KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen - Vrijstaande Woningen 1
Artikel 5 Waarde - Woudenlandschap
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Artikel 7 Algemene Bouwregels
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
Artikel 10 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Huidige Situatie
2.1 Ontstaansgeschiedenis
2.2 Huidige Situatie
2.3 Beoogde Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân (De Romte Diele)
3.2.2 Provinciale Verordening
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Geur
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligeheid
4.6 Bodem
4.7 Ecologie
4.8 Archeologie
4.9 Water
4.10 Landschappelijke Inpassing
4.11 Kabels En Leidingen
4.12 Conclusie
Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet
5.1 Uitgangspunten
5.2 Inleidende Regels
5.3 Bestemmingsregels
5.4 Algemene Regels
5.5 Overgangs- En Slotregels
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economisch
6.2 Maatschappelijk

Bestemmingsplan Kloosterlaan 12a (tussen de nummers 12 en 14) te Burgum (wijziging bestemming van agrarisch naar wonen

Bestemmingsplan - gemeente Tytsjerksteradiel

Vastgesteld op 10-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1 plan

het bestemmingsplan 'Kloosterlaan 12a tussen de percelen 12 en 14 te Burgum (wijziging bestemming van agrarisch naar wonen)" met imro - code NL.IMRO.0737.01BPXIX van de gemeente Tytsjerksteradiel;

2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

5 aanleggelegenheid

het bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zich, al dan niet gekoppeld aan de wal direct bevindt aan of in het water dat bedoeld is voor het niet langer dan drie dagen aaneen aanleggen met recreatievaartuigen;

6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van vee en pluimvee;

7 agrarisch dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven, al dan niet in combinatie met grondverzet- en weg- en waterbouwwerkzaamheden ten behoeve van niet agrarische bedrijven of instellingen;

8 akker- of tuinbouwbedrijf

een bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het telen van (consumptie)gewassen in de volle grond;

9 archeologische waarden

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

10 bar

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

12 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

13 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

14 bedrijfskantine

zie: restauratieve voorziening;

15 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;

16 beeldverstorende bebouwing

bebouwing die door de staat waarin ze verkeert of door de verschijningsvorm, een negatieve invloed heeft op de landschappelijke waarden in de omgeving;

17 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen of het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

18 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 3 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

  1. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

  2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:

  1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;

  2. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;

  3. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;

  4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;

19 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

20 bestaand

  1. bij bouwwerken:

bouwwerken die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan bestaand, in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;

  1. bij het overige gebruik:

het gebruik dat bestaand was ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

23 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindende hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aan gebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

24 bijzondere paardenhouderij

zie gebruiksgerichte paardenhouderij;

25 bijzondere recreatieve voorziening

een voorziening ten behoeve van de uitoefening van een specifieke vorm van (sportieve) recreatie;

26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

28 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

30 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

32 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

33 café

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

34 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;

35 chalet

een onderkomen voor recreatieve bewoning met een lichte constructie welke niet duurzaam met de aarde verbonden is, in zijn geheel of in enkele delen kan worden verplaatst en niet als stacaravan aangemerkt kan worden;

36 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

37 dagbesteding

een voorziening voor het opvangen van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren, huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals niet (geheel) zelfredzame bejaarden of (geestelijk) gehandicapten, waarbij diverse aan de dagbesteding gerelateerde activiteiten mogelijk zijn, zoals het houden en verzorgen van dieren, het kweken/telen van gewassen en de kleinschalige productie/reparatie van goederen;

38 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

39 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

40 dienstverlenend bedrijf en of (openbare) dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch, intermediair, juridisch, (lichaams)verzorgend, ontwerptechnisch, (para-/ sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;

41 dobbe

zie: poel;

42 drinkpoel

een (oorspronkelijk) als drinkplaats voor vee aanwezige verruiming in het profiel in het beloop van een sloot of ter hoogte van een kruising van sloten;

43 dykswâl (houtwal)

een door de mens (oorspronkelijk) als perceelsscheiding opgeworpen, langgerekte aarden wal (wallichaam) met een aaneengesloten beplanting, bestaande uit bomen, struiken en een kruidenlaag.

Onder dykswâl wordt tevens verstaan een langgerekte aarden wal, of een gedeelte daarvan, met een aaneengesloten beplanting, die is gerealiseerd als vervanging en/of compensatie van een legaal of gelegaliseerd verwijderde dykswâl of gedeelte daarvan;

44 ecologische voorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het behoud, het herstel en/of ontwikkeling van natuurwaarden, zoals faunapassages, faunaduikers, wildrasters, zowel in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als werken, geen bouwwerk zijnde;

45 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

46 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woning op de eerste bouwlaag, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

47 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

48 fruitteelt

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

49 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

50 gebruiksgerichte paardenhouderij

een paardenhouderij, waaronder een manege, die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend, niet zijnde een productiegerichte paardenhouderij, en waar het rijden met paarden primair gericht is op de ruiter/amazone/menner inclusief de bijbehorende huisvesting van paarden; hiermee ligt de nadruk op het recreatieve/ sportieve aspect van paardrijden;

51 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

52 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

53 geluidsbelasting vanwege een militaire luchthaven

de geluidsbelasting op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijk op een militaire luchthaven landende en opstijgende luchtvaartuigen, uitgedrukt in Kosteneenheden, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens;

54 geluidsgevoelige functies

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

55 geluidsgevoelige gebouwen

woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen, zoals bedoeld in de Wet luchtvaart en het Besluit militaire luchthavens;

56 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

57 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

58 grenswaarde voor de geluidsbelasting vanwege een luchthaven

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit het Besluit militaire luchthavens;

59 groepsaccommodatie

een groepsverblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiele kampeeronderkomens, stacaravans of chalets, in hoofdzaak bestemd voor en gebezigd door groepen als kort recreatief verblijf;

60 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van bij het bedrijf in gebruik zijnde cultuurgrond in de directe omgeving van het bedrijf; de afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet en het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten;

61 half open landschap

Het half open landschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:

  1. afwisseling van moerasbossen, rietvelden en graslanden;

  2. afwisseling van water, land en drassige percelen;

  3. verspreid voorkomende petgaten en legakkers;

  4. vervagende of verdwenen verkavelingpatronen;

  5. vage of verdwenen ontginningsrichting;

  6. verspreid voorkomende, veelal kleinschalige bebouwing;

62 haven

haven met de daarbij behorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het ligplaats innemen van recreatievaartuigen;

63 "hiem"

het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

64 hoekerker

een erker die aan twee gevels van een woning is gebouwd;

65 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

66 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

67 horecabedrijf

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

68 horecabedrijf categorie 1

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet- of licht- alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snackkiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

69 horecabedrijf categorie 2

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;

70 horecabedrijf categorie 3

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, discotheek, nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

71 horecabedrijf categorie 4

een horecabedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een café-restaurant;

72 horecavloeroppervlakte

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, waaronder terrassen (exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.);

73 hotel

een horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken worden verstrekt;

74 houtopstand

opgaande beplanting in de vorm van kleinschalige bospercelen, houtsingels en dykswâlen;

75 houtsingel

langgerekte aaneengesloten opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken;

76 houtteelt

een bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe vrijstelling is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

77 houtwal

zie dykswâl;

78 individueel aaneen gebouwd

gebouwen met een tussenruimte van ten hoogste 2 meter, of gebouwen op een zodanige wijze aaneen gebouwd dat er visueel sprake is van zelfstandige bebouwing, tot uitdrukking komend in het onderling verschil in goothoogte, dakvorm en /of gevelbelijning;

79 intensieve veehouderij

zie niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

80 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk, stacaravan of chalet zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

81 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

82 kampwinkel

een winkel ten behoeve van de gebruikers van een kampeerterrein of een andere verblijfsrecreatieve voorziening;

83 kantoor

een gebouw zonder of met een ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven en instellingen;

84 kap

iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

85 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

86 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

87 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

88 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen of het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

89 landschappelijk inpassingsplan

een plan dat, volgens het procedé 'Nije Pleats', weergeeft op welke wijze een vergroting van een bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf, een bestaand niet-agrarisch bedrijf of de realisering van een nieuw agrarisch bouwperceel landschappelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig wordt ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:

  1. de historisch gegroeide landschapstructuur;

  2. de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen het bouwperceel is/wordt gesitueerd;

  3. het bebouwingspatroon;

  4. een goede infrastructurele ontsluiting;

  5. de milieuhygiënische situatie;

  6. de lichtuitstoot;

  7. de mogelijke invloed op voor stikstofdepositie zeer kwetsbare gebieden.

  8. Een landschappelijk inpassingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;

90 landschappelijk inrichtingsplan

een plan dat weergeeft op welke wijze veranderingen in houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen in het Woudenlandschap en veranderingen in verkavelingspatronen en verkavelingsrichting in het Open landschap, o.a. in het kader van perceelsvergrotingen, landschappelijk worden ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:

  1. de historisch gegroeide landschapstructuur;

  2. de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen het perceel/de percelen is/zijn gesitueerd;

  3. de gemiddelde grootte van de percelen binnen het deelgebied van het landschapstype Woudenlandschap, waarbinnen de te veranderen singels, dykswâlen (houtwallen)en andere landschapselementen liggen;

  4. het bebouwingspatroon;

  5. een goede infrastructurele ontsluiting.

Een landschappelijk inrichtingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;

91 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;

92 ligplaats

het gebruik van gronden voor het langer dan drie dagen aaneen aanleggen met een vaartuig. Op het korter aanleggen met een recreatief vaartuig is de APV van toepassing

93 logiesverstrekking

een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;

94 manege

een voorziening met een publieksgericht karakter, waar, al dan niet bedrijfsmatig, gelegenheid wordt geboden voor het berijden en verzorgen van paarden en/of pony’s (waaronder begrepen het stallen, het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) eventueel in combinatie met daaraan gerelateerde en ondergeschikte detailhandel;

95 medische voorziening

voorziening ten behoeve van geneeskundige diensten die gericht zijn op het opsporen van ziekten en de geneesmiddelen daarvoor aanwijst, waaronder een (tand)artsenpraktijk, apotheek, dierenkliniek;

96 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

97 milieuafstand

de grootste, voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand tot een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geluid, gevaar, geur, licht, stof en/of trilling;

98 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

99 molen

een bouwwerk met wieken, dat is bedoeld om door middel van windvang mechanische kracht op te wekken, bijvoorbeeld voor het fijnmalen van stoffen (zoals graan) of het bemalen van polders;

100 molenbiotoop

de ruimte rondom een molen, die vrij wordt gehouden ten behoeve van een goede windvang en daarnaast de belevingswaarde van de molen in het landschap in stand houdt;

101 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

102 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van open cultuurgrond als productiemiddel;

103 onderbouw

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;

104 ondergeschikte horeca

Een bedrijfsmatig uitgeoefende horecafunctie, gerelateerd aan een bedrijf of instelling, die waarneembaar ondergeschikt is aan de (hoofd)functie(s) van het bedrijf of de instelling en die dient ter ondersteuning van de (hoofd)functies van dat bedrijf of die instelling;

105 openbare nutsvoorziening

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation, niet zijnde een opstelling voor zonne-energie.

106 open landschap

Het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. grootschalig open (weide)landschap;

  2. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;

  3. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;

  4. verspreid voorkomende bosschages van beperkte omvang (voormalige eendenkooien, moerasbosjes), rietvelden;

  5. relatief grofmazig netwerk van soms hoger gelegen wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;

  6. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen, alsmede meren;

Binnen het Open landschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het klei op veen landschap, het meren- en kanalenlandschap en het veenweidelandschap.

In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Open landschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Open landschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;

107 klei op veen landschap

het klei op veen met terpen landschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. zeer grootschalig open (weide)landschap

  2. regelmatige en onregelmatige blokverkaveling;

  3. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;

  4. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;

  5. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;

  6. kwelderwal langs de Dokkumer Ie en verspreid voorkomende terpen en terprestanten;

  7. grofmazig netwerk van hoofdzakelijk oost – west lopende wegen en paden;

  8. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen;

108 meren- en kanalenlandschap

  1. het meren- en kanalenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  2. meer met oeverbegroeiing in de vorm van rietkragen en moerasbosjes;

  3. grootschalige openheid, weinig opgaande beplanting;

  4. opstrekkende verkaveling of onregelmatige verkavelingsrichting;

  5. perceelsgrenzen worden gevormd door sloten en door singels of dykswâlen in de overgang naar het woudenlandschap;

  6. incidenteel voorkomende bebouwing;

109 veenweidelandschap

het veenweidelandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. grootschalig open (weide)landschap;

  2. hoofdzakelijk rationele verkaveling en plaatselijk opstrekkende verkaveling;

  3. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;

  4. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;

  5. enkele terprestanten en een droogmakerij met ringvaart en kade;

  6. verspreid voorkomende bosschages en plassen / poelen van beperkte omvang (onder andere vm. eendenkooien, moerasbosjes), rietvelden;

  7. relatief grofmazig netwerk van wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;

  8. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen, alsmede meren;

110 openbare nutsvoorziening

een bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport, de telecommunicatie, het transport van drinkwater en afvalwater en daarmee vergelijkbare voorzieningen, zoals een schakelkast, een electriciteitshuisje en een verdeelstation, niet zijnde een opstelling voor zonne-energie;

111 opvangcentrum

plaats waar van elders komende personen (met name vluchtelingen en/of thuis- en daklozen) opgevangen en voorlopig gehuisvest en verzorgd worden;

112 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

113 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

114 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

115 paramedische voorziening

voorziening ten behoeve van diensten die samenhangen met de geneeskunde, waaronder een praktijk voor fysiotherapie, ergotherapie, logopedie, diëtist, mondhygiënist;

116 parkeergelegenheid

het deel van een perceel dat voor het parkeren van motorvoertuigen is ingericht;

117 peil

  1. indien op of in het land wordt gebouwd:

  1. de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;

  2. indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;

  1. indien op of in het water wordt gebouwd:

  1. het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;

118 pension

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten, één en ander zonder vermaaksfunctie;

119 perifere detailhandel

detailhandel in volumineuze goederen en/of brand- en explosiegevaarlijke stoffen alsmede detailhandel binnen tuincentra, bouwmarkten en kringloopwinkels, die vanwege de aard van het productassortiment, niet zijnde voedings- en genotmiddelen, een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling en goed bereikbaar moeten zijn;

120 persoonlijke dienstverlening

dienstverlening gericht op het persoonlijk welbevinden, de gezondheid en/of op het uiterlijk van personen, zoals een kappersbedrijf, een schoonheidssalon en/of een (para-)medische praktijk;

121 pingoruïne

overblijfsel van een pingo, ontstaan in het Weichselien. Diepe, meestal ronde komvormige depressie, omgeven door een volledige of gedeeltelijke ringwal. Gevuld met een gyttja, een bezinksel van organisch materiaal, naar boven overgaand in veen;

122 pluimvee

kippen, ganzen, eenden, parelhoenders, kalkoenen en struisvogels;

123 poel

een van ander oppervlaktewater geïsoleerd stilstaand water;

124 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

125 productiegerichte paardenhouderij

een paardenhouderij die op een bedrijfsmatige schaal wordt uitgeoefend en waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;

