Asten Bedrijventerrein Florapark 2013
Bestemmingsplan - Gemeente Asten
Vastgesteld op 19-07-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Asten Bedrijventerrein Florapark 2013" met identificatienummer NL.IMRO.0743.BP02013003- van de gemeente Asten.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 agrarisch gebruik
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.6 archeologiebeleid
door een overheid vastgesteld kader voor de wijze waarop zij wil omgaan met haar zorgplicht ten aanzien van archeologische waarden op haar grondgebied.
1.7 archeologisch beschermd monument
gebied of terrein van zeer hoge archeologische waarde dat van rijkswege of van gemeentewege is beschermd.
1.8 archeologisch deskundige
professioneel archeoloog die voldoet aan de kwalificaties van de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.9 archeologische verwachting
aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.
1.10 archeologische waarde
oudheidkundige waarde, in de vorm van archeologische relicten in hun oorspronkelijke context. Zowel grote complexen/structuren zoals nederzettingsterreinen, als afzonderlijke vondsten kunnen met deze term worden aangeduid.
1.11 archeologisch onderzoek
diversen vormen van onderzoek naar de archeologische waarden binnen een plangebied, uitgevoerd volgens de geldende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.
1.12 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.13 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat het deel van het bestemmingsvlak dan wel van een bouwvlak aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
1.14 bedrijf
een vorm van een organisatie van mensen en middelen met als doel het vervaardigen, bewerken, herstellen of installeren van producten of het verlenen van diensten aan andere organisaties of particulieren, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels: 'Lijst van bedrijfsactiviteiten', conform de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering of bedrijven die qua aard en milieueffecten vergelijkbaar zijn.
1.15 bedrijfsactiviteiten
activiteiten zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels: 'Lijst van bedrijfsactiviteiten', conform de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering of bedrijven die qua aard en milieueffecten vergelijkbaar zijn.
1.16 bedrijfs-/dienstwoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
1.17 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.
1.18 bedrijfsverzamelgebouw
een gebouw waarin het uitoefenen van bedrijvigheid (waaronder industriële en ambachtelijke en met uitzondering van (maatschappelijke) dienstverlening en kantoren) wisselend kan worden uitgeoefend, waarbij de ruimtelijke uitstraling gelijk is als ware het één bedrijf
1.19 bedrijfsvloeroppervlak
het vloeroppervlak van ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
1.20 begane grond
de eerste bouwlaag boven het peil.
1.21 bestaande bebouwing
de bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel op grond van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is c.q. kan worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.
1.22 bestaand gebruik
het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestond op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.
1.23 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.24 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.25 bevoegd gezag
bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.26 bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak.
1.27 bodemingreep/verstoringsoppervlakte
alle grondwerkzaamheden/activiteiten die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologisch bodemarchief.
1.28 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.29 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.30 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.31 bouwperceelsgrens
de grens van een bouwperceel.
1.32 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.33 bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.34 brand- en/of explosiegevaarlijke stoffen
goederen die naar hun aard zodanig brand- en/of explosiegevaar kunnen opleveren dat verkoop in een woon-/winkelgebied, dan wel daarmee qua aard te vergelijken gebied, niet verantwoord is.
1.35 BVO (Bruto vloeroppervlakte)
De som van de horizontale vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende binnenruimten, met inbegrip van de daarbij behorende kantoren, magazijnen, werkplaatsen en overige dienstruimten, berekend conform NEN 2580 zoals deze luidt op het tijdstip van in werking treden van het bestemmingsplan.
1.36 cultuurhistorische waarde
de aan het bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt.
ter verduidelijking: daarbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals die tot uitdrukking kunnen komen in archeologische elementen, bodemprofiel en reliëf (met name oude akkers), beplanting, verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.
1.37 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.38 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
ter verduidelijking: dienstverlening door een horeca- en een prostitutiebedrijf wordt hieronder niet begrepen.
1.39 dienstverlening
het verrichten van diensten in een vorm die voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel en waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een horecabedrijf.
1.40 erf
al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
- a. achtererfgebied: erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant, van het hoofdgebouw;
- b. voorerfgebied: erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.
1.41 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.42 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.43 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop, het (door)verkopen en/of leveren van goederen, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.44 hellingbaan
een beloopbare en/of berijdbare helling om een hoogteverschil te overbruggen.
1.45 hoofdgebouw
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.
1.46 horecabedrijf
een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.
ter verduidelijking: onder exploitatie van zaalaccommodatie wordt verstaan: het bieden van ruimte en voorzieningen voor congressen/beurzen, feesten, vlooien-/rommelmarkten en dergelijke, zulks met uitsluiting van detailhandel en/of van 'vliegende' winkels, ingericht voor tijdelijke verkoop.
Horeca, categorie 1:
een horecabedrijf, dat qua exploitatievorm aansluit bij winkelvoorzieningen en waar naast overwegend niet ter plaatse bereide kleinere etenswaren en in hoofdzaak alcoholvrije drank worden verstrekt.
Horeca, categorie 2:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden. Daaronder worden begrepen: cafetaria/snackbar, fastfood en broodjeszakenlunchroom, konditorei, ijssalon/ijswinkel koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.
Horeca, categorie 3:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het verstrekken van (alcoholische) dranken voor consumptie ter plaatse, alsmede het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse genuttigd plegen te worden, alsmede (in sommige gevallen) de gelegenheid biedt tot dansen. Daaronder worden begrepen: café, bar, grand-café, eetcafé, danscafé, pubs, juice- en healthbar.
Horeca, categorie 4:
een inrichting die geheel of in overwegende mate gericht is op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: discotheek/dancing, nacht-café en een zalencentrum (met nachtvergunning).
Horeca, categorie 5:
een inrichting die geheel of in overwegende mate is gericht op het verstrekken van nachtverblijf. Daaronder worden begrepen: hotel, motel, pension en overige logiesverstrekkers.
1.47 internetwinkel
het verkopen van goederen via internet, waarbij de goederen elders worden bezorgd en waarbij geen sprake is van publieksgerichte activiteiten, zoals afhaalpunten, voor publiek toegankelijke winkelruimtes of showrooms.
1.48 kantoor
een ruimte, of bij elkaar horende ruimten, bedoeld om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden.
ter verduidelijking: kantoren kunnen worden onderscheiden in kantoren met en zonder een baliefunctie.
1.49 kantoorvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een kantoor, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.50 kampeermiddel
- a. tenten, tentwagens, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;
- b. enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is, een en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen woren gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.51 omgevingsvergunning
omgevingsvergunning als bedoel in artikel 2.1. of 2.2. Wabo.
1.52 ondergeschikte detailhandel
detailhandel van aan de bedrijfsvoering gerelateerde, maar niet ter plaatse vervaardigde, gerepareerde of toegepaste goederen, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf.
1.53 ondergeschikte horeca
het qua aard en omvang beperkt bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit in direct verband met de andere ter plaatse toegestane hoofdactiviteiten (niet zijnde horeca).
De ondergeschiktheid uit zich onder meer in:
- a. het behoud van de uitstraling van de hoofdfunctie;
- b. het niet beschikbaar zijn van een aparte in- of uitgang van de ondergeschikte horeca-activiteit;
- c. aan de hoofdactiviteit gekoppelde sluitingstijd.
1.54 ondergronds bouwen
het beneden de aardoppervlakte, onder peil, realiseren van een bouwwerk.
1.55 openbaar toegankelijk gebied
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer.
1.56 oprit
gedeelte van een bouwperceel bedoeld voor het parkeren of stallen van een voertuig. Een oprit is altijd direct bereikbaar vanaf de openbare weg. Onder oprit wordt niet verstaan de voortuin c.q. het voorerf.
1.57 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.58 pand
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.
1.59 peil
- a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
ter verduidelijking: bij de realisatie van een gebouw is het peil door de gemeente uitgezet waarbij uitgegaan is van een afschot van 1,5 cm per meter gemeten vanaf de weg tot de hoofdtoegang (richtlijn).
1.60 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.61 postorderbedrijf
het bedrijfsmatig verkopen van goederen die uitsluitend worden verkocht door middel van een schriftelijke en/of elektronische opdracht, waarbij de goederen elders worden bezorgd en waarbij geen sprake is van publieksgerichte activiteiten, zoals afhaalpunten, voor publiek toegankelijke winkelruimtes of showrooms.
1.62 risicovolle inrichting
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
1.63 ruimtelijke kwaliteit
de kwaliteit van de ruimte bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.
1.64 seksinrichting
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden.
onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.65 stedenbouwkundig beeld
ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.
1.66 straatmeubilair
verkeersgeleiders, rampalen/amsterdammertjes, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, vlaggenmasten, informatieborden, zitbanken, bloembakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame, telefooncellen, abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen en daarmee vergelijkbare objecten.
1.67 ter plaatse geproduceerde goederen/ productiegebonden detailhandel
goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.68 Verordening Ruimte 2012
Verordening ruimte 2012 van de provincie Noord-Brabant, zoals vastgesteld op 11 mei 2012 door Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant.
1.69 voorgevel
een naar de openbare weg en/of fiets- en voetpad toegekeerde gevel van een hoofdgebouw.
1.70 voorgevelrooilijn
de bouw- en bijgebouwgrens, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden.
1.71 Wabo
de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.
1.72 weg
een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.
1.73 woning/wooneenheid
één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.
1.74 Wro
de Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 in werking is getreden.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.
2.2 bedrijfsvloeroppervlakte
binnenwerks op de vloer van ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.
2.3 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens
de kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.6 de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
ter verduidelijking: loggia's en andere inwendige constructies worden hierin meegerekend.
2.7 de lengte en/of breedte en/of diepte van een bouwwerk
tussen de buitenzijde van de gevels, draagconstructies of het hart van de scheidsmuren, met dien verstande, dat wanneer de (zij)gevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste lengte, breedte en/of diepte.
2.8 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.9 diepte bodemingreep
vanaf het peil/maaiveld tot aan het diepste punt van de ingreep.
2.10 oppervlakte van een bodemingreep
het bebouwde (bruto) oppervlak als het gaat om bovengrondse ontwikkelingen en het oppervlak van een bodemingreep vanaf maaiveld als het gaat om bodemingrepen in het kader van de procedure omgevingsvergunning.
2.11 de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.12 de oppervlakte van een hellingbaan
tussen de buitenwerkse zijden van de keermuren verticaal geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.13 de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken
tussen de uitwendige scheidingsconstructie en/of het hart van de scheidingsmuren verticaal geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.14
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven uit de categorie 'Productie, handel en opslag van potgrond en substraten', met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen;
- b. oppervlakteverhardingen;
- c. parkeervoorzieningen;
- d. open opslag, met uitzondering van open opslag die zichtbaar is vanaf de openbare ruimte;
- e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen;
- f. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
- g. en de daarbij behorende overige voorzieningen waaronder groenvoorzieningen, open terreinen en technische installaties, nodig voor het doen functioneren van het betreffende bedrijf.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16.2.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 10.2.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.5 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Bedrijventerrein
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bedrijven van categorie 2 tot en met categorie 3.1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.1';
- b. bedrijven van categorie 2 tot en met categorie 3.2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 3.2';
- c. internetwinkels en postorderbedrijven;
- d. ondersteunende kantoorfaciliteiten, direct gekoppeld aan de bedrijfsactiviteiten, waarvan het bruto kantoorvloeroppervlak maximaal 30% van het bedrijfsvloeroppervlak mag beslaan;
- e. productiegebonden detailhandel, tot een maximum van 100 m² bvo per bedrijf;
- f. een zichtwal in de vorm van een aarden wal, ter afscherming van de bedrijfsactiviteiten en ter verbetering van de landschappelijke inpassing, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijventerrein - zichtwal';
- g. oppervlakteverhardingen;
- h. parkeervoorzieningen;
- i. open opslag, met uitzondering van open opslag die zichtbaar is vanaf de openbare ruimte;
- j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen;
- k. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut;
- l. en de daarbij behorende overige voorzieningen waaronder groenvoorzieningen, open terreinen en technische installaties, nodig voor het doen functioneren van het betreffende bedrijf.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16.2.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 10.2.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 5 Groen
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. groen, zoals plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;
- b. (half)verharde wegen als langzaamverkeersverbinding of maximaal één voor openbaar verkeer afgesloten calamiteitenpad;
- c. duurzaam bodem- en waterbeheer, waaronder begrepen watergangen, zaksloten en infiltratie- en buffervoorzieningen;
- d. straatmeubilair en andere voorzieningen, waaronder slagbomen en cameramasten;
- e. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16.2.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 10.2.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Verkeer
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. bewegend en stilstaand verkeer en de daarbij behorende voorzieningen;
- b. duurzaam bodem- en waterbeheer, waaronder begrepen watergangen, zaksloten en infiltratievoorzieningen;
- c. voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut;
- d. standplaats voor markten en evenementen;
- e. groen, ter aankleding van niet direct voor bewegend en stilstaand verkeer noodzakelijke gronden, zoals bermen en/of middenbermen;
- f. straatmeubilair en andere voorzieningen, waaronder slagbomen en cameramasten;
- g. bruggen en duikers.
Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen dubbelbestemmingen en aanduidingen, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtname van de voorrangsregels uit artikel 16.2.
6.2 Bouwregels
6.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 10.2.
6.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval niet verstaan het gebruik van de grond voor standplaats voor de verkoop van goederen en diensten, promotie, markten en evenementen, mits:
- a. het geen belemmering voor de verkeersafwikkeling vormt;
- b. het geen onomkeerbare verandering van de in artikel 6.1 genoemde doeleinden tot gevolg heeft.
Artikel 7 Leiding - Riool
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, het onderhoud en instandhouding van ondergrondse rioolleidingen. De hartlijn van de rioolleiding is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding – riool'.
7.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend bouwwerken worden gebouwd voor de aanleg en instandhouding van ondergrondse rioolleidingen, mits de hoogte niet meer dan 3 meter bedraagt.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, gehoord de leidingbeheerder, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 7.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting van de belangen van de rioolleiding ontstaat of kan ontstaan.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 8 Waterstaat - Waterlopen
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor bescherming, beheer en onderhoud van de nabijgelegen watergang.
8.2 Bouwregels
Op de tot 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke artikelen, uitsluitend worden gebouwd:
- a. bouwwerken van geringe omvang, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang en/of de regenwaterbuffer, mits de hoogte van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 3 meter;
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van het beheer en de daarbij behorende voorzieningen, zoals steigers, kademuren en oeverbeschoeiingen, mits de hoogte van deze bouwwerken niet meer bedraagt dan 3,25 meter.
8.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, gehoord het waterschap, bij een omgevingsvergunning afwijken voor het oprichten van andere bebouwing binnen de 'Waterstaat - Waterlopen', onder de voorwaarden dat:
- a. door het waterschap een ontheffing van de Keur oppervlaktewateren is verleend;
- b. bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;
- c. de bebouwing qua afmetingen voldoet aan de voorwaarden uit de onderliggende bestemming;
- d. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
8.4 Specifieke gebruiksregels
- a. Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een andere wijze strijdig met deze bestemming.
- b. Oppervlaktewateren vallen onder de Keur van het waterschap. Op grond van de Keur oppervlaktewateren, welke van toepassing is op leggerwatergangen, geldt een keurzone van 5 meter uit de teen van de watergang, waarbinnen een aantal verbods- en gebodsregels gelden. Voor zaken in strijd met de verbodsregels is een ontheffing van de Keur vereist.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene Bouwregels
10.1 Ondergronds bouwen
10.2 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:
- a. de situering en afmetingen van bouwwerken, met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld;
- b. het aantal en de situering van parkeerplaatsen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van parkeeroverlast ten gevolge van toegestane veranderingen in gebruik en/of uitbreiding van de bebouwing.
Artikel 11 Algemene Gebruiksregels
11.1 Gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en opstallen in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of te laten en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
11.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor en/of als:
- a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
- c. straatprostitutie;
- d. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming.
Artikel 12 Algemene Aanduidingsregels
12.1 milieuzone - geurzone
Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van het woon- of bedrijfsmilieu in verband met de aanwezigheid van geurhinderveroorzakende activiteiten.
Artikel 13 Algemene Afwijkingsregels
13.1 Openbare nutsvoorzieningen en evenementen
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten aanzien van:
- a. de bebouwing van gronden met gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut met een hoogte van niet meer dan 3,25 meter en een inhoud van niet meer dan 50 m³, onder de voorwaarden dat:
- 1. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en bedrijfsmilieu ontstaan;
- 2. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
- b. het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of de vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers), onder de voorwaarden dat:
- 1. de evenementen zijn toegestaan in het kader van de evenementennota;
- 2. het evenement maximaal 5 dagen betreft inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
- 3. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
- 4. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
- 5. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
- 6. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en bedrijfsmilieu ontstaan;
- 7. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
13.2 Bestemmingen 'Groen' en 'Verkeer'
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegd gezag bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels binnen de bestemmingen 'Groen' en'Verkeer' voor:
- a. het oprichten of uitbreiden van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter;
- b. de aanleg of aanpassing van parkeer-,weg-, water- en/of groenvoorzieningen;
- c. het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen.
13.3 Telecommunicatiemasten
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegd gezag bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels binnen de bestemmingen 'Bedrijf','Bedrijventerrein', 'Groen' en'Verkeer' voor het oprichten van telecommunicatiemasten tot een hoogte van maximaal 20 meter.
13.4 Voorwaarden
De in 13.2 en 13.3 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien:
- a. voldaan wordt aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing van de voorgestane ontwikkeling, waaronder mede wordt begrepen dat uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken moet blijken dat de gronden geschikt zijn voor de beoogde ontwikkeling;
- b. er geen sprake is van strijd met het provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid;
- c. er geen sprake is van strijd met relevante wet- en regelgeving;
- d. een watertoets is uitgevoerd. Deze voorwaarde geldt niet wanneer op voorhand vaststaat dat bij het project geen waterhuishoudkundige relevante aspecten aan de orde zijn;
- e. deze naar aard en omvang passen binnen de ruimtelijke (stedenbouwkundig en functioneel) uitgangspunten van het bestemmingsplan en de aard, schaal en functie van de omgeving;
- f. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woon- en bedrijfsmilieu ontstaan.
Artikel 14 Algemene Wijzigingsregels
14.1 Wijziging in verband met geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden
Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van het in geringe mate, tot niet meer dan 2 meter, verschuiven van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de kaart, ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken en er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan.
14.2 Wijziging parkeernormen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de parkeernormen (bijlage 2) te wijzingen, indien een efficiëntere inrichting van de gronden noodzakelijk is dan wel daartoe als gevolg van wijziging in gebruik, regelgeving of vergunningverlening aanleiding bestaat en er geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woon- of bedrijfsmilieu ontstaan.
Artikel 15 Algemene Procedureregels
15.1 Nadere eisen
Bij toepassing van de nadere eisen regeling, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de volgende procedure van toepassing:
- a. een ontwerp van het besluit ligt met de bijbehorende stukken gedurende 2 weken op het gemeentehuis ter inzage;
- b. burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
- c. de bekendmaking houdt de mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp van het besluit.
Artikel 16 Overige Regels
16.1 (Wettelijke) regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
16.2 Voorrangsregeling
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
17.1 Overgangsrecht bouwwerken
- a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
- c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht gebruik
- a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- c. Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 18 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Asten Bedrijventerrein Florapark 2013 van de gemeente Asten.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding En Doel Bestemmingsplan
De gemeente Asten werkt aan de ontwikkeling van een nieuw bedrijventerrein. Dit is omdat ze geen uitgeefbaar bedrijventerrein op voorraad heeft en omdat een toenemend aantal ondernemers zich bij de gemeente meldt met een ruimtevraag. Ondernemers hebben behoefte aan een nieuw bedrijventerrein. De afgelopen jaren is fors ingezet op intensivering binnen de bestaande bedrijventerreinen. In 2006 heeft de gemeente Asten een aantal strategische keuzen gemaakt ten aanzien van bedrijventerreinen op de middellange en lange termijn. Daarbij is Florapark (voorheen genoemd: De Stegen) aangemerkt als mogelijke uitbreidingsrichting.
Aan de uitvoering van het regionale bedrijventerreinenbeleid wordt al jarenlang samengewerkt door de provincie en de gemeenten in het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE). Daarbij staat een zorgvuldige afstemming tussen de ontwikkeling van nieuwe terreinen en de herstructurering van bestaande terreinen centraal. Vanwege een overschot aan bedrijventerreinenplannen zijn in 2012 en 2013 nieuwe regionale planningsafspraken uitgewerkt tot een regionale programmering voor bedrijventerreinen in Zuidoost-Brabant. Het bedrijventerrein Florapark is daarbij aangemerkt als een plan dat tot 2020 zeker zal worden ontwikkeld.
Met de aanleg van het nieuwe bedrijventerrein sluit de gemeente aan bij de regionale afspraken. Om de gewenste ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het doel van het bestemmingsplan is het bieden van een planologisch/juridische regeling voor het te realiseren bedrijventerrein Florapark.
1.2 Situering Plangebied
Het toekomstige bedrijventerrein Florapark bevindt zich ten noordoosten van de kern Asten en ten zuiden van de A67 nabij het voormalige 'Ei van Ommel'. Het gebied ligt in de oksel van de Floralaan en de N279 en wordt aan de zuidzijde begrensd door de weg Stegen en door het bestaande bedrijf Primasta.
Het plangebied heeft een (bruto) oppervlakte van circa 11,2 hectare.
Aan de westzijde van het plangebied ligt het bestaande bedrijventerrein Nobis. Aan de oost- en zuidzijde bevindt zich het landelijk gebied met diverse woningen aan het historische lint De Stegen.
In de huidige situatie is het plangebied overwegend in gebruik als grasland en bouwland (akker). Het omvat een aantal boerderijen met bijbehorende opstallen en erven, waaronder een paardenhouderij.
Figuur 1.1 Luchtfoto plangebied,huidige situatie (bron: Bing Maps)
1.3 Vigerend Plan
Binnen de grenzen van het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Buitengebied', dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Asten op 7 juli 2009. Daarnaast vigeert ter plaatse van het plangebied het facetbestemmingsplan 'Asten archeologie 2012', dat is vastgesteld door de gemeenteraad van Asten op 24 juni 2013.
1.4 Leeswijzer
In hoofdstuk 3 komt de gebiedsbeschrijving aan bod, waarbij wordt ingegaan op de historie, de karakteristieken en de structuren van het plangebied.
Hoofdstuk 4 geeft de stedenbouwkundige planbeschrijving weer voor het nieuwe bedrijventerrein. Na een beschrijving van de randvoorwaarden en uitgangspunten van het plan wordt ingegaan op de stedenbouwkundige visie en de vertaling daarvan naar het stedenbouwkundig plan.
In hoofdstuk 5 wordt inzicht gegeven in het op het plangebied van toepassing zijnde beleidskader. Hoofdstuk 6 geeft een overzicht van de onderzoeken die zijn gedaan naar de mogelijke planeffecten in de omgeving van het plangebied.
In hoofdstuk 7 is de juridische planopzet beschreven, waarbij is uiteengezet op welke wijze de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkelingen juridisch zijn vertaald.
Dit heeft een directe relatie met de uitvoerbaarheid, met name het beleid ter handhaving van de inrichting van het plangebied waaraan in hoofdstuk 8 aandacht wordt besteed. Daarnaast komen in dit hoofdstuk de economische uitvoerbaarheid en de procedure aan bod.
Hoofdstuk 2 Onderbouwing Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Het nut en de noodzaak voor het nieuwe bedrijventerrein is beschreven in een separaat document, waarin tevens is ingegaan op de vraagprognose en de onderbouwing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Dit document is opgenomen in bijlage 27.
2.1 Inleiding
Sinds de ontwikkeling van het Nobisterrein (13,2 ha netto) in het midden van de jaren negentig van de vorige eeuw, heeft de gemeente Asten nauwelijks bedrijfskavels uit kunnen geven. Alleen op het bedrijventerrein Hazeldonk is tot 2008 nog circa 3,5 ha ontwikkeld, dat bedrijventerrein is vooral geschikt voor kleinschalige bedrijvigheid.
In het laatste kwartaal van 2011 heeft de gemeente Asten een behoeftepeiling naar bedrijventerreinen laten uitvoeren onder de ondernemers in de gemeente. De behoeftepeiling is opgenomen in bijlage 34.
In het najaar van 2014 is een nieuwe peiling uitgevoerd (zie bijlage 35). Uit deze inventarisatie is gebleken dat er op dit moment 57 Astense bedrijven een uitbreidingsbehoefte hebben. De totale ruimtevraag van deze bedrijven bedraagt 17,6-20,5 ha. Het grootste deel van deze ruimtebehoefte wordt al op korte termijn (binnen nu en 3 jaar) gevraagd, namelijk 11,8-14,1 ha. De overige behoefte wordt op middellange termijn (3-5 jaar) gevraagd. Het plangebied van Florapark heeft een oppervlakte van circa 7,5 ha (netto uitgeefbaar). Op basis hiervan heeft de gemeente Asten geconstateerd dat de eerder gesignaleerde behoefte aan nieuw bedrijventerrein voor de eigen lokale bedrijvigheid nog altijd aanwezig is.
De gemeente Asten zal niet actief gaan werven onder bedrijven in andere gemeenten. Florapark is bedoeld voor de lokale bedrijvigheid. Desondanks is de behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen conform het regionaal en provinciaal beleid goed afgestemd met de buurgemeente Someren, waar Asten een economisch samenwerkingsverband mee heeft. Daarnaast is het plan Florapark aan de orde gesteld in de regionale planningsoverleggen met het SRE en met de provincie Noord-Brabant, waarin alle ruimtelijke plannen op elkaar worden afgestemd (zie onder andere paragraaf 5.3.1 van deze toelichting). Bij deze overleggen is het stoplicht voor dit bedrijventerrein altijd op groen gezet. De provincie Noord-Brabant heeft in haar vooroverlegreactie op voorliggend bestemmingsplan aangegeven dat de behoefte voldoende is onderbouwd.
2.2 Ladder Voor Duurzame Verstedelijking
Naast de onderbouwing van de ruimtebehoefte op gemeentelijk en regionaal niveau, dient bij ruimtelijke plannen tegenwoordig ook de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te worden toegepast (zie ook paragraaf 5.1.1 van deze toelichting). Het doel van de ladder is het zorgvuldig ruimtegebruik in Nederland goed te borgen.
Op 23 maart jl. oordeelde de Raad van State in een tussenuitspraak dat de Ladder-motivering voor het bestemmingsplan Florapark 2013 op dat moment nog onvoldoende was. De Raad van State heeft de gemeenteraad in haar tussenuitspraak gelegenheid gegeven om binnen twintig weken de witte vlekken in de Ladder-motivering in te vullen.
In bijlage 27 is een nieuwe Ladderonderbouwing voor bedrijventerrein Florapark te Asten opgenomen, rekening houdend met de opmerkingen uit de tussenuitspraak van Raad van State. Deze ladderonderbouwing bevat een volledige toets van de marktregio, bestaande uit de gemeenten Asten, Deurne en Someren.
De Ladderonderbouwing is gezamenlijk opgesteld met de gemeenten Someren en Deurne, om het actuele kwantitatieve en kwalitatieve aanbod in beeld te brengen. Als bijlage 31 en 32 bij de toelichting zijn aanvullend op de Ladderonderbouwing brieven opgenomen van de colleges van B&W van Someren en Deurne, waarin dit aanbod is beschreven.
Daarnaast heeft het lokale bedrijfsleven, die met een reserveringsovereenkomst hun concrete interesse in gronden op Florapark concreet kenbaar hebben gemaakt, een eigen onderzoek laten uitvoeren. Deze rapportage is als bijlage 33 bij de toelichting opgenomen als aanvulling op de Ladderonderbouwing.
Trede 1
In de Ladderonderbouwing is voor de eerste trede geconcludeerd dat er in de marktregio Asten-Someren-Deurne een concrete vraag voor de doelgroepen van Florapark bestaat van circa 14,5 á 16,4 hectare, terwijl het maximale potentiële aanbod in de regio voor deze doelgroepen circa 9,9 hectare is. De analyse van de kwantiteit van het aanbod en de daadwerkelijke mogelijkheden op deze gronden worden mede onderbouwd door brieven van de gemeente Someren en Deurne.
De kwalitatieve aspecten mede beschouwend – kijkend naar de wijze waarop de vraag zich (kwalitatief) daadwerkelijk manifesteert aan de hand vanuit de reeds getekende reserveringsovereenkomsten – wordt geconstateerd dat er, vanuit de prognose, een totale actuele behoefte in de marktregio bestaat binnen de doelgroepen van Florapark van maximaal circa 7,3 hectare.
Trede 2
Voor de tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gevraagd of de behoefte, of een deel daarvan, binnen het bestaand stedelijk gebied is op te lossen. Zoals eerder in dit hoofdstuk is aangegeven, heeft de gemeente Asten al sinds 2008 geen nieuw bedrijventerrein uit kunnen geven. De afgelopen jaren heeft de focus gelegen op het invullen van de beschikbare ruimte op de bestaande bedrijventerreinen. De leegstand in de marktregio Asten-Someren-Deurne is beperkt en ligt om en nabij een gezond frictieniveau, blijkt uit meerdere analyses in de drie gemeenten. Frictieleegstand is aanvaardbaar en van belang voor het borgen van een gezonde verhuis- en investeringsdynamiek in de marktregio. Bij frictieleegstand bestaat er geen noodzaak om actief beleid te voeren richting het bepalen van een lager leegstandspercentage.
Tevens zijn de mogelijkheden voor herstructurering en transformatie bekeken in de gemeenten Asten, Deurne en Someren. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van Florapark niet kan worden gefaciliteerd op herontwikkelings- of transformatielocaties. De gemeenten hebben reeds andere plannen op deze locaties, of constateren dat de locaties redelijkerwijs niet geschikt zijn om in de kwantitatieve én kwalitatieve behoefte van de doelgroepen van Florapark te voorzien.
Voor deze tweede trede is ook gebruik gemaakt van het onderzoek, geïnitieerd door het lokale bedrijfsleven, door Van der Heijden Rentmeesters. Van der Heijden heeft alle beschikbare gebouwen en gronden onderzocht, vanuit de scope van de doelgroep voor bedrijventerrein Florapark. De conclusie luidt dat de beoogde huisvesting van de doelgroep (conform het bestemmingsplan) slechts in zeer beperkte mate kan worden ingevuld in het beschikbare vastgoed of de beschikbare gronden.
Trede 3
Trede 3 van de ladder stelt vervolgens dat moet worden gezocht naar een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte. Gelet op het type behoefte op de wachtlijst van de gemeente, is de ontwikkeling van een bedrijventerrein dat ook via water of rail is ontsloten, niet aan de orde. Wel kan in dit verband worden gewezen op de gunstige ligging van het bedrijventerrein ten noorden van de kern Asten, direct nabij de op- en afrit aan de A67. Hierdoor is een efficiënte verkeersafwikkeling met het wegennet richting zowel Eindhoven als Venlo mogelijk, en wordt de kern in Asten ontzien.
2.3 Conclusie
Samengevat wordt geconcludeerd, mede op basis van de onderzoeken bijgevoegd in de bijlagen, dat:
- a. er een actuele regionale behoefte bestaat aan de ontwikkeling van Florapark,
- b. de behoefte niet kan worden voorzien in bestaand stedelijk gebied, niet zal leiden tot onaanvaardbare leegstand in de regio, en
- c. de beoogde locatie passend ontsloten is.
Hoofdstuk 3 Gebiedsbeschrijving
Voor het opstellen van een bestemmingsplan is het van belang dat de uitgangssituatie, de bestaande situatie in het plangebied, goed in beeld wordt gebracht. In dit hoofdstuk is een beschrijving opgenomen van het plangebied van Bedrijventerrein Florapark en de directe omgeving. Zowel de historie van het plangebied als de huidige ruimtelijke en functionele structuren ten aanzien van verkeer, bebouwing en groen worden beschreven.
3.1 Historie
Figuur 3.1 Historische kaart omstreeks 1900
In figuur 3.1 is de historische kaart van omstreeks 1900 weergegeven. Hieronder volgt een korte omschrijving van de historische landschappelijke structuur.
Vanuit het centrum van Asten waaieren diverse wegen (rood) in verschillende windrichtingen het dorp uit. Deze wegen verbinden het dorp met de hoog gelegen akkers, laag gelegen graslanden, heide- en boscomplexen en met de andere dorpen in de omgeving. De akkercomplexen (witte vlekken) liggen als een schil rondom het dorp. De akkers zijn grootschalig en vrijwel onbebouwd. In noord-westelijke richting van Asten liggen als een tweede schil de lager gelegen graslanden. De graslanden zijn kleinschalig en liggen aan weerszijde van de Beekerloop (lichtgroene aanduiding). Van west naar oost doorkruist een route de lager gelegen graslanden. Aan deze route is bebouwing (boerderijen) aanwezig. Ter hoogte van de locatie is een buurtschapje weergegeven, de Stegen. De route aan de zuidkant van de locatie en een aantal van de boerderijen zijn in de huidige situatie nog aanwezig. Rond 1900 waren de gronden ter hoogte van de locatie voornamelijk in gebruik als akkerland. Aan de noord-oostzijde werd de locatie begrensd door een bos- en heidecomplex.
Het plangebied bestaat uit een aantal welvingen waartussen lager gelegen gebieden liggen. Oorspronkelijk zal de welving waarschijnlijk in noordelijke richting hebben doorgelopen. Ten noordwesten van het plangebied tekent zich het beekdal af. Opvallend is een bijna rechthoekig lager liggend deel in het noordwesten van het plangebied. Op het kadastrale minuutplan van 1811-1832 is dit gebied al herkenbaar in de percelering, waarbij een deel in gebruik was als grasland.
3.2 Ruimtelijke Structuur
Figuur 3.2 Topografische kaart, huidige situatie
In de loop van de vorige eeuw is op en rondom de locatie veel veranderd. Het dorp Asten is flink uitgebreid met woningbouw en bedrijventerreinen. Zo zijn woonwijken en is de bedrijvigheid opgerukt tot aan de westzijde van het plangebied. Aan de noordzijde ligt de snelweg Eindhoven-Venlo (A67) en ten oosten van de locatie ligt een provinciale verbindingsweg in zuid-oostelijke richting (N279). Het buurtschap Stegen en het lint (historische kaart) zijn ook tegenwoordig nog altijd aanwezig in het landschap. Wel zijn ter hoogte van de locatie enkele paden verdwenen. De bebouwing wordt nu ontsloten via lange opritten, verbonden met de Stegen. Ten noord-oosten zijn nog enkele restanten van het boscomplex intact.
3.3 Verkeersstructuur
Figuur 3.3 Infrastructuur ter hoogte van de locatie
De locatie wordt aan drie zijden begrensd door infrastructuur. Aan de westzijde ligt de Floralaan. Aan de oostzijde ligt de provinciale weg N279 en aan de zuidkant ligt de historische structuur, de Stegen. Het voormalige 'Ei van Ommel' is enige jaren geleden gereconstrueerd, maar is als zodanig nog duidelijk herkenbaar.
De Floralaan ontsluit het dorp Asten met de snelweg Eindhoven – Venlo (A67) en vormt in noordelijke richting de verbinding met Helmond en Deurne. De Floralaan vormt tevens vanuit noordelijke richting de entree van Asten. De N279 verbindt Helmond, Deurne en de snelweg in zuidelijke richting met het Limburgse Meijel. Aan de westkant van deze weg ligt, op enige afstand, de bebouwing van het dorp. Aan de oostkant ligt het landelijk gebied. De Stegen betreft een landbouwweg en ontsluit de naastgelegen woningen en boerderijen. Het betreft een historisch lint met daarlangs een aantal, veelal vrijstaande woningen en (voormalige) boerderijen. De N279 doorsnijdt de Stegen. Vanaf de N279 mag niet afgeslagen worden naar de Stegen.
De Floralaan ontsluit aan weerszijde woonwijken en het bedrijventerrein Nobis ten westen van de locatie. Op enkele uitzonderingen na biedt de Floralaan geen directe ontsluiting op woon- en bedrijfskavels.
Het plangebied kan in de toekomst voor auto- en vrachtverkeer worden ontsloten via de Floralaan. Voor langzaamverkeer en voor calamiteiten kan een tweede ontsluiting worden gerealiseerd aan de Stegen.
3.4 Bebouwingsstructuur
In de vorige paragraaf is beschreven dat de Floralaan op enkele uitzonderingen na geen directe ontsluiting biedt aan woonkavels en bedrijven. De woonwijken en bedrijventerreinen zijn te bereiken via een wijkontsluitingsstructuur. Hierdoor zijn bedrijven en woonpercelen veelal met de achterkanten naar de Floralaan gepositioneerd. Met name de bedrijfspercelen langs de Floralaan hebben een nette achterkant (dubbele oriëntatie). Tussen de bebouwing en de Floralaan is een brede groenstrook als bufferzone aanwezig. Ten zuidwesten van het plangebied is het potgrondbedrijf Primasta gevestigd, met een eigen directe ontsluiting op de Floralaan.
De bebouwing langs de Stegen is daarentegen georiënteerd naar dit oude lint. Langs de Stegen komen voornamelijk boerderijtypes voor. Centraal in het plangebied bevindt zich agrarische bebouwing, waaronder een (inmiddels door de gemeente Asten verworven) paardenhouderij en enkele oude boerderijtypes. De infrastructuur langs deze bebouwing is verdwenen. De bebouwing wordt nu ontsloten via een lange oprit naar de Stegen.
3.5 Groenstructuur
Langs de noordrand van het plangebied staat mooi ontwikkelde beplanting, die het voormalige 'Ei van Ommel' afschermt van de omgeving. Die beplanting bestaat uit boomvormers en struiken en loopt verder door langs de N279. In zuidelijke richting gaat deze bosachtige beplanting over in laanbeplanting. Ook rond het perceel van Primasta ten zuidwesten van het plangebied staat dichte beplanting. Tussen deze beplanting en de beplanting langs het Ei is een open 'venster' aanwezig, waardoor vanaf de Floralaan zicht op het plangebied bestaat. Langs de Stegen wordt de groenstructuur bepaald door erfbeplantingen.
Figuur 3.4 Groenstructuur plangebied en omgeving
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving
4.1 Randvoorwaarden En Uitgangspunten
Voor het plangebied zijn zowel programmatische als stedenbouwkundige uitgangspunten en randvoorwaarden opgesteld. Randvoorwaarden zijn de punten waar in het plan aan voldaan moet worden. Uitgangspunten zijn keuzes die in het verdere planproces een sturende rol vervullen en waarvan, onder omstandigheden, mag worden afgeweken. Een groot deel van de randvoorwaarden en uitgangspunten is opgesteld conform de wensen en het programma van eisen van de gemeente. Ook de wensen van ondernemers en omwonenden zijn meegenomen. Tevens zijn randvoorwaarden opgenomen welke gelden conform de keur van het waterschap. Op basis van gebieds- en locatiekenmerken en de gestelde voorwaarden en uitgangspunten is een ruimtelijke visie voor het gebied gemaakt.
Randvoorwaarden
- Realisatie van voornamelijk kavels van 2.000 tot 5.000 m2, zoveel mogelijk rechthoekig, ten behoeve van lokale ondernemers (uit Someren en Asten). Realisatie van enkele kavels vanaf ca. 1.000 m2 is mogelijk.
- Flexibiliteit in onder andere kavelgroottes en bouwhoogtes moet mogelijk blijven.
- Toepassen van een duurzaam watersysteem met voldoende ruimte voor waterberging (6.000 m3 en minimaal een halve meter diep).
- Een verkeersstructuur conform het principe 'duurzaam veilig' en een 30 kilometerregime.
- Parkeren op eigen terrein conform gemeentelijke parkeernormen, met een beperkt aantal bezoekersplaatsen in clusters verspreid in de openbare ruimte.
- Eén toegang, via de Floralaan, ter hoogte van de Nobisweg.
- Een afsluitbare calamiteitenroute richting Stegen en een langzaamverkeerroute richting Stegen.
- Rekening houden met de milieugevoelige bestemmingen in Stegen en die ten zuidoosten van het Ei van Ommel.
- Rekening houden met de geurcontour rond een veehouderijbedrijf en de milieucontour rond het LPG vulpunt bij Nobis.
- Rekening houden met de LIOR (Leidraad Inrichting openbare Ruimte, versie april 2010).
Uitgangspunten
- Realiseren van een net bedrijventerrein; geen “goud op snee”, dat een bovenmatige inspanning of een grote beperking zou opleggen aan toekomstige ondernemers.
- Een al eerder ingediende wens tot uitbreiding van het bedrijf Primasta inpassen.
- De interne ontsluitingsstructuur ontsluit kavels aan beide zijden van de weg.
- Behoud groen langs Floralaan en N279.
- Ruimtelijke overgang (landschappelijke inpassing) vanaf de Stegen naar het bedrijventerrein.
- Een gefaseerde ontwikkeling mogelijk maken.
4.2 Stedenbouwkundige Visie
Aspecten uit de gebiedsbeschrijving, de uitgangspunten en de randvoorwaarden zijn meegenomen in de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig plan. In woord en beeld volgt hieronder een opsomming van deze aspecten. Zij vormen de visie op het stedenbouwkundig plan:
- 1. Behoud groenstructuur langs de Floralaan en N279.
- 2. Benutten van 'venster' in groenstructuur.
- 3. Respecteren van de Stegen als historisch lint.
- 4. Zorg dragen voor een groene geleidelijke overgang van de Stegen naar het toekomstig bedrijventerrein.
- 5. Eén ontsluiting via de Floralaan voor auto- en vrachtverkeer.
- 6. Eén extra ontsluiting voor langzaamverkeer en als calamiteitenroute.
- 7. Interne ontsluitingsroute die aan weerszijde kavels ontsluit.
- 8. Achterkanten richting het landschap en omgeving afschermen (wal) of zorgvuldig inpassen.
Deze aspecten zijn verbeeld in onderstaande figuur.
Figuur 4.1 Visie stedenbouwkundig ontwerp
4.3 Stedenbouwkundig Ontwerp
Figuur 4.2 Stedenbouwkundig ontwerp
Inpassing in de omgeving
Er zijn drie principes die ervoor zorgen dat aan de buitenzijde van het bedrijventerrein steeds achterkanten van bedrijfskavels komen te liggen:
- de lengte en breedte van het plangebied;
- de gewenste kavelgroottes;
- de wens om met de nieuw aan te leggen interne wegenstructuur zo veel mogelijk aan beide zijden kavels te ontsluiten (dit beperkt de hoeveelheid nieuw aan te leggen wegen en vergroot de mate van uitgeefbaarheid).
De voorkanten daarentegen zijn naar binnen gericht en ontsloten op de interne wegenstructuur.
Het feit dat er aan drie kanten wegen langs het plangebied lopen en het gegeven dat de buitenrand van het plangebied in principe door achterkanten van bedrijfskavels wordt gevormd, zijn bepalend voor de wijze waarop het terrein in zijn omgeving wordt ingepast. Omdat iedere zijde anders is, vraagt dit om drie verschillende manieren van reageren:
- 1. Langs de Floralaan zijn representatieve voorkanten van bedrijfsgebouwen voorzien. De bedrijfsgebouwen mogen conform de vastgestelde Structuurvisie bedrijventerreinen 2012' (zie ook paragraaf 5.4.3) maximaal 12 meter hoog zijn. Deze bouwhoogte uit de Structuurvisie heeft ook geleid tot de maximale bouwhoogte van 12 meter op bedrijventerrein Nobis, dat aan de westzijde van Florapark ligt. Vanwege de flexibiliteit in het plan (zie randvooraarde in paragraaf 4.1) is ook op deze maximale bouwhoogte van 12 meter een 10% afwijking mogelijk.
De gemeente Asten heeft als randvoorwaarde voor Florapark gesteld een flexibel plan te ontwikkelen. Een generieke beperking van de bouwhoogte tot bijvoorbeeld 8 meter hoog (maximaal 2 bouwlagen), zou tot een incourant plan leiden doordat bouwmogelijkheden beperkt zijn. Met name bedrijven met een interne kraanbaan in hun bedrijfshal, zoals in de metaalbranche, vragen om een hogere bebouwing. Ook voor groothandels is een hogere bouwhoogte gewenst. Zie tevens bijlage 33, waarin het bedrijfsleven ingaat op de benodige bouwhoogte.
