KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregeling
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschaps- En Natuurwaarden
Artikel 4 Waarde – Archeologie-3
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Bijlagen Bij Regels
Bijlage 1 Positieve Lijst Nieuwe Economische Dragers
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Noodzaak Bestemmingsplan
1.2 Opzet Bestemmingsplan Kraaienestweg 1
Hoofdstuk 2 Aanpassing Van De Bestemmingsregeling
2.1 Vigerende Bestemmingsregeling
2.2 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Sectorale Toetsen
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (Svbp)
4.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling
4.3 Toelichting Op De Regels
Hoofdstuk 5 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten

Kraaienestweg 1

Bestemmingsplan - Gemeente Veere

Vastgesteld op 27-01-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.NL.IMRO.0717.0020BPMinCaVeePo-VG01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.2 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en / of het bebouwen van deze gronden.

1.3 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.4 aan- en uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw.

1.5 aan-huis-gebonden beroep

een dienstverlenend beroep, dat in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.6 achtererf

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan.

1.7 afdekfolie

folie die op de bodem wordt aangebracht ter verbetering van de microklimatologische omstandigheden om de groei van gewassen onder de folie te bevorderen.

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van agrarische producten door middel van:

  1. a. het telen van gewassen, waaronder begrepen fruit- en houtteelt;
  2. b. het houden of fokken van dieren;

nader te onderscheiden in:

  1. c. grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel en waar (nagenoeg) geheel gebruik wordt gemaakt van open grond of plat glas dan wel ander lichtdoorlatend materiaal met een hoogte van niet meer dan 1 meter;
  2. d. kassenbedrijf: een bedrijf gericht op de teelt of veredeling van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  3. e. niet-grondgebonden bedrijf: een bedrijf dat (nagenoeg) niet afhankelijk is van agrarische grond als productiemiddel, waaronder begrepen:
    1. 1. intensieve veehouderij: zijnde een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht op de teelt van slacht-, fok-, leg-, of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang;
    2. 2. intensieve tuinbouw in gebouwen: zijnde een niet aan de grond gebonden agrarisch bedrijf als hiervoor bedoeld, gericht op de teelt of veredeling van gewassen (nagenoeg) geheel in gebouwen en (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
    3. 3. de teelt van slakken, wormen;
  4. f. aquacultuur: de teelt van (zout)watergebonden organismen, waaronder begrepen zagers, schelpdieren en vissen.

1.9 agrarisch deskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het agrarisch gebied, zoals de agrarische adviescommissie voor de provincie Zeeland.

1.10 appartement

een als zelfstandig bewoonbare eenheid aan te merken gedeelte van een gebouw, bestemd voor verblijfsrecreatie.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en / of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.13 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of (horeca)bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.14 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.15 bestaande bouwwerken

bouwwerken die bestaan of kunnen worden gebouwd op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan, met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet.

1.16 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.17 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.18 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.21 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 bruto-oppervlakte van een kampeerterrein

de totale oppervlakte van een kampeerterrein, bestaande uit de kampeerplaatsen, wegen en paden, beplanting inclusief landschappelijke inpassing, sport- en spelvoorzieningen en eventuele gebouwen.

1.26 bijgebouw

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.27 containervelden

al dan niet verharde percelen ten behoeve van de teelt van planten in potten.

1.28 dagrecreatie

vorm van recreatie waarbij het ruimtegebruik een kortstondig karakter heeft en gericht is op de beleving van en / of kennismaking met natuur, landschap en cultuur van het platteland, wandelend, per fiets of te paard dan wel geconcentreerd is ter plaatse van een attractie.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen en / of leveren van goederen, met inbegrip van afhaal, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.30 dienstverlening

het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en / of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijscholen en videotheken.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gebruiksgerichte paardenhouderij

het houden van paarden en / of pony's gericht op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen en recreatief gebruik van paarden en pony's, met daaraan ondergeschikt het stallen van paarden van derden en het geven van instructie.

1.33 hoofdgebouw

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn aard, functie, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

1.34 horecabedrijf

een bedrijf, gericht op één of meer van de navolgende activiteiten:

  1. a. het verstrekken van dranken en / of etenswaren, teneinde deze ter plaatse te nuttigen, al dan niet in combinatie met:
  2. b. het exploiteren van zaalaccommodatie;
  3. c. het verstrekken van nachtverblijf.

1.35 kantoor / praktijk(ruimte)

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig / bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerp-technisch of een hiermee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.36 kampeermiddel

tenten, vouwwagens, kampeerauto's, caravans of hiermee gelijk te stellen onderkomens, waaronder begrepen stacaravans, die bestemd zijn voor recreatief nachtverblijf en waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.37 kleinschalig kampeerterrein

een kleinschalig terrein of plaats, gekoppeld aan een agrarisch bedrijf of een voormalig agra-risch bedrijf, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens de inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen, of geplaatst houden van kampeermiddelen op standplaatsen ten behoeve van recreatief nachtverblijf door personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

1.38 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het in een woning of in een bijbehorend bijgebouw door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer geldt en waarbij de woning en het woonperceel in overwegende mate hun woonfunctie behouden met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past.

1.39 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke waarde wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur.

1.40 landschaps- en natuurdeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van landschap en natuur.

1.41 mantelzorg

de zorg bij het dagelijks functioneren, die vrijwillig en onbetaald wordt verleend door gezinsleden, buren of vrienden aan personen die – door welke oorzaak dan ook – vrij ernstige fysieke, verstandelijke of psychische beperkingen hebben.

1.42 milieudeskundige

een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of onafhankelijke commissie van deskundigen op het gebied van milieu.

1.43 natuurwaarde

een aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.44 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.45 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, waterhuishoudkundige voorzieningen, telefooncellen, abri's en apparatuur voor telecommunicatie.

1.46 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.47 peil

  1. a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
  2. b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

1.48 platte dakafdekking

een horizontaal of nagenoeg horizontaal vlak met een dakhelling van maximaal 3° ter afdekking van een gebouw.

1.49 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat op basis van een toetsing aan de volgende elementen als reëel kan worden aangemerkt:

  1. a. er dient sprake te zijn van bedrijfsmatige agrarische activiteiten, hetgeen blijkt uit de aard en omvang van het bedrijf, outillage van het bedrijf, de omvang van de bedrijfsgebouwen en het aanwezig zijn van kennis en ervaring bij het bedrijfshoofd;
  2. b. de arbeidsbehoefte die het agrarische (nevenberoeps)bedrijf vergt;
  3. c. het bedrijf voorziet in een substantieel deel van het inkomen.

1.50 ruimtelijke kwaliteitswinst

ruimtelijke meerwaarde die ontstaat door landschapsontwikkeling of landschappelijke inpassing.

1.51 Staat van Bedrijfsactiviteiten

de Staat van Bedrijfsactiviteiten die deel uitmaakt van deze regels.

1.52 Staat van Horeca-activiteiten

de Staat van Horeca-activiteiten die deel uitmaakt van deze regels.

1.53 stacaravan

een gebouw dat in zijn geheel kan worden verplaatst en is bestemd voor recreatief nachtverblijf, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben.

1.54 standplaats

het gedeelte van een kleinschalig kampeerterrein, aangewezen voor recreatief nachtverblijf in één of meerdere kampeermiddelen, gedurende het kampeerseizoen nader te onderscheiden in:

  1. a. één kampeermiddel met maximaal twee bijzettentjes van maximaal zes vierkante meter, of;
  2. b. maximaal drie tentjes van maximaal zes vierkante meter.

1.55 theeschenkerij

een nieuwe economische drager, die alleen overdag en 's avonds is geopend en waar dranken en etenswaren mogen worden verstrekt.

1.56 verblijfsrecreatie

recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf zoals een recreatiewoning, logeergebouw, pension of kampeermiddel, door personen die elders hun hoofdverblijf hebben.

1.57 verkoopvloeroppervlak (vvo)

de verkoopruimte, dat wil zeggen de voor het winkelend publiek toegankelijke ruimte van een detailhandelsbedrijf, inclusief de etalages en de ruimte achter de toonbanken en kassa's.

1.58 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat op basis van een toetsing aan de volgende elementen als volwaardig kan worden aangemerkt:

  1. a. de aard en omvang van het bedrijf;
  2. b. de arbeidsbehoefte die het agrarisch hoofdberoepsbedrijf vergt;
  3. c. de mate waarin het bedrijf voorziet in het hoofdinkomen;
  4. d. de continuïteit van het bedrijf dient ook op de langere termijn te zijn verzekerd;
  5. e. de outillage van het bedrijf;
  6. f. eventuele voorziene investeringen;
  7. g. de opleiding / ervaring van het bedrijfshoofd;
  8. h. de leeftijd van het bedrijfshoofd en de eventuele opvolging;

alsmede voor intensieve veehouderijbedrijven: het beschikken over voldoende mestproductierechten en voor zover van toepassing dierrechten.

1.59 voorgevel van een gebouw

het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een gebouw. Indien meerdere delen van het gebouw naar de weg zijn gekeerd (hoekkavel), bepaalt het bevoegd gezag welke zijde als voorgevel moet worden beschouwd.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren.

2.4 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; indien zich op een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte, wordt van de goot of het boeibord van de dakkapel uitgegaan.

2.5 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en / of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en / of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregeling

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschaps- En Natuurwaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. grondgebonden agrarische bedrijven;

en tevens voor:

  1. b. het behoud, herstel en / of versterking van de aanwezige landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden, bestaande uit een gebied met kenmerkend bebouwingspatroon;
  2. c. het behoud, herstel en / of versterking van de bufferfunctie ten opzichte van het aangrenzende natuurgebied;
  3. d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie – minicamping': tevens een kleinschalig kampeerterrein;
  4. e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - theeschenkerij': tevens een theeschenkerij;
  5. f. ter plaatse van de aanduiding 'dagrecreatie' tevens dagrecreatie;
  6. g. de volgende niet-agrarische neventakken:
    1. 1. verkoop van boerderij- en streekproducten;
    2. 2. opslag van strandhuisjes en kleedcabines;
    3. 3. opslag van agrarische producten;
    4. 4. stalling van paarden waaronder wordt begrepen het geven van instructie ten behoeve van het paardrijden;

alsmede voor:

  1. h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals laad- en losruimte, parkeervoorzieningen, groen, water, erven, tuinen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen.

3.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

3.3 Afwijken van de bouwregels

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Waarde – Archeologie-3

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie-3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m;
  2. b. ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien:
    1. 1. het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologische deskundige waaruit blijkt dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;
    2. 2. niet is voldaan aan het bepaalde onder 1: de aanvrager van de omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
    3. 3. de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 2 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning voor het bouwen regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologische deskundige;
  3. c. het bepaalde in dit lid onder b.2 en b.3 is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
    1. 1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    2. 2. een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
    3. 3. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm kan worden geplaatst;
    4. 4. een bouwwerk dat zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

6.2 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Voor een bouwwerk, dat krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de maatvoeringsbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt:

  1. a. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  2. b. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  3. c. in geval van herbouw is het bepaalde onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  4. d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

De algemene gebruiksregels luiden als volgt:

  1. a. het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, de bestemmingsomschrijving en de overige regels;
  2. b. het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a, indien strikte toepassing van het verbod leidt tot beperkingen in het meest doelmatig gebruik die niet door dringende redenen worden gerechtvaardigd.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 15%;
  2. b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen;
  3. c. de omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Kraaienestweg 1'.

Bijlagen Bij Regels

Bijlage 1 Positieve Lijst Nieuwe Economische Dragers

Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Staat Van Horeca-activiteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Noodzaak Bestemmingsplan

Inleiding

In 2006 heeft het gemeentebestuur voor het perceel Kraaienestweg 1 ontheffing verleend voor het houden van een kampeerterrein ten behoeve van het plaatsen van 5 kampeermiddelen voor de periode van 15 maart tot 1 november gedurende de jaren 2006 en 2007. Deze ontheffing is op 1 januari 2008 in verband met de intrekking van de Wet op de Openluchtrecreatie vervallen.

In oktober 2006 heeft het college onder voorwaarden ingestemd met een uitbreiding tot 15 kampeermiddelen. Het college heeft echter geweigerd een kampeerontheffing te verlenen met ingang van 2008, omdat naar het oordeel van het college niet werd voldaan aan de eerder gestelde voorwaarden. Als gevolg daarvan zijn verschillende procedures gevoerd, onder andere in het kader van de 5e herziening van het bestemmingsplan buitengebied.

Om een eind te maken aan deze juridische procedures is een overlegtraject gestart tussen de gemeente en de eigenaar van het perceel Kraaienestweg 1, onder leiding van een onafhankelijk bemiddelaar. Dat overleg heeft geresulteerd in een convenant, dat door beide partijen is ondertekend op 22 oktober 2010.

Alles overziende heeft het gemeentebestuur overwogen dat er geen planologische belemmeringen zijn om medewerking te verlenen aan de vestiging van een minicamping op het perceel Kraaienestweg 1.

Om de minicamping planologisch mogelijk te maken is herziening van het bestemmingsplan Buitengebied nodig. Omdat op basis van het BRO een partiële herziening van een bestemmingsplan dat onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening tot stand is gekomen niet mag leiden tot het wijzigen van bestemmingen, is gekozen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de betreffende percelen aan de Kraaienestweg (agrarisch bouwvlak met aangrenzende agrarische gronden). Figuur 1.1. geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0020BPMinCaVeePo-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.2 Opzet Bestemmingsplan Kraaienestweg 1

De voorliggende toelichting bij het bestemmingsplan Kraaienestweg 1 bevat:

  • een nadere toelichting op de noodzakelijke aanpassing van de bestemmingsregeling (hoofdstuk 2);
  • de uitkomst van de sectorale toetsen (hoofdstuk 3);
  • de juridische toelichting op de regels (hoofdstuk 4);
  • een beschrijving van de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen (hoofdstuk 5).

Hoofdstuk 2 Aanpassing Van De Bestemmingsregeling

2.1 Vigerende Bestemmingsregeling

afbeelding "i_NL.IMRO.0717.0020BPMinCaVeePo-VG01_0002.jpg"

Figuur 2.1. Uitsnede vigerend bestemmingsplan Buitengebied.

Figuur 2.1 bevat een uitsnede van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan Buitengebied voor het perceel Kraaienestweg 1 e.o. Daarbij is aan de huiskavel een agrarisch bouwvlak toegekend.

Twee perceeltjes (aansluitend oostelijk van de huiskavel en een perceel westelijk daarvan) zijn eveneens voorzien van een agrarische bestemming. Gelet op de ligging ingesloten door het Veerse Bos is de bestemming Agrarisch gebied met landschaps- en natuurwaarden toegekend.

Het perceel tussen de huiskavel en het westelijk gelegen agrarische perceel (met kadastraal nummer 293) heeft de bestemming Natuurgebied met de subbestemming “waternatuur alsmede waterbeheersing”, in combinatie met de bestemming Recreatie met de subbestemming “dagrecreatie”. Dit perceel hoort eveneens bij het perceel Kraaienestweg 1 en is in agrarisch gebruik.

Op de huiskavel is een theeschenkerij gevestigd, als Nieuwe Economische Drager.

2.2 Beoogde Situatie

Het doel van het voorliggende bestemmingsplan is om, uitgaande van de bestaande situatie en recht doende aan de vigerende ontwikkelingsmogelijkheden, de realisatie van een minicamping planologisch mogelijk te maken op de huiskavel en de westelijk daarvan gelegen en bij het perceel Kraaienestweg 1 behorende agrarische gronden.

In het ondertekende convenant is opgenomen dat het gemeentebestuur een vergunning verstrekt voor een minicamping met 15 kampeerplaatsen, waarvan 5 vaste, en de minicamping in deze vorm opnemen op de bij het bestemmingsplan Buitengebied behorende voorschriftenlijst 10. Tevens is het gewenst het bouwvlak aan te passen aan de verleende bouwvergunning voor een schuur en ook de dubbelbestemming ter plaatse van de minicamping te wijzigen van Natuur in Agrarische doeleinden met landschappelijke, cultuurhistorische en/of natuurwetenschappelijke waarden. De bestemming Recreatie en de subbestemming dagrecreatieve voorzieningen blijven hierbij behouden.

Nu het opstellen van een partiële herziening van het vigerende bestemmingsplan niet langer mogelijk is, is gekozen voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor de bij het perceel Kraaienestweg 1 behorende gronden. Als gevolg van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is het niet mogelijk de in het convenant opgenomen afspraken over de bestemmingsregeling op te volgen. Benamingen van bestemmingen zijn vastgelegd in SVBP2008, subbestemmingen zijn vervallen en vervangen door vaste aanduidingen, etc.

Dat betekent dat in het voorliggende bestemmingsplan wat betreft de opzet van regels en plankaart en de benaming van bestemmingen en aanduidingen is aangesloten bij SVBP2008 en de gemeentelijke modelregels op basis van de Wro en dat inhoudelijk aansluiting is gezocht bij de regeling in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, met inachtneming van de in het afgesloten convenant gemaakte afspraken. In hoofdstuk 4 wordt de bestemmingsregeling verder toegelicht.

Hoofdstuk 3 Sectorale Toetsen

In dit hoofdstuk wordt de beoogde situatie planologisch getoetst aan alle relevante aspecten.

Verkeer en parkeren

De minicamping zal in de zomerperiode een beperkte extra verkeersproductie genereren. Volgens de CROW concept publicatie Verkeersgeneratie van voorzieningen (kenmerk: CRW091/Abf / 0002; 2 juni 2008; CROW) dient voor campings rekening gehouden te worden met een jaargemiddelde weekdag verkeersgeneratie van 3,9 mvt / etmaal / 10 standplaatsen. De verkeersaantrekkende werking ten gevolge van de uitbreiding is ( 15/10*3,9=) 6 mvt / etmaal. De Polredijk en de Kraaienestweg kunnen deze beperkte extra verkeersproductie zonder problemen verwerken. Parkeren vindt op eigen terrein van de minicamping plaats.

Ecologie

De gronden waarop de minicamping wordt gerealiseerd, kennen een gevarieerd gebruik (grasland, paardenbak, toegangspad), aansluitend aan het agrarisch bouwvlak.

Gebiedsbescherming

Het perceel grenst aan het Veerse Bos, dat als natuurgebied onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. De betreffende percelen maken zelf geen deel uit van de EHS. Gelet op het relatief extensieve en kleinschalige karakter van de minicamping, de (dag)recreatieve functie van het Veerse Bos en de ligging grenzend aan een parkeerterrein annex speelweide, zal de beoogde minicamping geen negatieve invloed hebben op het natuurgebied.

Soortsbescherming

De Flora- en faunawet bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De Flora- en faunawet is in zoverre voor het onderhavige bestemmingsplan van belang, dat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

In de aanwezige beplanting kunnen broedvogels aanwezig zijn. Het gebied zal voorts een functie vervullen als leefgebied voor algemene soorten zoogdieren (mol, huisspitsmuis en veldmuis). Het gebied is ongeschikt als landbiotoop van amfibieën.

Het gebied is als gevolg van ligging, inrichting en beheer ongeschikt als verblijfplaats van overig beschermde soorten en van de zwaar beschermde soorten, die staan vermeld op tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet.

De werkzaamheden ten behoeve van de realisatie van kunnen leiden tot aantasting van beschermde natuurwaarden. De beschermde natuurwaarden van het plangebied staan alle vermeld op tabel 1 van de Flora- en faunawet.

Er is geen ontheffing nodig voor de soorten uit categorie 1 (algemene soorten) daar er voor deze soorten een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt. De aantasting en verstoring van broedvogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten of geen broedvogels te verstoren.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat voor de beoogde ontwikkeling geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet vereist is. Hierbij dient wel gewerkt te worden volgens de principes van zorgvuldig handelen en mogen broedvogels niet verstoord worden.

Wat de gebiedsbescherming betreft kan worden geconcludeerd dat zowel de Natuurbeschermingswet 1998 als de Ecologische hoofdstructuur geen beletsel vormen voor de ontwikkeling.

Water

Het terrein van de minicamping blijft grotendeels onverhard. Paden en parkeergelegenheid zullen – voor zover sprake is van verharding – worden voorzien van een doorlatende verharding. Op het perceel mogen maximaal 5 stacaravans worden geplaatst, die het hele jaar door aanwezig zijn. Verder is alleen in het zomerseizoen sprake van extra verhard oppervlak door kampeermiddelen. Het hemelwater dat op deze verharde oppervlakken valt zal via de bodem zijn weg zoeken naar het oppervlaktewater. Er wordt geen drainage toegepast.

De toename van het verhard oppervlak bedraagt minder dan 1.000 m². Op grond van het beleid van de waterbeheerder (Waterschap De Zeeuwse Eilanden) is er derhalve geen extra waterberging nodig. De beoogde ontwikkeling leidt niet tot onevenredige gevolgen voor het waterbeheer.

In het kader van de verplichte watertoets wordt deze waterparagraaf voorgelegd aan de waterbeheerder. Het waterschap zal het wateradvies geven in het kader van het overleg ingevolge artikel 3.1.1 Bro.

Archeologie

In het plangebied komen geen bekende archeologische waarden voor. Het plangebied maakt wel deel uit van een gebied dat is aangemerkt als gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Dat betekent dat voor ingrepen in de bodem beneden een diepte van 40 centimeter en een grotere oppervlakte dan 500 m2 archeologisch onderzoek moet plaatsvinden. Daartoe is de dubbelbestemming Waarde – Archeologie – 3 toegekend aan de gronden in het plangebied.

Milieu-aspecten

Geluidhinder

Op basis van de Wet geluidhinder is een minicamping geen geluidsgevoelige functie. Het is echter wel gewenst om een goed verblijfsrecreatief klimaat te borgen. De grenswaarden uit de Wet geluidhinder gelden daarvoor overeenkomstig het provinciaal beleid als toetsingscriteria. Ten behoeve van voorliggend bestemmingsplan is een berekening uitgevoerd voor de geluidsbelasting van de minicamping als gevolg van de Polredijk.

Verkeersintensiteit

De verkeersintensiteit op de Polredijk bedraagt volgens de verkeersstromenkaart van de provincie Zeeland in 2009 circa 2.100 mvt/etmaal (weekdagjaargemiddelde). Door rekening te houden met een autonome groei van 1,5% per jaar is de verkeersintensiteit voor 2021 bepaald. De geprognosticeerde verkeersintensiteit bedraagt dan 2.500 mvt/etmaal.

Verdelingen per periode-uur en voertuigcategorie

De werkelijke verdelingen per periode-uur en voertuigcategorie op de Polredijk zijn niet bekend daarom is gekozen aan te sluiten bij landelijke gemiddelden die horen bij landelijke ontsluitingswegen (Daling in groei; actualisatie van de verkeerskundige kencijfers; dec. 2009;RBOI-Rotterdam). In de tabel 3.1 zijn deze verdelingen weergegeven.

Tabel 3.1. Voertuigverdeling Plattelandswegen

dagperiode avondperiode nachtperiode etmaal
per periode-uur 6,7% 2,7% 1,1% n.v.t.
lichte mvt 91,08% 91,08% 91,08% 91,08%
middelzware mvt 6,42% 6,42% 6,42% 6,42%
zware mvt 2,50% 2,50% 2,50% 2,50%

Overige gegevens

Voor het berekenen van de geluidsbelasting zijn ook de maximumsnelheid, verhardingssoort en waarneemhoogtes relevant. In tabel 3.2 zijn de maximumsnelheid, verhardingssoort en verhardingsbreedte van de Polredijk weergegeven.

Tabel 3.2. Overige gegevens

weg \ gegeven maximumsnelheid verhardingssoort verhardingsbreedte
Landelijke ontsluitingsweg Polredijk 60 km/u asfalt /
W0 – referentiewegdek
2 m

De recreatie-eenheden bestaan maximaal uit één bouwlaag. De vastgestelde waarneemhoogte bevindt zich derhalve op 1,50 m.

Resultaten en conclusie

Uit de berekeningsresultaten (zie ook bijlage 1) blijkt dat de 48 dB-contour (voorkeursgrenswaarde) zich op 36 meter afstand bevindt uit de wegas van de Polredijk. De minicamping is gepland op een grotere afstand dan 36 meter.

De geluidsbelasting ter plaatse van de minicamping bedraagt minder dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB zodat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Bodemkwaliteit

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone gronden te worden gerealiseerd.

De gemeente Veere maakt gebruik van vastgestelde bodemkwaliteitskaarten. Op basis van de bodemkwaliteitskaart blijkt dat het plangebied voor Minicamping de Heksenketel in een zone ligt waarin geen kritische parameters aanwezig zijn, en waarin de grond vrij en zonder aanvullende onderzoeken toepasbaar is. De berekende achtergrondwaarden in deze zone leveren geen risico's op voor de volksgezondheid en/of het milieu.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Milieuhinder

In de directe omgeving van de minicamping komen geen hinder veroorzakende bedrijven voor. De jachthaven Oostwatering is gelegen op meer dan 100 meter van de minicamping. Op grond van de Brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) geldt voor jachthavens met diverse voorzieningen (SBI-code 926) vanwege het geluidsaspect een richtafstand van 50 meter. Minicamping de Heksenketel ligt derhalve op voldoende afstand om hinder te voorkomen. Het omgekeerde is ook het geval, de minicamping vormt geen belemmering voor omliggende bedrijven en toelaatbare bedrijfsactiviteiten.

Luchtkwaliteit

De luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de daaraan op basis van de Wet Luchtkwaliteit te stellen eisen. Bovendien genereert de minicamping zo weinig verkeer dat daardoor de luchtkwaliteit nauwelijks wordt beïnvloed. Het Besluit Niet in Betekenende Mate is van toepassing.

Conclusie

Gelet op de hiervoor beschreven sectorale toetsen kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn om medewerking te verlenen aan de planologische regeling van een minicamping op het perceel Kraaienestweg 1 te Veere.

Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening en de bindende afspraken die bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (paragraaf 4.1). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan en vervolgens wordt per bestemming een toelichting gegeven (paragraaf 4.2 en 4.3).

4.1 Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (Svbp)

Per 1 juli 2008 zijn de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. In deze nieuwe wetgeving is geregeld dat vanaf 1 juli 2009 alle nieuwe ruimtelijke plannen - zoals ook bestemmingsplannen – digitaal moeten worden vervaardigd. Een dergelijk ruimtelijk plan zal moeten worden opgebouwd volgens de 'Standaard Vergelijkbare bestemmingsplannen 2008' (SVBP2008). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar. Per 1 januari 2010 moeten de plannen ook voor een ieder digitaal raadpleegbaar zijn op www.ruimtelijkeplannen.nl.

SVBP2008

Bindende afspraken betreffen wat de bestemmingen aangaat, een (nagenoeg) limitatieve lijst van:

  • de hoofdgroepen en de naamgeving;
  • de lettercodes en het kleurgebruik van deze hoofdgroepen;
  • de naamgeving van de bestemmingen;
  • de plaats en volgorde (alfabetisch) ervan in de legenda en in de planregels;
  • de wijze waarop de functies worden opgenomen in de bestemmingsomschrijving.

Bindende afspraken met betrekking tot de aanduidingen gaan over:

  • de plaats en volgorde van de aanduidingen in de legenda;
  • de wijze waarop aanduidingen op de plankaart worden weergegeven;
  • de wijze waarop via de aanduidingen uit te sluiten functies worden weergegeven;
  • de wijze waarop de aanduidingen worden opgenomen in de planregels.

Bindende afspraken over de legenda betreffen de opbouw en volgorde:

  • bestemmingen, uit te werken bestemmingen, dubbelbestemmingen;
  • aanduidingen bouwvlak, letteraanduidingen functie, letteraanduiding bouwen, aanduidingen figuur, aanduidingen gebied;
  • verklaringen.

De SVBP heeft dus (alleen) betrekking op de structuur en niet op de inhoud van de bestemmingsregeling.

4.2 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Ten aanzien van de opzet van de bestemmingsregeling (planvorm, plankaart en regels) is het volgende van belang.

Opzet verbeelding/plankaart

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de plankaart zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.

Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:

  • de ondergrond waarop de bestemmingsplankaart is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
  • op de plankaart wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
  • op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
  • de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).

De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'A' voor 'Agrarisch'. Verder geldt het volgende:

  • kleine letters tussen haakjes bij de bestemming hebben betrekking op een aanduiding waarmee hetzij ter plaatse van deze aanduiding een specifieke functie wordt aangegeven, zoals (rd) voor dagrecreatie (functieaanduiding);
  • maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte en een bebouwingspercentage worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
  • tenslotte kunnen er op de plankaart aanduidingen voorkomen in de vorm van figuren of gebiedsaanduidingen (zoals de plangrens).

Opzet regels

De indeling in hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, kent de volgende vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1: Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam
  • van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling, een procedurebepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing is, dan wel bepalingen die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsregels).
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing. De strafbaarheid wordt geregeld in de nieuwe wet) en de titel van het plan.

Op grond van de SVBP moet bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2

van de regels) de volgende vaste volgorde gebruikt worden:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • nadere eisen;
  • afwijking van de bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijking van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid.

Een bestemmingsregel behoeft niet al deze elementen te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

4.3 Toelichting Op De Regels

4.3.1 Hoofdstuk I: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die van het "normale" spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Voor de begripsbepalingen is waar mogelijk gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP2008. Voor een aantal begrippen is de begripsbepaling uit het vigerende bestemmingsplan overgenomen (zoals "kleinschalig kampeerterrein" en "standplaats"). Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend. Het begrip agrarisch bedrijf is niet in deze standaard SVBP2008 opgenomen en wordt hierna kort toegelicht.

Agrarisch bedrijf

In het gemeentelijk beleid wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Onder agrarische bedrijven worden alle bedrijven verstaan die met hun bedrijfsvoering erop gericht zijn om gewassen te telen en / of dieren te houden ten behoeve van de plantaardige of dierlijke productie: akker- en vollegrondstuinbouw, bollenteelt, fruitteelt, grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en paardenhouderij, boomkwekerij en sierteelt.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, dienen te worden gemeten.

4.3.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 - Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden

Het plangebied is voorzien van de bestemming Agrarisch met waarden – Landschaps- en natuurwaarden. Deze is aanvullend is gericht op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de voorkomende landschaps- en natuurwaarden. Tevens vervult het plangebied een bufferfunctie ten opzichte van het naastgelegen natuurgebied. Tenslotte is er de mogelijkheid de betreffende gronden te gebruiken voor dagrecreatie en enkele specifiek benoemde niet-agrarische neventakken.

Voor het plangebied is een bouwvlak opgenomen, waarbinnen bebouwing zoals bedrijfsgebouwen, overkappingen, bedrijfswoningen en bijgebouwen moeten worden gebouwd. Buiten het bouwvlak zijn alleen erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de minicamping en extensieve dagrecreatie toegestaan. De vorm en omvang van het agrarische bouwvlak is overgenomen uit het convenant.

Voor de op het perceel gevestigde nevenfuncties, een minicamping en een theeschenkerij, is een functie-aanduiding opgenomen, waarmee de betreffende activiteiten positief worden bestemd. De aanduiding voor de minicamping is opgenomen voor het bouwvlak en het ten westen daarvan gelegen terrein. De aanduiding voor de theeschenkerij geldt voor het bouwvlak.

Aanvullend is de aanduiding dagrecreatie opgenomen voor het perceel ten westen van het bouwvlak, overeenkomstig het vigerende bestemmingsplan.

In de regels is opgenomen dat één bedrijfswoning is toegestaan, waarvan de maximale inhoud ten hoogste 750m³ bedraagt en de maximale oppervlakte ten hoogste 200m². Evenals de in de bouwregels opgenomen maten voor de bedrijfsbebouwing komen deze maximale maten overeen met de regeling in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied.

In het plan zijn regels opgenomen om af te kunnen wijken van de rechtstreekse bouwmogelijkheden, bijvoorbeeld voor het realiseren van bebouwing ten behoeve van de minicamping, een paardenbak of een Nieuwe Economische Drager.

De gebruiksregels voorzien onder meer in de maximale omvang van het aantal standplaatsen, de maximale gebruiksoppervlakte van de bebouwing ten behoeve van de positief bestemde nevenfuncties en de niet-agrarische neventakken. Ook wordt hier de realisatie van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch bedrijf gereguleerd, bijvoorbeeld door het gebruik van afdekfolies te beperken en containervelden buiten het bouwvlak te verbieden. In het plan zijn tevens afwijkingsregels voor het gebruik opgenomen, bijvoorbeeld voor het gebruik van een deel van de woning of een bijgebouw voor mantelzorg en de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen.

In de regels zijn afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het vestigen van Nieuwe Economische Dragers als nevenactiviteit op agrarische bouwvlakken. Daarbij is de regeling uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied overgenomen en vertaald naar SVBP2008. In het kader van de afwijkingsbevoegdheid wordt gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten en een Staat van Horeca-activiteiten om de aard van de nevenfuncties te kunnen reguleren. Voor een toelichting op beide staten wordt verwezen naar de bijlagen 2 en 3 bij deze toelichting.

In de regels zijn wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor het wijzigen en/of vergroten van het bouwvlak en het wijzigen van een functieaanduiding of bestemming als de minicamping of het agrarisch bedrijf zijn beëindigd. Overigens wordt onder beëindiging van de minicamping niet verstaan het overgaan in andere handen. Als het agrarisch bedrijf is beëindigd, kan de bestemming worden omgezet naar Wonen. Daarnaast is demogelijkheid opgenomen om een gebruiksgerichte paardenhouderij mogelijk te maken.

Artikel 4 Waarde – Archeologie - 3

Op basis van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden is het plangebied aangemerkt als gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Met het oog op de archeologische verwachtingswaarde is de bestemming Waarde-Archeologie-3 opgenomen. Voor deze gebieden is archeologisch onderzoek nodig voor grondwerkzaamheden, met een grotere diepte dan 0,4 meter en een grotere oppervlakte dan 500 m².

