KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
Artikel 4 Wonen - A1
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Plangebied
1.3 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschijving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten
4.1 Milieuzonering
4.2 Geluid
4.3 Luchtkwaliteit
4.4 Externe Veiligheid
4.4.1 Externe Veiligheid Inrichtingen
4.4.2 Weg- En Railtransport Gevaarlijke Stoffen
4.4.3 Transport Gevaarlijke Stoffen Via Buisleidingen
4.5 Bodem
4.6 Ecologie
4.7 Archeologie
4.8 Water
4.9 Kabels En Leidingen
4.10 Conclusie
Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving
5.1 Toelichting Op Het Juridische Systeem
5.2 Toelichting Op De Bestemming
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economisch
6.2 Maatschappelijk

Ryptsjerk, Binnendijk 8 (aanbrengen bouwvlak ten oosten van het perceel Binnendijk 8)

Wijzigingsplan - gemeente Tytsjerksteradiel

Vastgesteld op 17-12-2017 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Ryptsjerk, Binnendijk 8 Ryptsjerk (aanbrengen bouwvlak)' van de gemeente Tytsjerksteradiel.

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0737.07BPIWP05 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan- en afmeersteiger:

constructie aan een oever of kade, in of op het water, die hoofdzakelijk dient voor het aanleggen en ligplaats innemen van vaartuigen;

1.6 agrarisch aanverwant bedrijf

een bedrijf dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan uit het verlenen van diensten aan derden in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt daaronder begrepen) en/of het houden van dieren;

1.8 agrarisch dienstverlenend bedrijf

een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;

1.9 akker- of tuinbouwbedrijf

een bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het telen van (consumptie)gewassen in de volle grond;

1.10 archeologisch waardevol gebied

een gebied waar zich in de bodem met het oog op de bewoningsgeschiedenis beschermingswaardige voorwerpen of sporen van vroegeren samelevingen bevinden;

1.11 archeologische waarden

de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;

1.12 bar

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

1.13 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bebouwingspercentage

een in het plan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van (overdekte) bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.16 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar in aantoonbare relatie staat tot de bestemming van het gebouw of het terrein;

1.17 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen of het Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.18 beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis

een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 2 dan wel een naar de aard of invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteit, die in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend op een zodanige wijze dat:

  1. het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt;

  2. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling van die activiteit met de woonfunctie in overeenstemming is, waarbij:

  1. het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;

  2. het beroep/bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning;

  3. het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca;

  4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;

1.19 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte

de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.20 bestaand

  1. ten aanzien van bouwwerken, werken, geen gebouwen zijnde en werkzaamheden:

  1. bestaand ten tijde van de eerste ter inzage legging van het ontwerp van dit plan;

  1. ten aanzien van bij het overige gebruik:

  1. bestaand ten tijde van het van kracht worden van dit plan;

1.21 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijzondere paardenhouderij

een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het fokken, het africhten, het opleiden en trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's;

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.26 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.27 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.28 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.29 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.30 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.31 café

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

1.32 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (gronden ten behoeve van houtteelt daaronder begrepen) met uitzondering van bosgronden;

1.33 cultuurhistorische waarden

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.34 cultuurlandschappelijke waarden

een gebied met een toegekende waarde ontstaan door het gebruik van dat gebied in de loop van de geschiedenis door de mens en dat behouden dient te worden;

1.35 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.36 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

Met bedrijfsmatige activiteiten worden gelijkgesteld structureel hobbymatige activiteiten, zoals meer dan incidentele / min of meer permanente detailhandel door particulieren (bijvoorbeeld in gebruikte goederen);

1.37 dienstverlenend bedrijf en of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling, waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten op administratief, adviesgevend, financieel, informatietechn(olog)isch, intermediair, juridisch, (lichaams)verzorgend, ontwerptechnisch, (para-/ sociaal-)medisch, therapeutisch of daarmee gelijk te stellen terrein, alsmede uitzend- en/of detacheringbedrijven, uitleen- en/of verhuurbedrijven in kleinschalige roerende goederen, zoals video- of bibliotheken, één en ander evenwel met uitzondering van een seksinrichting, uitleen- en verhuurbedrijven in grootschalige roerende goederen, zoals transportmiddelen, machines of werktuigen en reparatie- en herstelbedrijven, waaronder een garagebedrijf;

1.38 dykswâl (houtwal)

een door de mens (oorspronkelijk) als perceelsscheiding opgeworpen, langgerekte aarden wal (wallichaam) met een aaneengesloten beplanting, bestaande uit bomen, struiken en een kruidenlaag.

Onder dykswâl wordt tevens verstaan een langgerekte aarden wal, of een gedeelte daarvan, met een aaneengesloten beplanting, die is gerealiseerd als vervanging en/of compensatie van een legaal of gelegaliseerd verwijderde dykswâl of gedeelte daarvan;

1.39 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.40 erf

het binnen de (woon)bestemming en tuinbestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;

1.41 erker

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een woning op de eerste bouwlaag, bouwkundig bestaande uit een “lichte” constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.42 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.43 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.44 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.45 geluidsbelasting

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.46 geluidsgevoelige functies

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.47 geluidsgevoelige objecten

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.48 geluidszoneringsplichtige inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.49 grondgebonden agrarisch bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering waarbij het gebruik van cultuurgrond noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.50 hoekerker

een erker die aan twee gevels van een woonhuis is gebouwd;

1.51 hogere grenswaarde

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;

1.52 horecabedrijf

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.53 horecabedrijf categorie 1

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet- of licht- alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snackkiosk, tearoom, traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.54 horecabedrijf categorie 2

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;

1.55 horecabedrijf categorie 3

een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het ’s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, discotheek, nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.56 horecabedrijf categorie 4

een horecabedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een café-restaurant;

1.57 horecavloeroppervlakte

de oppervlakte van de ruimte binnen een horecabedrijf, die wordt gebruikt voor de verstrekking van dranken, etenswaren of logies, waaronder terrassen (exclusief toilet-, keuken-, entree-, opslag- en administratieruimten, e.d.);

1.58 hotel

een horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken worden verstrekt;

1.59 houtteelt

een bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe vrijstelling is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.60 kampeermiddel

  1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of caravan

  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.61 kampeerterrein

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.62 kantine

een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;

1.63 kantoor

een gebouw zonder of met een ondergeschikte publieksgerichte functie, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen dienstverlenende bedrijven en instellingen;

1.64 kap

iedere bovenbeëindiging van een gebouw met een zekere helling;

1.65 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.66 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.67 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.68 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.69 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

De landschappelijke waarden van het woudengebied (coulisselandschap) bestaan in het bijzonder uit de relatief kleinschalige verkaveling (regelmatig verkavelingspatroon) en de aanwezigheid van beplanting op of langs perceelsscheidingen in de vorm van hout- of boomsingels (meestal elzen bij sloten) en/of dykswâlen, veelal in combinatie met een fijnmazig netwerk van wegen en paden (deels onverhard) en streekeigen bebouwing (boerderijen, wâldhúskes). Daarnaast kan de aanwezigheid van bospartijen, landgoederen, essen, pingoruïnes, poelen en dobben bepalend zijn voor de landschappelijke waarden.

In het open landschap is naast de openheid en de beperkte aanwezigheid van bebouwing met name de verkavelingsrichting en het kavelpatroon belangijk.

Tevens worden de landschappelijke waarden bepaald door de eventuele aanwezigheid van open waterpartijen, sloten, vaarten, rietvelden, moerasbosjes en terpen;

1.70 logiesverstrekking

een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;

1.71 manege

een voorziening met een publieksgericht karakter, waar gelegenheid wordt geboden voor het berijden en verzorgen van paarden en/of pony’s (waaronder begrepen het stallen, het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) eventueel in combinatie met daaraan gerelateerde en ondergeschikte detailhandel;

1.72 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.73 mensa

een eetgelegenheid voor leerlingen of studenten;

1.74 milieuafstand

de grootste, voor een bepaald bedrijfstype in acht te nemen (richtlijn)afstand tot een milieugevoelige functie in verband met door dat bedrijfstype veroorzaakte hinder door geluid, gevaar, geur, licht, stof en/of trilling;

1.75 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.76 natuurlijke waarden

de abiotische en biotische waarden van een gebied;

1.77 natuurwaarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied;

1.78 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig niet afhankelijk is van open cultuurgrond als productiemiddel;

1.79 onderbouw

het doorlopend gedeelte van een gebouw, begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen, dat geheel of grotendeels is gelegen beneden het peil;

1.80 overkapping

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.81 peil

  1. indien op of in het land wordt gebouwd:

  1. de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;

  2. indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;

  1. indien op of in het water wordt gebouwd:

  1. het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;

1.82 pension

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd, met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten, één en ander zonder vermaaksfunctie;

1.83 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.84 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.85 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.86 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.87 recreatiewoonschip

een woonschip dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

1.88 restauratieve voorziening

een voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf die instelling, zoals een kantine of mensa;

1.89 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.90 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.91 stacaravan

een caravan die als een gebouw valt aan te merken;

1.92 straat- en bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.93 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.94 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;

1.95 vermaakscentrum

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vermaaksfunctie door het bieden van gelegenheid tot de beoefening van kans- en behendigheidsspelen, al dan niet met behulp van automaten of apparatuur, of door het (ver)tonen van films of voorstellingen dan wel door het bieden van soortgelijk amusement, één en ander al dan niet in combinatie met een horecafunctie in de vorm van het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren, zoals een amusementenhal, speelautomaten- en/of kansspelautomatenhal, snooker- of poolcentrum, bowlinghal, paintballcentrum, bioscoop, theater, schouwburg, casino, wedlokaal, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, met uitzondering van een seksinrichting;

1.96 verticale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten vanaf het peil;

1.97 volkstuin

gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groente en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;

1.98 voorbouwgrens

de naar de weg gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat, indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen, de bouwgrens die door de ligging en/of de situatie ter plaatse als voorbouwgrens moet worden aangemerkt;

1.99 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.100 voorkeurgrenswaarde

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.101 vuurwerkbedrijf

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk, en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.102 weg

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.103 windturbine

een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);

1.104 winkel

een gebouw dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel;

1.105 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden c.q. een daarmee gelijk te stellen samenhangende groep van personen;

1.106 woonhuis

een gebouw, dat één woning omvat dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.107 woonschip

een zich in het water bevindend object, dat dient als woning;

1.108 woonsituatie

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Methodiek

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

(Ten aanzien van de wijze van meten op de digitale verbeelding geldt dat het hart van een lijn moet worden aangehouden).

  1. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak

  1. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  1. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk. Onderdelen van het bouwwerk gemeten op meer dan 1 m boven het peil, worden meegerekend. Dakoverstekken, luifels, balkons, e.d. worden niet meegeteld, mits zij niet verder uitsteken dan 0,5 meter;

  1. de lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);

  1. het bebouwde oppervlak:

de som van de oppervlakken van alle op een bouwperceel staande gebouwen en overkappingen;

  1. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt tot de zijdelingse bouwperceelgrens;

  1. de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.2 Meetverschillen

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen;

  2. erkers;

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. erven en verhardingen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Wonen - A1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - A1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:

  1. een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis;

  2. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de categorieën 1 en 2 en bedrijven die naar aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen zijn, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven, ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 2";

met daaraan ondergeschikt:

  1. groenvoorzieningen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. wegen, straten en paden;

  5. water;

  6. openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande gebouwen buiten het bouwvlak als zelfstandige woning;

  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden, tenzij de gronden ter plaatse zijn aangeduid als "bedrijf tot en met categorie 2";

  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken als horecabedrijf;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, zodanig dat de beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m².

4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Welstandscriteria

De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in aritkel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

6.2 Horizontale windturbines

Er zullen geen horizontale windturbines worden gebouwd, tenzij de gronden zijn bestemd als 'Bedrijf - 2'.

6.3 Sloopvergunning

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;

  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;

  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 8 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:

  1. in een aanduiding "maximale bouwhoogte (m)" een grotere bouwhogte voor het bouwen van antennemasten wordt aangegeven, mits de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 25 m zal bedragen;

  2. de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ wordt aangebracht, mits:

  1. wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;

  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. de dubbelbestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, indien hierdoor geen nevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. de dubbelbestemming ‘Leiding - Overig (type leiding>’ wordt aangebracht, mits:

  1. wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;

  2. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. de dubbelbestemming ‘Leiding - Water' wordt aangebracht, mits:

  1. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  1. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ wordt aangebracht, indien door onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;

  2. de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien door onderzoek cultuurhistorische en (cultuur)landschappelijke waarden van de terreinen naar voren komen;

  3. de dubbelbestemming 'Waarde - landschap wordt aangebracht, indien door aanvullend historisch onderzoek *cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;

  4. de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, indien dit noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming, ophoging en verbetering van de gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie;

  5. de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - vaarweg" wordt aangebracht, indien een verandering in de klassering van de betreffende vaarweg in de Provinciale Vaarwegenverordening daartoe aanleiding geeft;

  6. de gebiedsaanduiding "milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied" wordt aangebracht, indien een wijziging van het beloop en/of een verandering in de omvang en de begrenzing van milieubeschermingsgebieden in de Provinciale Milieuverordening daartoe aanleiding geeft.

Artikel 9 Overige Regels

Verwijzingsregel wijzigingsbevoegdheden en/of uit te werken bestemmingen.

Voorzover in de bestemmingsregels, dubbelbestemmingsregels en/of de overige regels wordt verwezen naar bestemmingen en/of aanduidingen die daarin niet rechtstreeks zijn opgenomen, zijn de bestemmingsregels en/of de dubbelbestemmingsregels en/of de aanduidingsregels van toepassing als bedoeld in het bestemmingsplan "Ryptsjerk 2009".

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid A. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a. met maximaal 10 %.

  2. Sublid A. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid A., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid A., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Sublid A. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan 'Wijzigingsplan i.c. bestemmingsplan 'Ryptsjerk, Binnendijk 8 Ryptsjerk (aanbrengen bouwvlak)' van de gemeente Tytsjerksteradiel.

Aldus vastgesteld op 17 december 2017

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op een perceel aan de Binnendijk 8 (ten westen van het perceel Binnendijk 8 te Rypsjerk) is medewerking gevraagd aan het ealiseren van een nieuwe woning. Het perceel is in de huidige situatie onbebouwd en wordt gebruikt als grasland.

De voorgenomen bouw van een woning is in strijd met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan Ryptsjerk van de gemeente Tytsjerksteradiel. De bouw van de voorgenomen woning is enkel mogelijk na een wijziging van het bestemmingsplan. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel heeft zich in beginsel bereid verklaard planologische medewerking te verlenen aan het onderhavige voornemen en brengt daarom het voorliggende plan in procedure.

1.2 Plangebied

Het plangebied heeft betrekking op het westelijk deel van het perceel Binnendijk 8 te Ryptsjerk.

[image]

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan wordt het plan nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige, gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan en tenslotte wordt de uitvoerbaarheid van het plan in hoofdstuk 6 toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschijving

2.1 Huidige Situatie

Ryptsjerk ligt in het noordelijke deel van de Friese Wouden en bevindt zich in een overgangszone van een coulissenlandschap naar een veenweidegebied. Dit houdt in dat het gebied ten noordwesten van het dorp zich (plaatselijk) kenmerkt door een zekere beslotenheid ten gevolge van de aanwezigheid van boomsingels langs perceelscheidingingen. Ten zuidoosten van het dorp heeft het gebied meer kenmerken van het open veenweidegebied. Het dorp maakt samen met Oensjerk, Gytsjerk, Mûnein en Aldtsjerk deel uit van het zandgebied Trynwâlden.

Het dorp is ontstaan in een patroon van wegbebouwing langs de voormalige doorgaande verbinding Leeuwarden/Groningen (verbinding Ypeijsingel - Slachedyk). Daarnaast heeft ook de Ryptsjerkstervaart vanouds een bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van het dorp. Het patroon van wegbebouwing heeft zich in de loop van de jaren verdicht en zette zich later voort in noordelijke richting (Binnenyk).

Het plangebied ligt aan de oostzijde van Ryptsjerk en direct ten westen van het perceel Binnendijk 8 te Ryptsjerk.

Ten oosten, zuiden en westen van het plangebied zijn de percelen grotendeels bebouwd.

2.2 Toekomstige Situatie

Het initiatief betreft de bouw van een nieuwe woning, die aansluit op de naastgelegen woning Binnendijk 8 in Ryptsjerk. Deze woning is bij wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid is opgenomen naar aanleiding van samenvoeging van de woningen op de percelen Breedyk 26 en 24 en Binnedijk 65 en 67.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Het beleid van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit van Nederland tot 2040 is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen acht het Rijk zich verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Buiten deze 13 nationale belangen hebben decen-trale overheden beleidsvrijheid. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vormt het juridisch kader om het rijksbeleid te boren.

Het rijk kiest drie doelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;

  2. Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;

  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

De 13 nationale belangen waarvoor het rijk zich verantwoordelijk acht, vloeien voort uit de hier voor genoemde 3 doelen. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In het SVIR is een eerste integrale afweging van deze belangen gemaakt.

De benoemde rijksbelangen hebben geen betrekking op de ontwikkeling die binnen het onderhavige plangebied is voorgenomen.

3.2 Provinciaal Beleid

Het provinciaal omgevingsbeleid van de provincie Fryslân is neergelegd in het Streekplan 2007. Dit beleid heeft zijn juridische vertaling gekregen in de provinciale omgevings-verordening Romte 2014 (geconsolideerde versie d.d. 4 maart 2015). In deze verordening zijn regels gesteld waarmee bij het vaststellen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

In de verordening is bepaald dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten, indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan kan worden afgeweken ingeval een woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat of, als het project is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, het niet meer dan 11 woningen bevat. In de toelichting van het plan moet zijn gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

3.3 Gemeentelijk Beleid

3.3.1 Strucuurvisie Finster op Romte Woonvisie

De structuurvisie Finster op romte (2010) geeft de toekomstvisie weer van Tytsjerksteradiel tot het jaar 2020. In de structuurvisie wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen kernen. Naast grote kernen als Burgum en Hurdegaryp en recreatieve kernen als Earnewâld bestaat de gemeente uit kleine kernen, waartoe ook Noardburgum behoort. Voor ontwikkelingen is het uitgangspunt dat deze moeten passen in aard en schaal van het dorp en het landschap. Ontwikkelingsruimte in de kleine kernen is meer beperkt en richt zich vooral op inbreiding en kwaliteitsimpuls. In beginsel wordt alleen gebouwd voor de eigen behoefte (natuurlijke groei). De dorpen gaan echter nadrukkelijk niet op slot.

Ontwikkelingen in kleine kernen vragen om een zorgvuldige inpassing en maatwerk. Wat betreft woningbouw zullen er buiten Burgum geen planmatige dorpsuitbreidingen tot stand komen na 2015. Het accent komt dan te liggen op dorpsinbreidingen en herstructurering. Uitbreiding in deze dorpen kan alleen als er geen of onvoldoende alternatieve locaties voor inbreiding zijn.

3.3.2 Woonvisie

De woonvisie Finster op wenjen (2010) is aangegeven welke ambitie de gemeente heeft op het gebied van wonen. In de woonvisie staat onder meer beschreven dat woningbouw voorlopig, althans zeker tot 2016, mogelijk is in een groot aantal planmatige dorpsuitbreidingen. Na 2016 is planmatige dorpsuitbreiding alleen nog mogelijk in Burgum.

De nadruk ligt dan op inbreiding, dit is bouwen binnen de bebouwde kom. Er is dan geen maximum voor het aantal huizen dat gebouwd mag worden. Natuurlijk moet de bebouwing in het dorp passen en mag de kwaliteit van de woonomgeving daar niet onder lijden. Hoewel de nadruk duidelijk op inbreiding ligt na 2016, zal bouwen aan de rand van een dorp soms worden toegestaan. Maar alleen als er wel een vraag voor woningbouw is en er geen goede andere plaats is. Inbreiding kan voor dorpen een kans zijn om de leefbaarheid te vergroten.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

De voorgenomen bouw van de woning kan mogelijk effecten op de omgeving van het plangebied hebben. Er kunnen zich functies in de omgeving van het plangebied voordoen die mogelijk hindereffecten op de nieuwe woning hebben en waarvoor de woning belemmerend of beperkend kan werken. Daarbij valt te denken aan bedrijven of wegen. De bouw van de woning kan op zijn beurt weer effecten hebben voor beschermde plan- en diersoorten, en archeologische waarden die binnen het plangebied voorkomen, e.d. Voor vele van dergelijke aspecten zijn wettelijke regels en/of normen vastgelegd. In het onderstaande zal nader worden ingegaan op die omgevingsaspecten die relevant kunnen zijn voor het onderhavige plan.

4.1 Milieuzonering

Ter bescherming van de leefkwaliteit is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies noodzakelijk. Om die reden moet worden onderzocht of in de directe omgeving van het perceel hinderlijke functies aanwezig zijn en welke invloed deze functies op de woning kunnen hebben en omgekeerd. In de omgeving van het plangebied komen hoofdzakelijk woningen voor en zijn geen hinderlijke functies in een straal van 60 meter aanwezig.

4.2 Geluid

Ten aanzien van geluidhinder biedt de Wet geluidhinder geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen en kinderdagverblijven) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.

Voor dit project is alleen geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. Echter het project ligt aan een 30km/u-weg welke conform artikel 74 Wgh. geen geluidszone heeft. Om die reden is de Wgh niet van toepassing. Wel zijn de voorwaarden van het Bouwbesluit van toepassing. Indien er geen hogere waarden hoeven te worden vastgesteld dient de karakteristieke geluidwering te voldoen aan een minimaal 20 dB.

4.3 Luchtkwaliteit

In de Wet luchtkwaliteit (2007) zijn normen opgenomen voor de kwaliteit van de buitenlucht. Deze normen hebben betrekking op de concentraties in de buitenlucht van een aantal luchtverontreinigende stoffen. Het betreft de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxide, fijn stof (PM10 en PM2,5), lood, koolmonoxide en benzeen. Deze wetgeving vloeit voort uit normen voor luchtkwaliteit die door de Europese Unie zijn gesteld.

Om aan deze Europese normen te voldoen zijn in Nederland extra maatregelen nodig, met name voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2). De Nederlandse overheid heeft hiervoor het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) opgesteld. Projecten die van dit NSL deel uit maken hoeven niet afzonderlijk aan de wettelijke normen te worden getoetst. De bouw van een nieuwe woning vormt geen NSL-project, zodat een afzonderlijke toetsing aan de Wet luchtkwaliteit in beginsel vereist is.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit moet worden aangetoond dat bij de uitvoering van dat plan:

  • de wettelijke grenswaarden voor de genoemde stoffen niet worden overschreden, dan wel

  • bij een beperkte toename van de concentratie van één of meer van de genoemde stoffen door een met het project samenhangende maatregel/effect de luchtkwaliteit per saldo verbetert, dan wel

  • het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor een grenswaarde is opgenomen.

Het betreft in deze gevallen projecten die geen deel uitmaken van het Nationaal Samenwerkingsprogramma ter bevordering van de luchtkwaliteit in Nederland. Aangetoond zal moeten worden dat de oprichting van de derde stal geen gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit in en rondom het projectgebied en of als gevolg daarvan een overschrijding van de in de wet opgenomen grenswaarden plaatsvindt. Gezien de actuele situatie in Nederland, is met name de beoordeling van fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) van belang. De overige in de wet genoemde stoffen zijn in verband met aard van de activiteiten niet relevant.

Het betreft hier de bouw van een enkele woning. De verkeersbewegingen die deze woning met zich meebrengt zijn zodanig beperkt dat deze de luchtkwaliteit ter plaatse nagenoeg niet beïnvloeden. Bovendien is de achtergrondsituatie van de luchtkwaliteit in Jistrum en omgeving dusdanig dat deze ver beneden de wettelijke grenswaarden blijft.

4.4 Externe Veiligheid

Ter voorkoming van onveilige situaties is regelgeving vastgelegd met als doel om zowel individuele personen als groepen mensen een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dergelijke ongevallen kunnen ontstaan doordat binnen bedrijven wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen, maar ook het transport van gevaarlijke stoffen brengt risico’s met zich mee. Tenslotte kunnen ook buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen in dit verband risicovol zijn. De risico’s worden bepaald aan de hand van het zogenaamde plaatsgebonden risico (voor individuen) en het groepsrisico (voor groepen mensen). Voor deze drie situaties is verschillende wet- en regelgeving van toepassing, waarop onderstaand zal worden ingegaan.

4.4.1 Externe Veiligheid Inrichtingen

Op grond van het Besluit externe veiligheid Inrichtingen (Bevi) moet afstand worden aangehouden tussen risicovolle en risicogevoelige functies. Risicovolle functies betreffen hoofdzakelijk bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, welke veiligheidsrisico’s opleveren voor hun directe omgeving. In de omgeving van het plangebied doen zich geen risicovolle inrichtingen voor die van invloed op het plangebied zijn.

4.4.2 Weg- En Railtransport Gevaarlijke Stoffen

De huidige regelgeving voor transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (Crnvgs), die te zijner tijd zal worden vervangen door het 'Besluit transportroutes externe veiligheid' (Btev)).

Het plangebied is gelegen aan de Binnendijk. Over deze weg vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Buiten het plangebied komen in de directe omgeving geen andere wegen of spoorlijnen voor die in dit opzicht veiligheidsrisico’s met zich meebrengen.

4.4.3 Transport Gevaarlijke Stoffen Via Buisleidingen

Voor transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In de nabijheid van het plangebied komen geen buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen als bedoeld in voornoemd besluit.

4.5 Bodem

In het kader van de Wet bodembescherming dient te worden onderzocht of in het plangebied sprake is van bodemverontreiniging. De kwaliteit van de bodem is een belangrijk aspect. Uit de provinciale Signaleringskaart (mogelijke) bodemverontreiniging blijkt dat voor het plangebied geen verdachte (dat wil zeggen mogelijk verontreinigde) locatie te vinden is. Gezien het historisch agrarische gebruik van de gronden, zijn er geen belemmeringen te verwachten en lijkt de bodem geschikt voor de nieuwe woonfunctie.

In het kader van de voor de bouw aan te vragen omgevingsvergunning zal een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

4.6 Ecologie

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. Deze wet vervangt drie wetten: de natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet Natuurbescherming staat in het teken van de verbinding tussen ecologie en economie en bescherming van natuur. Het voorziet in duidelijke en eenvouwdige regels ter bescheming van waardevolle natuur en minder administratieve lasten.

Met deze wet worden de Europese natuurrichtlijnen (de Vogel- en Habitatrichtlijn) zo helder mogelijk geïmplementeerd. Bovendien sluit het instrumentarium van de Wet natuurbescherming aan op het huidige omgevingsrecht en de toekomstige Omgevingswet.

Het uitgangspunt van de wet is dat geen schade mag worden gedaan aan beschermde dieren of planten, tenzij dit uitdrukkelijk is toegestaan. Dit betekent in de praktijk dat het gaat om het effect van de activiteiten op beschermde soorten. Als het wek zo kan worden ingericht dat er geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten, hoeft er vooaf niets geregeld te worden.

Soortenbescherming

Het deel van het perceel waarop de woning is gepland is op dit moment in gebruik als tuin. Gelet op het voorgaande zijn beschermde soorten in het plangebied niet te verwachten. Een nader onderzoek naar beschermde sooren kan achterwege blijven.

Gebiedsbescherming

Naast soortenbescherming, worden ook bepaalde natuurgebieden als geheel beschermd tegen negatieve invloeden. De voor de ontwikkeling meest relevante gebieden, zijn de Natura - 2000 - gebieden. In dit geval de Groote Wielen.

Het Natura 2000 gebied "De Groote Wielen" ligt op een afstand van ruim een halve kilometer vanaf de gewenste nieuwbouw locatie. De realisatie van één extra woning heeft geen negatieve invloed op het voornoemde natuurgebied.

4.7 Archeologie

Het verdrag van Malta beoogt het cultureel erfgoed in de bodem te beschermen. Eén van de doelstellingen van het Verdrag van Malta is de afstemming van het archeologisch belang met de ruimtelijke ordening. Daarom heeft de wetgever ervoor gekozen om de bescherming van het archeologisch erfgoed in te bedden in de ruimtelijke ordening.

Op grond van de Monumentenwet 1988 moeten gemeenten bij de vaststelling van een wijzigingsplan rekening houden met archeologische waarden en verwachtingen (art. 38a). In verband hiermee is een verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het plangebied is in verband met het voornemen van de bouw van de woning door middel van bureauonderzoek onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden die door de voorgenomen bodemingrepen mogelijk worden bedreigd.

De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provincie dekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.

Voor de periode Steentijd geeft de Famke kaart het advies: Karterend onderzoek 2

In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

Voor de periode Middeleeuwen geeft de Famke kaart het advies: Karterend onderzoek 3

In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5000m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten.

4.8 Water

Vanwege het belang van het water in de ruimtelijke ordening, moet bij nieuwe ruimtelijke plannen worden aangegeven op welke wijze in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. De verplichting hiertoe vloeit voort uit het bepaalde hieromtrent in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Waterschappen moeten daarom in een vroeg stadium betrokken worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Op 8 november 2017 is een digitale watertoets doorlopen voor het plan Binnendijk 8 te Ryptsjerk. Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing omdat het plan binnen de beschermingszone van de regionale waterkering en hoofdwatergang ligt. Deze e-mail vormt het wateradvies voor dit plan.

Het plan bestaat uit het toekennen van een nieuw bouwvlak voor een woning. Onderstaande figuur toont de ligging van het gebied.

[image]

De ligging van het plangebied

Watertoets en Wateradvies

De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit én kwantiteit van water. In deze email geven wij de wateraspecten aan die specifiek op uw plan van toepassing zijn.

Achtergrondinformatie over de verschillende aspecten is te vinden in de Leidraad Watertoets die is te raadplegen op de website: www.wetterskipfryslan.nl/watertoets. In de Leidraad staat ook hoe bij het uitwerken en opstellen van het plan rekening dient te houden met deze wateraspecten in bijvoorbeeld de Toelichting, de Regels en op de Verbeelding.

Veilig

Regionale waterkering (paragraaf 4.2.2)

Het plangebied ligt binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering. De begrenzing van de zones is te raadplegen op de website: www.wetterskipfryslan.nl/leggerkaart.

Voor het bouwen van de woning en uitvoeren van andere werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszone van de regionale waterkering is een watervergunning nodig.

Meerlaagse veiligheid

Het klimaat verandert en wordt steeds grilliger. Langere perioden van droogte, afgewisseld met korte periodes met intensieve buien, zeespiegelstijging en zwaardere stormen. Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen.

De maaiveldhoogte in het plangebied varieert en ligt naar schatting tussen de -0,20 m NAP en de +0,20m NAP. Onder Peilbeheer in dit wateradvies geven wij een advies over de bouwhoogte bekeken vanuit de drooglegging. Naast de drooglegging is ook de meerlaagse veiligheid van belang.

Het maatgevend boezempeil ter plaatse van het plangebied is op dit moment bepaald op 0,00 m NAP. De regionale waterkering is ontworpen op basis van deze waterstand. Er bestaat een kans dat de regionale waterkering doorbreekt. Het is in geval van een doorbraak van de regionale waterkering belangrijk de negatieve gevolgen zo klein mogelijk en de gevolgschade zo laag mogelijk te houden. Wij adviseren de bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat er ook bij deze maatgevende waterstand geen wateroverlast optreedt.

Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:100. Dit betekent dat de regionale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/100e per jaar.

Voldoende

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Voor dit plangebied adviseren wij om zo min mogelijk verharding aan te brengen en regenwater indien mogelijk in de tuin te infiltreren of af te voeren richting de Ryptsjerkster Feart.

Hoofdwatergang (paragraaf 4.3.1)

Het plangebied ligt binnen de beschermingszone van een hoofdwatergang. De ligging van de hoofdwatergang kan worden geraadpleegd op de website: www.wetterskipfryslan.nl/leggerkaart.

De watergang wordt varend onderhouden. U dient rekening te houden met een beschermingszone van 5 meter waar geen bebouwing of andere obstakels mogen staan. Voor werkzaamheden binnen de beschermingszone is een watervergunning nodig.

Peilbeheer (paragraaf 4.3.4) en drooglegging (4.3.7)

Peilgebied en drooglegging

Het plangebied ligt in een peilgebied met een vast peil van -1,35 m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de -0,20 m NAP en de +0,20 m NAP. De maaiveldhoogte voldoet aan de droogleggingsnorm.

Grondwaterstand

De grondwaterstand is niet gelijk aan het waterpeil in de sloten. Grondwater kan opbollen en uitzakken. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de drooglegginsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. Wij hebben geen gedetailleerde informatie beschikbaar over de grondwaterstanden op de locatie. Wij adviseren wel om bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging ook rekening te houden met voldoende ontwateringsdiepte. In paragraaf 4.3.7 staat meer informatie over de ontwateringseisen.

Grondwateronttrekking

Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing. Om te weten of met een melding kan worden volstaan of dat er een vergunning nodig is, kan contact worden opgenomen met Cluster Vergunningverlening van Wetterskip Fryslân.

Toename verhard oppervlak (paragraaf 4.3.6)

In paragraaf 4.3.6 staat achtergrondinformatie over de reden waarom toename van verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. De gebiedspecifieke compensatie zoals deze in paragraaf 4.3.6.2 van de Leidraad is opgenomen is niet van toepassing. Wij hanteren een compensatienorm van 10 %. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m² van toepassing.

Door de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met maximaal 200 m². Voor plannen met een toename van het verhard oppervlak kleiner dan 200 m² geldt een vrijstelling voor compensatie van de toename van het verhard oppervlak.

Schoon

Ecologie en KRW (paragraaf 4.4.5)

De Ryptsjerkster Feart in uw plangebied is een KRW-lichaam. Hiervoor vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water en de Waterwet een stand still principe. Dit wil zeggen dat bij ruimtelijke ontwikkeling geen sprake mag zijn van achteruitgang van de ecologische kwaliteit.

Schoonhouden – scheiden – zuiveren (paragraaf 4.4.6)

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat voorkomen wordt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat de bouw met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Vervolg

Waterwet

Voor alle activiteiten in en nabij het watersysteem, waaronder het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het aanbrengen van een wijziging in het watersysteem, dient een vergunning aangevraagd te worden of een melding worden gedaan bij Wetterskip Fryslân. Op onze website (www.wetterskipfryslan.nl) staat meer informatie over de Waterwet en daar staan onder andere ook meldingsformulieren en het aanvraagformulier voor een watervergunning downloaden. De aanvraag voor een watervergunning of de melding kan ook gelijktijdig met de omgevingsvergunningaanvraag worden ingediend via het omgevingsloket online (www.omgevingsloket.nl).

4.9 Kabels En Leidingen

Binnen het plangebied of in de buurt hiervan zijn geen kabels en leidingen aanwezig waar rekening mee gehouden dient te worden.

4.10 Conclusie

Op grond van hetgeen in de voorgaande paragrafen over de diverse omgevingsaspecten aan de orde is gekomen, kan worden geconcludeerd dat er geen belemmeringen bestaan voor de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van een nieuwe woning.

Hoofdstuk 5 Juridische Vormgeving

5.1 Toelichting Op Het Juridische Systeem

Het onderhavige bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. Het gebruik van de gronden wordt vastgelegd in de bestemmingsregels en op een digitale verbeelding. Dit vormt het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. In de toelichting wordt de keuze voor de bestemming gemotiveerd.

5.2 Toelichting Op De Bestemming

- Wonen - A1- (vrijstaande woningen)

Bij de bestemmingen 'Wonen - A1' gaat het om vrijstaande woningen, waarbij de goot- en bouwhoogte respectievelijk maximaal en 9 meter mag bedragen. De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met een beroeps- en bedrijfsactiviteit aan huis, een beroep dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten (zie bijlage 2 van de regels).

De oppervlakte van de beroeps- of bedrijfsruimte mag 30 % van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel bedragen, met een maximum van 50 m².

Binnen de bestemmingen is een bepaalde mate van flexibiliteit mogelijk. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan het bevoegd gezag besluiten, onder bepaalde voorwaarden, wijzigingen uit te voeren die betrekking hebben op de ligging van een bouwvlak.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt in de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economisch

De gemeente is niet in financiële zin betrokken bij de realisering van de nieuwe woning. De gemeente is met de initiatiefnemer een planschadeovereenkomst aangaan. Op grond van het voorgaande kan worden aangenomen dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is gegarandeerd.

6.2 Maatschappelijk

De procedure van het wijzigingsplan start met de ter inzage legging van het ontwerpplan, overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertoe wordt het plan gedurende 6 weken ter visie gelegd, waarbij belanghebbenden een zienswijze op het plan kunnen indienen. Het wijzigingsplan wordt, afhankelijk van eventuele zienswijzen (gewijzigd) vastgesteld. Na vaststelling wordt het vastgestelde wijzigingsplan opnieuw gedurende zes weken ter inzage gelegd, waarbij de indieners van een zienswijze de mogelijkheid hebben om in beroep te gaan bij de Raad van State. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend.