Heikantsestraat 6
Wijzigingsplan - Gemeente Baarle-Nassau
Vastgesteld op 30-07-2019 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan
het wijzigingsplan Heikantsestraat 6 met NL.IMRO.0744.WPHeikantsestr6-VG01 van de gemeente Baarle-Nassau;
1.2 wijzigingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.
1.3 bestemmingsplan 'Buitengebied 2008'
het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', dat is vastgesteld 16 juli 2009, als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.07440000Buitengebied- van de gemeente Baarle-Nassau;
Artikel 2 Wijze Van Meten
Artikel 2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', dat is vastgesteld op 16 juli 2009, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 2 Bestemmingen
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 3 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', dat is vastgesteld op 16 juli 2009, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4 Wonen
Artikel 18 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', dat is vastgesteld 16 op juli 2009, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
- a. in aanvulling op het bepaalde in artikel 18, lid 2.2 onder sub a, wordt toegevoegd: 'ter plaatse van de aanduiding ‘aeg (aaneengebouwde woningen)’ mogen aan de Heikantsestraat 6 twee (2) aaneengesloten wooneenheden worden opgericht;
- b. in aanvulling op het bepaalde in artikel 18.2.4 wordt sub I toegevoegd: het met ‘aeg’ (aaneengebouwde woningen) gemarkeerde bestemmingsvlak aan de Heikantsestraat 6
- 1. de inhoud mag per woning niet meer bedragen dan de bestaande inhoud;
- 2. de goothoogte en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
- 3. de maximale oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen mag voor beide woningen samen niet meer bedragen dan 160 m2;
- 4. de goothoogte en bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
- 5. het vrijstaand bijgebouw dient minimaal 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de woning met aanbouw dan wel in of achter het verlengde daarvan te worden gebouwd;
- 6. de dakhelling van een gebouw dient min. 12° en max. 60° te bedragen;
- 7. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde mag, met uitzondering van erfafscheidingen, maximaal 3 m bedragen;
- 8. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 1 m voor de voorgevel en maximaal 2 m achter de voorgevel.
- c. Voorwaardelijke verplichting
Het slopen en/of vervangen van bebouwing en/of het verwijderen van beplanting is ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding aanduiding - voorwaardelijke verplichting' op de Heikantsestraat 6 alleen toelaatbaar, indien uit een asbestonderzoek is gebleken dat er geen sprake is van asbestverontreiniging of, indien hier wel sprake van is, deze de beoogde werkzaamheden niet in de weg staan (al dan niet door middel van maatregelen).
Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 21 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', dat is vastgesteld 16 op juli 2009, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – cultuurhistorisch waardevol pand' uit dit wijzigingsplan ter vervanging dient van de in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' op verbeelding 1 opgenomen aanduiding 'cultuurhistorisch waardevol pand'. De daarbij behorende regels zijn op de aanduiding 'specifieke vorm van waarde – cultuurhistorisch waardevol pand' van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', dat is vastgesteld op 16 juli 2009, zijn van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008', dat is vastgesteld op 16 juli 2009, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het wijzigingsplan 'Heikantsestraat 6'.
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Het perceel Heikantsestraat 6 te Ulicoten is feitelijk al jaren in gebruik als burgerwoning, maar heeft in het huidige bestemmingsplan nog een agrarische bestemming met bouwvlak en een bedrijfswoning. Op dit moment staat het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van de gemeente Baarle-Nassau het gebruik als burgerwoning niet toe. De nieuwe eigenaar van het perceel wil de bestaande woning splitsen in twee wooneenheden en de bestemming omzetten naar 'Wonen'.
In het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' is in artikel 4.4.2 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die mogelijkheid biedt de bestemming te wijzigen naar 'Wonen' en de woning te splitsen. Voorliggend wijzigingsplan toont aan dat aan de voorwaarden van deze bevoegdheid wordt voldaan.
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Baarle-Nassau, ten zuidwesten van de kern Ulicoten. Het ligt circa 1 km ten oosten van de grens met België. Het plangebied wordt aan de noord, oost- en westzijde begrensd door agrarische percelen en aan de zuidzijde door de Heikantsestraat. Aan de overzijde van de straat ligt een agrarisch bedrijf.