Kern van de regeling is dat bouwen ten behoeve van andere bestemmingen, het uitvoeren van andere werkzaamheden (geen bouwen) die de grond kunnen roeren en het uitvoeren van sloopwerkzaamheden zonder archeologische toets rechtstreeks is toegestaan, indien een bepaalde oppervlakte (500 m²) niet wordt overschreden of de grond niet dieper wordt geroerd dan 40 cm beneden het maaiveld. Vervanging of verandering van bestaande bebouwing is uit archeologische oogpunt eveneens rechtstreeks toegestaan, indien gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering en de oppervlakte niet wordt uitgebreid.

Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, dan is voor genoemde werkzaamheden archeologisch onderzoek nodig. Dit onderzoek dient in opdracht van de initiatiefnemer te worden uitgevoerd. Om schade aan de archeologische resten in de bodem te voorkomen, kunnen aan de bouwvergunning, aanlegvergunning en sloopvergunning regels worden verbonden. In voorkomend geval kan begeleiding van de bouw-, aanleg- of sloopactiviteiten door de archeologische deskundige worden geëist.

Omdat voortdurend nieuwe kennis over de aanwezigheid van archeologisch erfgoed in de bodem wordt opgedaan, verdient het aanbeveling om bouw-, aanleg- en sloopplannen eerst voor te leggen aan de archeologische deskundige. Hiermee wordt voorkomen dat onnodig onderzoek wordt gedaan.

4.3.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Artikel 4 bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Deze bepaling is conform artikel 3.2.4 van het Bro in het bestemmingsplan opgenomen.

Artikel 5 - Algemene bouwregels

De algemene bouwregels bevatten algemene mogelijkheden om af te wijken van aanduidingsgrenzen, aanduidingen, regels en maten. Lid 1 biedt een beperkte mogelijkheid voor overschrijdingen van grenzen door ondergeschikte bouwdelen, lid 2 maakt het mogelijk om in afwijking van de planregels bestaande maten die afwijken van deze regels als toelaatbaar te beschouwen. Het overgangsrecht is dan niet van toepassing.

Artikel 6 - Algemene gebruiksregels

De algemene gebruiksregels omvatten in aanvulling op de specifieke gebruiksregels een bepaling om gronden te gebruiken in strijd met de aan deze gronden gegeven bestemming en tevens een afwijkingsbepaling.

Artikel 7 - Algemene afwijkingsregels

Van een aantal, ondergeschikte, afwijkingen ten opzichte van de planregels kunnen burgemeester en wethouders met dit artikel afwijken.

4.3.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 - Overgangsrecht

In dit artikel is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen.

In lid 2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.

Artikel 9 - Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan opgenomen: Kraaienestweg 1.

Hoofdstuk 5 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen

In het kader van de vaststellingsprocedure zijn geen zienswijzen ingediend tegen het bestemmingsplan.

Bij de vaststelling is naar aanleiding van nader overleg met de exploitant van de minicamping Kraaienestweg 1 een aantal aanpassingen in het bestemmingsplan verwerkt:

  • aan het westelijk deel van het agrarisch bouwvlak is de aanduiding Rd toegekend;
  • in de regeling voor het aantal standplaatsen van de minicamping is expliciet bepaald dat op 5 standplaatsen stacaravans jaarrond aanwezig mogen zijn; de bestemmingsregeling is daarbij afgestemd op de regeling met betrekking tot de bouwvergunningplicht voor stacaravans zoals opgenomen in het Bor; daartoe zijn de volgende aanpassingen in de regels opgenomen:
  • aanpassen artikel 1.36: stacaravans worden als kampeermiddel aangemerkt;
  • opnemen begripsbepaling stacaravan;
  • aanpassen artikel 1.53: stacaravan valt onder begrip kampeermiddel;
  • aanpassen artikel 3.2.1. onder b: naast bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen ook stacaravans worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van recreatie – minicamping, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4.1;
  • aanpassen artikel 3.2.2.: toevoegen d: de oppervlakte van een stacaravan bedraagt ten hoogste 55 m2 en de hoogte ten hoogste 3,5 m;
  • aanpassen artikel 3.4.1 onder c: in afwijking van het bepaalde onder b mag op maximaal 5 standplaatsen een stacaravan worden geplaatst, die gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2.2.;
  • aanpassen artikel 3.5.1 onder a: het totaal aantal standplaatsen bedraagt ten hoogste 25, waarbij op ten hoogste 5 standplaatsen een stacaravan mag worden geplaatst, die gedurende het gehele jaar aanwezig mag zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2.2;
  • in de bestemmingsregeling is een wijzigingsbevoegdheid toegevoegd, door middel waarvan de bestemming Agrarisch kan worden gewijzigd ten behoeve van de vestiging van een gebruiksgerichte paardenhouderij.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Horeca-activiteiten