Terneuzen, Othene Oost
Bestemmingsplan - gemeente Terneuzen
Vastgesteld op 03-07-2018 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan Terneuzen, Othene Oost met identificatienummer NL.IMRO.0715.BPTNZOTH01-VG01 van de gemeente Terneuzen.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 aan-huis-gebonden beroep
een beroep, dat in of bij een woonhuis door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.
1.6 achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.
1.7 antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
1.8 antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
1.9 archeologisch deskundige
de beleidsmedewerker archeologie van de gemeente, de gemeentelijk adviseur archeologie
of een door het college aangewezen deskundige op het gebied van archeologie.
1.10 archeologisch onderzoek
Onderzoek dat uitgevoerd wordt conform de BRL 4000 en dat verricht wordt door een onderzoeksbureau of instelling die beschikt over een geldig certificaat voor de gevraagde KNA-protocollen.
1.11 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.12 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bedrijf
een onderneming gericht op het produceren, bewerken, herstellen, installeren, inzamelen, verwerken, verhuren, opslaan en/of distribueren van goederen.
1.14 bergbezinkbassin
een grote ondergrondse kelder waar overtollig rioolwater tijdelijk kan worden geborgen zodat het niet in een (overstort)vijver terechtkomt.
1.15 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
de afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.18 bevoegd gezag
het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.19 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.20 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.21 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.23 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.25 bijgebouw
een gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.26 dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.
1.27 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.28 hoofdgebouw
een gebouw of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. Hiertoe worden in ieder geval gerekend de activiteiten, zoals genoemd in de Staat van Activiteiten.
1.30 kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen
voorzieningen, zoals aanlegsteigers, picknickplaatsen, observatiepunten, informatieborden en banken, ten behoeve van activiteiten, zoals wandelen, fietsen, vissen, zwemmen, kanoën en natuurobservatie.
1.31 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, buitenschoolse opvang, kinderdagopvang/-verblijven, peuterspeelzalen alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.32 NEN
de door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.33 nutsvoorzieningen
de voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie en bergbezinkbassins.
1.34 opgraving
De ontsluiting van een archeologische vindplaats met als doel de informatie te verzamelen en vast te leggen die nodig is voor het beantwoorden van de in het Programma van Eisen verwoorde onderzoeksvra(a)g(en) en het behalen van de onderzoeksdoelstellingen. Opgravingen worden verricht door een erkende partij, beschikkend over een geldig certificaat voor de gevraagde KNAprotocollen.
1.35 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.36 overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak.
1.37 peil
- a. voor gebouwen waarvan de toegang op maximaal 5 m van de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
- b. voor gebouwen die worden gebouwd in de dijk tot 2 m onder de kruin van de dijk: de kruin van het aanliggende dijklichaam;
- c. voor gebouwen in de dijk op meer dan 2 m onder de kruin van de dijk: het gemiddelde bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang;
- d. in andere gevallen en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld van het bouwperceel;
- e. bij ligging in of op het water: het Normaal Amsterdams Peil (NAP).
1.38 platte afdekking
een horizontaal vlak, ter afdekking van een gebouw, dat meer dan tweederde van de grondoppervlakte van het gebouw beslaat.
1.39 praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.
1.40 Staat van Activiteiten
de Staat van Activiteiten die van deze regels deel uitmaakt.
1.41 voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.42 voorgevellijn
denkbeeldige of op de verbeelding aangegeven lijn die strak langs de voorgevel van een hoofdgebouw loopt tot aan de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.
1.43 vrijstellingsdiepte
de in Vrijstellingenkaart Terneuzen aangegeven vrijstellingsdiepte.
1.44 zijerf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor- en achtergevel.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk.
2.3 breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren.
2.4 dakhelling
de hoek tussen het dakvlak en een horizontale lijn; bij een gebroken kap wordt de dakhoek c.q. hellingshoek gemeten op de (denkbeeldige) lijn tussen de bovenkant van de goot en de bovenkant van de nok.
2.5 goothoogte van een bouwwerk
- a. bij zadel- en schilddaken en platte daken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend;
- b. bij lessenaarsdaken: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, goothoogten met een ondergeschikte lengte ten opzichte van de gevel niet meegerekend en voor zover niet gelijk aan de (bouw)hoogte van het bouwwerk.
2.6 hoogte van een windturbine
vanaf het peil tot aan de wiekenas van de windturbine.
2.7 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.8 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.9 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.10 Ondergeschikte delen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.
2.11 vrijstellingsdiepte
ten opzichte van het maaiveld op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan, zoals aangeduid in bijlage 3 Hoogtekaart bestaande maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groenvoorzieningen, bermen en beplanting;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals
- 1. paden, speelvoorzieningen;
- 2. hondenuitlaatterreinen;
- 3. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- 4. geluidwallen;
- 5. verhardingen;
- 6. nutsvoorzieningen, waaronder ondergrondse bergbezinkbassins en afvalophaalvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen , straten en parkeervoorzieningen, voet- en rijwielpaden;
- b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, afvalophaalvoorzieningen, straatmeubilair, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
Artikel 5 Woongebied
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen met de daarbij behorende wegen, paden, verblijfsgebieden, groenvoorzieningen, water, en waterhuishoudkundige voorzieningen en andere binnen een woongebied voorkomende functies, zoals nutsvoorzieningen, kleinschalige speelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling, ondergrondse bergbezinkbassins;
- b. Ter plaatse van de aanduiding 'speelterrein' dan wel op maximaal 20 m van deze aanduiding: tevens voor speelterreinen, waarvan de oppervlakte ten minste 1.000 m2 bedraagt
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Bij een omgevingsvergunning kunnen de volgende nadere eisen ten aanzien van de situering van hoofdgebouwen worden gesteld indien op grond van een nadere belangenafweging met betrekking tot onder meer planologisch-stedenbouwkundige belangen, verkeersbelangen en overige ruimtelijke belangen, in verband met een onevenredige beperking van bebouwings- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken het stellen van deze eisen gewenst of noodzakelijk wordt geacht:
- a. de plaatsing op ten minste 10 m van een perceelsgrens grenzend aan de bestemming Groen en Verkeer;
- b. de plaatsing op ten minste 2,5 m van de zijdelingse perceelsgrens;
- c. de plaatsing op het perceel in verband met het straat of bebouwingsbeeld;
- d. de plaatsing op het perceel in verband met de parkeerregeling als vermeld in artikel 9.2.
5.4 Afwijken van de bouwregels
5.5 Specifieke gebruiksregels
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
6.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan te wijzigen door de bestemming 'Waarde - Archeologie 2', als bedoeld in artikel 6.1 geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
Artikel 7 Waterstaat - Waterkering
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor:
- a. de bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functies van de regionale waterkering;
- b. water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding;
- c. het behoud, herstel en ontwikkeling van aanwezige en potentiële natuurwaarden, landschapswaarden en cultuurhistorische waarden; in het bijzonder het behoud van de aanwezige binnendijk.
7.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- a. op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 7.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m;
- c. ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
7.3 Afwijken van de bouwregels
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 9 Algemene Bouwregels
9.1 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door:
- a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt;
- b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
- c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.
9.2 Parkeerregeling
Een omgevingsvergunning voor het bouwen van hoofdgebouwen kan uitsluitend worden verleend indien ten behoeve van de functie voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Daarbij gelden de volgende parkeernormen:
- a. de parkeerkencijfers uit de Parkeernota 2015-2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 15 december 2016.
- b. voor 2-onder-1 kap woningen en vrijstaande woningen: ten minste 1 parkeerplaats op eigen terrein;
9.3 Bestaande maten
Met betrekking tot bestaande maten geldt het volgende:
- a. voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
- 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden;
- b. ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
- c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken, als opgenomen in dit plan, niet van toepassing.
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
10.1 Vrijwaringszone - waterkering
De voor 'Vrijwaringszone - waterkering' aangewezen gronden zijn - behalve voor de daar voorkomende bestemmingen - mede aangeduid voor bescherming, onderhoud en instandhouding van de aangrenzende waterkering.
10.2 Veiligheidszone - lpg
Ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' geldt:
- a. dat binnen deze zone geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten zijn toegestaan.
- b. de voorwaarde dat de gronden niet mogen worden gebruikt voor recreatieve doeleinden, waaronder mede begrepen extensieve recreatie.
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
11.1 Maten en bouwgrenzen
Tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is, kan bij een omgevingsvergunning worden afgeweken van de regels voor:
- a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
- b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Artikel 12 Algemene Wijzigingsregels
12.1 Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
- b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
- c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
- c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
- d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Terneuzen, Othene Oost'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Voor het oostelijke deel van het ontwikkelingsgebied Othene Zuid gelden momenteel diverse planologische regimes. De ontwikkelingsmogelijkheden voor het gebied zijn al eerder planologisch mogelijk gemaakt maar de gemeente wenst nu te beschikken over een actueel en overzichtelijk bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan wordt meer specifiek het uitbreidingsplan voor het oostelijke deel van Othene Zuid opnieuw planologisch-juridisch geregeld. De stedenbouwkundige structuur zoals in 2005 is vastgesteld blijft hierbij leidend en gehandhaafd.
Het bestemmingsplan zal binnen de huidige standaarden en wet- en regelgeving zoveel mogelijk aansluiten op de regelingen in het geldende bestemmingsplan Othene Zuid uit 2005 en de beheersverordening Othene uit 2015.
1.2 Plangebied
Het plangebied van onderhavig bestemmingsplan sluit nagenoeg aan op het plangebied van het bestemmingsplan Othene Zuid uit 2005. Het betreft echter de oostelijke helft van dat plangebied. Het plangebied betreft de laatste uitbreidingsfase op basis van de in 2005 vastgestelde stedelijke structuur. De grens van het bestemmingsplan is gelijk aan de grens van het exploitatiegebied.
Globaal wordt het plangebied begrensd door de Reuzenhoeksedijk in het noorden, de Drieweg ten oosten en door de Schepenlaan / Molenweg aan de zuidzijde. Aan de westzijde wordt het plangebied begrensd door de straten Kraanvogel, Wielewaal, Vuurvlinder en Rijnaakwerf.
Het plangebied is momenteel grotendeels in gebruik als landbouwgrond. Aan de Reuzenhoeksedijk 5 nog een boerderij met bijbehorende opstallen gesitueerd.
Figuur 1.1. Boerderij Reuzenhoeksedijk 5 (foto: Quickscan beschermde natuurwaarden project Othene Oost, bijlage 5)
1.3 Geldende Regelingen
Binnen het plangebied zijn momenteel drie planologische regimes van kracht:
- 1. Bestemmingsplan "Othene Zuid", vastgesteld door de raad van de gemeente Terneuzen d.d. 3 maart 2005;
- 2. Beheersverordening "Othene", vastgesteld door de raad van de gemeente Terneuzen d.d. 4 juni 2015;
- 3. Bestemmingsplan Buitengebied Terneuzen, vastgesteld door de raad van de gemeente Terneuzen d.d. 25 juni 2013.
Op figuur 1.2 is weergegeven waar de beide plannen van toepassing zijn en de begrenzing van het plangebied Othene-Oost.
Figuur 1.2. Plangebied met geldende ruimtelijke plannen
In figuur 1.3 zijn de geldende plankaart van het bestemmingsplan en een fragment van de analoge verbeelding van de beheersverordening weergegeven. Uit zowel figuur 1.2. als figuur 1.3 blijkt dat sprake is van enige overlapping omdat het voor de ontwikkeling van de gronden beter is om te beschikken over een bestemmingsplan als toetsingskader dan een beheersverordening.
Figuur 1.3. Geldende beheersverordening (links) en bestemmingsplan Othene Zuid (rechts) met aanduiding plangebied Othene-Oost
Op basis van bestemmingsplan Othene Zuid zijn ter plaatse van het plangebied de volgende bestemmingen van kracht:
- 'Woongebied 1;
- 'Verkeersdoeleinden';
- 'Groenvoorzieningen';
- 'Waterkering'.
Daarnaast zijn de volgende diverse specifieke aanduidingen opgenomen:
- bouwvlak;
- maximale begrenzing bouwkavels;
- bebouwingsgrens;
- voorgevelorientatie;
- maatschappelijke voorzieningen;
- speelplek;
- waterloop;
- straalpad met hoogteaanduiding 37.
Op basis van de beheersverordening 'Othene' zijn de volgende bestemmingen van toepassing:
- 'Woongebied - 1';
- 'Groen en Water';
- 'Verkeer';
- de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
In dit bestemmingsplan worden de bepalingen zoals opgenomen in het bestemmingsplan en de beheersverordening vertaald naar de huidige standaarden en wet- en regelgeving.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk2 een verduidelijking van de stedenbouwkundige structuur die aan dit bestemmingsplan ten grondslag ligt. Vervolgens volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van voor het plangebied relevant beleid. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de sectorale aspecten en in hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling zoals vertaald in de regels en verbeelding van het bestemmingsplan. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Stedenbouwkundig Plan
Met onderhavig bestemmingsplan wordt de laatste fase van de uitbreiding van Othene op basis van recente standaarden en wet- en regelgeving (nogmaals) planologisch-juridisch vastgelegd. De uitbreiding van Othene vindt plaats op basis van de in 2005 vastgestelde stedenbouwkundige structuur zoals afgebeeld op figuur 2.1 en het daarop gebaseerde bestemmingplan 'Othene Zuid'. In de toelichting van dat bestemmingsplan (hoofdstuk 3) is het stedenbouwkundige plan nader onderbouwd. In de paragrafen hierna is een samenvatting van het oorspronkelijke planbeschrijving opgenomen.
Figuur 2.1. Stedenbouwkundige structuur met plangebied (rood omrand gebied)
Met het stedenbouwkundige plan is enerzijds beoogd een kwalitatief en programmatisch toetsingskader te scheppen en wordt anderzijds inzicht gegeven in de mogelijke kwaliteit van de uitwerking in deelgebieden.
Met het stedenbouwkundig plan is beoogd flexibel in te kunnen spelen op veranderende marktsituaties en is daarom ook vooral ingezet op het realiseren van een sterke, samenhangende hoofdstructuur.
2.2 Ruimtelijke Hoofdstructuur
De hoofdstructuur is gebaseerd op de bestaande lange lijnen in het (bestaande) landschap ter plaatse. Deze hoofdstructuur vormt het kader voor de geleidelijke ontwikkeling van een grote diversiteit van woningen en inrichting van de directe woonomgeving. De structuur van het gebied is voorts opgebouwd uit een aantal karakteristiek verschillende onderdelen:
- het handhaven van de bestaande karakteristieken aan de randen van het gebied;
- de statige laan van Othene (niet binnen het plangebied);
- de realisatie van een neven-as en 4 substructuren (waarvan 3 binnen het plangebied);
- het restant van de Zaamkreek voor een continue groene en openbare ruimte;
- omvormen van een bestaande sloot tot een brede strakke singel;
- de realisatie van een "Groene kamer" in het hart van het zuidelijke deel;
- een brede groene laan tussen de Laan van Othene en de Drieweg.
2.3 Plancapaciteit En Programma
Wonen
Het totale aantal woningen dat in Othene Zuid is en wordt gerealiseerd, bedraagt maximaal 1450 woningen. Tot op heden zijn er 904 woningen aanwezig, namelijk 902 nieuwbouwwoningen en 2 bestaande woningen (boerderijen). Dat betekent dat het bestemmingsplan Othene-Oost maximaal (1.450 – 902 =) 548 woningen kunnen worden gebouwd.
Periodiek zal op basis van de markt en de behoefte het programma worden geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Voorzieningen
Op basis van de huidige inzichten dient vooralsnog uitgegaan te worden van een behoefte voor een 2e basisschool in Othene. Om dit binnen het plangebied planologisch mogelijk te maken, is in dit bestemmingsplan, te midden van de "Groene kamer", een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
2.4 Deelgebieden
Door de hoofdstructuur wordt het plangebied van het stedenbouwkundige plan in vier herkenbare deelgebieden verdeeld. Drie van deze deelgebieden komen terug in het plangebied van onderhavig bestemmingsplan, zoals ook aangeduid op figuur 2.2. Het gaat daarbij om de volgende deelgebieden:
- Zaamkreek: Het restant van de oorspronkelijke Zaamkreek vormt de basis voor de hoofdstructuur van dit deelgebied. Deze Zaamkreek stroomt vanuit het zuiden het plangebied binnen in noordelijke richting om in de noordwest hoek verder richting Othene te stromen. De samenhang in dit gebied wordt gerealiseerd door een continue, openbare groene ruimte, die wordt begrensd door gebogen, vloeiende bebouwingsranden. Als contrast daarmee, is de verdere invulling een afwisseling van verschillende soorten woonstraten en hofjes. De randen van de verschillende ‘bebouwingslobben’ vormen heldere fronten langs de groene ruimte en bezitten per lob een duidelijke eenheid in architectuur, waardoor een herkenbare afwisseling van verschillende woonbuurten ontstaat.
