Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

1. a. bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2. b. inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

3. c. lengte, breedte en diepte bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. a. groenvoorzieningen;
2. b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen – landschapselement' voor de bescherming en ontwikkeling van landschapselementen met de daaraan te onderkennen landschappelijke waarden en natuurwaarden zowel op zichzelf en/of als onderdeel van het netwerk van lokale landschapselementen;
3. c. onverharde wegen;
4. d. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' voor geluidwerende voorzieningen;
5. e. (bouw)werken van (beeldende) kunst.

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van materialen en producten behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. a. behoud en/of herstel en ontwikkeling van de ecologische, landschappelijke en natuurwaarden van zowel beboste als niet beboste gronden zoals poelen, waterpartijen, waterlopen, heide en graslanden;
2. b. instandhouding, herstel en/of ontwikkeling van:
   1. 1. levensgemeenschappen van bossen, struweel en bloemrijk grasland;
   2. 2. leefgebied struweelvogels
3. c. het behoud van voorkomende abiotische, natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en aardkundige waarden;
4. d. versterking van cultuurhistorische landschapswaarden;
5. e. extensief dagrecreatief medegebruik;
6. f. instandhouding van in het bos- en natuurgebied aanwezige onverharde wegen.
7. g. de realisatie van de onder a t/m f vermelde doeleinden dient (voor zover relevant) vormgegeven te worden conform de inrichtingsvoorstellen uit het compensatieplan Omlegging Baarle-Nassau (Arcadis, november 2008), zoals opgenomen in een bijlage bij dit bestemmingsplan.

Op de gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste van natuurbeheer en extensief recreatief medegebruik. Het gaat hierbij om banken, bewegwijzering, picknicktafels e.d. met een maximale oppervlakte van 12 m2 en een maximale bebouwingshoogte van 2 m.

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor het opslaan, storten of bergen van materialen en producten behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

1. a. wegen met een verkeersfunctie, met dien verstande dat:
   1. 1. de wegas van de N260 en de hier op aangesloten wegen uitsluitend mag worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding 'as van de weg';
   2. 2. de N260 niet meer dan 1 x 2 rijstroken mag bevatten;
2. b. met deze wegen verband houdende voorzieningen (daaronder begrepen bouwwerken, geen gebouwen zijnde), zoals op- en afritten, kruisingen/aansluitingen, bruggen, viaducten, duikers, trottoirs, bermen, bermsloten, taluds, verlichting, verkeersregelinstallaties, bewegwijzering, abri's en telefooncellen, evenwel met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen;
3. c. langzaamverkeersroutes;
4. d. onverharde wegen o.a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer – onverharde weg';
5. e. ter plaatse van de aanduiding 'ecologische verbindingszone' voor een ecologische verbindingszone;
6. f. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur – ecoduiker' voor een ecoduiker;
7. g. groenvoorzieningen o.a. ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de N260;
8. h. watergangen met onderhoudsstroken en waterberging;
9. i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water – duiker watergang' voor een duiker;
10. j. kunstwerken;
11. k. (bouw)werken van (beeldende) kunst;
12. l. ter plaatse van de aanduiding 'geluidwal' voor geluidwerende voorzieningen;
13. m. niet eerder genoemde voorzieningen van openbaar nut.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om ontheffing te verlenen van het bepaalde in:

1. a. 5.1 sub a onder 1 en 5.3.1 ten behoeve van het verschuiven van de as van de weg;
2. b. 5.3.1 ten behoeve van een wijziging in de ligging van de rotondes;

indien bij het uitvoeren van de werken gebleken is dat deze wijziging noodzakelijk is en mits voldaan wordt aan het bepaalde in 5.3.2.

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishoudkundige doeleinden, watergangen en onderhoudsstroken.

Op de gronden mag niet worden gebouwd behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, welke noodzakelijk zijn voor het beheer en onderhoud van de watergang.

De voor Waarde – Archeologie aangewezen gronden, zijn naast de overige daaraan gegeven bestemmingen mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in 7.2.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen worden gebouwd, mits:

1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied; dit dient door middel van een archeologisch vervolgonderzoek te worden aangetoond;
2. b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende provinciaal archeoloog.

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Waarde - Archeologie' van de kaart wordt verwijderd, indien en voorzover:

1. a. de aanwezige archeologische waarden zijn behouden door een archeologische opgraving of op een andere wijze zijn veiliggesteld;
2. b. met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is.

Grond, welke eenmaal in aanmerking is of moest worden genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van een andere aanvraag buiten beschouwing.

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden en voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden geen beperkingen.

Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels ontheffing kan worden verleend, zijn Burgemeester en Wethouders bevoegd ontheffing te verlenen van de regels van het plan ten behoeve van:

1. a. het afwijken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;
2. b. geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van de nadere aanduidingen op de kaart, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de kaart.
3. c. de sub a en b genoemde ontheffingen mogen slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

1. a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en er dient voldaan te worden aan de eisen van de Wet geluidhinder.

Bij toepassing van een ontheffingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Bij toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is op de voorbereiding van het besluit de procedure als bedoeld in de afdeling 3.4. van de Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.

Bij toepassing van een aanlegvergunning, die onderdeel uitmaakt van dit plan, is de procedure als vervat in artikel 3.18 van de Wet ruimtelijke ordening van toepassing.

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.