Eastermar - EHS De Lits
Wijzigingsplan - Gemeente Tytsjerksteradiel
Ontwerp op 22-12-2023 - in voorbereiding
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het wijzigingsplan Eastermar - EHS De Lits met identificatienummer NL.IMRO.0737.16BPXIIIWP01-OW01 van de gemeente Tytsjerksteradiel;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarden
de waarden die verband houden met het zich in de bodem bevinden van voorwerpen of
bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde van algemeen belang zijn;
1.6 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 bestaand
- a. bij bouwwerken:
bouwwerken die ten tijde van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan
bestaand, in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden
overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens
die wetten gegeven voorschriften;
- b. bij het overige gebruik:
het gebruik dat bestaand was ten tijde van het van kracht worden van dit plan;
1.8 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.9 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.10 bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;
1.11 bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.12 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar
behorende bebouwing is toegelaten;
1.13 bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel;
1.14 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.15 cultuurhistorische waarden
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
1.16 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.17 dykswâl (houtwal)
een door de mens (oorspronkelijk) als perceelsscheiding opgeworpen, langgerekte aarden
wal (wallichaam) met een aaneengesloten beplanting, bestaande uit bomen, struiken en een kruidenlaag.
Onder dykswâl wordt tevens verstaan een langerekte aarden wal, of een gedeelte daarvan,
met een aaneengesloten beplanting, die is gerealiseerd als vervanging en/of compensatie
van een legaal of gelegaliseerd verwijderde dykswâl of gedeelte daarvan;
1.18 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt;
1.19 gebruiksmogelijkheden
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende
bestemming te gebruiken;
1.20 geluidsbelasting
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;
1.21 geluidsgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige objecten of terreinen,
zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluid hinder;
1.22 half open landschap
het half open landschap kenmerkt zich door de volgende landschappelijke waarden:
a. afwisseling van moerasbossen, rietvelden en graslanden;
b. afwisseling van water, land en drassige percelen;
c. verspreid voorkomende petgaten en legakkers;
d. vervagende of verdwenen verkavelingspatronen;
e. vage of verdwenen ontginningsrichting;
f. verspreid voorkomende, veelal kleinschalige bebouwing;
1.23 hogere grenswaarde
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting
van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voor keurgrenswaarde en die in een
concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit
Geluidhinder;
1.24 houtopstand
opgaande beplanting in de vorm van kleinschalige bospercelen, houtsingels en dykswâlen;
1.25 houtsingel
langgerekte aaneengesloten opgaande beplanting in de vorm van bomen en struiken;
1.26 houtwal
zie dykswâl;
1.27 kampeermiddel
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander
voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor
recreatief nachtverblijf;
1.28 kunstobject
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde;
1.29 kunstwerk
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.30 landschappelijk inrichtingsplan
een plan dat weergeeft op welke wijze veranderingen in houtsingels en/of dykswâlen
(houtwallen)en andere landschapselementen in het Woudenlandschap en veranderingen in verkavelings patronen en verkavelingsrichting in het Open landschap, o.a. in het kader van perceelsver grotingen, landschappelijk worden ingepast, rekening houdend met de volgende aspecten:
- de historisch gegroeide landschapstructuur;
- de landschappelijke waarden die kenmerkend zijn voor het landschapstype, waarbinnen
- het perceel/de percelen is/zijn gesitueerd;
- de gemiddelde grootte van de percelen binnen het deelgebied van het landschapstype
- Woudenlandschap, waarbinnen de te veranderen singels, dykswâlen (houtwallen)en
- andere landschapselementen liggen;
- het bebouwingspatroon;
- een goede infrastructurele ontsluiting.
Een landschappelijk inrichtingsplan bestaat uit een verbeelding en een toelichting;
1.31 landschappelijke waarden
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van
waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
1.32 milieusituatie
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van
scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
1.33 natuurwaarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en
biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.34 open landschap
het landschapstype dat zich in algemene zin kenmerkt door de volgende landschappelijke
waarden:
- a. grootschalig open (weide)landschap;
- b. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;
- c. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;
- d. verspreid voorkomende bosschages van beperkte omvang (v.m. eendenkooien, moerasbosjes), rietvelden;
- e. relatief grofmazig netwerk van soms hoger gelegen wegen en paden, incidenteel met
- f. laanbeplanting;
- g. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen,alsmede meren.
Binnen het Open landschap in Tytsjerksteradiel zijn als deelgebieden te onderscheiden: het klei op veen landschap, het meren- en kanalenlandschap en het veenweidelandschap.
In sommige deelgebieden ontbreken bepaalde als kenmerkend voor het Open landschap
genoemde landschappelijke waarden en/of zijn andere en/of bijzondere vormen van de als kenmerkend voor het Open landschap genoemde landschappelijke waarden aanwezig;
klei op veen landschap
het klei op veen met terpen landschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
- a. zeer grootschalig open (weide)landschap
- b. regelmatige en onregelmatige blokverkaveling;
- c. onregelmatige of ontbrekende verkavelingsrichting;
- d. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;
- e. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;
- f. kwelderwal langs de Dokkumer Ie en verspreid voorkomende terpen en terprestanten;
- g. grofmazig netwerk van hoofdzakelijk oost – west lopende wegen en paden;
- h. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen;
meren- en kanalenlandschap
het meren- en kanalenlandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke
waarden:
- a. meer met oeverbegroeiing in de vorm van rietkragen en moerasbosjes;
- b. grootschalige openheid, weinig opgaande beplanting;
- c. opstrekkende verkaveling of onregelmatige verkavelingsrichting;
- d. perceelsgrenzen worden gevormd door sloten en door singels of dykswâlen in de
- e. overgang naar het woudenlandschap;
- f. incidenteel voorkomende bebouwing;
veenweidelandschap
het veenweidelandschap wordt gekenmerkt door de volgende landschappelijke waarden:
- a. grootschalig open (weide)landschap;
- b. hoofdzakelijk rationele verkaveling en plaatselijk opstrekkende verkaveling;
- c. perceelsscheidingen in de vorm van sloten en andere waterlopen;
- d. verspreid voorkomende bebouwing met erfbeplanting;
- e. enkele terprestanten en een droogmakerij met ringvaart en kade;
- f. verspreid voorkomende bosschages en plassen / poelen van beperkte omvang (onder andere vm. eendenkooien, moeras bosjes), rietvelden;
- g. relatief grofmazig netwerk van wegen en paden, incidenteel met laanbeplanting;
- h. grofmazig netwerk van kanalen, vaarten en andere, vaak structuur bepalende waterlopen, alsmede meren.
1.35 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.36 peil
- a. indien op of in het land wordt gebouwd:
- de hoogte van het afgewerkte omliggende terrein ter plaatse van het bouwwerk, met dien verstande dat, indien het bouwwerk zal worden gebouwd op een nog onbebouwd perceel, deze hoogte ten hoogste 0,5 m ligt boven of beneden de hoogte van de kruin van de weg waarop het perceel wordt ontsloten, eventueel natuurlijk aanwezige reliëfverschillen buiten beschouwing gelaten;
- indien de hoogte van het afgewerkte terrein niet aan alle zijden van het bouwwerk gelijk is, wordt het peil gerekend vanaf het laagste punt van het omliggende afgewerkte terrein, incidenteel aangebrachte en ondergeschikte ophogingen en verdiepingen buiten beschouwing gelaten;
- b. indien op of in het water wordt gebouwd:
- het ter plaatse door het waterschap ten tijde van de eerste ter inzage legging van het bestemmingsplan vastgestelde waterpeil;
1.37 pingoruïne
overblijfsel van een pingo, ontstaan in het Weichselien. Diepe, meestal ronde komvormige
depressie, omgeven door een volledige of gedeeltelijke ringwal. Gevuld met een gyttja, een bezinksel van organisch materiaal, naar boven overgaand in veen;
1.38 poel
een van ander oppervlaktewater geïsoleerd stilstaand water;
1.39 recreatief medegebruik
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming
waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
1.40 risicovolle functie
een risicovolle inrichting, een transportroute gevaarlijke stoffen of een buisleiding ten
behoeve van het transport van gevaarlijke stoffen;
1.41 risicovolle inrichting
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.42 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang
alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.43 slopen
geheel of gedeeltelijk afbreken;
1.44 straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van
samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede
verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding
tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;
1.45 verkeersveiligheid
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
1.46 voorkeurgrenswaarde
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet
geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.47 weg
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder
begrepen de daarin gelegen kunstwerken, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
1.48 windturbine
een bouwwerk dat is bedoeld om met een draailichaam (rotor) door middel van windvang
elektrische energie op te wekken en waarvan de rotor om een horizontale dan wel om een
verticale as draait (horizontale respectievelijk verticale windturbine);
1.49 woonsituatie
de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de
daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van
hinder.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Natuur
2.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. water, waaronder meren, plassen, poelen, petgaten, pingoruïnes, kanalen, vaarten, tochten, sloten en daarmee gelijk te stellen waterlopen en waterpartijen;
- b. moeras en rietland;
- c. grasland;
- d. bos en bebossing;
- e. houtsingels en dykswâlen (houtwallen);
- f. heidevelden;
- g. oeverstroken en kaden;
- h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurwaarden;
- i. gebouwen ten behoeve van beheer en onderhoud;
met daaraan ondergeschikt:
- j. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het half open landschap, indien de gronden niet mede bestemd zijn voor 'Waarde -Landschap (Open landschap)';
- k. paden en perceel- en/of kavelontsluitingswegen;
- l. bermen en beplanting;
- m. groenvoorzieningen;
- n. parkeervoorzieningen;
- o. speelvoorzieningen;
- p. het recreatief en educatief medegebruik;
- q. kleinschalige recreatieve en educatieve voorzieningen, waaronder picknickplaatsen, toiletvoorzieningen, vogelkijkhutten en uitzichtpunten;
- r. aanleggelegenheid;
- s. de waterhuishouding;
- t. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder stuwen en gemalen;
- u. retentiegebied voor oppervlaktewater;
- v. openbare nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- w. tuinen, erven en terreinen;
- x. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken en kunstobjecten.
2.2 Bouwregels
2.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de in lid 2.1 onder i genoemde gebouwen voor bewoning;
- b. het gebruik van de gronden als (permanente) liggelegenheid voor recreatievaartuigen;
- c. het gebruik van recreatievaartuigen voor permanente bewoning;
- d. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor het opslaan van mest;
- e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
2.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 3 Leiding - Gas
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding - Gas’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. een ondergrondse gastransportleiding;
met de daarbij behorende:
- b. belemmeringenstrook;
- c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Waarde - Archeologie
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.
4.2 Bouwregels
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Waarde - Landschap (Open Landschap)
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Landschap (Open landschap)’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurwaarden van het open landschap met inachtneming van de specifieke kenmerken van de deelgebieden binnen het open landschap.
5.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.3 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 6 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- a. werken ten behoeve van de waterstaat, waaronder kaden en dijken;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder sluizen en gemalen.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2.1 en toestaan dat de in de andere bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
- a. vooraf is geadviseerd door de betreffende beheerder van de waterstaatkundige functie;
- b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende (neven)functie van de gronden.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Bouwregels
8.1 Welstandscriteria
De door het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken, kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.
8.2 Windturbines
Er zullen geen windturbines worden gebouwd.
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- a. het gebruik van de gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
- b. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- c. het gebruik van de gronden voor de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming(en) toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
- d. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
- e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 10 Algemene Wijzigingsregels
Burgemeester en Wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
- a. in een aanduiding 'maximale bouwhoogte' een grotere bouwhoogte voor het bouwen van antennemasten wordt aangegeven, mits:
- 1. de bouwhoogte van antennemasten ten hoogste 25 m zal bedragen;
- b. de bestemming 'Verkeer - Verblijf' wordt aangebracht, mits:
- 1. de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een weg, of de kruispuntverbetering om verkeerstechnische redenen noodzakelijk is;
- 2. de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een weg ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;
- 3. de aanleg of de verlegging van een utilitair fietspad om verkeerstechnische redenen nodig is;
- 4. de aanleg van een recreatief fietspad met het oog op het bevorderen van het recreatief medegebruik van het buitengebied, o.a. in het kader van gebiedsontwikkeling, wenselijk is;
- 5. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- 6. de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten als gevolg daarvan niet hoger is dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
- c. de bestemming 'Water' wordt aangebracht, mits:
- 1. de verbreding, de verlegging of de bochtafsnijding van een vaarweg om nautische redenen noodzakelijk is;
- 2. de verbreding, verlegging of de bochtafsnijding van een vaarweg ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;
- 3. de aanleg of de verlegging van een waterloop noodzakelijk is voor het maken van een verbinding met een andere waterloop ten behoeve van de kleine vaarrecreatie;
- 4. de aanleg of de verlegging van een waterloop noodzakelijk is ten behoeve van een goede waterhuishouding;
- 5. de aanleg of verlegging van een waterloop ten hoogste een gebied van 1 ha betreft;
- 6. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- d. de dubbelbestemming ‘Leiding - Hoogspanningsverbinding’ wordt aangebracht, indien:
- 1. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- e. de dubbelbestemming ‘Leiding - Riool’ wordt aangebracht, indien:
- 1. wordt voldaan aan de regels uit de van toepassing zijnde wettelijke regels;
- 2. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid, de ontsluitingssituatie, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- f. de dubbelbestemming ‘Leiding - Water' wordt aangebracht, indien:
- 1. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- g. de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ wordt aangebracht, indien:
- 1. door onderzoek archeologische waarden van terreinen naar voren komen;
- h. de dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ wordt aangebracht, indien:
- 1. door onderzoek cultuurhistorische en (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
- i. de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (Woudenlandschap)' wordt aangebracht, indien:
- 1. door aanvullend onderzoek (cultuur)landschappelijke waarden van terreinen naar voren komen;
- j. de dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterstaatkundige functie’ wordt aangebracht, indien:
- 1. dit noodzakelijk is ten behoeve van de bescherming, ophoging en verbetering van de gronden met een waterkerende en/of waterregulerende (neven)functie;
- k. de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - externe veiligheid' wordt aangebracht, indien de hoedanigheid van een risicovolle functie is gewijzigd, waarbij geldt dat:
- 1. de ligging van de zone moet worden afgestemd op de risicocontouren ingevolge de van toepassing zijnde wettelijke regels.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
- c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het het wijzigingsplan Eastermar - EHS De Lits van de gemeente Tytsjerksteradiel.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het voornemen is om aan het kanaal De Lits, ter hoogte van Eastermar, een natuurlijke verbindingszone te realiseren. Er worden ter plaatse diverse maatregelen getroffen ten behoeve van Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Een gebied dat nu een agrarische functie heeft, zal als natuurgebied in gebruik worden genomen.
Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van de geldende planologische regeling uit het Bestemmingsplan Buitengebied 2013 van de gemeente Tytsjerksteradiel. De betreffende gronden hebben hierin de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Agrarisch met waarden - Beheersgebied'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen kan, onder voorwaarden, gebruik worden gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid in het geldende plan. Daarvoor dient een wijzigingsplan te worden opgesteld. Daarbij hoort een onderbouwing van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende plan voorziet hierin.
1.2 Ligging Plangebied
Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden, die allen ten westen van Eastermar liggen. De deelgebieden zijn weergegeven in figuur 1.1.
Figuur 1.1 Ligging van de deelgebieden van het plangebied (in rood)
(bron: Basisviewer Rho)
1.3 Planologische Regeling
Het plangebied is momenteel geregeld in het Bestemmingsplan Buitengebied 2013, vastgesteld op 27 juni 2013 door de gemeente Tytsjerksteradiel. Een uitsnede van het bestemmingsplan ter plaatse van de deelgebieden is weergegeven in figuur 1.2.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan Minnertsga (bron: Basisviewer Rho)
In het geldende bestemmingsplan zijn de deelgebieden bestemd als 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Agrarisch met waarden - Beheersgebied'. Daarnaast geldt op deze gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap (open landschap)'. De rechterhelft van het noordwestelijke deelgebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.
De gronden bestemd als 'Agrarisch - Cultuurgrond' zijn bestemd voor grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden. Gronden bestemd als 'Agrarisch met waarden - Beheersgebied' zijn bestemd voor: grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden (cultuurgrond); sloten, bermen en beplanting; en het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden en van landschappelijke waarden. Ondergeschikt zijn bij beide bestemmingen toegestaan: paden en kavelontsluitingswegen; groenvoorzieningen; parkeervoorzieningen; water; het recreatief medegebruik; waterhuishoudkundige voorzieningen; en openbare nutsvoorzieningen.
Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn de gronden mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd anders dan bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid.
Het is, op gronden met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
- het ontgronden, afgraven, egaliseren en ophogen van gronden ten opzichte van het bestaande maaiveld en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
- het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm, tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd;
- het graven van watergangen;
- het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm ten opzichte van het bestaande maaiveld;
- het verlagen van het waterpeil.
Wijzigingsbevoegdheid
In de regels van de bestemmingen 'Agrarisch - Cultuurgrond' en 'Agrarisch met waarden - Beheersgebied' is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, waarmee het mogelijk is om de bestemmingen te wijzigen in de bestemming 'Natuur', mits:
- 1. de wijziging passend is binnen het rijks- en provinciale beleid aangaande de Ecologische Hoofdstructuur;
- 2. de wijziging betrekking heeft op gronden die:
- nodig zijn voor de afronding van natuurgebieden, en/of;
- liggen in het traject van een ecologische verbindingszone, of
- particulier worden beheerd en waarvan de natuurfunctie duurzaam is geregeld;
- 3. rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infrastructuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrijventerrein, zoals onder meer opgenomen in de Structuurvisie "Finster op romte" en de Woonvisie "Finster op wenjen".
In de paragrafen 3.2 'Provinciaal beleid' en 3.3 'Gemeentelijk beleid' wordt onderhavige ontwikkeling getoetst aan bovenstaande punten van de wijzigingsbevoegdheid.
1.4 Leeswijzer
Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het wijzigingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
Het mogelijk maken van de beoogde ontwikkeling (het initiatief) is het belangrijkste uitgangspunt voor dit wijzigingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling wordt met dit plan op een goede manier ingepast in de bestaande situatie. Een beschrijving van de bestaande situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen. De inpassing in de omgeving wordt ook behandeld.
2.1 De Bestaande Situatie
De deelgebieden bevinden zich allen ten westen van het kanaal De Lits en de kern van Eastermar. De gronden met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond' zijn in de bestaande situatie in gebruik als onbebouwd grasland. Het noordelijke gedeelte van de deelgebieden, met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Beheersgebied', heeft naast de agrarische functie al (deels) een ondersteunende functie voor natuur. In figuur 2.1 is een luchtfoto van de bestaande situatie weergegeven.
Figuur 2.1 Bestaande situatie deelgebieden (bron: Basisviewer Rho)
Aan de noordzijde van het plangebied ligt het Burgumer Mar. Ten westen van het plangebied komen voornamelijk agrarische graslanden voor. Ten oosten liggen het kanaal De Lits en het dorp Eastermar. Het plangebied wordt in het zuiden een stukje afgesneden door de Sumarderwei, waar het vervolgens overloopt in een natuurstrook rondom De Leijen. Het Burger Mar en De Leijen zijn beiden onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (zie figuur 2.2). Onderhavig plan voorziet in een ecologische verbindingszone, waardoor deze twee gebieden (sterker) met elkaar verbonden worden.
Figuur 2.2 Natuurnetwerk Nederland (bron: Atlas Leefomgeving)
2.2 Beoogde Ontwikkeling En Ruimtelijke Inpassing
De aanleg van de beoogde natuurstrook gebeurt in het kader van de gebiedsontwikkeling rondom de Centrale As. Het is een gewenste ecologische verbinding voor water- en oevergebonden soorten, zoals de Otter en de Ringslang. Door de aanleg wordt de ecologische barrière opgeheven en kan er uitwisseling van genen plaatsvinden, wat gunstig is voor de instandhouding van deze soorten. Het is een belangrijke verbinding tussen de natuurgebieden Burgumer Mar en De Leijen. Het plangebied ligt in het Veenweidegebied en maakt deel uit van het Meren- en kanalenlandschap, welke gekenmerkt wordt door weilanden, sloten, rietkragen, moeras en open water. De aanleg van deze ecologische verbindingszone past, landschappelijk en met de voorgestelde inrichting gezien, goed in dit landschapstype. De beoogde inrichting van het noordelijke gedeelte van het plangebied is weergegeven in figuur 2.3. De inrichting van het zuidelijke deel is weergegeven in figuur 2.4.
Figuur 2.3 Beoogde ontwikkeling noordelijk deel van het plangebied
Figuur 2.4 Beoogde ontwikkeling zuidelijk deel van het plangebied
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:
- 4. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
- 5. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
- 6. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
- 7. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.
De ontwikkeling in het plangebied raakt geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI en draagt bij aan de opgave om de regio sterker en leefbaarder te maken.
Conclusie
Het wijzigingsplan is in overeenstemming met het Rijksbeleid.
3.2 Provinciaal Beleid
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. De nieuwe omgevingsverordening is nog niet vastgesteld.
Gelet op het bepaalde in de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3), wordt in onderhavige paragraaf voor de volledigheid ook de structuurvisie Finster op romte besproken. Doordat de beoogde ontwikkeling niet voorziet in woningbouw en ook niet op of nabij een (toekomstige) woningbouwlocatie ligt, wordt de woonvisie Finster op wenjen hier niet besproken.
Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'
De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:
Inhoudelijke principes
- 1. zuinig ruimtegebruik;
- 2. omgevingskwaliteit als ontwerpbasis;
- 3. koppelen van ambities;
- 4. gezondheid en veilig;
Samenwerkingsprincipes
- 5. rolbewust;
- 6. decentraal wat kan;
- 7. ja, mits;
- 8. aansluiting zoeken;
- 9. sturen op proces, ruimer op inhoud.
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
- 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
- 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
- 3. Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht;
- 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.
Toetsing
De opgave Fryslân versterkt de biodiversiteit bestaat onder meer uit het herstel van biodiversiteit. Dit vraagt om verbetering van de kwaliteit van leefgebieden en om het versterken van de samenhang tussen die gebieden. Niet alleen in en tussen natuurgebieden, maar ook in het agrarisch gebied, in wateren, en in steden en dorpen moeten natuurwaarden versterkt en verbonden worden. Alle schakels in deze keten dragen bij aan herstel van biodiversiteit. Dit herstel wordt afgemeten aan de ontwikkeling van de soorten van Fries belang. De provincie richt zich op de kwaliteit, omvang en samenhang van de leefgebieden van deze soorten, en op een verbreding van de huidige aanpak.
Realisatie en beheer van het NNN wordt door de provincie gestimuleerd. Ze benut kansen om natuurgebieden beter met elkaar te verbinden. Het doel is om de basis op orde te krijgen door het uitvoeren van wettelijke en reguliere taken: het afronden van het NNN, het beschermen van het NNN en realiseren van de natuurdoelen, herstelbeheer voor de Natura 2000-gebieden, uitvoering van agrarisch natuurbeheer en werken aan de kwaliteit van water, bodem en lucht.
De aanleg van de beoogde natuurstrook past binnen de ambities, zoals genoemd in de omgevingsvisie van de provincie Fryslân. Het zorgt ervoor dat natuurgebieden met elkaar verbonden worden en draagt in die zin bij aan het afronden van het NNN. Door onderhavige ontwikkeling wordt de biodiversiteit van Fryslân vergroot. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie.
Verordening Romte Fryslân
In 2014 is de Verordening Romte Fryslân vastgesteld en deze is in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. Het plangebied maakt deel uit van het landelijk gebied zoals gedefinieerd in de Verordening Romte. Daarbij ligt het voor het grootste deel in EHS beheergebied of EHS overige natuur. De beoogde ontwikkeling van het realiseren van een ecologische verbindingszone, op onderhavige locatie, wordt gezien als een ruimtelijke ontwikkeling op en nabij de ecologische hoofdstructuur. In de Verordening Romte is een aantal regels van toepassing op het plangebied.
Met betrekking tot het thema 'natuur', gelden vanuit de verordening de volgende regels:
- Een ruimtelijk dat betrekking heeft op gronden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaart Natuur voorziet in een passende bestemming met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gronden.
- Een ruimtelijk plan voor gronden zoals bedoeld in het eerste lid maakt geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gronden, of tot significante aantasting van de samenhang tussen gebieden die deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur.
- Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op gronden nabij de ecologische hoofdstructuur kan nieuwe, niet-agrarische activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, mits die niet leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van de ecologische hoofdstructuur.
Onderhavig plan voorziet in de passende bestemming 'Natuur', met gebruiksregels gericht op behoud, herstel of ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van de gronden. Hiermee draagt het bij aan herstel en uitbreiding van de EHS (huidige benaming: Natuurnetwerk Nederland - NNN). Derhalve is het plan in overeenstemming met het gestelde in de Verordening Romte Fryslân.
Structuurvisie Finster op romte
De provincie Fryslân en de gemeenten Dantumadiel, Noardeast-Fryslân, Achtkarspelen en Tytsjerksteradiel hebben in 2010 afspraken met elkaar gemaakt over de woningbouw in de regio Noordoost-Fryslân tot 2020. Hiermee krijgen de gemeenten meer ruimte en eigen verantwoordelijkheid binnen de kaders van de provincie.
Het plangebied ligt in de Structuurvisie in het gebied 'Oostelijk deel en Trynwâlden -
coulisselandschap'. In dit gebied geldt een consoliderende strategie. Een groot deel van dit gebied bestaat uit Nationaal landschap (woudenlandschap). Rondom de Burgumer Mar en Eastermar is het afwijkende landschap (merenlandschap) aanleiding om meer dynamiek toe te laten. Mits zorgvuldig ingepast in het landschap, is beperkte vestiging van (watergebonden)recreatieve voorzieningen mogelijk. (Water)recreatie dient hierbij hand in hand te gaan met een kwaliteitsverbetering van de oevers van de meren. Bij Eastermar kan de verblijfsrecreatie uitgebreid worden. Ook hier moet er rekening mee gehouden worden, dat dit naar aard en schaal geschiedt, met een voldoende inpassing in het landschap. Provincie Fryslân heeft in het Streekplan een Ecologische hoofdstructuur (EHS) vastgelegd. Ook in de gemeente Tytsjerksteradiel biedt dit kansen voor de natuur. De gemeente ondersteunt het provinciaal beleid en ziet vooral kansen in combinaties van natuur en recreatie en natuur en landbouw.
Onderhavige ecologische verbindingszone past binnen de ambities voor het gebied 'Oostelijk deel en Trynwâlden - coulisselandschap', zoals omschreven in de Structuurvisie Finster op romte.
3.3 Gemeentelijk Beleid
Ontwerp omgevingsvisie Tytsjerksteradiel 2021-2040
In de Ontwerp Omgevingsvisie Tytsjerksteradiel 2021-2040 is bepaald hoe de gemeente Tytsjerksteradiel er over 20 jaar uit moet zien. Het is een visie die de gemeente samen met haar inwoners en betrokken organisaties heeft opgesteld. Hiermee worden op hoofdlijnen de ambities voor de ruimtelijke ontwikkeling van Tytsjerksteradiel tot 2040 geschetst. In 2040 in Tytsjerksteradiel:
- 1. Heeft iedere inwoner een passende woonruimte.
- 2. Heeft iedere inwoner toegang tot werkgelegenheid.
- 3. Is de economie vitaal en toekomstgericht.
- 4. Bewegen en ontspannen alle inwoners in een gezonde, veilige en groene omgeving.
- 5. Zijn er genoeg ontmoetingsplekken en voorzieningen.
- 6. Is de mobiliteit gezond, vlot en veilig.
- 7. Is de leefomgeving aangepast aan het veranderende klimaat en de biodiversiteit hersteld.
- 8. Heeft iedere inwoner toegang tot schone energie.
De beoogde ontwikkeling past het meest binnen de zevende ambitie. Door het plan wordt de biodiversiteit herstelt en versterkt. Het draagt bij aan het stimuleren van natuurvriendelijk grondgebruik en - beheer door de agrariërs in het landelijk gebied, zodat ook daar de biodiversiteit, zowel bovengronds als ondergronds, herstelt. Het aangepast water- en bodembeheer gaat droogte tegen.
De beoogde ontwikkeling past binnen de doelstellingen van de gemeentelijke (ontwerp) omgevingsvisie en draagt bij aan de gemeentelijke ambities.
Hoofdstuk 4 Milieu- En Omgevingsaspecten
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze rapportage gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden.
Onderzoek
In dit geval wordt een natuurontwikkeling mogelijk gemaakt. Daarmee is geen sprake van een bedrijfsfunctie die invloed kan hebben op de omgeving. Evenmin is sprake van bedrijfshindergevoelige functies binnen het plangebied. Daarmee kan op voorhand worden gesteld dat milieuzonering niet voor een belemmering voor dit plan zorgt.
4.2 Ecologie
Toetsingskader
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekkingen tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.
Toetsing
Het plangebied maakt geen deel uit van het beschermde gebied Natura 2000, maar wel deels van het Natuur Netwerk Nederland. Doordat onderhavige ontwikkeling het verbinden en vergroten van het NNN-gebied betreft, is deze 'ruimtelijke ontwikkeling' wel mogelijk en toegestaan.
In de omgeving rondom het projectgebied bevinden zich enkele Natura 2000-gebieden. Op zo’n 4.000 meter van het projectgebied bevindt zich de Alde Feanen en op zo’n 7.500 meter bevindt zich de Groote Wielen. Verderop gelegen gebieden zijn Van Oordt’s Mersken, Wijnjeterper Schar en Bakkeveense Duinen.
In het kader van dit plan is een stikstofberekening uitgevoerd (zie bijlage 1). Hieruit blijkt dat de stikstofuitstoot die ontstaat tijdens het aanleggen van de ecologische verbindingszone, is vastgesteld op 0,00 mol/ha/jaar voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied. De aanlegwerkzaamheden zullen geen effect hebben op de instandhoudingsdoelen van de stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.
Toetsing
In het kader van dit project is een ecologisch onderzoek uitgevoerd, die onder meer in gaat op de (mogelijke) aanwezigheid van beschermde soorten. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 2. Voor beschermde soorten leidt de uitvoering van de ontwikkeling tot uitbreiding van het leefgebied. Dit is in de regel dus een positieve ontwikkeling voor beschermde soorten. Wel moet voorafgaand aan de uitvoering beoordeeld worden of ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is. Daartoe is nader onderzoek nodig naar de otter, waterspitsmuis, ringslang en grote modderkruiper, met name in/langs de te dempen sloot. Op overige locaties zijn geen negatieve effecten te verwachten. In een te kappen els is daarnaast een voor vleermuizen geschikt hol aanwezig. Deze moet gecontroleerd worden op gebruik door vleermuizen. De geadviseerde nadere onderzoeken en het nagaan van mogelijk benodigde ontheffingen wordt door de initiatiefnemer opgepakt. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden zullen de benodigde ontheffingen verkregen zijn en het nader onderzoek zijn uitgevoerd. Eventueel benodigde maatregelen zullen dan ook worden uitgevoerd. Dit leidt hoe dan ook niet tot een belemmering van de uitvoerbaarheid van dit plan.
4.3 Bodem
Toetsingskader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Toetsing
In het kader van dit wijzigingsplan is een vooronderzoek bodem uitgevoerd, dat is opgenomen als bijlage 3. Hieruit komt het volgende naar voren:
Met de resultaten van het uitgevoerde onderzoek is vastgesteld dat de meest verdachte bodemlagen ter plaatse van enkele toegangsdammen maximaal licht verontreinigd zijn met PCB en/of PAK (boven de achtergrondwaarden). Omdat de analyses zijn verricht op de binnen het plangebied meest verdachte locaties en bodemlagen, is het aannemelijk dat de grond ter plaatse van de toegangsdammen zonder bijmengingen en de bodem van de agrarische percelen niet verontreinigd is. Onzes inziens kan grondverzet grotendeels op basis van de bodemkwaliteitskaart plaatsvinden. Enkel de bovengrond van boring 112 (indicatief klasse wonen) en 119 (indicatief klasse industrie) heeft een licht afwijkende kwaliteit en is niet vrij toepasbaar binnen het plangebied. Wij adviseren om de hier vrijkomende grond af te voeren naar een erkende verwerker.
Ter vaststelling van de milieuhygiënische kwaliteit van de asfaltverharding van de Sumarderwei en de grond ter plaatse van de wegberm van de Sumarderwei, adviseren wij u om daar alsnog onderzoek naar te verrichten. Deze onderzoeken kunnen gecombineerd worden uitgevoerd. In het kader van de afvoer van vrijkomend asfalt dient het asfaltonderzoek te voldoen aan CROW Publicatie-210. Dit onderzoek kan eventueel worden gecombineerd met een indicatief onderzoek naar de samenstelling en milieuhygiënische kwaliteit van onderliggend fundatiemateriaal.
Ter vaststelling van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond ter plaatse van de wegberm adviseren wij om hier een bodemonderzoek te verrichten op basis van de onderzoeksstrategie voor een diffuus belaste niet-lijnvormige met een heterogeen verdeelde verontreinigde stof op een schaal van monsterneming (VED-HE-NL), volgens NEN 5740. De te plaatsen peilbuis kan eveneens worden gebruik voor het bepalen van de lozingsparameters. Dit in het kader van de lozing van het onttrekkingswater. Indien uit het onderzoek naar voren komt dat er sprake is van gemengd puin in de bodem, dan adviseren wij u om op te schalen naar een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707.
De onderzoeksresultaten geven verder geen aanleiding tot de uitvoering van een nader bodem- en/of asbestonderzoek.
4.4 Geluid
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet in principe akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Conclusie
Het onderhavige plan maakt niet de realisatie van een geluidsgevoelig object mogelijk. Een geluidonderzoek in kader van de Wet geluidshinder (Wgh) is derhalve achterwege gebleven.
4.5 Water
Toetsingskader
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van het project wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Voor het plan is een digitale watertoetst uitgevoerd. Deze is als 4 opgenomen in de toelichting van dit plan. Uit de digitale watertoets blijkt dat de normale procedure doorlopen dient te worden.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het projectgebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente Súdwest-Fryslân nader wordt behandeld.
Europees:
- Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW)
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
- Waterwet
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan
- Provinciale Structuurvisie
- Verordening Ruimte
Waterschapsbeleid
Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. In het Waterbeheerplan 2022-2027 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water en water in de samenleving voor de komende jaren. Het wetterskip beschikt over een leidraad watertoets. Het doel van de leidraad is dat alle aspecten meegenomen worden, hiermee wordt voldaan aan de thema's voldoende veilig en schoon water. Hiernaast zorgt de leidraad voor een betere samenwerking doordat het duidelijkheid geeft over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van onderwerpen die vanuit het oogpunt van water belangrijk zijn bij ruimtelijke plannen.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en het vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
- hemelwater vasthouden voor benutting;
- (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
- afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.
Toetsing
Toename verharding
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.
In dit geval wordt er geen verharding in het gebied aangebracht. Er wordt een waterrijk natuurgebied aangelegd, waarbij dus oppervlaktewaterpartijen worden gerealiseerd. Er is dus geen sprake van watercompensatie.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Er is geen sprake van een bouwfase. Er wordt uitsluitend natuur aangelegd, waarbij dus geen uitloogbare materialen worden gebruikt.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren, moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is daarom belangrijk om kansen te benutten om het gebied klimaatrobuust in te richten. Bij dit plan zijn daarom meerdere groenvoorzieningen opgenomen. Op die manier is meer infiltratie van water mogelijk bij bijvoorbeeld hevige regenbuien. Hier wordt in dit geval rekening meegehouden doordat waterpartijen worden aangelegd en er geen extra verharding ontstaat.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap een vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Het plangebied valt niet onder een beschermingszone.
Bij de uitvoering van het plan zal in het kader van de vergunningsaanvraag ervoor gezorgd worden dat wordt voldaan aan de bepalingen die in de Keur zijn opgenomen. Hierbij wordt onder meer getoetst wat de hydrologische gevolgen zijn voor de omgeving.
Peilwijziging
Binnen het plangebied wordt ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling een peilwijziging doorgevoerd. Ten behoeve hiervan is onderzoek gedaan naar de mogelijke gevolgen hiervan op de omgeving. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5. Hieruit blijkt dat er geen negatieve effecten worden verwacht als gevolg van de voorgestelde peilwijzigingen. Er worden dan ook geen extra maatregelen voorzien.
Watervergunning
Voor de aan te brengen duikers, de te graven en te dempen watergangen, alsmede alle andere peilregulerende voorzieningen, zal een watervergunning worden aangevraagd.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de planontwikkeling.
4.6 Luchtkwaliteit
Toetsingskader
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.
In het plangebied wordt natuur gerealiseerd en de ontwikkeling is dusdanig klein, dat op voorhand gesteld kan worden dat dit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het project valt ook onder de NIBM-regeling.
Conclusie
De voorgestane inrichtingsmaatregelen kunnen worden beschouwd als niet in betekenende mate. Nader onderzoek op het gebied van luchtkwaliteit is daarom niet nodig.
4.7 Archeologie
Toetsingskader
Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, ruimtelijke plannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie.
FAMKE
Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd-bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Figuur 4.1 Het plangebied met de FAMKE-advieskaart Steentijd-bronstijd (bronnen: FAMKE en Basisviewer Rho)
Figuur 4.2 Het plangebied met de FAMKE-advieskaart ijzertijd - middeleeuwen
(bronnen: FAMKE en Basisviewer Rho)
Toetsing
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen als bijlage 6. Op basis van het onderzoek wordt geadviseerd om in het westelijk deel van deelgebied 1, AMK-terrein 7790 en het zuidelijk deel van het perceel direct ten westen van het AMK-terrein, geen bodemverstorende ingrepen uit te voeren. De enige geplande ingreep in deze zone die naar verwachting voor daadwerkelijke bodemverstoring zal zorgen is het plaatsen van een nieuwe inlaatvoorziening. Hiertoe zijn graafwerkzaamheden noodzakelijk. Er wordt geadviseerd deze graafwerkzaamheden onder archeologische begeleiding te laten uitvoeren. Er wordt gekozen voor een begeleiding
omdat de verwachte bodemingrepen weinig omvangrijk zullen zijn. De overige ingrepen die in dit gebied gepland zijn zullen de bodem niet of vrijwel niet verstoren. De te plaatsen loopbrug in het perceel ten westen van het AMKterrein wordt naar verwachting gefundeerd op vier palen in de watergang en de bruggenhoofden worden bevestigd op betonplaten die op de kering (opgebrachte grond) worden gelegd. De betonplaten hebben een dikte van 20 cm en de benodigde ontgraving zal niet dieper zijn dan 30 cm en binnen de huidige bouwvoor/opgebrachte grond blijven. De te verwijderen afstroomvoorziening bestaat uit een buis met afsluiters die onder in het bestaand geen sprake van ontgraving. De aanleg van het voetpad ten zuiden van het AMK-terrein zal, omdat hier een
bestaande dijk aanwezig is, eveneens geen bedreiging vormen voor het bodemarchief. Door het AMK-terrein loopt een bestaande sloot die gedempt zal worden. Hier zal niet ontgraven worden en het bestaande maaiveld zal worden gehandhaafd. Mochten hier toch graafwerkzaamheden plaatsvinden beneden het bestaande maaiveld, dan is archeologische begeleiding wel noodzakelijk.
Voorafgaand aan de uitvoering van een opgraving zal een Programma van Eisen worden opgesteld die wordt gekeurd door het bevoegd gezag.
4.8 Cultuurhistorie
Toetsingskader
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Om te onderzoeken of sprake is van cultuurhistorische waarden is gebruik gemaakt van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Hieruit komt naar voren dat geen sprake is van specifieke cultuurhistorische waarden binnen het plangebied.
4.9 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Toetsing
Voor dit plan is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit komt naar voren dat er geen sprake is van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes in de omgeving van beide deelgebieden die invloed hebben op de voorgenomen ontwikkelingen. Daarmee is geen nader onderzoek noodzakelijk.
4.10 Kabels En Leidingen
Toetsingskader
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
Toetsing
Binnen het plangebied is sprake van buisleidingen voor de transport van gevaarlijke stoffen (zie figuur 4.3). Aangezien de beoogde ontwikkeling de realisatie van een ecologische verbindingszone betreft, zonder gebouwen en zonder bouwwerken op de locatie van de buisleidingen wordt hiermee voldoende rekening gehouden. Het aspect kabels en leidingen vormt daarmee geen belemmering voor dit wijzigingsplan.
Figuur 4.3 Kaart externe veiligheid (bron: Atlas Leefomgeving)
4.11 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Toetsingskader
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het wijzigingsplan plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Toetsing
Onderhavige ontwikkeling betreft geen grensoverschrijdende activiteiten die genoemd zijn in onderdeel C en D van de bijlage bij het besluit m.e.r. In dit geval volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze is opgenomen als bijlage 7.
Hoofdstuk 5 Juridische Toelichting
Verbeelding
Een bijbehorende verbeelding maakt deel uit van dit wijzigingsplan. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het Bestemmingsplan Buitengebied 2013.
Op de verbeelding zijn de gronden als 'Natuur' bestemd. De voorgenomen natuurontwikkeling past binnen deze regeling. Ook gelden voor een deel van de gronden de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Landschap (Open landschap)' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.
Regels
De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2013 zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan betreft in dit geval die van de bestemming 'Natuur'. Verder gelden de regels van de dubbelbestemmingen 'Leiding - Gas', 'Waarde - Archeologie', 'Waarde - Landschap (Open landschap)' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De initiatiefnemer van het project heeft de omwonenden geïnformeerd over de plannen. Op deze manier is er geparticipeerd en wordt een inspraakprocedure overgeslagen.
Participatie
De ontwikkeling is vastgesteld als onderdeel van de 2e fase Gebiedsontwikkeling Centrale As. De maatregelen zijn opgesteld vanuit een integrale gebiedscommissie met vertegenwoordigers vanuit alle geledingen. Waarna de maatregel is vastgesteld via politieke besluitvorming. Bij de uitwerking van de maatregel zijn de gronden aangekocht en geruild met de eigenaar. Samen met de eigenaar en naastgelegen grondbezitter is het inrichtingsplan uitgewerkt.
Vooroverleg
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt het wijzigingsplan eerst voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. Deze instanties hebben vervolgens de mogelijkheid om een overlegreactie in te dienen.
Ontwerpfase en zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan wordt vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken is een ieder in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan kenbaar te maken.
Vaststelling
Het wijzigingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, door het college vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het wijzigingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid voor belanghebbenden die ook een zienswijze hebben ingediend om beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het besluit en het plan.
6.2 Economische Uitvoerbaarheid
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Het wijzigingsplan vormt het toetsingskader voor een projectontwikkelaar. De initiatiefnemer heeft aannemelijk gemaakt dat het plan financieel haalbaar is.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
Tussen gemeente en initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten. Ook is een planschadeverhaalsovereenkomst gesloten. Op grond hiervan is de economische uitvoerbaarheid geborgd.
Bijlage 1 Landschappelijke Waarden Open Landschap
Bijlage 1 Landschappelijke waarden open landschap
Bijlage 2 Kaart Geschikte Gebieden Weidevogels
Bijlage 2 Kaart geschikte gebieden weidevogels
Bijlage 1 Stikstofonderzoek
Bijlage 2 Ecologisch Onderzoek
Bijlage 2 Ecologisch onderzoek
Bijlage 3 Vooronderzoek Bodem
Bijlage 4 Watertoets
Bijlage 5 Rapport Peilwijziging
Bijlage 5 Rapport peilwijziging
Bijlage 6 Archeologisch Onderzoek
Bijlage 6 Archeologisch onderzoek