- Het Boslandschap; Deze centraal gelegen strook vormt de groene intermediair tussen de Zaamkreek en de Groene Kamer en vormt min of meer het verlengde van de Rietlanden. De strook is opgebouwd uit een serie met groen omzoomde ruimtes, die worden gevormd door boombeplantingen, overwegend op eigen erf. Deze beplantingen zijn overeenkomstig de soortkeuze in de Rietlanden en afwisselend aan de voor- en achterzijde gesitueerd. Een afwisseling van hofjes en straatjes vormt de ontsluiting. In deze groene ruimtes hebben vooral de vrij in te vullen kavels een plek gekregen, afgewisseld met wat vrijstaande woningen en twee-onder-een kappers.
- Groene kamer; Centraal in dit deel (onder Het Boslandschap) ligt de groene schegvormige openbare ruimte; de Groene kamer. Deze vormt het hart van het deelgebied en bepaalt voor een belangrijk gedeelte het karakter. Dit karakter wordt richting de Staal-Hoeve geleidelijk informeler. De hele oostrand vormt een verweving met de Zaamkreek en het landschap. De rest van het deelgebied wordt door de hoofdstructuren helder verdeeld in blokken, die door de woonstraten weer verder gedifferentieerd worden. Een aantal besloten groene ruimten creëert een verdere verbijzondering in het gebied. Net als voor de Zaamkreek, is voor dit deelgebied als uitgangspunt genomen een programma van twee-onder-één-kappers, vrijstaande woningen en enkele vrij in te vullen kavels.
Figuur 2.2. Drie deelgebieden binnen plangebied
2.5 Groen- En Waterstructuur
2.5.1 Groen
De groenstructuur wordt binnen het plangebied gevormd door het bomenkader van de Reuzenhoeksedijk en het Boslandschap en tevens door het creëren van diversiteit in de groenstructuur.
- De Singel is een brede watergang met een monumentale bomenrij aan één zijde en de afwisselende boombeplanting van de bosstrook aan de andere zijde.
- De Groene Kamer is een formele ruimte met een afwisseling van water en groen, strak begeleidt door kaarsrechte bomenrijen. De ruimte verandert over de gehele lengte een aantal keer van karakter.
- En de Zaamkreek ten slotte is een wat informele open ruimte met natuurlijke oevers en verspreide bomen, groepsgewijs of solitair.
Ook op een lager schaalniveau verzorgt het groen langs de straten en in de hofjes diversiteit en woonkwaliteit. De karakteristiek van de drie afzonderlijke deelgebieden in het plangebied wordt weerspiegeld in de soortkeuze.
2.5.2 Water
Stilstaand water wordt in het gebied voorkomen door middel van de realisatie van een continu watersysteem (zie ook paragraaf 4.9 en bijlage 1). Dit systeem verzorgt enerzijds de noodzakelijke waterberging in het plangebied, maar biedt ook de gelegenheid om de gewenste diversiteit aan ruimtes en sferen te creëren. Verder is het water in het plan op verschillende manieren gebruikt om ruimtelijke relaties te leggen tussen de verschillende deelgebieden en met de omgeving. Voorbeelden hiervan zijn de Zaamkreek, die vanuit het zuiden het plangebied doorslingert en de Singel en Groene Kamer, die vanaf de Drieweg lange zichtlijnen vormen.
2.6 Verkeersstructuur
Figuur 2.3. Verkeersstructuur uitbreidingsplan Othene met plangebied in blauw
2.6.1 Gemotoriseerd verkeer
Wegen- en ontsluitingsstructuur
Voor het gemotoriseerd verkeer geldt voor het gehele gebied de Laan van Othene als hoofdontsluiting. Deze takt aan op de Vrijheidslaan en de Churchilllaan en zo op de rest van Terneuzen.
Voor de ontsluiting binnen Othene Zuid is niet gekozen voor een lus, maar voor een systeem waarbij de zogenaamde Neven-as ‘gevoed’ wordt vanuit 6 oost-west verbindingen die zijn/worden aangesloten op de Laan van Othene. Daarmee wordt vooral beoogd de verkeersdruk te spreiden en te vermijden dat een beperkt aantal wegen een hoger dan noodzakelijke intensiteit krijgt. Dit ligt in één lijn met de gekozen oplossingen in de Nieuw Othene Polder. Op die manier ontstaat een helder, min of meer orthogonaal stelsel van ontsluitingswegen, waaraan de verschillende woonstraatjes en hofjes zijn opgehangen.
Overal in het gebied geldt het 30-km/uur regime, waarbij tevens geldt dat alle kruisingen gelijkwaardig zijn, men op de rijbaan fietst en er snelheidsremmende maatregelen worden getroffen.
Parkeren
In het bestemmingsplan Othene Zuid is uitgegaan van een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning.
Na de vaststelling van het bestemmingsplan Othene-Zuid heeft de gemeenteraad de Parkeernota 2015-2020 vastgesteld. Daarin zijn nieuwe parkeerkencijfers opgenomen, gebaseerd op publicatie 182 van het kenniscentrum CROW. Voor de nog niet ontwikkelende plandelen en woningbouwlocaties dient in beginsel te worden uitgegaan van deze nieuwe parkeerkencijfers, die hoger liggen dan waar bij de vaststelling van het bestemmingsplan Othene-Zuid van uit is gegaan. Voor wonen zijn deze parkeerkencijfers als volgt:
Tabel 2.1. Parkeerkencijfers voor het wonen (bron: Parkeernota 2015-2020)
Functie | Parkeerkencijfers | Aandeel bezoekers |
Woningen duur | 2,1 pp per woning | 0,3 pp per woning |
Woningen midden | 1,85 pp per woning | 0,3 pp per woning |
Woningen goedkoop | 1,55 pp per woning | 0,3 pp per woning |
Dit is vastgelegd in de exploitatieovereenkomst met de gemeente.
Uitgangspunt is om parkeren op eigen terrein te realiseren. De geparkeerde auto zal daardoor in Othene-Oost (net overigens als in Othene- Zuid), mede als gevolg van de relatief ruime kavels, niet het openbaar beeld domineren; zeker bij vrijstaande woningen is op eigen erf namelijk minimaal plaats voor 1 auto; in het algemeen op de oprit voor de garage of achter de rooilijn.
2.6.2 Langzaam verkeer
Voor het langzaam verkeer geldt dat Othene Zuid één fijn vertakt systeem vormt, waarbij alle wegen in principe ook voor de fietser bestemd zijn. Verder zijn er drie recreatieve routes in het gebied gepland; langs de Otheense Kreek, de Singel en langs de Zaamkreek.
Belangrijke bestemmingen in het langzaam verkeersnetwerk binnen het gehele gebied zijn de school, de supermarkt en de aansluitingen met Terneuzen. Hun bereikbaarheid vanuit zowel Othene Zuid, als Nieuw Othene Polder dient optimaal te zijn en extra aandacht voor de vormgeving van de langzaamverkeersroutes rond deze punten is vereist.
2.7 Voorzieningen
Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan is vooralsnog voorzien in 1 mogelijke extra schoollocatie voor de gehele woonwijk Othene. Het stedenbouwkundig plan voorziet in die mogelijkheid binnen de 'Groene kamer'. Om de school planologich mogelijk te maken is hiervoor een wijzigingsbevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen.
Mocht blijken dat er geen behoefte is aan een 2e basisschool binnen Othene, zal deze locatie worden ingevuld met woningbouw. Als daar behoefte aan bestaat zijn ook andere locaties binnen het plangebied voor de gemeente bepreekbaar.
Verder zijn binnen het plangebied geen voorzieningen gepland.
2.8 Beeldkwaliteit
Figuur 2.4. Architectuurgebieden binnen het plangebied (rode stippellijn)
Het is niet de bedoeling om de exacte vorm, kleur en materiaaltoepassing voor het gebied strikt vast te leggen. Vooral de hoofdlijnen zijn planologisch ook eerder al vastgelegd. Het gaat dan met name om:
- De afbakening van architectuurgebied en de daarmee te bewerkstelligen samenhang. Met architectuurtaakgebieden worden (aaneengesloten) gebieden bedoeld waarvan de uitwerking op samenhangende wijze dient plaats te vinden. Dit is een soort waarborg voor de te bereiken diversiteit van architectuur/woningen (naast de heldere structuur is dit de drager van het basisconcept voor Othene Zuid);
- De situering c.q. spreiding van de te onderscheiden woningcategorieën. Daarbij is gezorgd voor een gelijkmatige spreiding over het gehele plangebied. Op strategische plekken wordt gebruik gemaakt van projectmatig te ontwikkelen woningen. Dit betreft vooral de bebouwingsranden langs hoofdstructuur en plangrenzen. Zo vormt de bebouwing het strakke kader van de ruimtelijke hoofdstructuur;
- De grotere vrijheid bij de uitwerking van de vrije kavels is voor een belangrijk deel de aanleiding geweest om deze kavels niet op structuurbepalende plekken te situeren. Met name in het Boslandschap is een groot deel van deze woningen opgenomen;
- De situering en spreiding van de bijzondere projecten c.q. objecten. Voor de bepaling van het aantal, de aard en de situering van dergelijke projecten is vooral gelet op de bijdrage die deze objecten leveren aan de ‘leesbaarheid’ van de structuur.
2.9 Fasering
Al in 2005 is gestart met de ontwikkeling van het woongebied Othene Zuid. Er is sinds die tijd gewerkt conform een vooraf afgesproken fasering. Dit bestemmingsplan voorziet in het planologisch/juridisch opnieuw mogelijk maken van de laatste 3 fasen; fasen 4, 5 en 6.
Figuur 2.5. Fasering ontwikkeling Othene Zuid
De betreffende fasen worden binnen afzienbare termijn gerealiseerd. Uitgegaan wordt van de volgende planning :
- fase 4 bouwrijp maken: 2018;
- fase 5 bouwrijp maken: 2019/2020;
- fase 6 bouwrijp maken: 2021/2022.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Algemeen
Sinds de inwerkingtreding van het geldende bestemmingsplan is het rijks-, provinciaal en gemeentelijk ruimtelijk beleid en wetgeving ingrijpend gewijzigd en aangevuld. Een nagenoeg volledig overzicht van de beleidsplannen en regelgeving die voor het plangebied van toepassing zijn, is te vinden op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Belangrijk technisch verschil met het voorgaande bestemmingsplan is dat ruimtelijke plannen tegenwoordig digitaal uitwisselbaar moeten zijn en moeten voldoen aan de landelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden.
Dit bestemmingsplan voorziet op het continueren van een geldende juridisch-planologisch toetsingskader ten behoeve van de ontwikkeling van de laatste drie fasen van de uitbreiding Othene Zuid. Daarom is een uitgebreide toetsing niet noodzakelijk. Voor een belangrijk deel kan worden teruggegrepen op de toelichting van het geldende bestemmingsplan. In de volgende paragrafen wordt alleen ingegaan op het beleid dat relevant is voor het plangebied en dat na de vaststelling van het geldende bestemmingsplan van kracht is geworden.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Inleiding
Voor dit bestemmingsplan zijn op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR) alsmede het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) relevant. In de volgende paragrafen wordt op deze beleidstukken nader ingegaan.
3.2.2 Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (hierna: SVIR) bevat het ruimtelijk beleid van het Rijk. De SVIR is op 13 maart 2012 vastgesteld.
Hoofddoelen van beleid voor de periode 2020/2028
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn:
- 1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- 2. Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- 3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet aandacht zijn voor de gevolgen op de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed.
Toetsing
Noch voor het plangebied, noch voor het type ontwikkeling geeft het rijksbeleid specifieke regels. De ontwikkeling van Othene Zuid is in het bestemmingsplan Othene Zuid al verantwoord. Het continueren van de huidige planologische rechten (bestaande toegestane gebruik en de onbenutte juridisch-planologische gebruiks- en bouwmogelijkheden) sluit goed aan op het hierboven derde vermelde hoofddoel. Voor de sectorale afwegingen waarvoor aandacht wordt gevraagd, wordt verwezen naar Hoofdstuk 4.
Conclusie
De SVIR staat de vaststelling van dit bestemmingsplan niet in de weg.
3.2.3 Besluit ruimtelijke ordening
In het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen en beheersverordeningen, onder andere ten aanzien van de toelichting bij een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. De ontwikkeling van een nieuwe woonwijk is een stedelijke ontwikkeling. Dat zou betekenen dat de zogenaamde 'duurzaamheidsladder' moet worden toegepast. In onderhavig bestemmingsplan is echter alleen sprake van een technische aanpassing van het bestemmingsplan. Uit jurisprudentie blijkt dat bestaande planologische (onbenutte) mogelijkheden overnemen niet behoeft te worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Inleiding
Op provinciaal niveau zijn het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en de Verordening Ruimte Zeeland (2012) relevant. In het omgevingsplan geeft de provincie aan welke doelen de provincie nastreeft, wat voor beleid de provincie voert, hoe de provincie stuurt om haar doelen te realiseren en welke instrumenten zij daarbij inzet.
De verordening is een van de instrumenten die de provincie inzet om haar doelen te realiseren.
3.3.2 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 (partieel herzien 2016)
Toetsingskader
In het omgevingsplan wordt een duidelijke scheiding van woonkernen (dorpen en steden) en landelijk gebied wordt nagestreefd. Hoofddoelstellingen van provinciaal beleid zijn: zorgvuldig ruimtegebruik, herstructurering van bebouwde terreinen / gebieden en bundeling van functies.
Figuur 3.1. Fragment omgevingsplan Zeeland 2012 - 2018
Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen bestaand bebouwd gebied van Terneuzen, waarbinnen stedelijke ontwikkelingen worden toegestaan.
Toetsing
In dit bestemmingsplan wordt uitsluitend het bestaande gebruik en het planologisch toegestane gebruik opnieuw vastgelegd. Het bestemmingsplan voorziet dus niet in een nieuwe uitbreiding van de woonwijk.
Conclusie
Dit bestemmingsplan past binnen het provinciaal omgevingsbeleid.
3.3.3 Verordening Ruimte Zeeland (inclusief eerste wijziging 2016)
Toetsing
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is uitgewerkt in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna PRV). Voor een belangrijk deel gaat het om regels die betrekking hebben op het buitengebied, zoals:
- concentratie agrarische bebouwing;
- bufferzones;
- glastuinbouw;
- intensieve veehouderij;
- agrarische onderzoeksbedrijven;
- agrarisch gebied van ecologische betekenis;
- bestaande Natuur, Natuurontwikkelingsgebieden. afwegingszone natuurgebieden en wijziging begrenzing ecologische hoofdstructuur;
- landschap.
Verder zijn er algemene regels die betrekking (kunnen) hebben op zowel het buitengebied als het bestaand stedelijk gebied, zoals:
- regionale waterkeringen;
- bebouwing in kustfundament;
- molenbiotoop;
- opstellingen voor wind- en zonne-energie;
- erfgoed.
Een beperkt aantal regels heeft vooral betrekking op stedelijke functies, namelijk:
- bedrijven en detailhandelsvoorzieningen;
- wonen: dit artikel heeft betrekking op nieuwe kleinschalige woningbouwlocatie in het landelijk gebied. Dit is niet aan de orde.
De eerder vastgestelde algemene regels voor duurzame verstedelijking zijn in 2016 komen te vervallen omdat dit thans is geregeld in het Besluit ruimtelijke ordening (zie hiervoor).
Van belang is dat sprake is van een actualisering. Er worden geen nieuwe functies gerealiseerd. Uitgangspunt van de Ruimtelijke Verordening Zeeland is dat bestaande juridisch-planologische rechten worden gerespecteerd. Met de voorliggend bestemmingsplan is daaraan invulling gegeven. De volgende artikelen zijn daarbij van belang:
- 2.7 Bufferzones: In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:
- 1. 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten. Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied kunnen geen nieuwe agrarische bedrijven worden gevestigd in deze bufferzone.
- 2. 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten. In het bestemmingsplan Buitengebied is bepaald dat fruitteelt binnen een afstand van 50 m van woningen van derden niet is toegestaan.
- 2.11 Regionale waterkeringen. Voor de Reuzenhoeksedijk is de dubbelbestemming Waterstaat - waterkering opgenomen. Gekozen is voor een dubbelbestemming omdat dit ook de systematiek is in het voorgaande bestemmingsplan Othene-zuid en het aangrenzende bestemmingsplan Buitengebied.
- 2.12 Bestaande natuur. Binnen het plangebied is geen bestaande natuur aanwezig. Direct ten noorden van het plangebied is de bestaande natuur van de Margarethapolder aanwezig. Dit heeft echter geen consequenties voor het bestemmingsplan.
- 2.17 Landschap en erfgoed: In de toelichting bij een bestemmingsplan wordt inzicht gegeven in de landschappelijke respectievelijk cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen en worden geen bestemmingen aangewezen of regels gesteld die, ten opzichte van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan, mogelijk maken dat landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de gronden of elementen significant worden aangetast. Dit is echter niet aan de orde. De Reuzenhoeksedijk is voorzien van een beschermende regeling, niet alleen vanuit waterkeringsoogpunt maar ook vanwege de landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Conclusie
In voorliggend bestemmingsplan wordt uitsluitend het bestaande gebruik en het planologische toegestane gebruik opnieuw vastgelegd. Het bestemmingsplan voldoet aan de bepalingen uit de Verordening Ruimte Zeeland.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Structuurvisie 2025
In de structuurvisie (vastgesteld 16 december 2010) wordt op hoofdlijnen vastgelegd waar de gemeente Terneuzen op maatschappelijk, economisch en ruimtelijk gebied zou moeten staan in 2025.
Voor het bestemmingsplangebied zijn de volgende beleidsuitspraken relevant.
In Terneuzen wordt het reeds bestemde deel van Othene afgebouwd. Een verdere uitbouw van de wijk Othene na het als zodanig in het bestemmingsplan “Othene Zuid”, bestemde deel ligt niet (meer) voor de hand. Voor het bestaande woongebied Othene Zuid geldt de strategie 'behouden'. Deze strategie is gekozen voor de delen van de gemeente waar binnen de looptijd van de structuurvisie geen of zeer beperkte veranderingen zijn te verwachten. Het huidige ruimtelijke beeld en het functioneren van deze gebieden is goed. Daarom is er voor de gemeente geen aanleiding om hier actief plannen of projecten te initiëren. Kleine invullingen binnen de bestaande structuur zijn mogelijk.
Wonen
De toekomstige woningbehoefte hangt samen met demografische ontwikkelingen. In kwantitatieve zin betekent dit dat de vraag naar woningen kan wijzigen ten aanzien opzichte van de huidige behoefte. Ook in kwalitatieve zin zal de behoefte kunnen wijzigen ten aanzien van de huidige woonwensen.
Regionale woonvisie 2014
In de regionale woonvisie wordt een visie, ambitie en missie gepresenteerd voor de woningbouw in de regio. Voor wat betreft de visie gaat het om een gezondere balans tussen de veranderende woningvraag en aanbod waarbij alle partijen vanuit hun kernopgave en rol denken en handelen.
De ambitie betreft onder andere:
- behoud aantrekkelijk woon- en leefklimaat in de regio Zeeuws-Vlaanderen;
- voldoende, passend woningaanbod met toekomstwaarde, voor eigen bewoners en vestigers van buiten (in het bijzonder: vanuit België);
- anticiperen op de gevolgen van de demografische ontwikkelingen.
Hiervoor zijn vijf kernthema's geformuleerd. Van deze kernthema's is het thema "kwaliteit staat voorop" van toepassing op het voorliggende bestemmingsplan.
Regionale woningmarktafspraken
In navolging op de in het verleden gehanteerde planningslijsten voor woningbouw, heeft de Provincie in 2014 het instrument woningmarktafspraken in het leven geroepen. Via een jaarlijkse herijking worden deze afspraken actueel gehouden. Binnen deze afspraken worden zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve aspecten van de woningmarkt, als uitwerking van de kernopgave uit de regionale woonvisie 2014, nader vastgelegd.
Toetsing
Het totaal aantal woningen dat in het bestemmingsplan Othene Zuid (2005) kan worden gerealiseerd, bedraagt 1.450 woningen. Deze woningen zijn opgenomen in de regionale woningmarktafspraken voor Zeeuws-Vlaanderen. Buiten het plangebied van onderhavig bestemmingsplan 902 woningen gebouwd en 2 bestaande woningen (2 boerderijen die worden gehandhaafd) aanwezig. Dat betekent dat in dit bestemmingsplan nog (1.450 – 902 = ) 548 woningen kunnen worden gebouwd.
Hoofdstuk 4 Kwaliteit Van De Leefomgeving
4.1 Algemeen
In het kader van dit bestemmingsplan is voor het plangebied een scan gemaakt van relevante omgevingsaspecten. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat door middel van het bestemmingsplan uitsluitend het bestaande gebruik en het planologische toegestane gebruik opnieuw wordt vastgelegd.
Het onderzoek richt zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving. Voor een belangrijk deel wordt teruggegrepen op het onderzoek naar de omgevingsaspecten dat ten behoeve van het (voorheen geldende) bestemmingsplan Othene Zuid is uitgevoerd. Na de vaststelling van het hiervoor genoemde bestemmingsplan is nieuw beleid van kracht geworden voor het aspect archeologie. In verband hiermee is een nieuwe toetsing opgesteld die in bijlage 2 is opgenomen.
4.2 Bodem
4.2.1 Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied.
In de Wet bodembescherming is bepaald dat bij functiewijzigingen onderzocht dient te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
In de Regeling bodemkwaliteit zijn de landelijke Achtergrondwaarden vastgelegd. Deze gelden als toetsingskader om te bepalen of grond “schoon” is. Wettelijk gezien mogen geen strengere normen worden gesteld dan de Achtergrondwaarden. Daarnaast onderscheidt het Besluit bodemkwaliteit de bodemkwaliteitsklasse ‘wonen’ en de bodemkwaliteitsklasse ‘industrie'. Voor toepassingen op de landbodem gelden daarom de volgende normen:
- Achtergrondwaarde (schoon)
- Maximale waarden voor wonen
- Maximale waarden voor industrie.
4.2.2 Onderzoek
Omdat er in planologisch opzicht geen functiewijzigingen plaatsvinden is onderzoek op grond van de Wet bodembescherming niet verplicht. In het kader van het bestemmingsplan moet wel de uitvoerbaarheid worden aangetoond. Dit betekent onder andere dat er geen ernstige bodemverontreinigingen aanwezig mogen zijn. Het plangebied Othene -zuid is destijds zowel historisch als kwalitatief onderzocht. Uit dit onderzoek bleek dat de bodem geschikt is voor het realiseren van een woonbuurt. Nadien hebben geen activiteiten plaatsgevonden die een verhoogde kans op bodemverontreinigingen geven.
Een groot gedeelte van het plangebied van Othene-oost is niet onderzocht. Hierin vallen een gedempte kreek en de locatie van de boerderij aan de Reuzenhoeksedijk 5. Beide locaties zijn verdacht op het voorkomen van bodemverontreinigingen.
Omdat het geldende bestemmingsplan dateert uit 2005 en nadien de bodemkwaliteitskaart Zeeuws-Vlaanderen (verder: BKK) tot stand is gekomen, is in het kader van de voorbereidingen voor dit bestemmingsplan (Othene-oost) een zogenoemde Quickscan naar de bodemkwaliteit uitgevoerd. Deze Quickscan, die is opgenomen in bijlage 3, geeft globaal inzicht in de verwachte milieuhygiënische bodemkwaliteit. Daarin is ook te lezen dat de betreffende locatie op de BKK milieuhygiënisch in principe is ingedeeld voor de kwaliteit 'achtergrondwaarde'. Een aan de BKK gerelateerde inventarisatie (historische toets) naar potentiële verontreinigingsbronnen en/of bodembelastende gebeurtenissen is uitgevoerd. De volgende bodemonderzoeken zijn bekend:
- Verkennend bodemonderzoek Zaamslagpolder Terneuzen (SB 720), kenmerk ET 60014 van SGS d.d. 31 maart 1994. De boven- en ondergrond is schoon tot licht verontreinigd aan EOX en arseen. Het grondwater is schoon tot licht verontreinigd met EOX, chroom, nikkel, tolueen en minerale olie.
- Rapportage verkennend bodemonderzoek Othene-zuid (SB 1182), Terneuzen 33 HA, kenmerk ET 65545 van SGS d.d. 23 januari 2001. De grond is schoon tot licht verontreinigd met arseen, kwik en EOX. Het grondwater is schoon tot licht verontreinigd aan naftaleen en per (tetrachlooretheen).
- Rapportage Verkennend bodemonderzoek Othene Zuid Terneuzen 20 HA (SB 1102), kenmerk ET 65546 van SGS d.d. 28 februari 2001. De grond is schoon tot licht verontreinigd met arseen, cadmium, kwik, lood, EOX en PAK. Het grondwater is schoon tot licht verontreinigd met enkel zware metalen en brandstofcomponenten.
- Rapportage verkennend bodemonderzoek ter hoogte van Molenweg Terneuzen (SB 1369), kenmerk ET 65991 van SGS, d.d. 10 oktober 2001. De grond is schoon tot licht verontreinigd met arseen. In het grondwater zijn geen verhoogde waarden aangetroffen.
De hiervoor genoemde bodemonderzoeken beslaan slechts een gedeelte van het plangebied.
4.2.3 Conclusie
Door het algemene en conserverende karakter (bestemming wonen blijft wonen) van het bestemmingsplan is het niet mogelijk om in het kader van de planologische procedure een bodemonderzoek te vragen voor het nog niet onderzochte gebied. Bij concrete bouwaanvragen wordt aan de hand van de geldende wet- en regelgeving getoetst of de bodemkwaliteit voldoet voor het beoogde bodemgebruik.
Het uitvoeren van een bodemonderzoek is dan aan de orde bij verdachte locaties (gedempte kreek en agrarische bedrijfslocatie). Bij aankoop van de gronden (waar geen onderzoek heeft plaatsgevonden in het verleden) is het raadzaam een bodemonderzoek uit te voeren.
4.3 Geluid
4.3.1 Toetsingskader
- Wet geluidhinder;
- Provinciale milieuverordening Zeeland;
- Omgevingsplan Zeeland 2012-2018;
- Geluidbeleidsplan gemeente Terneuzen;
- Jurisprudentie: goede ruimtelijke ordening
4.3.2 Onderzoek en conclusie
In het kader van het bestemmingsplan Nieuw-Othene (26 juni 1997) is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai van wegen in en rond het plangebied die ingevolge de Wet geluidhinder zijn voorzien van een geluidzone. Op basis hiervan is voor een aantal geprojecteerde woningen (buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) hogere grenswaarden verleend. Dit onderzoek is ten behoeve van het bestemmingsplan Othene Zuid geactualiseerd voor onder andere de Reuzenhoeksedijk aan de noordzijde van het plangebied. Uit het destijds uitgevoerde akoestische onderzoek (bijlage 4) is gebleken dat voor de geprojecteerde woningen langs de Reuzenhoeksedijk de geluidbelasting ruimschoots onder de destijds geldende voorkeursgrenswaarde van 50 dB (A) blijft.
In planologisch-juridisch opzicht worden binnen het bestemmingsplangebied geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. De woningen kunnen immers op grond van het geldende bestemmingsplan worden gebouwd. De woningen kunnen bovendien niet op kortere afstand tot de Reuzenhoeksedijk worden gebouwd. De verkeersintensiteiten op de wegen in en rond het plangebied zijn ook niet substantieel hoger geworden. Het is dan ook niet noodzakelijk om het akoestisch onderzoek (opnieuw) te actualiseren. In akoestisch opzicht is een goed woon- en verblijfsklimaat gewaarborgd.
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Toetsingskader
- Besluit externe veiligheid inrichtingen;
- Besluit externe veiligheid buisleidingen;
- Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
- Basisnet Weg, Spoor en Water;
- Besluit Transport Vervoer Gevaarlijke stoffen.
Bij de berekening van de risico's van transporten van gevaarlijke stoffen wordt onderscheid gemaakt tussen het individuele risico (plaatsgebonden risico, verder: PR) en het groepsrisico (verder: GR).
4.4.2 Onderzoek
Net buiten het plangebied, op het perceel Schepenlaan 6, is een propaangastank aanwezig. De relevante PR-contour 10-6) ligt voor een deel over het plangebied. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten voorzien. Voor het overige zijn op korte afstand van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig. Op grotere afstand is de Katoennatie aanwezig en de transportroute over de Westerschelde van belang. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van de Katoennatie, er wordt daarom niet ingegaan op deze risicobron.
Ten noorden van het plangebied vindt over de Westerschelde transport van gevaarlijke stoffen plaats. De daarbij behorende relevante plaatsgebonden risicocontour (10-6) ligt buiten de oevers van de kern Terneuzen en is daarom niet van invloed op het plangebied van dit bestemmingsplan. In figuur 4.1 wordt het invloedsgebied weergegeven. Het invloedgebied kan worden waarbinnen gedefinieerd als het gebied waarbij dodelijke slachtoffers kunnen vallen door een ongeval met een gevaarlijke stof. Meer specifiek wordt het invloedsgebied afgebakend door de 1%-letaliteitsgrens. Ter hoogte van de gemeente Terneuzen is het groepsrisico relatief laag en bedraagt minder dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een deel van het plangebied ligt in het invloedsgebied van de vaarroute Westerschelde. Op grond van artikel 7 van het Bevt dient het groepsrisico te worden verantwoord. De verantwoording is hierna opgenomen.
Figuur 4.1. Invloedsgebied brandbare (blauwe lijn) en toxische stoffen (rood) voor het gebied van de Westerschelde
Figuur 4.2. Groepsrisico Terneuzen Vaarroute Westerschelde
4.4.3 Verantwoording groepsrisico vervoer gevaarlijke stoffen over de Westerschelde
Omdat het plangebied ligt in het invloedsgebied van de vaarroute Westerschelde, is op grond van het Bevt artikel 7 een verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Voor de verantwoording van het groepsrisico is gebruikt gemaakt van een stappenplan.
Stappenplan verantwoording
Stap 1: Ligt het plan binnen het invloedsgebied.
Uitkomst toets: Ja, dit is het geval.
Stap 2: Is het groepsrisico hoger dan 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico:
- Trek een vierkant van 1 bij 1 km om het plan waarbij het plan in principe centraal wordt genomen in het vierkant, met die toevoeging dat het vierkant wel zo dicht mogelijk bij de vaargeul wordt genomen (maar wel helemaal op het land) en andere relevante bevolking ook zo veel mogelijk wordt meegenomen.
- Ga met behulp van de bevolkingsdichtheden per ha. na hoeveel bevolking er aanwezig is in het gebied na realisering van het plan. Tel hier ook toeristen bij op.
- Indien het aantal aanwezigen hoger is dan 2500 personen per km², dan is uitvoering van stap 3 noodzakelijk.
Uitkomst toets: Het groepsrisico ter hoogte van Terneuzen bedraagt minder dan 10 % van de oriëntatiewaarde.
Stap 3: Neemt het groepsrisico met meer dan 10% toe: ga na of ten gevolge van het ontwikkelingsplan, en eventuele andere ontwikkelingsplannen in het gebied, de bevolkingsdichtheid in het gebied met meer dan 10% toeneemt. Zo ja: een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is vereist.
Uitkomst toets: gezien de uitkomst van stap 2 is een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
Stap 4 Ga na welke risicoreducerende maatregelen kunnen worden toegepast. Gebruik hiervoor de checklist uit het rapport Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico van het toenmalige Ministerie van VROM (november 2007). In het rapport is een overzicht gegeven van mogelijke risicoreducerende maatregelen.
Stap 5 Is één van de volgende motieven voor een acceptatie van een hoger risico van toepassing:
- Het opvullen van kleine open gaten of vervangende nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied.
- Een voor de specifieke locatie belangrijke ontwikkeling.
- Een situatie waarbij anders de externe veiligheidsproblematiek (elders) zou toenemen.
Uitwerking van deze stap zal door de gemeente moeten worden gedaan.
Naast de hoogte van het groepsrisico maken ook de mogelijkheden voor bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid onderdeel uit van de verantwoordingsplicht. Op deze aspecten wordt hierna ingegaan.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijke van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.
Uit deze handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied bereikbaar is. Het plangebied wordt in verschillende windrichtingen ontsloten en is goed bereikbaar voor de hulpverlening. De mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten zijn echter beperkt bij een toxische wolk en zijn vooral gericht op detectie en alarmering van bewoners “ramen, deuren en ventilatie openingen sluiten”.
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen zelfredzaam zal zijn. Verwacht wordt dat minder zelfredzame personen worden begeleid door ouders en/of verzorgers. Er worden geen specifieke functies mogelijk gemaakt voor minder zelfredzame personen.
Restrisico
De risicobron Westerschelde kan in voorziene situatie leiden tot incidenten met effecten of slachtoffers binnen het plangebied. De genoemde maatregelen kunnen de omvang van mogelijke incidenten reduceren tot een omvang die beter beheersbaar wordt geacht voor hulpverleningsdiensten. Het groepsrisico wordt verantwoord geacht.
4.4.4 Conclusie
Alleen aan de zuidoostzijde van het plangebied, ligt een heel klein deel binnen een relevante PR-contour 10-6 van een risicovolle functie. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten voorzien. Voor het overige zijn op korte afstand van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig waarvan de PR 10-6 contour loogt over (een deel van) het plangebied.
Het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde bedraagt ter hoogte van Terneuzen minder dan 10 % van de oriëntatiewaarde. Een uitgebreide verantwoording van het groepsrisico is daarom niet nodig. Bovendien worden in voorliggend bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt waardoor het groepsrisico toeneemt. De vaststelling van het bestemmingsplan wordt dan ook niet gehinderd door het aspect externe veiligheid.
4.5 Kabels, Leidingen En Straalpaden
4.5.1 Beleid / toetsingskader
Planologische relevantie
Voor hoogspanningsverbindingen en hoofdtransportleidingen geldt dat deze in een (bestemmings)plan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante leidingen worden aangemerkt kabels en buisleidingen voor het transport van:
- a. hoogspanningsleidingen en -verbindingen van 50 kV en hoger die geen deel uitmaken van een inrichting als bedoeld in artikel 1 van de Wet milieubeheer;
- b. buisleidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen van toepassing is.
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming c.q. regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.
Straalpaden worden niet als een te beschermen (nationaal) belang acht. Ook op grond van het provinciaal ruimtelijk beleid (Omgevingsplan Zeeland) is het niet noodzakelijk om straalpaden te beschermen in een bestemmingsplan. Een straalpad en het in standhouden van een goede (communicatie)netwerk door een particuliere operator (zoals KPN, Vodafone etc.) is een ruimtelijk relevant belang. Dit belang moet bij het nemen van een besluit in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden meegewogen.
Grondroeringsregeling
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke ‘mechanische grondroering’ bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.
4.5.2 Toetsing/onderzoek
In en nabij het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen, hoogspanningslijnen, straalpaden of telecomverbindingen aanwezig. De hoofdaanvoerroutes voor kabels en leidingen zullen door de - buiten het plangebied gelegen - Laan van Othene gaan lopen.
Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Voor de woonstraten geldt een minimale beschikbare strook van 1,50 meter voor kabels en leidingen.
Diagonaal over het plangebied is conform het voorheen geldende bestemmingsplan 'Othene Zuid', het straalpad Hulst-Terneuzen gesitueerd. Straalpaden (straalverbindingspaden) zijn optisch vrije paden, met een breedte van 200 m ten behoeve van telecommunicatie. De bouwhoogte in de hier aanwezige strook mag op basis van dat bestemmingsplan niet meer dan 37 meter +NAP bedragen.
Omdat in het onderhavig bestemmingsplan geen bouwhoogte mogelijk worden gemaakt van 37 meter of hoger, is het straalpad niet (opnieuw) planologisch-juridisch geregeld.
4.5.3 Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.6 Ecologie
4.6.1 Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: WN) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
Met de WN zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De WN implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De WN kent diverse soorten natuurgebieden:
- Natuurnetwerk Nederland (NNN) en,
- Natura 2000-gebieden.
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Voor ieder Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn) opgesteld. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Het NNN is in provincie Zeeland uitgewerkt in het Natuurnetwerk Zeeland. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de WN wordt een onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn, soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn en de bescherming van overige soorten. De provincie kan ontheffing verlenen van de verboden voor overige soorten ofwel soorten van de lijst Nationaal beschermde soorten behorende bij artikel 3.10 van de WN.
In de provincie Zeeland geldt voor ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden en bestendig beheer en onderhoud een vrijstelling voor een groot deel van de "overig" beschermde soorten. Het betreft de soorten aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat. Voor de Europees beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn) is er geen beleidsruimte en is de bescherming onveranderd.
4.6.2 Toetsing/onderzoek
In het, ten behoeve van het voorheen geldende bestemmingsplan, uitgevoerde onderzoek is ten aanzien van de soortenbescherming geconcludeerd dat door de ontwikkeling van Othene-Zuid voor veel van de (ook in het verleden) aangetroffen soorten de leefgebieden en –omstandigheden zullen verbeteren. Voor de destijds aanwezige beschermde soorten is ontheffing aangevraagd en verkregen. In voorliggende bestemmingsplan zijn geen andere nieuwe ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. Overigens geldt voor alle eventueel voorkomende soorten een zorgplicht en wordt overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voorkomen door buiten het broedseizoen te werken of te zorgen dat vogels niet tot broeden komen. Dit kan bijvoorbeeld door het gebied veelvuldig te maaien, voor aanvang van het broedseizoen (maart) en het maaisel af te voeren. Een andere optie is het gebruik van vogelverschrikkers.
Het natuurwaardenonderzoek dat destijds voor Othene-Zuid is uitgevoerd, is gedateerd. Daarom zijn twee nieuw natuurwaardenonderzoeken uitgevoerd: een onderzoek van 3 februari 2017 en een van 25 februari 2018. Het onderzoek uit 2017 is vooral van belang voor de beoordeling van de effecten op beschermde natuurgebieden. In beide onderzoeken zijn mogelijke effecten onderzocht op beschermde dier- en plantensoorten. Beide onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 5. Daarin is het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
- Het plangebied ligt niet in beschermd gebied en zal ook geen negatieve effecten hebben op beschermde gebieden. De te verwachten toekomstige stikstofemissies tijdens de aanleg en het functioneren van Othene 4-6 en de stikstofdeposities als gevolg daarvan op 15 – 25 kilometer afstand zijn, op basis van berekeningen voor projecten met een vergelijkbare ordegrootte elders, zeker kleiner dan 0,05 mol N /ha/jaar. Daarmee kan ook uitgesloten worden dat er door stikstofemissie een externe werking op Westerschelde en Saeftinghe zou ontstaan. Daarmee kunnen effecten van Othene 4-6 op het Natura2000-gebied worden uitgesloten. Er is geen vergunning op grond van de WN nodig voor dit onderdeel.
- Het plangebied heeft over het algemeen weinig bijzondere habitats voor planten en diersoorten. Toch maken vrij veel soorten gebruik van met name de ruigtes langs de perceelranden en in deelgebied 4. Voor veel soorten daarvan geldt een algemene provinciale vrijstelling of kan door algemene mitigerende maatregelen voorkomen worden dat niet voldaan wordt aan de zorgplicht. Het zal waarschijnlijk nodig zijn hiervoor een ecologisch werkprotocol op te stellen en de werkzaamheden conform dit protocol uit te voeren.
- Het is waarschijnlijk dat het plangebied gebruikt wordt als leefgebied voor de strikt beschermde rugstreeppad of dat deze soort zich hier tijdens de werkzaamheden kan vestigen. Daardoor treedt mogelijk overtreding van artikel 3.5 van de WN op. Daarom is het nodig voor deze soort nader onderzoek uit te voeren en eventueel een ontheffing aan te vragen. Door het treffen van mitigerende maatregelen is het mogelijk negatieve effecten te voorkomen en naar verwachting ontheffing te verkrijgen.
- In het gebied en de omgeving is de beschermde soort veldspitsmuis aangetroffen. Het realiseren van het project zorgt daardoor mogelijk voor overtreding van artikel 3.10 van de WN. Ook voor deze diersoort is het nodig nader onderzoek uit te voeren en eventueel een ontheffing aan te vragen. Het is waarschijnlijk dat ontheffing verkregen kan worden.
4.6.3 Conclusie
Beschermde natuurgebieden
De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden. De stikstoftoename als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling (minder dan 0,05 mol N /ha/jaar) op niet overbelaste habitattypen blijft onder de grenswaarde van 1 mol N/ha/jr. Omdat de bijdrage zo laag is, is geen melding in het kader van de Programma Aanpak Stikstof (PAS) nodig bij Gedeputeerde Staten.
Soortenbescherming
De ontwikkeling kan leiden tot effecten op beschermde soorten. In opdracht van AM Wonnen zal een ecologisch werkprotocol worden opgesteld. Ook zal AM Wonen een ontheffing Wet Natuurbescherming (onderdeel soortenbescherming) bij de provincie Zeeland aanvragen voor de Rugstreeppad en de veldspitsmuis. Door uitvoering te geven aan de mitigerende maatregelen voor Othene-Zuid is de verwachting dat deze ontheffingen worden verleend.
Daarmee staat de WN de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.7 Luchtkwaliteit
4.7.1 Beleids-/toetsingskader
- Wet milieubeheer (hoofdstuk 5, titel 5.2) luchtkwaliteitseisen
- Besluit niet in betekenende mate;
- Wet ruimtelijke ordening.
4.7.2 Toetsing/onderzoek
Het aspect luchtkwaliteit is bij de totstandkoming van het bestemmingsplan Othene - Zuid niet onderzocht. Daarom wordt in deze toelichting getoetst aan dit aspect.
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is nagegaan hoe het met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied is gesteld. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde voor luchtkwaliteit relevante wegen zijn de Guido Gezellestraat, de Rooseveltlaan en de Hoofdweg. Hieruit blijkt dat zowel in 2020 als in 2030 ruimschoots wordt voldaan aan de voor die jaren geldende normen uit de Wet Milieubeheer zoals weergegeven in tabel 4.3.
Tabel 4.3. Toetsing aan grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | grenswaarde | maximale waarden in jaar 2020 | maximale waarden in jaar 2030 |
stikstofdioxide (NO2)) | 40 µg/m³ | 20,1 | 15,8 |
fijn stof (PM10) | 40 µg/m³ | 21,6 | 20,4 |
max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ | 9,5 | 8,0 | |
Fijn stof (PM2,5) | 25 µg/m³ | 12,1 | 10,5 |
Figuur 4.3. Luchtkwaliteit o.b.v. NSL-monitoringstool
4.7.3 Conclusie
Binnen het gehele bestemmingsplangebied wordt voldaan aan de luchtkwaliteitsnormen uit de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor vaststelling van dit bestemmingsplan. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu.
4.8 Bedrijven En Milieuhinder
Toetsingskader
- Richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009);
- Provinciaal ruimtelijk beleid (Omgevingsplan Zeeland);
- Jurisprudentie: goede ruimtelijke ordening.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied zijn geen (agrarische) bedrijven aanwezig en er worden in dit bestemmingsplan, ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan, geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
4.9 Water
Voor dit aspect wordt verder verwezen naar de waterparagraaf die ten behoeve van het (voorheen geldende) bestemmingsplan Othene Zuid is uitgevoerd. Deze paragraaf is opgenomen in bijlage 1 bij deze toelichting. Na de vaststelling van het hiervoor genoemde bestemmingsplan hebben geen nieuwe feiten of omstandigheden plaatsgevonden die noodzaken tot een aanpassing van de waterparagraaf. De uitgangspunten en conclusies van toen zijn dus nog steeds geldig.
4.10 Cultuurhistorie
4.10.1 Bovengrondse cultuurhistorie
Beleid en toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
De gemeente beschikt over een Cultuurhistorische Waardenkaart. In overleg met betrokken organisaties als Stichting Landschapsbeheer Zeeland is de kaart verder verfijnd. In deze kaart wordt een inventarisatie van alle aanwezige cultuurhistorisch waardevolle elementen en objecten gecombineerd met de drie ontwikkelingsstrategieën uit de Structuurvisie 2025:
- Behoud (B): behouden, beschermen;
- Behoud door ontwikkeling (BO): versterken, verbreden, verbinden;
- Vernieuwing mogelijk (V): transformeren, ontwikkelen, herstructureren
Per bestemmingsplan wordt vervolgens besloten welke cultuurhistorische elementen daadwerkelijk worden beschermd.
Toetsing / beoordeling
Cultuurhistorie kent verschillende aspecten: historische (steden)bouwkunde (het gebouwde erfgoed), archeologie en het cultuurlandschap en historische geografie. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is de Reuzenhoeksedijk een cultuurhistorische waardevolle (binnen)dijk. In figuur 4.4 is deze dijk aangeduid.
Figuur 4.4. Waardevolle dijken (bron: provincie Zeeland)
De boerderij op het adres Reuzenhoeksedijk is volgens de kaart waarop de Cultuur Historische Structuur is aangeduid als object dat is opgenomen in het Monumenten Inventarisatie Project van de provincie. De bebouwing past in het bestemmingsplan, maar voor het behoud ervan is geen beschermde regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Voor het overige zijn in het plangebied geen cultuurhistorisch waardevolle objecten aanwezig.
Conclusie
Binnen het plangebied behoeft de cultuurhistorisch waardevolle Reuzenhoeksedijk een planologische bescherming. Voor het overige speelt het aspect cultuurhistorie geen rol in het bestemmingsplan.
4.10.2 Archeologie
Voor een uitgebreide toelichting op dit aspect wordt verwezen naar bijlage 2 van deze toelichting. In het voorliggende bestemmingsplan is het aspect archeologie verwerkt in de juridische regeling. Nader archeologisch onderzoek is niet nodig. Bij de verlening van omgevingsvergunningen kan dit wel nodig zijn.
Hoofdstuk 5 Toelichting Op De Juridische Regeling
5.1 Wettelijk Kader
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde ruimtelijke ordeningsstandaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
5.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (verbeelding en planregels) is het volgende van belang.
5.2.1 Verbeelding
Bestemmingen
Op de verbeelding wordt met bestemmingen en aanduidingen aangegeven welk gebruik is toegestaan en of er ten behoeve van die bestemmingen mag worden gebouwd. Door middel van hoofdletters wordt de bestemming aangeduid, zoals WG voor Woongebied en V voor 'Verkeer'. Met aanduidingen kan het gebruik nader worden gespecificeerd en het bouwen worden gereguleerd. Hiervoor is niet gekozen.
Naast enkelbestemmingen die met een kleur worden aangeduid, zijn er dubbelbestemmingen die op de verbeelding herkenbaar zijn aan arceringen. De Reuzenhoeksedijk heeft de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering, maar zou eigenlijk ook een bestemming Natuur en Waarde - cultuurhistorie moeten hebben. Voor de leesbaarheid is er echter voor gekozen om de deze waarden (natuur, landschap en cultuurhistorie) onder te brengen binnen de dubbelbestemming die de waterkering planologisch moet beschermen.
5.2.2 Regels
Overeenkomstig SVBP2012 kent de indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen de volgende vaste volgorde.
- In hoofdstuk 1 (Inleidende regels) worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd, en wordt de wijze van meten bepaald.
- In hoofdstuk 2 (Bestemmingsregels) worden alfabetisch de regels gegeven waarmee de bestemmingen die op de verbeelding voorkomen nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels) bevat een aantal regels die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel en regels die voor eventuele flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsbevoegdheden.
- Hoofdstuk 4 (Overgangs- en slotregels) bevat het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
Tot slot dienen de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de regels van andere bestemmingsplan binnen de gemeente Terneuzen.
5.3 Toelichting Op De Gehanteerde Bestemmingen
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Bestemmingsregelskunnen rechten worden ontleend. |
Groen (Artikel 3)
Binnen het stedenbouwkundige plan voor het plangebied is veel ruimte voor groenvoorzieningen. De gronden die voor deze groenvoorzieningen zijn beoogd, zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemming Woongebied. De bestemming Groen is alleen nog opgenomen voor de dijktaluds van de Reuzenhoeksedijk. Het is een bestemming waarbinnen andere (lees: ondergeschikte) functies zijn toegestaan, zoals voet- en fietspaden, kleinschalige speelvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op deze bestemming mogen vrijwel uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.
Verkeer (Artikel 4)
Binnen de bestemming Woongebied zijn ontsluitingswegen en woonstraten mogelijk. .De bestemming Verkeer is alleen opgenomen voor de weg over de Reuzenhoeksedijk. In deze bestemming zijn uitsluitend openbare voorzieningen toegestaan.
Woongebied (Artikel 5)
Dit artikel is afgesplitst van het oude bestemmingsartikel Woongebied 1, Woongebied 2 (beide geregeld in artikel 6) van het bestemmingsplan Othene-Zuid en op onderdelen van een nieuwe redactie voorzien. Dit houdt verband met de landelijke ruimtelijke ordeningsstandaarden en komt de raadpleegbaarheid en leesbaarheid ten goede.
De bestemming Woongebied is een globale bestemming voor zowel de uit te geven gronden als gronden van het publieke domein. Zowel wonen als openbare verkeers-, groen- en watervoorzieningen zijn daarin mogelijk.
In de toelichting op het bestemmingsplan Othene-zuid is over de bestemming Woongebied geschreven dat: ".. de bestemming dusdanig is ingericht, dat een zeker evenwicht ten aanzien van de zekerheid van de geplande structuur en flexibiliteit ten aanzien van een gedetailleerde invulling mogelijk is. Het plan zal gefaseerd over een langere periode ontwikkeld worden. Het is dan ook belangrijk flexibel in te kunnen spelen op eventueel veranderende omstandigheden, in bijvoorbeeld de marktsituatie." Dit is nog steeds actueel en een argument voor het hanteren van een globale bestemming.
Naast het gebruik voor wonen mogen de gronden worden gebruikt voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De regeling is afgestemd op andere bestemmingsplannen die recent in de gemeente zijn vastgesteld.
Binnen de bestemmingsvlakken zijn geen aanduidingen opgenomen waarmee de situering van de bebouwing is vastgelegd. Hiermee wordt aangesloten op de regeling in het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid.
Voor het overige zijn er geen inhoudelijke verschillen met de voorgaande regeling.
In het voorheen geldende bestemmingsplan Othene Zuid is een parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning vastgelegd, waarvan bij vrijstaande woningen minimaal 1 parkeerplaats op eigen terrein. In bestemmingsplan Terneuzen, Othene Oost wordt een relatie gelegd met de parkeerkencijfers uit de Parkeernota 2015-2020 (zie paragraaf 2.6.1). De parkeerbepaling is er onder meer voor bedoeld om onterechte afwenteling van de parkeerbehoefte op de openbare ruimte door particulieren te voorkomen.
In paragraaf 2.3 is vermeld dat er binnen het plangebied mogelijk behoefte bestaat aan een basisschool. Dit is niet rechtstreeks geregeld maar met een wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming Woongebied (Artikel 5 lid 5.6.2). Omdat scholen in bestemmingsplannen binnen de gemeente Terneuzen doorgaans vallen onder de noemer 'maatschappelijke voorzieningen' is de wijzigingsbevoegdheid niet beperkt tot alleen school- of onderwijsvoorzieningen, maar kunnen alle 'maatschappelijke voorzieningen' mogelijk worden gemaakt. Wat onder 'maatschappelijke voorzieningen' wordt verstaan is beschreven in artikel 1 Begrippen lid 1.31 van de regels van dit bestemmingsplan. Een dergelijke redactie van de wijzigingsbevoegdheid biedt ook flexibiliteit voor als op termijn behoefte bestaat aan een andere invulling van de locatie. Andere gebruiksfuncties zijn hiermee mogelijk zonder dat daarvoor opnieuw planaanpassing nodig is.
De wijzigingsbevoegdheid is zo geredigeerd dat de 'maatschappelijke voorzieningen' binnen de bestemming Woongebied kunnen worden ondergebracht, bijvoorbeeld met het opnemen van de aanduiding 'maatschappelijk'. Een bestemming 'Maatschappelijk' kan ook, maar is dus niet nodig. Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden verbonden die een goede ruimtelijk-stedenbouwkundige inpassing moeten waarborgen en een verkeersveilige en uit oogpunt van milieuzonering verantwoorde locatie. Zo moet er onder andere een aparte ruimte zijn voor het afzetten van kinderen ('zoen- en zoefstrook') en zal bij het situeren van het schoolplein rekening moeten worden gehouden met (toekomstige) omwonenden. De afstand van het schoolplein tot woonpercelen zal ten minste 30 meter moeten bedragen. Deze afstand is afgeleid van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering.
In het stedenbouwkundige plan is voor de gehele woonwijk Othene een terreinoppervlakte van ca. 7.000 m2 vermeld voor de mogelijke realisering van onderwijsvoorzieningen. De bestaande basisschool aan de Schelpenlaan heeft een oppervlakte van circa 4.000 m2. De oppervlakte van de locatie zou dus niet groter mogen zijn dan 3.000 m2. De ruimte die in dit bestemmingsplan is gereserveerd, is kleiner dan deze oppervlakte. Daarmee wordt op voorhand aan de maximum oppervlakte uit het stedenbouwkundige plan voldaan.
Waarde - Archeologie 2 (Artikel 6)
In bijlage 2 van deze toelichting wordt uitgebreid ingegaan op de in het plangebied eventueel voorkomende archeologische waarden. Deze waarden dienen in het bestemmingsplan te worden veiliggesteld. Hiervoor wordt overeenkomstig de standaardregels voor archeologie in bestemmingsplannen gebruik gemaakt van een dubbelbestemming, namelijk Waarde - Archeologie 2. Op grond van deze bestemming moet bij een grondverstoring groter dan 500 m2 en dieper dan de vrijstellingsdiepte door middel van archeologisch onderzoek worden aangetoond dat er ter plaatse van het plangebied geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 7)
Met deze bestemming worden de aanwezige waterstaatkundige functies beschermd en veiliggesteld. De binnenste beschermingszone (op grond van de Keur van het waterschap beschermingszone A) is planologisch beschermd met een gebiedsaanduiding die is geregeld in artikel 10, lid 10.1. De buienbeschermingszone (nummer B) is niet in dit bestemmingsplan beschermd. De Keur biedt voldoende waarborgen om voor de (toekomstige) waterkering ongewenste activiteiten tegen te gaan.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Het nieuwe woongebied Othene wordt ontwikkeld door AM Zeeland B.V. (voorheen Projectontwikkeling Zeeland B.V.). Deze onderneming is in staat om alle voorbereidings- en uitvoeringskosten te financieren, inclusief de verwerving van de grond die nu nog niet in hun bezit is.
Voor de realisatie van het bestemmingsplan “Othene Zuid” is in 2005 tussen de gemeente Terneuzen en AM Zeeland B.V. een basisexploitatieovereenkomst gesloten. Voor de verdere ontwikkeling zullen aan de hand daarvan steeds deelexploitatieovereenkomsten moeten worden aangegaan. Op basis van deze overeenkomsten is geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Buiten de kosten voor een actueel planologisch regime, brengt het plan dan ook geen kosten met zich mee. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.
6.2 Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening dient de gemeenteraad bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen tenzij:
- a. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of de vergunning begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- b. het opnemen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en
- c. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels niet noodzakelijk is.
Een exploitatieplan is evenmin verplicht in gevallen waarin:
- a. het totaal van de exploitatiebijdragen dat (..) kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,-;
- b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4., onderdelen b tot en met f van het Bro;
- c. de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4., onderdelen b tot en met f, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen.
Van belang is dat in 2005 tussen de gemeente en AM Zeeland B.V. voor geheel Othene-Zuid een exploitatieovereenkomst is afgesloten dat voorziet in het kostenverhaal van de openbare voorzieningen. Per fase wordt een verrekening toegepast. Omdat niet alle gronden in eigendom zijn van de gemeente of van AM Zeeland B.V. is gekeken of één van bovenstaande punten speelt over de gronden waar met de eigenaar geen overeenkomst is gesloten. AM Zeeland B.V. vergoedt alle door de gemeente te verhalen kosten. Dus ook die over de gronden waarover geen contract gesloten is. Dat betekent dat het kostenverhaal voor de gemeente anderszins is verzekerd.
Onder de uitvoeringseisen als genoemd onder 2 moet ook een fasering of een koppeling tussen werken worden verstaan. Hiermee wordt bedoeld dat bepaalde gronden eerder dan andere moeten worden ontwikkeld. Dit deel van Othene wordt in 3 ontwikkelfasen opgedeeld, namelijk fase 4, 5, en 6. In fase 4 liggen gronden van de niet gecontracteerde eigenaar. Echter, de enkele omstandigheid dat een ontwikkeling gefaseerd wordt gerealiseerd, leidt als zodanig nog niet tot een verplichting om een exploitatieplan vast te stellen. Er moet uit ruimtelijk oogpunt sprake zijn van een noodzaak daartoe, en bij de beslissing of hier al of niet sprake is, heeft de raad beleidsvrijheid. Die noodzaak is er naar het oordeel van de gemeenteraad niet. De fasering die nu wordt voorgestaan is een andere dan die in het plan uit 2005. Het zijn vooral praktische overwegingen die hiertoe hebben geleid.
6.3 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe gebruiks- en/of bouwmogelijkheden. Bovendien is onder andere in hoofdstuk 4 aangetoond dat het bestemmingsplan geen negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de leefomgeving. Aangezien de woningbouw binnen het plangebied voorziet in de regionale behoefte aan nieuwe woningbouwlocaties en een marktconforme ontwikkeling steeds uitgangspunt is geweest, wordt de uitvoering van het plan voor dat aspect maatschappelijk uitvoerbaar geacht.
In het kader van de vaststellingsprocedure heeft het ontwerpbestemmingsplan van 5 april tot en met 16 mei 2018 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn is er één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is samengevat verwoord en beoordeeld in de Antwoordnota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen. Deze antwoordnota is als bijlage 6 toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg conform artikel 3.8, lid 1, WRO op 4 april 2017 toegezonden aan:
- Rijkswaterstaat Zeeland
- Delta N.V.;
- Veiligheidsregio Zeeland;
- Waterschap Scheldestromen
- Provincie Zeeland.
Nutsbedrijf Delta B.V. (tegenwoordig DNWG Infra) heeft geen opmerkingen gemaakt. Op de overige reacties en de gevolgen daarvan voor het bestemmingsplan, wordt hierna ingegaan
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft bij e-mailbericht medegedeeld geen redenen te zien voor het geven van opmerkingen.
Veiligheidsregio Zeeland
Overlegreactie
Omdat er feitelijk niets verandert ten opzichte van de geldende planologische regeling en er geen sprake is van een verandering in het groepsrisico, is er geen aanleiding om inhoudelijk te adviseren op het gebied van externe veiligheid. Wel worden omwille van een volledige en correcte beschrijving de volgende drie korte adviezen gegeven:
- a. Neem bij de inventarisatie van de risicobronnen op dat conform de 'Actualisatiestudie 2011 risico's transport gevaarlijke stoffen Westerschelde en prognoses 2015-2030', uitgevoerd door Det Norske Veritas (DNV), het plangebied in tegenstelling tot de huidige beschrijving wel valt binnen het invloedsgebied van de Westerschelde. In deze studie is bepaald dat het toxisch invloedsgebied van de Westerschelde 2.887 meter is. De fysieke afstand van het plangebied tot aan de vaargeul is ca. 1.500 meter.
- b. Hoewel het toxisch invloedsgebied van Katoennatie Westerschelde Containerterminal net niet tot aan het plangebied reikt, willen we u wel adviseren deze risicobron in de paragraaf te benoemen. De afstand tussen het invloedsgebied en het plangebied is namelijk zeer beperkt (200 meter).
- c. In de beschrijving is opgenomen dat toetsing van het groepsrisico niet nodig is. We missen een (korte) motivering daarvan: Toetsing aan het groepsrisico is niet nodig, aangezien er feitelijk niets verandert en er geen sprake is van een toe- of afname van het groepsrisico.
Overwegingen
- a. De inventarisatie is hierop aangepast.
- b. De risicobron is opgenomen in de paragraaf.
- c. De betreffende motivering is toegevoegd.
Waterschap Scheldestromen
Overlegreactie
- a. Op de verbeelding is de Reuzenhoeksedijk bestemd als waterstaatswerk. De beschermingszone A van deze waterkering is niet aangegeven en dient als zodanig te worden opgenomen.
- b. In het plan wordt een waterpartij voorzien langs de waterkering. Verzocht wordt om bij de planuitwerking in overleg met het waterschap te bekijken op welke manier deze waterpartij kan worden aangelegd, zodat de stabiliteit van de waterkeringen in geborgd.
Overwegingen
- a. De beschermingszone A (de binnenbeschermingszone) is alsnog opgenomen op de verbeelding en in de regels.
- b. Deze opmerking heeft geen inhoudelijke consequenties voor het bestemmingsplan. De aanleg van de waterpartij zal niettemin in overleg met het waterschap worden uitgewerkt.
Provincie Zeeland
Overlegreactie
- a. Regionale woningmarktafspraken
In relatie met de plancapaciteit van het bestemmingsplan worden aangedrongen om het aantal nog te bouwen en reeds gerealiseerde woningen op te nemen (invullen pm posten).
- b. Provinciaal beleid
Regionale waterkering/binnendijk
Van belang voor de bestemming is ook dat de Reuzenhoeksedijk is opgenomen in de Verordening Ruimte van de Provincie Zeeland (verder: Vrpz) als binnendijk en daarom, naast de functie als regionale waterkering, deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Zeeland als bestaande natuur. Volgens de Vrpz dient deze dijk naast de primaire bestemming Waterstaat-Waterkering, secundair de bestemming Natuur, Beschermde dijk of Waardevolle dijk te krijgen.
- c. Stikstof
Het bestemmingsplan maakt woningbouw mogelijk waarbij sprake is van stikstofemissie. Zoals in het plan wordt aangegeven kan de stikstofemissie effect hebben op Natura2000 gebieden. Om zonder berekening of onderbouwing te stellen dat het plan geen invloed heeft op Natura 2000-gebieden is niet terecht.
- d. Natuur Netwerk Zeeland
Figuur 4.3, weergave Natuurnetwerk is niet correct. Begrenzing natuurgebied Margarethapolder ontbreekt. NNZ- gebied aan de zuidzijde is vervallen.
- e. Wet natuurbescherming (onderdeel soorten)
Bij dit plan wordt er verwezen naar een vorig plan. Daarbij is een quickscan uitgevoerd in 2003. De gegevens van deze quickscan zijn zodanig verouderd dat hiervoor een nieuwe scan nodig is. Ook is in de tussenliggende planperiode de wetgeving veranderd.
Overwegingen
- a. De plancapaciteit is in paragraaf 2.3 nader uitgewerkt.
- b. In het bestemmingsplan is voor de Reuzenhoeksedijk alsnog de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen, waarmee de bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functies van de regionale waterkering zijn geborgd. In de bestemmingsomschrijving zijn ook de aanwezige en potentiële natuurwaarden, landschapswaarden en cultuurhistorische waarden benoemd.
- c. In bijlage 5 van de toelichting op het bestemmingsplan is de gevraagde onderbouwing opgenomen.
- d. Omdat in de bijlage een natuurtoets is opgenomen, kan de betreffende toetsing in de hoofdtekst achterwege blijven. De tekst inclusief figuur 4.3. is dan ook verwijderd. (De figuren daarna zijn vervolgens vernummerd.)
- e. Zie de beantwoording onder c.
Door Royal Haskoning DHV is in het kader van een aanvraag ontgrondingsvergunning t.b.v. Othene in februari 2017 een quickscan uitgevoerd. Deze zal op verschillende punten nog aangepast worden. Wellicht kan e.e.a. gebruikt worden voor het actualiseren van het onderzoek met daaruit voortvloeiende conclusies om aan te kunnen tonen dat de WN de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
Bijlage 1 Staat Van Activiteiten
Bijlage 1 Staat van Activiteiten
Bijlage 2 Vrijstellingenkaart Terneuzen
Bijlage 2 Vrijstellingenkaart Terneuzen
Bijlage 3 Hoogtekaart Bestaande Maaiveld
Bijlage 3 Hoogtekaart bestaande maaiveld
Bijlage 1 Waterparagraaf
In het plan voor Othene Zuid is gekozen voor een continue gesloten oppervlakte-watersysteem, met een zorgvuldig afgestemd peilbeheer. Bij het ontwerp van het watersysteem is uitgegaan van algemene duurzaamheidsprincipes, zoals die worden geformuleerd in onder andere de Vierde Nota Waterhuishouding en het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw.
In het rapport ‘Uitgangspunten Waterhuishouding Othene Zuid’, van 6 december 2002, is het watersysteem uitvoerig beschreven, in deze paragraaf wordt volstaan met de belangrijkste punten.
Het belangrijkste aspect is dat het water zo lang mogelijk in het eigen gebied wordt vastgehouden en geborgen, waarna het vervolgens zal worden afgevoerd naar de Otheense Kreek. Het gebied is daarvoor zoveel mogelijk zelfvoorzienend gemaakt. Dit geldt zowel voor het opvangen van hevige regenval alsmede voor het overbruggen van waterbehoefte in de zomerperioden. Daarbij is getracht de inrichting van het watersysteem zoveel mogelijk te laten aansluiten op gebiedsspecifieke elementen.
Het ontwerp van de waterstructuur is mede bepaald door de resultaten van de watersysteemanalyse van de polderwaterleiding in de Nieuw Othene Polder en de omliggende poldergebieden. In de bestaande situatie wordt via het plangebied water naar de Otheense Kreek afgevoerd vanuit de polders ten noorden van de Reuzenhoeksedijk en vanuit de Zaamslagpolder. Om dit mogelijk te kunnen maken is het bestaande streefpeil gelegen tussen NAP -0,90 en NAP -1,20 meter.
Voor Othene Zuid is vanuit stedenbouwkundig oogpunt echter een streefpeil van NAP +0,00 gewenst. Daarmee is er voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte onder de woningen èn is het water goed ‘beleefbaar’ in het woongebied.
Omdat voorgaande twee streefpeilen een conflict opleveren dient er een oplossing te worden gezocht voor de afwatering van de Zaamslagpolder. In principe zouden de polders dan kunnen afwateren via de polderwaterleiding in Nieuw Othene Polder, maar in het plan is er echter gekozen voor een situatie waarbij een knip tussen de watersystemen ten noorden en ten zuiden van de Reuzenhoeksedijk is aangebracht. De polders ten noorden van de Reuzenhoeksedijk ontwateren via de polderwaterleiding in de Nieuw Othene Polder, de Zaamslagpolder blijft zijn water afvoeren via de Singel in Othene Zuid. Om in te kunnen spelen op calamiteiten is een bypass aangebracht, die het noordelijke en zuidelijk deel met elkaar verbindt. Op die manier heeft het watersysteem altijd twee locaties om af te voeren naar de Otheense Kreek, in geval van calamiteiten. Het watersysteem van Othene Zuid is derhalve opgebouwd uit drie hoofdelementen:
- 1. Het stedelijk watersysteem (peil NAP +0,00 meter);
- 2. Het afvoerend watersysteem (peil NAP -0,90 / - 1,20 meter);
- 3. De Otheense Kreek (peil NAP -1,40 / -1,60 meter).
Het stedelijk watersysteem en het afvoerend watersysteem dienen gescheiden te blijven, om enerzijds de verschillende streefpeilen te kunnen handhaven en anderzijds de naar verwachting mindere waterkwaliteit van het afvoerend systeem niet te mengen met die van het stedelijk systeem.
Het systeem met het stedelijk waterpeil wordt in de nieuwe situatie min of meer doorsneden door de afvoerende waterloop, die via het reeds bestaande deel van de Zaamkreek, via de Singel naar de Otheense Kreek loopt. Dit betekent dat een kunstwerk, in de vorm van een sifon of duiker nodig is in de Singel, om onder de hoger liggende Kreek te kunnen passeren.
Het stedelijk watersysteem voert haar water uiteindelijk ook af naar de Otheense Kreek, aan het einde van de Zaamkreek en in Rietlanden II. Dit gebeurt door middel van twee stuwvoorzieningen, om het hoogteverschil te kunnen overbruggen.
Ten aanzien van de waterberging van het gebied is, in overleg met het waterschap Zeeuwsch-Vlaanderen, als uitgangspunt gehanteerd, dat 6 tot 10 % van het plangebied aangelegd dient te worden in de vorm van open water. Dit om voldoende water te kunnen bergen bij extreme neerslagsituaties. In het plan is nu 9,8 ha open water opgenomen, wat neerkomt op ruim 9% van het plangebied.
De Zaamkreek is belangrijk voor die waterberging in Othene Zuid. Door het grote oppervlak onverhard in dit gebied bestaat echter de kans dat in de zomer zich sterke peildalingen gaan voordoen, waardoor delen van de natuurlijke oevers droog komen te liggen. Het is daarom zaak zoveel mogelijk water vast te houden in de zomermaanden en ook aan het einde van de wintermaanden een iets hoger peil te handhaven.
Opvang en afvoer van regenwater gebeurt met een semi-verbeterd gescheiden stelsel, waarbij zoveel mogelijk (schoon) regenwater ten goede komt aan het oppervlaktewater. Het regenwater wordt gescheiden van het afvalwater opgevangen en afgevoerd. Via een regenwaterstelsel wordt het regenwater naar een gemaal geleid. Dit gemaal pompt het water via een filtervoorziening in het stedelijke watersysteem. Hiermee is een continue aanvoer van schoon regenwater op het oppervlaktewater gewaarborgd. Voor de ontwatering van het gebied geldt, dat door de geringe doorlatendheid van de ondergrond (klei) de wegen in zandcunetten moeten worden aangelegd. Aangezien bij zand de draagkracht bij een hoog vochtgehalte afneemt, is drainage van het wegcunet noodzakelijk.
Ten slotte, schoon en helder water is van groot belang voor de kwaliteit van de leefomgeving. Het water mag geen overlast veroorzaken in de vorm van bijvoorbeeld stank. Uitgangspunt is daarom dat de waterkwaliteit minimaal voldoet aan de normen uit de Vierde Nota Waterhuishouding.
Door het relatief schone regenwater van daken en schone verharding niet naar het riool af te voren, maar via een regenwaterstelsel en een filtervoorziening rechtstreeks naar het oppervlaktewater, kan een verbetering van de waterkwaliteit optreden. Verder is een goede doorstroming belangrijk, alsmede natuurvriendelijke oevers. Het waterschap is daarbij waterkwaliteitsbeheerder.
Bijlage 2 Archeologische Toets
Leeswijzer
In deze bijlage wordt ingegaan op de archeologische verwachtingswaarde van de uitbreidingswijk Othene en de noodzaak om het aspect archeologie te regelen in dit bestemmingsplan. De bijlage is oorspronkelijk geschreven voor het gehele woongebied Othene. Naderhand is deze beperkt aangepast voor alleen het plangebied Othene Oost. Daarom wordt onderscheid gemaakt in het onderzoeksgebied (geheel Othene) en het plangebied (van het bestemmingsplan Othene Oost).
Hoofdstuk 1 Beleid Archeologie
Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden, waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en is in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld. In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m² voor de zogenaamde kruimelgevallen. De achterliggende gedachte van het archeologiebeleid is het in beeld brengen van de gebieden in de gemeente Terneuzen met een archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde kan per gebied en per geologische laag verschillen. De insteek is daarbij soepel waar het kan en streng waar nodig. Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten worden in de toekomst ingevuld. Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema dat is opgenomen in bijlage 1 van 'De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen'.
Wanneer archeologisch onderzoek verplicht is, dient de archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) te worden doorlopen. Deze cyclus is er op gericht om te beoordelen of verdergaand onderzoek of behoud noodzakelijk is. Voor de uitvoering en de beoordeling van de onderzoeken wordt aangesloten bij de landelijke en provinciale regelgeving. Door deze cyclus op een goede manier te doorlopen kan een gedegen afweging gemaakt worden waar behoud ter plaatse (in situ) of een opgraving (ex situ) noodzakelijk is of achterwege kan blijven.
Procedure
Procedures bij de advisering in het kader van ruimtelijke plannen en de toetsing van volgens de gemeentelijke Erfgoedverordening vergunningsplichtige gevallen, zullen gebaseerd zijn op een door de gemeente uit te voeren toets. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan beheersverordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen, bodemsanering en civiele werken. De verantwoording voor het aanvragen van (archeologie)vergunningen en het naleven daarvan ligt bij de initiatiefnemer, dat kan ook de gemeente zijn. Daarnaast heeft de gemeente een toetsende en handhavende rol.
De toetsingscriteria
Om inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingswaarde van een gebied of locatie dient aan vijf criteria te worden getoetst. Daarnaast dient de Vrijstellingenkaart Terneuzen te worden geraadpleegd.
- 1. De Archeologische Monumentenkaart (AMK). Deze kaart geeft de wettelijk beschermde archeologische monumenten weer, waarvoor het Rijk bevoegd gezag is. In onze gemeente zijn dat restanten van kastelen in Axel en Zaamslag (Torenberg). Daarnaast bevat de kaart de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) gewaardeerde gebieden met een (hoge) archeologische waarde. Dit betreft vele oude dorps- en stadskernen zoals Axel, de oude kern van Terneuzen en Zaamslag.
- 2. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Deze kaart geeft de trefkans weer op het aantreffen van archeologische vindplaatsen binnen de bovenste 1,20 meter van de bodem. Deze kaart is gebaseerd op de Geomorfologische en Geologische kaart van Nederland. Bij een hoge trefkans wordt aangesloten bij de wettelijke vrijstelling van 100 m². Voor een middelhoge trefkans kan een ruimere norm gelden. Deze wordt arbitrair vastgelegd op 500 m².
- 3. Archis (Archeologisch Informatie Systeem). Dit is de landelijke database waarin alle resultaten van (recent uitgevoerde) archeologische onderzoeken en vondsten worden opgeslagen. Deze database geeft een indicatie van de vondsten die gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten kunnen een hogere archeologische verwachtingswaarde geven aan een gebied.
- 4. Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA). In dit archief berusten de verslagen van alle in het verleden in Zeeland uitgevoerde archeologische onderzoeken, gegevens over losse vondsten en dergelijke. Dit archief geeft een indicatie van de vondsten die in het verleden gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten kunnen een hogere archeologische verwachtingswaarde geven aan een gebied. In de praktijk wordt de toets op Archis en ZAA gecombineerd, of in het kader van het bureauonderzoek uitgevoerd.
- 5. De bodemopbouw. Aan de hand van de Geologische kaart van Nederland kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn:
- Pleistoceen dekzand: vanaf de Steentijd
- Hollandveen: vanaf de IJzertijd en Romeinse tijd
- Duinkerke II, inclusief 'oudere afzettingen van Duinkerke': vanaf de middeleeuwen
- Duinkerke IIIa/b: vanaf de Nieuwe Tijd
In 2014 is door de gemeente de Vrijstellingenkaart Terneuzen opgesteld. Op deze kaart is aangegeven waar en met welke diepte de vrijstellingsdiepte verruimd kan worden. In voorliggend bestemmingsplan werd deze systematiek toegepast.
Met de ondertekening van het Verdrag van Malta in 1992 door bijna alle Europese landen (waaronder Nederland), werd archeologie steeds meer een onderdeel van de ruimtelijke planvorming. Sinds het in werking treden van de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ) op 1 september 2007 dienen alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen voorzien te zijn van een archeologische paragraaf, waarin is opgenomen hoe wordt omgegaan met bekende en te verwachten archeologische waarden.
Hoofdstuk 2 Korte Historie Plangebied Othene
Het onderzoeksgebied bestond tot aan de ontwikkeling van Othene grotendeels uit landbouwgrond en Othene Oost is dat nog. Deze functie heeft het wellicht sinds de middeleeuwen vervuld. Het landschap is onder invloed van de zee echter sterk veranderd. Het gebied is vernoemd naar de verdronken dorp(en) Othene. Het eerste dorp wordt al in 1160 genoemd als nederzetting met een eigen kapel. Dat dorpje is in 1214 in zee verdwenen. Het tweede Othene, dat beschikt over een parochiekerk, verdween uiteindelijk geheel door de inundaties in 1586. In 1842 kwamen er tijdens een periode van grote droogte restanten boven water in de Otheense Kreek. Ten oosten daarvan verrees daarna het derde Othene, ook wel Noten genoemd, dat opgaat in recente woonwijken.
Het landschap hier kenmerkte zich door de lage pleistocene dekzandruggen die in zuidwestelijke-noordoostelijke richting verliepen. In de lager gelegen delen tussen deze ruggen was een uitgestrekt veengebied tot ontwikkeling gekomen. Vanaf het laatste kwart van de 3e eeuw kwam dit veengebied geleidelijk onder invloed te staan van een zeearm die zich vanuit het westen in het land had ingesneden. De grens van deze sedimentatiefase dient net ten noorden van Axel te worden gesitueerd. Onder invloed van de getijdenwerking in deze zeearm was hier een krekensysteem ontstaan. Vanaf de vroege 7e eeuw nam de invloed van de zee tijdelijk af1. Via de kreekjes en veenstroompjes kon het veen ontwateren, wat ervoor zorgde dat het veen ging inklinken. De pleistocene zandruggen in het gebied kwamen hoger te liggen en werden interessant voor bewoning. Aan de andere kant zorgde dit effect er ook voor dat het veengebied vanaf de tweede helft van de 8e eeuw opnieuw onder invloed van de zee kwam te staan. Dit resulteerde in enkele grotere noord-zuid georiënteerde inbraakgeulen in dit deel van Zeeuws-Vlaanderen, zoals de Blijde, de watergang van Beoostenblije. Het schorrengebied rond de kreken slibde langzaam op waardoor deze kwelders niet meer regelmatig overstroomden. Dit schorrengebied bleef vooralsnog onbedijkt, maar de gronden werden reeds vanaf de 9e eeuw gebruikt als weidegronden voor schapen.
Mogelijk is er ook in die vroegste periode kleinschalige bewoning geweest in de vorm van verhoogde woonplaatsen: terpen. Vanaf de 10e eeuw vermelden historische bronnen plaatsen als Axel, Boterzande en Ostholt2. Deze vermeldingen duiden op een toenemend economisch belang. Schapenwol was de basis voor de lakenhandel in steden als Brugge en Gent. Bestuurlijk valt dit gebied vanaf de Late Middeleeuwen onder de Vier Ambachten. Dit is een samenvoeging van het Axeler-, Hulster, Boekhouter- en Assenederambacht onder een gemeenschappelijke keure. De ambachtsheerlijkheid Zaamslag vormde een aparte entiteit, die pas in 1518 onder gezag van het Axeler Ambacht werd gesteld. De heren van Zaamslag hadden hun residentie bij de Torenberg net ten zuiden van het huidige centrum van het dorp.
De eerste polders in de Vier Ambachten ontstonden pas na 1100 als gevolg van defensieve bedijkingen. De oudste dijknaam in de Vier Ambachten is Vroondijke, vermeld in 1114. De systematische inpoldering van dit gebied duidt op een duidelijke toename in economisch belang vanaf de 12e eeuw. Deze toename is ingegeven door de sterke bevolkingsgroei en de opkomst van de stad Gent als belangrijkste en grootste Vlaamse stad. Hierbij werden voordien economisch weinig belangrijke gebieden tot grotere productiviteit gebracht.
Het initiatief tot de exploitatie van deze polders was hoofdzakelijk in handen van de Vlaamse abdijen, maar ook personen met wereldlijke macht, lokale heren en poorters, lieten het gebied ontginnen. De abdijen lieten in dit gebied grote hoeven (grangiae) bouwen te Grauw, Lamswaarde en Stoppeldijk3. Het zwaartepunt van de economische activiteit lag nu op landbouw (veeteelt en akkerbouw) en veenontginning (moeren). De gunstige economische situatie had tot gevolg dat lokaal steden ontstaan. Axel had een rechtstreekse toegang tot de Honte via de Blijde en groeide uit tot en handelsstad. Na de stormvloed van 1214, die vooral noodlottig was voor het Axelerambacht, worden door de cisterciënzerabdijen van Ter Doest, Boudelo en Cambron op grote schaal nieuwe offensieve dijken aangelegd.
Ondanks deze grootschalige inpolderingscampagnes werd met name dit deel van de Vier Ambachten de gehele 13e eeuw maar ook de 14e en 15e eeuw regelmatig door stormvloeden overspoeld. De streek wordt dan ook gekenmerkt door continue strijd tegen het water. Hierdoor kent de omgeving van het onderzoeksgebied een geschiedenis van bedijken en herbedijken. Het herbedijken betrof meestal het terugwinnen van land, zelden het aanwinnen van nieuw land.
Vanaf het eerste kwart van de 14e eeuw gaat het ook op politiek vlak achteruit met deze streek. Door oorlogsgeweld worden de steden Axel en Hulst buitenspel geplaatst, maar ook het buitengebied gaat lijden onder de politieke problemen. De uithoven worden geplunderd en infrastructuur wordt vernield. Dit had tot gevolg dat dijkonderhoud en herstel op zich lieten wachten, waardoor stormvloeden een heviger effect hadden op dit gebied.
De politieke en economische malaise zet zich door in de 15e eeuw. Historische bronnen doen met regelmaat van de klok melding van zware stormvloeden en dijkbreuken. Bovendien zijn er in de tweede helft van die eeuw ook opstanden met brandstichting en plundering van de streek tot gevolg. Toch wordt getracht om na elke ramp de schade te herstellen en verder het land te ontginnen en bewerken. Na het beëindigen van de oorlog met Maximiliaan van Oostenrijk in 1492 (Vrede van Cadzand) werd de Landdijk tussen Terneuzen en Boekhoute aangelegd die een verder doorbreken van de Braakman in het achterland moest verhinderen 4.
Ook in de 16e eeuw is geen kentering merkbaar in dit door stormvloeden en militaire inundaties geteisterde gebied. Het zou te ver leiden om in het kader van dit onderzoek een volledige opsomming te geven. Voor een uitvoerige beschrijving verwijzen we dan ook naar de Kraker (periode 1488-1609)5. Enkele stormvloeden en inundaties die van groot belang zijn voor de verdere ontwikkeling van het gebied worden echter wel aangehaald.
Vanaf de vroege 16e eeuw wordt besloten om in de noordelijke polders de dijken te verzwaren en inlaagdijken aan te leggen 6. Dit heeft echter niet tot gevolg dat dit poldergebied bij zware stormvloeden tussen 1530 en 1570 gespaard blijft van overstromingen. Het zullen echter de militaire inundaties van 1584 en 1586 zijn die het definitieve einde inluiden van middeleeuwse ontginningsvormen in dit gebied. In een poging om de Spaanse troepen te beletten Axel in te nemen wordt de sluis bij Kampen in 1584 vernield. Kort daarna werd ook de sluis bij Nieuw-Othene doorgestoken. Hierdoor kwamen de polders van Othene, Zaamslag en Aendijcke onder water te staan. Bovendien waren er door deze doorbrekingen van de zeedijk grote stroomgaten ontstaan. De Otheense Kreek en het Hellegat konden zich insnijden in de beddingen van oudere watergangen.
Als gevolg van de inname van Axel door Staatse troepen werd in 1586 de Landdijk bij Buucxgate doorgestoken7. Hierdoor kreeg de zee vrij spel en verdronk het Axelerambacht nagenoeg compleet 8. De schade door deze inundaties was enorm en herstel zou lang uitblijven. De gevolgen voor het landschap waren enorm. De steden Hulst en Axel waren omgeven met water en raakten geïsoleerd en het omliggende middeleeuwse landschap verdween onder het sediment.
Vanaf 1606 begint men ten noorden van Axel met het opnieuw inpolderen van het slikkengebied. De inpoldering gebeurde op een strategische manier, vaak met het aanleggen van forten, schansen, batterijen en inundatiesluizen. Ook na de vrede van Münster (1648) ging de inpoldering gepaard met het aanleggen van verdedigingslinies en het beschermen van strategische punten. Toch werd de noodzaak tot inundatie met deze politieke stabiliteit toch beduidend kleiner geacht, want vanaf 1648 gaat men over tot het opnieuw inpolderen van de Zaamslagpolder en werd een nieuw dorp aangelegd. Op de kaart van Staats-Vlaanderen uit 1745, uit de Atlas van Hattinga (Afbeelding 1) is te zien dat de polders ten noorden van Zaamslag opnieuw zijn ingepolderd. Dit gebeurde hier op een planmatige manier met rechte wegen die het landschap in vierkante blokken opdeelde. Dit kon hier zo worden toegepast omdat dit gebied een gering strategisch nut had op militair vlak.
Midden in het onderzoeksgebied is het grensgebied weergegeven de Nieuw Othenepolder, de Diepeneepolder en de 's Gravenpolder.
Afbeelding 1. Ligging van het onderzoeksgebied (rode lijn), geprojecteerd op een uitsnede van de kaart van Staats Vlaanderen (Oost) opgemaakt door W.T. Hattinga in 1745. Schaal 1: 12.500. (wikipedia.nl)
Midden in het onderzoeksgebied ligt een knooppunt van oude dijken die de grens waren van de vroegere polders Nieuw Othene, Diepenee en de 's Gravenpolder.
Direct ten oosten van dit knooppunt van dijken ligt een boerderij op de Kaart van Hattinga, in de Diepenee polder.
Hoofdstuk 3 Toetsing Aan Beschikbare Informatie
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan Othene bevinden zich volgens de Archeologische Monumentenkaart (AMK) geen terreinen met een vastgestelde archeologische waarde.
Op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is het onderzoeksgebied gelegen in een zone die wordt gekenmerkt door een lage (gele zone) en zeer lage (lichtgele zone) archeologische trefkans op het aantreffen van archeologische waarden.
In Archis 2, de nationale database voor vindplaatsen in Nederland, worden binnen het onderzoeksgebied twee waarnemingen vermeld (zie Afbeelding 3, blauwe stip en bruine cirkel). Tijdens graafwerkzaamheden in het kader van het uitbreidingsproject Othene Zuid zijn er ook verschillende archeologische waarnemingen gedaan. Tijdens het graven van een waterpartij ten zuiden van het onderzoeksgebied werden afvallagen uit de 14e eeuw aangetroffen (Archis-waarnemingsnummer 410266). Op het perceel ten westen van deze waarneming werden tijdens de aanleg van wegcunetten tevens puinlagen en sloten aangetroffen. Deze resten werden gedateerd in de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd (Archis-waarnemingsnummer 410274). Direct ten westen van het onderzoeksgebied werden tijdens graafwerkzaamheden de restanten van drie baksteenoventjes aangetroffen (Archis-waarnemingsnummer 410276). Tot slot werd ten zuidwesten van het onderzoeksgebied , in het talud van een waterpartij de resten van een laatmiddeleeuwse bakstenen vloer aangetroffen (Archis-waarnemingsnummer 41120).
Waarnemingsnummer 410266/Vindplaats Koninginnepage betreft een vindplaats van kloostermoppen een aardewerk die bij het uitgraven van een waterpartij tevoorschijn kwamen. SCEZ dateert deze vondsten in de 14de eeuw. Tevens werd een vuurstenen tranchetbijl gevonden. Deze wordt gedateerd tussen 8.800 tot 5.000 voor Christus. Het is de eerste keer dat een dergelijke bijl in Zeeland gevonden is. Het betreft een losse vondst, die niet meer in zijn oorspronkelijke context aanwezig was. Zeer waarschijnlijk was deze afkomstig van het dieper gelegen pleistoceen dekzand, dat aan het maaiveld lag ten tijde van de Midden-Steentijd.
Afbeelding 2. Links: foto van een kloostermop gevonden in 2008 bij de Koninginnepage. Rechts: foto van aardewerk dat werd verzameld uit de Vindplaats Koninginnepage. Het aardewerk dateert vanaf de 14e eeuw.
De vindplaats Koninginnepage Othene is aan het licht gekomen bij graafwerkzaamheden in de nieuwbouwwijk Othene-Zuid. Daar werden begin april 2008 waterpartijen gegraven voor woningen op zogenaamde "schansen". Bij het graven werden bakstenen, afvalsporen en fundamenten ontdekt. De officiële eerste vondstmelding door amateurarcheologen J. van Houdt en E. de Pooter is gedateerd op 6 april 2008. Er werden foto's gemaakt van de taluds door de heer F. Weemaes. De Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland is ter plaatse geweest voor het doen van een waarneming. De site wordt aangeduid als 14e eeuws, maar een wat diepgaander onderzoek wijst uit dat de oudste vondsten uit de vroege 13e eeuw dateren. De site is mogelijk ook na 1400 nog bewoond. Een deel van de watergang is aangelegd waardoor mogelijk een groot deel van de vindplaats reeds vergraven is. Een deel van de aangetroffen bakstenen bij onderzoek door vrijwillige archeologen in 2008 en 2011 dateert uit de 13e eeuw, een deel uit de 14e en 15e eeuw. Dit geldt tevens voor een deel van de daktegels een aardewerkvondsten.
Uit het verslag van de heer R. Lensen 9 zouden binnen of in de directe omgeving van het onderzoeksgebied mogelijk het Kasteel van Othene (13e eeuw) en een Cisterciënzerhof (uithof van abdij Boudeloo) gelegen kunnen hebben. Rekening te houden valt met deze zaken en eventueel landerijen die tot deze complexen behoorden.
Waarnemingsnummer 410274 betreft een puinspoor bestaande uit ijsselstenen die gedateerd worden in de 17de tot 19de eeuw. Ook werden delen van greppels gedocumenteerd. De datering kon niet worden vastgesteld.
Ten noordwesten van het onderzoeksgebied ligt Waarnemingsnummer 411120/Vindplaats. Dit betreft de vondst van een laatmiddeleeuwse bakstenen vloer. Het baksteenformaat is 8x14x6.5 cm.
Binnen het onderzoeksgebied werd nog geen archeologisch onderzoek verricht. Direct ten noorden van het plangebied werd in 2012 een archeologisch onderzoek uitgevoerd in kader van ruimtelijke ontwikkelingen (Visser, N.J.G. de, & F.G.R. D'hondt, 2012.Terneuzen Margarethapolder fase 3 Natuurontwikkeling. Archeologisch Bureauonderzoek met controleboringen. Gemeente Terneuzen. Transect rapport 86.) Onderzoeksmeldingsnummer 50973 (afbeelding 1, grijs gearceerde zone). Er werden geen archeologische vindplaatsen aangetroffen.
In het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) te Middelburg zijn geen aanvullende archeologische gegevens bekend.
In dit bestemmingsplan zijn niet alle vondsten die in het onderzoeksgebied gevonden zijn, opgenomen. Er werd een studie en analyse gemaakt van alle archeologische waarden en vondsten die op de IKAW, AMK, Archis2, het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) en uit de literatuur bekend zijn. Deze waarden zijn omgezet in zones Waarde-Archeologie die op de plankaart weergegeven zijn. De toekenning van waarden is in grote lijnen niet gebaseerd op de IKAW omdat deze voor het grondgebied van de gemeente Terneuzen niet toereikend is. De IKAW brengt de waarden in kaart tot een diepte van 1.20 meter beneden maaiveld. Het landschap in de gemeente is een gestapeld landschap. Dat betekent dat op een diepte beneden 1.20 meter beneden maaiveld intacte bodemlagen aanwezig kunnen zijn (zoals het Hollandveen en pleistoceen dekzand) die archeologische waarden kunnen bevatten.
Om die reden is voor het toekennen van waarden uitgegaan van de Geologische Kaart van Nederland en is de kaart verder verfijnd met archeologische informatie uit ARCHIS (AMK, waarnemingen, onderzoeksmeldingen) en het ZAA.
Door de bekende vindplaatsen individueel te beoordelen op hun waarde voor een planologische bescherming, wordt een selectie gemaakt voor opname op de plankaart. De op de plankaart (Afbeelding 3, bruine zone) geselecteerde vindplaats komt in aanmerking voor nader archeologisch onderzoek ten einde tot een waardering te komen en verdient om die reden een planologische bescherming. Indien echter uit nader archeologisch onderzoek blijkt dat een vindplaats niet behoudenswaardig is, kan deze altijd afgevoerd worden, zoals ook een al gewaardeerde (behoudenswaardige) vindplaats afgevoerd kan worden zodra deze is opgegraven en dus ex situ wordt behouden. Hierbij dient vermeld te worden dat van rijkswege beschermde archeologische monumenten niet op de plankaart zijn opgenomen omdat deze reeds beschermd zijn. Voor dit bestemmingsplan is dat niet aan de orde omdat geen beschermde monumenten in het plangebied gelegen zijn.
Afbeelding 3. Kaart met daarop alle archeologische waarden. Het onderzoeksgebied is roodomlijnd. Binnen het onderzoeksgebied ligt de Vindplaats Koninginnepage (bruine cirkel met nummer 410266).
(De)selectiecriteria archeologische vindplaatsen
De toekenning van een zone of terrein tot archeologische vindplaats en de begrenzing ervan is tot stand gekomen op basis van de volgende criteria:
De selectie van vindplaatsen is tot stand gekomen vanuit de volgende selectiecriteria:
- Waarnemingen en vondstmeldingen met een datering tot 1950 opgenomen in Archis2 (en ZAA) tot 10 maart 2015;
- Waarnemingen en vondstmeldingen, waarvan daadwerkelijk archeologisch vondstmateriaal bekend is of waarvan de locatie van de vindplaats bekend is;
- Waarnemingen en vondstmeldingen gelegen buiten terreinen van archeologische waarde op de AMK en stads- en dorpskernen conform het onderhavige archeologiebeleid;
- Waarnemingen en vondstmeldingen die cultuurhistorische elementen betreffen en door eventuele bodemverstoring bedreigd kunnen worden. Hiervoor geldt dat vestingwerken voor zover deze niet jonger zijn dan 1650 als vindplaats in aanmerking komen. Dit zelfde geldt indien de vestingwerken jonger zijn maar teruggaan op een ouder vestingwerk dat dateert van voor 1650;
- Waarnemingen en vondstmeldingen die geen losse vondsten, oppervlaktevondsten of metaaldetectorvondsten betreffen, tenzij sprake is van een vondstcluster;
- Waarnemingen en vondstmeldingen resulterend uit archeologisch onderzoek die (deels) in situ behouden zijn gebleven;
- Waarnemingen en vondstmeldingen die niet (deels) verstoord zijn.
De geselecteerde vindplaatsen worden begrensd met een straal van 25, 50, 100 of 200 meter (of anders indien dit uit onderzoeksresultaten/rapportage blijkt) afhankelijk van de aard van de vindplaats. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer sprake is van een cluster van waarnemingen die toegeschreven kan worden aan een vindplaats ter plaatse. De motivatie van de begrenzing hangt samen met het complextype en is voor deze gevallen opgenomen in de catalogus. Het resultaat van de analyse van waarnemingen en vondstmeldingen betreft één bekende vindplaats, namelijk de vondst van kloostermoppen en aardewerk daterend uit de 14e eeuw of mogelijk nog vroeger. De Vindplaats Koninginnepage heeft een diameter van 100 meter. Het middelpunt van de vindplaats zijn de coördinaten die in Archis staan beschreven.
In de afzettingen van Duinkerke II kunnen vindplaatsen voorkomen uit de late middeleeuwen zoals de verdronken dorpen. Deze kleiige afzetting is grotendeels goed afgedekt door afzettingen van Duinkerke III. Onder de afzettingen van Duinkerke komt in het westelijk deel van het onderzoeksgebied veen voor. Op plaatsen waar het veen intact is (buiten de geulen), kunnen resten uit de IJzertijd en Romeinse tijd worden aangetroffen. Onder het (restant van) het veenpakket ligt het pleistocene dekzand. Zoals ook op andere plaatsen in de gemeente Terneuzen kunnen op en in de top van het pleistocene dekzand vondsten uit het vroeg-neolithicum/ mesolithicum en laat-paleolithicum worden gedaan. Door de afdekking met veen en de geleidelijke vernatting van het prehistorische landschap, kunnen eventuele vindplaatsen gaaf zijn bewaard en kan de conservering van resten zeer goed zijn. De vondst van de tranchetbijl zou hiervoor een aanwijzing kunnen zijn. Het veenpakket kan sterk in dikte verschillen van plaats tot plaats. Op de overgang van het veen naar het dekzand kunnen restanten van een prehistorisch oerbos voorkomen.
Op de Geologische Kaart van Nederland 10 worden in het onderzoeksgebied verschillende geologische eenheden weergegeven (zie Afbeelding 4).
In het oostelijk deel van het onderzoeksgebied (het plangebied van dit bestemmingsplan) komen kreekafzettingen van Duinkerke IIIb op oudere Afzettingen van Duinkerke (DIIIb op DIIIa op DII) (code Do.3b met ruitjes) voor. In deze zones hebben erosieve kreken zich in het landschap in gesneden. Deze kreken zijn vervolgens dichtgeslibd met zandige mariene afzettingen. De erosie en afzetting van sedimenten zijn hier terug te koppelen aan verschillende sedimentatiefasen: Duinkerke IIIb, Duinkerke IIIa en Duinkerke II.
Op basis van de Bijkaarten behorende bij de Geologische Kaart kan worden verwacht dat er op deze plaatsen geen veen meer aanwezig zal zijn. Ook het Pleistocene dekzand is deels uitgeschuurd door deze kreken. Middenin het oostelijk deel van het onderzoeksgebied (het plangebied van dit bestemmingsplan) ligt een recentere opgevulde geul. Deze heeft code DO.3b. Dit betreft Kreekafzettingen van Duinkerke IIIb.
In het westelijk deel van het onderzoeksgebied komen van noord naar zuid de volgende afzettingen geologische eenheden voor:
- Fo.3b met ruitjes: Afzettingen van Duinkerke IIIb op oudere Afzettingen van Duinkerke (DIIIb op DIIIa op DII) op Hollandveen op Pleistoceen;
- Fo.2: Afzettingen van Duinkerke II op Hollandveen op Pleistoceen;
- Do.2: Kreekafzettingen van Duinkerke II.
Het grootste deel van het westelijk deel van het onderzoeksgebied ligt in de geologische eenheid 'Fo.3b met ruitjes'. Hier zijn aan het oppervlak Afzettingen van Duinkerke IIIb aanwezig (klei of zavel) met daaronder oudere komafzettingen van Duinkerke IIIa of Duinkerke II. Onder deze mariene afzettingen is er Basisveen/Hollandveen aanwezig. Op basis van boringen (uit onderzoek in de Margarethapolder11) kan de diepte van dit veen in het westelijke deel van het onderzoeksgebied tussen 2.12 en 3.32 meter -NAP worden vastgesteld.
Afbeelding 4. Ligging van het onderzoeksgebied op een uitsnede van de Geologische kaart van Nederland (Van Rummelen 1977). In het westelijke deel van het onderzoeksgebied komen Duinkerke IIIb-afzettingen op oudere afzettingen van Duinkerke IIIa op Duinkerke II, op Hollandveen op Pleistoceen (olijfgroene gebied (code Fo.3b) met wybertjes) voor. Meer naar het zuiden ligt een zone met Duinkerke II afzettingen op Hollandveen op Pleistoceen dekzand (code FO.2). In het zuidelijk deel komen afzettingen van Duinkerke II voor (Code DO2). In het oostelijk deel komen afzettingen van Duinkerke IIIb op Oudere afzettingen van Duinkerke op DII (Code DO3b). In het oostelijk deel van het onderzoeksgebied (het plangebied van dit bestemmingsplan) ligt een groene zone met code DO.3b betreffende kreekafzettingen van Duinkerke IIIb.
Het Pleistocene dekzand in deze zones werd maar in enkele boringen gedocumenteerd. Het dekzand wordt hier verwacht op een diepte tussen 2.85 en 3.52 meter - NAP. Direct ten oosten van de Otheense Kreek een zone met de geologische eenheid 'Fo.2' aangeduid. Hier worden Afzettingen van Duinkerke II op Hollandveen op Pleistoceen dekzand verwacht.
Op basis van de geraadpleegde boringen kan hier volgende opbouw worden afgeleid. De mariene afzettingen worden hier vanaf het maaiveld verwacht. Daaronder, op een diepte van circa 3.70 meter beneden maaiveld, wordt het Basisveen/Hollandveen verwacht (circa 2.5 meter –NAP).
Het Pleistocene zand wordt hier op een diepte tussen 3 en 4 meter –NAP verwacht. Op basis van de Bijkaart van de Geologische Kaart wordt de top van het dekzand hier wel hoger verwacht, met name op een diepte tussen 2.00 en 3.00 meter -NAP.
In het zuidelijk deel komen kreekafzettingen van Duinkerke II voor. Het onderliggende veen is hier weggeschuurd en het pleistoceen dekzand mogelijk geërodeerd, waardoor deze afzettingen niet meer intact in de bodem aanwezig zijn.
Afbeelding 5. Het onderzoeksgebied (rood omlijnd) geprojecteerd op een luchtfoto uit 2002. Dit is de fase waarin het onderzoeksgebied nog grotendeels onbebouwd was. Op de foto zijn de oude dijkpatronen te zien, die 1 op 1 overeenkomen met de Kaart van Hattinga (vergelijk met Afbeeldingen 1 en 6). Bron: gemeente Terneuzen.
Op basis van luchtfoto-onderzoek zijn binnen het onderzoeksgebied aanwijzingen aangetroffen die wijzen op het voorkomen van archeologische vindplaatsen in de ondergrond. De lichtere lijnen zijn de oude dijken die ook te zien zijn op de Kaart van Hattinga (Afbeelding 1). Op Afbeelding 6 werden deze geprojecteerd op de huidige GBKN. Direct ten oosten van het knooppunt van de dijken is een wirwar van lichte sporen te zien.
Afbeelding 6. Het onderzoeksgebied (rood omlijnd) waarin een projectie van de oude dijkpatronen (zichtbaar op de Kaart van Hattinga en de luchtfoto uit 2002) te zien zijn, geprojecteerd op de huidige GBKN (Bron: gemeente Terneuzen).
Deze komen overeen met de boerderij die op Kaart van Hattinga is weergegeven. In het oostelijk deel van het onderzoeksgebied (het plangebied van dit bestemmingsplan) is tevens de kreek te zien die op de Geologische Kaart wordt omschreven als DO.3b zonder wybertjes.
Op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is te zien dat het westelijk deel van het onderzoeksgebied reeds is bebouwd. In het oostelijk deel (het plangebied) is vooral de voormalige kreek goed zichtbaar als lichtgroene kronkel. Ook zijn hier oude perceleringssporen zichtbaar.
Afbeelding 7. Het onderzoeksgebied (rood omlijnd) geprojecteerd op een uitsnede van het Actueel Hoogtebestand Nederland (Bron: www.ahn.nl).
De kwaliteit van het bodemarchief van het bestemmingsplan voor Othene
Volgens de archeologische toets uit het interim-beleid archeologie van de gemeente Terneuzen zou een ondergrens gelden van 100 m². Hiervan wordt beargumenteerd afgeweken in bepaalde zones.
Over de conservering van eventueel aanwezige archeologische resten is niets bekend. Wel kan worden aangenomen dat in zuurstofarme contexten zoals in het Hollandveen en goed afgedekte bodemlagen in de kleivondsten goed bewaard gebleven zullen zijn.
Hoofdstuk 4 Conclusies Voor Bestemmingsplan Othene Oost
Conform het beleid is het stroomdiagram gevolgd.
Op basis van een combinatie van de bekende archeologische gegevens en analyse van bodemkundige gegevens en luchtfoto's, is 1 waarde archeologie toegekend binnen de grenzen van dit bestemmingsplan met bijbehorende onderzoeksverplichtingen of vrijstellingen, namelijk Waarde -Archeologie 2.
Uit de Vrijstellingenkaart Terneuzen (zie ook afbeelding 8) blijkt dat binnen het plangebied geen zones voorkomen die voor verruiming van de vrijstellingsdiepte in aanmerking komen.
Onderzoeksverplichtingen/ vrijstellingen
Voor de gebieden met een Waarde - Archeologie 2 geldt een onderzoeksplicht bij een te verstoren oppervlak >500 m², mits de bodemingrepen dieper reiken dan de vrijstellingsdiepte. Het gaat hier om een zone waarin oudere afzettingen van Duinkerke II voorkomen waarin resten uit de late middeleeuwen aanwezig kunnen zijn.
Behalve door nieuwbouwprojecten, kunnen ook bij rioleringswerken en andere civieltechnische bodemingrepen de archeologische resten verstoord worden. Ondanks een geldende vrijstelling van onderzoeksplicht en het feit dat de reguliere archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) vaak lastig kan worden doorlopen bij kleinere civiele werkzaamheden, geldt dat ook bij kleine bodemingrepen men er op alert moet zijn dat waardevolle resten tevoorschijn kunnen komen. Door gelegenheid te bieden waarnemingen te verrichten kan in de meeste gevallen zonder al te veel oponthoud of hoge kosten nog waardevolle informatie worden vastgelegd.
Bij bodemverstoringen waarvoor vrijstellingen gelden, kunnen desondanks archeologische sporen en vondsten gedaan worden. Voor dergelijke vondsten bestaat de wettelijke meldingsplicht ex. artikel 53 van de Monumentenwet.
Een nadere specificering van de verschillende archeologische waardezones tot een gedetailleerde archeologische waardenkaart is nog niet mogelijk, omdat de gegevens daarvoor vooralsnog ontbreken. Zo is nog niet voldoende bekend waar vanaf welke diepte bodemlagen en archeologische waarden daadwerkelijk aanwezig zijn. Door gericht archeologisch onderzoek vanuit specifieke vraagstellingen zal de waarde van de zonering duidelijker worden, alsook het belang van een goede planologische bescherming.
In het nog aan leggen woongebied zullen meerdere waterpartijen worden gerealiseerd. Deze werken zullen op de ondergrond verstoring met zich meegebracht hebben. De mate van verstoring door deze werken zal tot uiting komen bij het bureauonderzoek in kader van een vergunningaanvraag.
Afbeelding 8. Kaart met daarop de zones waarin archeologische waarden aanwezig kunnen zijn en de daarbij behorende vrijstellingsoppervlakten. Ter plaatse van de aanduiding Archologie 1 geldt een vrijstellingsoppervlakte van 100 m2. Ter plaatse van de aanduiding Waarde - Archeologie 2 is dat 500 m2.
Afbeelding 9. Uitsnede van de vrijstellingenkaart archeologie in diepte gemeente Terneuzen.
Literatuurlijst
Empel M. van, Pieters H. Zeeland door de eeuwen heen. Eerste deel, Middelburg 1935. Tweede deel, Middelburg 1959.
Gottschalk, M.K.E.-De oudste kartografische weergave van een deel van Zeeuwsch-VIaanderen. AZG, 1948.
Gottschalk, M.K.E., 1971-1977. Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland. Drie delen, voor 1400, 1400-1600, 1600-1700. Assen/Amsterdam.
Gottschalk, M.K.E., 1983. Historische geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Deel 1. Tot de Sint-Elisabethvloed van 1404. 2e druk Dieren.
Gottschalk, M.K.E., 1983. Historische geografie van Westelijk Zeeuws-Vlaanderen. Deel 2. Van het begin der 15e eeuw tot de inundaties tijdens de tachtigjarige oorlog. 2e druk Dieren.
Gottschalk, M.K. E., 1984. De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de Middeleeuwen. Een historisch-geografisch onderzoek betreffende Oost-Zeeuws-Vlaanderen c.a. Assen.
Gottschalk, M.K.E., Unger, W.S., 1950. De oudste kaarten der waterwegen tussen Brabant, Vlaanderen en Zeeland. TKNAG, 2e reeks, LXVII.
Hamelink, E. 2002. Verdronken dorpen op het grondgebied van de gemeente Terneuzen.
Jongepier, J., 1995. Zeeland in de Prehistorie. Provincie Zeeland.
Kerckhaert, K.J.R., 2014. Handleiding Vrijstellingenkaart archeologie Gemeente Terneuzen.
Kruijf T. de e.a., 2004. Atlas van historische vestingwerken in Nederland Zeeland. Utrecht.
Kuipers, J.J.B. & R.J. Swiers, 2005. Het verhaal van Zeeland, Hilversum.
Kuipers, J.J.B. et al..,2004. Sluimerend in slik. Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland.
Lases, W.B.P.M. en A.M.J. de Kraker. 2009. 'De Westerschelde, natuurlijk? Verdieping van en ontpoldering langs de Westerschelde in historisch perspectief geplaatst', Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis 18(12-2009) 2, 25-39.
Lensen, R.J.H., 2014. De uithof van Othene: een archeologische zoektocht op het Zaamslags Eiland, 1220-1584
Louwe Kooijmans, L.P., P.W. van den Broeke, H. Fokkens & A. van Gijn (red.). 2005. Nederland in de Prehistorie. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.
Munaut A.V.- Etude paléo-écologique d'un gisement tourbeux situé à Terneuzen (PaysBas). In: Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, jaargang 17, 1967, p: 7-27.
Oudheidkundige Kring 'De Vier Ambachten, - Jaarboeken, diverse jaargangen. Hulst, 1929- heden.
Rummelen F.F.F.E. van,1977. Toelichtingen bij de geologische kaart van Nederland 1:50.000 Bladen Zeeuwsch-Vlaanderen West en Oost. Tweede druk, Haarlem.
Stulp, B., 2011. Verdwenen dorpen in Nederland. Deel 5. Zeeland, Alkmaar.
Verhulst, A I Gottschalk, M.K.E., 1980. Transgressies en occupatiegeschiedenis in de kustgebieden van Nederland en België. Gent.
Visser, N.J.G. de, & F.G.R. D'hondt, 2012. Terneuzen-Terhole. Hoofdwatertransportleiding. Gemeenten Terneuzen en Hulst. Archeologisch Bureauonderzoek. ARTEFACT! RAPPORT 5.
Visser, N.J.G. de, & F.G.R. D'hondt, 2012. Terneuzen Margarethapolder fase 3 Natuurontwikkeling. Archeologisch Bureauonderzoek met controleboringen. Gemeente Terneuzen. Transect rapport 86.
Visser, N.J.G. de, & R. Emaus, 2014. Project Leemten in Kennis. Gemeente Terneuzen. Buitengebied en Bedrijventerreinen. ARTEFACT! RAPPORT 26.
Wesseling, J., 1958. De geschiedenis van Terneuzen. Terneuzen.
Wilderom, M.H. Tussen Afsluitdammen en Deltadijken, 4, Zeeuwsch Vlaanderen. Vlissingen, 1973.
Websites
www.terneuzen.nl
www.zeeland.nl/chs
Actueel Hoogtebestand Nederland, www.ahn.nl
Centraal Archeologisch Archief CAA, via Archis2: www.archis2.archis.nl
Centraal Monumenten Archief CMA, via Archis2: www.archis2.archis.nl
Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) via Geoloket Provincie Zeeland: zldags.zeeland.nl/geo/
Historische luchtfoto's via Geoloket Provincie Zeeland: zldags.zeeland.nl/geo/
Oude kaarten via Het Geheugen van Nederland: www.geheugenvannederland.nl
Info en oude kaarten via wikipedia: www.wikipedia.nl
Oude kaarten via WatWasWaar: www.watwaswaar.nl
Oude kaarten via Zeeuws Archief: www.zeeuwsarchief.nl
Topografische Dienst 2015 via: www.kadaster.nl
Bijlage 3 Bodemonderzoek
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 4 Akoestisch onderzoek
Bijlage 5 Natuurtoetsing Othene 4, 5 & 6
Bijlage 5 Natuurtoetsing Othene 4, 5 & 6
Bijlage 6 Antwoordnota Zienswijzen En Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 6 Antwoordnota zienswijzen en ambtshalve aanpassingen