Figuur 1.1. Ligging plangebied (bron: Google Earth)
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Op het perceel Heikantsestraat 6 geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' (vastgesteld 16 juli 2009). In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' zijn de gronden voorzien van de enkelbestemming 'Agrarisch, agrarisch bedrijf' met een bouwvlak. Daarnaast zijn de aanduidingen 'extensiveringsgebied – overig' en 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' van toepassing op de locatie. In figuur 1.2 is een uitsnede opgenomen van het bestemmingplan 'Buitengebied' ter plaatse van het plangebied.
Figuur 1.2 Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied 2008'.
1.4 Leeswijzer
Het wijzigingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en regels. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken:
- Hoofdstuk 2 geeft een weergave van de huidige en toekomstige situatie;
- Hoofdstuk 3 vat de relevante beleidsstukken samen;
- Hoofdstuk 4 toont de uitgevoerde onderzoeken op gebied van milieu, verkeer, bodem, archeologie, ecologie, etc.;
- Hoofdstuk 5 geeft uitleg bij de regels die bij dit plan behoren;
- Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Tot slot bevat de toelichting een aantal bijlagen.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Wijzigingen
2.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied. Ook wordt het voornemen getoetst aan de wijzigingsregels.
2.2 Bestaande En Toekomstige Situatie
Bestaande situatie
Op het perceel Heikantsestraat 6 is een karakteristieke langgevelboerderij aanwezig. Daarnaast is er ten oosten van de woning een vrijstaande schuur/berging op het perceel. De langgevelboerderij is al jaren in gebruik als burgerwoning.
Figuur 2.1 - Aanzicht langgevelboerderij vanaf de straat.
Toekomstige situatie
De eigenaren van het perceel hebben het voornemen om de bestemming van 'agrarisch, agrarisch bedrijf' om te zetten naar wonen. Daarmee komt de bestemming overeen met het gebruik. Gezien de omvang van het pand en de kosten van het beheer en onderhoud van de cultuurhistorische waarde van de langgevelboerderij willen ze het pand splitsen in twee wooneenheden, zodat de cultuurhistorische waarde behouden kan blijven.
Landschappelijke inpassing
De gemeente Baarle-Nassau heeft in samenwerking met Regio West-Brabant het ‘Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering van het landschap in de regio West-Brabant ’ opgesteld, waarin de geldende kaders voor landschappelijke inpassing zijn vastgelegd. Op basis van dit beleid geldt dat het herbestemmen en splitsen van een cultuurhistorisch waardevolle boerderij wordt aangemerkt als een categorie 1 ontwikkeling. Voor deze categorie geldt dat geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
Op basis van de Verordening ruimte (artikel 3.1) geldt evenwel een zorgplicht voor de landschappelijke kwaliteit. Onderstaande paragraaf geeft een nadere verantwoording op dit aspect.
Het initiatief voorziet in het behoud van de cultuurhistorische bebouwing (de langgevelboerderij). Hiermee blijven de aanwezige cultuurhistorische waarden duurzaam beschermd.
Daarnaast blijft de aanwezige inrichting van het perceel ongewijzigd. Het perceel is in de huidige situatie al goed ingepast in de omgeving. De ruim aanwezige bestaande erfbeplanting rondom de langgevelboerderij schermt de bebouwing af van de omgeving. Onderstaande foto's geven dit weer. De in het plangebied aanwezige beplanting blijft behouden. Gezien de huidige beplanting al in ruimte mate aanwezig is en de ontwikkeling voorziet in het beschermen van cultuurhistorische waarde is geen extra landschappelijk inpassing noodzakelijk.
Figuur 2.1 - Aanzicht langgevelboerderij vanaf de straat.
2.3 Toetsing Aan Wijzigingsregels
In artikel 4.2.2 van het vigerende bestemmingplan 'Buitengebied' is een wijzigingsmogelijkheid opgenomen voor het wijzigen van de bestemming 'Agrarisch, agrarisch bedrijf' naar de bestemming 'Wonen' ten behoeve van omzetting naar een burgerwoning. In de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden opgenomen. Hierna wordt getoetst aan deze voorwaarden.
