is ontploft zijn er tot op de dag van vandaag blindgangers in de bodem te vinden. De Provincie Zeeland heeft een kaart ontwikkeld waarop te zien is waar gevochten is en waar een grote kans is om blindgangers in de bodem aan te treffen. Als er op verdachte locaties werkzaamheden gepland staan, moet men eerst op zoek naar de mogelijke explosieven.
Gemeente Terneuzen hanteert voor de paragraaf Niet-gesprongen explosieven (NGE) het Historisch Vooronderzoek en NGE-Risicokaart van REASeuro, kenmerk RO180093 van 24 oktober 2018. De locatie aan de Pootersdijk 16 in Spui valt in relatie tot NGE door oorlogshandelingen in de Tweede Wereldoorlog in een aangemerkt risicogebied (afbeelding 15). Binnen dit NGE-risicogebied kan NGE van geschutmunitie van de kalibers 5 cm t/m 10,5 cm worden aangetroffen. Deze kalibers geschutmunitie zijn het kleinste (5 cm) en grootste kaliber (10,5 cm) die binnen dit NGE-Risicogebied door de EOD zijn aangetroffen.
Afbeelding 15 | Uitsnede NGE-risicogebieden Terneuzen (bron: gemeente Terneuzen)
Tijdens de bevrijding hebben in september 1944 hevige grondgevechten en artilleriebeschietingen plaatsgevonden, namelijk bij het verdrijven van Duitse soldaten uit Axel in de opmars richting Terneuzen en Zaamslag door Poolse eenheden. In het gebied dient rekening te worden gehouden met achtergebleven geschutmunitie, afkomstig van grondartillerie. De NGE-risicokaart gaat in beginsel uit van een aanwijsbaar risicogebied. Sinds de Tweede Wereldoorlog is er geen of weinig grondroering/-verzet geweest. De trefkans van munitie is daardoor redelijkerwijs nog (vrijwel) hetzelfde.
Het uitvoeren van een projectgebonden risicoanalyse is vereist. Deze behoeft niet uitgevoerd te worden om de voorgenomen ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, maar wel voordat de uitvoering plaatsvindt.
4.11 Verkeer En Parkeren
Een goede ontsluiting en voldoende parkeerfaciliteiten zijn belangrijk voor een goed functionerende ontwikkeling. In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan de gevolgen van het plan op de verkeerssituatie in de omgeving, de verkeersgeneratie, de ontsluiting en de wijze waarop voldoende parkeergelegenheid in het plan is gewaarborgd.
Parkeren
De parkeernorm wordt bepaald aan de hand van de door de gemeenteraad van Terneuzen vastgestelde geactualiseerde parkeernormen (september 2019), zoals opgenomen in de parkeernota 2015-2020, en het facetbestemmingsplan 'Parkeren Terneuzen'. De locatie Pootersdijk 16 valt binnen het gebiedstype 'rest bebouwde kom' en heeft een stedelijkheidsgraad 'weinig stedelijk'. Voor een vrijstaande woning geldt een minimale parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen en een maximale parkeernorm van 2,7 parkeerplaatsen. Voor de vrijstaande woning geldt hiermee een gemiddelde parkeernorm van 2,3 (afgerond 3) parkeerplaatsen. Op het terrein is voldoende ruimte om in de parkeerbehoefte te voorzien.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie wordt bepaald aan de hand van de CROW-publicatie 381 'toekomstbestendig parkeren'. De stedelijkheidsgraad van de gemeente Terneuzen is 'weinig stedelijk'. De minimale verkeersgeneratie bedraagt in een gebied getypeerd als 'rest bebouwde kom' 7,8 motorvoertuigbewegingen per etmaal en de maximale verkeersgeneratie bedraagt 8,6 motorvoertuigbewegingen per etmaal. De gemiddelde verkeersgeneratie voor de vrijstaande woning bedraagt hiermee 8,2 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
Ontsluiting
De verkeersbewegingen van de vrijstaande woning worden afgewikkeld via de Pootersdijk. Deze weg is toereikend voor de invulling van het perceel met de woonfunctie. Gezien deze beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen, heeft de voorgenomen ontwikkeling geen nadelige gevolgen voor de infrastructuur aan de Pootersdijk. Het voornemen is om een gecombineerde oprit te realiseren voor zowel de locatie Pootersdijk 16 als de locatie Pootersdijk 18. Dit wordt ten tijde van het aanvragen van de omgevingsvergunning kadastraal uitgewerkt.