126 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

127 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

128 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

129 recreatievaartuig

een object, niet zijnde een (recreatie)woonschip of drijvend boothuis of daarmee gelijk te stellen voorziening, dat bedoeld is voor het vervoer over water ten behoeve van recreatief gebruik;

130 recreatiewoning

een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning, niet zijnde een stacaravan of chalet;

131 recreatiewoonschip

een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

132 restauratieve voorziening

een voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren en dranken aan de medewerkers van dat bedrijf of de bewoners en medewerkers van die instelling, zoals een bedrijfskantine;

133 risicovolle functie

een risicovolle inrichting, een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen;

134 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

135 schiphuis

een boven water geplaatst gebouw, uitsluitend bedoeld voor de stalling van boten;

136 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

137 slijterij

een winkel in alcoholhoudende dranken voor het gebruik elders dan ter plaatse;

138 slopen

geheel of gedeeltelijk afbreken;

139 sociaal-medische voorziening

voorziening die gericht is op een multidisciplinaire aanpak van medische aspecten;

140 sportkantine

een voorziening ten dienste van een sportvereniging en/of -instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de leden, supporters en bezoekers van de sportvereniging en/of aan de reguliere gebruikers van die sportinstelling;

141 stacaravan

een caravan, die of soortgelijk onderkomen al dan niet op wielen, dat - mede gelet op de afmetingen - niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen over grote afstanden als aanhangsel van een auto te worden voortbewogen en niet duurzaam met de aarde verbonden is, in zijn geheel of in enkele delen kan worden verplaatst en niet als chalet aangemerkt kan worden, en bestemd voor recreatief nachtverblijf;

142 stallinggelegenheid

het deel van een perceel dat voor het stallen van fietsen, scooters, brommers en scootmobiels is ingericht;

143 steiger

het bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat zich, al dan niet gekoppeld aan de wal, direct bevindt aan of in het water dat bedoeld is voor het innemen van een ligplaats met recreatievaartuigen dan wel (recreatie)woonschepen;

144 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

145 toeristische en recreatieve functies (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven)

het verstrekken van recreatief nachtverblijf / logies (zoals bêd en brochje, pension, recreatiewoning (appartement), trekkershut, kampeerboerderij), het bieden van toeristische en recreatieve diensten (zoals verhuur van fietsen en vaartuigen, het bieden van mogelijkheden voor sport en spel), het verstrekken van niet-alcoholische consumpties aan fietsers, wandelaars e.d. (theetuin, etc.), het houden van exposities, het bieden van educatieve activiteiten (zoals workshops, cursussen);

146 vee

door de mens gedomesticeerde dieren die in het agrarisch bedrijf om economische redenen worden gehouden, zoals runderen, schapen, geiten, varkens, paarden, ezels en reeën, alsmede pluimvee;

147 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

148 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;

149 verplaatsbaar bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, zoals een stacaravan of chalet, die direct maar niet duurzaam met de aarde is verbonden;

150 voetprint van de hoofdmassa

de oppervlakte en de plattegrondvorm van het (oorspronkelijke) hoofdgebouw, bestaande uit het oorspronkelijke woongedeelte (+ eventuele hals) en het oorspronkelijke aangebouwde bedrijfsgedeelte

151 volkstuin

gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;

152 volumineuze goederen

goederen die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben voor de uitstalling, zoals auto’s, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens en sanitair;

153 voorbouwgrens

zie voorgevelrooilijn;

154 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

155 voorgevelrooilijn

de grens van een bouwvlak die naar een weg is gekeerd, met dien verstande dat, indien een bouwvlak grenst aan meerdere wegen of niet grenst aan een weg, de grens van het bouwvlak die door de ligging, de situatie ter plaatse als zodanig moet worden aangemerkt;

156 voorkeurgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

157 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de daarvoor benodigde stoffen;

158 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

159 windturbine

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

160 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

161 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

162 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

163 woonschip

een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;

164 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

165 woonwagen

een voor bewoning bestemd bouwwerk, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

166 woudenlandschap

het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:

  1. kleinschalig patroon van lintbebouwing, dykswâlen (houtwallen) en houtsingels met geleidelijke overgangen naar open enclaves daartussen (mieden en hooilanden, meren) en plaatselijke esgronden;

  2. de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van een relatief dicht netwerk van houtsingels en/of dykswâlen (houtwallen);

  3. opstrekkende verkaveling (strokenverkaveling) met lengte-breedte verhoudingen variërend van 3:1 tot 6:1;

  4. plaatselijk (on)regelmatige blokverkaveling;

  5. veelal een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) met laan- en/of singelbeplanting;

  6. met name in het buitengebied streekeigen bebouwing (boerderijen en wâldhúskes);

  7. verspreid voorkomende bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben.

Binnen het Woudenlandschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het dykswâlenlandschap met blokverkaveling, dykswâlenlandschap met opstrekkende verkaveling, Friese essenlandschap, hoogveen met wijkenlandschap, jonge heideontginningslandschap en het singellandschap.

In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Woudenlandschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;

167 zorgfuncties (in het kader van functieverbreding agrarische bedrijven)

kinderopvang, begeleiding van en zorg voor gehandicapten, verslaafden, chronische zieken en daarmee te vergelijken zorgbehoevenden;

168 zorginstelling

een accommodatie met bijbehorende voorzieningen voor het huisvesten van personendie bij hun normale, dagelijkse functioneren, huishoudelijke, sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals niet (geheel) zelfredzame bejaarden of gehandicapten;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Methodiek

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden).

  1. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

  1. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

  1. het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;

  1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

  1. de hoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap dan wel, bij het ontbreken daarvan, de draaias van de molen;

  1. de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.2 Meetverschillen

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten bouwwerk of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;

  2. erkers;

  3. voorportalen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. erven en verhardingen;

  2. bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Wonen - Vrijstaande Woningen 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - Vrijstaande woningen 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van het wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  1. ruimte voor beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis, mits de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;

  2. water;

  3. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. overige bouwwerken, geen bijbehorende bouwwerken zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  1. lid 4.2.1 onder A. en toestaan dat een hoofdgebouw voor ten hoogste 20 % buiten het bouwvlak wordt gebouwd;

  2. lid 4.2.1 onder D. en toestaan dat de goothoogte binnen een afstand van 3 m gerekend vanuit de voorgevelrooilijn, ten hoogste 6 m zal bedragen;

  3. lid 4.2.2 onder A. sub 3 en toestaan dat, in geval een "hiem” groter is dan 500 m², de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bouwperceel zal bedragen: 150 m², vermeerderd met 10% van het deel van het “hiem” dat groter is dan 500 m², tot een maximum van 250 m².

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woning;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, anders dan de in lid 4.1 onder B. bedoelde beroeps- of bedrijfsactiviteiten aan huis;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 5 Waarde - Woudenlandschap

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Woudenlandschap' aangewezen gronden zijn:

  1. mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap met in achtneming van de specifieke kenmerken van het singellandschap binnen het woudenlandschap;

  2. uitsluitend bestemd voor het in stand houden van houtsingels, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 1" of "specifieke vorm van waarde - houtsingel 2";

met daaraan ondergeschikt

  1. de ontsluiting van bouwpercelen, door één dam in de korte zijde en/of twee dammen in de lange zijde van het perceel ten behoeve van de ontsluiting van het bouwperceel, met een breedte van ten hoogste 10 meter, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam tenminste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.

5.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het geheel of gedeeltelijk wijzigen van de verkavelingsstructuur, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 1";

  2. het geheel of gedeeltelijk aantasten van de cultuurhistorisch waarden, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van waarde - houtsingel 2".

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene Bouwregels

7.1 Welstandscriteria

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in aritkel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

7.2 Windturbines

Er zullen geen windturbines worden gebouwd.

Artikel 8 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor het storten, deponeren of lozen van puien en andere vaste of vloeibare afvalstoffen;

  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid A. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid A. met maximaal 10 %.

  2. Sublid A. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

9.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid A., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid A., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Sublid A. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan 'Kloosterlaan 12a (tussen de percelen 12 en 14) te Burgum (wijziging bestemming van agrarisch naar wonen)' van de gemeente Tytsjerksteradiel met Imro code NL.IMRO. 0737.01BPXIX.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het gelegen tussen Kloosterlaan 12 en 14 te Burgum is een agrarisch perceel gelegen te midden van lintbebouwing. Dit perceel vormt als het ware een open gat in deze lintbebouwing. Initiatiefnemer is eigenaar van dit perceel dat al decennia lang in eigendom is bij de familie van initiatiefnemer. Laatstgenoemde is voornemens hierop een woning te bouwen.

De voorgenomen bouw van de woning is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Tytsjerksteradiel. Aan het perceel is een agrarische bestemming toegekend. Realisering

van de beoogde woning is enkel mogelijk na toekenning van een woonbestemming met bouwvlak aan het betreffende perceel door middel van een bestemmingsplanherziening.

Bij brief d.d. 13 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel meegedeeld dat de raad op 19 november 2020 een motie heeft aangenomen die pleit voor woningbouw

op de betreffende locatie en het bestemmingsplan ten behoeve daarvan te herzien. Voorts neemt de raad daarbij alvast een voorschot op de vaststelling van het woningbouwprogramma. Het college heeft dit raadsstandpunt overgenomen en heeft initiatiefnemer verzocht een herziening van het bestemmingsplan te initiateren. Het plan beoogt daarin te voorzien.

1.2 Plangebied

Zoals uit het bovenstaande duidelijk is geworden omvat het plangebied het onderhavige agrarische perceel.

Het plangebied is indicatief weergegeven in figuur 1.

[image]

Figuur 1: globale ligging van het plangebied

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan en tenslotte wordt de uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 6 toegelicht.

Hoofdstuk 2 Huidige Situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Het dorp Burgum is ontstaan op de zuidzijde van een hoge zandrug langs de Ee (nu het P.M. kanaal). De Kruiskerk dateert waarschijnlijk uit de laatste decennia van de 11e eeuw. De kerk, die tussen het oorspronkelijke Burgum en Noardermar in ligt, had waarschijnlijk een functie voor beide dorpjes. Later kreeg de kerk ook een functie voor het Berchkleaster of Barra convent, dat aan het eind van de 12 eeuw nabij de kerk werd gevestigd. Het kerkgebouw werd toen ook fors uitgebreid. De komst van het klooster (Kloosterlaan) heeft ongetwijfeld flink bijgedragen aan de ontwikkeling van het dorp. Ook de ligging aan enkele landverbindingen (noord – zuid en west – oost) en de kruising van de noord – zuid verbinding met de vaarweg via de Ee waren van belang voor Burgum. De Kloosterlaan vormde een dergelijke noord-zuid verbinding

2.2 Huidige Situatie

De Kloosterlaan is ca. 1,5 km lang. Aaneengesloten bebouwing is aanwezig langs de westzijde. De oostzijde laat verspreide woonbebouwing zien. Ter plaatse van het onderhavige perceel is echter sprake van een bebouwingscluster van 5 woningen die aan elkaar grenzen met uitzondering van het onderhavige perceeltje dat zich tussen nr. 12 en 14 bevindt. De bebouwing bevindt zich ingevolge de provinciale omgevingsverordening Romte Fryslan 2014 in stedelijk gebied. Het niet bebouwde perceeltje is daarin aangeduid als buitenstedelijk gebied.

[image]

Figuur 2: Luchtfoto bebouwing Kloosterlaan

2.3 Beoogde Situatie

De beoogde situatie is helder. De niet bebouwde kavel is ca. 30 m. breed en 60 m. diep en de oppervlakte bedraagt ca. 1800 m2. Deze kavel is geschikt om te worden bebouwd met een woning die het lint van het betreffende bebouwingscluster sluitend maakt.

[image]

Figuur 3: plattegrondtekening gewenste woning met situering.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Richtinggevend voor de inhoud van het bestemmingsplan is mede wat door hogere overheden als ruimtelijk beleid is afgesproken. Ook de gemeente zelf heeft beleid dat van invloed is op het bestemmingsplan, zowel ruimtelijk als sectoraal. Hieronder volgt een samenvatting.

3.1 Rijksbeleid

Het beleid van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit van Nederland tot 2040 is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen acht het Rijk zich verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene

regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het juridisch kader om het rijksbeleid te beoordelen.

Het rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;

  2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen waarvoor het rijk zich verantwoordelijk acht, vloeien voort uit de hier voor genoemde 3 doelen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In het SVIR is een eerste integrale afweging van deze belangen gemaakt.

De benoemde rijksbelangen hebben geen betrekking op de ontwikkelingen die binnen het onderhavige plangebied zijn voorgenomen.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân (De Romte Diele)

De provincie Fryslân heeft in 2020 de omgevingsvisie Fryslân (de romte diele) vastgesteld. Met deze omgevingsvisie laat de provincie zien welke accenten zij in de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van Fryslân wil leggen. Zij wil Brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Met de leefomgeving bedoelt de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn.

De Omgevingsvisie is geen blauwdruk voor hoe Fryslân erbij ligt over tien, twintig of dertig jaar. Toch moeten er keuzes worden gemaakt en daarop worden gestuurd. De provincie stuurt op doelen en zo min mogelijk op regels. De provincie onderscheid doelen voor de bestaande kwaliteit van de leefomgeving én doelen voor de aanpak van vier nieuwe, urgente opgaven. Er staan negen principes in voor de manier van werken, principes die richting geven bij het maken van keuzes. Deze principes worden altijd in samenhang toegepast. Ze kunnen in verschillende situaties tot verschillende oplossingen leiden. Zo kan de provincie maatwerk bieden.

Het gebruik van de betreffende locatie voor woningbouw aansluitend op bestaande lintbebouwing past binnen het inhoudelijke principe van zuinig ruimtegebruik.

3.2.2 Provinciale Verordening

Het onderhavige perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan Burgum 2016 (vastgesteld 16 februari 2017) de bestemming “Agrarisch-cultuurgrond” (artikel 4). Voorts is het plangebied ingevolge de provinciale Omgevingsverordening aangeduid als buitenstedelijk gebied (landelijk gebied). De overige woningen in het bebouwingslint bevinden zich wel in stedelijk gebied. In artikel 1.1.1, eerste lid is bepaald dat in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies.

In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van het eerste lid in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied kan worden toegestaan.

In artikel 1.3.1. is vervolgens opgenomen dat in afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid een nieuwe stedelijke functie in of aansluitend op een bestaand bebouwingslint of een bestaand bebouwingscluster kan worden toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. De nieuwe stedelijke functie leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van een bebouwingslint of bebouwingscluster en doet geen afbreuk aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.

  2. ……

  3. ……

  4. In geval van woningbouw gaat het per lint of cluster om één of enkele woningen, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2. Artikel 3.1.1 is mede van toepassing.

Artikel 3.1.1. bepaalt dat het uitbreidingsplan in beginsel in overeenstemming dient te zijn met het woonplan maar dat een ruimtelijk plan ook een woningbouwproject kan bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan indien het (bij een buitenstedelijke locatie) niet meer dan 3 woningen bevat.

Toetsing

Het plangebied bevindt zich direct aansluitend aan stedelijk gebied en betreft een afronding of verdichting van een bebouwingscluster en bebouwingslint en doet dientengevolge geen afbreuk aan de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten. Voorts gaat het slechts om één woning waarvan de oppervlakte (inclusief bijgebouwen) niet meer bedraagt dan 300 m2.

Aan de hand van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het onderhavige plan voldoet aan de relevante regels van de provinciale Omgevingsverordening Romte 2014. In het gemeentelijk woningbouwprogramma is met deze woning rekening gehouden.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Voor het onderhavige perceel geldt het bestemmingsplan “Burgum 2016”. Op grond van dit plan heeft het perceel de bestemming “Agrarisch-Cultuurgrond” (artikel 4) met de dubbelbestemming Waarde-Woudenlandschap. Binnen deze bestemming mogen de gronden niet worden bebouwd en gebruikt voor een woonfunctie. Adequate flexibiliteitsbepalingen zijn niet in het bestemmingsplan opgenomen. Het initiatief is derhalve in

strijd met het bestemmingsplan.

Gelet echter op het raadsbesluit van 19 november 2020 en het schrijven van het college van Burgemeester en wethouders d.d. 13 januari 2021 bestaat de bereidheid medewerking te verlenen aan de planologische inpassing van een woning op het perceel tussen Kloosterlaan 12 en 14 te Burgum met name nu daarvoor ruimte is gereserveerd in het gemeentelijk woningbouwprogramma.

Daarmee kan het initiatief als overeenkomstig het gemeentelijk beleid worden beschouwd.[image]

Figuur 4: fragment bestemmingsplan Burgum 2016 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De voorgenomen bouw van een woning kan mogelijk effecten op de omgeving van het plangebied hebben. In het onderstaande zal nader worden ingegaan op die omgevingsaspecten die relevant kunnen zijn voor het onderhavige plan.

4.1 Milieuzonering

Ter bescherming van de leefkwaliteit is in het algemeen het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies noodzakelijk. Het gaat hier echter om toevoeging van een milieugevoelige functie aan een aansluitende omgeving met eveneens milieugevoelige functies. Een ruimtelijke scheiding is gelet daarop niet noodzakelijk

4.2 Geluid

In het kader van geluid is de Wet geluidhinder (verkeerslawaai) het relevante wettelijke kader. Om te toetsen of wordt voldaan aan de grenswaarden van de Wet Geluidhinder is door Noorman Adviseurs te Groningen een akoestisch onderzoek verricht. Op 17 maart 2021 is daaromtrent een akoestische rapportage verschenen. Daarin wordt het navolgende geconcludeerd:

De nieuwbouw is gesitueerd op een braakliggend perceel gelegen tussen de woningen Kloosterlaan 12 en 14. Uit het onderzoek volgt dat de in de Wet geluidhinder opgenomen voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden vanwege de Kloosterlaan. Aan de maximaal toelaatbare grenswaarde van 63 dB(A) wordt voldaan. Maatregelen ter beperking van de geluidbelasting invallend op de nieuw te bouwen woning zijn niet kostenefficiënt, vanuit stedenbouwkundige perspectief niet wenselijk en/of stuiten op bezwaren van verkeerskundige aard. Voor de nieuwbouw dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen. De aan te vragen hogere waarde, na correctie conform artikel 110g Wgh, bedraagt: Kloosterlaan: Lden = 58 dB

Het akoestisch woon- en leefklimaat is als acceptabel is te beoordelen. Voorwaarde is dat het binnenniveau in de te realiseren woning wordt beperkt tot ten hoogste 33 dB (voor verblijfsgebieden).

Het volgen van een Hogere Waarde procedure is derhalve noodzakelijk en bij de indiening van de omgevingsvergunningaanvraag zal aangetoond moeten worden dat het binnenwaardeniveau de waarde van 33 dB niet

overschrijdt.

4.3 Geur

Het omgevingsaspect geur is thans niet relevant

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit (2007) zijn normen opgenomen voor de kwaliteit van de buitenlucht. Deze normen hebben betrekking op de concentraties in de buitenlucht van een aantal luchtverontreinigende stoffen. Het betreft de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxide, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Deze wetgeving vloeit voort uit normen voor luchtkwaliteit die door de Europese Unie zijn gesteld.

Om aan deze Europese normen te voldoen zijn in Nederland extra maatregelen nodig, met name voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De Nederlandse overheid heeft hiervoor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Projecten die van dit NSL deel uit maken hoeven niet afzonderlijk aan de wettelijke normen te worden getoetst. De uitbreiding van agrarische bedrijfsbebouwing vormt geen NSLproject, zodat een afzonderlijke toetsing aan de Wet luchtkwaliteit vereist is.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet worden aangetoond dat bij de uitvoering van dat plan:

  • de wettelijke grenswaarden voor de genoemde stoffen niet worden overschreden, dan wel

  • bij een beperkte toename van de concentratie van één of meer van de genoemde stoffen door een met het project samenhangende maatregel/effect de luchtkwaliteit per saldo verbetert, dan wel

  • het project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen.

Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor projecten als deze niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van luchtkwaliteit. Een project komt hiervoor in aanmerking als het voor mindert dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van luchtkwaliteit is veelal een gevolg van een toename van het aantal auto’s in een gebied. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt de NIBM-drempel overschreden. Als gevolg van onderhavige ontwikkeling is er sprake van een zeer beperkte verkeersgeneratie. Een dergelijke ontwikkeling draagt niet in betekende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Bijgevoegde luchtkwaliteitsberekening berekening bevestigt dit.

4.5 Externe Veiligeheid

Ter voorkoming van onveilige situaties is regelgeving vastgelegd met als doel om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dergelijke ongevallen kunnen ontstaan doordat binnen bedrijven wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen brengt risico’s met zich mee. Tenslotte kunnen ook buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen in dit verband risicovol zijn. De risico’s worden bepaald aan de hand van het zogenaamde plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen). Voor deze drie situaties is verschillende wet- en regelgeving van toepassing, waarop onderstaand zal worden ingegaan.

Externe veiligheid inrichtingen

Op grond van het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) moet afstand worden aangehouden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Risicovolle functies betreffen hoofdzakelijk bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, welke veiligheidsrisico’s opleveren voor hun directe omgeving. De voorgestane woning vormt geen inrichting die onder de werkingssfeer van het Bevi valt.

In de omgeving van het bedrijf doen zich geen risicovolle inrichtingen voor die van invloed op het plangebied zijn. Bovendien is in het onderhavige plan geen sprake van de oprichting van een nieuw (beperkt) kwetsbaar

object.

Weg- en railtransport gevaarlijke stoffen

De huidige regelgeving voor transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water staat beschreven in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). De woning is geprojecteerd aan de Kloosterlaan. De Kloosterlaan is niet aangewezen als een weg waarover transport van gevaarlijke stoffen mag plaatsvinden. Buiten het plangebied komen geen andere wegen of spoorlijnen voor die in dit opzicht veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Bovendien geldt ook hier dat het onderhavige plan niet voorziet in de oprichting van een

nieuw (beperkt) kwetsbaar object.

Transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen

Voor transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In de nabijheid van het plangebied komen geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen als bedoeld in voornoemd besluit.

4.6 Bodem

In het kader van de Wet bodembescherming dient te worden onderzocht of in het plangebied sprake is van bodemverontreiniging. De kwaliteit van de bodem is een belangrijk aspect. Uit het bodemloket van Rijkswaterstaat blijkt dat voor het plangebied geen verdachte (dat wil zeggen mogelijk verontreinigde) locaties te vinden zijn. Voorts is gelet op het tot op heden agrarische gebruik geen sprake van een verdachte locatie.

Om die reden is thans geen nader onderzoek naar de bodemkwaliteit gedaan. Bij het indienen van de omgevingsvergunningaanvraag zal wel een (verkennend) bodemonderzoeksrapportage worden gevoegd.

4.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin zijn de voormalige Natuurbeschermingswet, de Boswet en de Flora- en faunawet opgenomen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in bescherming van gebieden en van soorten. Daarnaast is in verband met gebiedsbescherming het

Natuur Netwerk Nederland (NNN) van belang.

Natura 2000

Om de natuur in Europa als geheel te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie samen aan een Europees netwerk van natuurgebieden, het Natura 2000-netwerk. De aanwijzing van Nederlandse natuurgebieden die deel uitmaken van dit netwerk is inmiddels in gang gezet. Natura 2000-gebieden in Nederland worden beschermd door de Wet Natuurbescherming. Om schade aan natuurwaarden binnen Natura 2000-gebieden te voorkomen bepaalt de Natuurbeschermingswet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de aanwezige soorten niet mogen plaatsvinden zonder vergunning.

Het bouwen van een woning is geen project en/of activiteit die een potentieel negatieve invloed op Natura 2000-gebieden zal hebben. Er is enkel sprake van het oprichten van een niet-gasgestookte woning. Dit zal geen effect hebben voor Natura 2000-gebieden. Desalniettemin is een Aeriusberekening uitgevoerd en bijgevoegd waaruit blijkt dat het project geen significant effect heeft voor Natura 2000 gebieden.

Ecologische Hoofdstructuur

Het plangebied is niet gelegen binnen de begrenzing van de Ecologische Hoofdstructuur of in de directe nabijheid daarvan.

Flora- en fauna

De Wnb biedt tevens bescherming aan diverse soorten flora en fauna. Op grond van deze wet mogen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die als zodanig in de wet zijn aangewezen, niet verstoord, verontrust of gedood worden.

Door Mulder Ecologie te Groningen is ter plaatse ecologisch onderzoek uitgevoerd. In de daaruit voortvloeiende rapportage d.d. 15 maart 2021 wordt de navolgende conclusie getrokken

Op basis van de uitkomsten van de uitgevoerde quickscan in het kader van de natuurwetgeving zijn de volgende vervolgstappen (mogelijk) van toepassing:

Algemene broedvogels

Het plangebied vormt een geschikt broedgebied voor algemene soorten broedvogels. Voor deze soorten geldt, dat er geen overtreding van de Wet natuurbescherming aan de orde is in het geval de werkzaamheden buiten

het broedseizoen worden uitgevoerd en/of indien er geen sprake is van de aanwezigheid van broedende vogels. In de Wet natuurbescherming wordt geen vaste periode voor het broedseizoen gedefinieerd. In de praktijk

wordt hiervoor over het algemeen globaal de periode medio maart tot en met medio juli aangehouden. Geldend is echter de aanwezigheid van een broedgeval op het moment van de werkzaamheden. Wanneer het niet mogelijk is om (volledig) buiten het broedseizoen te werken, wordt geadviseerd om het plangebied ruim voor de werkzaamheden ongeschikt te maken (en houden) voor broedvogels.

Vleermuizen:

De groenstructuren langs de zuid- en oostzijde van het plangebied worden door vleermuizen mogelijk gebruikt als vliegroute en foerageergebied. Op voorwaarde dat er geen bomen worden gekapt en tijdens de werkzaamheden en na ingebruikname van de woning lichtuitstraling naar deze groenstroken voorkomen wordt, is een nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming niet aan de orde.

Op basis van ecologisch onderzoek is niet uitgesloten (maar ook niet aangetoond) dat de landschapselementen in dit bestemmingsplan worden gebruikt door foeragerende vleermuizen. De provincie geeft daarom in overweging om via planvoorschriften de lichtuitstraling te beperken.

De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet kan vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat (o.a. Ecli:NL:RVS:2020:135) en of het noodzakelijk is om hiervoor voorschriften op te nemen.

In het ecologisch onderzoek van Mulder Ecologie staat dat ten oosten en zuiden van het plangebied een potentiële vliegroute van vleermuizen kan lopen. Als de voorgenomen werkzaamheden negatieve effecten kunnen hebben op deze vliegroute, bijvoorbeeld door lichtuitstraling richting de bomen, raadt het rapport aan om aan de hand van nader onderzoek vast te stellen of de bomen daadwerkelijk als vliegroute worden gebruikt. Als dergelijke negatieve effecten op voorhand kunnen worden voorkomen, is nader onderzoek volgens het rapport niet nodig.

Langs de boomsingel oostelijk en zuidelijk van het plangebied kan een potentiële vliegroute voor vleermuizen zijn. Het is van belang dat de vleermuizen niet gehinderd worden door lichtuitstraling van de nieuwe woning. Omdat het woonperceel (en het bouwvlak voor het hoofdgebouw) westelijk op het perceel zijn geprojecteerd (aan de Kloosterlaan) komt de woning ver van de oostelijke boomsingel en is de lichtuitstraling naar een mogelijke vliegroute oostelijk daarmee minimaal en kan hinder voor de vleermuizen worden uitgesloten. Verder zal de woning redelijk centraal op de kavel komen waarbij de garage en de entree van de woning (de functies waar mogelijk buitenverlichting wordt toegepast) aan de noordzijde komen en wordt in de zuidelijke gevel van de woning terughoudend met raampartijen omgegaan. Hiermee is ook de lichtuitstraling naar de mogelijke zuidelijke vliegroute minimaal en kan ook hier hinder voor vleermuizen worden beperkt. Verder geldt dat de zuidelijke bomen via een kapvergunningenstelsel en de oostelijke bomen via een "vergunning uitvoeren van een werk" zijn beschermd en dat natuurwaarden een afwegingsgrond vormen.

Met deze aanvulling op de toelichting is door de planwetgever afdoende rekening gehouden met mogelijke vliegroutes van vleermuizen. Dit is voldoende om de betrokken natuurbelangen in dit planstadium toereikend te beschermen en staat het soortenbeschermingsregime in de Wnb niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg. De verantwoordelijkheid om te onderzoeken of voor verdere werkzaamheden alsnog een vrijstelling of ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig is, ligt in eerste instantie bij de partij die deze werkzaamheden initieert.

Zorgplicht:

Voor alle soorten geldt de algemene zorgplicht uit de Wet natuurbescherming (zie bijlage II voor een nadere toelichting). Deze schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te

laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

Bij de realisatie van de betreffende woning zal de aanbeveling met betrekking tot de broedvogels en de zorgplicht in acht worden genomen.

4.8 Archeologie

Het verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed in de bodem te beschermen. Eén van de doelstellingen van het Verdrag van Malta is de afstemming van het archeologisch belang met de ruimtelijke ordening.

Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de bescherming van het archeologisch erfgoed in te bedden in de ruimtelijke ordening. Op grond van de Monumentenwet 1988 moeten gemeenten bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met archeologische waarden en verwachtingen (art. 38a).

In maart 2021 heeft Laagland Archeologie ter plaatse archeologisch onderzoek verricht. In de bijgevoegde rapportage wordt vervolgens het navolgende geconcludeerd:

Op basis van het uitgevoerde booronderzoek is de kans klein dat het plangebied archeologische sporen bevat. Om deze reden adviseren we geen vervolgonderzoek uit te voeren en het plangebied vrij te geven. De implementatie van dit advies is in handen van de gemeente Tytsjerksteradiel en de gemeente heeft dit advies overgenomen.

Overige cultuurhistorische waarden

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Het gebied waarin het plangebied ligt is in het geldende bestemmingsplan voorzien van een regeling waarin de kenmerken van het landschap worden beschermd. Het open karakter van het gebied en de kenmerkende verkavelingsstructuur worden als waardevol beschouwd.

De ontwikkeling wordt ingepast in de huidige verkavelingsstructuur.

De beschermende regeling van het Woudenlandschap is in dit bestemmingsplan overgenomen, waarmee een blijvende bescherming van de waarden van het landschap is gewaarborgd.

4.9 Water

Vanwege het belang van het water in de ruimtelijke ordening, moet bij nieuwe ruimtelijke plannen worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De verplichting hiertoe vloeit voort uit het bepaalde hieromtrent in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Waterschappen moeten daarom in een vroeg stadium betrokken worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Wetterskip Fryslan is via de digitale watertoets op de hoogte gebracht van het initiatief van de ondernemer. In verband met de waterhuishoudkundige belangen ter plaatse van en rondom het plangebied, zal rekening worden gehouden met de hierna te noemen aspecten.

Toename verhard oppervlak

Door toename van verhard oppervlak stroomt regenwater, zonder extra maatregelen, sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast.

Bij een toename van het verhard oppervlak met minder dan 1500 m2 (in landelijke gebied) is compensatie door aanleg van waterberging niet nodig. Kortheidshalve wordt op deze plaats verwezen naar de bijgevoegde watertoets en het wateradvies.

Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel.

4.10 Landschappelijke Inpassing

Nieuwe ingrepen in landelijk gebied worden meestal voorzien van een landschappelijke inpassing. In dit geval ligt de nieuwe woonkavel ingeklemd tussen twee andere woonpercelen en een openbare weg. De achterzijde van de nieuw te bouwen woning grenst met de tuin aan agrarisch gebied. De landschappelijke inpassing wordt vormgegeven door middel van de tuin. Een landschappelijk inpassingsplan kan derhalve hier achterwege blijven. De bestaande groensingels rond het betreffende perceel blijven gehandhaafd.

Welstand

Op 9 juli 2021 zijn de bouwplannen ter beoordeling aan de welstand voorgelegd en is positief geadviseerd.

4.11 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied of in de buurt hiervan zijn geen kabels en leidingen aanwezig waar rekening mee gehouden dient te worden.

4.12 Conclusie

Op grond van hetgeen in de voorgaande paragrafen over de diverse omgevingsaspecten aan de orde is gekomen, kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de voorgenomen bouw van een

nieuwe woning tussen Kloosterlaan 12 en 14 te Burgum.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op de verschillende bestemmingen die van toepassing zijn op het plangebied. De bestemmingen zijn juridisch vastgelegd in de planregels en op een digitale en analoge verbeelding. De verbeelding en de planregels vormen één geheel en zijn niet afzonderlijk leesbaar.

De wijze waarop deze regeling juridisch is vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro). De uitwerking daarvan ligt vast in de de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De SVBP bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven en vormt daarmee een belangrijke basis voor de inrichting van dit bestemmingsplan.

Daarnaast zijn de bestemmingsplanregels zoveel mogelijk afgestemd op het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor wat betreft de bouw- en afwijkingsregels. Zo zijn bijvoorbeeld de begrippen hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk daar waar mogelijk overgenomen in de bestemmingsplanregels.

Het bestemmingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan. Deze digitale versie is bedoeld om de burger online informatie te verschaffen over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties. Het vaststellen van een digitale versie van een bestemmingsplan is verplicht. De digitale versie van het plan is leidend in geval van verschil tussen de digitale - en analoge versie.

5.1 Uitgangspunten

De SVBP 2012 schrijft voor dat de planregels in vier vaste hoofdstukken worden geplaatst, nl. de hoofstukken 'Inleidende regels', 'Bestemmingsregels', 'Algemene regels' en 'Overgangs- en slotregels'. Hieronder wordt per hoofdstuk ingegaan op de verschillende regels die daarin (kunnen) voorkomen.

5.2 Inleidende Regels

In hoofdstuk 1 van de bestemmingsplanregels worden allereerst de begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die een nadere beschrijving nodig hebben. Enkele veel voorkomende standaardbegrippen

liggen vast in de SVBP 2012 en moeten worden overgenomen. De overige begrippen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.

Ook wordt in dit hoofdstuk aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen. Enkele veel voorkomende standaardmeetbepalingen zijn op grond van de SVBP 2012

voorgeschreven en moeten worden overgenomen. De overige meetbepalingen zijn lokaal toegevoegd en beschreven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Algemeen

In hoofdstuk 2 van de bestemmingsplanregels worden de verschillende bestemmingen vastgelegd. In de bestemmingsregel wordt omschreven waarvoor en, zo nodig, hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd met het oog op een goede ruimtelijke ordening. Bij de bestemmingen moet in de bestemmingsomschrijving aangegeven zijn welke functies toelaatbaar zijn. De bestemmingen kunnen worden onderverdeeld in enkel- en dubbelbestemmingen. De enkelbestemming regelt primair welke functies zijn toegestaan. Een dubbelbestemming kan alleen van toepassing zijn boven op één of meerdere enkelbestemmingen en kan extra functies toestaan danwel uitsluiten.

Voor de bestemmingsregels geldt op grond van de SVBP 2012 een vaste indeling. Naast de bestemmingsomschrijving zijn in de regels bouw- en gebruiksregels en regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden opgenomen. In de bouwregels zijn - gerelateerd aan de toegelaten gebruiksfuncties - eisen gesteld aan de hoogte, aard, situering en aantal bouwlagen etc. van (hoofd)gebouwen en (bijbehorende) bouwwerken. Bij een aantal bestemmingen is de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van bepaalde regels. De gebruiksregels verbieden bepaalde vormen van gebruik binnen een bestemming (specifieke gebruiksregels) dan wel alle gebruik in strijd met de gegeven bestemming (algemene gebruiksregels). Tenslotte bevatten de meeste bestemmingen regels om het bestemmingsplan te wijzigen. De wijzigingen kunnen betrekking hebben op een functiewijziging en/of op het veranderen van bouw- en/of gebruiksregels.

Voor de indeling van de enkel- en dubbelbestemmingen gelden de bindende hoofdgroepen uit de SVBP 2012. In de subparagrafen hierna wordt per bestemming een toelichting gegeven.

5.3.2 Enkelbestemmingen

- Tuin -

Om het onbebouwde karakter van voortuinen en bepaalde zijtuinen te beschermen, is daarvoor de afzonderlijke bestemming 'Tuin' opgenomen. Dit dient zowel het ruimtelijk beeld als het belang van omwonenden. Bebouwing is binnen deze bestemming niet toegestaan. Dat sluit aan de op de gegroeide

praktijk. Terwille van een zeker flexibiliteit mag een woning binnen deze bestemming wel uitbreiden met een erker of voorportaal. Bij grote, diepe voortuinen kan afgeweken worden van het bouwverbod. Onder voorwaarden kan worden toegestaan dat een tuinprieel of iets dergelijks van geringe omvang wordt gebouwd. Daarnaast is het via afwijking mogelijk om een deel van de woning in de Tuinbestemming te bouwen. Deze afwijkingsbevoegdheid zal dan altijd toegepast moeten worden in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid binnen de diverse woonbestemmingen om bouwen van de woning buiten het bouwvlak toe te staan.

- Wonen -

Binnen de hoofdgroep 'Wonen' is aan de hand van types woningen en bouw- en goothoogtes een indeling gemaakt in de volgende categoriën:

Type woning

Goothoogte

Bouwhoogte

Vrijstaande woningen 1 (W-V1)

4

10

Vrijstaande woningen 2 (W-V2)

8

12

Vrijstaande woningen 3 (W-V3)

4

4

Twee onder één kap 1(W-T1)

4

10

Twee onder één kap 2 (W-T2)

8

12

Rijenbouw 1 (W-R1)

4

10

Rijenbouw 2 (W-R2)

8

12

Voor de verschillende categoriën van woningtypes geldt dat de goothoogte in de eerste 3 meter gerekend vanuit de voorgevelrooilijn 4 of 8 meter hoog kan zijn. De bouwhoogtes variëren vervolgens van 4, tot 10 en 12 meter. Mocht sprake zijn van een afwijkende hoogte dan wordt dit met een aanduiding op de verbeelding geregeld.

De categorie Rijenbouw wordt gebruikt voor de situaties waarbij er meer dan twee woningen aan elkaar zijn gebouwd.

Per bestemming wordt middels een bouwvlak aangegeven waar het hoofdgebouw is gepositioneerd. De bouwvlakken zijn dus hoofdzakelijk afgestemd op de aanwezige situatie maar geven ook enige ontwikkelingsmogelijkheid. Iedere woning wordt beschouwd als hoofdgebouw, dus ook de woningen binnen de twee onder één kap- en de rijenbouw-bestemming.

Voor het bepalen van de geldende bouwregels is het bouwvlak leidend. Het bestemmingsplan geeft regels voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen een bouwvlak en het bouwen van van bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak.

Voor het bepalen van de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is gekozen voor een berekeningsmethodiek die aansluit bij het Bor. Dit betekent dat hoe groter het erf is, hoe meer bebouwingsmogelijkheden er zijn. In de regels is opgenomen dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken buiten een bouwvlak ten hoogste 30% van het 'hiem' mag zijn. Binnen de woonbestemming geldt het 'hiem' als de oppervlakte woonbestemming + de oppervlakte tuinbestemming - het bouwvlak. Als maximum geldt dat de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer dan 150 m2 mag bedragen.

Indien sprake is van bestaande bijbehorende bouwwerken met afwijkende bouwhoogtes c.q. oppervlaktes dan geldt een apart regime waarbij het uitgangspunt is dat het bestaande mag worden hersteld, verbouwd of vervangen.

Om enige flexibiliteit te creëren is een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen. Na zorgvuldige afweging kan dan:

- vergunning worden verleend voor het verhogen van de goothoogte met maximaal 2 meter; - vergunning worden verleend voor een groter oppervlakte dan 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken voor woningen met een 'hiem' groter dan 500 m2 (met een maximum van 250 m2).

Daarnaast geldt voor de vrijstaande en de twee onder één kap-woningen nog de mogelijkheid een afwijkingsvergunning te verlenen om het hoofdgebouw voor 20% buiten het bouwvlak te bouwen. Over het algemeen zal deze afwijkingsbevoegdheid toegepast moeten worden in combinatie met de afwijkingsbevoegdheid binnen de tuin-bestemming. het geeft de mogelijkheid om te schuiven met het hoofdgebouw, het is niet bedoeld om extra bouwoppervlakte te creeeren. Als gebruik wordt gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid gelden vervolgens de bouwregels voor het bouwen binnen het bouwvlak.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten (zie bijlage 1 van de bestemmingsplanregels). Een vergelijkbare regeling geldt voor bedrijfswoningen.

Binnen de woonbestemmingen zijn enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maakt het bouwvlak te vergroten of te verschuiven. De ruimte voor de vergroting van het bouwvlak hangt af van de type woning en de omvang van het 'hiem'. Daarnaast kan de woonbestemming in een andere woongerelateerde bestemming worden gewijzigd.

5.3.3 Dubbelbestemmingen

- Waarde – Woudenlandschap -

Voor een aantal onderdelen van het plangebied geldt deze dubbelbestemming die bedoeld is voor de bescherming van de cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het woudenlandschap, en meer specifiek, het singellandschap. Met name het in stand houden van kenmerkende houtsingels is een belangrijk uitgangspunt.

Er wordt binnen deze regeling onderscheid gemaakt tussen drie verschillende soorten houtsingels. Deze worden inzichtelijk gemaakt op de landschaps- en natuurwaardenkaart zoals die in bijlage 1 bij de bestemmingsplanregels zit.

De houtsingels 1 (rood) en 2 (bruin) zijn indien op de locatie aanwezig op de planverbeelding voorzien van een aanduiding waarbinnen het niet toegestaan is om de verkavelingsstructuur te wijzigen. Onder wijziging van de verkavelingsstructuur moet worden verstaan het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels. Voor houtsingels 1 geldt dat dit niet mag vanwege de landschappelijke waarden die zijn gelegen in de verkavelingsstructuur en

voor houtsingels 2 geldt dat dit niet mag vanwege de cultuurhistorische waarden die deze singels met zich meebrengen. Slechts na verwijdering van de aanduiding door wijziging van het bestemmingsplan kunnen er houtsingels gerooid worden c.q. sloten gedempt worden.

Voor houtsingels 3 (groen) geldt een iets lichter beschermingsregime. Deze singels zijn niet voorzien van een specifieke aanduiding. Het is daarom mogelijk om hier de verkavelingsstructuur te wijzigen indien het college van burgemeester en wethouders hiervoor een omgevingsvergunning voor het uitwerken van een werk of werkzaamheden verleend.

Indien er sprake is van een houtsingel die niet is opgenomen op de landschaps- en natuurwaardenkaart, dan is op basis van het bestemmingsplan geen toestemming nodig voor het rooien van houtsingels. Wel kan het zijn dat de kapvergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening dan nog nodig is.

Overigens is het binnen de dubbelbestemming, zonder nadere vergunningverlening, voor zowel de houtsingelscategoriën 1, 2 en 3, bij recht toegestaan om ontsluiting van bouwpercelen te creëren.

5.4 Algemene Regels

In hoofdstuk 3 van de bestemmingsplanregels staan de algemene regels.

- Anti-dubbeltelregel -

Deze regel vloeit voort uit het Besluit ruimtelijke ordening en moet verplicht worden opgenomen in de bestemmingsplanregels. Het regelt dat grond niet twee keer mag worden meegerekend voor het toetsen van bouwplannen.

- Algemene bouwregels -

Hierin wordt geregeld dat via welstand nadere eisen aan de situering en maatvoering van bouwwerken kan worden gesteld. Tevens is hierin het bouwverbod opgenomen van windturbines.

- Algemene gebruiksregels -

Dit artikel bepaalt welke activiteiten in ieder geval in strijd met de diverse bestemmingen zijn. Deze algemene gebruiksverboden laten onverlet dat er ook nog specifieke gebruiksverboden in de bestemmingen zijn opgenomen.

5.5 Overgangs- En Slotregels

- Overgangsrecht -

Het Bro stelt de verplichting om het overgangsrecht uit het Bro op te nemen in het bestemmingsplan. Het overgangsrecht bestaat uit een specifieke regeling voor zowel het bouwen als het gebruiken.

- Slotregel -

In de slotregel wordt aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Wat dat betreft wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economisch

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling heeft betrekking op een particulier initiatief. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer, die hiervoor de financiële middelen heeft.

Grondexploitatie

Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiele haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van een overeenkomst. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

In dit bestemmingsplan worden bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen is de grondexploitatieregeling van toepassing, tenzij het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd zijn, of de aard of omvang van de kosten gering is (bagatelregeling). Dit laatste is hier het geval. De gemeenteraad besluit bij de vaststelling van het bestemmingsplan geen grondexploitatieplan

vast te stellen.

6.2 Maatschappelijk

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure. Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen voor zienswijzen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.

Na de ter inzage legging heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan op 27 januari 2022 vastgesteld. Van dit besluit wordt kennis gegeven met de mogelijkheid om binnen zes weken na de vaststelling van het plan beroep in te stellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.