KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
1.3 Het Vigerende Bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Beschrijving Omgeving
2.2 Beschrijving Plangebied
2.3 Planvoornemen
2.4 Inpasbaarheid In Omgeving
2.5 Ontsluiting En Parkeren
Hoofdstuk 3 Beleid
3.1 Rijksbeleid
3.2 Beleid Provincie Noord-brabant
3.3 Gemeentelijk Beleid
Hoofdstuk 4 Actuele Waarden
4.1 Flora En Fauna
4.2 Cultuurhistorie
4.3 Archeologie
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Watertoets
5.3 Hemelwater
5.4 Riolering
Hoofdstuk 6 Milieuparagraaf
6.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
6.2 Geluid
6.3 Bodem
6.4 Luchtkwaliteit
6.5 Externe Veiligheid
6.6 Zoneringen
Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Inspraak
8.2 Vooroverleg
8.3 Te Volgen Procedure
8.4 Ontwerp
8.5 Vaststelling
Bijlage 1 Toegesneden Lijst Van Bedrijfstypen
Bijlage 2 Overzicht Aan Huis Gebonden Bedrijf En Aan Huis Gebonden Beroep
Bijlage 1 Selectiebesluit Archeologie
Bijlage 2 Waterinfiltratieonderzoek
Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Ommel De Loo 2 2014

Bestemmingsplan - Asten

Vastgesteld op 31-03-2015 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Ommel De Loo 2 2014' van de gemeente Asten.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01 met de bijbehorende regels.

1.3 verbeelding

de kaart met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.4 aan huis gebonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit ter plaatse, in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend en de desbetreffende bedrijvigheid een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Onder een aan huis gebonden bedrijf worden hier eveneens begrepen consument verzorgende activiteiten (in bijlage 3 is een overzicht van aan huis gebonden bedrijven opgenomen).

1.5 aan huis gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep op artistiek of academisch/HBO niveau, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar functie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. Hieronder wordt verstaan het beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied (in bijlage 3 is een overzicht van aan huis gebonden beroepen opgenomen).

1.6 aan- en uitbouw:

gedeelte van een gebouw dat tegen het hoofdgebouw is gebouwd en daar duidelijk ondergeschikt aan is;

ter verduidelijking: een aanbouw is een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, terwijl een uitbouw een vergroting is van een bestaande ruimte.

1.7 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.8 ambacht(elijk):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen, alsook het als ondergeschikte activiteit verkopen en/of leveren van goederen die verband houden met het ambacht.

1.9 ambachtelijk bedrijf

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, waarbij de omvang van de activiteit zodanig is, dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen worden uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.10 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden.

1.11 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.12 bedrijf:

een vorm van een organisatie van mensen en middelen met als doel het vervaardigen, bewerken, herstellen of installeren van producten of het verlenen van diensten aan andere organisaties of particulieren, zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels: 'toegesneden lijst van bedrijfstypen', conform de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering of bedrijven die qua aard en milieueffecten vergelijkbaar zijn.

1.13 bedrijfsactiviteiten:

activiteiten zoals opgenomen in bijlage 1. bij de regels: 'toegesneden lijst van bedrijfstypen', conform de bijlage uit de brochure Bedrijven en milieuzonering of bedrijven die qua aard en milieueffecten vergelijkbaar zijn.

1.14 begane grond:

de eerste bouwlaag boven het peil.

1.15 bestaand gebruik:

het gebruik van grond en opstallen, zoals dat bestond op het tijdstip dat het plan of betreffende planonderdeel rechtskracht heeft gekregen.

1.16 bestaande bebouwing:

de bebouwing, zoals deze bestaat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan dan wel op grond van een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is c.q. kan worden gebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.17 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.18 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.19 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.20 bijgebouw (aangebouwd of vrijstaand):

aan- en uitbouw dan wel vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.

1.21 bijgebouwgrens:

de grens van de aanduiding 'bijgebouwen'.

1.22 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.

1.23 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.24 bouwlaag (voor woningen):

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grondlaag en met uitsluiting van onderbouw/kelder en zolder.

ter verduidelijking:

bij de bepaling van één bouwlaag gelden de bepalingen zoals die zijn opgenomen in het bouwbesluit en de bouwverordening.

1.25 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.

1.26 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.27 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen respectievelijk bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.29 carport/overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met tenminste een dak en niet of slechts aan één zijde voorzien van een wand, bestaande wanden van overige gebouwen niet meegerekend.

1.30 coffeeshop

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders.

1.31 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen/huren voor gebruik, verbruik of aanwending, anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

ter verduidelijking:

dienstverlening door een horeca- en een prostitutiebedrijf wordt hieronder niet begrepen.

1.32 dienstverlening:

het verrichten van diensten in een vorm die voor wat betreft ruimtelijke uitstraling vergelijkbaar is met detailhandel en waarbij een rechtstreekse relatie bestaat met het publiek zoals reisbureaus, bankinstellingen, postkantoren, verzekerings- en/of administratiekantoren, makelaarskantoren, advocaten- en/of notariskantoren, uitzendbureaus, apotheken, praktijkvestigingen voor tandtechniek, kapsalons, schoonheidssalons, nagelstudio's, schoenmakerijen, kleermakerijen en video-/dvd-verhuurbedrijven, fotostudio's en hondentrimsalons.

ter verduidelijking:

bij de toetsing van deze regels wordt als volgt geoordeeld:

dienstverlening dient te passen in een woonwijk (geen baliefunctie) en naar de omgeving gezien ondergeschikt aan de woonfunctie te zijn.

1.33 erf:

al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbiedt:

  1. a. achtererfgebied:

er aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant van het hoofdgebouw;

  1. b. voorerfgebied:

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.34 erker:

kleine toevoeging van één bouwlaag aan de gevel van een gebouw, op de begane grond, meestal uitgevoerd in metselwerk, hout en glas.

1.35 escortbedrijf:

een natuurlijk persoon, groep van personen, en/of rechtspersoon die prostitutie aanbiedt, die uitgeoefend wordt op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte of woning.

1.36 evenement

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

ter verduidelijking:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en/of afmetingen als belangrijkste gebouw valt aan te merken.

1.39 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.40 horecabedrijf:

een bedrijf of instelling, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt en/of waarin zaalaccommodatie wordt geëxploiteerd.

ter verduidelijking:

onder exploitatie van zaalaccommodatie wordt verstaan: het bieden van ruimte en voorzieningen voor congressen/beurzen, feesten, vlooien-/rommelmarkten en dergelijke, zulks met uitsluiting van detailhandel en/of van 'vliegende' winkels, ingericht voor tijdelijke verkoop.

1.41 huishouden:

een verzameling van één of meer personen met een relationele binding die één woonruimte bewoont en een economisch- consumptieve eenheid vormt.

1.42 maatschappelijke doeleinden:

doeleinden ten behoeve van educatieve, sociale, religieuze, culturele, sportieve, verzorgende en overheidsfuncties.

1.43 mantelzorg:

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke en/of psychische vlak, op basis van vrijwilligheid en buiten organisatorisch verband.

ter verduidelijking:

mantelzorg is het zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind, of ander familielid. Mantelzorg is geen professionele zorgverlening maar het geven van zorg aan iemand met wie een persoonlijke band aanwezig is. Het betreft niet de alledaagse zorg, voor bijvoorbeeld de zorg van een gezond kind. Mantelzorg is vaak langdurig en intensief, doch onbetaald.

1.44 ondergronds bouwen:

het beneden de aardoppervlakte, onder peil, realiseren van een bouwwerk.

1.45 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.46 peil:

  1. a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van de hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.

ter verduidelijking:

bij de realisatie van een gebouw is het peil door de gemeente uitgezet waarbij uitgegaan is van een afschot van 1,5 cm per meter gemeten vanaf de weg tot de hoofdtoegang (richtlijn).

1.47 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische-pornografische aard plaatsvinden.

onder seksinrichtingen worden in ieder geval verstaan: een (raam-)prostitutiebedrijf, een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 stedenbouwkundig beeld:

ruimtelijke verschijningsvorm van de bestaande bebouwing, die wordt bepaald door de situering, de aansluitende terreinen, de bouwmassa's, de gevelindeling en de dakvormen.

1.49 voorgevel:

de gevel die grenst aan de straat met het adres en huisnummer van de woning.

1.50 voorgevelrooilijn:

de bouw- en bijgebouwgrens, die behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden.

1.51 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.52 weg:

een voor het rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeergelegenheden.

1.53 woning/wooneenheid:

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, waaronder tevens begrepen gezinsvervangende woonvormen.

1.54 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.

1.55 zolder:

ruimte(n) in een gebouw die geheel is (zijn) afgedekt met schuine daken en die in functioneel opzicht deel uitmaakt van (de) daaronder gelegen bouwlaag of bouwlagen.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de lengte en/of breedte en/of diepte van een bouwwerk:

tussen de buitenzijde van de gevels, draagconstructies of het hart van de scheidsmuren, met dien verstande, dat wanneer de (zij)gevels niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste lengte, breedte en/of diepte.

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 de goothoogte van een gebouw:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken:

tussen de uitwendige scheidingsconstructie en/of het hart van de scheidingsmuren verticaal geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de oppervlakte van overkappingen/carports:

het dakvlak neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

ter verduidelijking: loggia's en andere inwendige constructies worden hierin meegerekend.

2.8 de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:

de kortste afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend bouwwerk.

2.9 bebouwingspercentage:

het door bouwwerken bebouwde oppervlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwperceel, voor zover dat gelegen is binnen de bestemming of een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

2.10 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.11

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken, aanduiding 'bijgebouwen' of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, lichtkoepels, gevel- en kroonlijsten, en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- en/of de bestemmingsgrens met niet meer dan 0,50 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;
  2. b. (half)verharde wegen als verbindingsweg en inritten;
  3. c. duurzaam bodem- en waterbeheer, waaronder begrepen watergangen, zaksloten en infiltratie- en buffervoorzieningen;
  4. d. voorzieningen ten behoeve van openbaar nut.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 6.3.

3.4 Afwijken van de bouwregels

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt verstaan het gebruik van de grond anders dan voor standplaats voor de verkoop van goederen en diensten, promotie, markten, kermissen en evenementen, mits:

  1. a. het geen belemmering voor de verkeersafwikkeling vormt;
  2. b. het geen onomkeerbare verandering van de in artikel 3.1 genoemde doeleinden tot gevolg heeft.

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Artikel 4 Wonen

4.1 Bestemmingsomschrijving.

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen;
  2. b. daarbij behorende voorzieningen;
  3. c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  4. d. parkeren conform de geldende 'parkeernota'.

4.2 Bouwregels

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen conform het bepaalde in artikel 6.3.

4.4 Afwijken van de bouwregels

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.7 Wijzigingsbevoegdheid

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten

6.2 Ondergronds bouwen

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen, nadere eisen stellen aan de situering en afmetingen van bouwwerken, met een maximum afwijkingspercentage van 10%, indien dit noodzakelijk is, ter voorkoming van onevenredige nadelige gevolgen voor de milieusituatie, verkeersveiligheid, sociale veiligheid en gebruiksmogelijkheden en/of privacy van aangrenzende gronden, dan wel voor zover dit noodzakelijk is ten behoeve van het na te streven stedenbouwkundige beeld.

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en opstallen in dit bestemmingsplan te gebruiken en/of te doen en/of te laten en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).

7.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en opstallen voor en/of als:

  1. a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  2. b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
  3. c. straatprostitutie;
  4. d. de plaatsing van kampeermiddelen of andere onderkomens, niet zijnde een bouwwerk in de zin van de Woningwet, een en ander met uitzondering van een normaal gebruik overeenkomstig de bestemming.

Artikel 8 Algemene Afwijkingsregels

8.1 Openbare nutsvoorzieningen en evenementen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van het plan ten aanzien van:

  1. a. de bebouwing van niet voor 'Wonen' bestemde gronden met gebouwen en andere bouwwerken, ten dienste van het openbare nut met een hoogte van niet meer dan 3,25 m en een inhoud van niet meer dan 50 m3; onder de voorwaarden dat:
    1. 1. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
    2. 2. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
  2. b. het toestaan van evenementen die met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld jaarlijks) plaatsvinden en een planologische relevantie hebben vanwege de duur van de activiteit (inclusief het opbouwen en afbreken) en/of de vanwege de omvang van de activiteit (aantal deelnemers/toeschouwers), onder de voorwaarden dat:
    1. 1. de evenementen zijn toegestaan in het kader van de evenementennota;
    2. 2. het evenement maximaal 5 dagen betreft inclusief opbouwen, inrichten, afbreken en opruimen;
    3. 3. er geen horeca ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement;
    4. 4. er geen detailhandel ter plaatse plaatsvindt, anders dan ondergeschikt en inherent aan het toegestane evenement, met uitzondering van vlooien- en/of rommelmarkten;
    5. 5. in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien;
    6. 6. geen onevenredige nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan;
    7. 7. belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.

8.2 Bestemmingen Groen en Wonen

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels afgeweken kan worden, is het bevoegd gezag bevoegd om bij een omgevingsvergunning af te wijken van de regels binnen de bestemmingen Groen en Wonen van het plan voor:

  1. a. het oprichten of uitbreiden van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, tot een hoogte van maximaal 15 meter. Voor lichtmasten is een maximale hoogte van 20 meter toegestaan;
  2. b. het uitbreiden van een gebouw ten behoeve van een detailhandel-, kantoor- en horecafunctie tot maximaal 1.000 m²;
  3. c. het uitbreiden van een bedrijfsgebouw ten behoeve van een bedrijf behorend tot de milieucategorie I en II tot maximaal 1.000 m²;
  4. d. het uitbreiden van een gebouw ten behoeve van een maatschappelijke voorziening tot maximaal 1.000 m²;
  5. e. de aanleg of aanpassing van parkeer-,weg-, water- en/of groenvoorzieningen;
  6. f. het wijzigen van het gebruik van onbebouwde gronden, niet ten behoeve van bouwen;
  7. g. het uitbreiden van een bouwwerk ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, voorzieningen voor het openbaar vervoer en het wegverkeer tot maximaal 1.000 m²;
  8. h. het uitbreiden van een gebouw ten behoeve van recreatieve voorzieningen en sportvoorzieningen tot maximaal 1.000 m².

8.3 Voorwaarden

De in 8.2 genoemde afwijkingen mogen slechts worden verleend indien:

  1. a. voldaan wordt aan het vereiste van een goede ruimtelijke onderbouwing van de voorgestane ontwikkeling, waaronder mede wordt begrepen dat uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken moet blijken dat de gronden geschikt zijn voor de beoogde ontwikkeling;
  2. b. er geen sprake is van strijd met het provinciaal of nationaal ruimtelijk beleid;
  3. c. er geen sprake is van strijd met relevante wet- en regelgeving;
  4. d. een watertoets is uitgevoerd. Deze voorwaarde geldt niet wanneer op voorhand vaststaat dat bij het project geen waterhuishoudkundig relevante aspecten aan de orde zijn;
  5. e. deze naar aard en omvang passen binnen de ruimtelijke (stedenbouwkundig en functioneel) uitgangspunten van het bestemmingsplan en de aard, schaal en functie van de kern.

Artikel 9 Algemene Wijzigingsregels

9.1 Algemene regels tot wijziging

Artikel 10 Overige Regels

10.1 (Wettelijke) regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

10.2 Gemeentelijke regels

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar gemeentelijke beleidsregels dienen deze beleidsregels te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Dit met uitzondering van parkeren, daarvoor geldt dat er ten alle tijden voldaan moet worden aan de, op het moment van de aanvraag, geldende 'parkeernota'.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

11.2 Overgangsrecht gebruik

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Ommel De Loo 2 2014'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0001.png"

Ligging plangebied (©2014 Nokia ©2014 Microsoft Corporation)

1.1 Aanleiding

Binnen de kern Ommel is de woningbouwlocatie De Loo 2 gelegen, waarop conform de vigerende bestemmingsregeling maximaal 7 woningen gebouwd mogen worden. Het oppervlak van de woningbouwlocatie bedraagt ca. 2550 m². Uitgaande van de bouw van 7 woningen betekent dit per woning een gemiddelde kavelgrootte van 365 m². Bij de verkoop van de kavels is gebleken dat daarmee sprake is van een gemiddeld te grote kavelgrootte. De markt vraagt om gemiddeld substantieel kleinere kavels.

Derhalve is voor de woningbouwlocatie een nieuwe verkavelingsopzet gemaakt, uitgaande van maximaal 10 woningen. De gemiddelde kavelgrootte gaat dan naar ca. 250 m² en sluit daarmee beter aan bij de woningmarkt.Omdat de bestemmingsregeling de bouw van meer dan 7 woningen niet toestaat is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het plangebied betreft de woningbouwlocatie De Loo 2. Deze is gelegen in de kern Ommel, tussen de Pastoor van Ervensstraat en De Loo. De locatie wordt begrensd door de Pastoor van Ervenstraat (oostzijde), De Loo (noord- en westzijde) en enkele bestaande woonpercelen aan deze straten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0002.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan Ommel komgebied

1.3 Het Vigerende Bestemmingsplan

Het plangebied is gelegen binnen het vigerend bestemmingsplan 'Ommel komgebied', vastgesteld d.d. 22 november 2011. Op basis van dit bestemmingsplan geldt ter plaatse de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming zijn 4 bouwvlakken ingetekend, waarbinnen in totaal 7 woningen mogen worden gebouwd. Aansluitend aan de bouwvlakken is de aanduiding 'bijgebouwen' ingetekend, die aangeeft waar het oprichten van bijgebouwen bij de woningen is toegestaan.

Over het plangebied is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' gelegen. In combinatie met de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - archeologie categorie 3/4', betekent dit dat archeologisch onderzoek moet worden verricht, indien bouwwerken worden opgericht of werkzaamheden worden verricht met een oppervlak groter dan 250 m² of die tot minder dan 0,40 m onder het maaiveld reiken.

Op basis van de vigerende bestemmingsregeling is het niet toegestaan 10 woningen te bouwen. De afmetingen van de ingetekende bouwvlakken laten daarnaast ook niet de realisering van 10 woningen toe. Aanpassing van de ligging en afmetingen van de bouwvlakken is noodzakelijk, evenals verhoging van het maximale aantal te realiseren woningen.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 nader ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied, de ligging binnen Ommel en de gewenste situatie. In hoofdstuk 3 wordt een samenvatting gegeven van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 worden de van toepassing zijnde randvoorwaarden uiteengezet. Tot slot vindt in hoofdstuk 5 een toetsing plaats ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid en wordt in hoofdstuk 6 beschreven welke procedure dient te worden doorlopen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0003.png"

Impressie plangebied

2.1 Beschrijving Omgeving

De woningbouwlocatie De Loo 2 is gelegen aan de noordwestzijde van de kern Ommel. In de directe omgeving is voornamelijk sprake van bestaande woningbouw. De aanwezige woningen zijn overwegend vrijstaand of halfvrijstaand (twee aaneen). Verspreid komen ook aaneengesloten woningen voor. Het merendeel van de woningen bestaat uit 2 bouwlagen en is afgedekt met een kap. Incidenteel is ook sprake van bebouwing in 1 bouwlaag met kap.

De ontsluiting van de locatie vindt plaats via de Pastoor van Ervenstraat en De Loo. Deze straten sluiten aan op de Kluisstraat, die leidt naar het centrum van Ommel en de verbinding vormt met de doorgaande wegenstructuur. Op korte afstand van het plangebied is ten noorden van de kern Ommel het open buitengebied gelegen. Via een onverharde landweg is dit buitengebied makkelijk bereikbaar vanaf De Loo.

2.2 Beschrijving Plangebied

Hoewel reeds voorzien van een woonbestemming, zijn in het plangebied momenteel nog geen woningen gebouwd. De locatie is in gebruik als paardenwei, omgeven door groenstroken. Het plangebied grenst aan drie zijden aan de straat (De Loo en Pastoor van Ervenstraat). Aan de zuidzijde sluit het plangebied aan op de percelen van de woningen De Loo 2 en Pastoor van Ervenstraat 39.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse reeds de bouw van 7 woningen mogelijk, waarbij de groenstrook aan de noordzijde wordt gehandhaafd. Alleen aan de noordzijde is een groenstrook met een breedte van 5 m voorzien, waarbinnen begroeiing aanwezig blijft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0004.png"

Planvoornemen (Project OmmeLoo, Ommel)

2.3 Planvoornemen

Het planvoornemen betreft de realisering van 3 extra woningen op de locatie De Loo 2 in Ommel. In plaats van de 7 relatief grote woonpercelen, worden ter plaatse 10 woonpercelen met een meer op de huidige woningmarkt afgestemde omvang gerealiseerd. Vergelijkbaar met de vigerende bestemmingsregeling, worden de woningen georiënteerd op De Loo (westzijde) en de Pastoor van Ervenstraat (oostzijde). Aan de noordzijde blijft langs De Loo de groenstrook met een breedte van 5 m intact.

Het planvoornemen voorziet in de bouw van 1 vrijstaande woning, 6 halfvrijstaande woningen en 3 aaneengesloten woningen. De woningen zijn steeds op 4 m gesitueerd van de naar de weg gekeerde perceelsgrens. De betreffende woningen bestaan uit 2 bouwlagen en zijn afgedekt met een kap. De woningen wijken daarmee niet af van de op basis van de vigerende bestemmingsregeling reeds mogelijke woningbouw.

2.4 Inpasbaarheid In Omgeving

Ruimtelijk

De verkavelingsopzet van het planvoornemen wijzigt ten gevolge van de inpassing van 3 extra woningen nauwelijks. Er blijft sprake van de situering van een beperkt aantal woningen aan bestaande straten. Daarbij is wel sprake van verdichting, omdat aan De Loo 2 extra woningen en aan de Pastoor van Ervenstraat 1 extra woning wordt gerealiseerd. Deze verdichting is echter niet zodanig, dat daardoor een van de omgeving afwijkend bebouwingsbeeld ontstaat. Daarbij blijft ook de van de verkavelingsopzet deel uitmakende groenstrook aan de noordzijde langs De Loo intact. Het planvoornemen is derhalve ruimtelijk inpasbaar in de omgeving.

Functioneel

Ook functioneel wijzigt het planvoornemen nauwelijks, er blijft sprake van het toevoegen van een aantal woningen op een onbebouwde locatie binnen bestaand woongebied. Derhalve blijft het planvoornemen ook functioneel inpasbaar in de omgeving.

Privacy en bezonning

De situatie op het gebied van privacy en bezonning wijzigt nauwelijks ten gevolge van de 3 extra woningen, nu deze woningen worden ingepast binnen de oorspronkelijke verkavelingsopzet. De afstand van de nieuwe woningen tot de bestaande woningen blijft hetzelfde, als ook de omvang en oriëntatie van deze woningen. De effecten voor de privacy en bezonning wijzigen door het planvoornemen niet.

2.5 Ontsluiting En Parkeren

Ontsluiting

De nieuwe woningen worden ontsloten via De Loo en de Pastoor van Ervenstraat. De toevoeging van 3 extra woningen heeft hierop nauwelijks invloed. De extra verkeersbewegingen die deze 3 woningen met zich meebrengen (gemiddeld 3 x 5 ritten per dag) leiden niet tot een onaanvaardbare verkeersdruk of ongewenste verkeerssituaties op genoemde straten.

Parkeren

In de oorspronkelijke verkavelingsopzet werd uitgegaan van 'parkeren op eigen erf'. Daartoe waren per woning 2 parkeerplaatsen per woning voorzien. In de nieuwe verkavelingsopzet blijft dit principe gehandhaafd. Ondanks de 3 extra woningen worden toch steeds 2 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Bij de vrijstaande, halfvrijstaande en hoekwoningen bij aaneengesloten woningen zal hierin worden voorzien ter plaatse van de garages, carports en opritten. Ten behoeve van de niet op een hoek gelegen aaneengesloten woning wordt een aparte achterontsluiting aangelegd, opdat ook bij deze woning 2 parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd. Daarmee voldoet het planvoornemen aan de parkeernormen, zoals die door de gemeente Asten zijn vastgesteld voor de kern Ommel (1,7 parkeerplaatsen per kleine woning, 1,9 parkeerplaatsen per middelgrote woning).

Hoofdstuk 3 Beleid

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0005.png"

Impressie plangebied

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de SVIR staan drie hoofddoelen centraal om Nederland voor de middellange termijn tot 2028 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden:

  • om de concurrentiekracht van Nederland te vergroten is het van belang de ruimtelijk-economische structuur in Nederland te versterken; een goed vestigingsklimaat staat centraal en vereist een hoogwaardig werk- en woonmilieu en een goede bereikbaarheid;
  • de bereikbaarheid van Nederland dient verbeterd, gewaarborgd en ruimtelijk zeker gesteld te worden;
  • het versterken van de concurrentiekracht en het verbeteren van de bereikbaarheid zal gepaard gaan met het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving.

Dit alles dient tot stand te komen door middel van zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Indien er binnen een regio ontwikkelingen plaats zullen gaan vinden, dient het stappenplan uit de SVIR gevolgd te worden. Deze zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking', die tevens is opgenomen in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), bestaat uit de volgende stappen:

  1. 1. controleren van zowel de kwantitatieve als kwalitatieve behoefte naar de nieuwe functie of voorziening op regionaal of intergemeentelijk schaalniveau;
  2. 2. bekijken of de voorgenomen ontwikkeling plaats kan vinden binnen bestaand stedelijk gebied, door gebouwen of gebieden voor herstructurering of transformatie aan te merken;
  3. 3. indien herstructurering of transformatie onvoldoende mogelijkheden bieden en nieuwbouw derhalve niet afgewenteld kan worden, dient de regio op zoek te gaan naar een multimodaal bereikbaar alternatief of een dergelijke locatie zelf te ontwikkelen.


Het planvoornemen draagt op bescheiden niveau bij aan de realisering van een goed bereikbaar, hoogwaardig woonmilieu. De ladder voor duurzame verstedelijking is op het planvoornemen niet van toepassing. Er is weliswaar sprake van een stedelijke ontwikkeling (de realisering van 3 extra woningen), deze is in omvang zo gering dat hierop de ladder niet van toepassing is. Dit neemt niet weg dat de behoefte aan de 3 extra woningen in het kader van de uitvoerbaarheid van het voorliggende plan dient te zijn onderbouwd.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte genoemd, bevat regels ter bescherming van nationale belangen. De keuze voor deze belangen is reeds gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en worden met het Barro en het Bro juridisch verankerd.

In het kader van deregulering en decentralisatie is er voor gekozen om de regels zoveel mogelijk door te laten werken op het niveau van de lokale besluitvorming. Door de nationale belangen in bestemmingsplannen te borgen, worden deze belangen reeds in een vroeg stadium vastgelegd, wat bijdraagt aan een versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke druk. Enkele bepalingen hebben echter betrekking op provinciaal medebewind en ontheffingsmogelijkheden. In het bijzonder gaat het hier om de artikelen ten behoeve van Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en de EHS.

In het kader van het planvoornemen zijn geen nationale belangen aan de orde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0006.png"

Uitsnede Structuurvisie ruimtelijk ordening

3.2 Beleid Provincie Noord-brabant

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Brabant weer tot en met 2025. Het beleid is gestoeld op een evenwicht van het milieu (planet), de mens (people) en de markt (profit) in ruimtelijke kwaliteit. Hierbij is het van groot belang om bestaande kwaliteiten te benutten en als uitgangspunt te nemen bij ontwikkelingen.

Noord-Brabant heeft de ambitie om een goede mix van wonen, werken en voorzieningen te creëren. De leefbaarheid in woonmilieus moet van voldoende kwaliteit zijn. Dynamische stadscentra, vitale plattelandskernen, eigen identiteit en regionale afstemming zijn enkele uitgangspunten.

In de structuurvisie beschrijft de provincie ook vier ruimtelijke structuren: de groen-blauwe structuur, het landelijk gebied, de stedelijke structuur en de infrastructuur. Iedere structuur wordt verder onderverdeeld in verschillende structuurvisiegebieden, waarvoor telkens het beleid en de ambities uiteengezet worden. Ommel is gelegen binnen de aanduiding 'kernen in het landelijk gebied'. Binnen deze aanduiding wordt de lokale behoefte voor verstedelijking opgevangen (wonen, werken en voorzieningen). De stedelijke ontwikkelingen passen qua maat en schaal bij de kern. De ontwerpopgave hangt daarnaast samen met de historische gegroeide identiteit van de kern en omliggend landschap en met de fase van verstedelijking van de kern. De kernen in het landelijk gebied bouwen voor de eigen woningbehoefte volgens het principe van 'migratiesaldo-nul'. Regionale afstemming vindt plaats in de regionale agenda's voor wonen.

Onderling verschillen de kernen in het landelijk gebied van elkaar qua omvang, karakter en relatie met het omliggende landschap. In de SVRO wordt onderscheidt gemaakt tussen suburbane kernen, dorpen en plattelandskernen. Onderhavig plangebied heeft betrekking op een plattelandskern. Plattelandskernen zijn de kleinere kernen die meer onderdeel uitmaken van het omliggende landschap en dan ook een natuurlijk overgang naar het landschap hebben. Omdat deze kernen hun historische karakter, eigen identiteit en contrasten behouden hebben, zet de provincie in deze kernen in op het verweven van functies binnen de dorpse structuur.

Met het planvoornemen wordt in de lokale behoefte aan woningen voorzien, op een locatie die past binnen de maat en schaal van de kern zonder het historische karakter, de eigen identiteit en/of de aanwezige contrasten in de kern aan te tasten.

3.2.2 Verordening Ruimte

De Verordening ruimte 2012 is de juridische vertaling van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en bevat derhalve onderwerpen die in de visie naar voren komen. De verordening bevat algemene regels waaraan gemeenten zich dienen te houden bij het opstellen van bestemmingsplannen en het verlenen van omgevingsvergunningen waarbij afgeweken wordt van bestemmingsplannen. Ook wordt in de Verordening ruimte geregeld op welke wijze het regionaal ruimtelijk overleg, waarin afspraken worden gemaakt over verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen), wordt georganiseerd.


Naast deze direct bindende regels voor gemeenten kent de verordening ook een aantal bindende regels voor burgers. Door middel van deze regels wordt voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen plaatsvinden op het moment dat een bestemmingsplan van de gemeente nog niet is aangepast aan de Verordening ruimte.


Onderhavig bestemmingsplan is binnen de kaders van de Verordening ruimte opgesteld. Vanuit de Verordening ruimte zijn de navolgende aspecten van belang voor onderhavig bestemmingsplan:

  • bevordering ruimtelijke kwaliteit;
  • bestaand stedelijk gebied - stedelijke structuur.

Bevordering van ruimtelijke kwaliteit
Een van de hoofdlijnen van de Verordening ruimte heeft betrekking op de ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze kernkwaliteiten zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening en meer concreet en specifiek in de uitwerking van de Structuurvisie, door middel van Gebiedspaspoorten uitgewerkt. Gebiedskenmerken zijn de spil van ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave met de plek. In de Verordening ruimte is de bevordering van ruimtelijke kwaliteit concreet vertaald in twee principes: zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit en kwaliteitsverbetering van het landschap.


De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit behelst in hoofdzaak de regel dat de geboden ontwikkelruimte bijdraagt aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. In het bijzonder geldt als regel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Nieuw ruimtebeslag moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.


In het kader van het planvoornemen worden 3 extra woningen gerealiseerd, zonder dat dit tot een toename van de benodigde ruimte leidt. Door intensivering kunnen deze 3 woningen binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd worden.


Stedelijke ontwikkeling

Reeds jaren is het provinciale beleid met betrekking tot stedelijke ontwikkeling gericht op het bundelen van deze verstedelijking. Dit betekent dat het grootste deel van de woningbouw, bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur dient plaats te vinden binnen de stedelijke concentratiegebieden. Nieuw ruimtebeslag buiten deze gebieden kan enkel plaatsvinden wanneer inbreiding of herstructurering niet tot de mogelijkheden behoren. Bovendien zijn deze ontwikkelingen alleen maar mogelijk in de daarvoor aangewezen zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast is in de Verordening Ruimte geregeld dat de ontwikkeling van woningen en bedrijventerreinen onderdeel zal worden van bindende afspraken die gemaakt worden in een regionaal ruimtelijk overleg. Aan dit regionale overleg nemen de gemeenten, waterschappen en provincie Noord-Brabant deel.

Het planvoornemen vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. Nieuw ruimtebeslag is niet aan de orde.

3.3 Gemeentelijk Beleid

Woningbouwprogramma kern Ommel - 2013 t/m 2022
project gereed in ter realiseren in
2013 2014 2015 2016 2017 2018 t/m 2022
Kluizendries 4 1 1
De Loo 2 5 5
Kloosterstraat 8 10
Kluisstraat bij MFA 3
Beekstraat 1 1
Hogeweg 9 1
Ommelsbroek 12 1
Kluisstraat 16 1
totaal 4 2 9 5 1 12
totaal 33

3.3.1 Volkshuisvesting

In de Regionale Agenda Wonen 2013 van de regio Zuidoost-Brabant is de kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave voor de periode 2013-2023 vastgelegd. In deze agenda is de netto aan de woningvoorraad toe te voegen hoeveelheid woningen in Asten vastgelegd op 756 woningen, uitgaande van migratiesaldo-0. De kwalitatieve opgave moet zich met name richten op:

  • wonen met zorg en welzijn voor de doelgroep ouderen (beschermd wonen, beschut wonen, verzorgd wonen en geschikt wonen);
  • huisvesting voor kenniswerkers en arbeidsmigranten (aantrekkelijke woon- en leefomgeving, betaalbare huisvesting);
  • naar een nieuw evenwicht van sterke steden en een vitaal landelijk gebied (regionale afstemming);
  • duurzaam vernieuwen en transformeren in de bestaande voorraad (om deze afgestemd te houden op de toekomstige behoefte).

In de Woonvisie 2010-2019 van de gemeente Asten is de verdeling van de toe te voegen hoeveelheid woningen over de kernen van de gemeente vastgelegd. Op basis hiervan moet 5% van de 756 over de periode 2013-2022 te realiseren woningen in Ommel gebouwd worden. Dit komt neer op 38 woningen.

Op basis van de in regionaal verband vastgelegde opgave voor de gemeente Asten wordt door de gemeente jaarlijks een overzicht woningbouwprogramma gemaakt. In het Woningbouwprogramma kern Ommel - 2013 t/m 2022 is het bouwprogramma voor de kern Ommel verdeeld over de daarvoor in aanmerking komende locaties. Daarin is ook de locatie De Loo 2 opgenomen. In de jaren 2015 en 2016 is hier voorzien in de bouw van 10 woningen (jaarlijks gemiddeld 5 woningen). Op basis van het woningbouwprogramma kunnen de komende 10 jaar binnen Ommel slechts 33 woningen gerealiseerd worden, waardoor vooralsnog niet in de gehele behoefte kan worden voorzien.

De 10 op de locatie De Loo 2 te realiseren woningen zijn noodzakelijk om te kunnen voorzien in de woningbouwbehoefte binnen de kern Ommel voor de komende 10 jaar. De uitbreiding van de capaciteit van 7 naar 10 woningen draagt bij aan het verkleinen van het tekort aan bouwmogelijkheden binnen de kern Ommel. Daarbij wordt het aanbod aan kavels en woningen beter afgestemd op de actuele vraag naar kleinere kavels.

Hoofdstuk 4 Actuele Waarden

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0007.png"

Impressie plangebied

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de actuele waarden die aanwezig zijn in het gebied. Specifiek wordt ingegaan op flora en fauna, ecologische structuur, habitats, cultuurhistorie en archeologie.

4.1 Flora En Fauna

Bij het opstellen van bestemmingsplannen moet rekening gehouden worden met de gevolgen van de ontwikkeling voor de natuur. Het natuurbeschermingsrecht is te vinden in verdragen, Europese en nationale regelgeving en in nationaal en provinciaal beleid. Vanuit de Europese regelgeving wordt met name nadruk gelegd op de bescherming van plant- en diersoorten (Vogelrichtlijn) en leefgebieden (Habitatrichtlijn). Ten behoeve hiervan zijn dan ook diverse beschermingsgebieden aangewezen. De belangrijkste beschermingszones zijn Natura 2000-gebieden.

Het planvoornemen betreft de realisering van 3 extra woningen op de woningbouwlocatie De Loo 2 te Ommel. In plaats van 7 woningen worden, zonder dat daarbij het ruimtebeslag toeneemt, nu 10 woningen gerealiseerd. Ten behoeve van de eerdere ontwikkeling van de woningbouwlocatie is reeds een Quickscan Natuurwaarden uitgevoerd. Op basis daarvan werd geconcludeerd dat de flora en fauna in het gebied niet wordt aangetast door de realisatie van de woningen. Omdat de uitgevoerde quickscan inmiddels meer dan 4 jaar oud is en er nog steeds geen woningen zijn gerealiseerd, heeft een actualisatie van de quickscan natuurwaarden plaatsgevonden.

De conclusie van deze Quickscan flora en fauna aan de De Loo2 te Ommel (M&A Milieuadviesbureau BV, 2014) luidt dat tijdens het veldbezoek in september 2014 geen waarnemingen zijn gedaan van beschermde soorten. Ook rondom het perceel zijn bij de inventarisaties geen waarnemingen gedaan van beschermde soorten (waaronder uilen en vleermuizen). De nieuwbouw op het perceel zal, mede gezien het feit dat geen beschermde soorten zijn geconstateerd op het perceel of in de directe omgeving, geen wijziging in de verstoring van de natuurwaarden in het gebied opleveren. Bij de bouwwerkzaamheden dient evenwel aandacht te worden besteed aan eventuele verstoring van natuurwaarden in het algemeen. Door extra zorg hieraan de besteden tijdens de bouwwerkzaamheden, wordt vermeden dat de dieren hiervan teveel hinder zullen ondervinden. Op grond van deze inventarisatie gelden er geen belemmeringen voor de plannen op grond van de natuurwaarden.

De Quickscan flora en fauna is als Bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

4.2 Cultuurhistorie

Cultuurhistorisch erfgoed neemt een steeds belangrijkere plaats in binnen de ruimtelijke ordening. Het bepaalt namelijk een groot gedeelte van de identiteit van de regio of provincie. Daarom is het zaak om cultuurhistorische bouwwerken en -objecten, landschappen en vlakken te beheren, behouden en waar nodig zelfs te ontwikkelen. Een zorgvuldige planologische omgang met deze objecten en landschappen is hierbij van groot belang. In het kader van de modernisering van de monumentenzorg in Nederland is dit ook verankerd in de wetgeving. Voortaan is het verplicht om bij ruimtelijke plannen in de toelichting te motiveren op welke wijze rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden. Ook is het van belang om waardevol erfgoed te benoemen. De rijksoverheid doet dit in de Visie Erfgoed en ruimte.

Het planvoornemen betreft de realisering van 3 extra woningen op de woningbouwlocatie De Loo 2 te Ommel. Ter plaatse was reeds de bouw van 7 woningen mogelijk. Zonder dat daarbij het ruimtebeslag wordt vergroot en zonder dat de invloed op de omgeving daarbij wezenlijk toeneemt, wordt nu de bouw van 10 woningen mogelijk. Het planvoornemen is dan ook niet van invloed op aanwezige cultuurhistorische waarden.

4.3 Archeologie

In artikel 3.1.6 lid 4 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan rekening gehouden dient te worden met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. Dit moet ook beschreven worden in de toelichting. In onderhavige paragraaf wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop rekening gehouden wordt met de archeologische waarden in het gebied.

Teneinde de archeologische waarden in beeld te brengen is een 'Inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P)' uitgevoerd voor de locatie 'Ommel Plangebied De Loo 2 (BAAC, juli 2014). De conclusie daaruit luidt als volgt. Ondanks de ligging van het onderzoeksgebied op de flank van een dekzandrug zijn er geen aanwijzingen aangetroffen dat er bewoningsactiviteiten in het gebied hebben plaatsgevonden. Het dunne plaggendek bevatte geen vondsten. Er is hoogstwaarschijnlijk nooit sprake geweest van bewoning in het onderzoeksgebied of in de directe omgeving. Er zijn alleen aanwijzingen voor grondbewerkingen.

Op basis van de resultaten van het proefsleuvenonderzoek en de historische kaart van 1832 worden er geen archeologisch intacte resten meer verwacht in het gehele plangebied. Door de diepe verstoringen in de bodem, die verband houden met grondbewerkingen en de afwezigheid van archeologische sporen en vondstmateriaal wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd. Het hele plangebied kan vrijgegeven worden voor verdere ontwikkeling.

Op basis van dit onderzoek is d.d. 7 augustus 2014 door burgemeester en wethouders van Asten een selectiebesluit genomen, waarin het plangebied voor wat betreft het aspect archeologie wordt vrijgegeven voor de geplande ontwikkelingen. Indien er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient dit conform artikel 53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg te worden gemeld bij de gemeente Asten.

Het selectiebesluit is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0008.png"

Impressie omgeving plangebied

5.1 Inleiding

Water vormt een steeds belangrijker aspect bij ontwikkelingen op onder meer het gebied van woningbouw en bedrijventerreinen. Belangrijke thema's zijn: het vasthouden in plaats van direct afvoeren van hemelwater, het hergebruik van water, het zuinig omgaan met drinkwater en het beperken van de onttrekking van grondwater. Het is dan ook verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan te verantwoorden op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is bepaald in artikel 3.1.6, eerste lid, sub b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze verantwoording wordt ook wel de waterparagraaf genoemd. Dit hoofdstuk kan als zodanig beschouwd worden.

5.2 Watertoets

Zoals gezegd is de watertoets een verplicht onderdeel van elke planologische procedure. Het doel van de watertoets is om water een uitgesproken en inhoudelijk betere plaats te geven bij het opstellen en beoordelen van alle waterhuishoudkundig relevante plannen. De watertoets vraagt niet alleen een beschrijving van de waterhuishoudkundige situatie en de invloed die de voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen hebben, maar ook een vroegtijdig overleg met waterbeheerders.

In het kader van de watertoets wordt het bestemmingsplanplan ook voorgelegd aan Waterschap Aa en Maas. De reactie van het waterschap wordt in het bestemmingsplan verwerkt.

5.3 Hemelwater

Uitgaande van de realisering van 7 woningen is voor het oorspronkelijke planvoornemen reeds naar het aspect water gekeken. Daarbij zijn geen beperkingen ten aanzien van de voorziene woningbouw geconstateerd. Omdat het aantal woningen binnen het plangebied toeneemt en daarmee de oppervlakte aan verharding is een nieuw 'Waterinfiltratie-onderzoek De Loo 2, Ommel' uitgevoerd (M&A Milieu Adviesbureau, augustus 2014). Hierna volgen de conclusies uit genoemd onderzoek.

Uit het infiltratie-onderzoek kan worden geconcludeerd dat de in het veld gemeten infiltratie-snelheid voldoende is om het hemelwater, onder de bestaande omstandigheden, succesvol af te voeren naar de bodem. Het matig fijn, zwak siltige zandpakket kan ervoor zorgen dat de infiltratie van water in de bodem voldoende snel verloopt.

De oppervlakte van bebouwing inclusief verhardingen bedraagt in de nieuwe situatie 1.250 m². Volgens het instrumentarium Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen hoeft alleen het nieuwe verharde oppervlak te worden opgevangen. Hierdoor bedraagt de bergingscapaciteit in een normaal nat jaar (T=10+10%) 36 m3. Uitgaande van extreme neerslag (T=100+10%) bedraagt de noodzakelijke extra bergingscapaciteit 13 m3. De infiltratiesnelheid van de bodem bedraagt gemiddeld ongeveer 1,8 m/s, zodat op basis hiervan de afmetingen van een infiltratievoorziening (bv. IT-riool of infiltratiekratten) kan worden bepaald. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat slechts 50% van de wandoppervlakte meegerekend mag worden voor de infiltratie.

Als overstortvoorziening kan eventueel een vijver worden gerealiseerd op het perceel, dan wel in overleg met de gemeente besloten worden om hiervoor de riolering te gebruiken. In dat geval dient de overstortvoorziening te worden voorzien van een controleput, zodat gecontroleerd kan worden wanner deze in werking is.

Het 'Waterinfiltratie-onderzoek De Loo 2, Ommel' is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

5.4 Riolering

Binnen de kern Ommel ligt vanouds een gemengd rioolstelsel. Het vuil water wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie Asten. De 10 nieuw te realiseren woningen worden van een gescheiden riolering voorzien, maar worden vooralsnog op het gemengd rioolstelsel van de kern Ommel aangesloten. Het schone hemelwater wordt wel afgekoppeld en opgevangen in een afzonderlijk bergings- en infiltratievoorziening.

Hoofdstuk 6 Milieuparagraaf

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0009.png"

Impressie plangebied

6.1 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

Naar aanleiding van de uitspraak van het Europees Hof betreffende de toepassing van drempelwaarden (Commissie tegen Nederland) en de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 is een nieuw Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden op 1 april 2011.

Ingevolge het Besluit m.e.r. wordt getoetst of het bestemmingsplan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen.

Een belangrijke wijziging die in het Besluit m.e.r. is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Dit is het indicatief maken van de gevaldefinities in kolom 2 in de D-lijst. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieubeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Deze motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud (dat wil zeggen: op basis van dezelfde criteria) aansluit bij m.e.r.-beoordeling, de diepgang kan echter anders zijn en er zijn geen vormvereisten.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de realisering van 3 extra woningen op de locatie De Loo 2 in Ommel. Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., die in het geval van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject onder meer uitgaat van een drempelwaarde van 2000 woningen), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieueffecten optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

6.2 Geluid

Ten aanzien van geluid zijn de regels uit de Wet geluidhinder (Wgh) van toepassing. De Wgh voorziet onder meer langs wegen in zones en bevat tevens geluidsnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbare geluidsniveaus van geluidsbronnen. Indien een bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan.

In het kader van de planvorming voor de oorspronkelijke 7 woningen is in 2011 reeds naar mogelijke geluidhinder door spoorweg- en wegverkeerslawaai gekeken. Daarbij is geconcludeerd dat:

  • spoorweglawaai vanwege de grote afstand tot een spoorlijn niet relevant is;
  • de locatie niet is gelegen binnen geluidszones rond wegen, omdat alle wegen binnen de bebouwde kom van Ommel 30 km/h wegen zijn;
  • akoestisch onderzoek uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening heeft aangetoond dat wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai (48 dB).

Het planvoornemen voorziet thans in 10 in plaats van 7 woningen. Deze woningen worden echter op vergelijkbare wijze in het plangebied gesitueerd en zijn op dezelfde afstand tot de omliggende wegen gelegen. Derhalve kan gesteld worden dat de bevindingen ten aanzien van het aspect geluid nog steeds van toepassing zijn.

6.3 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

In het kader van de planvorming voor de oorspronkelijke 7 woningen is in 2009 reeds een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Op basis van dit 'Verkennend bodemonderzoek De Loo 2 Ommel' (Archimil, 2009) is geconcludeerd dat het perceel voldoet aan de bodemfunctieklasse wonen, zodat er verder geen belemmeringen zijn uit oogpunt van bodemgesteldheid. De chemische bodemgesteldheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen realisatie van de woningen.

Sedert het uitvoeren van het bodemonderzoek hebben ter plaatse van het plangebied geen activiteiten plaatsgevonden, die een bodemverontreiniging tot gevolg zouden kunnen hebben. De locatie is steeds als tuin- en bosgrond bij de aangrenzende woonfunctie in gebruik geweest. De conclusies uit het destijds uitgevoerde bodemonderzoek zijn nog steeds actueel.

Het 'Verkennend bodemonderzoek De Loo 2 Ommel' is als Bijlage bij deze toelichting gevoegd.

6.4 Luchtkwaliteit

De hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen zijn beschreven in de Wet milieubeheer (Wm, hoofdstuk 5). Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  1. a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  2. b. een project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  3. c. een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  4. d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Hoofdstuk 5 van de Wm maakt onderscheid tussen projecten die 'Niet in betekenende mate' (NIBM) en 'In betekenende mate' (IBM) bijdragen aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. In de regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen opgenomen die NIBM zijn. Deze NIBM-projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Als een project ervoor zorgt dat de concentratie fijn stof of CO2 met meer dan 3% van de grenswaarde verhoogd, draagt het project in betekenende mate bij aan luchtvervuiling en dient er een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd te worden. Deze regel komt voort uit het NSL.

Het planvoornemen betreft de realisering van 3 extra woningen op de woningbouwlocatie De Loo 2 te Ommel. De totale capaciteit van de locatie komt daarmee op 10 woningen. Het planvoornemen draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. Dat is conform de regeling NIBM pas het geval bij woningbouwprojecten met een omvang van 1500 woningen bij één ontsluitingsweg. Van dergelijke aantallen woningen is in onderhavig geval geen sprake.

6.5 Externe Veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

  • bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;
  • bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

In onderhavig geval is sprake van een bestaande woningbouwlocatie, waarop reeds maximaal 7 woningen gebouwd mogen worden, zonder dat externe veiligheid daaraan beperkingen oplegt. Het planvoornemen voegt aan de woningbouwlocatie maximaal 3 woningen toe. Gelet op deze beperkte toename in woningen en daarmee in personen en het ontbreken van risicobronnen op een relevante afstand tot de locatie kan worden gesteld dat externe veiligheid ook bij de realisering van maximaal 10 woningen geen beperkingen oplegt.

6.6 Zoneringen

Bij ruimtelijke planvorming dient rekening gehouden te worden met zoneringen, zoals een milieubeschermingsgebied, grondwaterbeschermingsgebied en/of zoneringen rondom bedrijven. Binnen het plangebied is geen sprake van de aanwezigheid van een milieu- of grondwaterbeschermingsgebied. Daarnaast zijn in de directe omgeving van het plangebied ook geen bedrijven aanwezig, waarvan de milieucirkel zich uitstrekt over de woningbouwlocatie. Er is geen sprake van zoneringen die beperkingen aan het planvoornemen opleggen.

Andersom brengen de te realiseren woningen geen beperkingen met zich mee voor de bestaande woningen rondom het plangebied.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0010.png"

Impressie omgeving plangebied

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook de uitvoerbaarheid van het plan getoetst te worden. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

7.1.1 Exploitatieplan

Het planvoornemen betreft de bouw van maximaal 10 woningen. Derhalve is het plan aan te merken als een bouwplan conform artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening, waardoor de gemeenteraad in beginsel verplicht is een exploitatieplan vast te stellen. In onderhavig geval heeft de gemeente er echter voor gekozen om een overeenkomst met de initiatiefnemer te sluiten. Derhalve is kostenverhaal anderszins verzekerd. Voorts kan worden opgemerkt dat geen aanleiding bestaat te voorzien in een fasering van de bouwplannen en/of het stellen van eisen als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onder b, c en d Wro. Dit leidt tot de conclusie dat de raad kan besluiten om niet tot vaststelling van een exploitatieplan over te gaan bij vaststelling van het bestemmingsplan.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

Naast de economische uitvoerbaarheid is het ook van belang dat het bestemmingsplan maatschappelijk uitvoerbaar is. Daarom zal voor de ontwikkeling van een bestemmingsplan een procedure worden doorlopen. In het kader van deze procedure zal het plan ter inzage worden gelegd. Eventuele reacties en zienswijzen kunnen gedurende deze termijn worden ingediend.

Hoofdstuk 8 Procedure

afbeelding "i_NL.IMRO.0743.BP02014003-VS01_0011.jpg"

Bovenstaand is de cyclus weergegeven die een bestemmingsplan zal doorlopen voordat deze definitief wordt vastgesteld en in werking zal treden. De cyclus start met de voorbereiding, die bestaat uit een wettelijk verplicht vooroverleg met overheidsinstanties (diensten van het Rijk en de provincie, het waterschap (watertoets) en eventueel buurgemeenten) en eventueel een inspraakronde (facultatief). Na het vooroverleg gaat het bestemmingsplan de ontwerpfase in. Hier start de formele procedure zoals beschreven in artikel 3.8 Wro in samenhang met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

8.1 Inspraak

Er is geen gebruik gemaakt van inspraak.

8.2 Vooroverleg

Het voorontwerp bestemmingsplan is aan de vooroverlegpartners toegezonden. Op 25 november 2014 heeft het waterschap Aa en Maas laten weten in te stemmen met de inhoud van het voorontwerp bestemmingsplan. Bij brief van 9 december 2014 laat de provincie Noord-Brabant weten géén aanleiding te zien om op het plan opmerkingen te plaatsen. Het VAC heeft aangegeven geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot vooroverleg en indien nodig een zienswijze in te zullen dienen.

8.3 Te Volgen Procedure

Het bestemmingsplan doorloopt de volgende procedure:

  1. a. Ontwerp:
      • I. Publicatie en terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan overeenkomstig afdeling 3.4 Awb en de Wro;
      • II. Gedurende deze terinzagelegging kan een ieder een zienswijze indienen bij de gemeenteraad;
  2. b. Vaststelling:
      • I. Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad;
      • II. De provincie heeft de mogelijkheid om een reactieve aanwijzing te geven (dat gedeelte waarvoor een reactieve aanwijzing is gegeven treedt niet in werking);
      • III. Publicatie en terinzagelegging van het vaststellingsbesluit en vastgestelde bestemmingsplan gedurende de beroepstermijn;
  3. c. Beroep (indien aan de orde):
      • I. Beroep bij Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State;
  4. d. Inwerkingtreding:
      • I. Na afloop van de beroepstermijn (tenzij binnen de beroepstermijn een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan).

In het kader van deze procedure is het voor een ieder mogelijk om gedurende de ter inzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan (fase a) zijn/haar zienswijze (bij de gemeenteraad) kenbaar te maken. In publicaties met betrekking tot de diverse stappen die het plan moet doorlopen wordt daarvan steeds melding gemaakt. Wanneer beroep wordt ingesteld, beslist de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan.

8.4 Ontwerp

pm

8.5 Vaststelling

pm

Bijlage 1 Toegesneden Lijst Van Bedrijfstypen

Bijlage 1 Toegesneden lijst van bedrijfstypen

Bijlage 2 Overzicht Aan Huis Gebonden Bedrijf En Aan Huis Gebonden Beroep

Bijlage 2 Overzicht aan huis gebonden bedrijf en aan huis gebonden beroep

Bijlage 1 Selectiebesluit Archeologie

Bijlage 1 Selectiebesluit archeologie

Bijlage 2 Waterinfiltratieonderzoek

Bijlage 2 Waterinfiltratieonderzoek

Bijlage 3 Verkennend Bodemonderzoek

Bijlage 3 Verkennend bodemonderzoek

Bijlage 4 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 4 Quickscan flora en fauna