4.12 Water
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets in ruimtelijke plannen verplicht. Beschreven moet worden op welke wijze in het plangebied met water en watergerelateerde aspecten wordt omgegaan. Voorkomen moet worden dat ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding. Een goede afstemming tussen beiden is derhalve noodzakelijk om problemen, zoals bijvoorbeeld wateroverlast, slechte waterkwaliteit, verdroging, etc., te voorkomen.
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Veiligheid waterkeringen Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Het plangebied ligt niet nabij een waterkering en heeft hiervoor geen gevolgen. |
Voorkomen overlast door oppervlaktewater Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende bouwpeil om overstroming vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | ![]() Voor de huidige dak- en terreinverharding wijzigt er niets en blijft de huidige afwateringssituatie in stand. Voor de nieuwe situatie wordt een solitaire voorziening gemaakt waarin het hemelwater van daken en terreinverharding via infiltratie in de bodem wordt afgevoerd. De voorziening kan een vijver (zonder folie) of een lager gelegen terreindeel zijn. Aangezien de infiltratiecapaciteit van de bodem onbekend is, is het raadzaam om de voorziening te dimensioneren op de volledige tiendaagse T=100 neerslaggebeurtenis van 147 mm/mm2 verhard oppervlak dat hierop aangesloten wordt en dit boven de op de locatie bekende (hoogste) grondwaterstanden. Deze moeten bepaald worden voordat de omvang en de diepte van de vijver bepaald kunnen worden. Uitgangspunt is dat niet op de (bestaande) riolering geloosd mag worden. |
Voorkomen overlast door hemel- en afvalwater Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het hemelwater wordt tijdelijk geborgen en via infiltratie afgevoerd. Afvalwater kan middels een nieuwe aansluiting afgevoerd worden via het gemeentelijke riool dat gelegen is in de smalle strook achterlangs de woningen aan de Pootersdijk. Hemelwater wordt niet afgevoerd via het gemeentelijk riool, maar dient op het terrein in de bodem te infiltreren. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Voorkomen en tegengaan van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houdend met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en –mogelijkheden. | Door te infiltreren heeft dit een positieve invloed op het grondwater. Het plangebied valt binnen de begrenzing van een zoetwatervoorkomen en binnen de bufferzone rond een natuurgebied. |
Grondwaterkwaliteit Behoud of realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | Door bij de bouw geen gebruik te maken van uitlogende materialen, zoals zink en lood, maar enkel door gebruik te maken van duurzame niet-uitloogbare bouwmaterialen, zal de ontwikkeling geen gevolgen hebben voor de grondwaterkwaliteit. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud of realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden, zuiveren. | Bij de bouw wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Het hemelwater infiltreert in de bodem op het terrein. Het afvalwater wordt middels een nieuwe aansluiting afgevoerd via het gemeentelijk riool. |
Volksgezondheid Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | De ontwikkeling heeft geen nadelige invloed op de volksgezondheid |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | Het (grond)waterpeil wordt niet aangepast als gevolg of ten behoeve van dit plan. Eventuele bodemdaling in de omgeving zal niet door het plan worden beïnvloed. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | Niet van toepassing |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Er is geen oppervlaktewater aanwezig in het plangebied. |
Anderer belangen waterbeheer | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | Niet van toepassing |
Wegen in beheer bij het waterschap (alleen invullen voor zover van toepassing) * in de bouwfase: Vinden er transporten (grond/bouwmaterialen) plaats over waterschapswegen? * na realisatie: verkeersaantrekkende werking Veroorzaakt uw plan structureel extra verkeer? *na realisatie: bereikbaarheid Omschrijf hoe motorvoertuigen, fietsers en voetgangers uw plan kunnen bereiken. Worden er hiervoor uitwegen gewijzigd of nieuw aangelegd? * na realisatie: parkeren Wordt er op uw eigen terrein geparkeerd? * na realisatie: (ver)bouwen Bent u voornemens om binnen 20 meter van een waterschapsweg een bouwwerk te (ver)bouwen? (zoals een woning of afscheiding (gefundeerd). | Niet van toepassing |
4.13 Milieu Effect Rapportage
In onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn diverse activiteiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. Hierbij moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden geldt een m.e.r.-plicht.
In onderdeel D is per activiteit de drempelwaarde benoemd. Als een activiteit voorkomt in onderdeel D en boven de drempelwaarde komt, geldt voor het te nemen besluit een m.e.r.-beoordelingsplicht. Indien er activiteiten plaatsvinden die in onderdeel D zijn opgenomen, maar onder de drempelwaarde blijven, dient er nagegaan te worden of het project grote milieugevolgen heeft. Deze toets dient plaats te vinden aan de hand van de criteria uit bijlage III van de Europese richtlijn m.e.r..
De hoofdcriteria waaraan getoetst moet worden zijn: kenmerken van het project, plaats van het project en kenmerken van het potentiële effect. Het bevoegd gezag dient vervolgens voor de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een besluit te nemen of er een MER moet worden opgesteld. De grondslag hiervoor is een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
In onderdeel D van het Besluit m.e.r. is de activiteit 'stedelijk ontwikkelingsproject' opgenomen met een drempelwaarde van 100 hectare of 2000 of meer woningen. Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject is afhankelijk van de aard en omvang van de ontwikkeling. In onderhavig plan wordt één nieuwe woning mogelijk gemaakt. Het project wordt, gezien de aard en omvang, niet aangemerkt als een 'stedelijk ontwikkelingsproject'. Tevens zijn er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu te verwachten, omdat de milieu-effecten zeer beperkt zijn (zie paragraaf 4.2 t/m 4.11). Het opstellen van een (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsnotitie is niet nodig.
4.14 Conclusie
Omgevingsaspecten zijn onderzocht en vormen geen belemmering voor de ontwikkeling. Planologische medewerking aan het initiatief ligt dan ook in de rede.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Financiële Uitvoerbaarheid
Voor bouwplannen zoals die zijn aangewezen in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt. Van de verplichting een exploitatieplan vast te stellen kan onder andere worden afgeweken als het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door een anterieure overeenkomst of doordat de verplicht te verhalen kosten zijn verdisconteerd in de grondprijs.
Dit plan voorziet in de bouw van 1 woning. De gemeente Terneuzen heeft met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten waarin onder andere het kostenverhaal is geregeld. De kosten die gemaakt worden bij de uitvoering van de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Ook eventuele planschade wordt op de initiatiefnemer verhaald. De ontwikkeling heeft voor de gemeente geen negatieve financiële gevolgen. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning zullen de gebruikelijke leges in rekening worden gebracht.
5.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening dient de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb in de Staatscourant en een huis-aan-huis blad te worden geplaatst en via elektronische weg te geschieden. Tevens dient de kennisgeving te worden toegezonden aan de wettelijke overlegpartners.
Ontwerpbestemmingsplan ter inzage
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf van 15 juli 2021 gedurende zes weken ter inzage gelegen. In deze termijn is een ieder in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ontvangen.
Wel is er op 9 augustus 2021 één reactie ontvangen van de Provincie Zeeland dat zij geen zienswijze tegen het ontwerp zal indienen.
Vaststelling bestemmingsplan
De ontvangen reactie tijdens de periode van ter inzage legging leidt niet tot een gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan. Tegen het besluit tot vaststelling staat direct beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Direct na de beroepstermijn treedt het plan in werking, tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt ingediend. In dat laatste geval wordt de werking van het vaststellingsbesluit opgeschort totdat op het verzoek is beslist.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek