Ritthem - Zandweg-zuid
Bestemmingsplan - Gemeente Vlissingen
Vastgesteld op 10-03-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
Het bestemmingsplan Ritthem - Zandweg-zuid met identificatienummer NL.IMRO.0718.BPRZ01-VG01 van de gemeente Vlissingen.
1.2 Bestemmingsplan
De geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 Aanduiding
Een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 Aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding, indien het een vlak betreft.
1.5 Aan huis verbonden beroep
Een vrij beroep op medisch/therapeutisch gebied of het beroepsmatig verlenen van diensten op zakelijk, administratief, architectonisch, ontwerp-technisch, kunstzinnig, maatschappelijk, juridisch of daarmee gelijk te stellen gebied, die door de beperkte omvang en de aan het wonen ondergeschikte ruimtelijke uitstraling in een woning en de bijbehorende bouwwerken kunnen worden uitgeoefend en waarbij de woning haar woonfunctie behoudt.
1.6 Aan huis verbonden bedrijf
Een bedrijf of het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten gericht op consumentenverzorging, lichaamsverzorging, bed & breakfast c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of in hoofdzaak door middel van handwerk, die door de beperkte omvang en de aan het wonen ondergeschikte ruimtelijke uitstraling in een woning en de bijbehorende bouwwerken kunnen worden uitgeoefend en waarbij de woning haar woonfunctie behoudt.
1.7 Achtererfgebied
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.
1.8 Archeologisch onderzoek
Onderzoek, verricht door of namens een dienst of instelling, die over een opgravingsvergunning beschikt.
1.9 Archeologische waarden
De aan een gebied toegekende waarden dan wel de aan een gebied toegekende hoge of middelhoge verwachtingswaarde ten aanzien van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.
1.10 Bebouwing
Een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.11 Bebouwingspercentage
De oppervlakte, die ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming of binnen een in de regels nader aangeduid gedeelte van de bestemming.
1.12 Bed & breakfast
Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie of ruimte in een woning, gericht op het aanbieden van een toeristisch en kortdurend recreatief verblijf met het serveren van ontbijt.
1.13 Begane grond
De onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder, die rechtstreeks ontsloten is via het straatniveau.
1.14 Bestemmingsgrens
De grens van een bestemmingsvlak.
1.15 Bestemmingsvlak
Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 Bevoegd gezag
Het bevoegde bestuursorgaan als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.17 Bijbehorend bouwwerk
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.
1.18 Bouwen
Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.19 Bouwgrens
De grens van een bouwvlak.
1.20 Bouwlaag
Een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke hoogte, of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van een kelder, onderbouw/souterrain, kap of dakopbouw met een hoogte van minimaal 2.40 meter.
1.21 Bouwperceel
Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.22 Bouwperceelsgrens
De grens van een bouwperceel.
1.23 Bouwvlak
Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.24 Bouwwerk
Een bouwkundige constructie van enige omvang, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.25 Carport
een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of woongebouw, die bedoeld is als een overdekte stallingsruimte voor motorvoertuigen, die geen eigen wanden of deuren heeft en waarvan de begrenzing wordt gevormd door de woning, het woongebouw of de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken en/of de ondersteuningen van de overkapping; een carport wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.
1.26 Dakopbouw
een gedeelte van gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van een gebouw met een oppervlakte van ten hoogste 60% van de oppervlakte van de bovenste bouwlaag en een afstand van minimaal 1 meter tot de voorgevel.
1.27 Deskundige
een door het bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake een specifiek aspect van de ruimtelijke ordening.
1.28 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.29 Dienstverlening
het bedrijfsmatig aanbieden en verlenen van diensten, nader te onderscheiden in:
a. zakelijke dienstverlening: het, in hoofdzaak, verrichten van administratieve, financiële en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden al dan niet met een daaraan ondergeschikte baliefunctie;
b. publieksgerichte dienstverlening: het, in hoofdzaak, verrichten van baliewerkzaamheden of verlenen van andere diensten, gericht op het publiek, daaronder begrepen belwinkels en internetcafés.
1.30 Dove gevel
een gevel zonder te openen delen met uitzondering van die delen van de gevel, die niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.31 Erf
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.
1.32 Externe veiligheid
kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewenst voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
1.33 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.34 Geluidsgevoelige objecten
woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder.
1.35 Geluidhinderlijke inrichtingen
bedrijven, zoals bedoeld in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht jo. art. 41 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kan veroorzaken.
1.36 Grenswaarde
grens, zoals bedoeld in de Wet milieubeheer en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico.
1.37 Grens zone industrielawaai
de grens van de zone, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
1.38 Groepsrisico
cumulatieve kansen per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bedrijfsmiddel is betrokken.
1.39 Hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
1.40 Hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.41 Invloedsgebied
gebied, waarin, op grond van de Regeling externe veiligheid inrichtingen, personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico.
1.42 Kantoor
een ruimte die of een gebouw of gedeelte van een gebouw, dat, door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van hoofdzakelijk administratieve werkzaamheden ten behoeve van derden zonder of met een sterk ondergeschikte baliefunctie, waarbij congres- en vergaderaccommodatie wordt geacht daarbij te horen.
1.43 Kap
de volledige, of nagenoeg volledige, afdekking van een gebouw in een gebogen vorm dan wel met een dakhelling van ten minste 30 en ten hoogste 75 graden.
1.44 Kelder
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer, waarvan de bovenkant op minder dan 0,50 meter boven de aan de kelder aansluitende grond is gelegen.
1.45 Maatschappelijk
voorzieningen en instellingen, gericht op het aanbieden en uitoefenen van activiteiten met betrekking tot welzijn, volksgezondheid, religie en levenbeschouwing, onderwijs en educatie, openbare orde en veiligheid, sociale, medische, maatschappelijke en openbare dienstverlening, intramurale zorgverlening, uitvaart en kinderopvang als ook ondergeschikte detailhandel en ondersteunende horeca ten dienste van deze voorzieningen.
1.46 Maatvoering
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van de maatvoering van gebruik en/of bebouwing van deze gronden.
1.47 Nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van openbaar en algemeen nut.
1.48 Overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.49 Overkapping
een op de grond staand bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag, voorzien van een gesloten dak met maximaal één gesloten wand; een overkapping wordt aangemerkt als een bijbehorend bouwwerk.
peil
1.50 Peil
a. voor gebouwen waarvan de hoofdingang direct aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het, op het moment van inwerkingtreding van het plan, aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse.
1.51 Plaatsgebonden risico
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.52 Recreatiewoning
een permanent ter plaatse aanwezig gebouw, geen woonkeet en geen caravan of andere constructie op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door gebruikers, die hun hoofdverblijf elders hebben, gedurende een gedeelte van het jaar te worden bewoond voor recreatief verblijf.
1.53 Richtwaarde
richtwaarde, zoals bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer, en zoals uitgewerkt in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico.
1.54 Risicovolle inrichting
1. een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
2. een AMvB-inrichting, waarvoor krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer regels gelden met betrekking tot minimaal aan te hoduen afstanden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen.
1.55 Voorgevel
de naar de weg of naar het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel, die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op de uitstraling ervan als belangrijkste gevel moet worden aangemerkt.
1.56 Voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen.
1.57 Vrijstaande woning
een woning, die met inbegrip van de bijbehorende bouwwerken, op het moment van inwerkingtreding van het plan, los staat van de zijdelingse bouwperceelsgrenzen.
1.58 Wet/wettelijke regelingen
indien in dit plan, de begrippen in de regels daaronder begrepen, wordt verwezen naar een wet, een wettelijke regeling (Algemene Maatregel van Bestuur of ministeriële regeling), een keur of een verordening dienen deze te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van vaststelling van het bestemmingsplan.
1.59 Wonen
de zelfstandige huisvesting of onder geringe, ambulante of vrijblijvende begeleiding en/of zorgverlening plaatsvindende, huisvesting van personen.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 Afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 Bouwdiepte
vanaf het peil tot aan het laagste punt van het bouwwerk met uitzondering van de fundering of ondergeschikte bouwonderdelen van het bouwwerk.
2.3 De bouwhoogte van een antenne-installatie
tussen de voet van de antennedrager en het hoogste punt van de antenne-installatie; indien de antennedrager aan de gevel van een bouwwerk wordt bevestigd, wordt gemeten tussen het punt, daarop de antenne met antennedrager het dakvlak kruist en het hoogste punt van de antennedrager.
2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 Breedte, lengte of diepte van een bouwwerk
tussen de bovengrondse buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.6 De dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.7 De goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel.
2.8 De inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.9 Oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen en tuinen.
3.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. uitsluitend erf- en terreinafscheidingen in een natuurlijke, doorzichtige vorm en niet in de vorm van schuttingen of andere dichte ondoorzichtige afscheidingen;
- b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen, bedraagt ten hoogste 1 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
- a. het opstellen, opslaan, lozen c.q. storten van materialen, goederen of stoffen, met uitzondering van tijdelijke opslag ten behoeve van openbare werken of bouwprojecten, is niet toegestaan;
- b. het planten en aanbrengen van hoog opgaande beplanting en bomen is niet toegestaan;
- c. het gebruik als paardenwei is niet toegestaan.
Artikel 4 Water
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
- b. ondergeschikt groen.
4.2 Bouwregels
Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
- a. op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
- b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting, bedraagt ten hoogste 2 m.
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf;
- b. bij de bestemming behorende erven, tuinen, groenvoorzieningen, verkeer- en parkeervoorzieningen, water en andere bij het wonen behorende voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Waarde - Archeologie 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
6.2 Bouwregels
6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan, waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Bestaande maten
8.2 Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen mogen, in afwijking van deze regels, worden overschreden door tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, erkers, balkons, entreeportalen, veranda’s alsmede andere ondergeschikte bouwdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 meter bedraagt.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
9.1 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven
Met betrekking tot aan huis verbonden beroepen en bedrijven gelden de volgende regels:
- a. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of bedrijf mag uitsluitend plaatsvinden door de eigenaar/bewoner of de huurder/bewoner en mag geen grotere oppervlakte beslaan dan 30% van de gezamenlijke bewoonbare vloeroppervlakte van het hoofdgebouw en van de niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken tot een maximum van 50 m² en er mag geen detailhandel en internetverkoop plaatsvinden;
- b. het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de vrijstaande bijbehorende bouwwerken is niet toegestaan.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijkingsbevoegdheid
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegd gezag kan, overeenkomstig het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen:
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen, waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden, zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag, waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- a. het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- b. het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
Voor het gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
- a. het gebruik van grond en bouwwerken, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam “Regels van het bestemmingsplan "Ritthem - Zandweg-zuid" van de gemeente Vlissingen ”.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Ten zuidwesten van de kern Ritthem wordt een marinierskazerne gevestigd. Hiervoor zullen 2 woningen, een agrarisch bedrijf met 2 woningen en bijbehorende schuren moeten worden gesloopt. Ter compensatie bestaat het plan voor de realisatie van 5 vrijstaande woningen aan de rand het dorp Ritthem. Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'. Om woningbouw op deze locatie mogelijk te maken is daarom een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend plan voorziet hierin.
1.2 Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Vlissingen. Het ligt ten oosten van de kern Vlissingen en grenst aan de noordwest zijde van het dorp Ritthem. De Buitenhaven en de Sloehaven liggen respectievelijk aan de west- en de oostkant van de kern Ritthem. Het plangebied wordt ontsloten via de Zandweg, de Ritthemsestraat (N662) op de rijksweg A58. De 5 kavels worden ingepast in de lintbebouwing aan de zuidkant van de Zandweg (zie figuur 1.1).
Figuur 1.1 Ligging plangebied (Bron: Geoloket Zeeland)
1.3 Vigerend Planologisch Regime
De gronden van het plangebied zijn juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 17-12-2009). Het plangebied heeft daarin de bestemming 'Agrarisch met waarden'. Het realiseren van 5 woningen is op basis van deze bestemming niet toegestaan.In het geldende bestemmingsplan is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing op het plangebied. Ingevolge de bouwregels van deze dubbelbestemming geldt een onderzoeksverplichting wanneer de bodemverstoring meer dan 100 m2 of dieper dan 30 cm. Op dit aspect wordt verder ingegaan in paragraaf 5.4 Archeologie.
Figuur 1.2 Geldend bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
1.4 Leeswijzer
De opzet van de toelichting van het plan is als volgt.
- In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan het beleidskader.
- In hoofdstuk 3 wordt het (steden)bouwkundige plan beschreven. Hierin komen de inpassing, de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de beeldkwaliteitseisen ten aanzien van de bebouwing en de kavelinrichting aan de orde.
- In hoofdstuk 4 is de juridische planbeschrijving opgenomen. Het geeft de wijze weer waarop het plangebied juridisch-planologisch in de regels en de verbeelding is geregeld.
- In hoofdstuk 5 zijn de resultaten van de toetsing aan milieu- en andere aspecten vermeld.
- Hoofdstuk 6 beschrijft de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Inleiding
Aan de noordwest zijde van het dorp Ritthem worden 5 kavels gesitueerd. De kavels worden ingepast in de lintbebouwing langs de Zandweg. Deze bestaande bebouwing bestaat uit clusters met daartussen vensters op het landschap. De nieuwe kavels worden gesitueerd tegenover de bestaande boerderij aan de noordzijde van de Zandweg. Hoewel deze boerderij, in tegenstelling tot de overige lintbebouwing, wat verder van de weg af ligt, vormen de nieuwe kavels toch samen met de boerderij een nieuw cluster. Dit cluster staat los van de bestaande bebouwing.
Figuur 2.1 Analyse lintbebouwing tussen Ritthemsestraat en Havenweg, gelegen ten noordwesten van het plangebied.
2.2 Stedenbouwkundig Plan
2.2.1 Randvoorwaarden inpassing kavels
Programma (zie figuur 2.2)
- Maximaal 5 kavels met een totale breedte van maximaal 125 meter;
- Breedte van de kavels variërend tussen 20 en 30 meter.
Figuur 2.2 Stedenbouwkundig plan, kavelnummers en waterhuishouding (Bron: Atlant)
Inpassing
- De afstand tussen bestaande kavel en nieuwe kavels is minimaal 25 meter;
- De grens van het landelijk gebied (zijkant en achterzijde van de percelen) wordt voorzien van een sloot, overeenkomstig het advies van Waterschap Scheldestromen;
- Aan de zijde van de Zandweg wordt het landelijk karakter gehandhaafd/bevorderd door het maximaal handhaven of herstellen van de bestaande beplanting;
- De overgang naar het landschap wordt gevormd door een rij knotwilgen langs de bovenkant van het talud (met instandhoudingsverplichting).
Rooilijn
- Wisselende rooilijnen; de rooilijn ligt op minimaal de 5 of 7 meter uit de kant van de weg en is per kavel vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.
Ontsluiting
- Het huidige profiel van de Zandweg wordt gehandhaafd;
- Er worden zo min mogelijk uitritten op de Zandweg gerealiseerd, dus één ontsluiting per 2 percelen.
2.2.2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden kavels
Figuur 2.3 Stedenbouwkundige schets
De bebouwing wordt uitgevoerd in de typologie van de Zeeuwse boerenwoning, met ruimte voor moderne varianten of accenten. De bouwhoogte is maximaal één bouwlaag met kap. Voor de bebouwing gelden de volgende randvoorwaarden.
Hoogte woning
- één bouwlaag met kap, geen plat dak;
- maximum goothoogte is 4 meter;
- maximum bouwhoogte is 8 meter.
Situering woningen
- minimaal 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens (bijgebouwen niet inbegrepen).
Breedte
- maximaal 50% van de kavelbreedte mag bebouwd worden (bijgebouwen niet inbegrepen).
Bebouwingspercentage
- maximaal 30% van het bouwperceel.
Parkeren
- parkeren op eigen terrein (2 parkeerplaatsen per woning).
Bijgebouwen
- ondergeschikt aan hoofdgebouw, achter de voorgevel gesitueerd en voorzien van kap;
- maximum goothoogte is 3 meter, maximum bouwhoogte is 6 meter;
- minimaal 1 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.
Landschap
- geen erfafscheiding op de perceelsgrens langs de Zandweg;
- zijdelingse perceelsgrenzen bij voorkeur met een natuurlijke erfafscheiding van maximaal 1 meter hoogte tot aan de voorgevel en vanaf de voorgevel maximaal 1,80 meter;
- geen erfafscheiding langs de sloot/achtererfgrens (behoudens de knotwilgen).
2.2.3 Beeldkwaliteitseisen bebouwing
De opzet van de erven bestaat uit één gebouw met eventuele ondergeschikte bijgebouwen, die samen een compact geheel vormen. De bebouwing wordt gekenmerkt door een landelijke uitstraling en sluit qua bouwstijl, materiaalgebruik en kleurstelling aan bij de overige bebouwing in het lint. Hiervoor wordt een traditionele architectuur ingezet met een verwijzing naar de zorgvuldige detaillering van een Zeeuwse boerenwoning, met ruimte voor moderne varianten of accenten.
Figuur 2.3 Bestaande bebouwing in het lint; gevarieerde bebouwing met een dorps karakter
Figuur 2.4 Boerderij overzijde Zandweg (referentie Zeeuwse boerenwoning)
Voor het materiaalgebruik betekent dit voor de hoofdvlakken: baksteen in bruin- of roodtinten of eventueel een gepleisterde witte gevel, in combinatie met gepotdekselde zwarte gevelplanken. De keramische dakpannen hebben een rode kleur en zijn ongeglazuurd (mat). Hier kan eventueel van worden afgeweken met een rieten kap. De kap bestaat echter uit één materiaal, terwijl voor de gevels 2 materialen mogen worden toegepast. Meerdere materialen zorgen voor een te druk beeld en zijn dus niet wenselijk. Enkele kenmerken van de Zeeuwse bouwstijl die toegepast kunnen worden zijn: witte kozijnen, houten raamluiken en witte daklijsten. Bijgebouwen moeten aansluiten bij het materiaalgebruik, het kleurgebruik en de stijl van het hoofdgebouw.
Van de traditionele stijl mag worden afgeweken met een moderne vertaling of een modern accent. Dit betekent dat een afwijkende materiaalkeuze mogelijk is voor dak- en gevelbekleding. Hierbij moet dan wel worden gekozen voor materialen en kleuren die aansluiten bij de landelijke stijl, zoals stucwerk, hout, riet, beton, glas of zink. Het kleurenpalet bestaat dan uit wit, zwart, grijs en bruin (hout).
2.2.4 Beeldkwaliteit kavelinrichting
Gezien het landelijk karakter van de bebouwing en de situering in het lint, is voor de kavelinrichting een groene en landelijke uitstraling uitgangspunt. Voor de inrichting van de erven kan gedacht worden aan landelijke elementen zoals een boomgaardje, moestuin, poelen, solitaire leibomen en een grasveldje.
De erfafscheidingen en de inrichting van de voortuin bepalen vanaf het openbaar gebied het beeld. Een groene uitstraling, passend bij het lint en het landelijk karakter van de bebouwing is uitgangspunt. Daartoe hoeven de erfscheidingen niet geheel eenduidig te worden vormgegeven maar zullen wel binnen een bepaald palet moeten passen om een gevarieerd doch rustig landelijk en Zeeuws beeld te geven. Dit wordt bereikt door het toepassen van Zeeuwse hagen; een gemengde haag, bestaande uit meidoorn, sleedoorn, liguster, Spaanse aak en kardinaalsmuts. Deze haag kan zowel strak geschoren als een los uiterlijk hebben. Aan de voorzijde wordt de Zeeuwse haag waar nodig hersteld. Ter plaatse van de inritten naar de kavels ontstaan vensters naar het landschap aan de overzijde van de Zandweg.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Inleiding
Op diverse bestuurlijke niveaus zijn beleidsuitspraken geformuleerd die relevant zijn voor de ontwikkeling. In dit hoofdstuk zijn deze kort beschreven.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Analyse
Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) kiest het Rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Uitwerking vindt veelal plaats in wetgeving zoals Waterwet, Deltawet en de toekomstige Omgevingswet.
Toetsing en conclusie
Een van de nationale belangen die relevant is voor het voorliggende bestemmingsplan is een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming. Hier wordt aan voldaan.
Daarnaast is aangegeven dat het bij de programmering van onder andere woningen van belang is dat wordt uitgegaan van de daadwerkelijke regionale behoefte. Hierop wordt in paragraaf 3.4 uitvoerig ingegaan.
Voor het overige is in de SVIR geen concreet beleid op nationaal niveau geformuleerd dat van belang is voor het voorliggend bestemmingsplan. De SVIR genoemde nationale belangen worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet geschaad.
3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening en de SER-ladder
Inleiding
In het Bro stelt het Rijk een aantal regels voor met betrekking tot de inhoud van bestemmingsplannen, onder andere ten aanzien van de vestiging van bedrijven en de (her)ontwikkeling van bedrijventerreinen.
Duurzaamheidsladder
Belangrijk uitgangspunt van het Bro is de toepassing van de zogenaamde duurzaamheidsladder (artikel 3.1.6. van het Bro). Via de duurzaamheidsladder stimuleert het Rijk de herstructurering van bestaand stedelijk gebied om de ontwikkeling van nieuwe terreinen te verminderen. Dit draagt bij aan economische dynamiek, zorgvuldig gebruik van ruimte en infrastructuur en behoud van de leefbaarheid van het stedelijk en landelijk gebied.
De 3 stappen in de ladder
In het Bro staan de drie stappen van de ladder beschreven:
- 1. De voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
- 2. Bezien moet worden in hoeverre die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- 3. Indien de ontwikkeling niet binnen bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, moet worden beschreven in hoeverre van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
Toetsing van het initiatief aan de duurzaamheidsladder
- Stap 1: Behoefte aantonen. Voorziet de stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?
Ja, de ontwikkeling voorziet in een actuele én regionale behoefte. In de paragrafen 3.4.1 van deze toelichting wordt dit gemotiveerd.
- Stap 2: Inbreiden eerst. Kan de behoefte worden gerealiseerd in het bestaand stedelijk gebied?
Volgens provinciaal beleid (zie paragraaf 3.3.2) ligt de locatie niet binnen bestaand bebouwd gebied maar in het landelijk gebied. Ritthem moet toch als een afzonderlijke kern binnen de Gemeente Vlissingen worden beschouwd. Er zijn twee denkbare locaties binnen het dorp, die in theorie daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen: het binnenterrein (centraal in het dorp) en de locatie van de vrijgekomen school aan de Zuidwateringstraat. Vrijstaande woningen zijn daar echter stedenbouwkundig niet passend, omdat daar (indien ontwikkeling daarvan aan de orde zou komen) dichtere bebouwing in de vorm van senioren/starterwoningen in aaneengesloten of twee-onder-een kap de voorkeur verdient. Daar komt bij dat voor de schoollocatie een ontwikkeling in gang is gezet voor senioren/starterswoningen, dus deze is ook niet meer beschikbaar. Vrijstaande woningen op grotere kavels in de hogere prijsklasse in een dicht bebouwd en omsloten binnenterrein is niet aantrekkelijk en dus onrealistisch. Binnen de gemeente Vlissingen zijn er binnenstedelijke locaties waarop vrijstaande woningen zouden kunnen worden gerealiseerd, maar binnen Ritthem niet.
- Stap 3: Goede ontsluiting. In hoeverre wordt de uitbreidingslocatie passend ontsloten of als zodanig ontwikkeld?
Ja, de locatie is op dit moment bereikbaar via de Zandweg. Langs de Zandweg liggen nu meerdere woningen die vanaf deze weg worden ontsloten. Het toevoegen van 5 woningen is goed mogelijk via deze weg en is aanvaardbaar.
Conclusie
Uit toetsing van de beoogde ontwikkeling aan de duurzaamheidsladder blijkt dat de ontwikkeling gewenst is. De beoogde woningbouw draagt bij aan een groene invulling van het gebied. Mede daarom is het niet-realiseren of het elders realiseren van woningbouw geen reëel alternatief. Het gebied is met relatief beperkte aanpassingen aan de Zandweg, ten behoeve van de ontsluiting van de percelen, goed te ontsluiten.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsplan Zeeland 2012-2018
In het omgevingsplan geeft de provincie haar beleidsvisie op de toekomst van Zeeland. Een sterke economie, een goed woon- en werkklimaat en kwaliteit van water en landelijk gebied zijn sleutelbegrippen. De verantwoordelijkheid voor het ruimtelijk beleid wordt primair bij de samenwerkende gemeenten gelegd. De provincie beperkt zich tot het bevorderen van de regionale samenwerking en het bewaken van een aantal eigen belangen.
Kort samengevat wordt ingezet op:
- bundeling en zorgvuldig ruimtegebruik (inbreiding, herstructurering, hergebruik);
- stimuleren integrale woningkwaliteit / verbeteren woningvoorraad (kwaliteit en differentiatie);
- afstemmen woningvoorraad op woonwensen huidige en toekomstige inwoners en veranderende samenstelling en omvang bevolking;
- bescherming/waarborging en ontwikkeling van waardevolle landschappen, natuur, cultuurhistorisch erfgoed en van aardkundige en archeologisch waarden in Zeeland.
De voor de provincie relevante beleidskaders uit het Omgevingsplan zijn doorvertaald in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (zie hierna).
3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening
Analyse
Een aantal onderdelen uit het Omgevingsplan is geregeld in de Verordening Ruimte Provincie Zeeland (hierna PRV). Van gemeenten wordt een bijdrage verwacht aan de uitvoering van de beleidsdoelen. Verder streeft de provincie naar realisering van beleidsdoelen met de inzet van andere instrumenten. Daartoe wordt verwezen naar de inhoud van het Omgevingsplan.
Toetsing en conclusie
Voor wat betreft dit plan zijn de regels uit de PRV aangaande de volgende aspecten van belang.
Algemene regels voor duurzame verstedelijking (Artikel 2.1 van de verordening)
Hoofddoelstellingen van provinciaal beleid zijn: zorgvuldig ruimtegebruik, herstructurering van bebouwde terreinen / gebieden en bundeling van functies. In verband hiermee is een afwegingskader vastgelegd. Het gaat hier om de in paragraaf 3.2.2 vermelde 'duurzaamheidsladder'.
De provincie heeft de begrenzingen van het bestaand bebouwd gebied in Zeeland op een ruimtelijke functiekaart aangegeven (zie www.ruimtelijkeplannen.nl - Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en het 'geoloket van de provincie Zeeland). Een fragment van deze kaart met daarop het plangebied is opgenomen in figuur 3.1. Daaruit blijkt dat de beoogde woningbouwlocatie niet ligt binnen de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied maar in het landelijk gebied.
Figuur 3.1 Fragment ruimtelijke functiekaart met begrenzing bestaand bebouwd gebied (lichtgroene gebied)
Wonen (Artikel 2.3 van de verordening)
Nieuwe burgerwoningen in het landelijk gebied kunnen alleen worden toegestaan indien in de toelichting bij het noodzakelijke bestemmingsplan aannemelijk wordt gemaakt dat wordt voldaan aan de in bijlage 3 bij de verordening bedoelde voorwaarden. In die bijlage zijn de volgende mogelijkheden opgenomen voor kleinschalige woningbouwlocaties in het landelijk gebied:
- 1. Het benutten van bestaande bebouwing; 'rood voor rood'.
Onder deze categorie vallen de mogelijkheden voor veplaatsing van bestaande individuele burgerwoningen. Voor de vestiging van de marinierskazerne worden 2 woningen aan de Havenweg gesaneerd. Met de regeling 'rood voor rood' wordt hierdoor de realisatie van 2 woningen aan de Zandweg mogelijk. - 2. Ruimte voor ruimte.
Aan de uitvoer van deze regeling op gemeentelijk niveau worden voorwaarden gesteld;- a. Er kunnen maximaal 3 compensatiewoningen worden gerealiseerd.
- b. Voor de realisatie van een woning/bouwkavel wordt uitgegaan van een te slopen oppervlak van 500 m² schuur of 0,5 ha glas of andere bebouwing van een vergelijkbare grootte.
Om de marinierskazerne mogelijk te maken zal een agrarisch bedrijf met 2 woningen aan de Havenweg gesloopt moeten worden. Het betreft hierbij circa 6000 m² aan schuren en andere bebouwing. Met de regeling 'ruimte voor ruimte' wordt hierdoor de realisatie van maximaal 3 compensatiewoningen aan de Zandweg mogelijk.
- 3. Nieuwe bebouwing; rood voor groen. Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.
- Deze mogelijkheid is niet van toepassing op het initiatief.
Door gebruik te maken van de regelingen 'rood voor rood' en 'ruimte voor ruimte' is de realisatie van in totaal maximaal 5 woningen in het landelijk gebied toegestaan.
In het hiervoor vermelde omgevingsplan is aangegeven dat indien toch plannen buiten de grenzen tot ontwikkeling worden gebracht via de duurzaamheidsladder de noodzaak ervan zal moeten worden aangetoond. In paragraaf 3.2.2 is het initiatief getoetst aan de duurzaamheidsladder. Hieruit blijkt dat sprake is van een planologisch gewenste ontwikkeling. Het niet-realiseren of het elders realiseren van woningbouw is geen reëel alternatief.
Bufferzones (artikel 2.7 van de verordening)
In een bestemmingsplan waarin voor de eerste maal woon- of verblijfsrecreatieve bestemmingen worden aangewezen worden nieuwe woon- of verblijfsrecreatieve functies niet toegelaten binnen een afstand van:
- 100 meter tot buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop agrarische gebouwen anders dan kassen zijn toegelaten.
- 50 meter vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde kassen en, primair, vanaf daarvoor aangewezen bouwvlakken alsmede vanaf buiten de bebouwde kom gesitueerde gronden waarop fruitteelt is toegelaten.
Aan deze voorwaarden wordt voldaan. Binnen genoemde afstanden zijn geen agrarische percelen aanwezig.
Overige artikelen
Gronden in het plangebied zijn niet grenzend aan of aangewezen als:
- regionale waterkering (artikel 2.11)
- bestaande natuur (artikel 2.12)
- agrarisch gebied van ecologische betekenis (artikel 2.13)
- natuurontwikkelingsgebied (artikel 2.14)
- landschap en erfgoed (artikel 2.17).
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Woningbehoefte en woningbouwprogramma
Ten behoeve van het provinciaal omgevingsplan zijn voor de vijf Zeeuwse regio's regionale woningmarktverkenningen opgesteld. Walcheren is een van deze regio's. Uit de verkenningen voor deze regio blijkt het volgende dat voor het onderhavige project van belang is.
Kwantitatieve opgave: plancapaciteit veel groter dan vraag
Het noodzakelijk aantal woningen is afhankelijk van de verwachte ontwikkeling van het aantal huishoudens. Dit aantal verandert beperkt, de samenstelling daarentegen verandert sterk. Er zijn echter veel meer plannen dan voor het aantal huishoudens noodzakelijk is.
Kwalitatieve opgave
Eén van de conclusies is om alleen nog nieuwbouw te ontwikkelen die complementair is aan de bestaande woningvoorraad en aan bestaande woonmilieus. Op basis van de opbouw van de huidige voorraad, de woonvoorkeuren van huishoudens en de huishoudensprognoses zijn de belangrijkste opgaven:
- vergroot het aandeel levensloopbestendige woningen ten koste van reguliere grondgebonden woningen;
- verklein aandeel woonmilieu 'buiten-centrum' en vergroot aandeel 'centrum-dorpse' woonmilieus.
- vergroot het aanbod in de categorie 'grootste woningen (>90 m2);
- handhaaf het aanbod in koopprijsklassen van € 300.000 en vanaf € 500.000,- . Vraag en aanbod in deze prijsklassen zijn redelijk met elkaar in evenwicht;
- maak vooral aantrekkelijke woonlocaties en sterke woningproducten.
Op regionaal niveau worden de bevindingen van de verkenning door de Walcherse gemeenten herkend. Er is wel een aantal kanttekeningen bij geplaatst. Zo is de differentiatie van woonmilieus en de woonbeleving op Walcheren zodanig divers dat lokaal (delen van) de opgave niet of in mindere mate van toepassing zijn. Dit vraagt bij de uitwerking op projectniveau.
De gemeenten op Walcheren willen particulier opdrachtgeverschap de maximale ruimte geven. Hieronder wordt verstaan die vormen van woningbouwontwikkeling waarbij de kopers zelf hun grondkavel kopen of pachten en een architect kiezen om zo met maximale invloed hun woning te realiseren. Daar speelt het voorliggende project nu op in.
Toetsing
In het plangebied wordt ingezet op woningen in de duurdere/duurste prijsklassen op een aantrekkelijke woonlocatie. De omvang van de nieuwe plancapaciteit is beperkt en zorgt niet voor een verstoring van vraag en aanbod in de duurdere prijsklassen. Op gemeentelijk niveau is hierover geen beleid geformuleerd en zijn er geen voorwaarden. Het provinciaal beleid wordt hier gevolgd. Er wordt gebouwd voor de regionale behoefte. Er is naar gestreefd, door met name eerst inwoners van Ritthem in de gelegenheid te hebben gesteld door de ontwikkelaar voor de toewijzing en aankoop van een kavel, enige doorstroming in het dorp te bewerkstelligen. Daarmee wordt aan de doelstelling van zowel provinicie als gemeente voldaan. De woningen zullen geheel naar de wensen van de gebruikers worden gebouwd waarbij geadviseerd wordt om vooral ook levensloopbestendig te bouwen. Uit het feit, dat ten tijde van de vaststelling van dit plan voor drie kavels (optie)overeenkomsten getekend zijn, kan geconcludeerd worden, dat aan de voorgenomen ontwikkeling voldoende behoefte bestaat.
Walcherse woningmarktafspraken (september 2013)
Naar aanleiding van de hiervoor vermelde regionale woningmarktverkenning Walcheren hebben de gemeenten Middelburg, Veere en Vlissingen en de provincie afspraken gemaakt over de kwantiteit en kwaliteit van de toekomstige woningvoorraad vanuit de gedachte dat de woonmilieus op Walcheren complementair zijn aan elkaar.
De afspraken zijn daarbij leidraad voor het handelen van de afzonderlijke gemeenten, maar ook voor marktpartijen, corporaties en particulieren die opereren op de Walcherse woningmarkt. De regionale woningmarktafspraken zijn een verplichting binnen het kader van de Ladder voor Duurzame verstedelijking.
De woningmarktafspraken zijn gemaakt voor de duur van ten minste 10 jaar met een doorkijk naar 2030. Jaarlijks worden de afspraken gemonitord en waar nodig bijgestuurd.
De 5 woningen aan de Zandweg worden opgenomen in de woningbouwplanning van de gemeente Vlissingen voor 2016 en de daarop volgende jaren. De realisatie van dit plan past daarmee in de regionale woningbouwprogrammering.
Conclusie
De beoogde woningbouw in het plangebied voldoet aan de opgaven die zijn gesteld in de regionale woningmarktverkenning.
3.4.2 Archeologiebeleid
De gemeente heeft archeologiebeleid geformuleerd. In paragraaf 5.4 wordt hier op ingegaan en worden de voorgenomen ontwikkelingen getoetst aan dit beleid. De Walcherse Archeologisch Dienst heeft naar aanleiding van een archeologisch bureauonderzoek een advies opgesteld. Deit advies en de consequenties daarvan voor dit bestemmingsplan zijn eveneens in die paragraaf vermeld.
Hoofdstuk 4 Juridische Planbeschrijving
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt allereerst aandacht besteed aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de bindende afspraken die dan bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten worden gehanteerd: het wettelijke toetsingskader (paragraaf 4.2). Daarna wordt ingegaan op de opzet van de bestemmingsregeling voor de verbeelding van het plan (paragraaf 4.3). In paragraaf 4.4 wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde bestemmingen, de algemene regels en de overgangs- en slotregels.
4.2 Wettelijk Kader
In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat alle nieuwe ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen, digitaal moeten worden vervaardigd, met inachtneming van de daartoe wettelijk verplicht gestelde standaarden (thans SVBP2012, IMRO2012, STRI2012). Op die wijze zijn bestemmingsplannen onderling vergelijkbaar en ook digitaal uitwisselbaar.
Ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is van belang voor bestemmingsplannen.
4.3 Verbeelding
Belangrijke eis is dat het bestemmingsplan dient te voldoen aan de eis van rechtszekerheid. Dit betekent dat een bestemmingsregeling duidelijk en voor één uitleg vatbaar dient te zijn. In aansluiting hierop en in relatie tot de digitale verplichting verdient het de voorkeur zoveel mogelijk onderdelen van de regeling op de verbeelding zichtbaar te maken en de regels zo transparant mogelijk te houden.
Voorts zijn de volgende eisen van toepassing:
- de ondergrond waarop de verbeelding is gebaseerd, geeft informatie over de actuele (kadastrale) situatie;
- op de verbeelding wordt met de bestemming en de aanduidingen aangegeven of, en zo ja welke bebouwing is toegestaan;
- op het renvooi wordt de betekenis aangegeven van de bestemmingen en de aanduidingen;
- de volgorde van de bestemmingen in het renvooi komt overeen met de volgorde zoals van de regels (alfabetisch).
De bestemming wordt door middel van hoofdletters aangeduid, zoals 'W' voor 'Wonen'. Verder geldt het volgende:
- hoofdgebouwen mogen (uitsluitend) binnen het op de verbeelding aangeduide 'bouwvlak' worden opgericht;
- maatvoeringsaanduidingen zoals de maximum goot- of boeibordhoogte worden aangegeven door middel van een matrix bij het bouwvlak;
- ten slotte kunnen er op de verbeelding aanduidingen, zoals een plangrens of een gebied met wijzigingsbevoegdheid worden aangegeven.
4.4 Regels
Op grond van SVBP2012 hebben de hoofdstukken waarin de regels zijn opgenomen, de volgende vaste volgorde.
- In Hoofdstuk 1 Inleidende regels worden in de regels gehanteerde begrippen, voor zover nodig, gedefinieerd en wordt de wijze van meten bepaald.
- In Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels worden in alfabetische volgorde van de naam van de bestemmingen de regels gegeven waarmee die bestemmingen zoals die op de verbeelding voorkomen, nader worden omschreven.
- Hoofdstuk 3 Algemene regels bevat een aantal regels (voorheen bepalingen genoemd) die voor alle bestemmingen gelden, zoals een anti-dubbeltelbepaling of de bepaling welke wettelijke regeling van toepassing).
- Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels ten slotte geven overgangsrecht voor bestaand gebruik en bestaande bebouwing en de titel van het plan.
Ook bij de opstelling van een bestemmingsbepaling (Hoofdstuk 2 van de regels) moet een vaste volgorde gebruikt worden: Een bestemmingsregel behoeft niet alle voorgeschreven elementen te bevatten. Dit is afhankelijk van de aard van de bestemming. Alle bestemmingen bevatten wel een bestemmingsomschrijving en bouwregels.
Voorts is in het Bro een aantal bepalingen opgenomen waaraan de regels van het bestemmingsplan moeten voldoen. Het gaat hierbij om een aantal begrippen, regels ten aanzien van het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling.
De gehanteerde bestemmingen
Voor de opzet van de bestemmingsregeling is aangesloten bijandere geldende bestemmingsplannen in de gemeente Vlissingen. Dat betekent dat voor een woningbouwlocatie de bestemming 'Wonen' wordt opgenomen. Er wordt bijvoorbeeld geen gebruik gemaakt van de bestemming 'Tuin'. Ter bescherming van eventuele archeologische waarden is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1'opgenomen. Tot slot dient de inhoud van de regels zoveel mogelijk aan te sluiten bij de modelregels voor bestemmingsplannen van de gemeente Vlissingen zijn gehanteerd.
Toelichting op de gehanteerde bestemmingen
Status: alleen aan de regels zoals genoemd in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels kunnen rechten worden ontleend. |
Groen (Artikel 3)
Gebruik van gronden en gebouwen
De groenstrook aan de oostkant van het plangebied is tot groen bestemd. Met betrekking tot het bouwen wordt gesteld dat uitsluitend erf- en terreinafscheidingen met een maximum hoogte van 1 meter zijn toegestaan.
Water (Artikel 4)
Gebruik van gronden en gebouwen
De waterlopen in het plangebied met een waterhuishoudkundige functie zijn tot water bestemd.
Uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bijv. bruggen en duikers, zijn toegestaan.
Wonen (Artikel 5)
Gebruik van gronden en gebouwen
Binnen de bestemming Wonen zijn woningen en hierbij behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, parkeervoorzieningen, water en nutsvoorzieningen toegestaan. In de woningen mogen beroepsmatige en / of bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend, mits wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de specifieke gebruiksregels. Ook het gebruik van een aan- of uitbouw of een bijgebouw voor mantelzorg is onder voorwaarden toegestaan.
Situering hoofdgebouwen
Binnen de bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waarbinnen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd en waar niet. Het maximum aantal woningen is 5. Dit is door middel van een aanduiding opgenomen op de verbeelding. Voor deze 5 woningen is geregeld dat de hoofdgebouwen van de percelen 1, 3 en 5 op een vaste maat van 5 meter uit de voorste perceelsgrens moeten worden gebouwd. Voor de hoofdgebouwen op de percelen 2 en 4 geldt een vaste maat van 7 meter uit de voorste perceelgrens. Omdat de kavelbreedte nog kan varieren is dit niet op de verbeelding vastgelegd. In de Bouwregels is de afstand van hoofdgebouwen geregeld ten opzichte van perceelsgrenzen. Deze bedraagt voor de vrijstaande woningen in het nieuwe woongebied ten minste 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens.
Aan- of uitbouwen en bijgebouwen
Bijgebouwen en aan- en uitbouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel, dan wel in of achter het verlengde daarvan, worden gebouwd. De gronden voor de voorgevel, betreffen de gronden waar geen gebouwen en overkappingen zijn toegestaan. Specifiek voor dit woongebied is geregeld dat bijgebouwen moeten worden gebouwd op een afstand van ten minste 1 m van de zijdelingse bouwperceelsgrens.
Oppervlakte bebouwing
Uit oogpunt van flexibliteit is gekozen voor een regeling met maximum bebouwingspercentage voor de hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel van 30%.
Hoogte bebouwing
In dit bestemmingsplan zijn de maximale goot- en bouwhoogte voor hoofdgebouwen op de verbeelding vastgelegd op respectievelijk 4 meter en 8 meter. De maximum goot- en bouwhoogte van overige gebouwen en bouwwerken zijn respectievelijk 3 en 6 meter en zijn in artikel 3 geregeld.
Dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 (Artikel 6)
De in dit artikel aangegeven bestemming betreft een zogenoemde dubbelbestemming. De dubbelbestemming is met een arcering op de kaart weergegeven. De bestemming valt samen met de andere bestemming in dit plan. De regeling heeft tot doel de bescherming en veiligstelling van het archeologisch erfgoed in de bodem. Hiervoor is het beleid zoals dat is vermeld in paragraaf 5.4 leidend.
Voordat er ten behoeve van een samenvallende bestemming (Wonen) een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, moet eerst worden nagegaan of daardoor geen onevenredige schade aan de archeologische waarden wordt toegebracht. Om deze afweging mogelijk te maken is het bouwen afhankelijk gemaakt van een omgevingsvergunning.
Voor andere werkzaamheden dan bouwen (bijvoorbeeld graven) is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig. Deze wordt niet verleend indien daardoor in onevenredige mate schade aan de archeologische waarde wordt of kan worden toegebracht. Slechts onder bepaalde voorwaarden is geen omgevingsvergunning noodzakelijk.
2.4.4 Toelichting op de algemene regels
Deze algemene regels bestaan uit een aantal algemene, niet aan specifieke bestemmingen gekoppelde, bepalingen.
Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)
Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. Om hiervan een voorbeeld te geven: binnen de bestemming Wonen mag een bepaald percentage van het bouwperceel worden bebouwd. Indien het absolute oppervlak (uitgedrukt in m²) niet is bereikt, kan door het bijkopen van een stuk erf van het aangrenzend perceel extra bebouwing tot dit maximum worden gerealiseerd. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.
Algemene bouwregels (Artikel 8)
Toegelaten bouwwerken en afwijkende maten
Het artikel 8.1 bevat een beschermende regeling voor maten, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan tot stand zijn gekomen of kunnen komen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het artikel 8.2 regelt beperkte en ondergeschikte overschrijding van de grenzen van bouwvlakken.
Algemene gebruiksregels (Artikel 9)
In dit artikel worden de voorwaarden geregeld, waaronder in woningen aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten mogen plaatsvinden.
Algemene afwijkingsregels (Artikel 10)
Op grond van deze bepaling kan in geringe mate worden afgeweken van de voorgeschreven maten en bouwgrenzen in het bestemmingsplan.
Algemene wijzigingsregels (Artikel 11)
Deze algemene regel maakt het – in geringe mate en niet structureel – wijzigen van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken door burgemeester en wethouders mogelijk.
Overige regels (Artikel 12)
Ook dit artikel bevat één bepaling, namelijk "Werking wettelijke regeling". In een (toenemend) aantal gevallen wordt in de regels van bestemmingsplannen verwezen naar een (andere) wettelijke regeling of wordt een procedure, begrip en / of functie uit die andere regeling van toepassing verklaard). Ook in de begripsbepalingen komen die verwijzingen voor. Op grond van jurisprudentie mag een bestemmingsplan slechts volgens de vereiste procedure van de Wro worden gewijzigd. Het impliciet wijzigen van een bestemmingsplan door wijzigingen in wetgeving in de bepalingen waarnaar wordt verwezen is niet toegestaan. Het is dan ook nodig dat verwijzingen naar toepasbare wettelijke regelingen worden gefixeerd, namelijk naar de tekst ervan zoals die op het moment van vaststelling van het plan gold. Uit praktische overwegingen is er voor gekozen in dit hoofdstuk van de regels een artikel "Wettelijke regelingen" op te nemen, waarin is bepaald dat alle wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Hierdoor behoeft niet meer telkens te worden verwezen naar publicaties in het staatsblad.
Overgangs- en slotbepalingen
In artikel 13 Overgangsrecht is het overgangsrecht ten aanzien van het gebruik en het bouwen in strijd met het plan geregeld. In lid 13.1 is de in artikel 3.2.1 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor bouwwerken opgenomen. In lid 13.2 is de in artikel 3.2.2 Bro voorgeschreven bepaling omtrent het overgangsrecht voor gebruik opgenomen.
Hoofdstuk 5 Milieuonderzoek
5.1 Inleiding
Om te beoordelen of de ontwikkeling op deze locatie uitvoerbaar is, is deze in dit hoofdstuk getoetst aan de wetgeving op het gebied van milieu- en omgevingsaspecten. Hierop is een scala van sectorale wetgeving van toepassing. Los van deze sectorale wetgeving is het criterium 'goede ruimtelijke ordening' van belang.
5.2 Water
5.2.1 beleids-/ toetsingskader
Voor ruimtelijke plannen dient met de watertoets aangetoond te worden dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding. De initiatiefnemer dient in dat kader in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over het ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het waterschap Scheldestromen, waar het plangebied binnen valt maakt gebruik van een watertoetstabel. Hieruit moet blijken of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling al dan niet strijdig is met waterdoelstellingen. Indien er sprake is van strijdigheden dient te worden aangegeven welke maatregelen worden getroffen om dit te voorkomen of te compenseren.
5.2.2 toetsing/ onderzoek
Het plangebied ligt in het beheergebied van het waterschap Scheldestromen, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Voor ruimtelijke plannen als deze hanteert het waterschap de watertoetstabel. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met het waterschap. De vereiste waterparagraaf is in deze paragraaf opgenomen. Het waterschap heeft in een memo (d.d. 16 april 2015) enkele randvoorwaarden benoemd (zie Bijlage 5). Deze zijn verwerkt in het plan.
Aanvullend op dit wateradvies is per mail (d.d. 15 oktober 2015) aanvullend wateradvies gegeven ten aanzien van de dimensionering van de nieuw aan te leggen watergang aan de achterzijde van de beoogde woningen (zieBijlage 5).
Voor ruimtelijke plannen hanteert waterschap Scheldestrom de watertoetstabel. Deze is hieronder weergegeven.
Tabel 4.1. Watertoetstabel
Thema en water(beheer)doelstelling | Uitwerking |
Waterveiligheid Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte. | Het plangebied ligt op ruim 700 meter afstand van de primaire waterkering langs de Westerschelde en haar beschermingszones. Op dit vlak gelden derhalve geen belemmeringen. |
Wateroverlast (vanuit oppervlaktewater) Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties. | Het plan voorziet in een geschatte toename aan verhardingen van circa 2.000 m2 (totaal van nieuwe dakoppervlakken en erfverhardingen). Dit zorgt voor een benodigde waterberging van 150 m3 (2.000 m2 * 0,075 m = 150 m3. Deze wordt gerealiseerd in de vorm van een watergang aan de achterzijde van de woningen. De uitwerking van de watercompensatie wordt onder de tabel nader beschreven. |
Grondwaterkwantiteit en verdroging Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden. | De ontwikkeling voorziet niet in het oppompen van grondwater. Tevens beschikt de ontwikkellocatie niet of nauwelijks over infiltratiemogelijkheden. Ten opzichte van de huidige situatie zal er op dit vlak, mede gezien de geringe omvang van het plan, van grondwaterkwantiteit en verdroging geen (negatief) effect optreden |
Hemel- en afvalwater (inclusief water op straat / overlast) Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/ RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten. | Het afvalwater ten gevolge van de ontwikkeling zal afgevoerd worden op de aanwezige gemeentelijke riolering. Het hemelwater zal worden afgekoppeld. Het hemelwater wordt niet via de riolering afgevoerd, maar worden geleid naar nieuw aan te leggen watergang aan de achterzijde van de nieuwe percelen (watercompensatie). |
Volksgezondheid (water gerelateerd) Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte. | De ontwikkeling heeft geen invloed op de water gerelateerde volksgezondheid. Bij de aanleg van een watergang aan de achterzijde wordt door middel van een voldoende flauw talud het verdrinkingsrisico zoveel als mogelijk beperkt. De doorstroming van het water is niet in het geding. |
Bodemdaling Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken. | De ontwikkellocatie ligt op de grens van sterk zettingsgevoelig en licht zettingsgevoelig gebied. Hiermee dient rekening gehouden te worden in de bouwfase. |
Oppervlaktewaterkwaliteit Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren. | Om te voorkomen dat hemelwater verontreinigd raakt wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen zoals zink en lood. en worden zoveel mogelijk duurzame bouwmaterialen toegepast. Uitwerking vindt plaats in het kader van de omgevingsvergunning. |
Grondwaterkwaliteit Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit. Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden. | De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed, temeer de oppervlakken die in contact komen met het afvloeiende hemelwater van duurzame materialen worden vervaardigd. Er worden geen uitlogende bouwmaterialen gebruikt, zoals zink. Het plangebied ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied. |
Natte natuur Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur. | De ontwikkeling zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur. De aanleg van de watergang op de zuidelijke plangrens zorgt zelfs voor een een geringe potentiële verbetering van de natuurwaarden ter plaatse. |
Onderhoud oppervlaktewater Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting. | Het plan houdt voldoende rekening houdt met de obstakelvrije onderhoudsstroken. De beoogde woningen worden op ruime afstand van deze stroken gerealiseerd. Dit is juridisch vastgelegd op de verbeelding door middel van bouwvlakken. Voor de nieuwe sloot aan de achterzijde |
Andere belangen waterbeheerder(s) | |
Relatie met eigendom waterbeheerder Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren. | De ontwikkeling vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerder. |
Scheepvaart en/of wegbeheer Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het waterschap. | De Zandweg (ten westen van de bebouwde komgrens van Ritthem) is in beheer bij het waterschap Scheldestromen. De realisatie van 5 vrijstaande woningen vormt geen belemmering voor het beheer en onderhoud van de Zandweg. Ook blijft na toevoeging van 5 woningen een veilige verkeerssituatie behouden. Voor de 5 woningen, inclusief inritten zal een ontheffing van de Keur wegen moeten worden aangevraagd bij het waterschap. |
5.3 Bodem
Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik, in dit geval wonen.
Onderzoek
Omdat er sprake is van een functiewijziging zijn een historisch bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage1) en een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 2). Op basis van de terreininspectie en de onderzoeken kan gesteld worden dat er milieuhygiënisch géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ontwikkelingen op de onderzoekslocatie. Er zijn geen aanwijzingen gevonden, die aanleiding geven een asbestverontreiniging op de onderzoekslocatie te verwachten.
Conclusie
Het aspect bodem staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
5.4 Archeologie
Beleidskader
Rijksbeleid
Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor de overweging
van archeologievriendelijke alternatieven. Centraal staat het thema Erfgoedzorg.
Rijk, provincies en gemeenten (laten) bepalen welke archeologische waarden bedreigd worden bij ruimtelijke ordeningsplannen. Tijdens de voorbereiding van deze plannen is (vroeg)tijdig archeologisch (voor)onderzoek belangrijk. De keuze voor een andere bouwlocatie voorkomt de verstoring van belangrijke bodemvondsten. Als dit geen optie is, bestaat de mogelijkheid om binnen de bouwlocatie zelf naar een archeologievriendelijke aanpak te streven. In het uiterste geval wordt een archeologische opgraving uitgevoerd. Van belang is ook het principe dat de verstoorder betaalt voor het opgraven en voor het documenteren van archeologische waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk beleid
In 2006 heeft de raad van de gemeente Vlissingen een Walchers archeologiebeleid in de Nota archeologische monumentenzorg Walcheren vastgesteld.
Het bouwen in het buitengebied in de gebieden met een middelhoge en hoge verwachtingswaarde is, op basis van de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2006, in beginsel verboden, tenzij op voorhand duidelijk is, dat archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad. Daarvan is sprake als:
- bouwwerken dienen ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;
- het bouwwerk en de fundering (waaronder begrepen paalfunderingen) of werkzaamheden niet dieper reiken dan 40 centimeter beneden maaiveld;
- het grondoppervlak niet meer bedraagt dan 500 m².
- indien de gebieden echter binnen een AMK-terrein, of een zogenaamde historische locatie zijn gelegen of binnen een straal van 50 meter rondom een bekende vindplaats, dan zijn grondwerkzaamheden tot een oppervlakte van 30 m² of tot een diepte van 40 centimeter onder maaiveld vrijgesteld van archeologisch onderzoek.
Onderzoek
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan 'Buitengebied'. In dit bestemmingsplan ligt ter plaatse van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie-1'. Hier geldt een vrijstelling voor bodemingrepen met een oppervlak kleiner dan 500 m², waarbij de bodemverstoringen niet dieper gaan dan 40 cm onder het huidige maaiveld.
De Walcherse Archeologisch Dienst heeft naar aanleiding van archeologisch bureauonderzoek een advies opgesteld. Dit advies is als bijlage bij deze toelichting gevoegd. Hierin staat dat er, omdat er nog geen exacte bouwplannen voor de 5 woningen bekend zijn, 4 scenario's mogelijk zijn:
- 1. Het plan behelst de bouw van 5 woningen. Het gezamenlijk oppervlak van de 5 woningen is groter dan 500 m². Voor de huizen moet een bouwkuil uitgegraven worden met een diepte rond 80 cm. In dit geval is archeologisch onderzoek noodzakelijk; in eerste instantie in de vorm van bureauonderzoek en een verkennend bodemonderzoek.
- 2. Als voor de funderingen van de woningen alleen sleuven voor de funderingsbalken dieper dan 40 cm uitgegraven worden en dus niet de gehele bouwkuil, dan blijft het totale oppervlak van de bodemingrepen dieper dan 40 cm zeker onder de 500 m². Dan is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk. Het plaatsen van heipalen kent geen archeologische restricties.
- 3. Het plan behelst de bouw van 5 woningen. Het gezamenlijk oppervlak van de 5 woningen is kleiner dan 500 m². Er is dan geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
- 4. Het plangebied wordt opgehoogd met ca. 50 cm. Dat zou inhouden dat voor een fundering van een huis met een standaarddiepte van ca. 80 cm niet dieper gegraven hoeft te worden dan 40 cm onder huidig maaiveld. Ook in dit geval is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Voor de bouw van de woningen zal het plangebied met 50 cm worden opgehoogd. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.
Ondanks de vrijstelling van archeologisch onderzoek kan het toch voorkomen dat bij graafwerkzaamheden archeologische sporen of vondsten te voorschijn komen. In dat geval geldt de wettelijke meldingsplicht voor archeologie. In Zeeland is het meldpunt archeologie ondergebracht bij de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (www.scez.nl). Een archeoloog moet in de gelegenheid gesteld worden in het veld kennis te nemen van de vondst, maar de graafwerkzaamheden kunnen zonder verder archeologisch onderzoek doorgang vinden.
Conclusie
Archeologisch onderzoek is noodzakelijk als bodemverstoring plaats vindt dieper dan 40 cm. Omdat het plangebied met 50 cm wordt opgehoogd is de kans dat mogelijke archeologische waarden verstoord worden door de beoogde ontwikkeling dermate klein dat dit geen beperking vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. Het aspect 'archeologie' staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
5.5 Relatie Met Omliggende Bedrijven
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Hierin wordt per bedrijfssoort aangegeven welke milieu-invloed (in de vorm van geur, stof, geluid en gevaar) hiervan kan uitgaan en welke indicatieve afstand hierbij (minimaal) in acht genomen worden.
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende (agrarische) bedrijven die van invloed kunnen zijn op het plangebied:
- Zandweg 38/38a, opslag;
- Zandweg 40, agrarisch bedrijf;
- Westhoekweg 4, agrarisch bedrijf.
Voor de opslaglocaties aan de Zandweg 38/38a geldt op basis van de richtafstandenlijst een minimaal aan te houden richtafstand van 30 meter. De afstand van de inrichting tot aan de te realiseren woningen bedraagt circa 90 meter. Aan de richtafstand wordt dan ook ruimschoots voldaan.
Het agrarisch bedrijf aan de Zandweg 40 ligt op ruim 140 meter van de beoogde woningen, aan de richtafstand wordt dan ook voldaan. Op kortere afstand van de ontwikkeling aan de overzijde van de weg zijn percelen behorende bij deze inrichting gelegen. Dit betreffen akkerbouwgronden waarbij tevens sprake kan zijn van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Voor dergelijke akkerbouwgronden geldt een richtafstand van 50 meter. Tussen deze gronden, en de te realiseren woningen zijn echter twee waterlichamen gelegen. Dit betreffen waterlichamen die opgenomen zijn op de legger van het waterschap Scheldestromen. Conform artikel 3.32 van het Activiteitenbesluit dient verwaaiing van bestrijdingsmiddelen naar het oppervlaktewater voorkomen worden. Omdat tussen de akkerlanden en de beoogde woningen oppervlaktewater is gelegen wordt de agrariër niet in zijn bedrijfsvoering beperkt, en zal ter plaatse van de beoogde woningen sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de tuin van de woning, waar mensen onbeschermd verblijven aan de zuidzijde van de woning ligt, waardoor de woning als buffer geldt tussen de akkerlanden en de tuin.
Aan de Westhoekweg 4 is eveneens een agrarisch bedrijf gelegen. Dit betreft een melkveehouderij met een richtafstand van 100 meter. De afstand van deze inrichting tot de beoogde woningen bedraagt circa 250 meter, en daarom wordt ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
De aan de locatie grenzende akkerbouwgronden zijn eigendom van de ontwikkelaar en worden verpacht als akkerland.
Deze bedrijven vormen geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. Ook vormen de vijf nieuwe woningen evenmin een belemmeringen voor de omliggende bedrijvigheid.
5.6 Geluid
Ontwikkeling
Het plan voorziet in de realisatie van maximaal vijf woningen. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De woningen liggen binnen de wettelijke geluidszone van de Zandweg.
Toetsingskader
Normstelling
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Nieuwe situaties
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. De uiterste grenswaarde is op grond van artikel 83 Wgh afhankelijk van de ligging van de woningen (binnen- of buitenstedelijk). Voor de beoogde buitenstedelijke ontwikkeling geldt een maximaal toelaatbare hogere waarde van 53 dB voor wegverkeerslawaai. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Aftrek ex artikel 3.4 RMG 2012
Krachtens artikel 3.4 van het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder (RMG) 2012 mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op de Zandweg geldt een maximum snelheid van 60 km/h. Zodoende is gebruik gemaakt van deze aftrek.
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 3.
De binnen het akoestisch onderzoek gehanteerde verkeersintensiteit op de Zandweg is afkomstig uit het Verkeersmodel Walcheren met als prognosejaar 2030. Voor de Zandweg geldt op basis van dit verkeersmodel een intensiteit van 900 mvt/etmaal op een werkdag. Deze intensiteit is omgerekend naar een weekdagintensiteit op basis van een omrekenfactor van 0,91. Dit leidt tot een verkeersintensiteit van 820 mvt/etmaal. Voor de voertuig- en etmaalverdeling is aangesloten bij de standaardverdeling zoals bekend voor plattelandswegen. Deze zijn terug te vinden in de rekenbladen in de bijlage.
Voor de Zandweg is verder uitgegaan van een maximum snelheid van 60 km/h. De weg is uitgevoerd in dicht asfaltbeton (referentiewegdek). De woningen zijn voorzien op minimaal 13,5 meter afstand uit de as van de weg.
Resultaten en conclusie
Uit de berekeningen blijkt een maximale geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Zandweg van 48 dB. Deze waarde is berekend voor alle waarneemhoogten. Uit de berekening blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Er zijn in het kader van de Wet geluidhinder geen verdere procedures noodzakelijk. Het aspect geluid staat de ontwikkeling niet in de weg.
5.7 Externe Veiligheid
In de directe omgeving van de planlocatie zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig, en is eveneens geen sprake van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg of door buisleidingen.
Op basis van het Basisnet water blijkt dat de locatie binnen het invloedsgebied van de Westerschelde ligt. Hier is sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over water. De transportroute ligt op ruim 1.000 meter afstand en daarmee heeft de relatief kleinschalige woningbouwontwikkeling geen significant negatief effect op de hoogte van het groepsrisico. Uit het Basisnet Water blijkt dat het groepsrisico in de huidige situatie niet zorgt voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde, de realisatie van de ontwikkeling zorgt eveneens niet voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Nader onderzoek en/of een verantwoording van het groepsrisico wordt niet noodzakelijk geacht.
Er dient echter wel aandacht te worden besteed aan de aspecten zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid. Er wordten 5 zelfstandige woningen (geen zorgwoningen) gerealiseerd. Hierbij mag er vanuit worden gegaan dat er geen verminderd zelfredzame woningen (alleen) aanwezig zijn (kinderen onder toezicht van volwassenen). De personen binnen het plangebied zijn redelijkerwijs in staat om zichzelf in veiligheid te kunnen brengen.
Gezien de aanwezigheid van voldoende vluchtroutes in afzijdige richting van de bron en het feit dat de beoogde woningen binnen het bereik van alarmpalen liggen beschikken de bewoners over voldoende handelingspersperctief om zichzelf in veiligheid te brengen.
5.8 Luchtkwaliteit
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang (zie bijlage 5). De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 6.1 weergegeven. De grenswaarden gelden voor de buitenlucht, met uitzondering van een werkplek in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van 5 woningen. De ontwikkeling van 5 woningen valt ruim binnen de categorie 'Niet in betekenende Mate' zoals bedoeld in het Besluit niet in betekenende mate. Het project draagt daarmee niet in betekenende mate bij aan (een verslechtering van) de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
5.9 Ecologie
Ecologie
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit akker, met langs de Zandweg wat bomen en struiken.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 5 woningen. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
- verwijderen beplanting en bomen;
- bouwrijp maken;
- bouwwerkzaamheden.
Normstelling
Provinciale Verordening
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De begrenzing van de EHS/Natuurnetwerk Zeeland is in Zeeland door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Omgevingsplan Zeeland. In het Omgevingsplan staan ook de spelregels hoe om te gaan met de EHS. De wijzigingen van de EHS-begrenzing, nu Natuurnetwerk Zeeland, worden door Gedeputeerde Staten vastgesteld in het Natuurbeheerplan Zeeland. Het plan wordt jaarlijks geactualiseerd. Gebieden waar natuurontwikkeling plaatsvindt worden planologisch beschermd. Binnen een straal van 100 meter rond een gebied wordt bekeken of bepaalde ontwikkelingen gevolgen hebben voor de natuur.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten en soorten waarvoor een vrijstelling geldt als volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt en de activiteit te karakteriseren is als bestendig beheer, onderhoud of gebruik of ruimtelijke inrichting of ontwikkeling. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
- er sprake is van een wettelijk geregeld belang;
- er geen alternatief is;
- geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
- 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
- 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
- 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
- 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
- 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit plan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
- a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
- b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
- c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:
- sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
- geen alternatieven voorhanden zijn;
- resterende effecten worden gecompenseerd.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Zeeland (voorheen) de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (zie figuur 5.1). Circa 820 m ten oosten van het plangebied ligt bestaande EHS, tevens Natura 2000-gebied (zie figuur 5.2).
Figuur 5.1: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zeeland)
Figuur 5.2: Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe (bron: AERIUS Calculator)
Vanwege de grote afstand tot het Natuurnetwerk Zeeland worden negatieve effecten uitgesloten.
Ten aanzien van Natura 2000, worden gezien de afstand ook effecten als gevolg van areaalverlies, verandering van waterhuishouding, verstoring, verontreiniging en versnippering op voorhand uitgesloten. De ontwikkeling van woningen kan leiden tot vermesting/verzuring als gevolg van een toename van de stikstofdepositie door een toename van het verkeer. Op relatief korte afstand van de Rammekensweg zijn stikstofgevoelige habitattypen gelegen. De achtergronddepositie is hier echter ruim lager dan de kritische depositiewaarden van deze habitattypen. De zeer geringe toename van het verkeer zal hier dan ook niet leiden tot een overschrijding van de kritische depositiewaarden. Significant negatieve effecten worden uitgesloten.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon, www.verspreidingsatlas.nl en www.waarneming.nl).
Op de akker zijn vanwege het agrarische gebruik en de ligging nabij woningen naar verwachting alleen licht beschermde soorten zoals haas en veldmuis aanwezig. De bomen en struiken zijn van dermate beperkte omvang dat hier geen vaste verblijfplaatsen/nesten van vleermuizen en broedvogels worden verwacht. Wel kunnen hier algemene broedvogels tot broeden komen.
Aangezien er geen matig of zwaar beschermde soorten aanwezig zijn in het projectgebied, is een ontheffing van de Flora- en faunawet dan ook niet noodzakelijk. Voor licht beschermde soorten (tabel 1) geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
Tijdens de werkzaamheden dient daarnaast rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 augustus (bron: website vogelbescherming).
Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
5.10 Kabels En Leidingen
In en rondom het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig ofwel in voorbereiding. Ten noorden van de Zandweg is wel een 150kV hoogspanningspleiding aanwezig. Het beperkingsgebied (dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' in het bestemmingsplan buitengebied) ligt echter op ruime afstand van het plangebied. Dit vormt geen belemmering voor de ontwikkelingen.
In verband met de woningbouwontwikkeling zullen te zijner tijd de benodigde huisaansluitingen worden gerealiseerd ten behoeve van gas, water en elektriciteit. Het kabel- en leidingenprofiel zal worden ingepast in de profielen van de openbare ruimte.
5.11 Niet Gesprongen Conventionele Explosieven
Onderzoek
Er is een historisch vooronderzoek uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van Conventionele Explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog ter plaatse van vrije kavels aan de Zandweg in Ritthem (zie Bijlage 4). Het onderzoek stelt door middel van het inventariseren en analyseren van historisch bronnenmateriaal vast of, en eventueel waar, binnen het onderzoeksgebied rekening moet worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van CE in de bodem.
Conclusie
Het bronnenmateriaal bevat aanwijzingen dat in het onderzoeksgebied sprake is geweest van luchtaanvallen. Bij een Amerikaanse luchtaanval op 15-08-1943 vielen een groot aantal 300lb. G.P. vliegtuigbommen ten westen en zuidwesten van Ritthem waaronder enkele clusters bommen aan de rand van de projectlocatie vrije kavels. De analyse van de indicaties van CE heeft geresulteerd in een CE verdacht gebied binnen de grenzen van het onderzoeksgebied. Dit gebied is verdacht van de mogelijke aanwezigheid van afgeworpen, Amerikaanse 300lb G.P. vliegtuigbommen met direct werkende ontsteker.
De aanwezigheid van CE kan een risico vormen in het kader van de arboveiligheid en/of openbare veiligheid bij uit te voeren bodemroerende werkzaamheden in de verdachte gebieden of aan de rand van de verdachte gebieden, maar dit is sterk afhankelijk van de aard en uitvoeringswijze van deze werkzaamheden en bijbehorende beheersmaatregelen. De conclusie dat het plangebied verdacht is van de mogelijke aanwezigheid van CE vormt echter geen belemmering voor de procedure van voorliggend bestemmingsplan.
5.12 Verkeer En Parkeren
Ontsluiting
De vijf vrijstaande woningen zullen worden ontsloten op de Zandweg. De Zandweg is een tweerichtings-weg met een breedte van 5,3 meter. In de huidige situatie heeft de Zandweg een verkeersintensiteit van ruimschoots minder dan 1.000 mvt/etmaal, zowel op werkdagen als weekdagen. Het toevoegen van slechts 5 woningen met een inrit naar de Zandweg levert dan ook geen nadelige gevolgen op voor de verkeersveiligheid en/of de doorstroming op de Zandweg.
Parkeren
Bij nieuwbouwprojecten mag de parkeerdruk in principe niet afgewenteld worden op de omgeving. In principe wordt parkeren altijd opgelost op het eigen terrein van de (nieuwe) ontwikkeling, zo ook in dit geval. Parkeren zal volledig op het eigen perceel.
Voorzieningen voor de opvang van de parkeerbehoefte van de vijf woningen worden volledig op de vijf woonpercelen gerealiseerd. Hiervoor is ruimschoots ruimte beschikbaar.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormen geen belemmering voor de realisatie van deze vijn woningnen.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Financieel-economische Uitvoerbaarheid
De grond waar het bestemmingsplan betrekking op heeft is volledig in eigendom bij de initiatiefnemer. De gemeente Vlissingen zal in een anterieure overeenkomst de financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan vastleggen.
De initiatiefnemer zal de ontwikkeling volledig bekostigen. Hiervoor zijn voldoende middelen beschikbaar.
6.2 Inspraak
Het voorontwerp heeft gedurende een termijn van zes weken (van 30 september t/m 11 november) op het stadhuis ter inzage gelegen. Tevens was het plan raadpleegbaar via de website van de gemeente (www.vlissingen.nl/bestemmingsplannen). Gedurende deze termijn heeft iedereen kunnen reageren op het plan. Als bijlage 6 is de antwoordnota inspraak en overleg bijgevoegd. De ingediende inspraak- en overlegreacties zijn hierin door de gemeente samengevat, beoordeeld en beantwoord. Dit heeft niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
6.3 Overleg Artikel 3.1 Besluit Ruimtelijke Ordening
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient inzicht te worden gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Het gaat daarbij zowel om de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de planvoorbereiding zijn betrokken alsook om de resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Het voorontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Zeeland en het waterschap Scheldestromen. De provincie Zeeland geeft per brief d.dd. 9 oktober 2015 aan geen opmerkingen te hebben. Het waterschap Scheldestromen verzoekt (per brief d.d. 28 oktober 2015) om de initiatiefnemer op het vereiste van een watervergunning te wijzen voor het dempen en graven van oppervlaktewater. Aan dit verzoek zal worden voldaan.
6.4 Wettelijke Procedure
Op grond van art. 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerp van het bestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegen (van 10 december 2015 t/m 20 januari 2016). Er zijn geen zienswijzen ingekomen. Het bestemmingsplan is op 10 maart 2016 ongewijzigd vastgesteld.
Bijlage 1 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 1 Historisch bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Rekenbladen Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Rekenbladen wegverkeerslawaai
Bijlage 4 Vooronderzoek Conventionele Explosieven
Bijlage 4 Vooronderzoek conventionele explosieven
Bijlage 5 Wateradviezen Waterschap Scheldestromen
Bijlage 5 Wateradviezen Waterschap Scheldestromen