De ervaring op veel oudere bedrijventerreinen in de provincie, is dat bedrijfsgebouwen met een lagere bouwhoogte incourant zijn, doordat herontwikkelingsmogelijkheden beperkt zijn en langdurige leegstand ontstaat. Vanuit duurzaamheidsoogpunt wil de gemeente Asten deze situatie op voorhand tegengaan. Dit in combinatie met de wens tot uniformering van Astense bedrijventerreinen, heeft geleid tot de keuze voor een bouwhoogte van 12 meter op een gedeelte van het bedrijventerrein Florapark. De kavels die zijn gelegen aan de zijde van de Stegen, hebben een lagere maximale bouwhoogte en een kleinere kavelomvang. Hiertoe is gekozen omwille van een geleidelijke overgang naar de omgeving, rekening houdend met lichtinval, schaduwwerking en uitzicht voor de bestaande omliggende bebouwing.
Vanwege de afstand van de bebouwing tot de omliggende panden in combinatie met de aangebrachte zonering in bouwmassa's en maximale bouwhoogtes, kan gesteld worden dat bij de maximale planologische invulling die voorliggend plan mogelijk maakt, geen sprake is van een onevenredige verstoring van de omgeving (licht, schaduw, uitzicht, etc.).
De maximum bouwhoogte van 12 meter komt overeen met het ruimtelijk beleid van de gemeente Asten en is op de locatie Florapark, vanwege de afstand tot omliggende bebouwing en de zonering in hoogtes en massa, ruimtelijk aanvaardbaar.
De representatieve voorkanten van bedrijfsgebouwen markeren de entree van het dorp en maken dat het terrein een zichtbaar en representatief onderdeel van Asten wordt. Omdat het venster met voorkanten naast de entree tot het plangebied ligt, ontstaat een directe herkenbare koppeling tussen ontsluiting en bestemming, wat op zijn beurt de oriëntatie ten goede komt. Dat deze kavels met de voorkanten naar de buitenzijde van het bedrijventerrein gericht zijn, betekent wel dat ze met hun achterkanten op de interne ontsluiting gericht zijn. De rest van de kavels die langs de Floralaan liggen, zijn met hun achterkanten wel naar buiten gericht. Hier zorgt de beplanting langs de buitenrand van het terrein dat die achterkanten afgeschermd zijn. Voor het beeld naar de Floralaan is het belangrijk dat die beplanting gehandhaafd blijft en zodanig wordt beheerd dat het dicht blijft. - 2. Om het karakter van de N279 als weg door het landelijk gebied te respecteren en om de visuele impact van de aanwezigheid van het bedrijventerrein op het open landschap ten oosten ervan te beperken, is de zichtbaarheid van het terrein hier minder expliciet gemaakt dan langs de Floralaan. Dat gebeurt door langs de rand van het terrein, evenwijdig aan de weg een grondwal aan te brengen van ten minste twee meter hoog. Bovenop deze grondwal wordt een groenblijvende haag aangebracht om extra afschermende werking te realiseren. Het betreft circa 1 meter aanplanthoogte en minimaal 2 meter instandhoudingshoogte. De totaalhoogte van wal en beplanting is voldoende om het zicht te ontnemen op geparkeerde voertuigen en de bedrijfsactiviteiten aan de achterzijde van de bedrijfspanden (laden en lossen). De achterkant van een bedrijfskavel is de kant die door opslag, laaddeuren enzovoort soms minder aantrekkelijk oogt. Daarnaast ligt er langs de N279 een bomenrij, die de afscherming van de grondwal extra versterkt. Deze boombeplanting is gelegen buiten het plangebied van Florapark en maakt geen deel uit van de landschappelijke inpassing van het bedrijventerrein. Deze beplanting biedt wel een extra afschermende werking vanuit de noordoostzijde.
De bestaande verkeers- en groenstructuur van de N279 en de bomenrij hiernaast, vormt een harde beeldbepalende landschappelijke structuur. Een geleidelijke open overgang, in de vorm van een parkzone (groenzone) zoals aan de zuidzijde van het plan, is daarom niet wenselijk aan de oostzijde van het bedrijventerrein. Gekozen is daarom voor een groenblijvende zichtwal, die de bestaande groenstructuur langs de N279 versterkt.
Door de aanleg en instandhouding van de zichtwal met beplanting, wordt voldaan aan een voldoende landschappelijke inpassing van het plan. Verdere afscherming, bijvoorbeeld in de vorm van een groenzone is aan deze zijde niet noodzakelijk. Er is derhalve sprake van een goede ruimtelijke ordening.
- 3. Aan de kant van Stegen is de opzet van het bedrijventerrein aangepast aan de maat en korrelgrootte van het buurtschap. Dat gebeurt door:
- a. de afstand tussen bedrijfskavels en Stegen zo groot mogelijk te maken, rekening houdend met minimaal de richtafstanden vanuit de (interne) milieuzonering. Deze afstanden zijn dusdanig dat de beoogde overgang van het bedrijventerrein naar de omgeving aan de zuidzijde voldoende ruimte biedt voor een geleidelijke overgang middels een groenzone.
- b. de ruimte tussen Stegen en de bedrijfskavels in te richten als groengebied gecombineerd met de functie waterberging. Verspreid staande bomen en heesters in het groengebied 'breken' het directe zicht vanaf Stegen op de bedrijfsgebouwen.
- c. de rand van het bedrijventerrein aan de kant van Stegen geen strakke grens te geven, maar de kavels hier verspringend te situeren.
- d. aan de zijde van Stegen de kleinste bedrijfskavels te situeren, met lagere bouwhoogtes (tot 8 meter).
In het ontwerptraject zijn diverse 3D visualisaties met verschillende bouwhoogtes uitgewerkt en besproken met omwonenden (zie onderstaande figuur). Hiermee is aangetoond dat de in dit plan opgenomen bouwhoogtes stedenbouwkundig en landschappelijk passend zijn op deze locatie. Daarnaast is aan de zuidzijde van het plan voorzien in bedrijfskavels aan een parkzone. Deze kavels kennen een kleinere korrelgrootte, zowel qua perceelsoppervlakte als qua bouwhoogte, waarmee geen gesloten gevelwand ontstaat aan de zijde van de Stegen. De langzaamverkeersverbinding die door de parkzone loopt, zorgt ervoor dat de bouwmassa's beperkt blijven. Tevens draagt de groenzone bij aan een goede inpassing. In het inrichtingsplan voor de parkzone (zie bijlage 3 bij de regels), is de positie van de bomen en heesters strategisch bepaald en vastgelegd, om vanuit de woningen aan de Stegen een optimale afschermende werking te bewerkstelligen.
Geconcludeerd wordt dat aan alle zijden van Florapark een goede landschappelijke inpassing is geborgd en derhalve is sprake van een ruimtelijk aanvaardbaar plan.
Figuur 4.3. Visualisaties bouwhoogtes
Interne opbouw
De ontsluiting van het bedrijventerrein gebeurt vanaf de Floralaan, in het verlengde van de Nobisweg. Dit is de enige toegang voor auto- en vrachtverkeer. Voor calamiteiten is er een toegang richting Stegen. Deze toegang is afgesloten voor auto- en vrachtverkeer, zodat geen extra verkeer over de weg Stegen ontstaat en wordt alleen bij calamiteiten geopend. Daarnaast is er een verhard fietspad voorzien tussen Stegen en het bedrijventerrein.
De hoofdentree krijgt als belangrijkste weg op het bedrijventerrein een stevige laanbeplanting aan de zuidzijde van de weg. Hierachter is ruimte om een al eerder ingebracht uitbreidingsverzoek van het bedrijf Primasta in te passen. Deze ruimte wordt omzoomd door een 4 meter hoge muur, waartegen groenblijvende beplanting wordt aangebracht.
De tweede weg in belangrijkheid loopt evenwijdig aan de N279. Deze is van een transparante bomenrij voorzien. Tussen deze weg en de hoofdentree is een rechthoekig stratenpatroon uitgezet waarlangs de verschillende bedrijfskavels een plek krijgen. Deze straten zijn niet van boombeplanting voorzien. De afwisseling tussen straten met en straten zonder boombeplanting zorgt voor oriëntatie op het terrein. De doorzichten vanaf de interne ontsluiting op de parkzone versterkt deze oriëntatie. In de parkzone worden verspreid staand bomen en heesters aangeplant.
Figuur 4.4 Ontsluiting plangebied
Stratenpatroon en verkaveling
De indeling van het stratenpatroon is gebaseerd op een gewenste kavelmaat tussen de 1.000 m2 en 5.000 m2. Dit stratenpatroon ligt vast, maar daarbinnen is de indeling van de verkaveling in principe flexibel. Afhankelijk van de wens van een ondernemer kan een grotere of kleinere kavel worden afgenomen. Voorwaarde is natuurlijk wel dat er geen (onverkoopbare) restsnippers over blijven. De grootste kavels (5.000 m2 en meer) komen in principe aan de buitenzijde van het terrein te liggen en de kleinste langs de parkzone aan de kant van Stegen.
Voor de openbare ruimte is een maat van 10 meter tussen de kavelgrenzen beschikbaar. Daarbij is uitgegaan van minimaal 6,50 meter voor de rijweg, en 2 meter voor parkeervakken en ruimte voor kabels en leidingen. De beschikbare ruimte voor de straat die evenwijdig loopt aan de N279 is iets breder, omdat er minimaal 3 meter nodig is voor het planten van bomen.
Parkeren, laden en lossen
Parkeren, laden en lossen en het manoeuvreren gebeurt op eigen terrein. Om parkeeroverlast op ongewenste situaties te voorkomen, heeft de gemeente Asten enkele locaties in het openbaar gebied aangewezen voor bezoekersparkeren. Dit is voortgekomen vanuit de wens van het bedrijfsleven om algemene parkeerplaatsen voor bezoekers aan te leggen op het bedrijventerrein.
Op vier plaatsen verspreid in het plan zijn langsparkeerplaatsen ten behoeve van bezoekers opgenomen. Deze zijn zodanig ingedeeld, per twee onderbroken door een hoog plantvak, dat het voor vrachtauto's onmogelijk wordt hiervan gebruik te maken. De vier plaatsen liggen op de 'koppen' (korte kanten) van de twee middelste clusters met kavels. Die koppen kennen geen inritten naar de kavels toe; die inritten liggen langs de lange zijden van de clusters. De 'koppen' bieden ruimte aan circa 60 parkeerplaatsen, waardoor er gesteld kan worden dat er voldaan is aan de wens van het bedrijfsleven ten aanzien van bezoekersparkeren.
Het is toegestaan om parkeren of manoeuvreerruimte op eigen terrein met het aangrenzende bedrijfsperceel te combineren, bijvoorbeeld voor gezamenlijk parkeren. De voorwaarde die de gemeente daarbij stelt, is dat dit privaatrechtelijk is geregeld en kan worden aangetoond door middel van een notariële akte. Deze voorwaarde wordt als verplichting opgenomen in de koopovereenkomst van de gronden.
Parkzone
Naast een functie als ruimtelijke afscheiding tussen bedrijventerrein en woongebied heeft de parkzone een belangrijke waterbergingsfunctie. Op basis van het totale verharde oppervlakte van het terrein moet er in extreme gevallen 6000 m3 water opgevangen kunnen worden. Daartoe wordt de parkstrook een halve tot circa één meter afgegraven. Het maaiveld wordt licht aflopend afgewerkt met het diepste punt tegen Stegen aan. Hier komen een aantal poelen die langer water vast houden. Ze krijgen een natuurlijke oever en plekken met kruidenvegetatie, waardoor ze er aantrekkelijk uit zien en gunstig zijn voor de biodiversiteit. Verspreid door de parkzone staan bomen en boomgroepen die het directe zicht op de bedrijfsgebouwen camoufleren. Via een fiets/wandelpad en een voor auto's afsluitbare calamiteitenroute kan een rondje door de parkzone worden gelopen.
Voor de parkzone is een inrichtingsplan uitgewerkt, die als bijlage aan het beeldkwaliteitsplan voor het bedrijventerrein is toegevoegd (zie bijlage 26).
Figuur 4.5 Parkzone
4.4 Beeldkwaliteit
Private kavels
Voor bedrijventerrein Florapark is een separaat beeldkwaliteitsplan opgesteld. In dit beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 26) worden drie zones onderscheiden:
- bedrijfskavels met oriëntatie intern gericht;
- bedrijfskavels met oriëntatie op de Floralaan;
- bedrijfskavels grenzend aan de parkzone.
In onderstaande figuur is de ligging van deze drie zones opgenomen. Per zone worden voor de private kavels welstandseisen beschreven op diverse onderdelen, zoals architectuur van de bebouwing, materiaalgebruik, bouwvolumes, oriëntatie, laden en lossen, inritten en buitenopslag.
De opgestelde beeldkwaliteitscriteria zijn niet vrijblijvend. Na vaststelling zal het beeldkwaliteitsplan onderdeel uitmaken van de welstandsnota. Het wordt daarmee een toetsingskader voor de bouwplannen.
Figuur 4.6 Zonering beeldkwaliteit
Reclameuitingen
In het beeldkwaliteitsplan (zie bijlage 26) zijn voorschriften opgenomen voor wat betreft reclameuitingen op de bedrijfskavels en de gebouwen.
Bij de interne kavels en de kavels met oriëntatie op de Floralaan mag gevelreclame alleen aan de gevels en niet bovenop de gevels worden aangebracht. De reclameuiting dient onderdeel uit te maken van het totaalontwerp van het gebouw. Het zal de architectuur, de gevelindeling en de ritmiek van het gebouw niet verstoren, mogelijk wel versterken. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige vormgeving, kleurgebruik en materiaaltoepassing van de reclameuiting zelf. Het kleurgebruik mag terughoudend zijn of juist in contracterende kleuren.
Daarnaast mag voor de deze kavels en per kavel maximaal 1 losse reclameuiting worden gerealiseerd van maximaal 3 m2 en maximaal 5 meter hoogte vanaf maaiveld.
De parkkavels geldt dat geen reclameuitingen zijn toegestaan aan de zijde(n) die grenst/grenzen aan de parkzone.
De opgenomen reclameuitingen zijn toelaatbaar en leiden niet tot ernstige hinder voor de omgeving.
Openbaar gebied
Het openbaar gebied is mede het visitekaartje van het bedrijventerrein. Daarom worden ook voor het openbaar gebied handreikingen gedaan om te komen tot een verzorgde inrichting. Steeds staat bij de materiaalkeuze en kleurgebruik een sober, modern en zakelijk terrein voor ogen. De beeldkwaliteit voor het openbaar gebied is op thema beschreven.
Verhardingen
De interne ontsluiting is erop gericht om op een veilige en functionele wijze de bedrijfspercelen te ontsluiten. De wegbreedte en bochtstralen, de maatvoering voor inritten, loopstroken en parkeervakken houden hier rekening mee, maar ook het materiaalgebruik in sobere tinten.
Figuur 4.7 Principeprofiel
De wegbreedtes zijn binnen het bedrijventerrein overal hetzelfde, betreft 6,5 meter. Bij deze breedte kunnen vrachtwagens elkaar goed passeren. Op een aantal plaatsen kan geparkeerd worden op een parkeerstrook van 2 meter met een uitstapstrook van een 0,5 meter. Langs een van de wegen staan bomen in een berm van 3 meter breedte. De minimale afstand vanuit het hart van de stam tot aan de verharding is dan 1,5 meter.
Materialisering op onderdelen:
- Verharding rijbaan; donker grijs - zwart asfalt
- Verharding loopstroken; betonstraatstenen, keiformaat, kleur lichtgrijs
- Verharding parkeervakken openbaar gebied; betonstraatstenen, keiformaat, kleur antraciet
- Verharding inritten; betonstraatstenen, keiformaat, kleur lichtgrijs
Groen
De bomen langs de Floralaan en N279 vormen de hoofdgroenstructuur in het gebied en omgeving. Het betreffen forse bomen van 1e grootte. De bomen binnen het plangebied vervullen hieraan een ondergeschikte rol. Daarom zullen de bomen op het bedrijventerrein soorten zijn van 2e grootte. De bomen zorgen voor een groene aankleding van het terrein en worden op posities gezet waarbij ze het functioneren van het bedrijventerrein niet belemmeren. De gekozen soorten kenmerken zich dan ook door een niet te brede kroon en vervuilen geparkeerde auto's niet met 'plak' en overmatige vruchtval. De gekozen soorten hebben bij voorkeur een fraaie herfstverkleuring als sieraspect. Langs de Floralaan zullen de aanwezige populieren vervangen worden door een boomsoort die past binnen de aanwezige hoofdgroenstructuur.
Figuur 4.8 Referentiebeeld van een amberboom in herfsttooi
De wadi krijgt een ruige grasvegetatie. De vegetatie varieert van de natte delen naar de hogere gelegen droge delen. In de kruidenvegetatie op de drogere delen worden verspreid staand bomen aangeplant. De bomen worden zo gepositioneerd dat ze zoveel mogelijk de toekomstige bedrijfsbebouwing aan het oog onttrekken. De soorten sluiten enerzijds aan op de landelijke omgeving en anderzijds op de natte en droge ondergrond. Soorten die in de wadi aangeplant worden zijn: Zwarte els, zachte berg, enkele eiken en ligusters.
Straatmeubilair
Het straatmeubilair is familiair aan elkaar. Dat betekend dat de uitstraling en kleur op elkaar afgestemd is. Er is gekozen voor sober, zakelijk en robuust straatmeubilair dat, net als de hekwerken op de bedrijfskavels, in de kleur zwart (RAL 9004) wordt uitgevoerd.
Lichtmasten
Aan een zijde van de straat worden lichtmasten toegepast met een hoge lichtpunthoogte (ca. 6 meter) en een uithouder. De hoge lichtpunthoogte zorgt ervoor dat de masten niet “wegvallen” tegen de hoge gevelhoogtes maar in verhouding zijn met de gebouwen. De armaturen en de masten worden uitgevoerd in de kleur zwart (RAL 9004).
Figuur 4.9 Referentiebeeld lichtarmatuur met sobere maar zakelijke uitstraling
Bewegwijzering
Op het bedrijventerrein wordt een uniform bewegwijzeringsysteem toegepast, waarvan het frame in RAL 9004 wordt uitgevoerd.
Figuur 4.10 Referentiebeeld bewegwijzeringssysteem
Hoofdstuk 5 Beleidskader
5.1 Rijksbeleid
5.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur & Ruimte (SVIR), die in maart 2012 is verschenen, zijn door het Ministerie van Infrastructuur & Milieu de principes voor de ruimtelijke inrichting van Nederland vastgelegd. Hoofddoel van de SVIR is Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden.
Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Naast de hoofddoelen heeft het Rijk een keuze gemaakt om de sturingsfilosofie te wijzigen. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij diegene die het aangaat (burgers en bedrijven) en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving.
Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
- Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio's rondom de mainports, brainport en greenports;
- Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie of werelderfgoed;
- Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld het hoofdnetwerk voor mobiliteit (over weg, water, spoor en lucht) en energie, waterveiligheid en de bescherming van gezondheid van inwoners.
Deze drie criteria zijn leidend bij de in de structuurvisie benoemde rijksdoelen en bijbehorende nationale belangen. Voor de gemeente Asten zijn geen directe rijksdoelen benoemd. Dit rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In de SVIR is de "ladder voor duurzame verstedelijking" geïntroduceerd. Deze ladder is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten, waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. De ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 oktober 2012 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Nut en noodzaak van de ontwikkeling van het plan 'Florapark' zijn in een separate rapportage getoetst op basis van de drie treden van de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 27. Zie ook hoofdstuk 2.
5.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het recent vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) borgt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige PKB's in regelgeving. Deze belangen maken deel uit van het geldende nationale ruimtelijke beleid, zoals beschreven in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR).
De in de 'Wijziging van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (eerste aanvulling)' opgenomen artikelen worden toegevoegd aan het Barro. De inhoud is gebaseerd op de nieuwe onderwerpen van het ruimtelijke beleid die door het kabinet in de SVIR zijn vastgesteld. Het betreft onderwerpen op het gebied van de hoofdinfrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het vereenvoudigde regime van de ecologische hoofdstructuur en waterveiligheid. Het rijksbeleid heeft geen directe werking op de ontwikkeling van het plangebied.
5.1.3 Rooilijnen langs rijkswegen
In verband met verkeersbelangen dienen gronden langs autosnelwegen te voldoen aan het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat. Dit betekent dat er beperkingen gelden (bouwverbod) voor de zone tot 100 meter uit de as van de dichtstbijzijnde rijbaan van de rijksweg.
Gelet op de afstand van het plangebied tot de A67, zijnde ruim 150 meter, heeft dit beleid geen gevolgen voor voorliggend plan.
5.1.4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde “vormvrije m.e.r.-beoordeling” opgesteld worden. Voor het project Florapark is dit aan de orde. Zie hiervoor paragraaf 6.1 en bijlage 1.
5.1.5 Natura 2000
De Europese Unie heeft het initiatief genomen voor 'Natura 2000', een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het Europees beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. Alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn zijn ook aangegeven als Natura 2000-gebied. Het is niet toegestaan om zonder vooraf toegekende vergunning nieuwe activiteiten in deze gebieden uit te voeren.
Het plangebied is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Uit de gebiedendatabase van het ministerie van EZ is gebleken dat er ook binnen een effectafstand van 3 kilometer geen Natura 2000-gebieden van het plangebied liggen. De meest nabij gelegen Natura 2000-gebieden zijn:
- 1. Deurnsche Peel & Mariapeel op circa 6 km afstand ten oosten van het plangebied;
- 2. Groote Peel op circa 6 km afstand ten zuidoosten van het plangebied;
- 3. Strabrechtse Heide & Beuven op circa op 6,6 km ten westen van het plangebied.
Om een inschatting te maken of effecten kunnen ontstaan op de wezenlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied wordt gewoonlijk als basis uitgegaan van een zone van drie kilometer vanaf het plangebied. De invloedsfeer is echter afhankelijk van de bron die het milieueffect veroorzaakt, oftewel het milieubeïnvloedingsgebied en de soort waarop het effect heeft.
Uit de notitie Ontsluiting bedrijventerrein De Stegen (bijlage 20) blijkt dat De Stegen gemiddeld 1.677 voertuigen per werkdag genereert. Gelet de afstand tot de natuurgebieden en de totale hoeveelheid verkeer op de A67 is deze planbijdrage dusdanig gering dat deze niet zal leiden tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van de hierboven genoemde Natura 2000-gebieden (zie ook paragraaf 6.5 en bijlage 13).
5.1.6 Wet Milieubeheer, luchtkwaliteitseisen
Op 15 november 2007 is wet- en regelgeving in werking getreden die tezamen bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit' (wijziging Wet milieubeheer, hoofdstuk 5.2. luchtkwaliteitseisen). In deze wet zijn voor verschillende vervuilende stoffen normen opgenomen waaraan minimaal voldaan moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een vervuilde lucht kan immers leiden tot gezondheidsklachten bij mensen. Voor Nederland zijn voornamelijk overschrijdingen van de grenswaarden voor fijn stof en stikstofdioxide aan de orde en plaatselijk van benzeen (parkeergarages).
De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin worden gebiedsgerichte programma's en rijksmaatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren opgenomen. Projecten worden niet meer aan de normen getoetst maar aan het doel van het programma. Bouwprojecten in een gebied kunnen dan doorgaan als maatregelen worden genomen om de luchtkwaliteit op zijn minst gelijk te houden. De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die opgenomen zijn in het NSL mogen worden vervangen door plannen van gelijke of kleinere omvang.
Naast de 'Wet Luchtkwaliteit' is in 2007 het begrip niet in betekenende mate bijdragen verduidelijkt (Besluit niet in betekenende mate bijdragen en Regeling niet in betekenende mate bijdragen). Door het in werking treden van het NSL op 1 augustus 2009 worden projecten die minder dan 3% bijdragen aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide geacht niet in betekenende mate bij te dragen. Voor dergelijke projecten is geen luchtkwaliteitsonderzoek noodzakelijk.
De voorgenomen locatieontwikkeling valt niet binnen de categorie die minder dan 3% bijdraagt aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof of stikstofdioxide.
In het kader van het bestemmingsplan worden luchtkwaliteitsberekeningen uitgevoerd voor de bronnen wegverkeer en industrie. Op basis van deze berekeningen wordt bepaald of de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer (zie ook paragraaf 6.7).
5.2 Provinciaal Beleid
5.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening
De Structuurvisie Ruimtelijke ordening, die 1 januari 2011 in werking is getreden, geeft aan welke ambities de provincie heeft op het gebied van het provinciale ruimtelijke beleid tot 2025 en hoe ruimtelijke ontwikkelingen een plek kunnen krijgen die aansluit bij de kwaliteiten van Brabant. In de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn twee ruimtelijke trends te onderscheiden: de schaalvergroting en de behoefte aan identiteit.
De provincie streeft naar een concentratie van verstedelijking, robuuste en aaneengesloten natuurgebieden, concentratiegebieden voor glastuinbouw en intensieve veehouderijen en voldoende ruimte voor waterberging nu en in de toekomst. De provincie wil duurzaam en zuinig omgaan met de leefomgeving en de ruimte en een goede relatie creëren tussen wonen en werken in de stedelijke omgeving en een groene landelijke omgeving daarbuiten. Bij de vaststelling van deze Structuurvisie zijn de uitwerkingsplannen van het Streekplan 2002 vervallen.
De provincie kiest in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de 'rode' draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.
De structuurvisie is samen met de Verordening ruimte (zie volgende paragraaf) een middel om de provinciale ruimtelijke visie op Brabant te realiseren.
Bedrijfsactiviteiten die niet in een (gemengde) woonomgeving passen, dienen gebruik te kunnen maken van uitgeefbare ruimte op bedrijventerreinen. Dit kunnen bijvoorbeeld activiteiten zijn die milieuhinder veroorzaken of een grote verkeersaantrekkende werking hebben. Oneigenlijk gebruik van bedrijventerreinen dient te worden voorkomen, zoals detailhandel of kantoorlocaties op bedrijventerreinen.
Wat betreft de ontwikkeling van bedrijventerreinen ziet de provincie het als een gezamenlijke opgave voor het bedrijfsleven, de betrokken overheden en andere initiatiefnemers, om zorgvuldig met de ruimte om te gaan. Dit kan door middel van inbreiden, herstructureren en intensief / meervoudig gebruik van de ruimte. Het vraagt om maatwerk om de verdere uitwerking per regio of locatie uit te werken. Het ruimtegebruik moet daarbij aansluiten op de specifieke karakteristieken en kwaliteiten van de locatie.
In de structuurvisie is het plangebied (zie blauwe ellips) aangeduid als 'Economisch kenniscluster' en 'Internationale economische as'.
Figuur 5.1 Uitsnede visiekaart Structuurvisie Ruimtelijke ordening (bron: Structuurvisie Ruimtelijke ordening van provincie Noord-Brabant)
5.2.2 Verordening ruimte
5.2.3 Strategie bedrijventerreinen en andere werklocaties
De provincie Noord-Brabant heeft de ambitie om tot de top van de Europese kennis- en innovatieregio's te blijven behoren. Deze ambitie is verwoord in de Agenda van Brabant “Traditie en technologie” en vervolgens ook vertaald in het provinciale bestuursakkoord 2011-2015 “Tien voor Brabant”. Om deze ambitie waar te maken is een goed leef- en vestigingsklimaat essentieel.
Een integrale aanpak is een basisvereiste om een klimaat te scheppen waarin de concurrentiekracht van de provincie verder versterkt wordt. Brabant moet aantrekkelijk blijven om te ondernemen. Dit vraagt om voldoende en aantrekkelijke ruimte voor vestiging van nieuwe en ontwikkeling van bestaande bedrijven. Juist bedrijventerreinen en andere werklocaties spelen een belangrijke rol: zij voorzien immers in de ruimtelijke condities voor de Brabantse economie. Economische ontwikkelingen zijn de aanleiding geweest om de provinciale aanpak ten aanzien van de ontwikkeling van bedrijventerreinen en andere werklocaties verder aan te scherpen. Dit heeft medio 2012 geresulteerd in de “strategische visie bedrijventerreinen en andere werklocaties” van de provincie. Deze strategie is gebaseerd op twee sporen:
- 1. 'Basis op orde';
- 2. 'Versterken van de prioritaire Brabantse economische clusters'.
Het eerste spoor 'Basis op orde' is generiek beleid. Dit spoor bevat onderdelen die minimaal noodzakelijk zijn voor het creëren van een goed vestigingsklimaat. Bij het op orde brengen van de basis gaat het voornamelijk om vraag en aanbod kwantitatief en kwalitatief aan te laten sluiten. De regionale plannningsoverleggen spelen hierbij een belangrijke rol ('decentraal wat kan, centraal wat moet'). Nieuwe bedrijventerreinontwikkelingen worden bij voorkeur geprioriteerd via het stoplichtmodel, zie ook paragraf 5.3.1. Het tweede spoor: 'versterken van de prioritaire Brabantse clusters' is specifiek beleid om datgene extra te doen wat nodig is om tot de top van de kennis- en innovatieregio's te blijven.
Dit betekent ondermeer het volgende:
- 1. Het regionale aanbod beter aan laten sluiten op de vraag van de eindgebruikers (zowel kwantitatief als kwalitatief);
- 2. Werklocaties beter integreren met en laten aansluiten op de bestaande stedelijke omgeving;
- 3. Alleen nieuwe werklocaties aanleggen als de bestaande (denk ook aan herontwikkeling) geen mogelijkheden bieden om te kunnen voldoen aan de vraag. Het verbeteren en veranderen van de kwaliteit van met name de bestaande werklocaties een grotere rol laten spelen (SER-ladder);
- 4. Gebouwen en terreinen meer flexibiliteit laten bieden om in te spelen op een veranderende vraag.
5.3 Regionaal Beleid
5.3.1 Regionale Bedrijventerreinprogrammering
De gemeenten in het Samenwerkingsverband Regio Eindhoven (SRE) werken al langere tijd samen om het aanbod van bedrijventerreinen in Zuidoost-Brabant optimaal aan te laten sluiten bij de daadwerkelijke vraag. Samen met de provincie en het SRE wordt gewerkt aan een samenhangend regionaal bedrijventerreinenbeleid waarbij een zorgvuldige afstemming tussen de ontwikkeling van nieuwe terreinen en de herstructurering van bestaande terreinen centraal staat. In 2008 werd hiervoor de Regionale Agenda Bedrijventerreinen (RAB) vastgesteld. De conjuncturele en structurele ontwikkelingen op de bedrijventerreinenmarkt maakten het echter steeds noodzakelijker om de plannen bij te stellen omdat de regio anders zou afstevenen op een aanzienlijk overschot aan bedrijventerreinen. Daarom zijn in 2012 en 2013 nieuwe regionale planningsafspraken uitgewerkt, die zijn vastgelegd in de 'regionale programmering bedrijventerreinen Zuidoost-Brabant' (juni 2013). Daarbij is - conform de aanbevelingen uit de 'Strategie bedrijventerreinen en andere werklocaties', die in paragraaf 5.2.3 is genoemd - gebruik gemaakt van het verkeerslichtmodel:
- 1. 'groen' zijn (delen van) plannen die tot 2020 zeker wel zullen worden ontwikkeld;
- 2. 'oranje' zijn (delen van plannen) die op basis van de huidige inzichten niet worden ontwikkeld tot 2020;
- 3. 'rood' zijn (delen van plannen) die van de kaart verdwijnen en helemaal niet meer worden ontwikkeld.
Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat er in de periode 2012-2013 in totaal 429 ha aan gepland bedrijventerrein 'on hold' is gezet en 19 ha is geschrapt (zie onderstaande tabel). 493 ha staat nog op 'groen'. Gelet op berekende de totale vraag in de regio van 411 ha betekent dit, dat er nog altijd een overcapaciteit is van 86 ha. Gelet op de onzekerheidsmarges in zowel vraag en aanbodontwikkeling wordt dit legitiem geacht.
Voor de gemeente Asten betekenen deze regionale planningsafspraken onder andere dat de ontwikkeling van bedrijventerrein Nobisweg Noord (5,3 ha netto uitgeefbaar) on hold is gezet (code 'oranje'). Bedrijventerrein Florapark (8 ha netto) staat op 'groen'. In bijlage 8 van de bedrijventerreinafspraken wordt een nadere toelichting gegeven en wordt expliciet ingegaan op bedrijventerrein Florapark, waarbij het wordt beschreven met de voormalige naam De Stegen:
“Het terrein De Stegen ligt in de gemeente Asten, subregio De Peel. Het terrein is nog niet planologisch hard, er moet nog een procedure doorlopen worden en er ligt maximaal een voorontwerp bestemmingsplan (status is zacht). Het terrein wordt ontwikkeld voor reguliere bedrijvigheid. De netto oppervlakte van het terrein is 8,0 hectare. Er heeft nog geen uitgifte plaatsgevonden. Deze 8 hectare zijn echter nog niet direct uit te geven, ze zijn nog niet bouwrijp. Het terrein heeft de status groen, het plan wordt op basis van de huidige inzichten voor 2020 ontwikkeld. Gemeenten, provincie en SRE hebben dit afgesproken in het POHO/RRO”.
5.4 Gemeentelijk Beleid
5.4.1 Toekomstvisie De Avance
De gemeente Asten heeft met het opstellen van Toekomstvisie 'De Avance' in 2006 een structuurvisie ontwikkeld voor de middellange (10 jaar) en lange termijn (25 jaar), gekoppeld aan een viertal strategische keuzen:
- Asten kiest voor een bewuste en beheerste schaal- en kwaliteitssprong die het behoud en de versterking van wonen, werken en sociaal-maatschappelijke voorzieningen mogelijk maakt.
- Asten kiest daartoe voor het geconcentreerd benutten van de economische potenties die voortvloeien uit de ligging aan de A67.
- Buiten het economische ontwikkelingsgebied kiest Asten voor behoud en versterking van de bestaande omgevingskwaliteiten. De ligging tussen de armen van de Aa en de Astense Aa wordt ten volle benut.
- Asten richt zich in eerste instantie op de opvang van lokale behoefte.
In 2010 heeft de gemeenteraad delen van De Avance ten aanzien van bedrijvigheid ingetrokken. Het gaat hier om de onderbouwing van de behoefte en de locaties waar mogelijk in de toekomst nieuw bedrijventerrein wordt ontwikkeld.
5.4.2 Visie Bedrijventerreinen Asten en Someren 2009-2023
In 2009 is door de gemeenten Asten en Someren de 'Visie bedrijventerreinen Asten en Someren 2009-2023' vastgesteld. In deze visie hebben de gemeenten en het georganiseerde bedrijfsleven in Asten en Someren een gezamenlijk ambitieniveau voor de bedrijventerreinen in de gemeenten neergelegd.
Een belangrijk uitgangspunt van de visie is de koppeling van nieuwe ontwikkelingen aan de herstructurering van bestaande locaties. De hoofdbeleidsuitgangspunten van de visie zijn:
- duurzaam gebruik van bestaande terreinen;
- ontwikkelen van voldoende nieuw bedrijventerrein om in de verplaatsingsbehoefte van zittende bedrijven te kunnen voorzien.
- uitgangspunt is het juiste bedrijf op de juiste plek; dit vraagt om een heldere segmentering van de bedrijventerreinen;
- solitaire vestigingslocaties in het de kernen en het buitengebied verdienen maatwerk;
- het faciliteren van starters als motor van de toekomstige economie.
5.4.3 Structuurvisie bedrijventerreinen
In de op 13 november 2012 vastgestelde 'Structuurvisie bedrijventerreinen 2012' worden de hoofdkeuzen van de 'Visie bedrijventerreinen Asten en Someren 2009-2023' en de 'Centrumvisie' ruimtelijk vertaald en uitgewerkt. De structuurvisie vormt het beleidsmatig kader voor dit bestemmingsplan.
Een sterke functionele structuur
Een goede samenhang tussen de functionele ontwikkelingen op de bedrijventerreinen en het centrum van Asten wordt erg belangrijk geacht. De bedrijventerreinen zijn uitermate belangrijk voor het behoud en een positieve ontwikkeling van de economie in Asten. Hiertoe dienen deze terreinen ruimte te bieden voor ondernemersdynamiek. Hiervoor zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
- De uitbreidingsmogelijkheden van het bedrijventerreinareaal zijn beperkt, daarom wordt ingezet op het behoud van de beschikbare locaties en de kwaliteit op de terreinen;
- De bestaande bedrijventerreinen blijven in de toekomst primair behouden als locatie voor de functies die traditioneel op bedrijventerreinen zijn gevestigd;
- Reguliere bedrijvigheid op de bedrijventerreinen ondervindt geen beperkingen ten gevolge van de vestiging van niet-traditionele functies, zoals bijvoorbeeld kantoren, sportscholen etc., die elders niet kunnen worden gevestigd.
Deze doelstellingen en uitgangspunten leiden tot de volgende functionele beleidskeuzen voor de bedrijventerreinen:
- Nieuwe detailhandelsontwikkelingen worden niet toegestaan. Productiegebonden detailhandel wordt toegestaan tot maximaal 100 m2 met uitzondering van voedings- en genotmiddelen. Internetdetailhandel is uitsluitend toegestaan zonder publiekgerichte activiteiten;
- Nieuwe zelfstandige kantoren worden niet toegestaan;
- Dienstverlenende bedrijven worden niet toegestaan;
- Bedrijfsverzamelgebouwen worden op bestaande bedrijventerreinen toegestaan;
- Nieuwe bedrijfswoningen worden niet toegestaan.
Optimaliseren van de bouw- en gebruiksmogelijkheden
De bedrijventerreinen moeten de ondernemers in staat stellen hun eigen bedrijfsontwikkelingen zo goed mogelijk vorm te geven. De combinatie van het bieden van voldoende ruimte versus het voorkomen van overlast en het borgen van rechtszekerheden is vertaald in de volgende fysieke beleidskeuzen:
- De maximale bouwhoogte wordt - vanwege veranderende bedijfsprocessen en andere eisen ten aanzien van bouwtechnieken en overspanningen - opgetrokken naar 12 meter, waarbij geen onderscheid meer wordt gemaakt naar goot- en nokhoogte, met uitzondering van de aan woonwijken grenzende randen van het bedrijventerreinwaar uit oogpunt van zorgvuldigheid en rechtsbescherming de bestaande bouwrechten gehandhaafd worden. De bouwhoogte van 12 meter komt voort uit zowel de noodzakelijke hoogte voor een kraanbaan met vrije werkruimte in de metaalbranche, als de wens van groothandels om meer opslag op minder grond te realiseren (duurzaamheid). Zie ook paragraaf 4.3 van deze toelichting;
- Uitgegaan worden van een maximum bebouwingspercentage van 70% met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid tot 80%. Voor bestaande situaties met een hoger bebouwingspercentage zal het overgangsrecht worden toegepast. Bij sloop en vernieuwing van de bebouwing op deze kavels dient het bebouwingspercentage terug te worden gebracht naar 80%, om zo deze kavels ook weer toekomstbestendig te maken. De verruiming van de bouwhoogte naar 12 meter compenseert deze inperking van het bebouwingspercentage;
- Uitgangspunt is dat parkeren per definitie op eigen terrein dient plaats te vinden;
- Open opslag wordt alleen onder voorwaarden toegestaan;
- Op vrijwel alle terreinen is maximaal sprake van categorie 3. Daar waar bedrijventerrein grenst aan rustige woonwijken zal maximaal categorie 2 blijven/worden toegestaan. Daar waar sprake is van een aangrenzend gemengd gebied, zal worden bezien of maximaal categorie 3 ruimtelijk acceptabel is. Bestaande afwijkingen van de maximale milieucategorie zullen specifiek worden bestemd;
- splitsing van percelen zal alleen via een afwijkingsbevoegdheid worden toegestaan;
- Vestiging van nieuwe BEVI-inrichtingen wordt in principe niet toegestaan. Als een reeds op een terrein gevestigd bedrijf zich wenst door te ontwikkelen naar een BEVI-inrichting zal op basis van maatwerk worden bezien of de huidige locatie geschikt is voor deze ontwikkeling.
Beschouwing voor Florapark
Nieuwe bedrijventerreinen hebben geen prioriteit maar blijven wel noodzakelijk voor bedrijven om in de gemeente te kunnen blijven ondernemen. De gemeente Asten heeft geen uitgeefbaar bedrijventerrein op voorraad. In de gemeentelijke structuurvisie “Toekomstvisie De Avance” uit 2006 zijn een aantal strategische keuzen gemaakt ten aanzien van bedrijventerreinen op de middellange en lange termijn. In deze visie is De Florapark (voormalig: De Stegen) aangemerkt als mogelijke uitbreidingsrichting. Gezien de omvang van circa 12 hectare bruto kan Florapark als enige locatie voorzien in de ruimtebehoefte op korte en middellange termijn. Daarnaast zijn de samenwerking met Someren en het beperken van het risico van de ontwikkeling factoren die van belang waren om alleen Florapark aan te merken als ontwikkelingslocatie op de structuurkaart behorende bij deze visie. Een vraag-aanbod analyse voor de ontwikkeling van het bedrijventerrein is opgenomen in als bijlage bij de Structuurvisie.
5.4.4 Welstandsbeleid
De nieuwe welstandsnota van de gemeente Asten is in 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin zijn ruimtelijke ambities per gebied weergegeven. Vergeleken met de voorgaande welstandsnota uit 2004 zijn de welstandsniveaus voor een aantal onderdelen naar beneden bijgesteld en is het aantal beoordelingscriteria verminderd. Voor bedrijventerreinen op zichtlocaties langs ontsluitingswegen is het welstandsniveau verlaagd van niveau 1 (hoog niveau) naar niveau 2 (normaal welstandsniveau. Voor kavels 'middenin' een bedrijventerrein geldt welstandsniveau 3 (laag) en de achterzijden van bedrijfsgebouwen zijn in het nieuwe welstandsbeleid van de gemeente vrij (niveau 4). Deze regels gelden voor bestaande situaties. Voor nieuwe ontwikkelingen kunnen extra ambities in een beeldkwaliteitsplan worden vastgelegd.
Voor bedrijventerrein Florapark is daarom parallel aan dit bestemmingsplan een beeldkwaliteitsplan opgesteld dat al qua structuur en indeling al volledig anticipeert op het nieuwe welstandsbeleid van de gemeente. Na separate vaststelling zal het beeldkwaliteitsplan onderdeel uit gaan maken van het nieuwe gemeentelijk welstandsbeleid. Dit beeldkwaliteitsplan (dat is bijgevoegd in bijlage 20) stelt zowel eisen ten aanzien van de openbare ruimte als de bedrijfskavels. Het uitgewerkte inrichtingsplan voor de parkzone is aan dit beeldkwaliteitsplan toegevoegd. De eisen ten aanzien van de openbare ruimte zijn ook integraal opgenomen in paragraaf 4.4 van de toelichting van dit bestemmingsplan.
5.4.5 Groenstructuurplan
In 1999 is een groenstructuurplan opgesteld met de volgende doelstellingen:
- het benoemen van de bestaande en te ontwikkelen hoofdgroenstructuur;
- het benoemen van de bestaande en te ontwikkelen ecologische structuur;
- het signaleren van knelpunten en ontwikkelingsrichtingen voor de komende 10 jaren;
- het aangeven van een toetsingskader voor andere ruimtelijke ontwikkelingen.
Tot de hoofdgroenstructuur van de gemeente Asten worden die groenvoorzieningen gerekend die in visueel-ruimtelijk of functionele zin van toegevoegde waarde zijn voor alle inwoners en voor passanten en toeristen.
De bedrijventerreinen maken geen onderdeel uit van de hoofdgroenstructuur. De randen van de terreinen wel. Dit geldt ook voor de randen van het bedrijventerrein Florapark.
5.4.6 Gemeentelijk waterbeleid
Waterplan
In samenwerking met waterschap Aa en Maas en provincie Noord-Brabant heeft de gemeente Asten eind 2006 het Waterplan Asten (Royal Haskoning, 9R3000) vastgesteld. Het waterplan heeft de status van (kaderstellend)beleidsplan. Alleen de beleidsuitgangspunten zijn in dat opzicht “hard” te noemen. Het plan kent geen directe planologische doorwerking. De geformuleerde doelstellingen en streefbeelden dienen wel door te werken in ruimtelijke afwegingen. Het uitvoeringsprogramma wordt gezien als inspanningsverplichting.
Met betrekking tot ontwikkelingslocaties zijn in het waterplan de volgende beleidsuitgangspunten beschreven:
- bij nieuwe plannen dient altijd onderzocht te worden hoe omgegaan kan worden met het schone hemelwater. Hierbij worden de afwegingsstappen “hergebruik – infiltratie – buffering – afvoer” doorlopen;
- hergebruik van hemelwater wordt vooral overwogen bij grootschalige voorzieningen als scholen en kantoorgebouwen. Voor particuliere woningen wordt dit, ook gezien de landelijke ervaringen met grijswatersystemen, niet gestimuleerd;
- er moet bij nieuwe aanleg van een rioolstelsel minimaal een gescheiden stelsel worden aangelegd;
- bij alle nieuwe bouwprojecten moet hydrologisch neutraal gebouwd worden. De hydrologische situatie moet minimaal gelijk blijven aan de uitgangssituatie;
- de waterberging moet voldoen aan de eisen van waterschap Aa en Maas;
- met het oog op de waterkwaliteit dient ook rekening te worden gehouden met de te gebruiken materialen in verband met eventuele uitloging van milieugevaarlijke stoffen. De emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater dient teruggedrongen te worden.
Bij het opstellen van de waterparagraaf voor voorliggend bestemmingsplan zijn specifiek voor Florapark uitgangspunten geformuleerd ter aanscherping van het waterbeleid. Paragraaf 6.3 gaat hier nader op in.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan 2013-2017 (GRP) is naast de afvalwaterzorgplicht aandacht gegeven aan de hemelwaterzorgplicht en de grondwaterzorgplicht. Met het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) geeft de gemeente Asten invulling aan een duurzame inzameling en verwerking van afvalwater, hemelwater en overtollig grondwater en een duurzaam beheer van het gemeentelijk rioolstelsel.
Voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat in overleg met de waterbeheerders, gestreefd wordt naar doelmatige waterhuishouding waarbij het hydrologisch neutraal ontwikkelen een belangrijk uitgangspunt is. Schoon water wordt daarbij niet naar de RWZI afgevoerd.
5.4.7 Nota archeologiebeleid
Voor de implementatie van de Wet op de archeologische monumentenzorg in het gemeentelijk beleid, is de ‘Nota Archeologiebeleid gemeente Asten’ met een archeologische beleidskaart ontwikkeld. Op deze beleidskaart zijn zeven categorieën onderscheiden, waarbij per categorie (bekende of verwachte waarde) het beleid voor archeologisch onderzoek aangegeven. Door het vaststellen van de Nota en de archeologische beleidskaart, is een objectief kader ontstaan waaraan ruimteclaims getoetst kunnen worden.
Het plangebied Florapark valt op grond van de archeologische beleidskaart in beleidscategorie 4. Het ruimtelijk beleid van categorie 4 is gericht op het opnemen van een dubbelbestemming Waarde-Archeologie in bestemmingsplannen. Voor deze gronden geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen dieper dan 40 cm beneden maaiveld én een verstoringsoppervlak groter dan 250 m2.
De gemeente Asten heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om een facetplan vast te stellen teneinde de archeologische waarden te beschermen in de periode dat er (nog) geen Malta-proof bestemmingsplan is vastgesteld. De archeologische beleidskaart heeft gefungeerd als onderlegger van het bestemmingsplan 'Asten archeologie 2012', dat op 24 juni 2013 is vastgesteld door de gemeenteraad van Asten. In dat bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'.
In voorliggend bestemmingsplan zijn de gronden vrij gegeven, waardoor een bescherming door middel van een dubbelbestemming niet meer nodig is (zie ook paragraaf 6.4).
5.4.8 Beleidsvisie externe veiligheid
In april 2008 is het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid vastgesteld. Dit biedt een kader voor het omgaan met risico's ten aanzien van externe veiligheid en geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden. De rapportage bestaat uit drie delen: een beleidsvisie, een basisdocument en een werkprogramma. De beleidsvisie bevat het gebiedsgericht ambitieniveau. Het basisdocument bevat de relevante aandachtsgebieden en acties voor de komende jaren. Deze zijn vervolgens nader geconcretiseerd in het werkprogramma, dat jaarlijks wordt geëvalueerd.
Het uitgangspunt voor de visie is het beperken van de risico's die de burgers in Asten lopen als gevolg van risicovolle activiteiten, met als doel een veiliger woon- en werkklimaat. De wettelijke normen zijn daarbij de minimale basis. Door middel van een aantal strategische uitgangspunten, uitgewerkt in een gebiedsgerichte benadering wordt gestreefd naar een hoger ambitieniveau.
Om aan te geven waar welke functies mogelijk zijn, wordt een gebiedsgerichte aanpak gebruikt, waarbij drie gebiedstypen zijn gedefinieerd: “risicoluw gebied” (centrum en woonwijken), ”gemengd gebied” (centrum en woonwijken) en “intensief gebied” (bedrijventerreinen en hoofdinfrastructuur). In onderstaande tabel is op welke manier per gebiedstype met externe veiligheid wordt omgegaan.
In aanvulling hierop is in de structuurvisie bedrijventerreinen 2012 de stelregel gesteld, dat - als de gemeente medewerking verleent aan de vestiging van een BEVI-bedrijf op een bedrijventerrein - het invloedsgebied niet over een woonwijk ligt.
5.4.9 Gemeentelijk Verkeer- en vervoersplan
Het in oktober 2006 door de gemeenteraad van Asten vastgestelde Gemeentelijk Verkeer- en vervoersplan (GVVP) vormt het verkeerskader voor nieuwe ontwikkelingen. Het betreft een plan waarin zowel de doelstellingen van het beleid worden geformuleerd, actuele ontwikkelingen (o.a. duurzaam veilig) worden beschreven, knelpunten en probleemsituaties in beeld worden gebracht en uiteindelijk een diversiteit aan concrete plannen wordt gepresenteerd voor de periode tot circa 2016. Het GVVP geeft kortom inzicht in knelpunten en probleemsituaties in de bestaande verkeersstructuur en vormt het kader voor nieuwe ontwikkelingen op verkeers- en vervoersniveau.
De hoofddoelstelling van het GWP luidt als volgt:
"De gemeente Asten biedt een doelmatig, veilig en duurzaam functionerend verkeers- en vervoerssysteem, waarbij de kwaliteit voor de individuele burger in een goede verhouding staat tot de kwaliteit voor de rest van de samenleving. Daarbij waar mogelijk en gewenst samenwerken met andere overheden en belangengroeperingen om aldus een breed gedragen verkeers- en vervoersbeleid te voeren."
Deze hoofddoelstelling valt uiteen in de meer concrete doelstellingen:
- voorzien in de groeiende behoefte aan mobiliteit;
- verhogen van de verkeersveiligheid;
- verbeteren van de leefbaarheid;
- garanderen van de bereikbaarheid.
De algemene uitgangspunten zijn op het plangebied van dit bestemmingsplan van toepassing.
5.4.10 Nota Parkeernormen
Ruimtelijke ontwikkelingen hebben invloed op de parkeerbehoefte in de gemeente Asten. Voor een duurzame bereikbaarheid is het belangrijk dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Bij het toetsen van de plannen speelt altijd de vraag hoeveel parkeerplaatsen voor de geplande functies nodig zijn. Om te voorkomen dat er in de toekomst een onacceptabele parkeerdruk ontstaat, heeft de gemeente Asten de te hanteren parkeernormen vastgelegd in de op 20 december 2011 door de gemeenteraad van Asten vastgestelde Nota Parkeernormen.
In de Nota Parkeernormen is een samenhangend stelsel van eisen en normen opgenomen voor het bepalen van de parkeerbehoefte voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. De parkeernormen dienen gebruikt te worden bij bouw- en herbouwprojecten binnen de gemeente Asten.
Binnen de gemeente Asten worden verschillende gebieden onderscheiden. Elk gebied heeft haar eigen karakter dat invloed heeft op de parkeervraag, een gebiedsprofiel. Op basis van de landelijke kencijfers van het CROW en de lokale onderzoeksresultaten is een parkeernorm op maat bepaald voor het betreffende gebiedsprofiel. De volgende gebieden worden onderscheiden:
- 1. centrum Asten;
- 2. woonwijken Asten;
- 3. Ommel;
- 4. Heusden;
- 5. bedrijventerreinen;
- 6. buitengebied;
Florapark valt binnen het gebiedsprofiel 'bedrijventerreinen'.
De gemeente Asten heeft ervoor gekozen om een aparte Nota Parkeernormen vast te stellen. In dit bestemmingsplan is de Nota Parkeernormen opgenomen als bijlage 2 bij de regels.
5.4.11 Parkmanagement en gronduitgiftebeleid
Parkmanagement is een hulpmiddel om door middel van samenwerking de kwaliteit en daarmee waardevastheid van het vastgoed op een bedrijventerrein, op langere termijn beter te kunnen waarborgen. Als onderdeel van de planontwikkeling voor Florapark is een adviesnotitie over parkmanagement opgesteld. Dit is als bijlage 24 toegevoegd aan deze toelichting. De gemeente Asten heeft aangegeven er voorstander van te zijn als er een vorm van Parkmanagement op Florapark zou komen, maar dit zal vanuit de bedrijven die zich op het terrein vestigen zelf moeten groeien. De gemeente wil haar eigen rol hierin beperken tot een faciliterende rol. Dit betekent concreet het volgende:
- in koopovereenkomsten zal een verplichting voor de koper worden opgenomen dat wordt aangesloten bij een samenwerkingsverband van bedrijven (VvE of ander samenwerkingsverband);
- het is aan het samenwerkingsverband om te besluiten op welke taken en verantwoordelijkheden ze zich zal richten, maar het is waarschijnlijk dat het aspect veiligheid als eerste zal worden opgepakt;
- indien en voor zover er vanuit het samenwerkingsverband initiatieven voortkomen tot verdergaande samenwerking tussen bedrijven zal de gemeente, zonodig, als overlegpartner fungeren.
Om zorgvuldig met de beschikbare ruimte op Florapark om te gaan, wordt gelijktijdig met het voorliggend tevens een gronduitgiftebeleid opgesteld. Dit gronduitgiftebeleid bestaat uit uitgiftecriteria, een uitgifteprotocol en eventueel aanpassing van de algemene verkoopvoorwaarden.
De uitgiftecriteria zijn bedoeld om helder te kunnen verantwoorden waarom een bepaalde ondernemer wel of geen kavel krijgt toegewezen. Deze zijn onderverdeeld in een drietal groepen:
- een aantal uitsluitingscriteria waar in principe alle bedrijven aan dienen te voldoen;
- een aantal prioritaire wensbeelden vanuit de gemeente;
- een aantal overige wensen op basis waarvan, als er meerdere gegadigden voor een bepaald perceel bestaan, een voorkeur wordt uitgesproken.
Het uitgifteprotocol beschrijft de wijze waarop met aanvragen voor bedrijfsgrond wordt omgegaan, alsmede de procedure, vanaf het eerste contact met een aanvrager, tot aan het daadwerkelijk juridisch transport van het eigendom van de grond. Deze procedure bestaat uit een aantal fasen:
- 1. Intake;
- 2. Detailanalyse;
- 3. Ontwerpfase;
- 4. Vergunningenfase.
Voor meer informatie over het gronduitgiftebeleid wordt verwezen naar de notitie die in bijlage 25 is opgenomen.
5.4.12 Handboek ruimtelijke plannen 2010 en Bestemmingsplan bedrijventerreinen 2013
Om de herkenbaarheid, kwaliteit en uniformiteit in de opbouw en structuur van de verschillende bestemmingsplannen binnen de gemeente goed te waarborgen, heeft de gemeente Asten in 2010 samen met de gemeente Someren het Handboek Ruimtelijke Plannen 2010 vastgesteld. Hierin zijn algemene voorwaarden opgenomen waar alle bestemmingsplannen aan dienen te voldoen, dit in aanvulling op de wettelijke vereisten uit de SVBP (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen).
Ten behoeve van een eenduidige uniforme juridische regeling voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing op de vier bestaande Astense bedrijventerreinen ('t Hoogveld, Nobis, Molenakkers en Hazeldonk), heeft de gemeente Asten tijdens de laatste actualiseringsronde besloten om een integraal Bestemmingsplan bedrijventerreinen op te stellen. Belangrijke onderleggers voor dat bestemmingsplan zijn de Visie bedrijventerreinen Asten en Someren 2009-2023 en de Structuurvisie Bedrijventerreinen geweest. In de regels van dat bestemmingsplan is onder andere gesteld dat op de voor 'bedrijventerrein' aangewezen percelen in principe een bouwhoogte van 12 meter is toegestaan.
In voorliggend bestemmingsplan is vanwege de wens tot uniformiteit getracht zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de structuur en de planregels uit het handboek Ruimtelijke Plannen 2010 en het bestemmingsplan bedrijventerreinen 2013.
Hoofdstuk 6 Planologische Verantwoording
In dit hoofdstuk worden de diverse relevante omgevingsaspecten aangehaald en wordt aangegeven hoe deze in het bestemmingsplan zijn ingepast.
6.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Sinds 1 april 2011 is een wijziging van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) in werking getreden. Eén van de wijzigingen in dit Besluit is dat in elk initiatief dat betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de D-lijst (m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten) van het Besluit m.e.r., aandacht moet worden besteed aan de vraag of er al dan niet belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu als gevolg van uit te voeren activiteit(en) zijn. Daarom moet er voortaan bij elk planologisch besluit, maar ook bij bepaalde vergunningen, over activiteiten die voorkomen de D-lijst van het Besluit m.e.r., een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' opgesteld worden. Voor bedrijventerrein Florapark is dit aan de orde aangezien het initiatief behoort tot activiteit D11.2: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'.
Deze activiteit is m.e.r.-beoordelingsplichtig in geval deze betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer of wanneer het een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft. Daarnaast is gesteld dat 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein' (activiteit D11.3) m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 ha of meer. Deze(indicatieve) drempelwaarden worden niet overschreden, waardoor voor dit project een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is.
De resultaten van deze uitgevoerde vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn weergegeven in bijlage 1 van dit bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat de functiewijziging in het bestemmingsplan niet leidt tot specifieke significante milieueffecten die een nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling noodzakelijk maken. Op grond van deze uitkomsten heeft het bevoegd gezag, gelijktijdig met het vrijgeven van het voorontwerpbestemmingsplan, besloten dat een verdere m.e.r.-procedure niet aan de orde is.
6.2 Bodem
Algemeen
Bij een bestemmingsplanprocedure moet het bevoegde gezag Wet bodembescherming voldoende inzicht hebben om de vraag te kunnen beantwoorden of de bodem geschikt is voor de in het bestemmingsplan toe te kennen functie.
6.2.1 Beleidskader
De gemeente Asten beschikt niet over een bodemkwaliteitskaart. Er wordt derhalve vanuit gegaan dat er geen sprake is van gebiedsspecifiek beleid, ten aanzien van de bodemkwaliteit, binnen de gemeente Asten.
De eerder vastgestelde Bodemkwaliteitskaart (2002) is niet meer vigerend.
6.2.2 Huidige bodemsituatie
Maaiveldverloop
In onderstaande figuur is het huidige maaiveldverloop weergegeven, gebaseerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Uit de AHN blijkt het maaiveld vanaf het midden (NAP +25,5 tot +25,9 m) richting het (noord)westen (NAP +23,6 tot +23,8 m) en zuidoosten (NAP +24,2 tot +24,5 m) af te lopen. Richting de noordoosthoek loopt het maaiveld weer op (NAP +25,6 m).
Figuur 6.1 Maaiveldverloop (bron: AHN viewer)
Bodemopbouw
De bodem in het plangebied bestaat volgens de Bodemkaart van Nederland uit lage en hoge enkeerdgronden bestaande uit leemarm en zwak lemig fijn zand (EZg21).
Lage enkeerdgronden liggen in de beekdalen. De 0,5 tot 0,7 m dikke, humushoudende bovengrond is zeer donker bruin of zwart van kleur en bestaat over het algemeen uit zeer humeus, zwak lemig fijn zand met roestvlekken. Deze laag gaat via een circa 0,2 m dikke, humeuze tot venige bovengrond van het begraven profiel over in grijs, lemig, matig fijn zand.
De hoge zwarte enkeerdgronden bestaan bovenin uit een 0,7 tot 1,0 m dikke, humushoudende grijsbruine tot zwarte laag. Op 0,7 tot 1,0 m –mv bevindt zich in het zwak lemige of leemarme fijne zand een bruine, min of meer duidelijke podzol B-horizont die geleidelijk overgaat in een fletsgele tot grijze C1-horizont.
Tabel 6.1 Regionale bodemopbouw
Waterdoorlatendheid bodem
De waterdoorlatendheid (k-waarde) van de verzadigde zone is bepaald op circa 0,8 m/dag. Opmerking daarbij is dat de doorlatendheid vanwege de heterogeniteit van de bodem binnen het plangebied kan variëren, zowel minder als meer dan de 0,8 m/d.
6.2.3 Bodemkwaliteit
Uitgevoerde onderzoeken
Ter plaatse van het plangebied zijn een historisch vooronderzoek, een verkennend bodemonderzoek en een aanvullend onderzoek verricht (zie bijlagen 2, 3 en 4).
Vooronderzoek
Uit het vooronderzoek blijkt het volgende:
- Op het erf van de paardenhouderij aan de Stegen 67 is een bovengrondse tank aanwezig. Voor zover bekend, is niet vastgesteld of deze tank een invloed heeft gehad op de bodemkwaliteit ter plaatse;
- Aangrenzend aan het plangebied (op de percelen 547, 548 en 340) is er sprake van verdachte deellocaties die reeds zijn onderzocht. Het betreft hier de locaties Stegen 1 en Stegen 64. Bij de onderzoeken op de locaties de Stegen 1 en 64 (respectievelijk uitgevoerd in 1993 en 1994) worden in de bovengrond lichte verontreinigingen met zware metalen, minerale olie en EOX aangetroffen. In de ondergrond worden plaatselijk lichte verontreinigingen met PAK en zware metalen aangetroffen.
- Het grondwater nabij het plangebied is over het algemeen, voor zover onderzocht, licht tot (incidenteel) sterk verontreinigd met zware metalen. De aangetroffen licht tot matig verhoogde gehaltes zware metalen zijn waarschijnlijk te beschouwen als verhoogde regionale achtergrondgehalten. De oorsprong van de incidenteel sterke verontreiniging van het grondwater met zware metalen is onbekend. De verhoogde gehalten worden als regionale achtergrondwaarden beschouwd.
- In het gebied hebben, voor zover bekend, geen saneringen plaatsgevonden.
Verkennend bodemonderzoek
Gelet op de resultaten van het vooronderzoek heeft de gemeente Asten een verkennend bodemonderzoek laten uitvoeren. Uit het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:
- Ter plaatse van de erven van Stegen 65 en Stegen 67 zijn noch in de grond noch in het grondwater substantiële verontreinigingen aangetroffen. Ook zijn ter plaatse van de bovengrondse olieopslagen op het perceel Stegen 67 geen verontreinigingen met minerale olie of vluchtige aromaten aangetroffen.
- Wel worden ten noordoosten van de woning op Stegen 67 in lichte tot plaatselijk sterke mate puinresten in de bodem en asbestverdacht materiaal op de bodem aangetroffen. Ook op het perceel Stegen 65 worden plaatselijk matig veel puinresten in de bodem aangetroffen.
- De bovengrond van de akkerlanden is met name aan de noordzijde licht tot zeer licht verontreinigd met zware metalen. De oorzaak hiervan is vooralsnog niet eenduidig aan te geven. De ondergrond is niet verontreinigd met één van de componenten waarop is onderzocht.
- Nabij de loods op het naastgelegen terrein van Primasta worden plaatselijk resten asbestverdachte materialen op de bodem aangetroffen.
- De bermen van de asfaltweg zijn matig tot sterk verontreinigd met zware metalen en/of PAK’s. Ter plaatse van de asfaltweg zelf worden lichte verontreinigingen aangetroffen.
- Het grondwater van de onderzoekslocatie is overwegend niet tot licht verontreinigd met zware metalen, deze kunnen worden beschouwd als verhoogde achtergrondwaarden. In enkele peilbuizen worden (zeer) lichte verontreinigingen met xylenen aangetroffen, mogelijk ten gevolge van meetfouten of een externe beïnvloeding.
- Bij peilbuis 124 wordt een matige verontreiniging met nikkel in het grondwater aangetroffen. In het grondwater van peilbuis 126 zijn een sterke verontreiniging met koper en matige verontreinigingen met nikkel en zink aangetroffen.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies worden de volgende aanbevelingen gedaan in het rapport:
- Hoewel visueel vooralsnog geen bijmengingen met asbest zijn aangetroffen ter plaatse van de erven van Stegen 65 en Stegen 67 vormen de aangetroffen puinresten wel aanleiding tot het instellen van een onderzoek naar het voorkomen van asbest conform NEN5707. Hetzelfde geldt voor de aangetroffen asbestverdachte materialen ten noordoosten van de loods van Primasta.
- De verontreinigingen rond de asfaltweg vormen aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. Geadviseerd wordt om als eerste stap de afzonderlijke monsters te laten onderzoeken.
- Geadviseerd wordt om ten aanzien van de verontreinigingen met zware metalen in het grondwater van peilbuizen 124 en 126 een herbemonstering van het grondwater en analyse op zware metalen uit te laten voeren.
- Aangezien direct contact met het grondwater niet te verwachten is blijft het risico uit oogpunt van volksgezondheid en milieuhygiëne beperkt. Het is echter raadzaam om geen freatisch grondwater te gebruiken voor consumptieve doeleinden, zoals het besproeien van gewassen en/of drenken van dieren.
Aanvullend onderzoek
Op basis van de conclusies uit het bovengenoemde verkennend bodemonderzoek is in het najaar van 2013 voor een aantal aspecten een aanvullend onderzoek uitgevoerd.
- Voor het erf van Stegen 67 is een verkennend asbestonderzoek uitgevoerd. Hierbij is in vier van de twaalf gegraven gaten asbesthoudend materiaal aangetroffen. De gevonden concentratie asbestverdacht materiaal geeft aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek naar asbest. Dit nader onderzoek moet nog worden uitgevoerd.
- Uit het uitgevoerde nader onderzoek in de bermen rondom de asfaltweg (vanaf de weg Stegen naar het erf van Stegen 65 en 67) is gebleken dat een groot deel van de berm langs de asfaltverharding sterk verontreinigd is met zink. Om de totale omvang van deze sterke verontreiniging vast te kunnen stellen, en de hoogte van de saneringskosten te bepalen, dient deze middels een nader onderzoek verder te worden afgeperkt (zowel in horizontale en verticale richting). Aangezien er meer dan 25 m3 grond tot boven de interventiewaarde verontreinigd is, is er sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en is de provincie Noord-Brabant hiervoor bevoegd gezag. Voordat hier graafwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd, dient er een sanering plaats te vinden. Daartoe moet een BUS-melding te worden ingediend bij de provincie. Dit heeft tot op heden nog niet plaatsgevonden.
- Uit de resultaten van de herbemonstering van het grondwater tenslotte is gebleken dat de resultaten vergelijkbaar zijn met die van de eerdere bemonstering. De aanwezigheid van zware metalen in het grondwater kan grotendeels worden toegeschreven aan verhoogde achtergrondwaarden, atmosferische depositie en door het gebruik van mest.
Voor het erf van Stegen 65 en het perceel ten noordoosten van de bestaande loods van Primasta is nog geen verkennend asbestonderzoek uitgevoerd vanwege de huidige eigendomsverhoudingen. Dit zal op een later tijdstip alsnog gebeuren.
Asbestonderzoek
In het najaar van 2014 is een nader onderzoek naar asbest uitgevoerd voor Stegen 65-67 e.o. op basis van de NEN 5707, om na te gaan of de verdenking van bodemverontreiniging met asbest terecht is. Het rapport is opgenomen in bijlage 5.
Uit het onderzoek blijkt dat geen sprake is van bodemverontreiniging met asbest.
Nader asbestonderzoek
Voor Stegen 67 is in februari 2015 een verkennend onderzoek naar het voorkomen van asbest uitgevoerd conform NEN5707. Het rapport is opgenomen in bijlage 6.
Het onderzoek maakt onderscheid in het noordwestelijk terrein (RE1) en het zuidoostelijk terrein (RE2).
Voor RE2 wordt geconcludeerd dat geen sprake is van verontreiniging met asbest.
Binnen RE1 is een afwijkende sleuf gevonden, die als representatief voor de gehele eenheid beschouwd dient te worden. Dit betekent dat 670 m2 onbebouwd terrein binnen RE1 als verontreinigd beschouwd wordt, waarmee de verontreinigde grond circa 335 m3 zal zijn. Deze ernstige verontreiniging met asbest betekent niet dat er sprake is van een onaanvaardbare situatie. Werkzaamheden in of met deze grond dienen als sanering plaats te vinden op basis van een BUS-melding of saneringsplan.
Conclusie
Op basis van het verrichte bodemonderzoeken bestaat een aantal aandachtspunten waar bij de uitvoering rekening mee dient te worden gehouden. Vooralsnog vormen deze aspecten geen belemmering voor de haalbaarheid van het plan.
6.3 Water
In het kader van de Watertoets moet elk bestemmingsplan een waterparagraaf bevatten, waarin wordt aangegeven hoe in het bestemmingsplan wordt omgegaan met water. In deze paragraaf is dit beschreven. Voordat wordt ingegaan op de locatiespecifieke kenmerken van het plangebied, is eerst het relevant beleid samengevat.
6.3.1 Europees en Rijksbeleid
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft als doel om de kwaliteit van de Europese wateren te verbeteren ("goede toestand") en die kwaliteit goed te houden. Het belangrijkste middel om dit doel te bereiken is het stroomgebiedbeheersplan (SGBP). In een dergelijk plan worden de waterkwaliteitsdoelen en de daarvoor benodigde maatregelen beschreven om deze goede toestand te bereiken.
Waterwet
De Waterwet (december 2009) stelt integraal waterbeheer op basis van de 'watersysteem-benadering' centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. Dit komt tot uitdrukking in relaties met beleidsterreinen als natuur, milieu en ruimtelijke ordening.
Met de Waterwet is de gemeente beter uitgerust om onder andere wateroverlast tegen te gaan.
Wet ruimtelijke ordening en de Watertoets
De watertoets is per 1 november 2003 wettelijk verplicht (en vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening). De watertoets betekent dat ruimtelijke plannen die vanaf deze datum ter inzage worden gelegd, voorzien moeten zijn van een waterparagraaf. Ruimtelijke plannen van de initiatiefnemer worden overlegd met de waterbeheerder.
In de waterparagraaf geeft de initiatiefnemer aan welke afwegingen in het plan ten aanzien van water zijn gemaakt. Het is een toelichting op het doorlopen proces en maakt de besluitvorming ten aanzien van water transparant. In geval van locatiekeuzes en bij herinrichting van bestaand bebouwd gebied geeft de initiatiefnemer expliciet aan welke rol de kosten en risico's van verdroging, verzilting, overstroming en overlast hebben gespeeld bij de besluitvorming. De waterparagraaf grijpt zichtbaar terug op de afsprakennotitie en het wateradvies van de waterbeheerder.
Nationaal Waterplan 2009-2015
Onderdeel van de bovengenoemde Waterwet is het zesjaarlijkse Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de 4e Nota Waterhuishouding (1998) en heeft de status van structuurvisie binnen de Wet ruimtelijke ordening. Tevens maken de (vier) stroomgebiedsbeheersplannen (SGBP's) onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Op deze wijze ontstaat er een heldere koppeling tussen Europees beleid (KRW) en Rijksbeleid.
Duurzaam waterbeheer is het devies van het Nationaal Waterplan. Gemeenten hebben hierin specifieke taken op het gebied van omgaan met afvalwater, hemelwater en grondwater. Daarnaast kunnen gemeenten faciliterend optreden bij het nemen van bepaalde ruimtelijke maatregelen. Gemeenten en waterschappen informeren de provincies over voortgang van het uitvoeringsbeleid en knelpunten bij de uitvoering. Het gemeentelijk Waterplan van de gemeente Asten speelt daar een belangrijke rol in (zie paragraaf 5.4.6).
Waterbeleid 21e eeuw: anders omgaan met water
Door de opgetreden wateroverlast heeft de regering de commissie Waterbeheer 21e eeuw in het leven geroepen. De commissie geeft advies over de problemen en hoe die in de toekomst te voorkómen zijn. Op 31 augustus 2000 bracht de commissie het advies Waterbeleid voor de 21e eeuw "Geef water de ruimte en de aandacht die het verdient" uit. De commissie concludeerde dat de manier waarop wij nu met water omgaan niet voldoende is voor de verwachte klimaatsveranderingen. De bevindingen van de commissie zijn verwoord in de hedendaagse wetgeving en beleidsnota's. In grote lijnen ligt de nadruk op de kwantiteitstrits vasthouden-bergen-afvoeren en de kwaliteitstrits schoonhouden-scheiden-schoonmaken.
Nationaal Bestuursakkoord Water
Met het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord.
Het NBW is een uitwerking van het waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn:
- het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken;
- verbetering van de waterkwaliteit.
6.3.2 Provinciaal en regionaal beleid
Provinciaal waterbeleid
Volgens de Verordening Water Noord-Brabant 2009 ligt het plangebied niet binnen een attentie- en/of beschermingszone ten behoeve van de Groene Hoofdstructuur (GHS). Ook ligt het gebied volgens de Provinciale Milieu Verordening Noord-Brabant 2010 niet binnen een grondwaterbeschermingsgebied ten behoeve van een drinkwaterwinning.
Beleid waterschap Aa en maas
Waterbeheerplan
Het huidige Waterbeheerplan beschrijft de hoofdlijnen voor het te voeren beleid van waterschap Aa en Maas voor de periode 2010-2015. Het plan is afgestemd op het Stroomgebiedsbeheerplan Maas, het Nationaal Waterplan en het Provinciaal Waterplan. Het Waterbeheerplan is uitgewerkt in de beleidsnota “Uitwerking uitgangspunten watertoets”. Onderstaand zijn de uitgangspunten, afkomstig uit deze nota toegelicht:
- gescheiden houden van vuil water en schoon hemelwater: het streefbeeld is het schone hemelwater af te koppelen/ niet aan te koppelen. Hierbij wordt het vuile water via de riolering afgevoerd en blijft het schone hemelwater in het ideale geval binnen het plangebied;
- voor de afweging van de wijze waarop met het afgekoppelde/ niet aangekoppelde schone hemelwater dient te worden omgegaan, geldt de volgende afwegingsstrategie: hergebruik-infiltratie-buffering-afvoer;
- hydrologisch neutraal bouwen: bij nieuwe ontwikkelingen dient de hydrologische situatie minimaal gelijk te blijven aan de uitgangssituatie. De gemiddeld hoogste grondwaterstand mag niet verlaagd worden en het waterpeil sluit aan bij de optimale grondwaterstanden;
- water als kans: de belevingswaarde van bijvoorbeeld oppervlaktewater kan een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit binnen het plangebied;
- meervoudig ruimtegebruik: omdat de vierkante meters duur zijn, wordt aangeraden naar meervoudig grondgebruik te kijken. Op deze manier kan het 'verlies' van vierkante meters als gevolg van de ruimtevraag van water beperkt worden;
- voorkomen van vervuiling: nieuwe bronnen van verontreiniging dienen zoveel mogelijk voorkomen te worden;
- wateroverlastvrij bestemmen: de voorkeur gaat uit naar het ontwikkelen op locaties die als gevolg van hun ligging 'hoog en droog genoeg' zijn en daarmee voldoen aan de NBW-norm voor de toekomstige functie. Indien dit niet mogelijk of wenselijk is, dient gezocht te worden naar compenserende of mitigerende maatregelen die het gewenste beschermingsniveau tegen wateroverlast helpen realiseren;
- waterschapsbelangen: er zijn 'waterschapsbelangen' met een ruimtelijke component. Indien deze belangen een rol spelen in het ruimtelijke plan dient hieraan in de toelichting, de regels en de verbeelding aandacht besteed te worden. Het betreft de volgende onderwerpen:
- 1. ruimteclaims voor waterberging;
- 2. ruimteclaims voor de aanleg van natte EVZ's en beekherstel;
- 3. aanwezigheid en ligging watersysteem;
- 4. aanwezigheid en ligging waterkeringen;
- 5. aanwezigheid en ligging van infrastructuur en ruimteclaims tbv de afvalwaterketen in beheer van het Waterschap.
Om hydrologisch neutraal te ontwikkelen dient de bui die statistisch gezien 1 keer in de 10 jaar voorkomt + 10% binnen het plangebied geborgen te worden. Bij een bui die statistisch gezien 1 keer in de 100 jaar voorkomt + 10% mogen 'water op straat situaties' ontstaan, mits er geen onacceptabele schade optreedt (bijvoorbeeld aan gebouwen). De waterberging dient volledig boven de GHG te liggen. Voor het berekenen van de berging dient het Toetsinstrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen (HNO-tool) gehanteerd te worden.
Bij het berekenen van de waterberging mag een afvoercoëfficiënt (landbouwkundige afvoer) meegenomen worden. Volgens de afvoercoëfficiëntenkaart van het waterschap kent het plangebied een afvoercoëfficiënt van 0,33 l/s/ha. Deze waarde gelden bij een T=10 + 10%. Bij een T=100 + 10% geldt een twee maal zo grote afvoer.
Voor de totale toelichting van de uitgangspunten wordt verwezen naar de beleidsnota “Uitwerking uitgangspunten watertoets” uit 2007 van waterschap Aa en Maas.
Keurbeleid
Binnen de keur wordt onderscheid gemaakt tussen vergunningsplichtige- en de meldingsplichtige handelingen die binnen de algemene regels van het waterschap vallen.
Bij de voorgenomen ontwikkeling vallen naar verwachting de volgende handelingen onder de vergunningplicht. Bij de verdere detaillering van de plannen wordt dit nader in beeld gebracht:
- het geheel of gedeeltelijk dempen, aanleggen van nieuwe, aanbrengen van wijzigingen in en met elkaar verbinden van oppervlaktewater:
binnen het gebied worden mogelijk sloten/greppels gedempt, verlegd en/of gekruist; - toename aan verhard oppervlak:
binnen het gebied neemt het verhard oppervlak als gevolg van de bedrijfskavels en ontsluitingswegen toe; - onttrekkingen van grondwater die nodig zijn voor het drooghouden van een bouwput ten behoeve van bouwkundige of civieltechnische werken, die groter zijn dan 50.000 m3/maand, die groter zijn dan 200.000 m3 in totaal en die langer duren dan 6 maanden. Dit geldt niet voor saneringen:
of dit van toepassing is dient later in een bemalingsadvies te worden bepaald.
6.3.3 Plangebied
Voor het plangebied is een waterparagraaf opgesteld. De waterparagraaf beschrijft de hoofdlijnen van de huidige situatie en de opzet van de toekomstige duurzame waterhuishouding. In figuur 6.2 is het gekozen hemelwatersysteem gevisualiseerd.
De conceptversie van de waterparagraaf is ter reactie voorgelegd aan het waterschap. Op basis hiervan is een preadvies in concept gegeven door het waterschap op 4 december 2013. De opmerkingen en aandachtspunten hieruit zijn meegenomen in deze waterparagraaf. Voor een beschrijving van de waterparagraaf wordt verwezen naar bijlage 8.
Figuur 6.2 Globale opzet hemelwaterstructuur Florapark
6.4 Archeologie En Cultuurhistorie
Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. De Wet op de archeologische monumentenzorg is de Nederlandse uitwerking van het Verdrag van Malta. De wet regelt hoe het Rijk, provincies en gemeenten bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeenten zijn in deze wet tot bevoegd gezag aangewezen en dienen de archeologische belangen op een goede manier te verweven in het ruimtelijk beleid.
Bureauonderzoek
Ter plaatse van het plangebied is een archeologisch bureauonderzoek verricht (zie bijlage 9).
Uit het bureauonderzoek blijkt dat zich in het plangebied geen bekende archeologische vindplaatsen bevinden. Binnen een straal van 1 km rond het plangebied komen diverse vindplaatsen voor uit het Neolithicum tot de Nieuwe Tijd. Deze vindplaatsen betreffen de historische dorpskern van Asten en enkele sites met aanwijzingen voor bewoning uit de IJzertijd en/of Romeinse Tijd. Zij liggen allen ten (zuid)westen van het plangebied. Ten zuiden van het plangebied lijkt zich vooral bouwland te bevinden dat zeker sinds de late middeleeuwen al als zodanig in gebruik is geweest, zoals de hier voorkomende enkeerdgronden laten zien. Ten noord(oost)en van het plangebied kwamen tot aan het begin van de 20ste eeuw woeste gronden voor. De enige site die tot op heden onderzocht is in dit gebied leverde sporen op van een ontginningshoeve uit de late 13de of vroege 14de eeuw op. Het plangebied zelf heeft een hoge enkeerdgrond, wat wijst op langdurig gebruik als akkerland. Binnen het plangebied komen enkele boerderijen voor die ook al op het eerste kadastrale minuutplan te vinden zijn. De bodemopbouw lijkt intact te zijn, het AHN laat duidelijk zien dat in het plangebied welvingen en laagtes voorkomen. De aanwezigheid van een plaggendek betekent dat eventuele archeologische resten maar in beperkte mate verstoord zullen zijn. Voor alle perioden geldt een middelhoge (paleolithicum, neolithicum en Nieuwe Tijd) tot hoge verwachting (Neolithicum, Bronstijd, IJzertijd, Romeinse tijd en Middeleeuwen).
Op grond van de opgestelde archeologische verwachting en de aanwezigheid van een plaggendek wordt geadviseerd vervolgonderzoek uit te laten voeren middels een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-p).
Verkennend booronderzoek
Aanvullend op het bureauonderzoek is een archeologisch vervolgonderzoek uitgevoerd in de vorm van een verkennend booronderzoek. De resultaten van dit onderzoek zijn niet in een aparte rapportage weergegeven, maar opgenomen in hoofdstuk 3 van het Programma van Eisen ten behoeve van het IVO-p (zie bijlage 10). Middels dit onderzoek is onderzocht of delen van het plangebied konden worden vrijgegeven, waardoor het onderzoeksgebied voor het proefsleuvenonderzoek zou kunnen worden verkleind.
Uit het booronderzoek blijkt dat in het grootste deel van het plangebied de bodem intact is. Er is sprake van een plaggendek, waaronder in de meeste gevallen een tussenlaag aanwezig is. Dit betreft een vermenging van de basis van het plaggendek en het oorspronkelijke maaiveld.
In enkele boringen zijn resten van een B-horizont aangetroffen. Langs de Stegen, in het zuidelijke deel van het plangebied, is het plaggendek relatief dun. Ook is hier plaatselijk een venig niveau aangetroffen. Aangenomen wordt dat dit een relatief laaggelegen gebied betrof. Dit komt overeen met het hoogtebeeld zoals opgenomen in het bureauonderzoek.
Ter plaatse van de zone rond twee boringen lijkt de bodem te zijn verstoord. Ook de zone langs de Stegen lijkt, op basis van het relatief dunne plaggendek hier en de aanwezigheid van een dunne venige laag, minder aantrekkelijk te zijn geweest voor bewoning. Voor het overige deel van het plangebied zijn geen uitspraken te doen over de kans op het aantreffen van mogelijke archeologische waarden.
Proefsleuvenonderzoek
Ten behoeve van het IVO-p is een Programma van Eisen opgesteld, dat is goedgekeurd door het bevoegd gezag (zie bijlage 10). Het proefsleuvenonderzoek is begin 2015 uitgevoerd (zie bijlage 11).
Binnen het plangebied zijn twee archeologische vindplaatsen vastgesteld. Vindplaats 1 omvat perceleringen, greppels en offsite sporen uit de IJzertijd en de Middeleeuwen / Nieuwe tijd. Vindplaats 2 heeft betrekking op een greppel met palissade en een oude weg (karrensporen).
Uit de waardering blijkt dat beide vindplaatsen als niet behoudenswaardig worden beschouwd. Geadviseerd wordt om het gebied ten aanzien van de archeologie vrij te geven voor verdere ontwikkeling.
Ondanks dat het voorliggende onderzoek als representatief gezien mag worden voor dit deelgebied, kunnen toevalsvondsten niet uitgesloten worden. Als men tijdens de geplande werkzaamheden ondanks dit vooronderzoek toch op archeologische resten stuit, dan moet dit volgens artikel 53 van de Monumentenwet zo spoedig mogelijk gemeld worden bij de Minister van OC&W, of zoals gangbaar bij de bevoegde overheid van de gemeente Asten.
Selectiebesluit
Voor de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan heeft het bevoegd gezag een selectiebesluit genomen, waarin het terrein archeologisch 'vrij' is gegeven (zie bijlage 12). De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2', die in het ontwerpbestemmingsplan was opgenomen, is daarom van de verbeelding en uit de regels verwijderd.
Cultuurhistorie
Binnen het plangebied zijn geen gemeentelijke of rijksmonumenten gelegen.
Conclusie
Het bevoegd gezag heeft een selectiebesluit genomen, waarmee het plangebied is vrij gegeven. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is verwijderd uit het bestemmingsplan.
6.5 Ecologie, Flora En Fauna
6.5.1 Gebiedsbescherming: Natura 2000 en EHS
Zoals in paragraaf 5.1.5 is aangegeven, ligt het plangebied op circa 6 km afstand van het dichtstbijzijnde beschermde Natura 2000-gebied. Vanwege deze afstand en de totale hoeveelheid verkeer op de A67 is de verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling van Florapark dusdanig gering, dat de negatieve beïnvloeding van de Natura 2000-gebieden kan worden uitgesloten. Het opstellen van een Voortoets in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet nodig.
Het plangebied ligt ook niet binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zoals weergegeven in de Verordening ruimte 2012. Ten noorden en oosten van het plangebied, aan de overzijde van de provinciale weg N279, liggen wel gronden die tot de EHS behoren, maar deze zullen niet worden beïnvloed door de ontwikkeling van bedrijventerrein Florapark.
6.5.2 Soortenbescherming: Flora- en Faunawet
Het soortenbeleid uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is in Nederland vertaald in de Flora- en Faunawet. Deze wet kent een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. Dat betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn (nalaten tot) handelen nadelige gevolgen heeft voor de aanwezige natuurwaarden, verplicht is dit achterwege te laten. Men dient alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem/haar kunnen worden verwacht om nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken.
Verder dient in geval van een voorgenomen ingreep tijdig vooraf te worden nagegaan of zich (mogelijk) strenger beschermde soorten in het gebied bevinden, of en welk effect de ingreep heeft op deze soorten, of mitigerende danwel compenserende maatregelen moeten worden genomen en of bij het Ministerie van EZ ontheffing in het kader van de Flora- en Faunawet moet worden aangevraagd.
6.6 Verkeer En Parkeren
Figuur 6.3 Kruispunt Floralaan met Nobisweg (rechts de toekomstige ontwikkeling Florapark)
6.6.1 Verkeer
Het toekomstige bedrijventerrein Florapark zal met een vierde tak worden aangesloten op het bestaande kruispunt van de Floralaan met Nobisweg. Dit wordt de nieuwe komgrenssituatie van Asten. Het kruispunt bevindt zich op relatief korte afstand van het nabijgelegen kruispunt met verkeerslichten van de N279, oftewel de Streep van Ommel (het voormalige Ei van Ommel). Het nabijgelegen VRI-kruispunt is gekoppeld met de andere kruispunten van de aansluiting van de N279 op de op- en afritten van de A67.
Voor de vormgeving van de ontsluiting van het nieuwe bedrijventerrein is voorgesteld een enkelstrooks rotonde aan te leggen, tenzij op basis van een microsimulatie blijkt dat er terugslag vanaf het Ei van Ommel ontstaat (zie bijlage 20). Vervolgens is een microsimulatie uitgevoerd om inzicht te krijgen in het ontstaan van eventuele wachtrijen ter plaatse (zie bijlage 21).
Op basis van de uitgevoerde microsimulatie blijkt dat een enkelstrooks rotonde (zonder bypass) op de kruising Floralaan/Nobisweg een goede, toekomstvaste oplossing is voor de ontsluiting van het bedrijventerrein Florapark en als komgrensmaatregel. De wachtrijen voor de rotonde zullen naar verwachting niet terugslaan tot het kruispunt met de N279 en daar de regeling frustreren. De rotonde wordt niet vastgezet door verkeer vanuit Asten dat in de wachtrij staat voor het kruispunt met de N279.
Naar aanleiding van een ingekomen zienswijze heeft de gemeente nogmaals bekeken of de afmeting en capaciteit van de rotonde voldoende is voor zogenaamde LZV-voertuigen. Het blijkt dat de rotonde voldoet. De resultaten en conclusies van dit onderzoek zijn opgenomen in een aanvullende memo (zie bijlage 22).
Gelet op de veiligheid, de draaicirkels en een efficiënte doorstroming van vrachtverkeer, is de entree van Florapark verbreed. De gereserveerde ruimte voor de rotonde, de bestemming 'Verkeer', wordt vergroot op de verbeelding, waardoor de plangrens aan de westzijde van het plangebied iets verruimd wordt. Op deze manier is er voldoende plaats voor een bypass, mocht dit in de toekomst gewenst zijn.
6.6.2 Parkeren
Ten aanzien van parkeren heeft de gemeente Asten een Nota Parkeernormen opgesteld, zoals is verwoord in paragraaf 5.4.10. Florapark valt binnen het gebiedsprofiel 'bedrijventerreinen'.
Het plan voorziet conform dit beleid in parkeren op eigen terrein. Conform de Nota Parkeernormen geldt daarbij voor arbeidsextensieve bedrijven een norm van tenminste 0,8 parkeerplaats per 100 m2 bruto vloeroppervlak bedrijfsruimte (bvo). Voor arbeidsintensieve bedrijven geldt in principe een norm van tenminste 2,5 parkeerplaats per 100 m2 bvo. Het college kan besluiten van deze norm af te stappen, indien een ondernemer kan aantonen dat onzorgvuldig ruimtegebruik ontstaat (door onbenutte ruimte). De ondernemer toont dan middels een zogenaamd 'mobiliteitsmanagementplan' aan, dat haar werkelijke parkeerbehoefte substantieel lager is, dan hetgeen volgens de parkeernorm noodzakelijk kan zijn.
Naast parkeren op eigen terrein, worden op vier plaatsen in het openbaar gebied langsparkeerplaatsen opgenomen voor bezoekers (zie ook paragraaf 4.3). Deze parkeerplaatsen zijn zodanig ingedeeld - per twee onderbroken door een hoog plantvak - dat het voor vrachtauto's onmogelijk wordt hiervan gebruik te maken. De vier plaatsen liggen op de 'koppen' (korte kanten) van de twee middelste clusters met kavels.
6.7 Luchtkwaliteit
6.7.1 Beleid
De Wet milieubeheer bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan luchtonderzoek moet plaatsvinden naar de kwaliteit van de omgeving. In het plangebied 'Asten Bedrijventerrein Florapark 2013' is de vestiging van nieuwe bedrijven voorzien.
Wanneer kan een project doorgaan
De Wet milieubeheer biedt de volgende grondslagen voor de onderbouwing dat een project voldoet aan de wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit:
- a. het project leidt niet tot overschrijdingen van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, onder a Wm);
- b. overschrijdingen;
- 1. blijven ten minste gelijk of verminderen door het project (artikel 5.16, eerste lid, onder b, sub 1 Wm);
- 2. verminderen per saldo door het project (artikel 5.16, eerste lid, onder b, sub 2 Wm);
- c. het project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, onder c Wm);
- d. het project is genoemd of beschreven in, past binnen of in elk geval niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, onder d Wm).
6.7.2 Plangebied
De realisatie van Florapark kan de luchtkwaliteit beïnvloeden door bedrijfsactiviteiten en doordat er veranderingen optreden in het lokaal wegverkeer. Voor het plan is daarom een luchtonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 15.
Uit het luchtonderzoek blijkt dat in 2014 en 2024 in zowel de referentiesituatie als in de plansituatie geen overschrijdingen van de grenswaarden plaatsvinden voor de jaargemiddelde concentraties voor NO2 en PM10, de uurgemiddelde concentratie NO2 en de 24-uurgemiddelde concentratie PM10. De concentraties van luchtverontreinigende stoffen voldoen aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Voor de toekomst worden geen problemen verwacht ten aanzien van luchtkwaliteit.
De toepassing van de afwijkingsregels in voorliggend plan, waarmee één milieucategorie hoger mogelijk is, leidt niet tot een overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Een overschrijding van de grenswaarde is uitgesloten, doordat een voorwaarde is opgenomen bij afwijken: de milieubelasting voor onder andere luchtkwaliteit dient naar aard en invloed op de omgeving lager of gelijkwaardig te zijn aan de rechtstreeks bestemde bedrijfsactiviteiten. De effecten zijn daardoor maximaal gelijk aan de 'oorspronkelijke' milieucategorie volgens de bestemming. Hierdoor kan worden gesteld dat het plan aanvaardbaar is ten aanzien van luchtkwaliteit.
Conclusie
Op het gebied van luchtkwaliteit is er geen belemmering om het plan te realiseren.
6.8 Akoestiek
6.8.1 Beleid
De Wet geluidhinder bepaalt dat bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet plaatsvinden naar de geluidsbelasting van geluidsgevoelige gebouwen of terreinen vanwege de invloed van wegverkeerslawaai. Tevens dient daarbij onderzoek te worden gedaan naar de doeltreffendheid van verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat eventueel optredende geluidsbelasting vanwege het wegverkeerslawaai de wettelijke waarden te boven gaat. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moeten immers de ten hoogst toelaatbare waarden voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en terreinen vanwege het wegverkeerslawaai in acht worden genomen (artikel 76, eerste lid, Wet geluidhinder).
6.8.2 Plangebied
In het kader van de voorbereiding van voorliggend bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai (zie bijlage 16). Daarbij is onderzocht wat de invloed van de verkeersaantrekkende werking op het plangebied is op de in de omgeving liggende geluidgevoelige objecten. Op basis van de resultaten kan men binnen het ruimtelijke kader een afweging maken of het initiatief op het gebied van geluid wenselijk is, of dat er moet worden nagedacht over bovenwettelijke maatregelen.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt het volgende:
- Industrielawaai afkomstig van het op te richten bedrijventerrein vormt geen belemmering op het gebied van geluid. Voor categorie 3.2 bedrijven zoals voorzien is op het bedrijventerrein zijn geen knelpunten te verwachten (zie ook paragraaf 6.11).
- Vanwege het wegverkeerslawaai bedraagt de maximale toename ten opzichte van de huidige situatie 1,3 dB. Dit wordt deels ook veroorzaakt door de autonome groei van 1,2% per jaar. Aangezien de toename beneden de 1,5 dB blijft kan gesteld worden dat hier geen knelpunten optreden in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
De toepassing van de afwijkingsregels in voorliggend plan, waarmee één milieucategorie hoger mogelijk is, leidt niet tot een onaanvaardbare situatie voor geluid. Het optreden van knelpunten voor geluid is uitgesloten, doordat een voorwaarde is opgenomen bij afwijken: de milieubelasting voor onder andere geluid dient naar aard en invloed op de omgeving lager of gelijkwaardig te zijn aan de rechtstreeks bestemde bedrijfsactiviteiten. De effecten zijn daardoor maximaal gelijk aan de 'oorspronkelijke' milieucategorie volgens de bestemming, waardoor gesteld kan worden dat het plan vanuit akoestisch oogpunt aanvaardbaar is.
Conclusie
Ten aanzien van geluid bestaan er geen belemmeringen voor de ontwikkeling van Bedrijventerrein Florapark, er wordt voldaan aan de Wet geluidhinder.
6.9 Externe Veiligheid
6.9.1 Beleid
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing.
- De regelgeving voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi).
- Het beleid voor transportmodaliteiten (weg, spoor, water) staat beschreven in de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' (cRnvgs). Het Basisnet stelt grenzen aan het risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, vaarwegen en spoorlijnen alsmede aan ruimtelijke ontwikkelingen langs die wegen. Het Basisnet wordt juridisch verankerd in het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) en middels een wijziging in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De Eerste Kamer heeft 09-07-2013 ingestemd met het wetsvoorstel “Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen (Wet basisnet). De verwachting is dat per 1 januari 2014 de Wet Basisnet in werking treedt.
- Voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het per 1 januari 2011 in werking getreden 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb).
In de Besluiten (Bevi, Btev en Bevb) zijn kwaliteitseisen/normen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. Doel is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en transportroutes, tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Deze normen zijn gekwantificeerd in de vorm van het zogenaamde plaatsgebonden en groepsrisico.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans, per jaar, op overlijden van een onbeschermd individu tengevolge van ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Het PR kan op de kaart van een gebied worden weergeven met zogeheten risico-contouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR.
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat een groep van bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR wordt ook beschouwd als een maat voor de maatschappelijke ontwrichting.
Voor het GR geldt geen grenswaarde, maar een oriëntatiewaarde. Dit is een ijkwaarde waaraan veranderingen getoetst kunnen worden. Deze waarde mag overschreden worden, mits goed beargumenteerd door het bevoegd gezag. Ook bij veranderingen van de hoogte van het GR geldt een verantwoordingsplicht.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
In het externe veiligheidsbeleid is voor bepaalde situaties een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht.
De verantwoording van het groepsrisico is één van de onderdelen van een goede ruimtelijke ordening.
Bereikbaarheid
De brandweer beoordeelt de bereikbaarheid van plangebieden en daaraan verbonden objecten cq inrichtingen aan de hand van de Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid.
Er wordt speciale aandacht gevraagd voor de hoofdaanrijroutes en de wijkontsluitingswegen van de brandweer.
De basis kan gevonden worden in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening. Er kunnen regels opgenomen worden die aanvullende eisen stellen aan de bluswatervoorziening en/of bereikbaarheid, teneinde ervoor te zorgen dat het bestemmingsplan uitvoerbaar is.
6.9.2 Plangebied
Voor het plangebied is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (zie bijlage 17).
Plaatsgebonden risico
LPG-tankstation
Het LPG tankstation, aan de Nobisweg, ligt op circa 200 meter van het plangebied. Voor het LPG tankstation geldt een plaatsgebonden risico (PR) contour van 10-6 per jaar (110 meter). Daarmee ligt het plangebied buiten de PR-contour en wordt voldaan aan de norm zoals gesteld in het veiligheidsbeleid van de gemeente Asten.
A67
Voor de A67 is conform de cRNVGS geen berekening gemaakt van het plaatsgebonden risico. In bijlage 2 van de cRNVGS zijn afstanden voor de veiligheidszone vastgelegd. Voor de A67 geldt een veiligheidszone van 32 meter. Binnen de veiligheidszone liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het plangebied ligt op circa 190 meter en valt daarmee buiten de veiligheidszone. Dit betekent dat het plaatsgebonden risico voldoet aan het veiligheidsbeleid van de gemeente Asten.
Groepsrisico
LPG-tankstation
Voor het LPG tankstation aan de Nobisweg geldt een invloedsgebied van 150 meter conform de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Het plangebied ligt op circa 200 meter van het tankstation en valt daarmee buiten het invloedsgebied. Derhalve hoeft er geen berekening te worden uitgevoerd voor het LPG-tankstation.
Floralaan
Er vindt transport van gevaarlijke stoffen over de Floralaan plaats, van en naar het LPG tankstation aan de Nobisweg. Het aantal transporten is dermate laag dat op basis van vuistregels uit de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART, 2011) geconcludeerd kan worden dat het plaatsgebonden risico niet wordt overschreden en dat het groepsrisico onder de 10% van de oriëntatiewaarde ligt. Derhalve is er geen berekening uitgevoerd voor de Floralaan.
N279
De N297 is niet als route voor gevaarlijke stoffen opgenomen in de Telling en telmethodiek vervoer gevaarlijke stoffen op de weg 2005-2008 van het Ministerie van Verkeer- en Waterstaat. Dit betekent niet dat er geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Volgens de risicokaart bevinden zich in de omgeving van de N279, tussen Asten en Meijel, zich vrijwel geen stationaire risicobronnen (propaantankhouders, LPG tankstations e.d.). Sporadisch is het mogelijk dat transport van gevaarlijke stoffen over de N279 plaatsvindt. Derhalve is er geen berekening gemaakt voor de N279.
A67
Groepsrisico indicatoren
In alle vier de situaties ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde en onder de 10% van de oriëntatiewaarde. In alle situatie ligt het hoogste groepsrisico per kilometer gelijk en in alle situaties is de ligging van de locatie van het hoogste groepsrisico gelijk.
Groepsrisico-curve
In alle vier de situaties verandert de groepsrisicocurve niet. Zowel het hoogste groepsrisico per kilometer als het groepsrisico van de totale route blijft onder de 10% van de oriëntatiewaarde.
Normwaarde groepsrisico
De normwaarden van het groepsrisico blijft in alle vier de situaties gelijk, namelijk 0,085. Daarmee blijft de normwaarde onder de 10% van de oriëntatiewaarde.
Conclusie
De gemeente Asten heeft in haar eigen beleid voor externe veiligheid waarden vastgelegd voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico is overschrijding van de normstellende grenswaarde van 10-6 per jaar onacceptabel. Voor het groepsrisico is er geen vaste waarde die altijd acceptabel of nooit geaccepteerd is. Belangrijker is dat het groepsrisico verantwoord wordt, aanvaardbaar is en dat het definitieve besluit weloverwogen is.
Het plaatsgebonden risico is conform de cRNVGS vastgesteld door middel van een veiligheidszone. Het gaat om een veiligheidszone van 32 meter, gemeten vanaf het midden van de weg. Binnen de veiligheidszone bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. Het plangebied ligt op circa 190 meter en valt buiten de veiligheidszone. Daarmee wordt er voldaan aan het beleid met betrekking tot het plaatsgebonden risico. Het bedrijventerrein kan gerealiseerd worden zonder dat de richt- en grenswaarde van het plaatsgebonden risico wordt overschreden.
Het groepsrisico verandert niet en blijft onder de oriëntatiewaarde en onder de 10% van de oriëntatiewaarde. De gemeente heeft geen vaste waarde voor het groepsrisico. Het is aan de gemeente om te beoordelen of dat zij het groepsrisico verantwoordt, aanvaardbaar vindt en of het definitieve besluit weloverwogen is.
Formeel gezien zijn er vanuit het aspect externe veiligheid geen belemmeringen om het plan verder in procedure te brengen.
6.10 Geurhinder
6.10.1 Beleidskader
De veehouderij speelt bij de planologische ontwikkelingen, zoals onderhavige ontwikkeling, in en nabij het buitengebied in Nederland in relatie tot het aspect geur meestal een rol. Voor de veehouderij is het beleid ten aanzien van het aspect geur vastgelegd in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). De Wgv vervangt de Wet stankemissie veehouderijen en de drie 'stankrichtlijnen': de Richtlijn Veehouderij en Stankhinder, de Brochure Veehouderij en Hinderwet en het Cumulatierapport. Met de Wgv geldt nu één toetsingskader voor heel Nederland.
Bij bestemmingsplannen moet voor het aspect geur worden bepaald of sprake is van een goede ruimtelijke ordening en of het plan niet in strijd is met het recht. De gemeenteraad moet zelf afwegen welk hinderniveau acceptabel is voor een goed woon- en leefklimaat. Er wordt nagegeaan of één van de partijen (het geurgevoelig object en/of de veehouderij) onevenredig in haar belangen wordt geschaad. Een object binnen de geurcontour zal namelijk hinder ondervinden van de veehouderij. Tevens zou het ontstaan van een nieuw object binnen de geurcontour een beperking op kunnen leveren bij eventuele uitbreidingen of wijziging van de veehouderij.
6.10.2 Plangebied
Voor het plangebied Florapark is een geuronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 18). Er is nagegaan wat de invloed van de relevante veehouderijen op het plangebied is bij toepassing van de zogenaamde ‘omgekeerde werking’. De invloed van de omgeving op het plan is getoetst aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv).
Omgekeerde werking
Uit het geuronderzoek naar de omgekeerde werking blijkt dat er een belemmering aan de zuidoostzijde van het plangebied ligt. Dit betreft de geurcontour van een agrarisch bedrijf, gelegen aan Achterbos 24. Het is in beginsel niet toelaatbaar om geurgevoelige objecten te bouwen binnen de contour van de geldende norm.
Deze contour is echter een theoretische belemmering. De betreffende veehouderij zit in de huidige situatie planologisch "op slot". In de praktijk betekent dit dat het betreffende bedrijf, mede door de feitelijke inrichting, niet meer kan uitbreiden binnen het bouwblok. Daarnaast is er een dichterbij gelegen woning, waardoor de veehouderij beperkt wordt. Deze feitelijke situatie maakt het niet nodig om de geurcontour over te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Niemand wordt onevenredig in zijn belangen geschaad. Een dergelijke milieuzone zou immers een belemmering kunnen lijken voor het gebruik van het toekomstige bedrijventerrein; iets wat in de praktijk nooit het geval kan zijn.
Woon- en verblijfklimaat
De geurhinder in het plangebied bepaalt of ter plaatse een goed woon- en verblijfklimaat kan worden gegarandeerd. De voorgrondbelasting is hier het meest bepalend voor de geurhinder. Deze maximale geurbelasting van 2,51 oue/m3 vertaalt zich naar 6-8 % gehinderde en een goede milieukwaliteit.
Voor de mate van geurhinder geeft de wet geen waarden of bandbreedten. De gemeenteraad beoordeelt of de geurhinder past bij de doelstellingen voor het gebied en of zij de mate van geurhinder acceptabel acht voor een goed woon- en verblijfklimaat. Asten sluit in dit kader aan bij de landelijke geurnormen, wat betekent dat 6 tot 8 % geurgehinderde een goed woon- en leefklimaat geeft in het plangebied. Als de gemeenteraad instemt met het toepassen van deze norm voor Florapark, dan is een goed woon- en verblijfklimaat ter plaatse gegarandeerd.
Herberekening
In het kader van het ontwerpbestemmingsplan heeft gemeente Asten nogmaals een berekening gemaakt van de geurbelasting als gevolg van het bedrijf gelegen aan Achterbos 24. Hierbij is uitgegaan van de vergunde situatie voor wat betreft de ligging van de emissiepunten en het vermogen van de luchtwassers. Deze berekening (zie bijlage 19) geeft aan dat de geurbelasting net ten oosten van de begrenzing van het plangebied (met x coördinaat 181326 en y coördinaat 380575) 2,9 oue/m3 bedraagt. Dit is lager dan 3 en derhalve in elk geval toelaatbaar.
Milieuzone op de verbeelding
Naar aanleiding van de zienswijzen heeft de gemeente Asten het geuronderzoek en de ontwikkelingsmogelijkheden van de veehouderij aan de Achterbos 24 opnieuw bekeken en komt tot de conclusie dat de veehouderij aan de Achterbos 24 mogelijk nog ontwikkelingsruimte heeft. Het bestemmingsplan wordt daarom gewijzigd, zodat er een milieuzone wordt toegevoegd waarbinnen geen nieuwe bedrijfsgebouwen (geurgevoelige objecten) mogelijk worden gemaakt (artikel 12.1). Op de verbeelding wordt het bouwvlak verkleind. Op die manier zijn ter plaatse geen geurgevoelige objecten mogelijk, maar kunnen de gronden wel gebuikt worden voor opslag, parkeren op eigen terrein, etc.
De gemeente Asten overweegt om een nieuwe geurverordening op te stellen. Vooruitlopend daarop wordt in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 4.7.2), waarmee burgemeester en wethouders het plan kunnen wijzigen door een bouwvlak toe te kennen, op het moment dat de geurcontour is veranderd of een andere geurnorm geldt.
Conclusie
Bij de vaststelling van voorliggend bestemmingsplan stemt de gemeenteraad van Asten in met een hinderpercentage van 6 tot 8% voor Florapark. Hiermee is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gegarandeerd. Op de verbeelding is een milieuzone opgenomen voor de geurcontour van de veehouderij aan de Achterbos 24, zodat het bedrijf niet wordt belemmerd in haar ontwikkelingsruimte. De wijzigingsbevoegheid maakt het mogelijk om ter plaatse een bouwvlak toe te kennen op het moment dat de geurcontour kleiner wordt, als gevolg van gewijzigde wet- en regelgeving, gewijzigd beleid of een bedrijfsverandering. Het aspect geurhinder is op deze manier geborgd in het plan Florapark.
6.11 Bedrijven En Milieuzonering
In de omgeving van het plangebied zijn geluidsgevoelige bestemmingen gelegen, die mogelijk overlast kunnen ondervinden van het nieuwe bedrijventerrein. Om te voorkomen dat het woon- en leefklimaat wordt aangetast, is onderzocht welke milieucategorie mogelijk is binnen het plangebied.
Het juiste toetsingskader met betrekking tot het waarborgen van een acceptabel woon- en leefklimaat binnen het plangebied volgt uit de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering'. De publicatie bevat ontwerprichtlijnen, welke gehanteerd kunnen worden bij het inpassen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in een bestaande situatie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee gebiedstyperingen, te weten 'rustige woonwijk, weinig verkeer' en 'gemengd gebied'.
Omgevingstype rustige woonwijk Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen, in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties, is weinig verstoring door verkeer. | Omgevingstype gemengd gebied Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor, zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. |
Florapark is aan te merken als gemengd gebied vanwege de ligging ingeklemd tussen de provinciale weg N279, de Floralaan, dat een belangrijke ontsluitingsweg is voor Asten, en in de nabijheid van de snelweg A67. Daarnaast grenst het plangebied aan een bestaand potgrondbedrijf en een grootschalig bedrijventerrein (Nobis) met vrachtwagenparkeerplaats. Omdat er geen sprake is van weinig verstoring door verkeer (zie bovenstaande tabel) is het omgevingstype 'rustige woonwijk' hier derhalve niet van toepassing.
De indicatieve contouren die ten grondslag liggen aan de interne milieuzonering voor Florapark, zijn gebaseerd op deze VNG-publicatie. In onderstaande figuur is dit verbeeld, waarbij de afstanden zijn ingetekend ten opzichte van de omliggende gevoelige bestemmingen.
Voor Florapark is een interne zonering aangebracht, die rekening houdt met de ligging van woningen in de omgeving. In overleg met de gemeente Asten is besloten om uit te gaan van het omgevingstype 'gemengd gebied', vanwege de aanwezigheid van bedrijven en de ligging nabij de N279. De bij de milieucontour behorende indicatieve richtafstand uit de VNG-publicatie kan hierdoor worden verkort met één afstandsstap.
Een onderbouwing dat de afstandsstap mogelijk is, wordt geregeld in het vergunningentraject. Op dit moment is nog niet bekend welke bedrijven zich op Florapark zullen vestigen. In het kader van de vergunningverlening zullen de ondernemers aan de gemeente een nadere onderbouwing van hun bedrijfsactiviteiten moeten geven en daarbij aantonen dat er sprake is van een acceptabel woon- en bedrijfsklimaat.
Vestiging van bedrijven in categorie 4.1 is pas mogelijk via een afwijkingsbesluit van het college (omgevingsvergunning). Als voorwaarde daarbij geldt dat een acceptabel woon- en bedrijfsklimaat is gewaarborgd. Zogenaamde 'grote lawaaimakers' zijn op Florapark niet toegestaan: het wordt geen gezoneerd bedrijventerrein in het kader van de Wet geluidhinder.
Binnen 50 meter rondom omliggende woningen worden bedrijven toegestaan met een maximale milieucategorie 3.1. Binnen 30 meter rondom omliggende woningen is maximaal categorie 2 toegestaan. Het stedenbouwkundig plan en de verbeelding van het bestemmingsplan houden rekening met deze zonering. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat er geen knelpunten ten aanzien van industrielawaai worden verwacht.
Figuur 6.4 De 30, 50, 100 en 200 meter contouren (resp. lichtgele, gele, oranje en rode lijnen)
Conclusie
Florapark is aan te merken als gemengd gebied. Bij de interne zonering is rekening gehouden met het teruggaan van één stap in de indicatieve richtafstanden van VNG. Toekomstige ondernemers moeten als onderdeel van hun vergunningaanvraag aantonen dat de bedrijfsactiviteiten een acceptabel woon- en leefklimaat niet in de weg staan.
Gesteld kan worden dat het woon- en leefklimaat ter plaatse niet wordt aangetast door realisatie van voorliggend plan.
6.12 Ondergrondse Infrastructuur
Aan de westkant van het plangebied is een rioolpersleiding gelegen, binnen de begrenzing van het plangebied. Het bestaande tracé wordt opgeschoven, dit is afgestemd met de leidingbeheerder. Het hart van de leiding is op de verbeelding aangeduid en de zakelijk rechtstrook van 3,5 meter aan weerszijden van de leiding is voorzien van een dubbelbestemming.
Verder zijn geen planologisch relevante ondergrondse infrastructuur in of nabij het plangebied gelegen.
6.13 Explosieven
In het kader van de planontwikkeling voor Florapark en Loverbosch is in juli 2014 door ECG een bureaustudie uitgevoerd naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) in de ondergrond. Door middel van het verzamelen en verwerken van historisch feitenmateriaal (literatuur- en archiefonderzoek) is beoordeeld of er indicaties zijn dat er binnen het onderzoeksgebied nog CE aanwezig zijn, en zo ja, om dit verdachte gebied in horizontale en verticale dimensie af te bakenen. Dit onderzoeksrapport is in bijlage 19 toegevoegd.
Uit deze rapportage blijkt dat er indicaties op aanwezigheid van CE zijn. Vast is komen te staan dat op 15 maart 1941 drie brisantbommen zijn ingeslagen achter de boerderij van Thijssen, met huidige adressering Stegen 72, direct ten zuidwesten van het plangebied. Mede op basis hiervan is een deel van het plangebied aangemerkt als verdacht op de aanwezigheid van afgeworpen Geallieerde of Duitse afwerpmunitie en op Geallieerde gedumpte geschutsmunitie.
De omvang van dit verdachte gebied is in de CE bodembelastingskaart ingetekend, zie figuur 6.5. Geadviseerd is om binnen deze zone voorafgaand aan het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden contact op te nemen met een WSCS-OCE gecertificeerd opsporingsbedrijf om aan de hand de exacte werkzaamheden te bepalen welke detectiemethode dient te worden gehanteerd en welke mogelijke verdere maatregelen genomen dienen te worden met betrekking tot een veilige omgang met explosieven.
Figuur 6.5 uitsnede CE Bodembelastingskaart (Bron: ECG)
Hoofdstuk 7 Planopzet
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.
Het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en eventueel specifieke regels voor het gebruik van de bouwwerken. De verbeelding (plankaart) heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding (plankaart) vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In dit hoofdstuk wordt de systematiek, de opbouw en de indeling van de regels kort toegelicht.
7.1 Opbouw Van De Regels
Voor de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient conform SVBP2012 een vaste volgorde te worden aangehouden, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels (paragraaf 7.2)
- begrippen
- wijze van meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels (paragraaf 7.3)
- bestemmingen
Hoofdstuk 3 Algemene regels (paragraaf 7.4)
- anti-dubbeltelregel
- algemene bouwregels
- algemene gebruiksregels
- algemene aanduidingsregels
- algemene afwijkingsregels
- algemene wijzigingsregels
- algemene procedureregels
- overige regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels (paragraaf 7.5)
- overgangsrecht
- slotregel
7.2 Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Dit hoofdstuk bevat twee artikelen.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en die om een nadere omschrijving vragen.
Artikel 2 Wijze van meten
In artikel wordt aangegeven op welke wijze gemeten moet worden.
7.3 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een beschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen en/of dubbelbestemmingen. Deze regels zijn opgesteld conform de vaste structuur van hoofdgroepen die de SVBP2012 voorschrijft, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten op de structuur van het 'handboek ruimtelijke plannen 2010' van de gemeente Asten en Someren en het onlangs vastgestelde bestemmingsplan Asten Bedrijventerreinen 2013.
De regels in verband met de bestemmingen kennen allen een gelijke opbouw (voor zover van toepassing). De bestemmingsomschrijving betreft de centrale bepaling van elke bestemming. Het betreft een omschrijving waarin limitatief de functies worden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan.
De bouwregels zijn direct gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving. Ook het gebruik van gronden en bebouwing is gekoppeld aan de bestemmingsomschrijving. In de bouwregels staan uitsluitend regels die betrekking hebben op het bouwen. Bouwregels zijn dan ook alleen van toepassing bij de toetsing van aanvragen om een omgevingsvergunning. De specifieke gebruiksregels vormen een nadere concretisering van het toegestane gebruik. De afwijking van de gebruiksregels geven het bevoegd gezag de bevoegdheid om onder voorwaarden een omgevingsvergunning te verlenen van een specifieke regel.
Artikel 3 Bedrijf
Binnen de bestemmingsregels voor 'Bedrijf' is grotendeels de bestaande regeling van de naastgelegen gronden (Primasta) overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 7 juli 2009. Vanwege de verouderde opbouw en terminologie, is de inhoud omgezet naar een actuele vorm, die aansluit bij de bestemming 'Bedrijventerrein' uit dit bestemmingsplan. De mogelijkheid voor een bedrijfswoning is daarbij komen te vervallen, aangezien het perceel van Primasta al het maximale aantal van één bedrijfswoning heeft.
Artikel 4 Bedrijventerrein
Binnen de bestemmingsregels voor 'Bedrijventerrein' zijn voorwaarden opgenomen voor het soort bedrijvigheid dat is toegestaan, de omvang, situering van de bebouwing etc. Bedrijven zijn toegestaan in de milieucategorie 2 tot en met 3.1 of 3.2, zoals ter plaatse aangeduid. In de bijlage bij de regels is een Lijst van bedrijfsactiviteiten opgenomen die hierbij van toepassing is. Ook bedrijfsactiviteiten die niet op de lijst voorkomen, maar qua milieubelasting gelijkwaardig zijn, zijn mogelijk.
Ondersteunende kantoorfaciliteiten, die direct zijn gekoppeld aan de bedrijfsactiviteiten, zijn toegestaan, waarbij het bruto kantoorvloeroppervlakte maximaal 30% van het bedrijfsvloeroppervlak bedraagt.
Er zijn voorwaardelijke verplichtingen opgenomen ten aanzien van het gebruik. Dit heeft te maken met de realisatie van voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein, de aanleg en instandhouding van de zichtwal en de realisatie van voldoende permanente nestgelegenheden voor de huismus.
Lichtreclames kunnen enkel worden aangebracht indien het voldoet aan het gestelde in het beeldkwaliteitsplan voor Florapark, dat is toegevoegd als bijlage 26 bij de toelichting.
Buitenopslag is enkel toegestaan als dit niet zichtbaar is vanaf de openbare weg. Zelfstandige detailhandel, dienstverlening, bedrijfswoningen zijn uitgesloten.
Het minimale oppervlakte van 1.000 m2 en het maximale oppervlakte van 5.000 m2 per bouwperceel is opgenomen, waarmee het plan aansluit op het provinciale beleid. Onder voorwaarden kan middels een wijzigingsbevoegdheid worden afgeweken en een grotere kavel worden toegestaan.
Bedrijfsgebouwen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak. Daarbij mogen gebouwen maximaal 12 meter hoog zijn, tenzij ter plaatse op de verbeelding een afwijkende maximale bouwhoogte is aangeduid. Met een aanduiding is aangegeven welke bedrijfsgebouwen verplicht een met plat dak moeten worden uitgevoerd en welke bedrijfsgebouwen verplicht met een kap moeten worden uitgevoerd. Ondergronds bouwen is mogelijk, zodat ondernemers optimaal gebruik kunnen maken van de beschikbare ruimte.
Er zijn diverse mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de bouwregels, bijvoorbeeld voor de bouwhoogte of het bebouwingspercentage. Ook voor de gebruiksregels gelden enkele afwijkingsmogelijkheden.
Tot slot bevat deze bestemming enkele regels waarmee het bevoegd gezag het plan kan wijzigen, ten aanzien van de perceelsgrootte en ten aanzien van het toekennen van een bouwvlak. Een voorwaarde bij het toekennen van een bouwvlak is dat de huidige geurcontour moet zijn gewijzigd, hierin ligt een koppeling met artikel 12.1.
Artikel 5 Groen
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor een groenvoorzieningen, voorzieningen voor de waterhuishouding en verhardingen zoals fietsstraten, fiets-/voetpaden, inritten en maximaal één (afgesloten) calamiteitenpad. Gebouwen zijn alleen toegestaan ten behoeve van openbaar nut.
Het is niet toegestaan om deze gronden te gebruiken als parkeerplaats, verbindingsweg of perceelsontsluitingsweg, uitgezonderd het gebruik tijdens calamiteiten.
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen ten aanzien van de aanleg en instandhouding van het park.
Artikel 6 Verkeer
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor verkeersdoeleinden. Gebouwen zijn alleen toegestaan ten behoeve van openbaar nut. Verder zijn verhardingen, groenvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding toegestaan.
Artikel 7 Leiding - Riool
Dit artikel is opgenomen ter bescherming van de rioolpersleiding die binnen het plangebied valt. Het hart van de leiding is aangeduid en de zakelijk rechtstrook van 3,5 meter aan weerszijden van de leiding is voorzien van deze dubbelbestemming.
Artikel 8 Waterstaat - Waterlopen
Dit artikel is opgenomen ter bescherming van de watergangen. De dubbelbestemming is gelegen in de zone van 5 meter vanuit de insteek van de watergangen.
7.4 Hoofdstuk 3 Algemene Regels
In hoofdstuk 3 van de regels is een aantal standaardbepalingen opgenomen te weten, de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene aanduidingsregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels, algemene procedureregels en overige regels.
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel, overeenkomstig artikel 3.2.4 van het Besluit ruimtelijke ordening, is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In dit artikel is de regeling voor ondergronds bouwen opgenomen. Verder is opgenomen dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan onder andere de situering en afmetingen van bouwwerken en de situering en het aantal parkeerplaatsen.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
Dit artikel geeft algemene gebruiksregels, die gelden voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
Dit artikel stelt regels ten aanzien van de in het plan opgenomen gebiedsaanduiding 'milieuzone -geurzone'. In verband met de nabijgelegen veehouderij zijn geen geurgevoelige objecten toegestaan. Burgemeester en wethouders kunnen deze aanduiding geheel of gedeeltelijk verwijderen als andere geurnormen zijn vastgesteld en/of als de activiteiten van de veehouderij zijn gewijzigd.
Artikel 13 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn regels opgenomen waardoor het bevoegd gezag kan afwijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. Hierbij gaat het om afwijkingsbepalingen die gelden voor meerdere dan wel alle bestemmingen in het plan. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, worden aangegeven.
Artikel 14 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is aan het college de bevoegdheid gegeven om gebruik te maken van een wijziging van bestemmingsgrenzen. Hierbij gaat het om een wijzigingsbevoegdheid die geldt voor alle bestemmingen in het plan.
Artikel 15 Algemene procedureregels
Aan de toepassing van de nadere eisen regels zijn procedurele eisen gesteld, zo ligt het ontwerpbesluit tot het stellen van nadere eisen 2 weken ter inzage.
Artikel 16 Overige regels
Bij de overige regels is de verwijzing naar andere wettelijke regelingen opgenomen. Ook is de voorrangsregeling vormgegeven.
7.5 Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 17 Overgangsrecht
In deze regel is vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Artikel 18 Slotregel
Als laatste is de slotregel opgenomen. Dit omschrijft de titel van het plan.
Hoofdstuk 8 Uitvoeringsparagraaf
Het bestemmingsplan heeft verscheidene functies. De belangrijkste functie betreft wellicht de normerende functie. Het bestemmingsplan geeft bindende regels voor het gebruik van de in het betreffende plan opgenomen gronden. Dit betreft gebruik in ruime zin. Niet enkel het feitelijke gebruik, maar ook de bebouwing van deze gronden en het gebruik van opstallen worden door het bestemmingsplan gereguleerd. Om recht te doen aan deze functie, is tijdens het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de opgestelde regels.
Er is sprake van een inzichtelijke en realistische juridische regeling. Dat wil zeggen, dat het plan niet onnodig beperkend of inflexibel is. De regels dienen niet meer, maar ook niet minder te regelen dan noodzakelijk is. Daarnaast is er sprake van een ondubbelzinnige en juridisch juiste regeling, die voor eenieder duidelijk is en weinig procesrisico kent.
8.1 Handhaving
Een belangrijk aspect in de uitvoering van het bestemmingsplan is van juridische aard. Het gaat hierbij om de handhaving en het toezicht op de naleving van het bestemmingsplan. Deze handhaving is van cruciaal belang om de in het plan opgenomen ruimtelijke kwaliteiten te kunnen bewaren.
Daarnaast is handhaving van belang uit het oogpunt van rechtszekerheid. Alle gebruikers dienen door de gemeente op een zelfde wijze aan het plan te worden gehouden. Met deze oogmerken is in het plan gestreefd naar een eenvoud van in het bijzonder de planregels van het plan. Door de toegankelijkheid en de leesbaarheid daarvan worden de mogelijkheden om toe te zien op de naleving vergroot.
8.2 Economische Uitvoerbaarheid
Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hiermee wordt mede de financieel economische uitvoerbaarheid bedoeld.
Voor het plan is een grondexploitatie vastgesteld die regelmatig wordt gemonitord en geactualiseerd. Hieruit blijkt dat de realisatie van het bedrijventerrein kan worden gedekt uit de opbrengsten van de bedrijfskavels.
Het opstellen van een exploitatieplan is hier niet aan de orde. Een exploitatieplan heeft als doel het door de gemeente verhalen van kosten van de gemeenschap op de belanghebbenden bij het bouwproject. De gemeente heeft met de eigenaar van het perceel, dat in voorliggend plan is bestemd als ‘Bedrijf’, een anterieure overeenkomst gesloten, waarin een bijdrage aan de plankosten is opgenomen. Er is verder geen sprake van het verhalen van kosten op belanghebbenden, omdat de gemeente de ontwikkelende partij is en overeenstemming heeft met alle eigenaren in het plangebied over de verwerving van de gronden. Daarmee komt de noodzaak tot het vaststellen van een exploitatieplan te vervallen. Kosten worden in een dergelijk geval verhaald via de prijzen bij de gronduitgifte.
Er is een planschaderisico analyse uitgevoerd. Dit staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Geconcludeerd is dat de economische uitvoerbaarheid van het plan is zeker gesteld.
8.3 Procedure
Een bestemmingsplan kent de volgende procedurestappen:
8.3.1 Inspraak en vooroverleg
Het voorontwerp bestemmingsplan Asten Bedrijventerrein Florapark 2013 heeft onder de voormalige plannaam 'Asten Bedrijventerrein De Stegen 2013' met ingang van 7 februari 2014 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Het voorontwerp bestemmingsplan is tevens aan diverse betrokken adviesinstanties en -organen toegezonden in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro).
Gedurende deze periode zijn drie vooroverlegreacties en zeven inspraakreacties ontvangen. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Vooroverleg en Inspraak, die in bijlage 28 is opgenomen. De reacties hebben geleid tot enkele aanpassingen aan het bestemmingsplan. Daarnaast zijn nog diverse ambtelijke opmerkingen verwerkt.
8.3.2 Vaststelling
Het ontwerp bestemmingsplan Asten Bedrijventerrein Florapark 2013 ligt gedurende 6 weken ter inzage. Met terinzagelegging wordt vanaf 1 januari 2010 eveneens bedoeld het publiceren en inzichtelijk maken op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Gedurende deze periode kan een ieder schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren brengen bij de gemeenteraad.
De gemeente Asten heeft twaalf zienswijzen ontvangen. De reacties zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen, die in bijlage 29 is opgenomen. De reacties hebben geleid tot enkele aanpassingen aan het bestemmingsplan. Daarnaast zijn nog diverse ambtelijke wijzigingen verwerkt.
Binnen 12 weken na ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeenteraad van Asten het bestemmingsplan vast. De vaststelling van het bestemmingsplan dient in principe binnen 2 weken na de vaststelling bekend te worden gemaakt. Hierop zijn twee uitzonderingen. In de hieronder aangegeven gevallen mag het besluit tot vaststelling pas bekend gemaakt worden nadat 6 weken zijn verstreken:
- 1. Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M hebben een zienswijze ingediend en deze zienswijze is niet of niet volledig door de gemeenteraad meegenomen in het vastgestelde bestemmingsplan;
- 2. De gemeenteraad heeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan ten opzichte van het ontwerp van het bestemmingsplan - met uitzondering van het overnemen van de zienswijze van Gedeputeerde Staten of de Inspecteur van I&M - wijzigingen aangebracht.
8.3.3 Beroep
Na vaststelling van het bestemmingsplan Asten Bedrijventerrein Florapark 2013 kan binnen 6 weken na bekendmaking beroep worden ingediend bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Er staat echter geen beroep open als geen zienswijze is ingediend, tenzij het beroep zich richt tegen wijziging bij vaststelling van het bestemmingsplan.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Parkeernormen
Bijlage 3 Inrichtingsplan
Bijlage 1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 2 Historisch Vooronderzoek Bodem
Bijlage 2 Historisch vooronderzoek bodem
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 4 Aanvullend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Aanvullend bodemonderzoek
Bijlage 5 Asbestonderzoek
Bijlage 6 Nader Asbestonderzoek
Bijlage 6 Nader asbestonderzoek
Bijlage 7 Hydrologisch Onderzoek
Bijlage 7 Hydrologisch onderzoek
Bijlage 8 Waterparagraaf
Bijlage 9 Archeologisch Bureauonderzoek
Bijlage 9 Archeologisch bureauonderzoek
Bijlage 10 Pve Archeologie
Bijlage 11 Evaluatieverslag Archeologie
Bijlage 11 Evaluatieverslag archeologie
Bijlage 12 Selectieadvies Archeologie
Bijlage 12 Selectieadvies archeologie
Bijlage 13 Quickscan Ecologie
Bijlage 14 Aanvullende Notitie Ecologie
Bijlage 14 Aanvullende notitie ecologie
Bijlage 15 Luchtkwaliteit
Bijlage 16 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 16 Akoestisch onderzoek
Bijlage 17 Externe Veiligheid
Bijlage 18 Geuronderzoek
Bijlage 19 Herberekening Geur
Bijlage 20 Notitie Ontsluiting De Stegen
Bijlage 20 Notitie ontsluiting De Stegen
Bijlage 21 Notitie Microsimulatie Rotonde
Bijlage 21 Notitie microsimulatie rotonde
Bijlage 22 Notitie Rotonde En Verkeerstellingen
Bijlage 22 Notitie rotonde en verkeerstellingen
Bijlage 23 Explosievenonderzoek
Bijlage 23 Explosievenonderzoek
Bijlage 24 Adviesnotitie Parkmanagement
Bijlage 24 Adviesnotitie Parkmanagement
Bijlage 25 Notitie Gronduitgiftebeleid
Bijlage 25 Notitie gronduitgiftebeleid
Bijlage 26 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 26 Beeldkwaliteitsplan
Bijlage 27 Laddertoets
Bijlage 28 Nota Vooroverleg En Inspraak
Bijlage 28 Nota Vooroverleg en Inspraak
Bijlage 29 Nota Zienswijzen
Bijlage 30 Overzicht Wijzigingen Bp Florapark 2013
Bijlage 30 Overzicht wijzigingen BP Florapark 2013
Bijlage 31 Brief Someren
Bijlage 32 Brief Deurne
Bijlage 33 Motivatie Vanuit Bedrijfsleven
Bijlage 33 Motivatie vanuit bedrijfsleven
Bijlage 34 Registratie Belangstelling 2011
Bijlage 34 Registratie belangstelling 2011