KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden
Artikel 4 Bedrijventerrein – Zeehaven
Artikel 5 Groen
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water - Deltawater
Artikel 8 Waterstaatswerken
Artikel 9 Leiding - Gas 2
Artikel 10 Leiding - Gas 3
Artikel 11 Leiding - Gas 5
Artikel 12 Leiding - Gas 11
Artikel 13 Leiding - Hoogspanning
Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding 1
Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding 2
Artikel 16 Leiding - Water - Drinkwater
Artikel 17 Leiding - Water - Industriewater
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 18 Anti-dubbeltelregel
Artikel 19 Algemene Bouwregels
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 22 Overige Regels
Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
1.2 Plangebied
1.3 Geldende Planologische Kaders
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Beleidskader
2.1 Belang Havens Voor Nederland En Regio
2.2 Strategisch Masterplan 2015-2022
2.3 Ruimtelijke Kenschets Industrieterrein
2.4 Rijksbeleid
2.5 Provinciaal Beleid
2.6 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 3 Samenvatting Planmer En Sectorale Toetsen
3.1 Ontwikkelingen In Het Bestemmingsplan En Planmer
3.2 Samenvatting Milieusituatie En -Effecten
Hoofdstuk 4 Toelichting Op De Bestemmingsregeling
4.1 Planvorm
4.2 Inleidende Regels
4.3 Bestemmingsregels
4.4 Algemene Regels
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid
5.1 Economische Uitvoerbaarheid
5.2 Maatschappelijke Toetsing En Overleg
Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Gezoneerd Bedrijventerrein'
Bijlage 2 Akoestisch Inrichtingsplan En Zonebeheersysteem
Bijlage 3 Contourenkaart
Bijlage 1 Kaart Beleidsvisie Windenergie 2007
Bijlage 2 Plan-mer
Bijlage 3 Achtergronddocument Verkeer
Bijlage 4 Achtergronddocument Industrielawaai
Bijlage 5 Achtergronddocument Verkeerslawaai
Bijlage 6 Achtergronddocument Luchtkwaliteit
Bijlage 7 Achtergronddocument Externe Veiligheid
Bijlage 8 Achtergronddocument Natuur
Bijlage 9 Passende Beoordeling
Bijlage 10 Inventarisatie Bestaande Bedrijven
Bijlage 11 Verantwoording Groepsrisico
Bijlage 12 Kwantitatieve Risicoanalyse Extensie Epz Aansluitleiding 2018
Bijlage 13 Ophogingen Sloegebied
Bijlage 14 Antwoordnota Inspraak En Overleg
Bijlage 15 Overleg- En Inspraakreacties (Originele Brieven)
Bijlage 16 Toetsingsadvies Commissie Voor De Milieueffectrapportage
Bijlage 17 Aanvulling Plan-mer
Bijlage 18 Aanvulling Plan-mer Onderdeel Windenergie

Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018

Bestemmingsplan - Gemeente Vlissingen

Vastgesteld op 26-04-2019 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018' van de gemeente Vlissingen;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01 met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 bebouwing

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;

1.5 bedrijfsvloeroppervlak

de gezamenlijke vloeroppervlakte van verkoopruimten, magazijnen, bergingen, kantoren en verblijfsruimten en de overige voor de bedrijfsvoering benodigde vloeroppervlakte;

1.6 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, welke slechts bestemd is voor huisvesting van (het huishouden van) een persoon, wiens aanwezigheid daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein;

1.7 beperkt kwetsbaar object

een beperkt kwetsbaar object zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.8 bestaand

aanwezig ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.14 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct of duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 CROW-publicatie

de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', van oktober 2012 (ISBN nummer 9789066286115);

1.18 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.19 Erfgoedwet

de Erfgoedwet zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.20 functionele binding

onder objecten met functionele binding wordt verstaan, objecten behorende tot:

  1. a. bedrijven die havengebonden activiteiten uitvoeren, zoals op- en overslagactiviteiten/stuwadoors, koel- en vriesvemen, scheepswerven en een douanekantoor;
  2. b. bedrijven die grondstoffen over het water krijgen aangevoerd, zoals een houtdrogerij en een graanhandel;
  3. c. bedrijven die zwaar milieubelastend zijn (bijvoorbeeld vanuit het aspect geluid of geur) en daarom niet elders in Zeeland gevestigd kunnen worden. Dit betreft op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe met name afvalverwerkers (bijv. composteerinrichting);
  4. d. bedrijven die (uitsluitend of in hoofdzaak) diensten voor risicovolle bedrijven uitvoeren, zoals technische inspectiebureaus, installatiebedrijven, een afvalwaterzuiveringsinstallatie en energieproductiebedrijven;
  5. e. bedrijven die koelwater nodig hebben, dan wel een grote energiebehoefte hebben;
  6. f. een horecabedrijf dat uitsluitend en in hoofdzaak is bedoeld voor de werknemers uit het gebied en voor chauffeurs van af- en toeleverende bedrijven;
  7. g. maatschappelijke functies met alleen dagactiviteiten, die uitsluitend en in hoofdzaak zijn bedoeld voor de werknemers uit het gebied en voor chauffeurs van af- en toeleverende bedrijven;
  8. h. bedrijven die (uitsluitend en in hoofdzaak) diensten voor gebiedsgebonden bedrijven uitvoeren, zoals transportbedrijven;
  9. i. bedrijven die vanuit de historie logischerwijs gevestigd zijn op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe, bijvoorbeeld doordat ze zijn afgesplitst van een risicovol bedrijf;
  10. j. kantoren die een binding hebben met gevestigde bedrijven op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe;

alsmede:

  1. k. schepen die diensten leveren aan of afnemen van op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe gevestigde bedrijven;

1.21 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 geluidzone industrie

een geluidzone zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidbelasting vanwege het gezoneerd industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan;

1.23 geprojecteerd kwetsbaar object

een nog niet aanwezig kwetsbaar, beperkt kwetsbaar of specifiek kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is;

1.24 gezoneerd industrieterrein

een terrein waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van bedrijven en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.25 groepsrisico (GR)

cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;

1.26 horecabedrijf

een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken of het exploiteren van zaalaccommodaties, zoals een chauffeursrestaurant;

1.27 hulpdiensten

een instantie, al dan niet van de overheid, met een hulpverlenende taak bij ongevallen en rampen;

1.28 kantoor(ruimte)

het beroepsmatig/bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in beperkte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, zoals een administratiekantoor, een ontwerp-technisch bureau, een makelaarskantoor of een assurantiekantoor;

1.29 kwetsbaar object

een kwetsbaar object zoals gedefinieerd in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.30 landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake landschap en natuur;

1.31 landschapswaarde

de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde, wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van niet-levende en levende natuur;

1.32 leidingbeheerder

de beheerder van een in dit plan bestemde kabel of leiding;

1.33 maaiveld

  1. a. het oppervlak (of de hoogte daarvan) van het land;
  2. b. de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft;

1.34 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar een bepaalde maatvoering geldt;

1.35 milieudeskundige

een door burgemeester en wethouders of ander bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen inzake milieu;

1.36 Minister

de minister van Economische Zaken en Klimaat of diens rechtsopvolger;

1.37 natuurwaarde

de in het kader van dit plan aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.38 natuur- en landschapsdeskundige

een door burgemeester en wethouders of ander bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landschappelijke waarden en natuurwaarden;

1.39 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;

1.40 oriëntatiewaarde

de richtwaarde voor het groepsrisico zoals bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.41 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.42 peil

  1. a. de kruin van de weg indien de afstand tussen het bouwwerk en de kant van de weg minder dan 5 m bedraagt;
  2. b. bij ligging in het water: het gemiddelde zomerpeil van het aangrenzende water;
  3. c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

1.43 risicovolle inrichtingen

bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.44 veiligheidsdeskundige

een door burgemeester en wethouders of ander bevoegd gezag aan te wijzen onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van externe veiligheid van inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen;

1.45 Wabo

de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.46 weg

een weg als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub b, van de Wegenverkeerswet 1994, zoals die luidde ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan;

1.47 Wgh-inrichting

bedrijven, zoals bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht, die in belangrijke

mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.48 windturbine

een machine met rotorbladen, waarmee door middel van windkracht elektriciteit wordt opgewekt;

1.49 woning

een gebouw, dat dient voor de huisvesting van personen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

van bouwwerken onderling, alsmede afstanden van bouwwerken tot de bouwperceelsgrens worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.6 het bebouwde oppervlak

van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald;

2.7 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.8 de hoogte van een windturbine

de bouwhoogte van een windturbine wordt bij een windturbine met een horizontale as gemeten tussen het hoogste punt dat de rotor kan innemen en het peil (tiphoogte);

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch Met Waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 4 Bedrijventerrein – Zeehaven

4.1 Bestemmingsomschrijving

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

4.4 Specifieke gebruiksregels

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Groen

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.2 Bouwregels

5.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

6.2 Bouwregels

Artikel 7 Water - Deltawater

7.1 Bestemmingsomschrijving

7.2 Bouwregels

7.3 Specifieke gebruiksregels

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden

Artikel 8 Waterstaatswerken

8.1 Bestemmingsomschrijving

8.2 Bouwregels

Artikel 9 Leiding - Gas 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

9.2 Bouwregels

9.3 Afwijken van de bouwregels

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 9.1.1 om de in dat lid genoemde aardgastransportleiding te vervangen door een aardgastransportleiding met een andere druk en/of diameter.
  2. b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a, zal een risicoanalyse met betrekking tot het aspect externe veiligheid moeten worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 10 Leiding - Gas 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

10.2 Bouwregels

10.3 Afwijken van de bouwregels

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 10.1.1 om de in dat lid genoemde aardgastransportleiding te vervangen door een aardgastransportleiding met een andere druk en/of diameter.
  2. b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a, zal een risicoanalyse met betrekking tot het aspect externe veiligheid moeten worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

10.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 11 Leiding - Gas 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

11.2 Bouwregels

11.3 Afwijken van de bouwregels

11.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 11.1.1 om de in dat lid genoemde aardgastransportleiding te vervangen door een aardgastransportleiding met een andere druk en/of diameter.
  2. b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a, zal een risicoanalyse met betrekking tot het aspect externe veiligheid moeten worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

11.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 12 Leiding - Gas 11

12.1 Bestemmingsomschrijving

12.2 Bouwregels

12.3 Afwijken van de bouwregels

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

  1. a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 12.1.1 om de in dat lid genoemde aardgastransportleiding te vervangen door een aardgastransportleiding met een andere druk en/of diameter.
  2. b. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in onder a, zal een risicoanalyse met betrekking tot het aspect externe veiligheid moeten worden aangeleverd, waaruit blijkt dat de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

12.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 13 Leiding - Hoogspanning

13.1 Bestemmingsomschrijving

13.2 Bouwregels

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 14 Leiding - Hoogspanningsverbinding 1

14.1 Bestemmingsomschrijving

14.2 Bouwregels

14.3 Afwijken van de bouwregels

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 15 Leiding - Hoogspanningsverbinding 2

15.1 Bestemmingsomschrijving

15.2 Bouwregels

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 16 Leiding - Water - Drinkwater

16.1 Bestemmingsomschrijving

16.2 Bouwregels

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 17 Leiding - Water - Industriewater

17.1 Bestemmingsomschrijving

17.2 Bouwregels

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 19 Algemene Bouwregels

19.1 Bestaande afstanden en andere maten

Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels

20.1 geluidzone - industrie

Binnen de aanduiding 'geluidzone - industrie' is het bouwen van nieuwe geluidgevoelige objecten, in overeenstemming met het bepaalde in hoofdstuk 2 in dit plan, uitsluitend toegestaan, indien voor de vaststelling van dit bestemmingsplan een hogere grenswaarde conform de Wet geluidhinder is verleend.

20.2 Veiligheidszone - bevi 1

20.3 Veiligheidszone - munitie B

20.4 Veiligheidszone - munitie C

20.5 Veiligheidszones - gasontvangststation

  1. a. binnen de aanduiding 'Veiligheidszone - gasontvangststation 1' zijn geen beperkt kwetsbaar object en een kwetsbaar object toegestaan;
  2. b. binnen de aanduiding 'Veiligheidszone - gasontvangststation 2' zijn geen kwetsbaar objecten toegestaan.

20.6 Vrijwaringszone - dijk

20.7 Vrijwaringszone - radar

20.8 Zoekgebied - kerncentrale

De voor 'zoekgebied - kerncentrale' aangewezen gronden zijn – behalve voor de daar voorkomende bestemmingen – mede aangeduid als onderzoeksgebied voor de vestiging van een tweede kerncentrale.

20.9 Overige zone - inpassingsplan Net op Zee Borssele

Ter plaatse van deze aanduiding geldt tevens het inpassingsplan Net op Zee Borssele.

Artikel 21 Algemene Afwijkingsregels

21.1 Afwijkingsbevoegdheid

Artikel 22 Overige Regels

22.1 Voorrangsregeling dubbelbestemmingen

Indien strijdigheid ontstaat tussen de dubbelbestemmingen Leiding - Gas 5 tot en met Leiding - Gas 11, bedoeld in artikel 11 en 12, en de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, prevaleren de dubbelbestemmingen Leiding - Gas 5 tot en met Leiding - Gas 11.

Artikel 23 Algemene Wijzigingsregels

23.1 Algemeen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan éénmalig in afwijking van lid 24.1, sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.1, sub a met maximaal 10%.
  3. c. Lid 24.1, sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.2, sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.2, sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Lid 24.2, sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan

De gemeenten Vlissingen en Borsele actualiseren de bestemmingsplannen binnen hun grondgebied. Voor het gebied van het Zeehaven- en industrieterrein Sloe is het van belang een actuele regeling op te stellen die in overeenstemming is met de wettelijke vereisten zoals de standaarden op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

Actualisatie kan ofwel via een bestemmingsplan ofwel via een beheersverordening plaatsvinden. In 2011 is gestart met het herzien van deze bestemmingsplannen. Deze herziening was niet tijdig gereed om te voldoen aan de actualiseringsplicht. Hierdoor is in 2013, zowel door de gemeente Vlissingen als door de gemeente Borsele, eerst een beheersverordening vastgesteld. Deze beheersverordeningen dienen als tijdelijk instrument. Hiermee werd voorkomen dat op ingediende bouwaanvragen die gebaseerd zijn op een bestemmingsplan dat ouder is dan 10 jaar, geen leges kunnen worden geheven door de gemeente.

De bestemmingsplannen 'Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018' hebben betrekking op het gehele beheersgebied van North Sea Port1 van het Zeehaven- en industrieterrein Sloe. Zowel de gemeente Borsele als de gemeente Vlissingen stellen voor hun grondgebied afzonderlijke bestemmingsplannen vast. Er is gekozen voor één plansystematiek voor beide bestemmingsplannen, omdat er sprake is van één samenhangend gebied.

Toelichting bestemmingsplan
De toelichting op de beide bestemmingsplannen beschrijft het Zeehaven- en industrieterrein Sloe als gehele terrein. Voor het overgrote deel wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen het Vlissings deel en het Borsels gedeelte. Een uitzondering hierop is de juridische planbeschrijving in hoofdstuk 4 van de toelichting. Dit hoofdstuk wordt afgestemd op de juridische regeling van de desbetreffende gemeente. De juridische regeling bestaat uit de verbeelding (plankaart) en planregels.

Crisis- en herstelwet

Het Sloegebied is aangemeld als ontwikkelingsgebied in het kader van de Crisis- en herstelwet (Chw) en als prioritair project in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS).

De provincie Zeeland en de gemeenten Borsele en Vlissingen willen in samenwerking met het havenschap North Sea Port het gebruik van het Sloegebied als haven- en industriegebied versterken. Het Sloegebied, gelegen aan de oever van de Westerschelde, vormt samen met de Kanaalzone (Terneuzen) een zeehaven van nationaal belang. De versterking van de ruimtelijke economische ontwikkeling vindt op een duurzame wijze plaats door concentratie van de economische activiteiten in het havenindustriegebied: zuinig en intensief ruimtegebruik met het juiste bedrijf op de juiste plek. Er moet sprake zijn van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling waarbij de milieubelasting buiten het havenindustriegebied met name op gebied van geluidbelasting en stikstofdepositie binnen de grenzen blijft. Om dit doel te kunnen bereiken moet de milieugebruiksruimte goed kunnen worden verdeeld. De Chw maakt het mogelijk dat dit bestemmingsplan een zogenaamd bestemmingsplan-plus is als bedoeld in artikel 2.3 van de Chw. In het kader van de milieueffectrapportage (zie ook paragraaf 3.1) is onderzocht of er knelpunten in de milieugebruiksruimte kunnen ontstaan bij de verdere ontwikkeling van het Sloegebied. Uit dit onderzoek blijkt dat geen knelpunten ontstaan op het gebied van geluid. De provincie, gemeenten en North Sea Port kiezen er daarom voor om de geluidruimteverdeling voort te zetten op de huidige wijze (zie paragraaf 3.2.2). Wel blijkt dat op het gebied van stikstofdepositie de milieugebruiksruimte gelimiteerd is (zie ook paragraaf 3.2.9). Dit leidt tot een beperking in de regels van dit bestemmingsplan.

Ook is een beperking opgenomen dat de koelwaterinname en -lozing, anders dan bestaand, niet mag plaatsvinden in het Natura 2000-gebied.

  1. 1. Voorheen Zeeland Seaport (ZSP)

1.2 Plangebied

Een globale begrenzing van het plangebied is in figuur 1.1 weergegeven. Daarbij is zowel het plangebied binnen Vlissingen als binnen Borsele weergegeven. Op 7 augustus 2012 is het aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Westerschelde & Saeftinghe gewijzigd op Vlissings grondgebied. De grens in het Sloegebied is verschoven, waardoor de invulling van het (nu) binnen Natura 2000 gelegen bestemde haven- en industrieterrein alleen nog door bestaande activiteiten kan worden gebruikt. Voor dit gebied heeft de gemeente Vlissingen het voornemen een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure te brengen. De geldende beheersverordening blijft hier voorlopig van kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied (met gemeentegrenzen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Gebied waar de geldende beheersverordening blijft gelden tbv Natura 2000-gebied (groen)

1.3 Geldende Planologische Kaders

Ter plaatse van het plangebied gelden de beheersverordeningen Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2013, van de gemeenten Vlissingen en Borsele, die aansluiten op c.q. vrijwel overeenkomen met de daarvoor geldende bestemmingsplannen Zeehaven- en industrieterrein Sloe 1994.

1.4 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd.

  • In hoofdstuk 2 wordt een korte kenschets van het plangebied gegeven. Daarna wordt ingegaan op het geldende beleidskader.
  • Hoofdstuk 3 bevat de samenvatting van het planMER en de sectorale (milieu)toetsen.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de bestemmingsregeling. Eerst wordt een toelichting gegeven op de opzet van de verbeelding en regels. Vervolgens wordt inhoudelijk ingegaan op de bestemmingen en de bijbehorende regels.
  • In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheidsaspecten van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie En Beleidskader

2.1 Belang Havens Voor Nederland En Regio

De havens van Vlissingen en Borsele (Sloegebied) en Terneuzen (Kanaalzone) zijn van vitaal belang voor de werkgelegenheid in de provincie Zeeland. De bedrijvigheid in de havens zorgt voor zo'n 18% van de werkgelegenheid in Zeeland en voor 25% van de in Zeeland geproduceerde toegevoegde waarde. In het gebied bevinden zich ongeveer 200 bedrijven. Bij deze 200 bedrijven werken dagelijks ongeveer 32.500 mensen en er wordt jaarlijks circa 5 miljard euro bijgedragen aan de Nederlandse Economie.

De havens hebben een overslagvolume van 33 miljoen ton. Hiermee vormen deze havens na Rotterdam en Amsterdam samen de derde zeehaven van Nederland. De havens zijn georganiseerd als een publiekrechtelijk samenwerkingsverband van de Provincie Zeeland en de gemeenten Vlissingen, Terneuzen en Borsele, met North Sea Port als exploitant van de havens. In enkele sectoren is het belang van de havens afgezet tegen andere havens nog groter. De havens zijn samen de grootste:

  • in Nederland op het gebied van op- en overslag van conventioneel fruit;
  • in Europa in op- en overslag van houtproducten, meststoffen en modules voor de offshore windenergie;
  • in de wereld in de op- en overslag van non-ferro metalen.

Om het belang van de havens de komende jaren te laten groeien wil North Sea Port in blijven zetten op havengerelateerde werkgelegenheid en de toegevoegde waarde laten groeien.

North Sea Port heeft tot taak om de onmisbare bijdrage van de Zeeuwse havens aan de regionale economie te bewaken en waar mogelijk te ontwikkelen. Het stimuleren van voldoende gekwalificeerd arbeidsaanbod maakt deel uit van deze doelstelling.

Om het belang van de havens te blijven bewaken en verder uit te werken is in maart van 2016 door North Sea Port een nieuw Strategisch Masterplan 2015-2022 vastgesteld. Dit masterplan heeft als titel 'Winning Combinations'. In dit masterplan staat de focus van de havens voor de komende jaren centraal.

2.2 Strategisch Masterplan 2015-2022

Dit masterplan schept kaders, denkbeelden en concrete doelen die in 2022 behaald dienen te zijn. Dit wordt nader uitgewerkt door middel van een managementagenda en jaar- en projectplannen.

Het masterplan kent de volgende ambities.

Clusters van fitte bedrijven

In 2022 kennen de havens een veelzijdige en sterke samenstelling van logistieke en industriële bedrijven. Focus ligt o.a. op een vijftal groeisegmenten, te weten (fresh) food, fertilizers (meststoffen), projectlading (w.o. offshore wind), liquid bulk en break bulk. In deze segmenten zijn gezonde clusters te realiseren waarin fitte bedrijven elkaar versterken. Op het gebied van containerisatie wordt een midsized containerterminal gerealiseerd.

Hierdoor moet de directe en indirecte toegevoegde waarde van de haven van circa € 5 miljard in 2013 naar € 6 miljard in 2022 groeien.

Goede leefomgeving

North Sea Port behaalt uiterlijk in 2019 de milieu accreditatie Ecoports, waardoor er in 2022 al enkele jaren conform deze systematiek wordt gewerkt.

In overleg met onder andere overheden, het bedrijfsleven en de milieubeweging levert North Sea Port bijdragen aan gebiedsafspraken op onder meer het gebied van milieu en modal split in de Kanaalzone en het Sloegebied.

Optimale infrastructuur

Er is sprake van een optimale infrastructuur waarbij, mede op basis van de schillenbenadering voor bedrijvigheid, voldoende uitgeefbare ruimte is gecreëerd om te voldoen aan de groeiende ruimtebehoefte van bedrijven. Hierbij wordt nog ruimte gecreëerd voor bedrijven in de Sloehaven-West, het facility park Sloepoort en de Buitenhaven van Vlissingen. De ruimte van de Westerschelde Terminal blijft gereserveerd voor de ontwikkeling van allerlei overslagactiviteiten.

Naast de komst van de Nieuwe Sluis te Terneuzen wordt de Multi Utiliy Provider (MUP) gedeeltelijk gerealiseerd, waardoor verschillende gebruikers met behulp van ondergrondse leidingen met elkaar verbonden worden.

In de periode tot 2022 wordt het asset en lifecycle management ingevoerd met aandacht voor de flexibiliteit en multi-inzetbaarheid van de haveninfrastructuur.

Nautische aantrekkelijkheid

In 2018 is een nautische diepgang van ten minste 16,5 m in het Sloegebied gerealiseerd.

Ook is het MIGHT-programma in 2018 gerealiseerd. MIGHT staat voor Maritieme Integratie Ghent Terneuzen en is een samenwerkingsproject op het gebied van optimaal nautisch beheer met het Havenbedrijf van Gent, Rijkswaterstaat en het Vlaamse departement Mobiliteit en Openbare Werken. Mede hierdoor is de turnaround time voor de scheepvaart in 2022 minstens gelijk aan 2015 ondanks het sterk toegenomen verkeer.

Om de nautische aantrekkelijkheid te verhogen en de havens duurzamer te maken zijn in 2020 voorzieningen voor LNG-bunkering (brandstof maritieme sector) gerealiseerd.

2.3 Ruimtelijke Kenschets Industrieterrein

Het Sloegebied kenmerkt zich door grootschalige industrie en een ruime opbouw. Kenmerkende elementen die de ruimtelijke structuur typeren, zijn:

  • de insteekhavens;
  • de ruime kavels, rationeel verkaveld, gebaseerd op de ontsluitingsstructuur;
  • grootschalige en industriële complexen en kleinschaligere industriële en bedrijfsmatige bebouwing;
  • de bovengrondse en ondergrondse infrastructurele werken (hoogspanningsverbindingen en leiding(zones));
  • rondom het zeehaventerrein opgaande landschappelijke inpassing; met daaraan grenzend de N254. Deze inpassing is aanwezig tot het knooppunt van de Sloeweg met de Westerscheldetunnelweg. Ten zuiden hiervan is nog groenproject 't Sloe aanwezig. Dit brengt inpassing van het Sloegebied met zich mee.

Op grotere afstand vanaf het bedrijventerrein bevinden zich diverse agrarische bedrijven met bijbehorende bedrijfswoningen, verspreid liggende burgerwoningen en een aantal woonkernen waarvan de kern Nieuwdorp het dichtst bij het zeehaventerrein ligt. De eerste woningen van deze kern liggen op minder dan 400 m van de grens van het bedrijventerrein, maar ook de kern Borssele ligt op relatief korte afstand van het Zeehaven- en industrieterrein. De afstand ten opzichte van de meest nabijgelegen kavels aldaar bedraagt ongeveer 700 m. De afstanden tot deze woonkernen en individuele woningen zijn van invloed op de milieuzonering op het industrieterrein. Deze milieuzonering is nader uitgewerkt in paragraaf 3.2.1.

Op het zeehaventerrein is nog circa 222 ha bedrijfsterrein vrij uitgeefbaar. Deze industriële ontwikkeling wordt gezien als bestaande ontwikkelruimte: er geldt immers nu reeds een juridisch-planologisch regime waarbinnen het oprichten van industriële bedrijvigheid op deze kavels mogelijk is.

2.4 Rijksbeleid

Structuurvisie infrastructuur en Ruimte (SVIR)

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Met deze structuurvisie gooit het Rijk het roer om in het nationale ruimtelijke beleid en kiest het voor een selectievere inzet van rijksbeleid. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren. En op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeentes krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.

De SVIR vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, Nota Mobiliteit, agenda Landschap, agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In het rijksbeleid (PKB Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)) is het Zeehaven- en industrieterrein Sloe als een belangrijke schakel in het hoofdnetwerk voor de elektriciteitsvoorziening aangeduid. De PKB Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III) bevat de bestaande en nieuwe vestigingsplaatsen voor elektriciteitsproductie met een vermogen van ten minste 500 MW. Het Sloegebied is hierbinnen opgenomen als één van de vestigingsplaatsen voor elektriciteitsproductie en één van de mogelijke locaties voor nieuwe hoogspanningsverbindingen met een spanning van 220 kV of meer en voor het waarborgingsbeleid kernenergie.

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de duurzaamheidsladder opgenomen. Deze ladder is een procesvereiste bij de realisatie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 lid 1 onder i Bro is geformuleerd dat een ruimtelijke ontwikkeling de ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen betreft.

Voor het Sloegebied is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De bouw en gebruiksmogelijkheden van het Zeehaven- en industrieterrein zijn al toegestaan op basis van het vigerende planologisch regime. Deze stelling wordt ook gestaafd door de uitspraak van 25 juni 2014, 201307360/1/R3. Ook in dat geval was sprake van een reeds bestaand bedrijventerrein dat in een onherroepelijk bestemmingsplan reeds planologisch was vertaald als bedrijventerrein. De Afdeling was dan ook van oordeel dat er geen sprake was van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Voor de ruimtelijke onderwerpen die de rijksoverheid van 'nationaal belang' acht, heeft de Minister van Infrastructuur & Milieu een beschermende regeling opgenomen in het Barro. Op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient een gemeentebestuur bij het vaststellen van een ruimtelijk plan de algemene regels van het Barro in acht te nemen.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische Hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

Voor het plangebied zijn de navolgende onderdelen van nationaal belang.

Munitiedepot

Bij Ritthem is een munitiedepot aanwezig. De veiligheidszones B en C van dit munitiedepot liggen gedeeltelijk over het plangebied. Voor deze gebieden worden dan ook de regels vanuit het rijksbeleid vertaald.

  • Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van de B-zone worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten als bedoeld in het Besluitexterne veiligheid inrichtingen toestaan.
  • Bij de eerstvolgende herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden binnen de begrenzing van de C-zone worden geen bestemmingen opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken met vlies- of gordijngevelconstructies of grote glasoppervlakten en waarbinnen zich doorgaans een groot aantal personen bevindt.

Vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking – Borssele/Vlissingen

Het Sloegebied is aangemerkt als vestigingsplaats voor grootschalige elektriciteitsopwekking. Het bestemmingsplan maakt, gelet op de toegekende milieucategorieën, de vestiging van nieuwe grootschalige energievoorzieningen mogelijk. Wel gelden beperkingen gelet op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan: de mogelijke stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden (zie ook paragraaf 3.2.9) is maatgevend.

Primaire waterkeringen

Op basis van het Barro moeten primaire waterkeringen worden bestemd met een bestemming Waterkering. Dit is gebeurd. Vanuit het Barro zijn ook de vrijwaringszones op de verbeelding van het bestemmingsplan vastgelegd.

Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

In het Barro is bij Woensdrecht een radarstation aangeduid. Op grond van het Rarro gelden in een wijde cirkel rondom het radarstation bouwhoogtebeperkingen. Binnen een afstand van 15 m zijn er grenzen aan de hoogte van bouwwerken. Daarbuiten geldt tot een afstand van 75 km vanaf het radarstation een maximale tiphoogte van 113 m. Het grootste deel van Zeeland valt binnen deze afstand. De maximale bouwhoogte dient in het bestemmingsplan te worden vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Hoogtebeperkingen voor bouwwerken en windturbines vanwege radarstation Woensdrecht (bron: Rarro)

Energieakkoord

Met het Energieakkoord 2013 ambieert het kabinet-Rutte II een duurzame energievoorziening. Het akkoord is een resultaat van onderhandelingen tussen kabinet, bedrijfsleven en maatschappelijk vertegenwoordigers onder leiding van de Sociaal Economische Raad (SER). Naast de Rijksoverheid tekenden ook natuur- en milieuorganisaties, vakbonden, energieproducenten, netbeheerders, de bouwsector, woningcorporaties, chemiesector en vertegenwoordigers van burgerinitiatieven het Energieakkoord. Het Energieakkoord is van belang voor het Sloegebied met haar energiecentrales en industrie. Het akkoord bestaat uit tien pijlers.

  • Een eerste pijler onder het akkoord is energiebesparing.
  • Het opschalen van hernieuwbare energieopwekking vormt de tweede pijler. In het Energieakkoord is vastgelegd dat in 2020 14% van alle energie duurzaam moet zijn opgewekt. In 2023 moet dat 16% zijn.
  • Een derde pijler is decentrale opwekking. Decentrale opwekking is het verspreid opwekken van energie. Het is een nieuwe trend in de opwekking van warmte en elektriciteit. Voorbeelden van decentrale opwekking zijn zonneboilers, zonnepanelen en windturbines. Maar ook warmtekrachtkoppeling bij kantoren en in de tuinbouw en vergistingsinstallaties bij boerenbedrijven.
  • De energietransitie zal gevolgen hebben voor de netwerken die vraag en aanbod bij elkaar moeten brengen. De vierde pijler zorgt ervoor dat het energietransportnetwerk gereed is voor een duurzame toekomst.
  • Een goed functionerend Europees systeem voor emissiehandel (ETS) is, als vijfde pijler van het akkoord, een cruciale factor in de langetermijnontwikkeling richting een duurzame energievoorziening.
  • Als zesde pijler is met energiebedrijven afgesproken – in samenhang met pijler 2 en 3 – dat vijf oude en relatief vervuilende kolencentrales eerder worden gesloten. De eerste drie centrales sluiten in 2016, de resterende twee centrales die gebouwd zijn in de jaren 80 volgen in 2017.
  • De laatste vier pijlers (7 t/m 10) zijn gericht op mobiliteit, werkgelegenheid, innovatie en financiering.

Het Sloegebied kent grote energiecentrales en wordt het koppelpunt voor aansluiting van de Windprojecten op zee. Daarnaast zijn gebieden gereserveerd waar nieuwe windturbines kunnen komen mits dit bedrijfsontwikkelingen niet belemmert. Ten slotte zijn er plannen om zonne-energievelden aan te leggen aan de randen van het Sloegebied (zie ook paragraaf 2.5). Hiervoor is een afzonderlijke procedure doorlopen. De vergunning is inmiddels onherroepelijk en de subsidie is verkregen. Het zonnepark is daarom opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan (zie ook paragraaf 4.3).

Deltaprogramma (2015)

Het Deltaprogramma bevat onder meer maatregelen ter bevorderingen van de waterveiligheid. In Haringvliet, Oosterschelde en Westerschelde ontstaan op termijn opgaven voor waterveiligheid, door zeespiegelstijging en hogere rivierafvoeren. Door klimaatverandering (lagere rivierafvoeren) ontstaan ook opgaven voor de zoetwatervoorziening bij de inlaatpunten. Veranderingen in de neerslag leiden tot opgaven in gebieden die omringd zijn door zout water en geen zoet water uit het hoofdwatersysteem ontvangen.

Het waterveiligheidsbeleid wordt op een nieuwe leest geschoeid. De afgelopen decennia is gewerkt aan het verbeteren van de bescherming tegen hoogwater volgens de huidige wettelijke norm (overschrijdingskans). Dankzij nieuwe kennis wordt de overstromingsrisicobenadering toegepast in het waterveiligheidsbeleid, door rekening te houden met de kans op een overstroming én de gevolgen. Voor het Sloegebied geldt een hogere normering omdat ter plaatse vitale infrastructuur ligt en het gebied van groot economisch belang is. Bij het Sloegebied geldt dat steenbekledingen worden vernieuwd in het kader van waterveiligheid.

Voor de zoetwatervoorziening komt er een samenhangend pakket van maatregelen in het hoofdwatersysteem, de regionale watersystemen en bij de zoetwatergebruikers (onder meer landbouw, industrie en drinkwatervoorziening).

2.5 Provinciaal Beleid

Omgevingsplan Zeeland (inclusief 1e wijziging)

In het provinciaal beleid is beschreven dat de haventerreinen en industrie belangrijk zijn voor de economie van Zeeland. Innovatie, investeringen en vernieuwingen zijn nodig voor een duurzame ontwikkeling. In 2018 is de Zeeuwse industrie toekomstbestendig en heeft voldoende ontwikkelruimte.

De leefomgevingskwaliteiten zijn in de directe omgeving minstens gelijkwaardig aan het basisjaar 2006. De goede achterlandverbindingen van en naar de zeehavens over weg, water, spoor en per buisleiding worden behouden en versterkt.

De Provincie Zeeland bevordert toekomstbestendige ontwikkeling van het industrie- en havencluster in Zeeland door middel van onder andere:

  1. 1. stimuleren Biobased Economy;
  2. 2. toetsen bedrijven aan best beschikbare technieken (BBT);
  3. 3. uitbreiding havenfaciliteiten faciliteren;
  4. 4. verdere verbetering toegankelijkheid en achterlandverbindingen;
  5. 5. regulering milieuruimte;
  6. 6. realiseren reststroomkoppeling;
  7. 7. verbeteren milieucommunicatie.

Op 11 maart 2016 is een herziening van het Omgevingsplan Zeeland en de Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld door de Provinciale Staten. Het betreft een beperkte aanpassing naar aanleiding van enkele maatschappelijke ontwikkelingen (o.a. de wens om zonneparken in het landelijk gebied te realiseren). Voor het Sloegebied betekent de herziening dat er in beginsel zonneparken gerealiseerd kunnen worden ('bestaand bebouwd gebied incl. bedrijventerreinen en zeehaventerreinen'). Op 7 juli 2017 is door Provinciale Staten de deelherziening Omgevingsplan Zeeland 2012-2018 en tweede wijziging Verordening Ruimte Provincie Zeeland vastgesteld. Door middel van deze herziening wordt onder andere de realisatie van vijf concrete projecten voor opwekking van zonne-energie buiten bestaand bebouwd gebied mogelijk gemaakt. Deze herziening heeft geen gevolgen voor de bestemmingsplannen voor het Sloegebied.

Het opwekken van zonne-energie is een mogelijkheid om te voorzien in duurzame energie. De Provincie ondersteunt de innovatie in en opwekking van zonne-energie. Het gaat daarbij vooral om het plaatsen van zonnepanelen door bedrijven en burgers voor eigen gebruik. Productie van zonne-energie op grotere schaal is een relatief nieuwe ontwikkeling in Zeeland. De Provincie wil vanwege de technologische ontwikkelingen, landschappelijke effecten en beperkte vraag naar ruimte voor zonneparken dat de opwekking van zonne-energie vooralsnog alleen wordt toegestaan in gebieden binnen de begrenzing bestaand bebouwd gebied (incl. bedrijventerreinen en zeehaventerreinen) en op agrarische bouwvlakken. In de randzone van het Sloegebied wordt via een afzonderlijke procedure de opwekking van zonne-energie mogelijk gemaakt.

Verordening Ruimte Provincie Zeeland (VRPZ)

De VRPZ bevat de juridische toetsingsgronden die zijn gebaseerd op het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018. Deze vertaling heeft plaatsgevonden door middel van een aantal thema's. Een deel van deze regels is van belang voor het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018.

Van belang is dat sprake is van een actualisering. Er worden geen nieuwe functies gerealiseerd. Uitgangspunt van de VRPZ is dat bestaande juridisch-planologische rechten worden gerespecteerd. Met het voorliggende bestemmingsplan is daaraan invulling gegeven. Van belang zijn de artikelen:

  • 2.1 Algemene regels voor duurzame verstedelijking. Aan dit aspect wordt voldaan. Het betreft een voortzetting van de bestaande mogelijkheden waarbij geen nieuw ruimtebeslag zal plaatsvinden. Hierdoor zal er geen toetsing nodig zijn aan de algemene regels voor duurzame verstedelijking, zie tevens paragraaf 2.4.
  • 2.2 Bedrijven en detailhandelsvoorzieningen. Het gebruik van de bestaande bedrijfspercelen is als zodanig bevestigd. Er is geen detailhandelsfunctie aanwezig, noch voorzien in het bestemmingsplan. Nieuwe bedrijfsfuncties en detailhandelsvoorzieningen worden niet mogelijk gemaakt. Voldaan wordt aan de Verordening Ruimte.
  • 2.3 Wonen. Er zijn op het industrieterrein geen (bedrijfs)woningen aanwezig. Bij partycentrum Landlust is een bedrijfswoning aanwezig. In het nieuwe bestemmingsplan worden geen nieuwe bedrijfswoningen toegestaan.
  • 2.11 Waterkeringen. De waterkeringen zijn conform de Legger van het Waterschap Scheldestromen overgenomen. Eveneens zijn de primaire keringen bestemd. Vanuit het Barro is ook de vrijwaringszone – dijk op de verbeelding van het bestemmingsplan bevestigd. Naast de waterkerende functie is tevens het behoud van de cultuurhistorische waarde, voor zover aan de orde uiteraard, vastgelegd.
  • 2.12 Bestaande natuur. Enkele dijken zijn in de Verordening Ruimte mede aangewezen als bestaande natuur- en landschapswaarden. Dit betreft echter primaire waterkeringen en hierdoor worden deze in het bestemmingsplan voorzien van de bestemming Waterstaatswerken.
  • 2.17 Landschap. Langs de randen van het industrieterrein liggen groengordels, die landschappelijke betekenis hebben. In het bestemmingsplan zijn deze voorzien van de bestemming Groen. Een deel van de vuilstort is aangemerkt als landschapselement. In overleg met de provincie is afgesproken dat dit niet nader geregeld wordt in het bestemmingsplan. Enkele secundaire waterkeringen zijn voorzien van de bestemming Bedrijventerrein. Om de aanwezige landschapswaarden te borgen is hiervoor een aanduiding opgenomen met daaraan gekoppeld een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning genoemd).

In het bestemmingsplan wordt het bestaande gebruik vastgelegd. In het bestemmingsplan is het beleidskader van de VRPZ toegepast. Daarmee voldoet het bestemmingsplan ook aan de VRPZ.

2.6 Gemeentelijk Beleid

In de structuurvisies van Borsele en Vlissingen onderschrijven beide gemeenten het beleid zoals verwoord in het Strategisch Masterplan van North Sea Port (zie paragraaf 2.2). Daarnaast beschikt de gemeente Vlissingen over een Beleidsvisie windenergie Sloegebied uit 2005 en een daarop visie gebaseerde Beleidskaart windenergie Sloegebied uit 2006. In de beleidsvisie zijn beleidsuitgangspunten voor de plaatsing van windturbines geformuleerd. Op de beleidskaart windenergie (zie bijlage 1) is een zonering aangegeven met verschillende maximumhoogten. De beleidsvisie is destijds verwerkt in de 4e herziening van het bestemmingsplan Vlissingen Oost die op 2 april 2009 door de gemeenteraad is vastgesteld en is nog steeds actueel.

Vanwege vliegveld Midden0Zeeland en vanuit landschappelijke en visueel-ruimtelijke aspecten is voor het noordelijke deel van het Sloegebied voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, een bouwhoogte tot maximaal 100 meter aanvaardbaar geacht. Voor het overige deel van het Sloegebied is voor dergelijke bouwwerken een maximale bouwhoogte van 145 meter bepaald. Deze hoogte was destijds het resultaat van afstemming en uniformering tussen de bestemmingsplannen voor industrieterrein Vlissingen-Oost in de gemeenten Borsele en Vlissingen. Naar aanleiding van een ingediende zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan uit 2018 is besloten om deze maat te verhogen naar 150 meter. Gebleken is namelijk dat er zeer veel windturbinetypen leverbaar zijn met een tiphoogte tussen 145 en 150 meter die met een maximumhoogte van 145 meter worden uitgesloten. Het gemeentebestuur is van mening dat deze geringe aanpassing niet leidt tot andere effecten dan bij een hoogte van 145 meter.

In het middengebied van het Sloegebied kunnen windturbines tot een tiphoogte van 175 meter worden toegestaan. Deze hoogte heeft een relatie met de hoogste schoorsteen in het Sloegebied.

Hoofdstuk 3 Samenvatting Planmer En Sectorale Toetsen

3.1 Ontwikkelingen In Het Bestemmingsplan En Planmer

Algemeen

Voor industrieterreinen spelen milieuaspecten een belangrijke rol bij het actualiseren van bestemmingsplannen. Dit heeft onder andere te maken met de noodzaak om afstand te houden tussen milieubelastende bronnen en milieugevoelige functies (onder andere wonen) in de omgeving.

Dit hoofdstuk bevat de samenvatting van de milieusituatie in het plangebied en de directe omgeving van het Zeehaven- en industrieterrein Sloe. Deze samenvatting is gebaseerd op gegevens uit het bijbehorende planMER. Het planMER zelf is opgenomen in bijlage 2 van deze toelichting. De achtergronddocumenten in bijlage 3 tot en met 9. Hierin is het onderzoek naar de huidige milieusituatie en de milieueffecten van de verdere doorontwikkeling van het industrieterrein integraal opgenomen. Het planMER vormt dan ook tevens de milieuonderbouwing van dit bestemmingsplan. Daarnaast bevat dit hoofdstuk een toelichting op de milieuzonering die gebaseerd is op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering en specifiek gemaakt is voor dit Zeehaven- en industrieterrein.

Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. is een aanvulling op het planMER opgesteld. Deze aanvulling is opgenomen in bijlage 17. Voor het aspect windenergie is een afzonderlijke aanvulling opgesteld, zie bijlage 18.

Wettelijk kader

Om het milieubelang, naast andere belangen, een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke negatieve gevolgen voor het milieu, is sinds enkele decennia het instrument van de milieueffectrapportage (mer) in de Nederlandse wetgeving ingevoerd. In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

Het Sloegebied valt onder categorie D11.3 van bijlage D bij het Besluit m.e.r. Ook al is het bestemmingsplan voornamelijk consoliderend van aard. Toch geldt er een planmer-plicht, vanwege de ontwikkelingsruimte die op het industrieterrein aanwezig is door braakliggende percelen. Daarnaast grenst het Sloegebied aan het Natura 2000-gebied Westerschelde&Saeftinghe. Omdat significante negatieve effecten op dit Natura 2000-gebied niet op voorhand zijn uit te sluiten is een Passende Beoordeling uitgevoerd. In het Besluit m.e.r. is bepaald dat, wanneer voor een plan een passende beoordeling op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) gemaakt moet worden, er automatisch sprake is van een planmer-plicht.

De referentiesituatie

De referentiesituatie in het MER betreft de feitelijke ruimtelijke situatie aangevuld met ontwikkelingen waarvoor vergunning is verleend. In de huidige situatie is nog 222 ha uitgeefbaar terrein beschikbaar voor de vestiging van nieuwe bedrijven. Zie voor een nadere beschrijving paragraaf 4.2 van het planMER en paragraaf 5.2.2 van de aanvulling op het planMER.

Ook in de omgeving van het Sloegebied doen zich ontwikkelingen voor die van belang zijn voor de gebruiksmogelijkheden van het Sloegebied. Concrete projecten waarover inmiddels besluiten zijn genomen en die daarmee onderdeel uitmaken van de referentiesituatie zijn:

Op het industrieterrein:

  • de uitbreiding van het bedrijf Kloosterboer in de Westhofhaven (inmiddels gerealiseerd);
  • de uitbreiding van de bestaande kolen- en ertsenopslag van Ovet met 5 ha, incl. de vernieuwing van de kade om grotere schepen te kunnen ontvangen (is gerealiseerd).

De transformatie van het bestaande bedrijf van Verbrugge tot een containeroverslagbedrijf (VCT) is niet meer actueel.

In de omgeving:

  • de verdubbeling van de Sloeweg en Tractaatweg;
  • de uitvoering van het Maatregelenpakket Zeeuwse lijn gericht op vermindering van de geluidoverlast langs de spoorlijn Vlissingen-Roosendaal;
  • verbetering van de maritieme toegang van het Kanaal Gent-Terneuzen (besluit aanleg zeesluis);
  • het project 380 kV Zuid-west dat gericht is op het realiseren van een nieuwe 380 kV-lijn vanaf Borssele naar Tilburg;
  • de verdere uitvoering van Groenproject 't Sloe;
  • project Net op zee Borssele;
  • de herstructurering en ontwikkeling/uitbreiding van de Buitenhaven.

Representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden

Om de ontwikkelingsmogelijkheden (met name voor de uitgeefbare kavels) te vertalen naar milieueffecten, is in het planMER een onderbouwde aanname gedaan ten aanzien van een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden.

Hiervoor wordt een bandbreedtebenadering gevolgd waarbij in eerste instantie twee alternatieven worden verkend. Met deze twee alternatieven worden de minimaal te verwachten milieueffecten alsmede de maximaal te verwachten milieueffecten van de verdere ontwikkeling van het plangebied in beeld gebracht. Op basis van de effectbeschrijving van deze twee uitersten zal worden bepaald welke bestemmingen en bijbehorende voorschriften in de bestemmingsplannen worden opgenomen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met andere overwegingen dan de effecten op natuur en milieu.

Uitgangspunt voor de ontwikkeling van de alternatieven is dat de bestaande bedrijven in het Sloegebied hun activiteiten voortzetten en de ruimte binnen hun vergunning benutten. Er zijn geen signalen die er op wijzen dat de bestaande bedrijven in het gebied binnen de looptijd van de bestemmingsplannen (10 jaar) vertrekken of hun productieproces ingrijpend wijzigen.

Een en ander betekent dat de alternatieven zich richten op de invulling van de nog beschikbare terreinen. Dit betreft circa 222 ha terrein. Voor een deel van dit areaal gelden afspraken c.q. beperkingen ten aanzien van de gronduitgifte. Daarbij kan gedacht worden aan opties die zijn genomen op terreinen of regelingen voor tijdelijk gebruik. Met deze afspraken c.q. beperkingen wordt in eerste instantie, bij de invulling van de twee alternatieven, geen rekening gehouden. Zodoende wordt het meest complete beeld van de minimaal en maximaal te verwachten milieueffecten van de verdere ontwikkeling van het Sloegebied verkregen.

Gegeven de rol die op grond van het nationale en regionale beleid is toebedeeld aan het Sloegebied ligt het primaat van de invulling van de nog uit te geven gronden bij zeehaven- en industriële activiteiten.

Ten aanzien van de potentiële milieueffecten dient in hoofdzaak gedacht te worden aan 1) effecten van de bedrijfsactiviteiten in het Sloegebied en 2) effecten van verkeersbewegingen, zowel over weg, water als spoor. Om de bandbreedte van mogelijke effecten in beeld te brengen kan onderscheid worden gemaakt in industriële activiteiten en logistieke activiteiten. De bedrijfsactiviteiten van het segment Industrie hebben in algemene zin een relatieve grote impact op de directe omgeving, terwijl logistieke bedrijven vooral impact hebben op en langs de achterlandverbindingen. Om deze reden zijn deze twee alternatieven onderzocht.

Alternatief Industrie en Energie

Het Alternatief Industrie en Energie gaat uit van de invulling van de nog uitgeefbare terreinen met industriële productiebedrijven en bedrijven die zich richten op de energievoorziening.

Alternatief Logistiek

Het Alternatief Logistiek gaat uit van de invulling van de nog uitgeefbare terreinen aan bedrijven die zich richten op de op- en overslag van goederen. In dit alternatief is in vergelijking tot het Alternatief Industrie en Energie meer ruimte gereserveerd voor de marktsegmenten bulk en containers, terwijl de industrie en de energievoorziening een geringer areaal in beslag neemt.

3.2 Samenvatting Milieusituatie En -Effecten

3.2.1 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader en referentiesituatie

In het bestemmingsplan wordt gebruikgemaakt van een milieuzonering. Het Sloegebied is een industrieterrein met zeehaven gerelateerde industrie. In de SVIR ziet het Rijk het Sloegebied dan ook als zeehaven van nationaal belang. Tezamen met de haven van Terneuzen/Kanaalzone faciliteert de haven bedrijvigheid in onder andere de topsectoren chemie, logistiek, water en energie. Het provinciaal beleid is gericht op uitbouw, versterking en verduurzaming van de havengebieden. In beide bestemmingsplannen is daarom een Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen die relateert aan de zeehaven gebonden activiteiten.

Het industrieterrein is in de huidige situatie gezoneerd op basis van de milieucategorieën ZI tot en met ZIIIb. In dit bestemmingsplan wordt nu aangesloten bij de milieucategorieën zoals deze zijn opgenomen in de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering. In figuur 3.1 is de oude milieuzonering opgenomen, in figuur 3.2 is de geactualiseerde milieuzonering opgenomen. In de vigerende beheersverordening was hier overigens al op voorgesorteerd door in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zowel de milieucategorie uit de VNG-publicatie op te nemen als de methode uit het vorige bestemmingsplan. De nieuwe Staat van Bedrijfsactiviteiten sluit dus nog steeds aan op de oude milieucategorieën ZI tot en met ZIIIb, voor de helderheid zijn de oude milieucategorieën ook weergegeven. Deze Staat is opgenomen in bijlage 1 bij de regels. De Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegesneden op het Zeehaven- en industrieterrein Sloe. Het is dus nadrukkelijk niet de standaard Staat uit de VNG-publicatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0004.png"

Figuur 3.1 Huidige zonering op basis van milieucategorieën ZI tot en met ZIIIb

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0005.jpg"

Figuur 3.2 Toekomstige milieuzonering op basis van milieucategorieën

Verder is de Staat specifiek gemaakt voor een geluidgezoneerd industrieterrein. Dat houdt in dat het aspect geluid geen onderdeel uitmaakt van de milieuzonering. Het aspect geluid is immers reeds geregeld op grond van de Wet geluidhinder en heeft een geluidzone, omdat het industrieterrein een gezoneerd industrieterrein betreft (zie paragraaf 3.2.2). De cumulatieve geluidbelasting van bedrijfsactiviteiten mag op de juridisch vastgelegde geluidzone niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Daarmee is het aspect geluid reeds juridisch verankerd en geborgd en hoeft dit aspect niet te worden getoetst op basis van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Om die reden maakt het aspect geluid geen onderdeel uit van de milieuzonering. Dit was ook al het geval in de voorgaande planologische regelingen (beheersverordening, bestemmingsplan).

De publicatie Bedrijven en Milieuzonering kent twee omgevingstyperingen, 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Het omgevingstype 'gemengd gebied' maakt gebruik van kleinere richtafstanden dan de typering rustige woonwijk. De definities voor beide omgevingstyperingen zijn als volgt:

Rustige woonwijk

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegende agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten meestal bepalend.

In het plangebied en de directe omgeving komt een flinke diversiteit aan functies voor, zoals zeehaven gerelateerde industrie, industrie, woningen en horeca. Tevens loopt langs de grens van het plangebied en langs de omliggende woningen in de omgeving van het plangebied de N254. Echter op relatief korte afstand bevinden zich de woonkernen Borssele en Nieuwdorp. Vanwege de ligging van deze woonkernen en de functiescheiding is voor de woonkernen uitgegaan van een milieuzonering die geënt is op een 'rustige woonwijk', zie hiervoor ook figuur 3.2 zoals dit is opgenomen in de VNG-publicatie. Voor de individuele woningen in het buitengebied is conform de geldende beheersverordening uitgegaan van het gemengde karakter.

Er is uitgegaan van een inwaartse zonering vanaf zowel de kernen, als de losse omliggende woningen. Voor beide omgevingstyperingen worden de daarbij behorende richtafstanden gehanteerd (zie tabel 3.1 rustige woonwijk en gemengd gebied), waarbij aan de hand van cirkels zoals opgenomen in figuur 3.2 tot begrenzingen is gekomen van de verschillende milieucategorieën. De deelgebieden van de milieucategorieën zijn zoveel mogelijk voorzien van rechte lijnen, waarbij in elk geval de minimale afstand ten opzichte van de woonkern of de woning in het buitengebied wordt aangehouden.

Tabel 3.1 Richtafstanden tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied

milieucategorie richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied
1 10 m 0 m
2 30 m 10 m
3.1 50 m 30 m
3.2 100 m 50 m
4.1 200 m 100 m
4.2 300 m 200 m
5.1 500 m 300 m
5.2 700 m 500 m
5.3 1.000 m 700 m
6 1.500 m 1.000 m

Onderzoek en conclusie

Op grond van de eerdergenoemde uitgangspunten is de milieuzonering op de verbeelding en in de regels opgenomen. Afhankelijk van de afstand tot de woningen en woonkernen zijn op het industrieterrein Sloegebied bedrijven tot en met categorie 4.1, categorie 5.1 en 5.2 of tot maximaal categorie 6 toegestaan. Voor deze bedrijven geldt, afhankelijk van de categorie, een richtafstand van 100 tot 1.000 m ten opzichte van gemengd gebied en 200 tot 1.500 m tot een rustige woonwijk. De zonering zoals deze is opgenomen op de verbeelding en in de regels is verankerd, heeft plaatsgevonden op basis van bovenstaande uitgangspunten.

Een aantal bedrijven waaronder de kerncentrale, de kolencentrale (gesloten, maar de vergunning is nog geldig waardoor de kolencentrale wordt gezien als een bedrijf) en het laden, lossen en overslaan van zeeschepen vallen (gedeeltelijk) in een hogere categorie dan algemeen toelaatbaar wordt geacht. Voor zover deze niet passen in de milieuzonering die moet worden toegepast, hebben deze bedrijven een specifieke aanduiding gekregen. Hierdoor zijn deze specifieke bedrijfsactiviteiten volgens het bestemmingsplan toegestaan. Gelet op de ligging van deze bedrijven op het industrieterrein en het huidige functioneren van dit terrein is er geen noodzaak om de betreffende bedrijven weg te bestemmen of te verplaatsen.

Ten aanzien van de vuilstort is van belang dat de huidige locatie wordt vastgelegd, ook al past de functie binnen de in dit bestemmingsplan opgenomen milieuzonering.

In bijlage 3 bij de toelichting is een lijst opgenomen met de huidige aanwezige bedrijven. Hierin zijn ook de specifieke aanduidingen opgenomen in de laatste kolom van de betreffende bijlage.

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en woonkernen en worden de bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

Schillenbenadering North Sea Port

Naast de milieuzonering hanteert North Sea Port een schillenbenadering. Hiermee streeft het naar een efficiënt en doelmatig ruimtegebruik, zodat een toekomstbestendige, duurzame en logische clustering van de bedrijfs- en havenactiviteiten wordt bewerkstelligd. Daarmee wordt ook voorkomen, dat bedrijven negatieve gevolgen in hun bedrijfsvoering ondervinden van direct naast hen gelegen bedrijven. Behalve het instrument van de milieuzonering, hanteert North Sea Port bij de uitgifte van de gronden de schillenbenadering. Hierbij zijn de uitgeefbare gronden verdeeld in 4 categorieën:

  • Schil 0: Wateroppervlak: o.a. locaties voor boord-boord overslag, steigers, wachtplaatsen.
  • Schil 1: Kadegebonden: locaties die direct aan het water grenzen.
  • Schil 2: Zeehavengebonden: terreinen voor Value Added Logistics (of Industries). Deze terreinen zijn bedoeld voor bedrijven die zelf niet beschikken over haven- en kadefaciliteiten, maar die een directe of indirecte relatie hebben met de terminals aan het water.
  • Schil 3: Zeehavengerelateerd: terreinen specifiek voor bedrijven en/of services. Deze terreinen mogen hemelsbreed wat verder van het water liggen t.b.v. services aan de terminals en zeehavengebonden bedrijven.

De toepassing vindt door North Sea Port plaats o.a. als onderdeel van het uitgifteproces (bedrijven direct op de juiste plaats) en door het periodiek analyseren van de mogelijkheden van herstructurering. De schillenbenadering is niet verankerd in de regels van dit bestemmingsplan, maar wordt wel toegepast bij de uitgifte van gronden.

Demonteren van boorplatforms

In het Sloegebied worden met enige regelmaat boorplatforms e.d. ontmanteld en gedemonteerd. Dit zijn activiteiten die passen bij het karakter van het gebied en die daarmee ook planologisch mogelijk moeten zijn. Voorwaarde is dat de activiteiten passen binnen de hiervoor beschreven milieuzonering en binnen de beschikbare geluidruimte van het akoestisch inrichtingsplan en daarmee binnen de geluidzone van het industrieterrein. Voor wat betreft het aspect industrielawaai wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2.

Voor de beoordeling of de activiteiten passen binnen de milieuzonering, biedt de standaard Staat uit de VNG-publicatie geen duidelijkheid. De activiteiten worden namelijk niet expliciet genoemd in de publicatie. Dat betekent dat gekeken moet worden welke activiteiten vergelijkbaar zijn met het ontmantelen en demonteren van boorplatforms. Uit de publicatie 'Standaard-bedrijfsindeling (SBI 1993), index per bedrijfssubklasse' die ten grondslag ligt aan de Staat uit de VNG-publicatie en de Staat uit dit bestemmingsplan, blijkt dat (drijvende) boorplatforms en scheepsloperijen vallen onder de bedrijfssubklasse "3511 Nieuwbouw en reparatie van schepen (exclusief sport- en recreatievaartuigen), baggermaterieel, booreilanden, en dergelijke". Als de bouw van boorplatforms onder de bouw van schepen valt, dan geldt dat ook voor de sloop ervan. Voor de duidelijkheid is de Staat in dit bestemmingsplan aangevuld door achter scheepssloperijen te zetten: 'demontage van boorplatforms'. Dit is een activiteit uit milieucategorie 4.1 en daarmee passend binnen de toegepaste milieuzonering.

3.2.2 Industrielawaai

Toetsingskader en referentiesituatie

Het plangebied behoort tot het gezoneerde industrieterrein Sloegebied. De begrenzing van het (gezoneerde) industrieterrein, waar bedrijven zich kunnen vestigen, is op de verbeelding opgenomen. Buiten de geluidzone van het industrieterrein mag de geluidbelasting cumulatief niet meer dan 50 dB(A) bedragen. In de huidige situatie wordt aan de geluidnormen voldaan. Voor het industrieterrein hebben Gedeputeerde Staten van Zeeland op 9 december 2014 het akoestisch inrichtingsplan Industrieterrein Vlissingen-Oost 2014 vastgesteld. Dit inrichtingsplan is onderdeel van de beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008 van de gemeenten Borsele en Vlissingen en de Provincie Zeeland. Met het inrichtingsplan is de feitelijke verdeling van de geluidruimte op het industrieterrein geregeld. Per kavel is geluidruimte toegekend. Deels is dit geluidruimte die al wordt benut door de bestaande bedrijven, maar deels betreft dit ook geluidruimte voor uitbreidingen. In het MER is onderzocht of de verdere ontwikkeling van het Sloegebied past binnen de vastgestelde geluidzone en de vastgestelde geluidruimte.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan verandert niets aan de eerder toegekende en verdeelde geluidruimte per kavel. Ook worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.

Uit het MER (zie paragraaf 7.1 van het MER en bijbehorend akoestisch onderzoek) blijkt dat beide alternatieven mogelijk zijn binnen de beschikbare geluidruimte van het akoestisch inrichtingsplan en daarmee binnen de geluidzone van het industrieterrein. Beide alternatieven kunnen mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan. Zie voor de juridische koppeling tussen het zonebeheersysteem met bijbehorend akoestisch inrichtingsplan de juridische plantoelichting (paragraaf 4.3).

Naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r. zijn aanvullende berekeningen uitgevoerd voor de huidige situatie, de referentiesituatie en de alternatieven (zie bijlage 17). Daaruit blijkt dat de berekende 50 dB(A)-contour over de zonegrens ligt. Dit betekent echter niet dat er een overschrijding is. Immers vanwege de redelijke sommatie van 1 dB welke van toepassing is, is de toetswaarde 1 dB lager dan de berekende geluidcontour. Bovendien geldt dat in de alternatieve situaties weliswaar rekening is gehouden met een volledige geluidinvulling, maar nog niet met de afschermende werking van eventuele bebouwing. Bij elke melding en vergunningsaanvraag zal worden bezien of de aangevraagde geluidruimte past binnen het gereserveerde geluidbudget. Ook zal worden gecheckt of de MTG-waarden en de zonegrens gerespecteerd worden. De nu berekende waarde en minimale toename ten opzichte van de grenswaarde zal daarom in de praktijk niet optreden.

Naast de geluidcontouren zijn ook de geluidbelastingen berekend ter plaatse van de woningen waarvoor een maximale grenswaarde is vastgesteld (de zogenaamde MTG-woningen). Geconstateerd kan worden dat de geluidbelastingen bij de meeste woningen met 2 tot 3 dB(A) toenemen. De maximale toename bedraagt afgerond 5 dB(A). Van belang voor een goede beoordeling van de effecten van de verdere invulling van het Sloegebied is dat bij de vaststelling van de MTG’s voor de woningen in de geluidzone al geluidwerende gevelmaatregelen zijn getroffen. Deze maatregelen waren bedoeld om de geluidniveaus in de woningen te beperken tot het wettelijk vastgestelde binnenniveau, gebaseerd op de MTG’s, die op hun beurt gebaseerd zijn op een volledige invulling van het Sloegebied. Los daarvan dient bij de gronduitgifte en bij de vergunningverlening voor nieuwe of uitbreiding van bestaande inrichtingen aandacht te worden besteed aan geluidhinder en de mogelijkheden om deze te beperken. Daarbij kan gedacht worden aan bronmaatregelen en aan maatregelen die de overdracht van geluid beperken, bijvoorbeeld geluidschermen of -wallen, en afschermende bebouwing. Ook het aanhouden van afstand, o.a. bij het uitgiftebeleid, is een beproefde maatregel. Ondanks deze maatregelen, die per individueel bedrijf getroffen worden, moet voor het Sloegebied als geheel rekening worden gehouden met een geleidelijke toename van de geluidbelastingen tot de eerder vastgestelde MTG-waardes.

3.2.3 Externe veiligheid

Toetsingskader en referentiesituatie

In het plangebied bevinden zich verschillende risicorelevante inrichtingen, en diverse transportroutes van gevaarlijke stoffen. In hoofdstuk 9 van het MER is hiervan een opsomming gegeven. Het MER geeft inzicht in de hoogte van het plaatsgebonden risico en groepsrisico bij een verdere ontwikkeling van het Sloegebied.

Onderzoek en conclusie

Uit het MER (zie hoofdstuk 9) blijkt dat voor beide alternatieven het risico van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het spoor onder de gestelde (plaatsgebonden) risico-plafonds van deze transportassen blijft. Beide alternatieven blijven ook binnen de risicocontour die geldt voor de gezamenlijke inrichtingen binnen het Sloegebied. Beide alternatieven kunnen mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan. Wel neemt het groepsrisico toe. In bijlage 11 van deze plantoelichting is daarom een verantwoording van de toename van het groepsrisico opgenomen. De overlegreactie van de veiligheidsregio is verwerkt in de verantwoording van het groepsrisico.

De risicocontouren leiden tot enkele beperkingen binnen het plangebied. Zie voor deze beperkingen om nieuwe kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toe te staan de juridische plantoelichting (paragraaf 4.3).

Ten slotte geldt in en rond het Sloegebied een veiligheidscontour (artikel 14 van het Bevi). Deze veiligheidscontour geeft de grens aan tot waar de (cumulatieve) risicocontouren (PR10-6) van bedrijven mogen reiken. Binnen de contour wordt niet meer getoetst aan de grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Binnen de veiligheidscontour is daarnaast woningbouw, of de bouw of vestiging van andere kwetsbare objecten, niet toegestaan. Zie hiervoor artikel 20.2 van de planregels. Een uitzondering zijn kwetsbare objecten die een functionele binding met de aanwezige bedrijven of het gebied hebben.

In aanvulling op het voorgaande wordt gemeld dat binnen het gebied van het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018 van de gemeente Borsele en binnen het gebied van het bestemmingsplan Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2018 van de gemeente Vlissingen verschillende gasontvangststations (GOS) van Gasunie aanwezig zijn.

Voor zowel het GOS Z-120 aan de Frankrijkweg en de Z-404 gelegen op het terrein van de Sloecentrale aan de Achterduinweg geldt een veiligheidsafstand van 15 meter voor kwetsbare objecten. Voor het meet- en regelstation A-150 op het terrein van Zeeland Refinery geldt een afstand van 25 meter. Voor alle aanwezige stations geldt een veiligheidsafstand van 4 meter voor beperkt kwetsbare objecten. Het Activiteitenbesluit bepaalt dat de veiligheidsafstanden gemeten dienen te worden vanaf de opstelplaats. Voor een GOS is de opstelplaats het gebouw en voor het genoemde meet- en regelstation is dit het hekwerk rondom de locatie.

3.2.4 Planologisch relevante kabels en leidingen

Toetsingskader en referentiesituatie

Het relevante toetsingskader ten aanzien van planologisch relevante kabels en leidingen is:

  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen;
  • de Wet ruimtelijke ordening (criterium 'goede ruimtelijke ordening');
  • het provinciaal Omgevingsplan Zeeland (herzien 2016);
  • Advies van het Ministerie van Infrastructuur en milieu met betrekking tot hoogspanningslijnen;
  • het 'Handboek Risicozonering Windturbines (2014)'.

Planologische relevantie

Planologisch relevante kabels en leidingen en de daarmee samenhangende meet-en regelstations en gasontvangststations dienen in het bestemmingsplan te worden geregeld (lees: te worden beschermd). Deze zijn namelijk van groot maatschappelijk of bedrijfseconomisch belang. Deze kabels en leidingen hebben een relatief grote invloed op het gebruik van gronden in de directe omgeving of dienen te worden beschermd tegen invloeden van buitenaf. In ieder geval zijn buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen die vallen onder het Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen planologisch relevant. Deze leidingen hebben externe veiligheidscontouren.

De volgende buisleidingen vallen onder de reikwijdte van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) of Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb):

  1. a. aardgas met een uitwendige diameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer;
  2. b. aardolieproducten met een uitwendige diameter van 70 mm of meer en een druk van 1.600 kPA of meer (aardolie, aardgasolie, vloeibare aardolieproducten en derivaten);
  3. c. brandbare stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer;
  4. d. vergiftige stoffen (stoffen die zijn geclassificeerd als acuut toxisch) en;
  5. e. specifieke stoffen met een uitwendige diameter van 70 mm of meer of een binnendiameter van 50 mm of meer en een druk van 1.600 kPa of meer (kooldioxide, zuurstof en stikstof).

Het Bevb is niet van toepassing op:

  • Leidingen op het continentaal plat of in de territoriale zee. Voor buisleidingen in de mijnbouw geldt een aparte regeling (zie artikel 3 van de Revb).
  • Gasleidingen (<1.600 kPa) die deel uitmaken van het gasdistributienet (deze vallen onder de Gaswet).
  • Andere mogelijk planologisch relevante buisleidingen zoals elektriciteits-, afvalwater- en rioolwaterleidingen (zie verder in dit document).
  • Leidingen voor vervoer van gevaarlijke stoffen die deel uitmaken van een inrichting.

Naast buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, zijn er nog andere buisleidingen die planologisch relevant worden geacht. Het gaat om leidingen met een (boven)regionale transportfunctie of leidingen die op een andere manier risico's met zich meebrengen voor mens of de leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.

Een voorbeeld hiervan zijn sommige rioolleidingen richting zuiveringsinstallaties. Wanneer de werking van een dergelijke riolering door een beschadiging langdurig verstoord wordt, kan dit grote gezondheidsproblemen in een groot gebied veroorzaken.

Ook afvalwaterpersleidingen met bepaalde diameter, buisleidingen tussen internetdistributiepunten/dataopslagcentra verdienen nadrukkelijk de aandacht. Voor zover er geen wettelijke verplichting is om al dit soort buisleidingen in een bestemmingsplan op te nemen, is de vraag relevant of het maatschappelijk belang van een buisleiding bescherming vanuit een bestemmingsplan wenselijk is. Afstemming met de leidingexploitant kan hieromtrent duidelijkheid geven. De netwerkconfiguratie is hierbij van belang.

Er is voor deze leidingen geen sprake van externe veiligheidscontouren. De leidingen vallen niet onder het Bevb. Wel krijgt een dergelijke leiding ter bescherming van de leiding en om beheer en onderhoud niet onmogelijk te maken, een dubbelstemming ter grootte van de belemmeringenstrook of zakelijk rechtstrook (aan weerzijden van de leiding).

Welke leidingen planologisch relevant zijn en worden opgenomen in het bestemmingsplan is aan het bevoegd gezag. De provincie Zeeland heeft in het Omgevingsplan Zeeland beleid opgenomen ten aanzien van hoofdtransportleidingen. Daarmee worden deze leidingen en verbindingen aangemerkt als planologisch relevant. Het betreft buisleidingen waarmee de volgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas hoofdtransportnet Gasunie, of andere gasnetten, met diameter vanaf 18 inch (47,5 cm);
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening, met een diameter groter of gelijk aan 18 inch (47,5 cm);
  • aardolieproducten, met een uitwendige diameter van meer dan 7 cm en een druk van meer dan 16 bar.

Grondroeringsregeling (WION)

In principe zijn leidingen ook beschermd tegen schade door graafwerkzaamheden vanwege de meldingsplicht op basis van de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION). De WION verplicht gravers (ook wel grondroerders genoemd) tot het melden van elke 'mechanische grondroering' bij het Kadaster. Doel van de wet is gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen (water-, elektriciteit- en gasleidingen, telefoonlijnen en olie- en gasleidingen) te voorkomen. De wet heeft de (vrijblijvende) zelfregulering zoals die bestond in de vorm van het Kabels en Leidingen Informatie Centrum (KLIC) vervangen.

Hoogspanningsverbindingen

Ook hoogspanningsverbindingen vanaf een bepaald voltage kunnen planologisch relevant zijn. In oktober 2005 heeft het Ministerie van VROM aan te houden afstanden geformuleerd (in de praktijk ook wel Teslazones genoemd) van gevoelige functies tot bovengrondse hoogspanningsverbindingen (> 150 kV) vanwege een mogelijke relatie tussen straling en leukemie bij kinderen. De staatssecretaris adviseert geen nieuwe gevoelige functies te realiseren binnen de indicatieve zone. Gevoelige functies zijn functies waarin kinderen van 0 tot 15 jaar langdurig kunnen verblijven zoals woningen, scholen en kinderopvangvoorzieningen. De aan te houden afstanden gelden voor nieuwe situaties. Per bovengrondse hoogspanningslijn is door het ministerie de breedte van de 'indicatieve zone' aangegeven.

Bij het mogelijk maken van een nieuwe functie nabij hoogspanningslijnen is in ieder geval het volgende van belang:

  • Magneetveldzone;
  • Zakelijk rechtstrook.

Magneetveldzone

In het bestemmingsplan moet voor wat betreft bovengrondse hoogspanningslijnen bij nieuwe situaties, conform het advies van IenM uit 2005, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, vermeden worden dat gevoelige bestemmingen binnen de magneetveldzone van 0,4 microTesla komen te liggen. Op de website van het RIVM is een atlas opgenomen waarin indicatieve zones voor magneetvelden van alle bovengrondse hoogspanningslijnen zijn opgenomen. De indicatieve zones zijn de meest ruime afstanden waar rekening mee moet worden gehouden. Het kan zijn dat de werkelijke afstand (de zgn. specifieke zone) kleiner is. Dit moet blijken uit een, in overleg met de eigenaar van de hoogspanningslijn, uit te voeren berekening.

Hoogspanningslijnen en zakelijk rechtstrook

Op basis van het privaatrecht is er aan weerszijden van een hoogspanningslijn in het algemeen sprake van een zogenaamde zakelijk rechtstrook, waarbinnen een recht van opstal geldt. Dit recht is meestal gevestigd door de beheerder van de hoogspanningslijn, het distributiebedrijf. Als dit het geval is, wijken de belangen van de eigenaar van het terrein voor het belang van de beheerder van de hoogspanningslijn. Naast het recht van opstal voor de elektriciteitsmast op het desbetreffende perceel wordt dan meestal ook bedongen dat er een strook grond aan weerszijden van de lijn moet worden vrijgehouden: de zakelijk rechtstrook. Het recht van opstal bestaat onafhankelijk van de verplichtingen die voortvloeien uit de bouwverordening.

De reikwijdte van het opstalrecht is echter ruimer. Dit recht kan zich ook uitstrekken tot de bouwvergunningvrije bouwwerken (in tegenstelling tot de bouwverordening die alleen van toepassing is op vergunningplichtige bouwwerken).

De breedte van deze vrij te houden zakelijk rechtstrook is afhankelijk van de capaciteit en de uitvoering van de hoogspanningslijn en kunnen in sommige gevallen afwijken van de belemmeringenstroken die in het bestemmingsplan geregeld zijn met een dubbelstemming.

Leidingen, hoogspanningsverbindingen en windturbines

Voor eigenaren van buisleidingen voor transport van brandbare of gevaarlijke stoffen en hoogspanningsverbindingen zijn de veiligheid en leveringszekerheid van belang. Windturbines kunnen deze veiligheid en leveringszekerheid in gevaar brengen doordat er een kans bestaat dat een falende windturbine (of onderdelen daarvan) de buisleiding of hoogspanningsverbinding (deels) beschadigt. Wanneer er gevaarlijke stoffen door de leiding worden getransporteerd, kunnen er bij beschadiging ook slachtoffers vallen. In het 'Handboek Risicozonering Windturbines (2014)' wordt de volgende onderverdeling gemaakt:

  1. 1. leidingen waardoor minder risicovolle tot ongevaarlijke stoffen worden getransporteerd, zoals lage druk aardgasleidingen, drinkwaterleidingen, rioleringen en stadsverwarming;
  2. 2. leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, zoals hogedruk aardgasleidingen en hogedruk brandstofleidingen of petrochemische leidingen.

Voor leidingen waardoor minder risicovolle tot ongevaarlijke stoffen worden getransporteerd, bestaan geen risicocriteria. Deze hoeven in een risicoanalyse dan ook niet te worden beschouwd.

Voor zowel bovengrondse als ondergrondse buisleidingen wordt geadviseerd een afstand aan te houden waarbuiten geen significant additioneel risico van een windturbine is te verwachten. Deze afstand hangt samen met de gevolgen voor de omgeving wanneer de windturbine omvalt of een blad afbreekt.

  1. 1. Voor ondergrondse buisleidingen wordt geadviseerd de grootste afstand van:
    1. a. maximale werpafstand bij nominaal toerental;
    2. b. ashoogte + ½ rotordiameter.
  2. 2. Voor bovengrondse buisleidingen, die per definitie minder bescherming hebben dan ondergrondse leidingen, wordt geadviseerd een afstand van maximale werpafstand bij overtoeren.

Voor ondergrondse en bovengrondse hoogspanningsverbindingen gelden dezelfde afstandscriteria als voor ondergrondse buisleidingen.

Onderzoek en conclusie

Planologisch relevante buisleidingen

In het Sloegebied is een groot aantal ondergrondse buisleidingen aanwezig, het betreft zowel (aardgas)gasleidingen als ook olieleidingen en één (koel)waterleiding. Daarmee samenhangend zijn binnen het zeehaven- en industrieterrein Sloe 5 gasontvangststations van Gasunie aanwezig (zie ook paragraaf 3.2.3).

Voor de ondergrondse leidingen in het gebied gelden belemmeringenstroken van 5 m aan weerszijden, met uitzondering van hogedruk aardgasleidingen met een druk van maximaal 40 bar en een diameter van maximaal 8 inch. Hiervoor geldt een belemmeringenstrook van 4 m. De leidingen en hun belemmeringenstroken zijn opgenomen op de verbeelding en in de planregels (zie voor een toelichting paragraaf 4.3).

Naast de bestaande gasleidingen is in het bestemmingsplan voor Borsele ook een tracé meegenomen waar exploitant Zebra Gasnetwerk B.V. (eigenaar Enduris B.V.) een nieuwe gasleiding wil aanleggen. Het gaat om een verlenging van de bestaande EPZ aansluitleiding op het EPZ-terrein vanaf de zeedijk tot aan het GOS (Gasontvangststation) van afnemer EPZ. De leiding krijgt net als de bestaande leiding een bedrijfsdruk van ten hoogste 80 bar. Voor een omgevingsbesluit is volgens het Bevb een Kwantitatieve risicoanalyse (Engelse afkorting: QRA) vereist. De QRA is opgenomen in bijlage 12 van deze toelichting. In de QRA is zowel de Plaatsgebonden(PR)-risicocontour van het bestaande deel alsook die van het te verlengen deel weergegeven. Daaruit blijkt dat er geen PR 10-6-contour is. Conclusie is daarmee dat het aan te leggen leidingdeel voldoet aan de eisen van het Bevb voor wat betreft het plaatsgebonden risico (PR 10-6) alsook het groepsrisico (GR). De normen voor het plaatsgebonden risico en belemmeringenstroken in het Bevb vormen daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

De veiligheidsafstanden voor de gasontvangststations zijn vermeld in paragraaf 3.2.3.

Hoogspanningsverbindingen

In de plangebieden van Borsele en Vlissingen is een groot aantal planologisch relevante hoogspanningsverbindingen aanwezig. Het betreft verbindingen met een spanningsniveau van 150 kV, 220 kV en 380 kV. De hoogspanningsverbindingen lopen vanaf het schakelstation nabij de kerncentrale Borssele naar de gemeenten Middelburg en Vlissingen en via de gemeenten Borssele, Goes, Kapelle en Reimerswaal naar Noord-Brabant en sluiten daar aan op de landelijke ring.

Het hoogspanningtracé naar het voormalige Pechiney is niet meer in gebruik. Dit tracé is van TenneT en zal moeten worden afgebroken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0006.jpg"

Figuur 3.3 Planologisch relevante hoogspanningsverbindingen (bron: www.hoogspanningsnet.com)

De leidingen en hun beperkingengebieden zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels (zie voor een toelichting paragraaf 4.3).

In het bestemmingsplan voor Borsele worden ook de leidingbestemmingen uit het project Net op zee Borssele meegenomen. Het betreft twee (x twee) kabels die wisselstroom met een spanningsniveau van 220 kV transporteren vanaf de twee platforms op zee naar de kust. Het overnemen gebeurt niet door de leidingbestemmingen één-op-één over te nemen, maar door in de algemene aanduidingsregels (hoofdstuk 3 van de regels) te vermelden dat de rijksinpassingsplannen Net op Zee Borssele en Zuid-West 380 kV West eveneens gelden.

3.2.5 Verkeer

Toetsingskader en referentiesituatie

Voor de ontsluiting van het Sloegebied wordt gebruikgemaakt van een rondweg die aangesloten is op de hoofdverkeersstructuur van Zeeland. Deze hoofdverkeersstructuur bestaat in west-oost-richting uit de A58 tussen Vlissingen, Bergen op Zoom en Eindhoven. Voor het verkeer in noordelijke en/of zuidelijke richting zijn de N62 (Westerscheldetunnel, Sloeweg) en de A4 (via de A58) beschikbaar. Deze noord-zuid-ontsluiting zal de komende jaren worden verbeterd. Met het project 'verdubbeling Sloeweg-Tractaatweg' op Zuid-Beveland en Zeeuws Vlaanderen, ontstaat een belangrijke wegverbinding naar België en Frankrijk. Door de aanleg van de autosnelweg tussen Bergen op Zoom en Dinteloord (verbinding van de A4 bij Bergen op Zoom met de A29 bij Dinteloord) is een belangrijke verbetering tot stand gebracht voor het wegverkeer van en naar het havengebied van Rotterdam.

Het plangebied wordt vanaf het water ontsloten via de Westerschelde. De Westerschelde is vanaf de Noordzee de hoofdvaarroute voor de grote zeescheepvaart en kustscheepvaart naar de havens in Antwerpen. De Westerschelde is ook een belangrijke vaarroute voor de haven van Gent, via de sluizen van Terneuzen, en voor de havenactiviteiten in Terneuzen zelf.

In het MER is onderzocht of het verkeer op een goede manier afgewikkeld kan worden bij een verdere ontwikkeling van het Sloegebied.

Onderzoek en conclusie

Beide alternatieven zorgen voor een toename van het verkeer op het omliggend wegennet. De toename voor het alternatief Logistiek is op de achterlandverbindingen over het algemeen groter dan de toename voor het alternatief Industrie en Energie. Binnen het alternatief Industrie en Energie neemt, als gevolg van de ontwikkelingen, de I/C-verhouding op één wegvak (A58, afslag Goes - afslag Heinkenszand) toe tot boven de 0,8 (0,81). Een I/C-verhouding van 0,81 en 0,8 zal nog niet meteen tot congestieproblemen leiden, zeker gezien de lengte van de wegvakken en de I/C-verhoudingen van de aanliggende wegvakken.

In het alternatief Logistiek ontstaat als gevolg van de ontwikkelingen op twee wegvakken een I/C-verhouding van meer dan 0,8. In de avondspits neemt de I/C-verhouding op het wegvak A58 afslag Goes - afslag Heinkenszand toe van 0,77 tot 0,84 (richting oost) en van 0,78 tot 0,84 (richting west). Verder neemt op het wegvak A58 afslag Heinkenszand - knooppunt Stelleplas (oostelijke richting) de I/C-verhouding toe van 0,74 tot 0,81. Binnen Zeeland blijft de I/C-waarde op de overige wegvakken ruim onder de 0,8, zodat geen problemen voor de doorstroming worden verwacht. Voor beide alternatieven geldt dat op de wegen in Noord-Brabant geen nieuwe knelpunten ontstaan door de verdere ontwikkeling van het Sloegebied. Beide alternatieven zijn voor het aspect verkeer uitvoerbaar, er zijn geen onaanvaardbare effecten op de bereikbaarheid en congestievorming. Beide alternatieven kunnen mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan.

De verkeersveiligheid is afhankelijk van de inrichting van wegen en de hoeveelheid verkeer. Bij gelijkblijvende risicocijfers en inrichting van de weg kan het aantal letselslachtoffers toenemen bij een toename van het verkeer. De toename van verkeer als gevolg van de ontwikkelingen kan in theorie zodoende leiden tot 10-13% meer letselongevallen. Zo nodig worden maatregelen genomen om de verkeersveiligheid te verbeteren.

Voor beide alternatieven geldt dat er sprake is van een beperkte toename van het aantal binnenvaartschepen en het aantal zeevaartschepen. De toenames zullen niet tot congestie op het water leiden. Transport over rail verandert nauwelijks.

3.2.6 Verkeerslawaai

Toetsingskader en referentiesituatie

De mogelijke ontwikkelingen binnen het plangebied hebben alleen betrekking op de nieuwvestiging van bedrijven. Bedrijven vallen niet binnen de in de Wet geluidhinder benoemde geluidgevoelige bestemmingen. In dit kader hoeft voor eventuele nieuwvestiging op het terrein geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Uitgangspunt is dat op het bedrijventerrein geen nieuwe bedrijfswoningen zijn toegestaan. Ook maakt het plan geen nieuwe wegen of wijzigingen aan bestaande wegen mogelijk. Ook in dat kader hoeft zodoende geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In het kader van het MER is wel het zogenaamde uitstralingseffect van de ontwikkelingen onderzocht. Het gaat daarbij om de effecten van de ontwikkeling met betrekking tot wegverkeerslawaai langs de wegen die het bedrijventerrein ontsluiten, daar waar sprake is van een verkeerstoename als gevolg van de daadwerkelijke ontwikkelingen. Voor toetsing van het uitstralingseffect bestaat geen wettelijk kader. Bij MER-onderzoeken is het gebruikelijk om de effecten van voorziene uitbreidingen te toetsen aan de autonome situatie. Hierbij wordt een ondergrens van 1 dB aangehouden omdat veranderingen tot 1 dB als niet significant worden beoordeeld. Een toename van 1 dB is voor het menselijk gehoor niet hoorbaar. Van een toename van 1 dB is pas sprake bij een verkeerstoename van 25%.

In het MER (zie paragraaf 7.2) is onderzoek gedaan naar de gevolgen van de verkeerstoename van de ontwikkelingen ten aanzien van geluid ten opzichte van de referentiesituatie. Dit is gedaan voor zowel wegverkeerslawaai als voor railverkeerslawaai en scheepvaartlawaai. Er is allereerst getoetst of de toename van wegverkeer, railverkeer en scheepvaart leidt tot een geluidtoename van meer dan 1 dB. Als dit het geval is, dient nader onderzoek gedaan te worden naar het aantal geluidgehinderden.

Voor alle verkeerstypen geldt dat in beide alternatieven geen sprake is van een geluidtoename van meer dan 1 dB. De effecten van de ontwikkelingen zijn dan ook niet significant.

3.2.7 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en referentiesituatie

Onderzocht is of de verdere ontwikkeling van het Sloegebied in betekenende mate kan bijdragen aan de luchtkwaliteit. Daarbij is zowel gekeken naar de mogelijke uitstoot van de bedrijven als naar de effecten van extra verkeer op de luchtkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

De beide alternatieven kunnen zorgen voor een toename van de concentratie luchtverontreinigende stoffen (zie paragraaf 8.1 van het MER). Voor beide alternatieven geldt echter dat ook na realisatie van deze ontwikkelingen ruimschoots voldaan wordt aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. Op het gebied van luchtkwaliteit wordt dan ook voldaan aan de Wet milieubeheer. Beide alternatieven dragen wel 'in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Dit betekent dat de blootstelling van gevoelige bestemmingen zoals woningen aan concentraties fijn stof iets kan toenemen. Omdat geen sprake is van overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen zijn beide alternatieven uitvoerbaar en kunnen deze mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan.

3.2.8 Geur

Toetsingskader en referentiesituatie

Sinds januari 2016 is in het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer opgenomen dat bedrijven geurgevoelig objecten zijn en tegen elkaar moeten worden beschermd. Daarbij worden medewerkers van een buurbedrijf beschermd en niet de goederen of processen van dat buurbedrijf. Een onderdeel van het activiteitenbesluit is het onderscheiden in categorieën van geurgevoelige objecten.

Bij het bepalen van een aanvaardbaar niveau van geurhinder wordt ten minste rekening gehouden met bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid. In dat kader is het provinciale geurhinderbeleid van belang. Dat beleid is vastgelegd in het Omgevingsplan 2012 – 2018 (herziene versie van 2016). In dit omgevingsplan zijn echter nog geurgevoelige objecten gedefinieerd die stonden in het Activiteitenbesluit van voor januari 2016. Hierbij worden bedrijven onderling niet als gevoelige objecten beschouwd.

Onderzoek en conclusie

Ten aanzien van de toetsing aan het gewijzigde Activiteitenbesluit Wet milieubeheer en het geldende provinciale beleid vallen de bedrijven in het Sloegebied onder categorie D, de laagste bescherming. Het zijn namelijk bedrijven met een categorie 4 of hoger conform publicatie Bedrijven en Milieuzonering. Het aanvaardbaar milieuhinderniveau ten aanzien van geur kan bereikt worden door het treffen van redelijke maatregelen. Dit zal nader uitgewerkt worden in de nota Vergunningverlening en toezicht en handhaving (VTH+s nota). Hierin worden de uitvoeringsregels beschreven ten aanzien van de VTH taken. Het gewijzigde activiteitenbesluit is van belang bij de uitvoering van de VTH taken.

In paragraaf 8.3 van het MER is onderzocht of bij de verdere ontwikkeling van het Sloegebied nog sprake is van een acceptabel geurhinderniveau. Beide alternatieven leveren geen relevante toename op van geuremissies. Door de toegepaste milieuzonering in het bestemmingsplan en de toetswaarden die gehanteerd worden bij vergunningverlening zal geen onaanvaardbare geurhinder optreden. Beide alternatieven kunnen mogelijk gemaakt worden in het bestemmingsplan.

3.2.9 Ecologie

Toetsingskader en referentiesituatie

Ten behoeve van het MER en de passende beoordeling is gekeken naar gebiedsbescherming (Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Zeeland (NNZ)) en soortenbescherming. Voor de bescherming van Natura 2000-gebieden zijn koelwaterinname, thermische verontreiniging, waterkwaliteit en chemische verontreiniging, stikstofdepositie, verstoring boven land en water en onder water van belang. Voor het NNZ is gekeken naar mogelijke effecten in het NNZ en een 100 m-zone rondom deze gebieden. Om de effecten op beschermde soorten te kunnen bepalen, zijn de ecologische waarden van het plangebied vastgesteld aan de hand van een veldonderzoek en verspreidingsgegevens van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) (zie bijlage 8). De effecten oppervlakteverlies, verstoring door geluid en koelwaterinname en -lozingen zijn getoetst.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Natura 2000

Stikstof

In de programmatische aanpak stikstof (PAS) is het Sloegebied opgenomen als 'prioritair project'. Dit betekent dat ontwikkelingsruimte is gereserveerd voor de toekomstige uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten binnen het gebied. Uit de passende beoordeling die is uitgevoerd in het kader van de bestemmingsplannen Sloegebied, blijkt dat:

  • het alternatief Logistiek uitvoerbaar is binnen de beschikbare, gereserveerde ontwikkelingsruimte;
  • het alternatief Energie en Industrie past binnen de beschikbare, gereserveerde ontwikkelingsruimte wanneer wordt uitgegaan van één nieuwe kolencentrale. Bij twee nieuwe kolencentrales is de gereserveerde ontwikkelingsruimte ontoereikend.

Uit de passende beoordeling blijkt dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming.

De Commissie voor de m.e.r. heeft de conclusies uit de Passende Beoordeling ten aanzien van het aspect stikstof onderschreven. Desondanks is in het kader van de inspraak- en overlegprocedure een nieuwe berekening van de stikstofdepositie uitgevoerd, vanwege de afname van direct uitgeefbaar terrein in de huidige situatie en het beschikbaar komen van een nieuwe versie van Aerius (versie 2016L_20170907). Voor het alternatief Industrie en Energie is daarbij, als alternatief voor een kolencentrale, uitgegaan van een biomassacentrale overeenkomstig de biomassacentrale Moerdijk (285 MW). Uit deze nieuwe berekeningen (zie bijlage 17) blijkt, dat de gereserveerde ontwikkelruimte voor beide alternatieven bij alle gebieden, met uitzondering van Westerschelde & Saeftinghe en Oosterschelde, niet toereikend is voor de relevante habitattypen. De actuele Aeriusberekeningen impliceren dat de gereserveerde ontwikkelruimte niet (meer) toereikend is voor beide alternatieven. De belangrijkste reden voor dit verschil met de PB is het gebruik van de nieuwe Aerius-versie.

Naar aanleiding van de uitkomsten van de Aeriusberekeningen is er voor gekozen om in de regels van het bestemmingsplan nieuwe, niet vergunde kolencentrales uit te sluiten. Daarnaast is in het plan een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee wordt geborgd dat de uitbreiding, wijziging of nieuwvestiging van bedrijfsactiviteiten uitsluitend is toegestaan als daardoor voor wat betreft de stikstofdepositie geen strijdigheid ontstaat met de Wet natuurbescherming.

Het is van belang om zorgvuldig om te gaan met de toedeling van de gereserveerde ontwikkelingsruimte. Deze toedeling vindt niet op planniveau plaats, maar is gekoppeld aan de vergunningverlening voor projecten en handeling.

Op 14 februari 2017 heeft Gedeputeerde Staten van Zeeland de Beleidsregel toedeling ontwikkelingsruimte Ontwikkelingsgebieden Zeeland (Sloegebied en Kanaalzone) Programmatische aanpak stikstof Zeeland vastgesteld. Met deze beleidsregel wil Gedeputeerde Staten er voor zorgen dat de gereserveerde ontwikkelingsruimte op een evenwichtige wijze wordt verdeeld over activiteiten binnen het Sloegebied (en de Kanaalzone). Hiermee wordt voorkomen dat enkele aanvragers in één keer de beschikbare ontwikkelingsruimte verbruiken. Hierdoor zou er voor andere ontwikkelingen, in relatie tot de nog beschikbare hectares grond, in het gebied onvoldoende ruimte overblijven. Gedeputeerde Staten willen ook voorkomen dat ontwikkelingsruimte wordt toegedeeld die vervolgens niet wordt gebruikt, terwijl voor andere ontwikkelingen dan onvoldoende ruimte beschikbaar is. In de beleidsregel is een aantal uitgangspunten geformuleerd om te bewaken dat de schaarse ontwikkelingsruimte evenredig en evenwichtig wordt toegedeeld.

Met het vaststellen van de beleidsregel begin 2017 (de PB is van maart 2016) is er een nieuw kader ontstaan voor de toebedeling van ontwikkelruimte binnen de PAS voor nieuwe activiteiten of uitbreiding van bestaande activiteiten in het Sloegebied. De beleidsregel zorgt er feitelijk voor dat Gedeputeerde Staten alle aanvragen beoordeelt en daarbij voorkomt dat er meer dan de beschikbare ontwikkelruimte wordt uitgegeven. Met het vaststellen van de beleidsregel is gegarandeerd dat de verdere invulling van het Sloegebied te allen tijde binnen de beschikbare ontwikkelruimte wordt uitgevoerd. Het optreden van significant negatieve effecten als gevolg van het overschrijden van de toegedeelde ontwikkelruimte is uitgesloten.

De beleidsregel is een instrument naast het bestemmingsplan. Een directe koppeling in (de regels van) het bestemmingsplan met de beleidsregel is juridisch niet mogelijk en ook niet noodzakelijk. De beleidsregel is namelijk het toetsingskader voor vergunningverlening op grond van de Wet natuurbescherming (waarvoor de provincie het bevoegd gezag is) en het bestemmingsplan is het toetsingskader voor het verlenen van omgevingsvergunningen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (waarvoor de gemeente het bevoegd gezag is).

Koelwaterinname en -lozing

Om significante negatieve effecten vanwege nieuwe koelwaterinnames en -lozingen te voorkomen moeten deze innames en lozingen beperkt zijn tot het havenbekken. Dit is vastgelegd in de regels van het bestemmingsplan. Hierdoor zijn negatieve effecten op populaties van beschermde vissoorten niet te verwachten. Daarnaast wordt in vergunningen geregeld dat voldoende technische maatregelen worden genomen om de inzuiging van vissen zoveel als mogelijk te voorkomen.

Geluid

Significante negatieve effecten vanwege geluid boven land door toename van wegverkeer en toename van industrie op Oosterschelde, Markiezaat, Brabantse Wal, maar ook op Rammekensschor, het strand met de Kaloot en de Hoge Platen zijn uitgesloten. Significante negatieve effecten vanwege geluid boven water (Westerschelde & Saeftinghe) vanwege een toename van scheepvaart en toename van industrie zijn uitgesloten. Hetzelfde geldt voor onderwatergeluid.

Chemische verontreiniging

Significante negatieve effecten als gevolg van chemische verontreiniging zijn uitgesloten.

NNZ

Er vindt geen ruimtebeslag plaats binnen de bestaande natuur zoals is opgenomen in de Verordening ruimte provincie Zeeland. Het plangebied ligt op twee locaties binnen de 100 m-afwegingszone van het Natuurnetwerk Zeeland (NNZ/EHS). Het betreft de omgeving van de natuurgebieden Sloekreek en Galghoek. Bij de inrichting van Galghoek is rekening gehouden met de directe ligging naast het plangebied. De natuurwaarden die ontwikkeld zijn in het gebied ondervinden geen hinder van de mogelijke te ontwikkelen bedrijvigheid in de 100 m-zone grenzend aan het gebied. Aan de westzijde van de Galghoek ligt een strook die behoort tot het bestemmingsplan waarbij de bestemming gericht zal zijn op de dijk en waterkerende functie hiervan. Deze bestemming heeft geen negatieve invloed op het gebied. De Sloekreek is gelegen aan de noordzijde van het plangebied. Het plangebied grenst hier binnen de 100 m-afwegingszone van de kreek. De ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van de bestemmingsplannen zullen geen negatieve invloed hebben op het gebied. In de 100 m-afwegingszone is met name sprake van bestemmingen als groen en infrastructuur. Het gaat hier om bestaande wegen. Tussen de weg (N254) en de Sloekreek ligt een dijk met bomen die voor afscherming van de verkeersinvloeden zorgt.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een natuurtoets (zie bijlage 8). Het plangebied is mogelijk leefgebied van algemeen voorkomende soorten als konijn, haas, gewone pad en bruine kikker. De leidingstrook en laanbeplanting in het plangebied bieden foerageergebied aan vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten als ransuil en buizerd. In het plangebied zijn tevens nesten aanwezig van de ransuil en de buizerd. De rugstreeppad is zowel bij bestaande bedrijven als op het braakliggende terrein waargenomen (kavel VCT).

De ontwikkeling van de braakliggende terreinen leidt tot oppervlakteverlies, verstoring door geluid en toename in koelwaterinname en -lozing.

  • In de provincie Zeeland geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voor de benoemde algemeen voorkomende soorten. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Vanwege de aanwezigheid van broedvogels is het van belang dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd om overtreding van de Wet natuurbescherming te voorkomen.
  • De jaarrond beschermde nesten van ransuil en buizerd blijven behouden, wel leidt de ontwikkeling tot afname van foerageergebied. In de omgeving is echter voldoende foerageergebied aanwezig waardoor effecten op de functionaliteit van het leefgebied voor deze vogelsoorten kunnen worden uitgesloten.
  • De ontwikkeling van het terrein zorgt voor oppervlakteverlies van het leefgebied van de rugstreeppad. Voor de ontwikkeling van de braakliggende terreinen is nader onderzoek naar de rugstreeppad noodzakelijk. Indien het leefgebied betreft is een ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. Aangezien het plan voldoende ruimte biedt voor mitigerende maatregelen is het waarschijnlijk dat de ontheffing wordt verleend.
  • Als gevolg van geluidtoename kan het gebied minder geschikt worden als broedgebied voor de benoemde jaarrond beschermde vogels. geluideffecten kunnen worden voorkomen door afscherming. De lozing van opgewarmd koelwater en het onttrekken van het water voor het koelen leiden niet tot negatieve effecten op vissen, er worden voldoende technische maatregelen genomen om inzuigen van vissen te voorkomen.

Met inachtneming van bovenstaande maatregelen, staat de Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie de ontwikkeling niet in de weg.

3.2.10 Water en bodem

Toetsingskader en referentiesituatie

Er is sprake van een grotendeels consoliderend bestemmingsplan, waarbij de bestaande bodem reeds geschikt is voor de functies.

Onderzoek en conclusie

In paragraaf 11.1 van het MER is vermeld dat er in het Sloegebied geen historische verontreinigingen zijn geconstateerd. Niettemin zijn er bij het bodemloket diverse gegevens bekend over mogelijke bodemverontreinigingen, -onderzoeken en saneringen. In figuur 3.4 is de informatie die beschikbaar is bij het bodemloket geografisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0007.jpg"

Figuur 3.4 Informatie uit het bodemloket

Door morsen en incidenten bij de bedrijven kan de bodem en het ondiepe grondwater plaatselijk verontreinigd zijn. Het ondiepe grondwater stroomt, op een aantal plaatsen sterk beïnvloed door aanwezige kleiwallen, uiteindelijk af naar de havens en de Westerschelde. De verdere ontwikkeling van het Sloegebied kan leiden tot een toename aan bodemverontreiniging en effecten op de waterkwaliteit. Hierbij is ook specifiek gekeken naar thermische verontreiniging vanwege koelwater. Voor oppervlaktewaterkwaliteit zijn de effecten op de chemische waterkwaliteit beoordeeld.

In het MER zijn de risico's op nieuwe bodemverontreinigingen beoordeeld. Daaruit blijkt dat er geen relevante negatieve effecten op de bodemkwaliteit optreden. Het alternatief Industrie en Energie zorgt voor meer bedrijvigheid, en daardoor een grotere kans op eventuele bodemverontreiniging, echter door structurele handhaving en een adequate vergunningverlening kan dit worden voorkomen/beperkt. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het kader van het bestemmingsplan is de Watertoetstabel doorlopen zoals deze gehanteerd wordt door het Waterschap Scheldestromen en Rijkswaterstaat (de waterbeheerders in het plangebied). Deze Watertoetstabel is hierna weergegeven:

Tabel 3.3 Watertoetstabel

Thema en water(beheer)doelstelling Uitwerking
Waterveiligheid
Waarborgen van het veiligheidsniveau en rekening houden met de daarvoor benodigde ruimte.
Het Sloegebied ligt nagenoeg volledig buitendijks. In en aan de rand van het plangebied zijn zowel een primaire als een regionale waterkering aanwezig (zie figuur 3.5). Binnen het Sloegebied bevinden zich dan ook kern- en beschermingszones ten behoeve van deze waterkeringen. Binnen deze kern- en/of beschermingszones worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De kern- en de beschermingszone zijn beide op de verbeelding aangegeven.
Voor werken en werkzaamheden binnen de kernzone(dijk) en beschermingszone is een watervergunning vereist.
Wateroverlast
Het plan biedt voldoende ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water. Waarborgen van voldoende hoog bouwpeil om inundatie vanuit oppervlaktewater in maatgevende situaties te voorkomen. Waterberging voldoet aan de capaciteit om 75 liter per m² verhard oppervlak te kunnen bergen. Rekeninghouden met de gevolgen van klimaatverandering en de kans op extreme weersituaties.
De nieuwe bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt zijn alle buitendijks gelegen, en bij een toename in verharding kan het hemelwater dan ook geloosd worden op het aangrenzende oppervlaktewater te weten de Sloehaven/Westerschelde. Watercompenserende maatregelen worden niet noodzakelijk geacht.

Het havengebied is grotendeels met zandig materiaal opgespoten tot ongeveer 5 m +NAP. Dat betekent dat er mogelijkheden zijn om hemelwater te infiltreren. Vandaar stroomt het water af richting de havens en de Westerschelde.
Grondwaterkwantiteit en verdroging
Tegengaan/verhelpen van grondwateroverlast en -tekort. Rekening houden met de gevolgen van klimaatverandering. Beschermen van infiltratiegebieden en benutten van infiltratiemogelijkheden.
Bij verdere ontwikkeling van het Sloegebied wordt geen grondwater onttrokken en ook geen water in de grond geïnfiltreerd. Daarmee zijn er geen effecten op de grondwaterkwantiteit of verdroging.
Hemel- en afvalwater
(inclusief water op straat/overlast)
Waarborgen optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen.
Afkoppelen van (schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van overstorten.
Het afvalwater ten gevolge van de (toekomstige) bedrijven zal worden afgevoerd op de riolering en aanwezige AWZI die in beheer is bij Evides Industriewater. Hiervoor dient toestemming te worden verkregen van Evides.

Er is geen schoonwaterriool aanwezig. Hemelwater van het dakoppervlak wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater. Al het niet verontreinigd oppervlak zal ook worden afgekoppeld naar het oppervlaktewater. Het verontreinigd oppervlak is/wordt aangesloten op het vuilwaterriool van Evides.
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.
De verdere ontwikkeling van het Sloegebied heeft geen invloed op de watergerelateerde volksgezondheid. Door het gebruik van de riolering is kans op ziekten klein.
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaivelddalingen in zettinggevoelige gebieden kunnen veroorzaken.
Het gebied is weinig zettingsgevoelig. Dit heeft dan ook geen effect op eventuele nieuwe bebouwing.
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud/realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het watersysteem. Toepassing van de trits schoonhouden, scheiden en zuiveren.
Door incidenten bij bedrijven aan het water en bij aan- en afvoerende schepen is er kans dat er water in de haven verontreinigd raakt. Optredende bodemverontreinigingen kunnen het oppervlaktewater bereiken: het ondiepe grondwater stroomt, op een aantal plaatsen sterk beïnvloed door aanwezige kleiwallen, uiteindelijk af naar de havens en de Westerschelde en kan de bodemverontreinigingen meenemen.

Voor het oppervlaktewater dat niet afstroomt naar de havens en de Westerschelde maar naar de sloten die in het beheer en onderhoud zijn bij het Waterschap is van belang dat hierop geen hemelwater wordt geloosd dat is verontreinigd met uitlogende materialen zoals zink en lood. Bij het verlenen van omgevingsvergunningen zal het gebruik van deze materialen zo veel mogelijk worden voorkomen en zal het gebruik van duurzame bouwmaterialen worden bevorderd. Artikel 5.8. (Aansturingsartikel) van het Bouwbesluit 2012 vormt hiervoor de onderlegger.
Grondwaterkwaliteit
Behoud/realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.
Denk aan grondwaterbeschermingsgebieden.
De grondwaterkwaliteit wordt door het plan niet negatief beïnvloed.
Een toename van de bedrijvigheid betekent in theorie (afhankelijk van de vergunningverlening en -handhaving) een groter risico op verontreiniging van de bodem en het ondiepe grondwater.
Het Sloegebied maakt overigens geen deel uit van een grondwaterbeschermingsgebied.
Natte natuur
Ontwikkeling/bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijke karakteristieke aquatische natuur.
De verdere ontwikkeling van het Sloegebied binnen de huidige grenzen zorgt niet voor (negatieve) effecten op de in de nabije omgeving aanwezige natte natuur.
Onderhoud oppervlaktewater
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden worden. Rekening houden met obstakelvrije onderhoudsstroken vrij van bebouwing en opgaande (hout)beplanting.
Oppervlaktewater in beheer bij het Waterschap is in het Sloegebied voornamelijk aanwezig in de grondstroken langs de buitenrand en in het zuidelijk deel (zie figuur 3.5). Er zijn geen ontwikkelingen voorzien die het onderhoud van deze waterlopen belemmeren. Wanneer er initiatieven of bouwplannen worden ontwikkeld, zal met deze onderhoudsstroken rekening worden gehouden.
Andere belangen waterbeheerder(s)
Relatie met eigendom waterbeheerder
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van objecten (terreinen, milieuzonering) van de waterbeheerder niet belemmeren.
De vaststelling van het bestemmingsplan vormt geen belemmering voor eigendommen van de waterbeheerders (Rijkswaterstaat en Waterschap Scheldestromen).
Scheepvaart en/of wegbeheer
Goede bereikbaarheid en in stand houden van veilige vaarwegen en wegen in beheer en onderhoud bij Rijkswaterstaat, de provincie en/of het Waterschap.
Dit aspect is opgenomen in de verkeersparagraaf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0008.png"

Figuur 3.5 Waterkeringen en beschermingszones (bron: Waterschap Scheldestromen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0009.jpg"

Figuur 3.6 In groen, blauw en bruin het oppervlaktewater in beheer en onderhoud Waterschap (bron: Waterschap Scheldestromen)

Geconcludeerd wordt dat het alternatief Industrie en Energie mogelijk een negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit en thermische effecten heeft op het water. Een en ander is afhankelijk van incidenten bij aan- en afvoerende schepen, en de locatie van eventuele centrales/de afvoer van koelwater op het oppervlaktewater. Eventuele waterhuishoudkundig relevante ontwikkelingen die binnen de kaders van het bestemmingsplan kunnen worden uitgevoerd, dienen te voldoen aan de doelstellingen van duurzaam waterbeheer. Conform de Watertoetstabel van het Waterschap Scheldestromen blijkt dat de ontwikkeling geen belemmering vormt voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

3.2.11 Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Toetsingskader en referentiesituatie

De landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden zijn vastgelegd in het Omgevingsplan Zeeland en de geldende planologische regelingen van de gemeenten Vlissingen en Borsele. Het landschapsbeleid gaat uit van het behouden en versterken van het karakteristieke Zeeuwse landschap. Voor de omgeving van het plangebied is het beleid gericht op behoud van de karakteristieke grootschaligheid en openheid van het landschap van de nieuwlandpolders (ten noorden en oosten van het plangebied), behoud van de openheid van de poelgronden en ontwikkeling van een besloten karakter van de kreekruggen in de oudlandpolders (ten westen van het Sloegebied), alsmede behoud van de openheid en natuurlijkheid van de oevers van de Deltawateren. Cultuurhistorische monumenten worden beschermd door middel van de Monumentenwet. Het provinciale beleid inzake monumenten is uitgewerkt in de Nota Cultuurhistorie en Monumenten. De bescherming van het archeologische erfgoed is geregeld in de Wet op de archeologische monumentenzorg. Het provinciale beleid inzake archeologie is uitgewerkt in de Nota Archeologie 2006 – 2012. De gemeente Vlissingen heeft haar beleid vastgelegd in de Nota Archeologische Monumentenzorg Walcheren 2008, de gemeente Borsele in de Beleidsnota archeologie (2011). Voor het Sloegebied heeft de gemeente Borsele ook nog een ophogingskaart laten opstellen. De kaart is opgenomen in bijlage 13. Doel van de kaart is dat geen verder archeologisch onderzoek geëist wordt als uit een concreet initiatief blijkt dat de verstoring minder diep gaat dan de ophoging. Deze toetsing doet de gemeente. Door deze werkwijze wordt voorkomen dat voor elk initiatief archeologisch onderzoek nodig is.

Onderzoek en conclusie

Landschap en cultuurhistorie

Uit het MER (zie hoofdstuk 11) blijkt dat de openheid van het landschap niet wezenlijk wordt aangetast door de komst van nieuwe bedrijven, gezien de industriële aanblik die het landschap van het Sloegebied nu reeds heeft. Bovendien wordt met de bouwhoogtes in het bestemmingsplan ook voor de nog uitgeefbare kavels aangesloten bij de huidige planologische mogelijkheden. Deze landschappelijke inpassing is in het vigerende bestemmingsplan opgenomen en wordt in het nieuwe bestemmingsplan gehandhaafd. In het gebied bevinden zich historische dijken en een oude polder. Deze dijken en de polder worden echter niet aangetast door de verdere ontwikkeling van het Sloegebied.

Archeologie

Voor het deel van het Sloegebied dat op het grondgebied van Vlissingen ligt geldt vanwege de zeer lage verwachtingswaarde op basis van het gemeentelijke archeologiebeleid van Vlissingen (opgesteld gezamenlijk met Veere en Middelburg) geen onderzoeksverplichting. In verband met de gemeentegrens overschrijdende bedrijfspercelen geldt voor die percelen die liggen in zowel de gemeente Borsele als Vlissingen ook geen onderzoeksverplichting.

Het archeologiebeleid van de gemeente Borsele is geëvalueerd/bijgesteld. De gemeenteraad heeft het aangepaste beleid in de raadsvergadering van 6 april 2017 vastgesteld; als gevolg daarvan is de oppervlaktemaat voor gebieden met een lage verwachtingswaarde (lichtpaars op figuur 3.7, categorie 6, Waarde Archeologie 4) vervallen. Bovendien is categorie 7 (Waterbodem) toegevoegd. Deze categorie geldt voor alle gegraven havens niet voor alleen het water dat in figuur 3.7 met een lichtblauwe kleur is aangeduid.

Voor de gebieden waar een onderzoeksplicht geldt, zullen in het bestemmingsplan voor Borsele dubbelbestemmingen Archeologie worden opgenomen.

Daarbij is sprake van:

  • categorie 4 (donkerpaars) hoge archeologische verwachtingswaarde;
  • categorie 5 (middenpaars) gematigde verwachting;
  • voor de haven geldt categorie 7 (waterbodem).

Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht en wordt een vergunningstelsel opgenomen in het bestemmingsplan, maar:

  • categorie 4: geen onderzoeksplicht indien minder dan 250 m² en niet dieper dan 40 cm wordt verstoord;
  • categorie 5: geen onderzoeksplicht indien minder dan 500 m² en niet dieper dan 40 cm wordt verstoord;
  • categorie 7: in beginsel altijd een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek, tenzij de archeologisch deskundige verklaart dat dit niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0010.png"

Figuur 3.7 Archeologische verwachtingswaarden

3.2.12 Duurzaamheid

Restenergie-/warmte

North Sea Port faciliteert bedrijven bij het toepassen van zonne-, getijden- en/of windenergie. Het gebruik van restenergie-/warmte staat hoog op de agenda. Uit recent onderzoek is bekend dat er grote hoeveelheden restwarmte vrijkomen in het Sloegebied. Het vinden van de juiste toepassingen hiervoor is echter nog lastig gebleken. De bestemmingsplannen voor het Sloegebied maken het mogelijk om bedrijven te realiseren op het gebied van biobrandstoffen en bio-energie.

Ambitie 2030 Duurzaamheid werkt! (visie op de verduurzaming van het Zeeuwse industrieel logistieke complex met concrete doelen)

In dit document komen de ambities van betrokken partijen (ZMF, Portiz, provincie en North Sea Port), het bedrijfsleven, overheid, havenbedrijf en milieuorganisaties samen in doelstellingen voor een duurzame toekomst. Hierbij is duurzaamheid gedefinieerd als het samengaan van economische, ecologische en sociale doelstellingen.

Om deze toekomstvisie concreet te maken is hij uitgewerkt in zes aparte thema's, waarbij de doelstellingen gezamenlijk zorgen voor de gewenste balans tussen People, Planet en Profit.

De Ambitie 2030 is gebaseerd op de landelijke en lokale ambities zoals verwoord in de Roadmap van de chemische industrie, het werkprogramma zeehavens, het SER Energieakkoord en 'Milieu-ambities voor de Kanaalzone'.

De visie is een overkoepelende visie voor het hele gebied en alle bedrijven die eraan deelnemen. Op basis van deze visie kunnen individuele bedrijven en andere partijen gezamenlijk werken aan het realiseren van deze visie.

De ambities reiken verder dan de huidige wet- en regelgeving en zijn voldoende realistisch om gezamenlijk aan te werken, zonder het gelijke speelveld geweld aan te doen.

De ambities zijn opgesteld in nauwe samenwerking tussen de ondertekenende partijen: ZMF, Portiz, Provincie Zeeland en North Sea Port.

De ambitie 2030 is om te komen tot een duurzame ontwikkeling waarbij deze twee ogenschijnlijk tegengestelde doelstellingen met elkaar in overeenstemming gebracht zijn. De economische ontwikkeling wordt dus losgekoppeld van de ecologische.

Met het bedrijfsleven, overheden en milieubewegingen heeft North Sea Port milieu- en economische doelstellingen vastgelegd voor Sloegebied en Kanaalzone.

  • KPI 1A: Directe werkgelegenheid havens Zeeland 15.500 fte in 2030;
  • KPI 1B: Directe toegevoegde waarde havens Zeeland 3,2 miljard in 2030;
  • KPI 2A: Gezamenlijke rapportage jaarvracht van prioritaire stoffen, streven naar afbouw van accumulerende stoffen;
  • KPI 2B: PM10 en PM2,5 uiterlijk 2030 <- WHO-richtlijnen;
  • KPI 2C: Modal Split op- en overslag vanaf zeeschepen in 2025 max. 20% transport via de weg + verder onderzoek naar de samenstelling van het overige transport in de havens, om maatregelen te nemen ter reductie van emissie van fijnstof en N0x uit vervoer;
  • KPI 3A: Opname VeZA en KGT in MIRT agenda;
  • KPI 3B: Minimaal vijf extra pijpleidingkoppelingen in 2022 en tien in 2030 (voor bestaande en nieuwe bedrijven);
  • KPI 3C: Ontwikkelen maatwerkgeul Wielingen;
  • KPI 4A: Overslag van goederen per eenheid bruto uitgegeven terrein >- 17.500 ton/ha in 2020 (in 2014 14.468 ton/ha);
  • KPI 4B: Efficiënt ruimtegebruik gemiddeld € 1,2 miljoen/ha;
  • KPI 4C: Essentiële bijdrage aan herstel estuariëne dynamiek en biodiversiteit in de Westerschelde, door het ontwikkelen plan Plevier, plan Sloehaven West of vergelijkbaar ambitieuze plannen;
  • KPI 4D: Herstel krekennatuur in Zeeuws-Vlaanderen met terugkeer bever en otter als icoonsoorten in respectievelijk 2020 en 2025;
  • KPI 5A: Aandeel biobased productie chemie 15% in 2030;
  • KPI 5B: Aandeel op recycling gebaseerde productie 5-10% in 2030;
  • KPI 6: 40% CO2-emissiereductie in vergelijking met 2005 in 2030.

Hoofdstuk 4 Toelichting Op De Bestemmingsregeling

4.1 Planvorm

Het plan beoogt het gebruik in ruime zin (dus inclusief de geldende bouw- en gebruiksmogelijkheden) van de gronden en opstallen van een actuele juridische regeling te voorzien. Een en ander heeft geresulteerd in een opzet van de (bouw)regels, afgestemd op het gemeentelijk Handboek bestemmingsplannen Borsele. Waar nodig is de regeling specifiek toegespitst op de situatie op het bedrijventerrein en is sprake van beperkte afwijkingen van het handboek. De bestaande functies worden gerespecteerd; ingrijpende en directe functieveranderingen zijn niet voorzien.

Het juridische gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit een geometrische plaatsbepaling van het plangebied en van de daarin aangewezen bestemmingen (hierna: verbeelding) met regels. Bij het opstellen van de verbeelding en regels is uitgegaan van de richtlijnen 'Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012)'.

Het bestemmingsplan is een bestemmingsplan-plus op grond van artikel 2.3 van de Chw. Uit het onderzoek (MER en Passende Beoordeling) is gebleken, dat enkele specifieke regelingen in het bestemmingsplan noodzakelijk zijn om de daaruit voortvloeiende gevolgen nader te reguleren. De plus kan om die reden beperkt blijven tot het borgen van de stikstofdepositie en de geluidruimte.

De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken:

  1. 1. inleidende regels (Hoofdstuk 1);
  2. 2. bestemmingsregels (Hoofdstuk 2);
  3. 3. algemene regels (Hoofdstuk 3);
  4. 4. overgangs- en slotregels (Hoofdstuk 4).

De volgende paragrafen voorzien in een korte toelichting op deze hoofdstukken.

4.2 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende woorden toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel wordt aangegeven hoe de hoogte en andere maten, die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. Zoals in paragraaf 2.6 al is aangegeven, wordt voor de maximum bouwhoogte van een windturbine uitgegaan van het hoogste punt dat de rotor kan innemen en het peil (tiphoogte).

4.3 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden

Het gebied is in gebruik als agrarisch land. In het gebied mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gerealiseerd.

Artikel 4 Bedrijventerrein – Zeehaven

Toelaatbaar gebruik

De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten die aansluiten bij het bedrijvenprofiel van het zeehaven- en industriegebied. Alleen bedrijven die voor hun bedrijfsvoering in het Sloegebied moeten worden gevestigd, zijn toegestaan. Dit is geregeld via de specifieke gebruiksregels in combinatie met het begrip functionele binding en door in de Staat vanBedrijfsactiviteiten 'gezoneerd bedrijventerrein', die onderdeel is van de regels, een planologische selectie toe te passen.

Voorts is binnen deze bestemming een inwaartse milieuzonering toegepast. Aan de hand van de toegekende milieuzonering (zie paragraaf 3.2.1) zijn delen van het terrein bestemd voor bedrijven tot ten hoogste categorie 5.2, 5.3 en categorie 6 van de hiervoor genoemde staat. Zoals al eerder is toegelicht maakt het aspect geluid geen onderdeel uit van de milieuzonering.

Bedrijven of bedrijfsonderdelen uit een hogere milieucategorie dan algemeen toelaatbaar en bedrijven die niet voorkomen in de Staat, moeten specifiek worden geregeld met een aanduiding. Maar dat doet zich niet voor in het bestemmingsplan voor de gemeente Vlissingen.

Ook de gerealiseerde windturbines zijn aangeduid. In het gebied bevinden zich enkele zelfstandige kantoren. Deze zijn voorzien van een aanduiding kantoor. Deze kantoren behoren wel een functionele binding met het Sloegebied te houden. In het gebied zijn eveneens in totaal 3 horecabedrijven of maatschappelijke functies toegestaan.

Bouwregels

De bouwregels zijn afgestemd op de geldende beheersverordening. In afwijking van de beheersverordening is er geen bebouwingspercentage per perceel meer opgenomen. In de gebruiksregels is opgenomen dat het parkeren van personeel en klanten dient te worden opgelost op het eigen terrein. De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 50 m en de afstand van gebouwen tot de perceelsgrens bedraagt ten minste 2 m. Hiermee wordt voorkomen dat de bebouwing van verschillende bedrijven te dicht op elkaar wordt gebouwd. Dit kan problemen opleveren bij het onderhouden van de desbetreffende bedrijfspanden.

De maximum bouwhoogte van overige bouwwerken en van windturbines is vastgelegd met bouwaanduidingen (sba-1, sba-2 en sba-3). Hierbij is een zonering toegepast die is gebaseerd op de beleidskaart windenergie (zie paragraaf 2.6 en bijlage 1).

Gebruiksregels

De gebruiksregels maken duidelijk dat het terrein een gezoneerd industrieterrein is (Wgh-inrichtingen zijn toegestaan) en ook inrichtingen huisvest die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen en het BRZO (risicovolle bedrijven zijn toegestaan). Om die reden zijn en kunnen bedrijfswoningen en werknemersverblijven niet worden toegestaan.

Uitzondering hierop is het nachtverblijf door de bemanningen op hun eigen schip gedurende de tijd dat het schip in het plangebied moet verblijven. Het is niet logisch dat in de periode dat het schip worden geladen en gelost, de bemanningen elders op de wal overnachten.

Ook wordt een uitzondering gemaakt voor een overnachtingsschip dat ligt aan de kade bij de scheeps- en reparatiewerf Scheldepoort van de Koninklijke Schelde Groep (hierna KSG). Op deze werf krijgen grote zeewaardige jachten een opknapbeurt. In dat geval is een jacht zo'n 2 tot 4 maanden uit de vaart. De bemanning van het jacht (circa 50 tot 100 man) verblijft gedurende die periode in beginsel op dit jacht en voert gedurende die periode werkzaamheden uit op of aan het jacht.

Er dient echter ook een voorziening te zijn voor nachtverblijf op een in de onmiddellijke omgeving aanwezig overnachtingsschip, dat is aangemeerd binnen de inrichting. De gemeente wil deze vorm van overnachten, die zich beperkt tot de bemanning van het jacht dat is aangemeerd binnen de inrichting van KSG, faciliteren. Daarom is een specifieke gebruiksregel opgenomen waarin nachtverblijf binnen het Sloegebied is verboden, uitgezonderd nachtverblijf van bemanning op het eigen schip en voor bemanningsleden op een overnachtingsschip. Dit laatste is met de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - overnachtingsschip' beperkt tot de inrichting KSG omdat het onwenselijk blijft om nachtverblijf op overnachtingsschepen in het algemeen overal binnen het Sloegebied toe te staan.

Dit sluit ook aan bij de wens van de gemeente Borsele.

Overnachting van bemanning op een overnachtingsschip binnen KSG is toegestaan als de bemanning vanwege werkzaamheden aan boord van hun eigen schip niet daarop kan overnachten en alleen voor de duur van het onderhoudsproject aan het eigen schip. Het aantal schepen voor tijdelijke overnachting zal zo minimaal mogelijk moeten zijn en aanwezige schepen op de bedrijfslocatie zullen moeten worden gemeld aan de havenautoriteit. Ook zal moeten worden voldaan aan de veiligheidseisen voor respectievelijk binnen- en zeevaart.

Het bestemmingsplan heeft een CHW status. Dit houdt in dat deze plantoelichting ook juridisch bindend is.

In het kader van de uitwerking van het bestemmingsplan-plus is ook gekeken naar de mogelijkheid om geluid te verkavelen op perceelsniveau en dit vast te leggen op de verbeelding en in de regels. Het huidige systeem van een beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008 en bijhorend akoestisch inrichtingsplan dat toegepast wordt bij nieuwvestiging van bedrijven of wijziging van de vergunningen van bestaande bedrijven werkt echter naar tevredenheid. Gezocht is naar een mogelijkheid om de eenvoudige procedure van het toekennen van geluidruimte op grond van de beleidsregel te behouden maar ook te voldoen aan de actuele jurisprudentie. Die jurisprudentie maakt dat het noodzakelijk is dat het bestemmingsplan een grondslag biedt om een aanvraag voor een (wijziging van) omgevingsvergunning milieu te kunnen weigeren vanwege het feit dat geen geluidruimte beschikbaar is. In plaats van het verkavelen van geluid per inrichting op de verbeelding en in de regels is gekozen voor de recente mogelijkheid die in het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen om bij het toepassen van bestemmingsplanregels gebruik te maken van beleid. In artikel 3.1.2 lid 2 onder b van het Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening een bestemmingsplan regels kan bevatten 'waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels'. In het bestemmingsplan is de gebruiksregel opgenomen dat bedrijven niet meer geluid mogen produceren dan aan hen is toegekend in het akoestisch inrichtingsplan Industrieterrein Vlissingen-Oost 2014 behorend bij de beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Vlissingen-Oost 2008 (zie paragraaf 3.2.2).

Daarnaast is bepaald dat het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken en kan toestaan dat bedrijven meer geluid produceren dan aan hen is toegekend op basis van het akoestisch inrichtingsplan, mits dit gebeurt overeenkomstig de beleidsregel zonebeheersysteem. Ten slotte is geregeld dat het college van B&W met een wijzigingsbevoegdheid het akoestisch inrichtingsplan dat is opgenomen in bijlage 2 bij de regels kan actualiseren.

In verband met de uitkomst van de Passende Beoordeling is tevens vastgelegd dat het koelwater direct in de haven moet worden geloosd en niet direct in de Westerschelde. Ook mag nieuwe koelwateronttrekking enkel in de haven plaatsvinden.

In de gebruiksregels zijn zelfstandige kantoren anders dan ter plaatse van een aanduiding 'kantoor' uitgesloten. Deze kantoren dienen ten alle tijde een functionele binding met het industrieterrein te houden.

In paragraaf 3.2.12 is vermeld dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Naar aanleiding van de uitkomsten van de passende beoordeling is er wel voor gekozen om in de regels van het bestemmingsplan nieuwe, niet vergunde kolencentrales expliciet uit te sluiten.

Daarnaast is in het plan een regeling opgenomen (lid 4.4.1 sub e) waarmee de uitbreiding, wijziging of nieuwvestiging van bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan wanneer deze activiteiten niet leiden tot een toename van stikstofdepositie en deze uitvoerbaar zijn binnen de kaders van het Programma Aanpak Stikstof. De redactie is zo geformuleerd dat rekening wordt gehouden met interne saldering van stikstof of andere situaties waarbij geen sprake is van een toename van stikstofdepositie.

Specifieke gebruiksregels parkeren

Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. In artikel 4.4.3 zijn regels opgenomen ten behoeve van het parkeren. Daarin is bepaald, dat het gebruik van gronden, waarbij niet wordt voldaan aan de parkeerverplichting, zoals is aangegeven in de 'Beleidsnota parkeernormering Vlissingen', als strijdig gebruik wordt aangemerkt. Vervolgens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die regelt dat bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen, uitbreiden of wijzigen van de bestemming van gebouwen en gronden moet worden voldaan aan de parkeernormering, zoals is aangegeven in de 'Beleidsnota parkeernormering Vlissingen' en diens rechtsopvolger(s). Er is dus sprake van een dynamische verwijzing: indien de beleidsnota gedurende de planperiode worden gewijzigd, wordt met deze wijziging rekening gehouden.

Door middel van een afwijkingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders is het mogelijk om van de parkeernormering af te wijken, waarbij wel moet worden voldaan aan de voorwaarden, die hiervoor in de beleidsnota zijn opgenomen.

Wijzigingsbevoegdheden

Binnen de regels van de bestemming Bedrijventerrein – Zeehaven zijn 3 wijzigingsbevoegdheden opgenomen.

  • Met de bevoegdheid in lid 4.6.1 kunnen nieuwe windturbines mogelijk worden gemaakt. Voor wat betreft de hoogtebeperkingen moet worden aangesloten op de specifieke bouwaanduidingen. Realisatie van nieuwe windturbines mag de autonome ontwikkeling van de havens in de praktijk niet beperken, bijvoorbeeld vanwege de veiligheidscontour in relatie tot de op- en overslag van gevaarlijke stoffen.
  • Met de bevoegdheid in lid 4.6.2 kan onder bepaalde voorwaarden de begrenzing van de 'specifieke bouwaanduiding - 1', 'specifieke bouwaanduiding - 2' en 'specifieke bouwaanduiding - 3' worden gewijzigd. Met deze bouwaanduidingen de hoogten in het plan
  • Lid 4.6.3 bevat een wijzigingsbevoegdheid om het akoestisch inrichtingsplan dat in bijlage 2Akoestisch inrichtingsplan en zonebeheersysteem van de regels is opgenomen te vervangen door een actuele versie van het akoestisch inrichtingsplan. Mocht blijken, dat afwijking of wijziging van het akoestisch inrichtingsplan noodzakelijk is om de vestiging of uitbreiding van een bedrijf mogelijk te maken - binnen de per deelgebied toegekende geluidruimte - dan wordt in die procedure tegelijkertijd het bestemmingsplan gewijzigd met toepassing van de daarvoor opgenomen wijzigingsbevoegdheid, dus één procedure.

Artikel 5 Groen

De randen van het bedrijventerrein zijn bestemd als Groen. Deze groenvoorzieningen vormen de landschappelijke inpassing van het Zeehaven- en industrieterrein Sloe. Op een deel van de gronden met de bestemming Groen is tevens het zonnepark toegestaan. Dit is geregeld met een gebiedsaanduiding.

Artikel 6 Verkeer

Voor de Bernhardweg-West/Sloeweg Noord (N254) is de bestemming Verkeer opgenomen.

Artikel 7 Water - Deltawater

Voor de Westerschelde is de bestemming Water - Deltawater opgenomen. In deze bestemming zijn bouwwerken voor de waterhuishouding en voor de aanwezige natuurwaarden opgenomen. Werkzaamheden op grond van deze bestemming zijn gebonden aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden. Hiermee wordt de bescherming van de natuurwaarden geregeld.

Artikel 8 Waterstaatswerken

In het Sloegebied bevinden zich twee soorten waterkeringen. Binnen het gedeelte dat behoort tot de gemeente Vlissingen echter maar één. De primaire waterkeringen zijn voorzien van de bestemming Waterstaatswerken. De regionale waterkeringen zijn voorzien van de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering. Voor beide waterkeringen is de kernzone bestemd. De beschermingszones zijn voorzien van een gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - dijk. Op een deel van de gronden met de bestemming Waterstaatswerken is tevens het zonnepark toegestaan. Dit is eveneens geregeld met een gebiedsaanduiding.

Dubbelbestemmingen

Bij het leggen van bestemmingen en dubbelbestemmingen maakt de planwetgever een afweging tussen de belangen van de verschillende functies. Als uit de afweging volgt dat een bepaalde functies altijd voorrang moet hebben op andere functies, dan wordt dat vertaald in een enkelbestemming, het is dan immers de hoofdfunctie. Als de functies elkaar, onder bepaalde voorwaarden, verdragen, kan gekozen worden voor een dubbelbestemming. De afweging over eventuele voorrang vindt dus plaats bij het leggen van de bestemming. Bij het toetsen van een activiteit aan een bestemmingsplan wordt aan alle geldende bestemmingen op een locatie getoetst. Voldoet de activiteit niet aan de enkelbestemming en/of de dubbelbestemming, dan kan er geen toestemming worden verleend. Het is dus niet zo dat een gasleiding altijd voorrang heeft op een waterkering of een waterkering altijd op een gasleiding. Na de toets vindt er aan de hand van de voorwaarden in de bestemmingen een nadere afweging plaats.

Wanneer er voor dezelfde gronden meerdere dubbelbestemmingen en/of gebiedsaanduidingen gelden, moeten bouwactiviteiten aan iedere dubbelbestemming en/of gebiedsaanduiding afzonderlijk worden getoetst. Bouwactiviteiten voor de ene dubbelbestemming worden getoetst aan de criteria ter bescherming van de andere dubbelbestemming(en) en/of gebiedsaanduiding.

Artikel 11 t/m Artikel 17 diverse leidingen

De aanwezige onder- en bovengrondse leidingen zijn geregeld met de bestemmingen Leiding - Gas (2, 3, 5 en 11; de nummering is afgestemd op de leidingnummers in de gemeente Borsele), Leiding - hoogspanning(sverbinding 1 en 2) en Leiding - Water (drinkwater en industriewater). Ter plaatse is de specifieke leiding toegestaan met de maximale werkdruk in bar en diameter. Beide leidingkenmerken bepalen de doorzet. Om de leidingen veilig te stellen zijn werkzaamheden in deze bestemming pas mogelijk na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken.

4.4 Algemene Regels

Artikel 18 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is ingevolge artikel 3.2.4 van het Bro vast voorgeschreven. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat er meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogt, bijvoorbeeld ingeval (onderdelen van) percelen van eigenaar wisselen. De anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat het overgedragen erf nog eens in de beoordeling van de bouwmogelijkheden op het oorspronkelijk deel erf kan worden betrokken.

Artikel 19 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een regeling voor bestaande maten die afwijken van de voorgeschreven maten in deze regels. Het artikel betreft uitsluitend een bouwbepaling en geen gebruiksbepaling. Met deze bepaling wordt voorkomen dat bestaande bouwwerken, die wat betreft afstandsmaten of andere maten afwijken van de maatvoering zoals vastgelegd in dit bestemmingsplan, - onbedoeld - geheel of gedeeltelijk onder het overgangsrecht komen te vallen. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak (3 augustus 2005) blijkt dat deze algemene bepaling aanvaardbaar is. Een gedetailleerde inventarisatie en individuele beoordeling van afwijkingen zijn niet nodig. Essentieel is dat het gaat om bevestiging van bestaande, afwijkende situaties, zodat bij beoordeling van bouwaanvragen direct duidelijk is welke maat bepalend is: namelijk de bestaande maat. Hiermee ligt objectief de strekking van de bepaling vast. Daar waar daadwerkelijk andere situaties worden nagestreefd, is dit door andere bestemmingen of bouwbepalingen vastgelegd. Dit komt overigens in dit bestemmingsplan niet voor. In de bepaling is nadrukkelijk vastgelegd dat op de bedoelde bestaande afwijkingen het overgangsrecht niet van toepassing is. Onder de oppervlaktematen valt ook het bebouwingspercentage.

Artikel 20 Algemene aanduidingsregels

In de algemene aanduidingsregels zijn verschillende aanduidingen op de verbeelding opgenomen.

  • Binnen de geluidzone zoals deze binnen het plangebied ligt zijn in principe geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk.
  • Binnen de veiligheidscontour vanwege Bevi-inrichtingen en binnen een zone van het munitiedepot bij Ritthem gelden beperkingen voor het vestigen van nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten.
  • Hoewel de plannen voor een tweede kerncentrale niet meer actueel spelen is het op grond van het Barro nog wel verplicht een zoekgebied te reserveren voor een tweede kerncentrale. Het zoekgebied is via een aanduiding opgenomen.

Rijksinpassingsplannen

Om te voorkomen dat met de nieuwe bestemmingsplannen voor het Sloegebied onderdelen van deze Rijksinpassingsplannen worden wegbestemd zijn de gebieden waarvoor in de inpassingsplannen een enkelbestemming is opgenomen uit de nieuwe bestemmingsplannen gehouden. Voor de gebieden waarvoor in de Rijksinpassingsplannen uitsluitend een dubbelbestemming is opgenomen, is in de nieuwe bestemmingsplannen aanvullend op deze dubbelbestemming in een enkelbestemming voorzien. Ter signalering is tevens een gebiedsaanduiding opgenomen. Deze gebiedsaanduiding heeft uitsluitend als doel om aan te geven dat de regels van de inpassingsplannen onverkort van toepassing blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0718.BPVO01-VG01_0011.png"

Artikel 22 Overige regels

Omdat er in SVBP 2012 staat dat er sprake is van een rangorde tussen de dubbelbestemming en de daarmee samenvallende bestemming is in artikel 22 lid 22.1 van de planregels de verhouding tussen de functies van beide bestemmingen aangegeven.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op basis van artikel 6.12 Wro dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan te worden vastgesteld, indien er sprake is van aangewezen bouwplannen. Daarvan is in dit plangebied sprake. Dit betreft echter bouwmogelijkheden, die al mogelijk zijn op basis van het vigerende bestemmingsplan. Artikel 9.1.20 van de Invoeringswet Wro bepaalt dat voor deze bouwplannen de grondexploitatieregeling buiten toepassing blijft en er dus geen exploitatieplan moet worden opgesteld. Eventuele kosten die gemaakt moeten worden voor bouwkavels en de realisatie van bouwplannen worden door North Sea Port verhaald via de uitgifte van grond.

De kosten voor het actualiseren van de bestemmingsplannen worden gedeeld door de gemeenten Borsele en Vlissingen en North Sea Port.

5.2 Maatschappelijke Toetsing En Overleg

Inspraakprocedure

Op 7 september 2016 is, op grond van de inspraakverordeningen van de gemeenten Vlissingen en Borsele, in het huis-aan-huisblad De Vlissingse Bode en De Borselse Bode, het Gemeenteblad, de Staatscourant en de website van de gemeenten Vlissingen en Borsele de inspraakprocedure over het voorontwerp van het bestemmingsplan 'Zeehaven- en industrieterrein Sloe 2017' (Wet ruimtelijke ordening), de Planmer (Wet milieubeheer) en de Passende Beoordeling (Natuurbeschermingswet) gepubliceerd. Gedurende een termijn van zes weken heeft iedereen kunnen reageren op dit plan. Ook is de kennisgeving van het voorontwerp toegezonden aan de geraadpleegde overleginstanties op grond van het Besluit ruimtelijke ordening en is het voorontwerp digitaal raadpleegbaar gesteld op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. De ontvangen inspraakreacties zijn samengevat en beantwoord in de antwoordnota inspraak en overleg, die als bijlage 14 bij deze toelichting is gevoegd.

Overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het voorontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Bro voor overleg toegezonden aan de overlegpartners. Dit betreft:

  • Ministerie van Economische Zaken;
  • Ministerie van Infrastructuur en Milieu;
  • Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (rijksdienst cultureel erfgoed);
  • Ministerie van Defensie;
  • Provincie Zeeland;
  • Gemeente Borsele, Middelburg, Terneuzen, Veere;
  • Veiligheidsregio Zeeland;
  • Waterschap Scheldestromen;
  • Rijkswaterstaat directie Zeeland;
  • Leidingbeheerders Gasunie, Zebra en Total;
  • Zeeuwse Milieufederatie;
  • Brabantse- en Zeeuwse werkgeversvereniging;
  • Industriegroep Midden Zeeland;
  • Delta Netwerkbedrijf;
  • Dorpsraden van Ritthem, Nieuw- en St. Joosland, Nieuwdorp, Lewedorp, 's-Heerenhoek en Borssele;
  • North Sea Port.

De reacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. Ook is aangegeven of het bestemmingsplan naar aanleiding van de reacties is aangepast. Het reactiedocument is opgenomen in bijlage 14.

Commissie voor de m.e.r.

De m.e.r.-procedure is formeel gestart met de publicatie van de Notitie Reikwijdte en detailniveau (NRD) in september 2011 door de initiatiefnemers (gemeenten Vlissingen en Borsele, Provincie Zeeland en North Sea Port). Deze notitie geeft aan wat er in het MER dient te worden onderzocht. De notitie heeft van 29 september 2011 tot en met 9 november 2011 ter visie gelegen en een ieder heeft gelegenheid gehad hierop te reageren. De onafhankelijke Commissie voor de m.e.r. heeft daarop een advies voor reikwijdte en detailniveau uitgebracht aan het bevoegd gezag (advies 6 februari 2012, nr. 2598-50), rekening houdend met de inspraakreacties.

Het MER is vervolgens in de periode van inspraak en overleg ter toetsing voorgelegd aan de Commissie voor de m.e.r.. De Commissie heeft op 8 juni 2017 een voorlopig toetsingsadvies uitgebracht. Daarin concludeert de Commissie dat essentiële informatie ontbrak over windturbines, kolencentrales, de milieubeoordeling van de alternatieven, geluid en natuur. Naar aanleiding van het toetsingsadvies is een aanvulling op het MER opgesteld, waarin nader op de door de Commissie genoemde onderwerpen wordt ingegaan (zie bijlage 17). De aanvulling op het MER is opnieuw ter toetsing aan de Commissie voorgelegd. Op 11 oktober 2017 is het definitieve toetsingsadvies van de Commissie op het MER en de aanvulling uitgebracht (zie bijlage 16). De Commissie constateert dat nu meer en betere informatie beschikbaar is voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over de bestemmingsplannen. Voor de besluitvorming over windturbines is echter nog steeds onvoldoende milieuinformatie voorhanden. Naar aanleiding daarvan is de notitie 'Aanvulling MER Onderdeel windenergie', die als bijlage bij de aanvulling op het MER is gevoegd, aangepast en aangevuld, zie bijlage 18).

Bijlage 1 Staat Van Bedrijfsactiviteiten 'Gezoneerd Bedrijventerrein'

Bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten 'gezoneerd bedrijventerrein'

Bijlage 2 Akoestisch Inrichtingsplan En Zonebeheersysteem

Bijlage 2 Akoestisch inrichtingsplan en zonebeheersysteem

Bijlage 3 Contourenkaart

Bijlage 3 Contourenkaart

Bijlage 1 Kaart Beleidsvisie Windenergie 2007

Bijlage 1 Kaart beleidsvisie Windenergie 2007

Bijlage 2 Plan-mer

Bijlage 2 Plan-MER

Bijlage 3 Achtergronddocument Verkeer

Bijlage 3 Achtergronddocument Verkeer

Bijlage 4 Achtergronddocument Industrielawaai

Bijlage 4 Achtergronddocument Industrielawaai

Bijlage 5 Achtergronddocument Verkeerslawaai

Bijlage 5 Achtergronddocument Verkeerslawaai

Bijlage 6 Achtergronddocument Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Achtergronddocument Luchtkwaliteit

Bijlage 7 Achtergronddocument Externe Veiligheid

Bijlage 7 Achtergronddocument Externe Veiligheid

Bijlage 8 Achtergronddocument Natuur

Bijlage 8 Achtergronddocument Natuur

Bijlage 9 Passende Beoordeling

Bijlage 9 Passende Beoordeling

Bijlage 10 Inventarisatie Bestaande Bedrijven

Bijlage 10 Inventarisatie bestaande bedrijven

Bijlage 11 Verantwoording Groepsrisico

Bijlage 11 Verantwoording groepsrisico

Bijlage 12 Kwantitatieve Risicoanalyse Extensie Epz Aansluitleiding 2018

Bijlage 12 Kwantitatieve Risicoanalyse Extensie EPZ aansluitleiding 2018

Bijlage 13 Ophogingen Sloegebied

Bijlage 13 Ophogingen Sloegebied

Bijlage 14 Antwoordnota Inspraak En Overleg

Bijlage 14 Antwoordnota inspraak en overleg

Bijlage 15 Overleg- En Inspraakreacties (Originele Brieven)

Bijlage 15 Overleg- en inspraakreacties (originele brieven)

Bijlage 16 Toetsingsadvies Commissie Voor De Milieueffectrapportage

Bijlage 16 Toetsingsadvies Commissie voor de milieueffectrapportage

Bijlage 17 Aanvulling Plan-mer

Bijlage 17 Aanvulling plan-MER

Bijlage 18 Aanvulling Plan-mer Onderdeel Windenergie

Bijlage 18 Aanvulling plan-MER onderdeel windenergie