KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
Artikel 4 Kantoor
Artikel 5 Maatschappelijk
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding
Artikel 9 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 10 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 11 Waterstaat
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 12 Antidubbeltelregel
Artikel 13 Algemene Bouwregels
Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening
Artikel 15 Algemene Gebruiksregels
Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 19 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotbepalingen
Artikel 20 Overgangsrecht
Artikel 21 Slotregel
Bijlagen Bij De Regels
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Plangebied En Omgeving
1.3 Geldend Planologisch Regime
1.4 Milieueffectrapportage
1.5 Opzet Plantoelichting
Hoofdstuk 2 Het Plan
2.1 Beoogde Ontwikkeling
2.2 Toetsing Aan Beleidskader
Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving
3.1 Inleiding
3.2 Wettelijke Eisen
3.3 Opzet Van De Bestemmingsregeling
3.4 Toelichting Bestemmingen
3.5 Toelichting Op De Algemene Regels
3.6 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen
Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek
4.1 Inleiding
4.2 Milieueffectrapportage
4.3 Water
4.4 Bodem
4.5 Archeologie
4.6 Cultuurhistorie
4.7 Bedrijven En Milieuzonering
4.8 Verkeer En Vervoer
4.9 Geluid
4.10 Externe Veiligheid
4.11 Luchtkwaliteit
4.12 Natuur En Ecologie
4.13 Kabels En Leidingen
4.14 Explosieven
4.15 Klimaat, Duurzaamheid En Energie
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Handhaving
5.2 Grondpositie
5.3 Financieel-economische Toetsing
5.4 Procedure
5.5 Overleg Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Hoofdstuk 6 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen
Bijlagen Bij Toelichting
Bijlage 1 Notitie: Stedenbouwkundige Onderbouwing
Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Inventarisatie Bedrijven
Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai
Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Scheepvaartlawaai
Bijlage 7 Verantwoording Verandering Groepsrisico
Bijlage 8 Beeldkwaliteitsplan Kenniswerf Algemeen Kader
Bijlage 9 Separate Bijlagen
Bijlage 10 Mer Scheldekwartier/edisongebied E.o. Definitief 25 April 2008
Bijlage 11 Kenniswerf Vlissingen; Stedenbouwkundig Plan; 4 Januari 2008

Kenniswerf West

Bestemmingsplan - Gemeente Vlissingen

Vastgesteld op 27-06-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

Het bestemmingsplan Kenniswerf West als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01 van de gemeente Vlissingen.

1.2 bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.

1.5 antennedrager

Een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.6 antenne-installatie

Een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.7 archeologisch deskundige

de Walcherse Archeologische Dienst (WAD) of een andere door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake archeologie.

1.8 archeologisch onderzoek

onderzoek, verricht door of namens een dienst of instelling, die over een opgravingsvergunning beschikt.

1.9 archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden dan wel de aan een gebied toegekende hoge of middelhoge waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.10 bebouwing

Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.11 bedrijf

Een onderneming gericht op het vervaardigen, bewerken, opslaan, herstellen, installeren of inzamelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel ondergeschikt daaraan detailhandel plaatsvindt, uitsluitend als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.

1.12 bedrijfsvloeroppervlak (bvo)

De totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten.

1.13 bedrijfswoning

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.

1.14 bestaande maten

Afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand kunnen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.15 bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.18 bouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 bouwgrens

De grens van een bouwvlak.

1.20 bouwlaag

Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte, of bij benadering gelijke hoogte, liggende vloeren of balklagen is begrensd, en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is, met uitsluiting van vertrekken in de kap, dakopbouw en/of zolder en onder de begane grondvloer, zoals een kelder, souterrain en onderbouw.

1.21 bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 bouwperceelsgrens

Een grens van een bouwperceel.

1.23 bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.24 bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.25 consumentenvuurwerk

Vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik.

1.26 detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.27 dienstverlening

Het bedrijfsmatig aanbieden en verlenen van diensten, nader te onderscheiden in:

1.28 gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.29 geluidgevoelige objecten

Woningen en andere geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.

1.30 geluidhinderlijke inrichtingen

Bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken.

1.31 horeca

Het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf, nader te onderscheiden in:

  1. a. lichte horeca, categorie 1a, aan detailhandel verwante horeca: horecabedrijf van relatief beperkte omvang, dat zich met name richt op het winkelend publiek en openingstijden hanteert, die aansluiten op de openingstijden van de detailhandelsbedrijven en die bestaan uit het aanbieden en verstrekken van geringe etenswaren, kleinere maaltijden en dranken, een bezorg- en afhaalservice daaronder begrepen;
  2. b. lichte horeca, categorie 1b: horecabedrijf van relatief beperkte omvang, dat zich in mindere mate richt op het winkelend publiek en als regel ruimere openingstijden hanteert dan aan detailhandel verwante horeca (categorie 1a) en die bestaan uit het aanbieden en verstrekken van geringe etenswaren, kleinere maaltijden en dranken, een bezorg- en afhaalservice daaronder begrepen;
  3. c. lichte horeca, categorie 1c, maaltijd- en logiesverstrekkende horeca: horecabedrijf, gericht op het in hoofdzaak aanbieden en verstrekken van volwaardige maaltijden voor consumptie ter plaatse, een bezorg- en afhaalservice daaronder begrepen, en het aanbieden van nachtverblijf al dan niet met congres- en vergaderaccommodatie;
  4. d. middelzware horeca, categorie 2, drankenverstrekkende horeca: horecabedrijf van relatief beperkte omvang, gericht op het in hoofdzaak aanbieden en verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse en het, ondergeschikt daaraan verstrekken van geringe etenswaren en kleine maatlijden;
  5. e. zware horeca, categorie 3, vermaakaanbiedende horeca: horecabedrijf van grote omvang, gericht op het structureel aanbieden van grootschalige feest-, muziek- en dansevenementen, die door hun aard en omvang grote aantallen bezoekers trekken.

1.32 kantoor

Een gebouw of gedeelte van een gebouw, dat, blijkens haar aard, indeling en inrichting kennelijk dient voor het bedrijfsmatig aanbieden en uitoefenen van administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden zonder of met een sterk ondergeschikte baliefunctie, waaronder congres- en vergaderaccommodatie.

1.33 maatschappelijke voorzieningen

Voorzieningen en instellingen, gericht op het aanbieden en uitoefenen van activiteiten, met betrekking tot onderwijs, openbare orde en veiligheid, sociale, maatschappelijke en openbare dienstverlening en kinderopvang.

1.34 nutsvoorzieningen

Voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.35 ondergeschikte detailhandel

Detailhandel, waarbij de detailhandelsactiviteit een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit, maar daaraan duidelijk ondergeschikt is.

1.36 ondersteunende horeca

Horeca, waarbij de horeca-activiteit ondersteunend is aan de hoofdactiviteit, maar daaraan duidelijk ondergeschikt is.

1.37 ondergeschikte kantoren

Kantoren, waarbij het kantoor een directe relatie heeft met de hoofdactiviteit, maar daaraan ondergeschikt is.

1.38 overkapping

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.39 peil

  1. a. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg (ter plaatse van de hoofdtoegang).
  2. b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het op het tijdstip van vaststelling van het plan aansluitende maaiveld c.q. afgewerkte terrein ter plaatse.

1.40 productiegebonden detailhandel

Detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.41 risicovolle inrichting

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

1.42 Staat van Bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels onderdeel uitmaakt.

1.43 windturbine

een bouwwerk ter opwekking van energie door benutting van windkracht, met uitzondering van bemalingsinstallaties ten behoeve van de waterhuishouding.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.

2.2 bouwhoogte van een antenne-installatie

  1. a. Ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
  2. b. Ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.

2.3 bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 breedte, lengte of diepte van een bouwwerk

Tussen de bovengrondse buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.5 dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot/de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel.

2.7 hoogte van een windturbine

Vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Bedrijven, zoals deze voorkomen in ten hoogste categorie 3.1 van de Staat vanBedrijfsactiviteiten.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 1': tevens voor een goederenwegvervoersbedrijf zonder schoonmaken van tanks met een groter bruto oppervlakte dan 1.000 m2, indien en voor zover het gebruik onafgebroken voortduurt (milieucategorie 3.2).
  3. c. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 2': tevens voor een elektriciteitsdistributiebedrijf met een transformatorvermogen van ten hoogste 200 MVA (milieucategorie 3.2).
  4. d. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 3': tevens voor een constructie-, reparatie- en onderhoudswerkplaats voor metaalproducten in een gesloten gebouw, de groothandel in en opslag van metaalproducten en een metaaloppervlaktebehandelingsbedrijf – algemeen (milieucategorie 3.2).
  5. e. Ter plaatse van aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – 4': tevens voor een garagebedrijf en de handel in, reparatie van en service aan auto's en motorfietsen, dit met inachtneming van het bepaalde in lid 3.4, onder d, indien en voor zover het gebruik onafgebroken voortduurt.
  6. f. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel – 1': tevens voor de verkoop van watersportsportartikelen en werkkleding, zeildoekprodukten en scheeps- en visserijbenodigdheden en hijskranen.
  7. g. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen': tevens voor wonen.
  8. h. Ter plaatse van de aanduiding 'sport': tevens voor sport.
  9. i. Ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': tevens voor maatschappelijke voorzieningen.
  10. j. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals bedrijfswoningen, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, interne ontsluitingswegen, laad- en losvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, erf, windturbines, afvalverzamelvoorzieningen en reclame-uitingen en tevens voorzieningen ten behoeve van productiegebonden detailhandel en ondergeschikte detailhandel.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

3.3 Nadere eisen

3.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  1. a. De volgende functies zijn niet toegestaan:
    1. 1. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
    2. 2. risicovolle inrichtingen;
    3. 3. geluidhinderlijke inrichtingen;
    4. 4. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
  2. b. Het is niet toegestaan onbebouwde gronden, die zijn gelegen vóór de naar de weg gekeerde gevels van gebouwen te gebruiken of te laten gebruiken voor de opslag van materialen en goederen.
  3. c. Het is niet toegestaan overige onbebouwde gronden te gebruiken voor de opslag van goederen met een hoogte van meer dan 2 m.
  4. d. Het gebruik ten behoeve van de handel in vrachtauto's als bedoeld in lid 3.1, onder b, mag niet worden hervat, indien dit gebruik gedurende een periode van ten minste één jaar gestaakt is geweest of zodra dit gebruik is vervangen door een ander toegestaan gebruik, zoals bedoeld in lid 3.1, onder a.
  5. e. Het gebruik ten behoeve van een garagebedrijf en de handel in, reparatie van en service aan auto's en motorfietsen als bedoeld in lid 3.1, onder e, mag niet worden hervat, indien dit gebruik gedurende een periode van ten minste één jaar gestaakt is geweest of zodra dit gebruik is vervangen door een ander toegestaan gebruik, zoals bedoeld in lid 3.1, onder a.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 om:

  1. a. Bedrijven toe te laten, die voorkomen in maximaal twee categorieën hoger dan genoemd in lid 3.1, onder a van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werk- of productiewijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1, sub a, toegelaten categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten.
  2. b. Bedrijven toe te laten, die niet voorkomen van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werk- of productiewijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de volgens lid 3.1, sub a, toegelaten categorieën van de Staat vanBedrijfsactiviteiten,

met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. c. Risicovolle inrichtingen zijn niet toegestaan.
  2. d. Opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan.
  3. e. Geluidhinderlijke inrichtingen zijn niet toegestaan.
  4. f. Activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage.
  5. g. De bevoegdheid tot afwijken wordt uitsluitend gebruikt, indien de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 4 Kantoor

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Kantoor' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Kantoren.
  2. b. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen, ondersteunende horeca, nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en groen.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

4.3 Nadere eisen

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. Maatschappelijke voorzieningen en instellingen in de vorm van onderwijs en onderzoek.
  2. b. Ter plaatse van de aanduiding 'dienstverlening': tevens voor publieksgerichtedienstverlening.
  3. c. Verkeer in de vorm van wegen, parkeerterreinen, gebouwde parkeervoorzieningen, laad- en losvoorzieningen en verblijfsgebied.
  4. d. Bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals nutsvoorzieningen, ondersteunende horeca, ondergeschikte kantoren, waterhuishoudkundige voorzieningen, groen, windturbines, afvalverzamelvoorzieningen, reclame-uitingen, straatmeubilair, beeldende kunst of kunstuitingen.

5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.3 Nadere eisen

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken;
  2. b. aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen;
  3. c. andere bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeer- en verkeersvoorziening, opstel- en busstroken, groen, water, geluidwerende voorzieningen waterhuishoudkundige voorzieningen, afvalverzamelvoorzieningen, reclame-uitingen, straatmeubilair.

6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterwegen;
  2. b. waterberging en waterhuishouding met de daarbij behorende waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. oevers, bermen, groen en beplanting;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen, sluizen, aanlegsteigers, voorzieningen voor taxi- en recreatief vervoer over water, verwijzingsborden en nutsvoorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en geldt de volgende regel:

Artikel 8 Leiding - Hoogspanningsverbinding

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn - behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), - mede bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150 KV-hoogspanningsverbinding.

8.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. Op deze gronden mogen ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
  2. b. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte en bouwhoogte niet worden vergroot en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

8.3 Afwijken van de bouwregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) en dubbelbestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad en de leidingbeheerder in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen.
  2. b. Indien door de bouw, de situering dan wel de hoogte van een met de gevraagde afwijking beoogd bouwwerk schade wordt of kan worden toegebracht aan de bedrijfsveiligheid van de hoogspanningsverbinding, wordt de afwijking niet verleend.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen ten behoeve van het doen vervallen van de bestemming Leiding - Hoogspanningsverbinding, indien de leiding buiten gebruik wordt gesteld dan wel verwijderd na verkregen schriftelijke toestemming van de beheerder van de hoogspanningsverbinding.

Artikel 9 Waarde - Archeologie - 1

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

9.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

9.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 10 Waarde - Archeologie - 2

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

10.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  1. 1. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m.
  2. 2. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien:

het bevoegd gezag beschikt over een verklaring van de archeologischdeskundige, waaruit blijkt, dat het opstellen van een rapport met daarin een beschrijving van de archeologische waarden van de betrokken locatie niet nodig is;

    1. a. niet is voldaan aan het bepaalde onder a:
      • de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld;
      • de betrokken archeologische waarden, gelet op het onder 1 genoemde rapport, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op het behoud van de archeologische resten in de bodem, het doen van opgravingen dan wel het begeleiden van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.
    2. b. Het hiervoor bepaalde is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op één of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken:
      • vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder maaiveld, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
      • een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 500 m²;
      • een bouwwerk, dat niet dieper wordt gebouwd dan 4 m.

10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

10.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

Artikel 11 Waterstaat

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden, zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen bestemd voor:

  1. a. Bescherming en veiligstelling van de waterstaatkundige functie van de primaire en regionale waterkering;
  2. b. Water en bijbehorende voorzieningen voor de waterhuishouding.
  3. c. Voet- en rijwielpaden en verblijfsgebied;
  4. d. Andere voorzieningen dan genoemd onder a en b met een waterstaatkundige functie;
  5. e. Aan de bestemming ondergeschikte nutsvoorzieningen en kunstobjecten.

11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. a. Op de gronden mogen ten behoeve van de in lid 11.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming en nutsvoorzieningen worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m en een oppervlakte van ten hoogste 50 m²;
  2. b. Ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en dubbelbestemming(en) mag, met inachtneming van de bij deze bestemming(en) en dubbelbestemming(en) geldende (bouw)regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting van het ruimtelijk en stedenbouwkundig beeld plaatsvindt, afwijken van:

  1. a. het bepaalde in sublid 11.2, onder a, tot ten hoogste 10 meter en een oppervlakte van 100 m² per bestemmingsvlak;
  2. b. het bepaalde in sublid 11.2, onder b, ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemming(en) en het belang van de waterstaat niet onevenredig wordt geschaad;
  3. c. voorafgaand aan het besluit tot afwijking wordt advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering of de waterloop of -weg.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 12 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene Bouwregels

13.1 Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten

Voor een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande maten afwijken van de maatvoeringsregels in de bouwregels van desbetreffende bestemming, gelden die afwijkende maten als regels voor de maatvoering, met dien verstande dat:

    1. 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  1. c. In geval van herbouw is lid a, onder 1 en 2, uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  2. d. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing.

13.2 Overschrijding bouwgrenzen

De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van, aanduidingsgrenzen, aanduidingen en bestemmingsregels worden overschreden door:

  1. a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, erkers, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, alsmede andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.
  2. b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt;
  3. c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt.

Artikel 14 Uitsluiting Aanvullende Werking Bouwverordening

De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft:

  1. a. Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen.
  2. b. Brandweeringang.
  3. c. Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
  4. d. De ruimte tussen bouwwerken.
  5. e. Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.

Artikel 15 Algemene Gebruiksregels

15.1 Aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten

Met betrekking tot aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten gelden de volgende regels:

  1. a. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit mag uitsluitend plaatsvinden door de eigenaar/bewoner of de huurder/bewoner en mag geen grotere oppervlakte beslaan dan 30% van de gezamenlijke bewoonbare vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en van de niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m2;
  2. b. de uitoefening van detailhandel en internetverkoop, categorie 2, is niet toegestaan;
  3. c. de uitoefening van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit in de vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan;

15.2 Afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg

Met betrekking tot het gebruik en/of (ver)bouwen van de bijbehorende bouwwerken bij woningen als c.q. tot afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg gelden de volgende regels:

  1. 1. de oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
  2. 2. een zorgindicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is overlegd;
  3. 3. aangetoond is, dat de zorgvraag beperkt is tot het verlenen van zorg aan familieleden;
  4. 4. overeengekomen is, dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk als afhankelijke woonruimte wordt beëindigd, zodra de noodzaak van mantelzorg komt te vervallen.

Artikel 16 Algemene Aanduidingsregels

16.1 Geluidzone - industrie

In aanvulling op het bepaalde in deze regels geldt voor de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie', dat het bouwen van nieuwe gebouwen met een geluidsgevoelige bestemming uitsluitend is toegestaan indien de geluidsbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein op de gevels van de betreffende gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde Wet geluidhinder of een verkregen hogere waarde.

Artikel 17 Algemene Afwijkingsregels

17.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  1. a. het afwijken van de in deze regels voorgeschreven afmetingen en bebouwingspercentages, met uitzondering van de hoogteregels, tot ten hoogste 10%;
  2. b. het afwijken tot ten hoogste 5 m in de plaats, richting of afmetingen van bestemmings- en bouwgrenzen ten behoeve van:
    1. 1. een geringe aanpassing van het tracé of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid of de verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft;
    2. 2. een stedenbouwkundig, ruimtelijk of technisch beter verantwoorde situering van bouwwerken;
    3. 3. een aanpassing van de bij uitmeting van een terrein blijkende werkelijke toestand.

Artikel 18 Algemene Wijzigingsregels

18.1 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen:

18.2 Wijzigingsgebied 'wetgevingszone'

Artikel 19 Overige Regels

19.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotbepalingen

Artikel 20 Overgangsrecht

20.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. Gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd.
    2. 2. Na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het onder lid a bepaalde is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

20.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 21 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan Kenniswerf West van de gemeente Vlissingen'.

Bijlagen Bij De Regels

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied Kenniswerf West en heeft tot doel het behoud en de ontwikkeling van dit gebied voor onderwijs en bedrijfsleven planologisch mogelijk te maken.

Het gebied Kenniswerf West maakt deel uit van het gebied Stadshavens, een verouderd haven- en industriegebied aan de noordoostzijde van de stad Vlissingen, dat zich – globaal – uitstrekt van het Scheldekwartier tot de Buitenhaven. Voor dit gebied zijn plannen in voorbereiding voor het realiseren van een stadsdeel, waar woningbouw, (kennisintensieve en kwaliteitsrijke) bedrijvigheid en dienstverlening, onderwijsvoorzieningen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en een jachthaven met alle daarbij behorende voorzieningen een plaats kunnen krijgen. Dit gebied is van een gemeente overstijgend, regionaal, belang. Het gebied Stadshavens wordt gefaseerd ontwikkeld. Aangezien er nog geen concrete initiatieven zijn is de ontwikkelingsruimte in dit bestemmingsplan vastgelegd in wijzigingsbevoegdheden, met dien verstande dat de basishouwhoogte van 12 meter uit het stedenbouwkundig plan voor dit plangebied rechtstreeks is vastgelegd.

De ontwikkeling en herstructurering van het deelgebied Kenniswerf West is al deels in uitvoering. Om die reden en ook omdat de Wet ruimtelijke ordening dwingt tot het tijdig actualiseren van verouderde bestemmingsplannen, is besloten het bestemmingsplan voor dit deelgebied in procedure te brengen.

1.2 Plangebied En Omgeving

Binnen het gebied Stadshavens, ligt het gebied van de Kenniswerf topografisch afgescheiden van de rest van Vlissingen door het Kanaal door Walcheren. Aan de andere kant vormt het een belangrijk onderdeel van de stad. Het Kenniswerfgebied vormt de entree van Vlissingen. Het gebied ligt gunstig ten opzichte van de rijksweg A58, het NS- en busstation aan het Stationsplein, het Kanaal door Walcheren, de binnen- en buitenhavens en het fietsvoetveer Vlissingen – Breskens vv. In het deelgebied Kenniswerf West bevindt zich een uitermate belangrijke onderwijscluster (HZ, University of Applied Sciences en ROC Zeeland). Daarnaast zijn er voornamelijk een groot aantal – hoofdzakelijk stedelijk verzorgen - bedrijven (enkele met een bedrijfswoning) gevestigd en de gemeentelijke dienst voor afvalverwijdering.

Het deelgebied Kenniswerf West, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, wordt globaal omsloten door de Oude Veerhavenweg (oostzijde), de Prins Hendrikweg (zuidzijde), het Kanaal door Walcheren (westzijde) en het bedrijventerrein Edisonpark en de Edisonweg (noordzijde). De route Prins Hendrikweg - Oude Veerhavenweg vormt de gebiedsontsluitingsweg van en naar Vlissingen en Rijksweg A58. De centraal in het plangebied gelegen Edisonweg vervult een centrale functie in de interne ontsluiting van het gebied ten noorden van de Prins Hendrikweg.

De ligging en begrenzing van het plangebied zijn weergegeven op figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0001.png"

Figuur 1.1. Ligging plangebied

1.3 Geldend Planologisch Regime

Bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt momenteel nog het op 30 mei 1975 vastgestelde en op 5 januari 1976 goedgekeurde, sterk verouderde, bestemmingsplan 'Buitenhaven'. Voor het grootste gedeelte geldt de bestemming 'Bedrijven' met een bouwhoogte, variërend van 6 tot 8 meter en de bestemming 'Openbare en bijzondere doeleinden' met een bouwhoogte, variërend van 5 tot 12 meter. Voor beide bestemmingen geldt een bebouwingspercentage van 75%.

Voorbereidingsbesluit Kenniswerf en Binnen- en Buitenhavens

Door de gemeenteraad is op 26 juni 2012 een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening vastgesteld voor het gebied van de Kenniswerf en de Binnen- en Buitenhavens, waarbinnen het gebied van dit bestemmingsplan valt. Op basis van dit besluit wordt de status quo van het plangebied bevroren om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. Aan aanvragen, die passen binnen de beoogde gebiedsontwikkeling, kan planologische medewerking worden verleend.

1.4 Milieueffectrapportage

Voor de ontwikkeling van de plangebieden Edisongebied en Scheldekwartier heeft de gemeenteraad in zijn vergadering van 24 april 2008 een milieueffectrapportage (zowel als 'planmer' en als 'projectmer') aanvaard. Deze milieueffectrapportage is als losse bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Voor zover noodzakelijk naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie voor de mer (Cmer), dan wel als gevolg van actuele ontwikkelingen of gedateerde informatie is besloten tot het nader toelichten van de desbetreffende milieuaspecten. In paragraaf 4.2. wordt hier nader op ingegaan.

1.5 Opzet Plantoelichting

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 wordt de beoogde ontwikkeling van het gebied beschreven, waarbij het Stedenbouwkundig plan Kenniswerf (januari 2008) en het Beeldkwaliteitplan Kenniswerf (juli 2010) bepalend zijn. Vervolgens wordt gemotiveerd, dat de ontwikkeling van dit gebied in planologisch en ruimtelijk opzicht noodzakelijk is. Afgesloten wordt met de toetsing van de ontwikkeling aan het relevante ruimtelijke en sectorale beleid van het rijk, de provincie en de gemeente.
  • In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de wijze waarop het stedenbouwkundig plan en het bijbehorende beeldkwaliteitplan planologisch-juridisch zijn geregeld op de verbeelding en in de regels.
  • Hoofdstuk 4 bevat het milieuonderzoek, dat ten behoeve van het bestemmingsplan is uitgevoerd.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Het Plan

2.1 Beoogde Ontwikkeling

2.1.1 Planologische verantwoording

Doel van het voorliggend bestemmingsplan is om het behoud en de ontwikkeling van het gebied Kenniswerf West tot een gemengd gebied voor onderwijsvoorzieningen en bedrijvigheid planologisch mogelijk te maken. Hiermee wordt een terrein bedoeld voor behoud en uitbouw van regionale onderwijsinstellingen en daarbij behorende voorzieningen op middelbaar, hoger en universitair niveau. Tevens wordt ruimte geboden voor (nieuwe) bedrijvigheid (broedplaats) en dienstverlening met, vooral langs de randen van het gebied - het Kanaal door Walcheren en de Prins Hendrikweg - een representatieve uitstraling.

Zoals eerder al vermeld zijn er op dit moment nog geen concrete initiatieven, die ver uitgaan boven het al geldende planologische regime. Het stedenbouwkundig plan geeft in het hele plangebied een bouwhoogte 12 meter aan (3 bouwlagen). Deze bouwhoogte geldt ook voor het aangrenzende gebied Edisonpark. Om die reden is deze bouwhoogte rechtstreeks opgenomen. Planologisch wordt zodoende rekening gehouden met het beoogde profiel voor het gebied. Door middel van drie wijzigingsbevoegden zijn ruimere ontwikkelingen mogelijk in het plangebied. De verrichte onderzoeken ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn geënt op de omvang van deze wijzigingsbevoegdheden.

De ontwikkeling van dit terrein is noodzakelijk, omdat dit ruimte moet bieden aan de ontwikkelingen in het hoger onderwijs, aan de kansen en het streven van de verschillende betrokken overheden en het bedrijfsleven om de Kenniswerf (West en Oost) uit te laten groeien tot een kenniscentrum voor Vlissingen in het bijzonder en Zeeland in het algemeen.

Het beoogde terrein is planologisch en ruimtelijk aanvaardbaar, omdat het plangebied ligt aan één van de belangrijke entrees komend vanaf de rijksweg A58. De ontwikkeling voegt kwaliteit toe aan de stad (opwaardering en afronding). Het in ontwikkeling zijnde terrein betekent geen uitbreiding van bestaand stedelijk gebied. Het plangebied ligt namelijk binnen de bebouwde kom van Vlissingen.

Deze ontwikkeling past binnen het ruimtelijk beleidskader van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente Vlissingen (zie paragraaf 2.2), waarvan één van de belangrijkste doelstellingen is het transformeren en revitaliseren van verouderde bedrijfsterreinen en zijn er geen onoverkomelijke milieubelemmeringen voor de beoogde ontwikkeling (zie hoofdstuk 4).

De totale oppervlakte van het gebied Kenniswerf West bedraagt circa 4,5 hectare. Regelmatig geven bedrijven en instellingen te kennen zich te willen vestigen in het gebied. De gemeente gaat ervan uit, dat het gehele gebied binnen de planperiode zal worden benut. Een ruimtelijke fasering in het gebied wordt niet nodig geacht.

2.1.2 Ruimtelijk-functionele planbeschrijving

De toekomstige inrichting van het gebied Kenniswerf West is nog niet definitief. De volgende twee rapporten zijn richtinggevend:

  • stedenbouwkundig plan Kenniswerf (januari 2008);
  • beeldkwaliteitplan Kenniswerf (juli 2010).
  • notitie: stedenbouwkundige onderbouwing bouwhoogten Bestemmingsplan Kenniswerf-west1 (25 september 2012).

Hierna wordt ingegaan op deze twee plannen.

Stedenbouwkundig plan Kenniswerf (januari 2008)

Het stedenbouwkundig plan voor de Kenniswerf biedt een kader voor de verdere ontwikkeling van Kenniswerf Vlissingen door verschillende partijen. Dit plan geeft de meest passende ontwikkelingsstrategie weer voor Kenniswerf. Op basis van het stedenbouwkundig plan wordt de verdere ontwikkeling van Kenniswerf ter hand genomen. Dit stedenbouwkundig plan is als losse bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van een gefaseerde ontwikkeling van de Kenniswerf.

Voor het bestemmingsplan is het in dit stedenbouwkundig plan opgenomen 'Ontwerp raamwerk' het meest relevant. Binnen dit raamwerk worden vijf deelgebieden benoemd, elk met een eigen ruimtelijke karakteristiek, programmamix en bebouwingstypologie (zie figuur 2.1):

  • De Kanaalzone.
  • Onderwijscluster (zuidelijk deel Kenniswerf West).
  • Loodsencluster (noordelijk deel Kenniswerf West).
  • Bedrijvenclusters (Spoorzone/Kenniswerf Oost).
  • Kennisboulevard (Prins Hendrikweg).

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0002.png"

Tussen de bedrijvenclusters enerzijds en de Onderwijscluster en de Loodsencluster anderzijds wordt een centrale groenzone gerealiseerd. Dit bestemmingsplan heeft dus betrekking op de drie eerstgenoemde clusters en een deel van de kennisboulevard. Een (beperkt) aantal bedrijven in de Loodsencluster voldoen minder goed aan het streefbeeld van de beoogde invulling. Doelstelling is ruimte te bieden voor onderwijs en bedrijfsleven om te komen tot kennisuitwisseling, - ontwikkeling en - uitvoering en om organisaties zich (verder) te kunnen laten ontwikkelen. Het gaat daarbij voornamelijk om de ontwikkeling van een vestigingsplaats voor o.a. starters, kennisintensieve, maritieme en dienstverlenende bedrijven (waar mogelijk gecombineerd met wonen). Hierdoor wordt het gebied een aantrekkelijke omgeving om in te ondernemen, te werken, te leren, te wonen en te verblijven. De bestaande bedrijven in (vracht)auto's en aanverwante onderdelen aan de Edisonweg en Voltaweg passen niet in dit profiel. Niettemin zijn deze positief bestemd, omdat de financiële middelen ontbreken om deze bedrijven te verplaatsen en voorzien wordt dat de urgentie van verplaatsing (door de Gemeente) binnen de planperiode zich (nog) niet zal voordoen. Wel is in de regels opgenomen dat het gebruik ten behoeve van deze bedrijven niet mag worden hervat, indien dit gebruik gedurende een onafgebroken periode van ten minste één jaar gestaakt is geweest of is vervangen door een ander gebruik, dat op basis van de in dit bestemmingsplan geprojecteerde bestemming Bedrijf is toegestaan.

De plannen voor het Kenniswerfgebied gaan zoveel mogelijk uit van de huidige verkeersstructuur (zie figuur 2.2). De Prins Hendrikweg is de ruggengraat van het plan, de belangrijkste verbinding van het gebied met de stad en de belangrijkste schakel tussen het station en de scholen. De Oude Veerhavenweg behoudt haar functie als externe en interne ontsluitingsweg. In de eindsituatie is hier een circuit met eenrichtingsverkeer (zie figuur 2.4). Ook op de Edisonweg zal deels eenrichtingsverkeer worden ingesteld. Deze weg wordt vormgegeven als 30 km/uur gebied zonder doorgaand karakter. De verkeerscirculatie in het gebied wordt gefaseerd aangepast (zie figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0003.png"

Behalve het raamwerk bevat het stedenbouwkundig plan een programmastrategie, gebouwstrategie en een ontwikkelingsstrategie. Deze strategieën zijn vooral ontwikkeld om tot realisering van het plan te komen en zijn voor dit bestemmingsplan van minder belang. De bouwregels voor de bebouwing in dit plangebied zijn uitgewerkt in het Beeldkwaliteitplan Kenniswerf (zie hierna onder B).

Beeldkwaliteitplan Kenniswerf (juli 2010)

Om Kenniswerf als uniek stadsdeel herkenbaar te kunnen maken, wordt in het Beeldkwaliteitplan gestreefd naar een balans tussen samenhang en diversiteit. De ruimtelijke samenhang wordt vooral gewaarborgd door de inrichting en continuïteit van het raamwerk. De diversiteit in het gebied ontstaat met name door het verschil in karakter van de vijf deelgebieden. Het Beeldkwaliteitplan voor Kenniswerf betreft zowel de openbare ruimte als de private bedrijfskavels en gebouwen. Gezien de gefaseerde ontwikkeling van Kenniswerf bestaat het Beeldkwaliteitplan Kenniswerf uit verschillende delen. Van belang voor dit bestemmingsplan is het 'Algemeen Kader'.

In dit document worden de hiërarchie, de functie, het gebruik, de sfeer en karakter van de openbare ruimte vastgelegd en vertaald in een globale inrichting, materiaal en beplantingskeuze van de verschillende onderdelen van het raamwerk. Daarnaast worden de ruimtelijke karakteristiek, programmamix en bebouwingstypologie van de afzonderlijke deelgebieden beschreven.

Het beeldkwaliteitplan vormt een bijlage bij dit bestemmingsplan en wordt gelijktijdig met dit bestemmingplan vastgesteld. Daarmee wordt het een belangrijk toetsingskader voor de welstandscommissie bij de beoordeling van bouwplannen en vormt het een uitgangspunt bij de inrichting van het gebied.

Notitie: stedenbouwkundige onderbouwing bouwhoogten Bestemmingsplan Kenniswerf-west (25 september 2012)

In oktober 2012 is voor het deelgebied Kenniswerf West de invulling nader bezien en op realiteitsgehalte getoetst. Daartoe bestaat aanleiding in verband met de economische situatie. Bovendien is in de periode 2008 tot 2012 ervaring en kennis opgedaan in de (realistische) mogelijkheden voor invulling en herstructurering van het gebied.

De bouwhoogten die worden gehanteerd in het voorliggende Bestemmingsplan Kenniswerf West wijken af van de bouwhoogten zoals die zijn opgenomen in het Stedenbouwkundig plan Kenniswerf van 4 januari 2008. Door de aanhoudende crisis in de bouw en gezien concrete vragen vanuit de huidige markt, waarbij wel behoefte is aan nieuwe bedrijfsruimten, maar niet of nauwelijks aan kantoren, blijken de in 2008 voorgestelde bouwhoogten inmiddels niet meer realistisch. Om die reden is het stedenbouwkundig plan in 2010 geactualiseerd in dit bestemmingsplan en de bouwhoogten naar beneden bijgesteld, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan beoogde ruimtelijk beeld.

De richtlijnen voor te hanteren bouwhoogten in het Stedenbouwkundig plan Kenniswerf maken deel uit van de gebouwstrategie. Deze strategie is er op gericht is om de ruimtelijk en programmatisch verschillende deelgebieden duidelijk zichtbaar te maken, zonder daarbij de samenhang en herkenbaarheid van de (hoofd)structuur van heel de Kenniswerf uit het oog te verliezen. Wat betreft de bouwhoogten resulteerde dit destijds in het beeld dat hierna is beschreven. Dit beeld zorgt ervoor dat de hiërarchie (stadsniveau-gebiedsniveau-deelgebiedniveau), die er binnen Kenniswerf bestaat afleesbaar is. Ook na bijstelling van de concrete bouwhoogten blijft dit beeld overeind. De notitie bouwhoogten is opgenomen in bijlage 1.

Prins Hendrikweg (stadsniveau)

  • De gebouwen langs de Prins Hendrikweg zijn, gezien het beoogde stedelijke karakter, even hoog of hoger dan de gebouwen in de achtergelegen deelgebieden.
  • Op markante plekken langs de Prins Hendrikweg zijn hoogte accenten toegestaan/ gewenst.

Oude Veerhavenweg/centrale groenzone (gebiedsniveau)

  • De hoek met de Edisonweg Markeert de noordelijke entree van Kenniswerf met een hoogteaccent.
  • Om deze centrale ontsluiting en groenzone te accentueren heeft de bebouwing van het onderwijscluster en het loodsencluster langs de Oude Veerhavenweg hoogteaccenten.

Kanaalzone (deelgebiedniveau)

  • Gezien de centrale ligging en zichtbaarheid van het zuidelijk deel van de kanaalzone is de bebouwing hier hoger dan in het noordelijk deel.
  1. 1. Enno Zuidema Stedebouw

2.2 Toetsing Aan Beleidskader

2.2.1 Nationaal ruimtelijk beleid

Het nationaal ruimtelijk beleid tot 2020 is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2011), waarbij de periode 2020-2030 geldt als doorkijk naar de lange termijn. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak, dat in Nederland ter beschikking staat.

Specifiek richt het rijksbeleid zich op een aantal nationale belangen:

  • versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland;
  • borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale waarden;
  • borging van veiligheid.

In de visie is aangegeven, dat het Rijk de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk overlaat aan de provincies en gemeenten.

Met de ontwikkeling van het plangebied Kenniswerf West wordt voldaan aan het nationaal ruimtelijk beleid.

2.2.2 Provinciaal ruimtelijk beleid

In het 28 september 2012 vastgestelde Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 wordt aangegeven, dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de lokale voorzieningen. Op bovengemeentelijk niveau draagt een adequaat voorzieningenpatroon bij aan de leefbaarheid en aan de aantrekkelijkheid van een regio. De Provincie vraagt daarom gemeenten in regioverband een masterplan voorzieningen op te stellen. Hierin worden de demografische ontwikkelingen en de te verwachten vraag in beeld gebracht en kunnen gemeenten – in overleg met maatschappelijke organisaties en burgers – gezamenlijk beleid voor de lange termijn ontwikkelen. Via het leefbaarheidsbeleid wordt het huidige voorzieningenniveau geïnventariseerd en antwoord gegeven op de vraag hoe een kwalitatief en toekomstbestendig voorzieningenniveau eruit ziet.

Als voorzieningen regionaal of zelfs voor heel Zeeland van belang zijn – waar in het gebied Kenniswerf West sprake van is – is afstemming op een hoger niveau nodig. Het Stedennetwerk Z4 heeft, uiteraard samen met de Provincie, hierin een bijzondere rol en verantwoordelijkheid. Hier zijn grote en gespecialiseerde voorzieningen voor alle Zeeuwen gebundeld. Een goede afstemming binnen het stedennetwerk biedt kansen voor het aantrekken van voorzieningen, die nu nog in Zeeland ontbreken. Grootschalige voorzieningen worden bij voorkeur in één van de vier stedelijke gebieden gevestigd.

De ontwikkeling van het plangebied Kenniswerf West, zoals dat al op basis van het voorheen geldende provinciale beleid in gang was gezet, past eveneens binnen het provinciale beleid, zoals dat is vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018.

2.2.3 Samenwerkingsvisie 2010-2020 Middelburg - Vlissingen

De gemeenten Middelburg en Vlissingen hebben besloten een gezamenlijke visie op te stellen gericht op samenwerking en wederzijdse versterking. Geconcludeerd is dat in het licht van de huidige ontwikkelingen rondom de woningbouw, de vestiging van bedrijven en de demografische ontwikkeling de gemeenten de krachten moeten bundelen, willen zij kansen kunnen benutten.

Bedrijventerreinen

Na overleg met de gemeenten op Walcheren hebben Gedeputeeerde Staten op 16 november 2010 het bedrijventerreinenprogramma voor Walcheren voor de jaren 2010 t/m 2016 vastgesteld. Belangrijke zaken, die daarin zijn afgesproken betreft o.a. omvang en segmentering van de te ontwikkelen terreinen, intensief ruimtegebruik en landschappelijke inpassing en kwaliteit. In het bedrijventerreinenprogramma is vastgelegd, dat in de gemeente Middelburg tot 2020 in beginsel geen nieuw bedrijventerrein wordt ontwikkeld, maar in plaats daarvan wordt ingezet op herstructurering van bestaande terreinen en intensivering van het ruimtegebruik. Voor Arnestein, Baskensburg en Stadshavens wordt upgrading en intensivering van het ruimtegebruik nagestreefd.

Onderwijs: University of Applied Sciences (HZ) en University College Roosevelt (UCR)

Daarnaast onderkennen beide gemeenten het cruciale belang van de aanwezigheid van de afzonderlijke onderwijsinstellingen als elementair onderdeel van de ontwikkelpotentie van beide steden. Streven is dat Middelburg en Vlissingen tezamen een zo volledig mogelijk pakket aan opleidingsmogelijkheden bieden van MBO tot WO. Beide gemeenten zetten zich in de onderwijsinstellingen zodanig te faciliteren dat deze in staat worden gesteld het onderwijs te verbeteren en het studieaanbod te verruimen. Vlissingen draagt daarbij de verantwoordelijkheid voor de HZ op de Kenniswerf; Middelburg voor de UCR. Uitgangspunt is dat de UCR in Middelburg is gevestigd en de HZ in Vlissingen.

Voor de Kenniswerf (west) zetten verschillende partijen (Provincie Zeeland, ROC, HZ en woningbouwcorporatie) gezamenlijk in op een ontwikkeling met (gefaseerde) nieuwbouw voor de scholen, kantoren, studentenhuisvesting en andere bij een onderwijscluster behorende voorzieningen.

2.2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2020 'Vlissingen een stad aan zee, een zee aan ruimte

De structuurvisie – vastgesteld door de gemeenteraad op 19 december 2009 – geeft een integrale ruimtelijke visie voor Vlissingen tot het jaar 2020. In de structuurvisie zijn drie scenario's onderzocht die verschillen in de wijze waarop ze omgaan met ontwikkelingen en de risico's die deze ontwikkelingen met zich meebrengen.

  1. 1. Consolideren en beheren (nulscenario: niet actief inspelen op de ontwikkelingen en de economische crisis, geen grote ingrepen in beleid en maatregelen).
  2. 2. Ombuigen en groei (plusscenario waar de ontwikkelingen om buigen naar groei, met een leef- en woonklimaat passend bij groei, verdichten van de ruimte waar mogelijk).
  3. 3. Anticiperen en transformeren (middenscenario waar wordt geanticipeerd op de ontwikkelingen, kwaliteit wordt toegevoegd en een beter leefmilieu wordt gerealiseerd.

De gemeenteraad heeft de voorkeur uitgesproken voor het scenario 'Anticiperen en Transformeren'.

De basis voor het toekomstig beleid is het inspelen op ontwikkelingen door vergrijzing en krimp als kans te zien en zo meer kwaliteit aan de stad toe te voegen. Nieuwe ontwikkelingen, zoals Stadshavens, worden gefaseerd ontwikkeld. Bij de vestiging van nieuwe bedrijven wordt vooral gekeken naar hoogwaardige en kennisintensieve bedrijvigheid. Bedrijven moeten waarde toevoegen. Oude terreinen worden getransformeerd en gebruikt voor kennisontwikkeling en zo nodig voor woningbouw en/of bijvoorbeeld werkruimten. Voor onderwijs; minder scholen (keuze voor Brede Scholen) en inzetten op de combinatie van werken en maritieme kennisontwikkeling. Voor mobiliteit worden prioriteiten gesteld in plaats van in te zetten op alle verbindingen. Er wordt vooral ingezet op het verbeteren van de samenhang en het verbinden van de binnenstad en de boulevards onderling en met de transformatie- en ontwikkelingsgebieden.

Voor het gebied Stadshavens houdt het scenario 'Anticiperen en Transformeren' het volgende in:

  • Het ontwikkelen van het binnen- en buitenhavengebied tot een kennisintensief bedrijventerrein met bijzondere watergerelateerde maritieme bedrijvigheid (niches) in combinatie met leisure en een recreatief programma (cruiseterminal) met een groene afronding als overgang naar het landschap.
  • Het Kenniswerf gebied moet samen met de aangrenzende buitenhaven en de spoorzone, de nieuwe publieke voorkant van de stad worden met een aantrekkelijk woon- en werkmilieu gecombineerd met recreatieve ontwikkelingen zoals een jachthaven met bijbehorende voorzieningen.
  • De Kenniswerf moet de komende decennia uitgroeien tot hét kenniscentrum van Zeeland. Het doel is het duurzaam versterken van het Zeeuwse onderwijs en het bedrijfsleven, door het creëren van broedplaatsen voor de Vlissingse en Zeeuwse Kenniseconomie. Hierbij gaat het voornamelijk om de ontwikkeling van een vestigingsplaats voor onder andere starters, kennisintensieve, maritieme en dienstverlenende bedrijven. Onder meer de Provincie Zeeland, de HZ en het ROC spelen binnen het project een belangrijke rol.
  • Het realiseren van een bedrijfsverzamelgebouw op de Kenniswerf. Naar de mogelijkheden hiervoor wordt nog onderzoek gedaan.
  • De vestiging en uitbreiding van Orionis Walcheren op de kenniswerf. Vestiging heeft inmiddels plaatsgevonden, voor de beoogde uitbreiding is ruimte gereserveerd.
  • De herinrichting (opwaardering) van de stadsentree A58 – Veerhavenweg – Oude Veerhavenweg – Prins Hendrikweg

Milieunota Gemeente Vlissingen (2004)

De milieunota (vastgesteld door de gemeenteraad op 29 juli 2004) noemt als speerpunten duurzaamheid, integrale gebiedsontwikkeling en een goede afstemming tussen milieu en ruimtelijke ordening. De deelplannen binnen het gebied Stadshavens worden gezien als voorbeeldprojecten. De ontwikkeling van de Kenniswerf vindt plaats op de in de milieunota beoogde werkwijze. De milieuaspecten zijn en worden namelijk expliciet en in alle planfasen (initiatief, ontwerp, realisatie, beheer) meegewogen.

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan 2012-2020

De beleidsrichting van het gemeentelijk verkeer- en vervoerbeleid voor de periode tot 2020 is vastgelegd in het gemeentelijk verkeer- en vervoerplan (GVVP). Dit plan, dat op 18 april 2012 door de gemeenteraad is vastgesteld, legt de kaders vast en geeft sturing aan de ontwikkelingen omtrent verkeer, vervoer en mobiliteit in de Gemeente Vlissingen.

Doel is het vastleggen van het verkeer- en vervoerbeleid voor de periode t/m 2020, waarin met de verschillende grote ruimtelijke ontwikkelingen (Scheldekwartier, Kenniswerf, Binnen- en Buitenhavens) in Vlissingen rekening is gehouden. In de beschrijving van het stedenbouwkundig plan (par. 2.1.2) is de beoogde verkeersstructuur voor het gebied van de Kenniswerf weergegeven. Dit past binnen het GVVP.

In paragraaf 4.8 wordt ook nader op dit verkeer- en vervoerplan ingegaan.

Hoofdstuk 3 Juridische Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de Wet ruimtelijke ordening en de wettelijke eisen, die gelden voor het opstellen van bestemmingsplannen (paragraaf 3.2). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor het plan en vervolgens wordt per bestemming een toelichting gegeven (paragraaf 3.3).

3.2 Wettelijke Eisen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat vanaf 1 januari 2010 alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (voor dit bestemmingsplan zijn gebruikt de SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.

Daarnaast is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, wijze van meten, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel.

Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn.

3.3 Opzet Van De Bestemmingsregeling

Een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende regels en is voorzien van een toelichting. De verbeelding dient helder en duidelijk leesbaar te zijn. De verbeelding bevat daarom alleen informatie, die juridisch relevant is. Wat op de verbeelding staat, moet terugkomen in de planregels

Bij het toekennen van bestemmingen en aanduidingen moet gebruik worden gemaakt van de aanduidingen uit de Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP2012).

De regels moeten worden ingedeeld in hoofdstukken en kent een vaste volgorde.

  • In Hoofdstuk 1: Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
  • In Hoofdstuk 2: Bestemmingsregelsworden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen, zoals die op de plankaart voorkomen, nader worden omschreven.
  • Hoofdstuk 3: Algemene regelsbevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd), die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelregel, de regel welke wettelijke regeling van toepassing is, dan wel regels die voor de nodige flexibiliteit kunnen zorgen, zoals algemene afwijkings- of wijzigingsregels).
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotbepalingen ten slotte geeft overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het bestemmingsplan.

3.4 Toelichting Bestemmingen

In deze paragraaf worden de gehanteerde bestemmingen in alfabetische volgorde toegelicht conform de voorgeschreven volgorde op het renvooi van de verbeelding.

Bedrijf (artikel 3)

Bestemmingsomschrijving

De bedrijven gevestigd langs het kanaal door Walcheren en ten noorden van de onderwijsgebouwen van de HZ en het ROC zijn bestemd tot bedrijf. Binnen deze bestemming worden mogelijkheden geboden voor een breed scala aan bedrijfsactiviteiten en hierbij behorende voorzieningen zoals parkeervoorzieningen, laad en losvoorzieningen en dergelijke. Bedrijfswoningen zijn direct toegestaan.

Ten noorden van het ROC, ter hoogte van de Voltaweg, liggen 4 bedrijven die voorzien zijn van een specifieke aanduiding omdat deze niet in de algemene toelaatbaarheid passen. Voor de bedrijven in (vracht)auto's en aanverwante onderdelen (ter plaatse van de aanduidingen specifieke vorm van bedrijf – 1 en 4) is bepaald, dat zodra het gebruik is vervallen of gedurende een periode van tenminste één jaar is gestaakt, dit gebruik daarna niet langer is toegestaan. Verder zijn specifieke aanduidingen opgenomen voor wonen, sport, maatschappelijk en dienstverlening.

Milieuzonering

Om hinder van het bedrijventerrein ten opzichte van (toekomstige) woonbebouwing in de omgeving zoveel mogelijk te voorkomen, is de toelaatbaarheid van bedrijven gekoppeld aan een 'Staat van Bedrijfsactiviteiten'. De Staat maakt deel uit van de regels. Voor alle gronden met de bestemming Bedrijf zijn bedrijven tot met categorie 3.1 van de Staat, direct toegestaan met uitzondering van risicovolle inrichtingen en geluidhinderlijke inrichtingen (begrip is nader verklaard in artikel 1.30).

In verband met flexibiliteit is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen waarmee bedrijven uit maximaal twee categorieën hoger dan genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten toegelaten kunnen worden. Ook bedrijven, niet voorkomend in de Staat vanBedrijfsactiviteiten kunnen onder voorwaarden toegelaten worden.

Bouwregels

Binnen de bestemming geldt een zo ruim mogelijk bouw regime. De gebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvak te worden gebouwd. Op grond van stedenbouwkundige uitgangspunten is de bouwhoogte bepaald op 12 meter. Verder worden verschillende bouwhoogten (zowel minimaal als maximaal) op deelterreinen nagestreefd. Voor die gebieden zijn drie wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen, waarin de beoogde bouwhoogtes gekoppeld zijn aan de voorwaarden voor toepassing daarvan.

Er geldt een maximum bebouwingspercentage van 75 voor een bouwperceel. Dat is noodzakelijk om parkeren op eigen terrein veilig te stellen. Verder is er, op grond van het beeldkwaliteitplan een minimumafstand van 3 meter bepaald van de gebouwen ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens.

In de bouwregels is een regeling opgenomen voor kleine windturbines op of aan gebouwen. Het kan daarbij gaan om traditionele windturbines met wieken en om turbines zonder wieken (bijvoorbeeld draaiende cilinders). Vrijstaande windturbines zijn niet gewenst.

Kantoor (artikel 4)

Het kantoorgebouw van de RPCZ is bestemd voor kantoor. De bouwregels corresponderen met het bestaande gebouw. In de bouwregels is, net als in de bestemming Bedrijf een regeling voor kleine windturbines opgenomen.

Maatschappelijk(artikel 5)

De cluster met onderwijsgebouwen van de HZ en het ROC zijn bestemd voor Maatschappelijk. De rechtstreekse bouwmogelijkheden zijn afgeleid van het nu geldende bestemmingsplan.

Langs de Prins Hendrikweg is de aanduiding gevellijn opgenomen. In de regels is voorgeschreven, dat gebouwen in deze gevellijn gebouwd worden.

Op de gehele bestemming ligt een wijzigingsbevoegdheid op basis waarvan andere functies toegelaten kunnen worden. De bouwhoogtes uit het stedenbouwkundig plan zijn in de voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid opgenomen.

Verkeer (artikel 6)

De doorgaande wegen Oude Veerhavenweg en de Prins Hendrikweg en de interne ontsluitingswegen zijn bestemd voor 'Verkeer'. De inrichting is binnen deze bestemming niet gedetailleerd vastgelegd. Hiermee is ondergeschikte herinrichting van de openbare ruimte mogelijk zonder dat onnodig gedetailleerde bepalingen van het bestemmingsplan dergelijke ontwikkelingen in de weg staan en planherziening nodig zou zijn.

Water (artikel 7)

Het Kanaal door Walcheren is bestemd voor Water. De belangrijkste functies van deze bestemming zijn die van waterweg en voor waterhuishouding oevers, bermen, groen en beplanting; bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals duikers, bruggen, sluizen, aanlegsteigers, voorzieningen voor taxi- en recreatief vervoer over water, verwijzingsborden en nutsvoorzieningen.

Leiding - Hoogspanningsverbinding (artikel 8)

De hoogspanningsverbinding naar het elektriciteitsdistributiebedrijf van Delta loopt nog voor een klein deel binnen dit plangebied. Daartoe is, met inbegrip van de daarvoor aan weerszijden van toepassing zijnde beperkende zone, de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' opgenomen.

Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 2 (artikelen 9 en 10)

Het gebied heeft een middelhoge (Waarde - Archeologie - 1) en hoge (Waarde -Archeologie - 2) archeologische verwachtingswaarde. Vanwege de plaatsgevonden ophoging van de gronden in het plangebied is bepaald, dit mede naar aanleiding van het provinciaal standpunt in deze, dat, indien grondwerkzaamheden plaatsvinden dieper dan 4 meter, vooraf archeologisch onderzoek is vereist.

Waterstaat (artikel 11)

De waterkerende dijken zijn planologisch geregeld met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering.

De begrenzing van de bestemming is afgestemd op het in de Keur watersysteem waterschap Scheldestromen 2011 aangewezen waterstaatswerk en op het provinciaal beleid.

Op de gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2 m. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Onder voorwaarden is het bij een omgevingsvergunning mogelijk hier vanaf te wijken. Één van de voorwaarden is dat de waterstaatkundige belangen door de bouwactiviteiten niet worden geschaad.

3.5 Toelichting Op De Algemene Regels

Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.

Antidubbeltelregel (artikel 12)

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen, dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Algemene bouwregels (artikel 13)

Toegelaten bouwwerken met afwijkende maten (artikel 13.1)

Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen, dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld – geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is.

Overschrijding bouwgrenzen (artikel 13.2)

Deze bepaling regelt beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken. Deze bouwvlakken zijn op de kaart aangeduid met een dikke lijn.

Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening (artikel 14)

Dit artikel is vooral van belang voor globale bestemmingen. Het is opgenomen, omdat bij de inwerkingtreding van de Wro, de Invoeringswet Wro en het Bro op 1 juli 2008 de intrekking van de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening niet in werking is getreden. De stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening blijven dus vooralsnog bestaan.

Algemene gebruiksregels (artikel 15)

In deze regels is opgenomen onder welke voorwaarden aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten en afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg in de in het gebied voorkomende woningen zijn toegestaan.

Algemene aanduidingsregels (artikel 16)

Het plangebied maakt deel uit van de geluidzone. Dit is vastgelegd met de aanduiding 'Geluidzone – industrie'. In lid 16.1 is vastgelegd, dat op de gronden met deze aanduiding nieuwe geluidgevoelige bestemmingen uitsluitend zijn toegestaan, indien de geluidbelasting vanwege het gezoneerde industrieterrein op de gevels niet hoger is dan de wettelijke voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.

Algemene afwijkingsregels (artikel 17)

Voor geringe afwijkingen kan op grond van dit artikel afgeweken worden van de hoofdregels met betrekking tot plaats, richting, of afmetingen van bestemmings- en bouwgrenzen.

Algemene wijzigingsregels (artikel 18)

Artikel 18.1.1 bevat een wijzigingsbevoegdheid, die burgemeester en wethouders de bevoegdheid geeft om voor bepaalde onderdelen van bestemmingen of voor bouwwerken de bestemming te wijzigen. Het gaat om ondergeschikte wijzigingen; de hoofdstructuur van het plangebied staat vast.

Tevens is in dit artikel bepaald welke bestemmings- en bouwmogelijkheden, en onder welke voorwaarden, voor de wijzigingsgebieden 1, 2 en 3 mogelijk gemaakt kunnen worden. Deze mogelijkheden zijn bepaald in de stedenbouwkundige plannen (zie paragraaf 2.1.2).

Overige regels (artikel 19)

Dit artikel bevat één bepaling, namelijk 'Werking wettelijke regeling'. Dit lid is opgenomen, omdat in een aantal gevallen in de regels van bestemmingsplannen verwezen wordt naar een (andere) wettelijke regeling (zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan) of wordt een procedure, begrip en/of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard.

3.6 Toelichting Op De Overgangs- En Slotbepalingen

Overgangsrecht (artikel 20)

Op grond van artikel 7.10 Wro is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken in strijd met het bestemmingsplan. In lid 19.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen en in lid 19.2 de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan verplicht. Daarom is het noodzakelijk dat de haalbaarheid van de plannen wordt aangetoond. In dit hoofdstuk worden de daarvoor benodigde (milieukundige) onderzoeken toegelicht.

Daarbij is gebruik gemaakt van de milieueffectrapportage voor de plangebieden Edisongebied en Scheldekwartier en de bijbehorende onderzoeken. Deze milieueffectrapportage is als losse bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

4.2 Milieueffectrapportage

Wettelijk kader

De Wet Milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage voorzien in een mer-plicht voor plannen ('planmer') en in een mer- (beoordelings)plicht voor besluiten ('projectmer'). De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven.

Rapportage

Voor de ontwikkeling van de gebieden Scheldekwartier en Edisongebied – nu Stadshavens genoemd - is, op basis van de op 21 december 2006 door de gemeenteraad vastgestelde richtlijnen, een 'projectmer' opgesteld, die tevens als 'planmer' dienst doet. In zijn vergadering van 24 april 2008 heeft de gemeenteraad deze aanvaard. Op 3 juli 2008 heeft de Commissie voor de m.e.r.(Cmer) het toetsingadvies uitgebracht.

Toetsingsadvies

Uit dat advies blijkt de Cmer van mening dat zij, omdat de bestemmingsplannen waarvoor het MER is opgesteld, zelf nog niet in procedure zijn gebracht, nog geen uitspraak kan doen over de milieu-informatie in relatie tot het voorgenomen besluit. De commissie merkt op dat de informatie in het Hoofdrapport MER tamelijk globaal van karakter is. De achterliggende rapportage geeft meer detailinformatie, echter op een aantal aspecten nog onvoldoende voor een gedetailleerd bestemmingsplan. De commissie adviseerde dan ook de 'nu nog ontbrekende milieu-informatie in een aanvulling op het onderhavige MER ter visie te leggen bij ofwel het eerste (niet meer nader uit te werken) bestemmingsplan, ofwel (wanneer eerst een uit te werken (globaal) bestemmingsplan wordt opgesteld) de eerste uitwerking'.

Op het gebied van onder andere natuur, landschap en cultuurhistorie oordeelde de Cmer, dat de informatie in het MER helder en gedetailleerd is. Daarnaast adviseerde de Cmer bij de beoordeling of er voldoende milieu-informatie voor deelbesluiten/uitwerkingsplannen aanwezig is, nadrukkelijk aandacht te besteden aan de vraag of de geplande fasering op zichzelf (milieu)hinder met zich meebrengt. Ook adviseerde de commissie de informatie uit het MER te betrekken bij besluitvorming over de fasering.

In de hierna volgende paragrafen is aandacht besteed aan de door de Cmer gemaakte opmerkingen. Hiermee kan worden volstaan, omdat de gemaakte opmerkingen slechts voor een klein deel betrekking hebben op dit plangebied, dit in tegenstelling tot de deelgebieden Kenniswerf Oost en Binnenhavens, waarvoor afzonderlijke oplegnotities zijn opgesteld. Buiten het direct toestaan van bedrijfswoningen wordt in dit bestemmingsplan in hoofdzaak de bestaande situatie vastgelegd en zijn de voorziene ontwikkelingen opgenomen in zogenaamde wijzigingsgebieden. Het bestemmingsplan is daarmee consoliderend van aard en kent geen ontwikkelingen. Op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid toegepast wordt en daarbij gebruik gemaakt wordt van de ontwikkelingsruimte binnen de wijzigingsbevoegdheid zal nader milieutechnisch en planologisch onderzoek uitgevoerd worden.

Conclusie

De milieuparagraaf in dit bestemmingsplan biedt voldoende basis om, rekening houdend met de wetgeving rondom milieueffectrapportage, het milieubelang op een volwaardige manier te laten meewegen in de besluitvorming over voorliggend bestemmingsplan.

4.3 Water

Inleiding

Voor ruimtelijke plannen is de watertoets verplicht, dit is verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwaliteits- en waterkwantiteitsbeheer. Het plangebied ligt tevens binnen het beheersgebied van de provincie Zeeland de water- en vaarwegbeheerder van het kanaal door Walcheren. Bij mogelijk voorziene ontwikkelingen binnen het gebied, die met een wijzigingsbevoegdheid vorm zijn gegeven, is al voorwaarde gesteld dat vooraf advies wordt ingewonnen bij beide waterbeheerders.

Waterkeringen

Binnen het plangebied zijn twee regionale waterkeringen aanwezig, dit betreffen de waterkering ter plaatse van de Prins Hendrikweg en langs het Kanaal door Walcheren. Deze regionale waterkeringen zijn beide weergegeven op de verbeelding.

Oppervlaktewater

Om veiligheid te creëren en schade door wateroverlast te voorkomen, heeft de gemeente gekozen voor een drietrapsstrategie bij de keuze van maatregelen. Daarbij is ook de strategie in termen van vasthouden, bergen en afvoeren nader uitgewerkt.

Vasthouden

Vasthouden betekent dat het (regen)water tijdelijk wordt vastgehouden in bijvoorbeeld een wadi of infiltratietransportriool (IT-riool) en daar de gelegenheid krijgt te infiltreren in de ondergrond. De lozing van het regenwater kan plaatsvinden op de in het gebied voorkomende sloten en het Kanaal door Walcheren.

Afkoppelen

De gemeente streeft er naar om verhard oppervlak, zowel bestaand als nieuw, zoveel mogelijk af te koppelen van de riolering en om alleen de droogweerafvoer (afgekort 'dwa' , vuilwater) naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Bij het afkoppelen van verhard oppervlak wordt de door het waterschap gehanteerde afkoppelbeslisboom uit de beleidsnotitie 'aan- en afkoppelen' in acht genomen. Deze geeft aan welk verhard oppervlak met welke voorzieningen afgekoppeld hemelwater geloosd mag worden op het oppervlaktewater.

Bergen

Het bergen van water is noodzakelijk naarmate het verhard oppervlak toeneemt. Hiervoor hanteert het waterschap de norm 75 mm per m2 extra verharding. In de huidige situatie is het gebied Kenniswerf (dus niet alleen het plangebied voor voorliggend bestemmingsplan, maar ook deelgebied Kenniswerf Oost) voor circa 40 hectare verhard. Op basis van inschattingen zal het gebied in de nieuwe situatie voor circa 54 hectare verhard zijn. Deze toename acht de gemeente aanvaardbaar, gezien het nabij gelegen grote buitenwater (1e en 2e Binnenhaven met aansluitende havens en kanaal), waar ten slotte de regenwaterriolen op afvoeren.

Niettemin is vanwege de toename van het oppervlak aan verharding in Kenniswerf Oost en West in de Centrale Groenzone circa 5.000 m2 water worden gerealiseerd waarbij uitgegaan wordt van een maximale peilstijging van 0,9 meter. Hiermee kan circa 4.500 m3 water worden geborgen.

Specifiek voor dit plangebied geldt, dat dit al voor vrijwel 100% verhard is en er dus geen toename van verhard oppervlak plaatsvindt. Aanvullend wordt een deel van het gebied afgekoppeld richting de waterberging aan de Oude Veerhavenweg/Oostsouburgseweg, een deel via de koelwaterkoker naar de Binnenhaven en een gedeelte langs het Kanaal door Walcheren direct op het kanaal. Hierdoor wordt de kans op wateroverlast alleen maar verkleind. Om die reden zal de gemeente geen nieuwe waterbergingscapaciteit c.q. oppervlaktewater in het plangebied creëren. Het waterschap stemt hiermee in.

Riolering

De riolering van het plangebied wordt van gemengd stelstel omgebouwd tot een gescheiden stelstel. Dit heeft inmiddels plaatsgevonden in de Edisonweg en de Voltaweg (2013 in uitvoering). Het regenwater loost op het Kanaal door Walcheren en de Eerste Binnenhaven (zie ook hiervoor onder bergen).

Vergroting van het verhard oppervlak heeft gevolgen voor de capaciteit van de RWZI. Deze is niet berekend op extra verhard oppervlak binnen het plangebied. Ter ontlasting van de RWZI worden nieuwe ontwikkelingen (bijvoorbeeld bij gebruikmaken van de wijzigingsbevoegdheid) uitgerust met een gescheiden riolering. De afvoer van het water zal hierbij aangesloten worden op de regenwaterriolering.

Waterkwaliteit

Het oppervlaktewater binnen het plangebied staat in verbinding met het Kanaal door Walcheren en is dus onderdeel van een ruim water met een redelijke waterkwaliteit.

Ook bij het lozen van hemelwater op het oppervlaktewater zal de eerder genoemde afkoppelbeslisboom in acht genomen worden. Zo nodig zullen filtervoorzieningen geplaatst worden. Daarmee wordt voldaan de waterkwaliteitseisen. Bij eventuele ontwikkelingen binnen het plangebied wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen zoveel mogelijk voorkomen. Dit geldt zowel voor de bouwfase als de gebruiksfase.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan Kenniswerf West.

4.4 Bodem

Wettelijk kader

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde nieuwe functie.

Per 1 januari 2008 is het Besluit Bodemkwaliteit in werking getreden. Op grond van dit besluit wordt de verplichting gesteld om een bodemfunctieklassenkaart op te stellen. Op 27 januari 2009 is deze kaart voor het grondgebied van de Gemeente Vlissingen vastgesteld door burgemeester en wethouders. Op deze kaart heeft het gebied van dit bestemmingsplan de functie 'industrie'.

Bij het uitvoeren van een bodemsanering dient teruggesaneerd te worden tot de bodemkwaliteit 'industrie'. Wanneer grond toegepast wordt binnen het gebied zal deze de kwaliteit 'industrie' of schoner moeten hebben. Dat zal met name het geval zijn bij de realisatie van nieuwe bedrijfswoningen en dient aangetoond te worden bij de omgevingsvergunning voor bouwen.

Onderzoeksresultaten

Voor één locatie binnen het plangebied (Edisonweg 35-39) is over de aanwezige bodemverontreiniging en het voorliggende saneringsplan, een besluit genomen door Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland (kenmerk 11450213, 15 december 2011). De bodem is hier door bedrijfsmatige activiteiten plaatselijk verontreinigd met diverse componenten. De aanwezige mobiele verontreiniging en asbestspots zullen volgens het saneringsplan verwijderd worden; de diffuse verontreiniging met zware metalen en PAK's zal functioneel gesaneerd worden.

Daarnaast bestaat binnen het volledige gebied de mogelijkheid dat er een diffuse verontreiniging aanwezig is met zware metalen en PAK's. Deze verontreiniging is puingerelateerd en is waarschijnlijk veroorzaakt door ophogingen en aanbrengen van puinverharding. De diffuse verontreiniging zal functioneel gesaneerd worden wanneer nieuwe ontwikkelingen dit vereisen. Nieuwe ontwikkelingen zijn hoofdzakelijk mogelijk via de wijzigingsbevoegdheid.

Het voorbehoud dat gemaakt moet worden is, dat niet het volledige plangebied is onderzocht. Er kunnen dus altijd onverwachte verontreinigingen aangetroffen worden.

Dit bestemmingsplan is echter gericht op actualisatie van de geldende planologische regels en bevat geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, die bodemonderzoek zouden kunnen vereisen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de bodemverontreiniging, en de vereiste sanering daarvan, de uitvoerbaarheid van dit deelplan niet in de weg staat.

4.5 Archeologie

Wettelijke kader

In 1992 heeft Nederland het Verdrag van Valetta (Malta) ondertekend. Dit verdrag bepaalt, dat er op verantwoorde wijze dient te worden omgegaan met het archeologisch erfgoed, o.a. in ruimtelijke planontwikkelingen. Dit verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in een wijziging van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 in werking is getreden, de Wet op de archeologische monumentenzorg (WAMZ).

Een belangrijk uitgangspunt, is dat het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) voorgaat op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van vooronderzoek tijdig inzicht wordt verkregen in de archeologische waarden van een gebied, zodat deze bij beoogde planontwikkelingen kunnen worden betrokken.

Voor de ruimtelijke ordening is een belangrijke bepaling, dat de wet niet van toepassing is op projecten met oppervlakte kleiner dan 100 m2. De gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.

Op 23 februari 2006 heeft de gemeenteraad de 'Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2006' vastgesteld. Het provinciaal bestuur heeft bij brief van 24 januari 2006 met de inhoud van deze nota ingestemd.

Deze nota is geëvalueerd. In april 2008 heeft de gemeenteraad de nieuwe Nota archeologische monumentenzorg Walcheren evaluatie 2008 vastgesteld. Onderdeel van deze nota vormt een gewijzigde vrijstellingsregeling, waarbij is bepaald dat in gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde grondwerkzaamheden zonder archeologisch onderzoek mogen plaatsvinden tot een diepte van 0,40 m en een oppervlakte van 500 m2. Voor gebieden ter hoogte AMK-terreinen met een vastgestelde archeologische waarde en voor gebieden ter hoogte van een zogenaamde verwachtingszone op basis van historische kaarten en voor gebieden binnen een straal van 50 meter rondom een vindplaats geldt dat uitsluitend bodemingrepen, die niet dieper gaan dan 0,40 meter onder huidig maaiveld en geen grotere oppervlakte hebben dan 30 m2 vrijgesteld zijn van archeologisch onderzoek.

Onderzoeksresultaten

In het kader van het opstellen in 2005 van een structuurplan voor het Edisongebied, waarvan het plangebied deel uitmaakt, heeft SOB Research in datzelfde jaar een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd teneinde een overzicht te krijgen van de archeologische waarden en verwachtingszones in het gebied.

De voornaamste resultaten uit dit rapport met betrekking tot het plangebied Kenniswerf West zijn hierna weergegeven.

  • Door het gehele gebied hebben in de 17e t/m 19e(/20e) eeuw drie wegen gelopen.
  • In het gebied heeft op vijf plaatsen bebouwing gestaan vanaf de 18e tot in de 19e eeuw.
  • In het zuidoosten van het plangebied betreft dit de bebouwing van buitenplaats Hof Veldsigt (rood gearceerd in figuur 4.1). De overige locaties waren van boerderijen of huizen. Onderzoek naar boerderijen en plattelandswoningen vanaf de 18e eeuw valt niet onder de onderzoeksthema's, zoals deze zijn geformuleerd in de Nota archeologische monumentenzorg evaluatie 2008. Buitenplaatsen daarentegen behoren wel tot een onderzoeksthema.
  • In het gebied heeft aan de oever van het Kanaal door Walcheren (ongeveer ter hoogte van Edisonweg 19 tot en met 25; groen in figuur 4.1) heeft een station gestaan vanaf 1873 tot in de 20e eeuw. Het station was in gebruik tot 1894 en is ergens in het eerste kwart van de 20e eeuw gesloopt.
  • Het gehele gebied is in de periode tussen 1873 en 1950 circa 4 – 4,5 meter opgehoogd.
  • Archeologische waarden behorend bij bovenstaande fenomenen met uitzondering van het station zijn pas op een diepte van 4 – 4,5 meter onder huidig maaiveld te verwachten.
  • Archeologische resten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd die eventueel aanwezig kunnen zijn ter hoogte van de top van het onderliggende veen zijn pas op een diepte van 5 – 6 meter onder maaiveld te verwachten.

De ophoging van het terrein met ongeveer 4 meter is bevestigd tijdens verschillende booronderzoeken verspreid over het gebied. Hierbij is trouwens ook duidelijk geworden dat op grote schaal het onderliggend Hollandveen is afgegraven in de middeleeuwen en later ten behoeve van zoutwinning. Het gevolg is dat de kans op het aantreffen van archeologische resten uit de IJzertijd en de Romeinse tijd klein is.

Conclusie

Op grond van de bovenstaande resultaten van het archeologisch bureauonderzoek heeft de Walcherse Archeologische Dienst geadviseerd om in het gebied een dubbelbestemming archeologie op te nemen met een vrijstelling tot 4 meter onder huidig maaiveld. Hierbij valt dan ook nog onderscheid te maken tussen twee verschillende Waarden Archeologie.

  • Waarde Archeologie 1 (WA-1) In het gebied waar in de diepere ondergrond nog resten zijn te verwachten van de voormalige buitenplaats Hof Veldsigt (rood gearceerd in bijgaande verbeelding) geldt de volgende vrijstelling: bodemingrepen, dieper dan 4 meter onder huidig maaiveld, met een oppervlak groter dan 50 m2 moeten worden voorafgegaan door een archeologisch onderzoek.
  • Waarde Archeologie 3 (WA-3) In het overige deel van het plangebied geldt: bodemingrepen, dieper dan 4 meter onder huidig maaiveld, met een oppervlak groter dan 500 m2 moeten worden voorafgegaan door een archeologisch onderzoek.

De resten van het station liggen veel hoger, waarschijnlijk al op 0,40 m onder huidig maaiveld. In onderstaande verbeelding is met groen ongeveer de locatie van het voormalige station aangeduid. De funderingen van het station zullen in de 20e eeuw grondig verwijderd zijn. Bovendien vormt een dergelijk recent gebouw geen onderdeel van de onderzoeksthema's, zoals deze zijn geformuleerd in de Nota archeologische monumentenzorg evaluatie 2008. Voor het gebied van het voormalig station is daarom geen dubbelbestemming archeologie opgenomen.


afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0004.png"

Figuur 4.1. Lokalisering van archeologische waarden van het voormalige Hof Veldsigt (rood gearceerd gebied) en het voormalig station (groene omlijning)

4.6 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Op grond van de Monumentenwet 1988 is de Minister bevoegd monumenten aan te wijzen: panden of terreinen, ouder dan vijftig jaar, welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Monumenten behoeven geen nadere regeling meer in het bestemmingsplan, omdat de Monumentenwet 1988 uitputtend hun bescherming regelt.

Op gemeentelijk niveau is op 31 augustus 2006 de Nota Monumentenzorg door de gemeenteraad vastgesteld. Op basis van deze nota kunnen, op grond van een door deskundigen uitgevoerde selectie, gemeentelijke monumenten worden aangewezen. Daarnaast bestaat er een lijst van cultuurhistorisch waardevolle panden in de gemeente. Gemeentelijke monumenten en cultuurhistorisch waardevolle panden zijn panden, die niet van een zo hoge kwaliteit zijn om als rijksmonument te worden aangewezen, maar waarvan de cultuurhistorische waarde op lokaal of regionaal niveau wel vaststaat.

Onderzoeksresultaten

In het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten. Bij de voorbereiding van de structuurplannen voor het gebied Stadshaven (waarbinnen het plangebied zich bevindt) is onderzoek verricht naar de aanwezigheid van andere cultuurhistorisch waardevolle objecten. Deze zijn in dit plangebied niet aangetroffen. Er is één object aangetroffen, die stedenbouwkundig/architectonisch interessant is: de zich aan de Edisonweg bevindende achtkante onderbouw van de oorspronkelijke watergebouw van het spooremplacement. Bij ontwikkelingen op deze locatie zal bezien worden of inpassing daarvan tot de mogelijkheden behoord.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.7 Bedrijven En Milieuzonering

Inleiding

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bij de ontwikkeling van Kenniswerf West rekening worden gehouden met hindergevoelige functies (woningen) en (mogelijk) hinder veroorzakende functies. Daarbij is van belang dat de nieuwe bedrijven geen hinder voor de omgeving zullen opleveren, dat bedrijven geen onevenredige hinder voor elkaar veroorzaken en dat de bedrijven niet onevenredig worden aangetast in hun bedrijfsvoering.

Toetsing

Om milieuhinder voor de omgeving te beperken worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten. Dit gebeurt aan de hand van een milieuzonering. Deze milieuzonering geeft aan welke bedrijven in de toekomst binnen het plangebied uit milieuoogpunt toelaatbaar zijn.

Staat van Bedrijven

Voor de milieuzonering en bestemmingsregeling van bedrijfslocaties hanteert de gemeente Vlissingen een Staat van Bedrijven (voor een nadere toelichting op deze staat wordt verwezen naar bijlage 2 van de toelichting). Deze staat is gekoppeld aan de regels van dit bestemmingsplan en vormt richtafstanden voor de toelaatbaarheid van een bedrijf. Hier kan eventueel goed gemotiveerd en indien noodzakelijk met deskundig onderzoek van afgeweken worden.

Milieuzonering/Algemene toelaatbaarheid bedrijfsactiviteiten

De Staat van Bedrijven (SvB), gebaseerd op de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' geeft per milieucategorie inzicht in de gewenste richtafstanden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. De meest nabij gelegen (toekomstige) rustige woonwijk (Scheldekwartier) ligt op iets minder dan 100 meter van het plangebied, maar wel gescheiden door verkeerswegen en het Kanaal door Walcheren (recreatievaart en scheepvaartverkeer) en is daarom relevant voor de zonering van het plangebied. In beginsel zouden vanwege dit gebiedstype dus bedrijven in milieucategorie 3.2 (richtafstand 100 meter tot een rustige woonwijk; 50 meter tot een gemengd gebied) toelaatbaar kunnen worden gesteld. Binnen het plangebied zijn echter een aantal zelfstandige (bedrijfs)woningen aanwezig, die op kortere afstand van de bedrijvigheid zijn gelegen. Bovendien laat het bestemmingsplan in met name de Kanaalzone wonen en werken mogelijk en worden onderwijsinstellingen toegelaten in het gebied. Voorkomen moet worden dat potentiële hinder kan ontstaan tussen de toelaatbaar gestelde functies onderling. Het gaat daarbij dus met name om de afstemming tussen bedrijven, de bedrijfs(woningen) en de onderwijsvoorzieningen. Gezien de onderlinge afstand tussen deze functies worden bedrijven tot en met categorie 3.1 (richtafstand 30 meter tot een gemengd gebied en 50 meter tot een rustige woonwijk) algemeen toelaatbaar geacht. De bestaande bedrijven zijn geïnventariseerd, en opgenomen in bijlage 3.

Door middel van ontheffingsregeling (verplicht op grond van de jurisprudentie) kunnen evenwel bedrijven in een zwaardere milieucategorie worden toegelaten dan wel bedrijven, die nu niet in de Staat van Bedrijven zijn opgenomen. Onderzoek naar de milieueffecten van de desbetreffende bedrijfsvestiging is in deze echter wel noodzakelijk.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. De bedrijven worden niet in haar bedrijfsvoering aangetast. Ter plaatse van de woningen is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.8 Verkeer En Vervoer

Structuur gemotoriseerd verkeer

Voor de toekomst zijn geen wezenlijke veranderingen in de verkeersontsluiting voorzien. Wel zullen wegen waar nodig van nieuwe wegprofielen worden voorzien. De belangrijkste wijzigingen betreffen het gebruik van de wegen. Hiermee wordt sluipverkeer door het plangebied zoveel mogelijk tegen gegaan. De noordzuidverbinding, via de Oude Veerhavenweg en de Oostsouburgseweg, wordt met een T-aansluiting (halverwege) op de Prins Hendrikweg aangesloten.

In het MER zijn de gevolgen voor de verkeersontwikkeling in beeld gebracht. Gebleken is dat bij de ontwikkeling van de plangebieden Scheldekwartier en Edisongebied op een aantal wegen een toename van de verkeersintensiteiten te verwachten is. Kenniswerf West is hierin ook meegenomen maar draagt niet of nauwelijks bij aan een toename van de verkeersintensiteit. Het verkeer van en naar het plangebied zal, gezien de aard van de bedrijven en functies vooral gebruik maken van de route richting de A58 en via de Edisonweg het plangebied bereiken.

In vervolg op het MER is in 2010 een nieuw verkeersmodel ontwikkeld voor Vlissingen. In dit verkeersmodel zijn de ontwikkeling van de Kenniswerf, de Binnenhavens en het Scheldekwartier opgenomen. De verkeersintensiteiten zijn gebaseerd op het verkeersmodel Walcheren voor 2020. In het model is rekening gehouden twee prognoses voor het jaar 2020:

  • Prognose 1 gaat uit van verkeersmaatregelen die de verkeersintensiteiten op de Oude Veerhavenweg en Prins Hendrikweg zullen verminderen. Op de Nieuwe Vlissingseweg en de nog te ontwikkelen Verlengde Aagje Dekenstraat nemen de verkeersintensiteiten toe, omdat dit routes naar de stad zijn/worden.
  • Prognose 2 gaat niet uit van maatregelen en evenmin van de ontwikkeling van de oostelijke landtong van de Binnenhavens. In deze prognose is er een aanzienlijke toename van het verkeer op de Oude Veerhavenweg en de Prins Hendrikweg.

Voor het bepalen van de milieueffecten van de nieuwe verkeersstromen wordt uitgegaan van het volgende 'worst case' scenario:

  • Oude Veerhavenweg en Prins Hendrikweg (tussen Keersluisbrug en Oude Veerhavenweg): het prognosemodel exclusief verkeersmaatregelen.
  • Prins Hendrikweg (tussen Station en Oude Veerhavenweg) het prognosemodel met ontwikkeling van de oostelijke landtong (dit is wel inclusief verkeersmaatregelen maar die hebben geen invloed op dit deel).

Op de Nieuwe Vlissingseweg en de nog te ontwikkelen Verlengde Aagje Dekenstraat zullen de verkeersintensiteiten toenemen. Uit het MER blijkt dat bij het realiseren van de Verlengde Aagje Dekenstraat een knelpunt ontstaat bij de aansluiting op de Scheldestraat en de bestaande Aagje Dekenstraat. Dit is echter niet van belang voor het onderhavige plangebied.

Langzaam verkeer

Langs de Prins Hendrikweg en de Oude Veerhavenweg/Oostsouburgseweg wordt het langzaam verkeer van het gemotoriseerde verkeer gescheiden door middel van vrijliggende fietspaden en/of fietsstroken. De overige wegen binnen Kenniswerf, wordt ingericht als 30 km/u-zone. Hier worden langzaam en gemotoriseerd verkeer gemengd.

Openbaar vervoer

Het plangebied is uitstekend bereikbaar met openbaar vervoer. Het NS-station van Vlissingen ligt namelijk op circa 400 meter van het plangebied. Verder zijn er twee busverbindingen nabij het plangebied, een busverbinding van Vlissingen richting NS-station en een busverbinding vanaf het station richting HZ en Oost-Souburg.

Parkeren

De uitgangspunten ten aanzien van het parkeren in Kenniswerf zijn in een parkeernotitie aangegeven. De belangrijkste zin:

  1. a. parkeren bij nieuwbouw vindt plaats op eigen terrein; door middel van een maximaal bebouwingspercentage van 75% wordt gewaarborgd, dat daarvoor ruimte ontstaat/blijft;
  2. b. bij bestaande bebouwing dient ook parkeerruimte op eigen terrein te zijn; daar waar dit tot knelpunten leidt, dient overleg plaats te vinden met de gemeente; daarbij kan dan bezien worden of gezamenlijk met andere betrokkenen daarvoor ruimte kan worden ontwikkeld;
  3. c. de gemeente hanteert parkeernormen, gebaseerd op de parkeerkencijfers van het CROW.

4.9 Geluid

Inleiding

Langs de Prins Hendrikweg wordt ruimte geboden voor onderwijs, ondersteunende (publieke) diensten, bedrijfswoningen en kantoren. Onderwijsvoorzieningen (theorielokalen) en bedrijfswoningen worden volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangemerkt als geluidgevoelige bebouwing. In deze paragraaf worden de toelaatbaar gestelde geluidgevoelige bebouwing getoetst aan de aspecten wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai, industrielawaai en scheepvaartlawaai. Eerst wordt ingegaan op het wettelijke toetsingskader. De onderzoeksresultaten en conclusies komen vervolgens aanbod. In de bijlagen bij deze toelichting (akoestische onderzoeken) is aanvullende informatie weergegeven zoals de invoergegevens en berekeningsmethoden.

Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling

In het deelgebied Kenniswerf West bevindt zich een uitermate belangrijke onderwijscluster (HZ en ROC Zeeland). Daarnaast zijn er voornamelijk een groot aantal bedrijven (enkele met een bedrijfswoning) gevestigd en de gemeentelijke dienst voor afvalverwijdering. Het bestemmingsplan 'Kenniswerf West' heeft het behoud en de ontwikkeling van dit gebied voor onderwijs en bedrijvigheid als doel. Daarbij wordt het mogelijk om bedrijfswoningen te realiseren op de kavels met bestemming bedrijf. Onderwijsvoorzieningen en woningen worden volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangemerkt als geluidgevoelige functies. Geluidsgevoelige functies dienen te voldoen aan bepaalde wettelijke normen uit diezelfde Wgh. Dit onderzoek is uitgevoerd door RBOI en vastgelegd in de rapportage: Vlissingen Kenniswerf West, akoestisch onderzoek, rapportnr. 0718.009195.00, zie bijlage 4.

Voor de ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd voor de volgende gezoneerde wegen Nieuwe Vlissingseweg, Prins Hendrikweg, Oude Veerhavenweg, Paul Krugerstraat, Koningsweg, Edisonweg, Veerhavenweg, Hertzweg, Voltaweg, Marconiweg, Stroomweg, Energieweg, Dynamoweg en de Kabelweg. Per bouwblok is de geluidsbelasting berekend, zoals weergegeven in figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0005.png"

Figuur 4.2. Locatie met bouwblokken

Onderzoek en conclusie

Uit het akoestisch onderzoek kan geconcludeerd worden dat ten gevolge van het verkeer op de Nieuwe Vlissingseweg, Prins Hendrikweg, Oude Veerhavenweg, Edisonweg, Hertzweg, Voltaweg en de Marconiweg de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden.

Verdere maatregelen zijn niet mogelijk om de geluidsbelasting te reduceren of stuiten op overwegende bezwaren van financiële, stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard stuiten. De gecumuleerde geluidsbelasting staat het verlenen van hogere waarde niet in de weg. Er dient dan ook een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan, zoals opgenomen in tabel 4.1.

Tabel 4.1 Ontheffingswaarden wegverkeerslawaai

woningblok geluidsbelasting [dB] geluidsbron
Bouwblok A 54 Nieuwe Vlissingseweg
52 Prins Hendrikweg
51 Edisonweg
Bouwblok B 53 Edisonweg
53 Hertzweg
52 Voltaweg
Bouwblok C 58 Oude Veerhavenweg
50 Edisonweg
49 Hertzweg
50 Voltaweg
Bouwblok D 55 Oude Veerhavenweg
52 Marconiweg
Bouwblok E 49 Marconiweg
Bouwblok F 51 Prins Hendrikweg
53 Oude Veerhavenweg

Railverkeerslawaai

Onderzoek en conclusie

Het spoortraject tussen station Vlissingen Souburg en station Vlissingen is opgenomen op de Regeling geluidplafondkaart Milieubeheer (RGM), waardoor de bronnen onder hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer (Wm) vallen. Omdat het hier gaat om een nieuwe geluidsgevoelige functie binnen de zone van een spoorweg, dient getoetst te worden aan de normen van de Wgh. De broninformatie dient ontleend te worden aan het geluidsregister zoals bedoeld in artikel 3.8 lid 2 en 3 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012). Het Geluidsproductieplafond zoals opgenomen in het geluidsregister, gelegen langs de relevante spoorlijn, is kleiner dan 56 dB. Hierdoor geldt voor de spoorlijn een geluidszone van 100 meter.

Binnen het plangebied ligt alleen bouwblok C zoals opgenomen in figuur 4.2 binnen de wettelijke geluidszone van de betreffende spoorlijn. Daarom is alleen voor bouwblok C akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in de rapportage 'Vlissingen Kenniswerf West, akoestisch onderzoek', rapportnummer 0718.009195.00, zie bijlage 4.

Uit akoestisch onderzoek blijk dat de maximale geluidsbelasting op bouwblok C 59 dB bedraagt bij waarneemhoogten van 4,5 en 7,5 meter. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hier overschreden, de uiterste grenswaarde niet. Er dient dan ook een verzoek tot vaststelling van hogere waarden te worden gedaan, zoals opgenomen in tabel 4.2.

Tabel 4.2. Ontheffingswaarden railverkeerslawaai

woningblok geluidsbelasting [dB] geluidsbron
Bouwblok C 59 Spoortraject tussen station Vlissingen Souburg en station Vlissingen

Industrielawaai

Het industrieterrein De Schelde/Buitenhaven betreft een geluid gezoneerd industrieterrein conform de Wet Geluidhinder. Op het industrieterrein zijn zogenaamde grote lawaaimakers toegestaan zoals nader benoemd in bijlage 1 onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze terreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld, in bestemmingsplannen. Voor het industrieterrein Schelde-Buitenhaven is op 24 september 2009 een geactualiseerde geluidzone vastgesteld in het bestemmingsplan 'Parapluherziening geluidzone De Schelde/Buitenhaven'. Het plangebied Kenniswerf West ligt binnen de geluidzone, dit is weergegeven in afbeelding 4.3.

De geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein is tevens onderzocht door middel van een onderzoek industrielawaai dat is opgenomen in bijlage 5 van deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0006.png"afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0007.png"

Figuur 4.3. Fragment parapluherziening geluidzone De Schelde/Buitenhaven

In de hiervoor genoemde parapluherziening is voor het plangebied Kenniswerf West nog niet expliciet geregeld, dat er geen nieuwe geluidhinderlijke inrichtingen meer kunnen worden gevestigd. In het voorliggende bestemmingsplan wordt daarin voorzien.

Binnen de geluidzone (dus ook in dit plangebied) zijn geluidgevoelige functies, zoals de beoogde onderwijsgebouwen en bedrijfswoningen, mogelijk. In tabel 4.3. zijn de van toepassing zijnde geluidnormen voor industrielawaai weergegeven.

Tabel 4.3. Grenswaarden industrielawaai

in geval van aanleg van nog niet geprojecteerde voorkeursgrens
waarde
maximaal toelaatbare geluidbelasting
Onderwijsgebouwen

Woningen
50 dB(A) (art. 53 Wgh)

50 dB(A) (art. 53 Wgh)
60 dB(A) (art. 2.2. Bgh)

55 dB(A) (art. 45 Wgh)

Bij het vaststellen van de geluidzone is het begrip 'redelijke sommatie' toegepast. Dit is een correctie die in rekening gebracht mag worden vanwege het feit dat niet alle bedrijven gelijktijdig het volgens hun vergunning maximaal toegestane geluid produceren. Dit betekent dat bij het toetsen aan de geluidzone en aan hogere waarden 2 dB mag worden opgeteld. 50 en 55 dB(A) worden daarmee respectievelijk 52 en 57 dB(A).

Uit afbeelding 4.2 en het akoestisch onderzoek, behorend bij de 'Parapluherziening geluidzone De Schelde/Buitenhaven', blijkt het plangebied Kenniswerf West voor het overgrote deel buiten de contour van de maximale ontheffingswaarde ligt. De geluidbelasting in het plangebied ten gevolge van het gezoneerde industrieterrein Schelde/Buitenhaven zal derhalve de maximale grenswaarde niet overschrijden.

Conclusie

Ten behoeve van de beoogde geluidgevoelige objecten moet een hogere grenswaarde verleend worden ten gevolge van industrielawaai. Tegelijkertijd met de vaststelling van dit bestemmingsplan zal de procedure voor een hogere grenswaarde worden doorlopen. Het aspect industrielawaai vormt voor dit plan dan ook geen belemmering.

Scheepvaartlawaai

Er is geen wettelijk toetsingskader voor scheepvaartlawaai. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het gewenst om bij nieuwe geluidgevoelige functies de geluidsbelasting als gevolg van scheepvaartverkeer in beeld te brengen. Met name geldt dit, indien ook voor andere geluidsbronnen (verkeer, industrie) hogere waarden dienen te worden vastgesteld.

Uit het onderzoek (bijlage 6) komt naar voren, dat ter plaatse van de beoogde onderwijsinstellingen en bedrijfswoningen een equivalente geluidsniveau (L95-niveau) optreedt van 45 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode als gevolg van de scheepvaart. Dit geluidniveau is acceptabel, zeker indien deze geluidbelasting vergeleken wordt met de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai (48 dB) en industrielawaai (50 dB(A)). De geluidbelasting van 45 dB(A) is daarbij een aanvaardbaar en ondergeschikt geluidsniveau.

Conclusie

Het aspect scheepvaartlawaai vormt voor dit plan dan ook geen belemmering.

Cumulatie

De Wet geluidhinder stelt dat burgemeester en wethouders alleen hogere waarden kunnen toekennen indien de gecumuleerde geluidbelasting niet leidt tot een onaanvaardbare geluidbelasting. Ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening dient de gecumuleerde geluidbelasting in de belangenafweging te worden betrokken. In de bepalingen van de wet is aangegeven welke cumulatiemethode gehanteerd moet worden. De gegeven rekenmethode wordt toegepast als er sprake is van blootstelling aan meer dan één geluidssoort (bijvoorbeeld wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai). Binnen het plangebied is voor alle bouwblokken sprake van een geluidsbelasting boven de voorkeursgrenswaarde door tenminste twee bronsoorten. Voor bouwblok C geldt een overschrijding ten aanzien van wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. Voor de overige bouwblokken geldt een overschrijding ten aanzien van wegverkeerslawaai en industrielawaai.

De gecumuleerde geluidsbelasting is berekend volgens het Reken- en meetvoorschrift Wet geluidhinder. Hierbij worden bij de Lden-waarden van elke geluidsbron equivalente wegverkeerslawaainiveaus berekend. Deze worden energetisch gesommeerd tot een cumulatief Lden-niveau. Tevens bestaat er een milieukwaliteitsmaat (MKM) die de cumulatieve geluidbelasting in verschillende klassen indeelt. De verschillende klassen zijn

opgenomen in onderstaande tabel.

Tabel 4.4. Beoordeling akoestisch klimaat MKM

geluidsbelasting in MKM beoordeling
< 50 Goed
50 - 55 Redelijk
56 - 60 Matig
61 - 65 Tamelijk slecht
66 - 70 Slecht
> 70 Zeer slecht

Onderzoek en conclusie

Binnen dit onderzoek is ten aanzien van de cumulatie steeds uitgegaan van de hoogste geluidsbelasting per bronsoort per bouwvak, waarbij geen aftrek heeft plaatsgevonden op basis van artikel 110g uit de Wgh (wegverkeerslawaai) of op basis van artikel 2.3 uit het Reken- en Meetvoorschrift geluid 2012 (industrielawaai). Met betrekking wegverkeerslawaai is binnen deze berekening uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting van alle relevante wegen zoals onderzocht binnen het akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeer. In onderstaande tabel is per bouwblok de maximale geluidsbelasting per bron opgenomen, waaruit vervolgens de gecumuleerde geluidsbelasting is berekend.

Tabel 4.5. Maximale geluidsbelasting per bouwblok en bron inclusief gecumuleerde waarde

woningblok wegverkeers-
lawaai
railverkeers-
lawaai
industrie-
lawaai
gecumuleerde
waarde
Bouwblok A 58,78 dB - 57 dB(A) 61,42 dB
Bouwblok B 58,05 dB - 57 dB(A) 61,04 dB
Bouwblok C 62,91 dB 58,83 57 dB(A) 64,57 dB
Bouwblok D 60,18 dB - 57 dB(A) 62,24 dB
Bouwblok E 54,80 dB - 57 dB(A) 59,70 dB
Bouwblok F 57,83 dB - 57 dB(A) 60,93 dB

Omgerekend naar de gecumuleerde geluidsbelasting per bron gelden de waarden zoals opgenomen in tabel 4.6.

Tabel 4.6. Gecumuleerde geluidsbelasting naar bron per bouwblok

woningblok wegverkeers-
lawaai
railverkeers-
lawaai
industrie-
lawaai
Bouwblok A 61,42 dB - 60,42 dB(A)
Bouwblok B 61,04 dB - 60,04 dB(A)
Bouwblok C 64,57 dB 69,27 dB 63,57 dB(A)
Bouwblok D 62,24 dB - 61,24 dB(A)
Bouwblok E 59,70 dB - 58,70 dB(A)
Bouwblok F 60,93 dB - 59,93 dB(A)

Na cumulatie van industrielawaai, railverkeerslawaai en wegverkeerslawaai blijkt een 'tamelijk slecht' akoestisch klimaat te gelden. Per bron wordt de uiterste grenswaarde niet overschreden. Voor wegverkeerslawaai is rekening gehouden met ontwikkelingen in het gehele gebied Scheldekwartier en Kenniswerf (worst-case). Bronmaatregelen zijn in principe mogelijk. maar zullen bij de verdere ontwikkeling van de hiervoor genoemde gebieden meegenomen worden. Het beleid is er op gericht in de toekomst het verkeer richting de binnenstad meer over de Sloeweg en de Nieuwe Vlissingseweg te leiden en daardoor de intensiteiten op de Oude Veerhavenweg en de Prins Hendrikweg te verminderen. Voor de ontwikkeling van het plangebied is dit nu nog niet noodzakelijk en wordt op dit moment niet uitgegaan van bronmaatregelen. In het overdrachtgebied zijn redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk om de geluidbelasting te reduceren. Het is wel mogelijk om met behulp van maatregelen bij de ontvanger een akoestisch aanvaardbaar binnenklimaat te garanderen. Maatregelen als het realiseren van dove gevels en/of het realiseren van tussenruimtes zijn hier enkele voorbeelden van. Een akoestisch aanvaardbaar klimaat kan worden gegarandeerd. De gecumuleerde geluidbelasting staat daarom het verlenen van een hogere waarde niet in de weg.

4.10 Externe Veiligheid

Inleiding

Voor het plangebied Edisongebied, en dus ook voor het deelgebied Kenniswerf West, zijn drie risicobronnen relevant: de twee locaties van het bedrijf Vesta Terminals Flushing B.V. (voorheen Mercuria) en het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde en het Kanaal door Walcheren. In het MER wordt ten aanzien van deze risicobronnen geconcludeerd dat het plaatsgebonden risico geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling. De toename van het aantal aanwezigen in het Edisongebied vormt echter een aandachtspunt.

Gelet op het toetsingsadvies van de Commissie Mer op het MER, veranderende regelgeving ten aanzien van externe veiligheid en ook nieuwe inzichten ten aanzien van het aantal personen in het plangebied, is hierna een nieuwe verantwoording opgenomen. In deze paragraaf wordt volstaan met een beknopte samenvatting van deze verantwoording.

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen).

Risico's

Wat betreft normstelling voor het bepalen van de risico's, wordt in het beleidsveld voor externe veiligheid gewerkt met de begrippen plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR):

  • De PR-contour met kans 10-6 geldt als grenswaarde voor kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn gebouwen waar personen zich gedurende een dag langere tijd bevinden (zoals woningen) of gebouwen waarin grote groepen van kwetsbare personen verblijven (zoals verpleeghuizen). De contour met kans 10-6 geldt als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de contour met kans 10-5 als grenswaarde. Beperkt kwetsbare objecten zijn gebouwen die niet als kwetsbaar object worden aangemerkt (zoals bedrijfsgebouwen.
  • Voor het GR geldt een enkel een oriënterende waarde als richtlijn. Bij een overschrijding van de oriënterende waarde en/of toename van het groepsrisico is een verantwoording van het groepsrisico verplicht. In de Beleidsvisie externe veiligheid (gemeente Vlissingen, 2005) is aangegeven, dat bij een toename van het groepsrisico van meer dan 10% van de oriënterende waarde, een uitgebreide verantwoording noodzakelijk is, waarbij aandacht wordt besteed aan de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Bij een toename van minder dan 10 % kan volstaan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Regelgeving

Inrichtingen

Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar3. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.

Ook bedrijven waarop het Bevi niet van toepassing is, kunnen risico's voor de omgeving met zich meebrengen. Voor nieuwe situaties geldt voor het PR, op basis van de nota Omgaan met risico's4, in principe een norm van 10-6 per jaar en voor bestaande situaties 10-5 per jaar. Voor het GR wordt een oriënterende waarde aangehouden. Dit is een waarde waar gemotiveerd van mag worden afgeweken, het is een ijkpunt in de totale verantwoordingsplicht.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht5. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken. Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de Circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en basisnet Water opgenomen in de Circulaire.

Analyse

Relevante risicobronnen

In de nabijheid van het plangebied is in de Buitenhaven de risicovolle inrichting Vesta Terminals Flushing B.V. aanwezig. Voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over het water is de route over Westerschelde van belang.

Vesta Terminals Flushing B.V.

Vesta is een opslagbedrijf voor de bulkopslag van zeer uiteenlopende soorten bulkgoederen in bovengrondse opslagtanks. De locatie Westerhavenweg 6 vormt samen met de locatie Oosterhavenweg 14 één bedrijf. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat de inrichting geen PR 10-6 risicocontour heeft buiten haar inrichtingsgrenzen. Het invloedsgebied ten gevolge van de inrichting reikt tevens niet tot het plangebied. De inrichting vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan en een nadere verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Shell Selfservice Station

Ten westen van het plangebied op circa 280 van het plangebied is het Shell Selfservice Station gelegen. Hier wordt teven LPG verkocht. Deze inrichting beschikt over een PR 10-6 risicocontour van 45 meter, deze reikt echter niet tot het plangebied. Het invloedsgebied van deze inrichting betreft 150 meter en reikt tevens niet tot het plangebied. Derhalve vormt deze inrichting geen belemmering voor het bestemmingsplan en is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

Transport van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde

Het Kanaal door Walcheren is in het 'Basisnet Water' aangeduid als een 'groene vaarweg'. Dat betekent dat het binnenvaartverbinding betreft met vervoer van gevaarlijke stoffen waarvoor, vanwege het beperkte transport van gevaarlijke stoffen, geen toetsingsafstand geldt. De maatgevende contour voor het PR (10-6) ligt op het water. Er gelden geen beperkingen voor de beoogde ontwikkelingen. Omdat er geen toetsingsafstand geldt, is in het Basisnet besloten dat er geen groepsrisicoverantwoording nodig is. Voor het plangebied wordt voldaan aan de normstelling uit het Basisnet Water en de CRVGS. De Westerschelde is in het Basisnet Water aangeduid als een 'rode vaarweg'. Voor de maatgevende contour van het plaatsgebonden risico (10-6) bij rode routes geldt dat deze op de waterlijn ligt. Daarnaast geldt ook een toetsingsafstand voor het plasbrandaandachtsgebied (PAG), te weten een afstand van 40 meter vanaf de oeverlijn.

Vanwege de status van de Westerschelde als internationale vaarroute, geldt dat de verantwoordelijkheid voor het monitoren en borgen van de veiligheidssituatie rondom de vaarroute over de Westerschelde bij de internationale Scheldecommissie ligt. Het monitoren hiervan gebeurt buitenom het Basisnet Water.

In opdracht van de internationale scheldecomissie is het rapport (QRA WESTERSCHELDE DET NORSKE VERITAS) http://www.vnsc.eu/uploads/2012/03/finaal-rapport-actualisatiestudie-qra-westerschelde.pdf opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat de PR 10-6 risicocontour in alle gevallen tot maximaal op de vaarweg gelegen is. Derhalve vormt dit geen belemmering voor dit bestemmingsplan. Het groepsrisico ten gevolge van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerschelde overschrijdt de oriëntatiewaarde niet. Daar dit bestemmingsplan geen directe nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt zal het groepsrisico niet toenemen.

Verantwoording verandering groepsrisico huidige planvorming Kenniswerf West

Omdat voor het plangebied een concreet programma ontbreekt, is aan de hand van de maximale oppervlakten (dus met inbegrip van de omvang van de wijzigingsbevoegdheden), die het bestemmingsplan mogelijk maakt, geprobeerd een inschatting te maken van het aantal personen dat uiteindelijk in het plangebied aanwezig kan zijn (zie hiervoor bijlage 7). Uit deze inschatting blijkt dat in het plangebied en met name in het zuidelijk deel, sprake zal zijn van een forse toename van het aantal personen (het GR) en daarmee een verslechtering van de risico situatie. In het scenario waarin de mogelijkheden van het te ontwikkelen gebied maximaal worden benut, neemt het aantal personen substantieel toe met 2.000 tot 7.000 personen. Deze toename van het GR dient te worden verantwoord door het bevoegd gezag.

Belangrijk daarbij is dat de toename met 7.000 personen een 'worst case' scenario betreft. In dit scenario wordt ervan uitgegaan dat een groot deel van de zone langs de Prins Hendrikweg volledig wordt benut voor maatschappelijke functies (onderwijsvoorzieningen). De verwachting is echter dat de zone vooral ook worden benut voor kantoren en zakelijke dienstverlening en bedrijven. In dat geval zal de toename beduidend lager liggen.

Acceptatie van een verslechtering van een risico situatie is mogelijk voor onder andere een voor de specifieke locatie belangrijke ontwikkeling. Dat is hier aan de orde. Het plangebied maakt deel uit van de ontwikkeling van het gehele Edisongebied, waarvoor in 2006 een structuurplan is vastgesteld. Daaruit blijkt, dat de transformatie en revitalisatie van dit gebied van groot belang is voor de gemeente Vlissingen en voor de andere, hogere, overheden, die herontwikkeling van bestaand gebied in hun ruimtelijk beleid als speerpunt hebben aangemerkt. Daarmee wordt voldaan aan één van de motieven voor acceptatie. De ontwikkeling van dit plangebied vormt hiervan een onderdeel.

Op basis van de gestelde criteria in de beleidsvisies en de beschouwing van het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid, resteffect wordt het externe veiligheidsrisico voor het plangebied aanvaardbaar geacht.

Conclusie

Op basis van de gestelde criteria in de beleidsvisies en de beschouwing van het plaatsgebonden risico, het groepsrisico en de criteria zelfredzaamheid, beheersbaarheid, resteffect wordt het externe veiligheidsrisico voor het plangebied aanvaardbaar geacht.

4.11 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2, van de Wet milieubeheer. De Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.

Tabel 4.7. Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof toetsing van grenswaarde geldig
stikstofdioxide (NO2) 1) jaargemiddelde concentratie 60 µg / m³ 2010 tot en met 2014
jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 2015
fijn stof (PM10) 2) jaargemiddelde concentratie 40 µg / m³ vanaf 11 juni 2011
24-uurgemiddelde concentratie max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ vanaf 11 juni 2011
  1. 1. De toetsing van de grenswaarde voor de uurgemiddelde concentratie NO2 is niet relevant aangezien er pas meer overschrijdingsuren dan het toegestane aantal van 18 per jaar zullen optreden als de jaargemiddelde concentratie NO2 de waarde van 82 µg/m3 overschrijdt. Dit is nergens in Nederland het geval.
  2. 2. Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007)

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (zoals de vaststelling van een bestemmingsplan), uitoefenen indien:

  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a);
  • de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
  • bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
  • de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht (lid 1 onder c);
  • het voorgenomen besluit is genoemd in of past binnen het omschreven Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.

Toetsing

Het bestemmingsplan regelt primair, nagenoeg conform het geldende planologische regime, de bestaande situatie, met dien verstande dat indirect op drie locaties ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt via de wijzigingsbevoegdheid. Ten gevolge van dit bestemmingsplan is er dus een verwachte verkeersomvang als aangegeven in het geluidsonderzoek op grond van de Wet geluidhinder (bijlage 4).

In het kader van de opgestelde m.e.r. is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit voor het gehele Edisongebied. Hieruit en uit nadere onderzoeken blijkt dat de luchtkwaliteit wijzigt ten opzichte van de huidige situatie maar niet zorgt voor overschrijdingen van de normen conform de Wet Milieubeheer.

Naar aanleiding van het advies van de Cmer is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de emissies van de scheepvaart op het Kanaal door Walcheren. Dit onderzoek is uitgevoerd door TNO (rapportnummer TNO-034-UT-2009-01232_RPT-ML,.d.d. juni 2009). Uit het onderzoek blijkt dat de bijdrage van de scheepvaart aan de lokale concentraties NO2 en PM10 (fijnstof) zeer laag is en zeker niet tot een overschrijding van de normen zal leiden.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de luchtkwaliteit ter plaatse beoordeeld met behulp van de NSL-monitoringstool. Uit deze monitoringstool blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse de grenswaarden niet overschrijdt. Langs de maatgevende omliggende wegen bedraagt de hoeveelheid stikstofdioxide maximaal 33,2 ug/m3 en voor fijnstof maximaal 26,4 ug/m3. Het aantal overschrijdingsdagen het 24-uursgemiddelde voor fijnstof is 20 en voldoet daarmee ook aan de normen uit de Wet Milieubeheer.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit luchtkwaliteit geen belemmeringen bestaan voor de ontwikkeling van dit deelplan in het gebied Kenniswerf.

4.12 Natuur En Ecologie

Wettelijk kader

Relevant zijn de Flora- en faunawet (bescherming soorten) en de Natuurbeschermingswet 1998 (bescherming gebieden). Activiteiten, die negatieve gevolgen kunnen hebben voor de instandhoudingdoelstellingen van de natuurwaarden in deze gebieden, zijn aan een toets en/of vergunning gekoppeld. Ingeval van te verwachten significante effecten bij deze activiteiten moet een passende beoordeling worden opgesteld.

Onderzoeksresultaten

Flora- en faunawet

Voor het Edisongebied is in 2006 een natuurtoets opgesteld2. Het omvat de deelgebieden Kenniswerf West, Kenniswerf Oost en Binnenhavens. In 2009 en 2010 zijn nadere onderzoeken in het kader van de Flora- en faunawet verricht3. De conclusies van het natuuronderzoek zijn:

  • het Edisongebied is in natuurwetenschappelijk opzicht veelal niet bijzonder waardevol.
  • er komen veel algemene tot zeer algemene soorten voor. De aanwezigheid van een voortplantingslocatie van de zwaar beschermde rugstreeppad vormt hierop een uitzondering. De populatie is van regionaal belang.
  • beschermde planten, vissen, reptielen komen niet in het gebied voor.

Uit het nader uitgevoerde vleermuisonderzoek blijkt, dat er geen geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn in de aanwezige bomen4. Het gebied wordt dus alleen gebruikt als foerageergebied. Er zijn geen migratieroutes vastgesteld.

Het bouwrijp maken van nog uit te geven bouwpercelen leidt mogelijk tot verstoring van broedvogels, amfibieën en kleine zoogdieren. Voor de algemene soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet geldt een vrijstelling. Verstoring van broedvogels is niet toegestaan. Gewerkt moet worden volgens de principes van 'zorgvuldig handelen'.

De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten en minimaal 15 meter rond een nest geen werkzaamheden uit te voeren.

Natuurbeschermingswet 1998

De Westerschelde, die op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 is beschermd ligt op geruime afstand (circa 300 – 400 meter) van het plangebied. De binnen de projecten van dit bestemmingsplan gelegen gronden en de daarop te realiseren bebouwing en functies hebben geen enkele (directe of indirecte) relatie met de Westerschelde. Er is derhalve geen kans op verstoring van beschermde natuurwaarden in het Natura 2000-gebied.

Toetsing / beoordeling

Het voorliggende bestemmingsplan is in belangrijke mate een consoliderend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt, met uitzondering van het direct planologisch toestaan van bedrijfswoningen, geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk. Indirect zijn voor drie locaties wijzigingsbevoegdheden opgenomen, die op termijn tot een bepaalde ontwikkeling kunnen leiden.

In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn geen gebieden aanwezen of aangemeld die vallen onder de Nb-wet of de Natura 2000. Voor die delen waar geen ontwikkeling is voorzien, of geldende juridisch-planologische ontwikkelingen worden gecontinueerd, is geen (nieuw) ecologisch onderzoek nodig. De actualisatie van de bestemmingsregeling heeft derhalve geen gevolgen voor de flora en fauna binnen het plangebied. Er is als gevolg van het continueren van het huidige gebruik geen aantasting van de huidige waarden.

Wijzigingsgebieden

In het plangebied zijn enkele wijzigingsgebieden opgenomen. Voor deze gebieden kan een beoordeling in het licht van de Flora- en faunawet in een later stadium worden uitgevoerd. Bij de toepassing van de betreffende wijzigingsbevoegdheid dient deze beoordeling beschikbaar te zijn.

Conclusie

Het aspect ecologie staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg. Reguliere activiteiten zoals bouwen, slopen van bebouwing en kappen of rooien van beplanting dienen wel te worden getoetst aan de Flora- en faunawet. Deze zijn gekoppeld aan het omgevingsvergunningenstelsel uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en vallen buiten het kader van het bestemmingsplan.

  1. 2. Natuurtoets Edisongebied, september 2006, Nieuwland Advies
  2. 3. Effecten op beschermde diersoorten Edisonterrein te Vlissingen, Nader onderzoek in het kader van de Flora en faunawet. Bureau Waardenburg, rapportnummer 09-138 (21 september 2009), en compensatieplan Rugstreeppad Kenniswerfgebied, Bureau Waardenburg, rapportnummer 10-075 (17 december 2010).
  3. 4. Vleermuizenonderzoek bomen tussen Oostsouburgseweg en Oude Veerhavenweg te Vlissingen, 27 januari 2010, P. Sneltjes

4.13 Kabels En Leidingen

Wettelijk kader

Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens dienen relevante zones te worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Planologisch relevante leidingen zijn leidingen, waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18";
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18".

Ook niet-hoofdtransportleidingen, met een relevante veiligheidscontour, zijn planologisch van belang. De volgende (buis)leidingen zijn planologisch relevant:

  • hoogspanning van 50 kV en hoger;
  • (buis)leidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar en hoger;
  • (buis)leidingen voor het transport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 4" en hoger;
  • (buis)leidingen voor het transport van giftige stoffen;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter planologisch relevant zijn.

Toetsing

In het plangebied bevindt zich één planologisch relevante kabel. De kabel betreft de 150 KV bovengrondse hoogspanningsverbinding die loopt van Kenniswerf West naar de buitenhavens. Voor deze hoogspanningsverbinding bedraagt de breedte van de zakelijke rechtstrook (2 x 30 meter) 60 meter. Deze zakelijke rechtstrook is weergegeven op de verbeelding. In het stedenbouwkundige plan is voorgesteld om bebouwing in deze zone op te nemen. Dit is alleen mogelijk wanneer aan de voorwaarden van de beheerder van de hoogspanningsverbinding voor werken in de nabijheid van hoogspanningsverbindingen' wordt voldaan.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.14 Explosieven

In opdracht van de Gemeente Vlissingen is in 2010 een Probleemanalyse Conventionele Explosieven uitgevoerd voor het plangebied Kenniswerf West. Op basis van de historische gegevens is in de Probleemanalyse het plangebied in twee deelgebieden verdeeld (zie figuur 4.4). In gebied 1 kunnen niet gesprongen conventionele explosieven (CE) aangetroffen worden tot een diepte van 8,5 m –mv. Omdat deelgebied 2 na-oorlogs is opgehoogd, kunnen in dit deelgebied explosieven worden aangetroffen in de laag van 4 m –mv tot 8,5 m –mv. Er wordt daarom geadviseerd om bij werkzaamheden in de genoemde bodemlagen, explosieven opsporingswerkzaamheden uit te laten voeren.

In de Probleemanalyse worden daarnaast enkele grondroerende werkzaamheden beschreven die regulier, dus zonder onderzoek vooraf naar CE, uitgevoerd kunnen worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0008.png"

Figuur 4.4. Overzicht deelgebieden van respectievelijk niet gesprongen - en gesprongen explosieven

Vanwege geplande werkzaamheden langs de Kanaalzone is in 2012 in opdracht van de gemeente Vlissingen een zogenaamde Projectgebonden Risicoanalyse uitgevoerd (zie figuur 4.5). In dit rapport worden de risico's gekwantificeerd, die met verschillende grondroerende werkzaamheden gepaard gaan in de deelgebieden. Voor een groot deel van gebied 1 (gebied 1a) wordt geadviseerd om graafwerkzaamheden tot 1 meter diepte zonder voorafgaand detectieonderzoek naar CE toe te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPKW01-VG01_0009.png"

Figuur 4.5. Projectgebonden risicoanalyse

4.15 Klimaat, Duurzaamheid En Energie

Inleiding

Revitalisering van het stedelijk gebied van Vlissingen geeft aan dat de gemeente verantwoordelijk omgaat met de schaarse ruimte. Met een optimale inrichting van de omgeving kan worden bijgedragen aan een minimale belasting voor het milieu. Duurzaamheid dient hier centraal te staan. Een duurzaam stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door zowel maatregelen op stedenbouwkundig als bouw(technisch)niveau. Het is van belang zo vroeg mogelijk in het planproces aandacht te besteden aan duurzame maatregelen.

Voor Kenniswerf West wordt ingezet op de volgende aspecten, de genoemde maatregelen hebben zowel betrekking op stedenbouwkundig als inrichtingsniveau:

  1. 3. integraal waterbeheer (zie paragraaf “water”);
  2. 4. duurzaam bouwen;
  3. 5. energie.

Uitwerking

Onder duurzaamheid wordt verstaan het zodanig ontwikkelen, bouwen/renoveren en beheren dat, gedurende de hele kringloop van het bouwwerk en de gebouwde omgeving, het milieu en de menselijke gezondheid zo min mogelijk negatieve effecten ondervinden. Het begrip duurzaamheid speelt op verschillende schaalniveaus een rol: op het niveau van de stad, de wijk en het gebouw.

Duurzaam Bouwen

Bij de ontwikkeling van het plan Kenniswerf West worden aspecten van duurzaam bouwen als uitgangspunt meegenomen. Deze aspecten hebben zowel betrekking op het stedenbouwkundig plan als op de in een later stadium op te stellen bouwplannen. Uitgangspunten bij milieubewust bouwen en de keuze van bouwmaterialen is dat de gebruikte grondstoffen ruim voorradig en opnieuw te gebruiken zijn. De gebouwen moeten aanpasbaar zijn bij veranderende functievraag en het binnenmilieu moet licht en ademend zijn met voldoende ventilatie. Openbaar groen wordt ingericht met gebiedseigen boom- en plantsoorten.

Energie

In het kader van de m.e.r. is een energievisie opgesteld. Daarbij zijn de mogelijkheden voor energiebesparing en het gebruik van duurzame vormen van energievoorzieningen onderzocht. Om in het plangebied te kunnen voldoen aan de in het MER genoemde streefwaarde voor duurzame energie en om te komen tot een verdergaande CO2-reductie is het van belang dat in het plangebied mogelijkheden worden geboden voor vormen van hernieuwbare energie (bijvoorbeeld zonne- en windenergie). Het bestemmingsplan maakt daarom het plaatsen van kleine windturbines op of aan gebouwen mogelijk (turbies). Daarnaast zal de gemeente de toepassing van zonnepanelen stimuleren.

Om te voldoen aan de streefwaarde is het belangrijk dat er bij de inrichting van het plangebied, naast aandacht voor een optimale isolatie en voor besparingen op het gebied van elektra, ook aandacht moet zijn voor andere mogelijkheden in het plangebied, bijvoorbeeld het gebruik van restwarmte van nabijgelegen bedrijven door kantoren en/of scholen. Parkmanagement, met name op het gebied van energie, kan daarbij een belangrijke rol spelen. Een warmtekrachtcentrale, waarin milieuvriendelijke energieopwekking plaatsvindt, is ook denkbaar. De rol van de gemeente daarbij is stimulerend en voorwaardenscheppend. Het bestemmingsplan maakt het daarom mogelijk dat kleine energiecentrales worden gebouwd.

De gemeente zal in samenwerking met verschillende partners nader bezien welke duurzame energiesystemen kunnen worden toegepast. Voor toepassing zijn naast de te realiseren milieuwinst hierbij ook planning, kosten en ruimtelijke inpasbaarheid afwegingscriteria. Gelet op het concept van Kenniswerf, het realiseren van een gebiedsontwikkeling waarbij samenwerking tussen bedrijven en onderwijs, die gebruik maken van elkaars kennis, kunde, diensten en faciliteiten, centraal staat, wordt verwacht dat er voldoende kennis aanwezig is om te komen tot innovatieve vormen van duurzame energie.

Conclusie

Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat er vanuit duurzaamheid geen belemmeringen bestaan voor de ontwikkeling van dit deelplan in het gebied Kenniswerf West, maar juist kansen liggen voor de toepassing van hernieuwbare energie.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Handhaving

De bestemmingsregels zijn op een dusdanige wijze geformuleerd, dat de handhaving van het bestemmingsplan voor een ieder duidelijk kan zijn. Dit is met name gelegen in de formulering van de bestemmings- en gebruiksregels, waarin een opsomming is opgenomen van de verschillende manieren van het gebruik van de gronden en bouwwerken, waaruit vervolgens een strijdigheid met de bestemming kan voortvloeien. Op basis hiervan kan dan in beginsel handhavend worden opgetreden op grond van de in het bestemmingsplan opgenomen algemene gebruiksregel.

In dit bestemmingsplan zijn geen bestemmingen of gebruiksregels opgenomen, die doelbewust huidig feitelijk gebruik zou uitsluiten.

5.2 Grondpositie

De nog uit te geven gronden in het plangebied zijn in eigendom bij de Gemeente Vlissingen.

5.3 Financieel-economische Toetsing

Kostenverhaal

In de Wet en het Besluit ruimtelijke ordening zijn bepalingen opgenomen, die gaan over verplicht kostenverhaal door de gemeente. In bepaalde gevallen kan dit uitmonden in een verplicht op te stellen grondexploitatieplan.

Nu in dit bestemmingsplan de ontwikkeling van nieuwe bouwplannen als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening door middel van wijzigingsbevoegdheden is opgenomen, komt kostenverhaal pas op moment van toepassing daarvan aan de orde. Op grond van artikel 6.12, lid 2, van de Wet ruimtelijke ordening kan daarom worden afgezien van de vaststelling van een exploitatieplan. Voor een deel is de gemeente grondeigenaar in het gebied en ook in dat geval, omdat de verhaalbare kosten dan anderszins zijn verzekerd, kan eveneens worden afgezien van een grondexploitatieplan. Daar waar de mogelijkheid is ontstaan om, in vergelijking met het geldende planologisch regime, één bouwlaag extra te bouwen, zijn er geen verhaalbare kosten als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening en leidt dit dus ook niet tot de verplichte vaststelling van een grondexploitatieplan.

Financiële uitvoerbaarheid

Voor dit plangebied, dat deel uitmaakt van het grotere gebied Kenniswerf, is voor de uitgeefbare gronden, die in eigendom zijn bij de Gemeente Vlissingen een kostendekkende grondexploitatie vastgesteld. De overige in eigendom bij de Gemeente Vlissingen zijnde gronden betreffen de bestaande infrastructuur en het groen, wat valt binnen het reguliere beheer en onderhoudsareaal. De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is op deze wijze voldoende aangetoond.

5.4 Procedure

De eigenaren/gebruikers in het plangebied zijn vooraf op de hoogte gesteld van de ontwerp-tervisielegging van het ontwerp, zodat zij tijdig in de gelegenheid zijn gesteld eventueel een zienswijze in te dienen.

5.5 Overleg Artikel 3.1.1 Besluit Ruimtelijke Ordening

1. Provincie Zeeland

Per e-mail van 28 februari 2013 heeft de provincie aangegeven geen redenen te zien om over dit bestemmingsplan vooroverleg te voeren. Dit vanwege het feit, dat de provincie de afgelopen jaren nauw betrokken is geweest bij de (her)ontwikkeling van de Kenniswerf en de strategie, die door de gemeente is ontwikkeld.

Bovendien, zo is aangegeven, heeft het bestemmingsplan een consoliderend karakter en worden ontwikkelingen via wijzigingsbevoegdheden, passend binnen de ontwikkelingsstrategie, mogelijk gemaakt. Tenslotte is aangegeven, dat het gebied valt binnen het bestaand stedelijk gebied en aan alle aspecten in de toelichting voldoende aandacht is besteed.

2. Waterschap Scheldestromen

Op een aantal punten is gevraagd de regels aan te vullen, wat heeft plaatsgevonden. Aangegeven is, dat extra waterberging niet noodzakelijk is, indien de verharding afvoert op het Kanaal door Walcheren. In de toelichting is dat verwerkt en verduidelijkt. Het waterschap kan met deze verwerking van hun reactie instemmen.

Hoofdstuk 6 Bij De Vaststelling Aangebrachte Wijzigingen

Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft van 21 maart 2013 t/m 1 mei 2013 in ontwerp ter visie gelegen. Gedurende deze termijn zijn geen zienswijzen ingekomen.

Gedurende de termijn van de terinzagelegging zijn enkele omissies geconstateerd, die bij de vaststelling zijn hersteld. Dit betreft:

  1. a. de woningen Edisonweg 1 en 7 waren ten onrechte uitsluitend als bedrijfswoning aangeduid; deze zijn nu tevens bestemd als zelfstandige woning;
  2. b. de uitoefening van detailhandel bij de zeilmakerij Edisonweg 1 - 7a was niet expliciet geregeld; dit is hersteld;
  3. c. de bedrijfsactiviteiten van de bedrijven, plaatselijk bekend Edisonweg 1-7a en Edisonweg 10-12 zijn in zowel de inventarisatie als de bestemmingsregeling nauwkeuriger omschreven; in verband hiermede is tevens de Staat van Bedrijfsactiviteiten aangepast;
  4. d. de beschermingszone A van de regionale waterkering langs het Kanaal door Walcheren en de Prins Hendrikweg is tevens alsnog (verplicht) bestemd tot 'Waterstaat'; deze verplichting vloeit voort uit de 'Verordening ruimte provincie Zeeland'.

Overige ondergeschikte redactionele aanvullingen:

  1. 1. enkele keren is in de regels het woord 'bouwvak' gewijzigd in 'bouwvlak'. Deze omissie kwam voor in de leden: 1.19, 3.2.1 onder a en e, 4.2.1 onder a en d, 5.2.1 onder a en e en 2 keer in 18.1.2.
  2. 2. de SvB is direct achter de regels opgenomen en niet in het bijlagenboek;
  3. 3. De tekst in par. 5.3. onder Financiële uitvoerbaarheid is als volgt opgenomen: 'Voor dit plangebied, dat deel uitmaakt van het grotere gebied Kenniswerf, is voor de uitgeefbare gronden, die in eigendom zijn bij de Gemeente Vlissingen een kostendekkende grondexploitatie vastgesteld. De overige in eigendom bij de Gemeente Vlissingen zijnde gronden betreffen de bestaande infrastructuur en het groen, wat valt binnen het reguliere beheer en onderhoudsareaal. De financiële uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is op deze wijze voldoende aangetoond.'
  4. 4. In de inhoudsopgave van het bestemmingsplan zijn ook de bijlagen genoemd. Toegevoegd is het Beeldkwaliteitplan Kenniswerf (juli 2010). Dat hebben jullie al in je bezit volgens mij. In verband hiermee is op bladzijde 14 het woord 'losse' bijlage verwijderd.
  5. 5. enkele begrippen zijn gewijzigd ten gevolge van IMRO 2012 standaarden. Het gaat hierbij om de begrippen in de leden 1.1 en 1.2. Tevens is de benaming van 'wro-zone' in de leden 18.2.1, 18.2.2 en 18.2.3 gewijzigd in 'wetgevingszone'. In de toelichting in paragraaf 3.2 is vermeld dat voor dit bestemmingsplan de standaarden SVBP2012, IMRO2012, STRI2012 zijn gebruikt.

Bijlagen Bij Toelichting

Bijlage 1 Notitie: Stedenbouwkundige Onderbouwing

Bijlage 2 Toelichting Op De Staat Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 3 Inventarisatie Bedrijven

Bijlage 4 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek Industrielawaai

Bijlage 6 Akoestisch Onderzoek Scheepvaartlawaai

Bijlage 7 Verantwoording Verandering Groepsrisico

Bijlage 8 Beeldkwaliteitsplan Kenniswerf Algemeen Kader

Bijlage 9 Separate Bijlagen

De volgende bijlagen zijn niet opgenomen in de analoge (gedrukte) versie van dit bestemmingsplan. Deze vormen afzonderlijke bijlagen en zijn op verzoek bij de gemeentebalie voor inzage opvraagbaar.

Wel zijn deze in de digitale planversie opgenomen, ten behoeve van www.ruimtelijkeplannen.nl.

  1. 1. MER Scheldekwartier/Edisongebied e.o. definitief 25 april 2008
  2. 2. Kenniswerf Vlissingen; stedenbouwkundig plan; 4 januari 2008

Bijlage 10 Mer Scheldekwartier/edisongebied E.o. Definitief 25 April 2008

Bijlage 11 Kenniswerf Vlissingen; Stedenbouwkundig Plan; 4 Januari 2008