4.2.2 wijzigingsmogelijkheid naar de bestemming ‘Wonen’ ten behoeve van omzetting naar een burgerwoning
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming ‘Agrarisch, agrarisch bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ waarbij na bedrijfsbeëindiging de verbouw c.q. het gebruik van een voormalige boerderij voor woondoeleinden kan worden toegestaan. Aan toepassing van deze bevoegdheid zijn de volgende voorwaarden verbonden:
- a. uit voorafgaand onderzoek dient te zijn gebleken dat er geen belemmeringen zijn met betrekking tot de afstemmingsaspecten bedoeld in artikel 23, lid 23.3;
- b. indien het bestemmingsvlak ‘Agrarisch, agrarisch bedrijf’ is gelegen in een op verbeelding 3 weergegeven verwevingsgebied en de locatie in het verwevingsgebied volgens de als bijlage achter deze regels ingevoegde “Handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor intensieve veehouderij” is aan te merken als een duurzame locatie intensieve veehouderij, kan de bevoegdheid niet worden toegepast;
- c. er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
- d. indien de bebouwing tevens is bestemd tot ‘Waarde - cultuurhistorie’ mag de functiewijziging geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden tot gevolg hebben. Voor zover het geen monument betreft in het kader van de Monumentenwet 1988 of de gemeentelijke monumentenverordening wordt hieromtrent advies gevraagd aan een ter zake deskundige commissie of instantie;
- e. de bevoegdheid kan uitsluitend worden toegepast als sprake is van een afbraak van overtollige bedrijfsbebouwing. Daarbij geldt dat de benodigde afbraak in voldoende mate moet zijn zeker gesteld;
- f. indien de inhoud van een te handhaven voormalige bedrijfswoning, inclusief de inpandige stal/deel en aanbouwen, het in de bestemming ‘Wonen’ gegeven maximum overschrijdt geldt dat deze inhoud mag worden gehandhaafd indien het een pand met cultuurhistorische waarde betreft. Hieromtrent wordt advies gevraagd aan een ter zake deskundige commissie of instantie;
- g. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m² per woning; indien sprake is van amovering van voormalige bedrijfsgebouwen kan een bebouwde oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen worden toegestaan van 80 m² vermeerderd met 20% van de bebouwde oppervlakte van de geamoveerde gebouwen tot een totaal maximum bebouwde oppervlakte van 200 m²;
- h. de oppervlakte van het te wijzigen bestemmingsvlak mag niet vergroot worden en dient verkleind te worden voor zover dat voor een doelmatige inrichting en gebruik van de hergebruiksfunctie mogelijk is met dien verstande dat de oppervlakte nooit meer mag bedragen dan 0,5 ha;
- i. het aantal woningen mag niet worden vermeerderd;
- j. in afwijking van het bepaalde onder i. is splitsing toegestaan met dien verstande dat:
- 1. woningsplitsing uitsluitend is toegestaan bij voormalige boerderijgebouwen met een inhoud van minimaal 800 m3 (inclusief aanbouwen);
- 2. de voormalige boerderij mag worden gesplitst in maximaal 2 woningen;
- 3. de beide woningen na splitsing een inhoud dienen te hebben van minimaal 400 m³ (inclusief aanbouwen);
- 4. per woning een vrijstaand bijgebouw van max. 80 m² mag worden opgericht. De voormalige bedrijfsgebouwen dienen, voor zover de toegestane oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen wordt overschreden, te worden geamoveerd, tenzij ze beschikken over cultuurhistorische waarde. In gevallen waar mogelijk sprake is van aanwezige cultuurhistorische waarde raadplegen burgemeester en wethouders een ter zake deskundige commissie of instantie, alvorens te besluiten;
- 5. de splitsing mag geen belemmeringen opleveren voor de omliggende agrarische bedrijven.
Toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden
Hieronder wordt puntsgewijs getoetst aan de voorwaarden:
- a. de af te splitsen woning is in ruimtelijk en milieuhygiënisch opzicht aanvaardbaar, dit is verder uitgewerkt in Hoofdstuk 4;
- b. het bestemmingsvlak is niet gelegen in een verwevingsgebied;
- c. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Dit is verder uitgewerkt in 2.2;
- d. De langgevelboerderij is bestemd tot ‘Waarde - cultuurhistorie’. De functiewijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 4.8;
- e. er is geen sprake van overtollige bedrijfsbebouwing;
- f. er is sprake van een langgevelboerderij met een grotere inhoud dan 800 m3. Het pand heeft een inhoud van 1.345 m3. Tegelijk met de omzetting naar wonen wordt het pand gesplitst in twee woningen. De beide woningen hebben een grotere inhoud dan 400 m3.
- g. de bebouwde oppervlakte van de vrijstaande bijgebouwen bedraagt niet meer dan 160 m² voor de twee wonignen;
- h. het agrarische bouwvlak uit het huidige bestemmingsplan wordt verwijderd en de op te nemen woonbestemming wordt afgestemd op het bestaande erf. Dit is kleiner dan het agrarische bouwvlak in de huidige situatie.
- i. de bestaande bedrijfswoning wordt omgezet in een reguliere woonbestemming. Met toepassing van sub j wordt de langgevelboerderij gesplitst in 2 woningen;
- j. Het beheer en onderhoud van de cultuurhistorische waarde van de langgevelboerderij kost geld. Om het beheer en onderhoud te kunnen financieren nu en in de toekomst wordt de langgevelboerderij gesplist in 2 woningen. Daarbij wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden:
- 1. de langgevelboerderij heeft een inhoud van 1.345 m³;
- 2. de voormalige boerderij wordt in 2 woningen gesplitst;
- 3. beide woningen hebben na splitsing een inhoud die groter is dan 400 m3;
- 4. de vrijstaande schuur heeft een oppervlakte van circa 86 m2. Per woning mag een vrijstaand bijgebouw van max. 80 m² mag worden opgericht. De vrijstaande schuur wordt straks gebruikt door beide woningen. In de regels wordt opgenomen dat in totaal maximaal 160 m2 aan vrijstaande bijgebouwen gebouwd mag worden;
- 5. de splitsing vormt geen belemmeringen voor de omliggende agrarische bedrijven. Dit is verder uitgewerkt in paragraaf 4.2.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling voldoet aan de voorwaarden die gekoppeld zijn aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in artikel 4.2.2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008'.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012) & Barro (2011)
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
- het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Nationale belangen
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is tot nu toe gedeeltelijk vertaald in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Het Rijk heeft geen ruimtelijk beleid dat is toegespitst op het voorliggende relatief kleinschalige initiatief. Dit dient dan ook getoetst te worden aan de toepasselijke wet- en regelgeving die de verantwoordelijkheid is van provincie Noord-Brabant en gemeente Baarle-Nassau. In de volgende paragrafen wordt het beleid van deze overheden beschreven.
3.2 Provinciaal Beleid
Provinciale Structuurvisie en verordening ruimte (2018).
De provincie geeft in de structuurvisie de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid tot 2025 (met een doorkijk naar 2040). Het plangebied is op de Visiekaart aangewezen als Mozaïeklandschap. De provincie wil de contrasten tussen klei, zand en veenontginning versterken. Onder meer door het versterken van het mozaïeklandschap van het Brabantse zand door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken. De stad staat niet tegenover het land, maar deze ontwikkelen zich in balans met elkaar, het zogenaamde 'stadteland'.
Het beleid is planologisch geborgd in de Verordening Ruimte. In deze verordening staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Op basis van de verordening is het plangebied aangewezen als 'groenblauwe mantel'. De groenblauwe mantel is nodig voor de bescherming, maar vooral ook de ontwikkeling van natuur- en waterfuncties. Ruimtelijke ontwikkelingen in de groenblauwe mantel dragen bij aan de versterking van natuur, water en landschap.
Figuur 3.1 - uitsnede provinciale verordening
Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe functie mogelijk in het plangebied, namelijk wonen in plaats van een agrarisch bedrijf.
Op basis van de verordening gelden voor dit gebied de volgende regels:
Artikel 3 Bevordering ruimtelijke kwaliteit
3.1 Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit
De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling bevat een verantwoording dat het plan bijdraagt aan de zorg voor het behoud en de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van het daarbij betrokken gebied en de naaste omgeving, waaronder in ieder geval een goede landschappelijke inpasbaarheid en toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik.
3.2 Kwaliteitsverbetering van het landschap
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk maakt, bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving;
De gemeente Baarle-Nassau heeft aangegeven dat in het kader van de kwaliteitsverbetering de 'Notitie Kwaliteitsverbetering' het uitgangspunt vormt voor toetsing aan dit onderdeel. Deze notitie is opgesteld door o.a. gemeente Baarle-Nassau in samenwerking met Regio West-Brabant. Hierin worden ontwikkelingen in drie verschillende categorieën omschreven. Categorie 1 wordt omschreven als een ontwikkeling met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed op haar omgeving. Categorie 2 is een ontwikkeling die beperkte invloed heeft op het landschap of van nature aan het buitengebied is gebonden. Hierbij wordt de kwaliteitsverbetering vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing. Categorie 3 zijn ontwikkelingen welke met name mogelijk worden gemaakt middels een wijzigingsplan of een bestemmingsplanherziening tenzij vermeld in een andere categorie. Het herbestemmen en splitsen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is in het afsprakekader aangemerkt als een 'categorie 1' ontwikkeling. Voor deze categorie geldt dat de ruimtelijke ontwikkeling nauwelijks tot geen invloed heeft op het landschappelijke en de ruimtelijke kwaliteit. Het behoud van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing wordt hierbij als kwaliteitsverbetering beschouwd. Hierdoor wordt bij dergelijke ontwikkelingen geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap geëist.
Toetsing
De ontwikkeling geeft invulling aan de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit. Er is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik omdat de ontwikkeling plaatsvindt binnen een bestaand bouwperceel en binnen bestaande bebouwing. Daarnaast zorgt de ontwikkeling zorgt voor het behoudt van de aanwezige cultuurhistorische waarden van de langgevelboerderij, waarmee voldoende invulling wordt gegeven aan de kwaliteitsverbetering van het landschap. In hoofdstuk 4 is verder een verantwoording opgenomen van de wijze waarop omgegaan is met de overige waarden, de inpassing in de bestaande omgeving en de afwikkeling van het verkeer. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Artikel 6 Groenblauwe mantel
6.1 Bescherming van de groenblauwe mantel
Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel:
- strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden;
- stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
6.7 Wonen
1. Een bestemmingsplan dat is gelegen in de groenblauwe mantel bepaalt dat:
- a. alleen bestaande burgerwoningen, bedrijfswoningen of solitaire recreatiewoningen zijn toegestaan; zelfstandige bewoning van bedrijfsgebouwen,
- b. al dan niet solitaire recreatiewoningen en andere niet voor bewoning bestemde gebouwen is uitgesloten.
3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan voorzien in:
- de bouw van een woning ter vervanging van een bestaande woning binnen het daartoe aangewezen bouwperceel, mits is verzekerd dat:
- de bestaande woning feitelijk wordt opgeheven;
- overtollige bebouwing wordt gesloopt.
- de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing, waarbij artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) niet van toepassing is.
5. In afwijking van het eerste lid en artikel 3.1, tweede lid, onder a (verbod op nieuwvestiging) kan een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid voorzien in het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning, mits is verzekerd dat:
- er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvindt;
- overtollige bebouwing wordt gesloopt;
- de vestiging van andere functies is uitgesloten in het geval er sprake is van afsplitsing van een voormalige bedrijfswoning.
Zoals uit de bovenstaande regels blijkt is het toevoegen van nieuwe woningen binnen de groenblauwe mantel in principe niet toegestaan. Een van de uitzonderingen betreft het gebruik van een voormalige bedrijfswoning als burgerwoning zoals omschreven in lid 5. Deze regeling is van toepassing op dit wijzigingsplan.
De regel bepaald dat de herbestemming van een voormalige bedrijfswoning is toegestaan mits er geen splitsing in meerdere woonfuncties plaatsvinden en overtollige bebouwing wordt gesloopt. De toelichting bij de verordening geeft hierbij aan dat de gemeente in het bestemmingsplan bepaalt welke bebouwing overtollig is. In het algemeen geldt dat er sprake is van overtollige bebouwing wanneer er geen concrete gebruiksfunctie voor bebouwing aanwezig is gerelateerd aan de woonfunctie. In het geval er tevens sprake is van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is het beleid gericht op behoud van de bebouwing en geldt het bepaalde in het derde lid. Hierin is bepaald dat de vestiging van of de splitsing in meerdere woonfuncties in cultuurhistorisch waardevolle bebouwing is toegestaan indien dit is gericht op het behoud of herstel van deze bebouwing.
Toetsing
Voorliggend plan betreft de herbestemming van een cultuurhistorisch waardevol pand en is gericht op het behoud deze waardevolle bebouwing. Dit aspect is nader toegelicht in paragraaf 4.8. Het beheer en onderhoud van de cultuurhistorische waarde van de langgevelboerderij kost geld. Om het beheer en onderhoud te kunnen financieren nu en in de toekomst wordt de langgevelboerderij gesplist in 2 woningen.
Daarnaast zorgt de ontwikkeling niet voor een toename van bebouwing of verharde oppervlakte. Het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken blijven daardoor behouden in het plangebied. Het wijzigingsplan is in overeenstemming is met artikel 3 en 6 van de Verordening ruimte.
3.3 Gemeentelijk Beleid
3.3.1 Ruimtelijk Economisch Kaderplan (REK)
In het in 2002 opgestelde Ruimtelijk-Economisch Kaderplan (REK) zijn de gemeenten Baarle-Nassau en Baarle-Hertog tot één visie gekomen om de meest wenselijke ruimtelijke ontwikkelingen voor het gehele gebied te kunnen sturen met behoud van de unieke staatkundige situatie. Het plan, dat beschouwd kan worden als een StructuurvisiePlus, maar niet door beide gemeenteraden als zodanig is vastgesteld, beschrijft de gewenste ontwikkeling van de verschillende ruimtelijke functies voor de periode tot 2015. Op het vlak van economische ontwikkelingen streeft Baarle-Nassau een 'selectieve groei' na, waarmee men de kwalitatieve en aantrekkelijke uitstraling verder wil ontwikkelen.
Ulicoten is binnen de gemeente de grootste landelijke kern. Het ruimtelijk woon- en economisch beleid is gericht op consolidatie met ruimte om beperkt de lokale noden op te vangen. Zo dient de kern te worden afgewerkt ten opzichte van de open ruimte om een ruimtelijk geheel te vormen. Een klein aantal bijkomende woningen kan hier worden gerealiseerd. De beekvalleien die langs de kern lopen vormen de grens tot waar bebouwing kan uitbreiden.
Conclusie
Met de realisatie van het plan wordt een nieuwe invulling gegeven aan reeds bestaande bebouwing. Er is geen sprake van uitbreiding van bebouwing. De ontwikkeling past binnen het beleidskader van het Ruimtelijk-Economisch Kaderplan.
3.3.2 Ontwerp-omgevingsvisie gemeente Baarle-Nassau
Baarle-Nassau is van oudsher een gemeente met grote aantrekkingskracht op haar bezoekers. Dingen die er echt uitspringen – onze troeven – zijn de unieke enclavesituatie, het Bels Lijntje, het stroomgebied van ‘t Merkske, het militair erfgoed, de cultuurhistorische bebouwing en de ooit unieke zondagopenstelling van de winkels.
Het plangebied valt in het deelgebied Ulicoten. Voor Ulicoten zijn de volgende kwaliteiten benoemt:
- Ulicoten en omgeving is een fors gebied met kleinschalige kampontginningen: verspreide bebouwing met kleinere bouw- en graslanden, vaak omzoomd door beplantingen langs de perceelsgrenzen.
- De kleinschalige opbouw van het gebied en het besloten karakter er van. Ondanks de toename van bebouwing, het vergroten van percelen en verdwijnen van beplantingen op perceelsgrenzen is deze nog steeds goed herkenbaar.
- Het reliëf, ontstaan door de oost – west lopende stroompjes en het eeuwenlang ophogen van de akkertjes.
- De overgang naar de jonge ontginningen die zichtbaar is door het schaalverschil tussen beide landschappen. De kampontginningen zijn veel kleinschaliger, de jonge heideontginningen veel grootschaliger.
- De historie die aan het gebied is af te lezen door het voorkomen van de veelvormige bebouwing uit verschillende tijdvakken en het vele volgroeide groen.
Ontwikkelingen
De schaalvergroting in de landbouw die zorgt voor grotere kavels en meer en grotere stallen. Hierdoor neemt de schaal en maat van het gebied toe en gaat het, met name aan de randen, steeds meer lijken op de jonge ontginningen.
Opgaven
- Behoud de verschillen en de grenzen tussen het oude landschap en de jonge ontginningen:
- 1. Beperk de grootschaligheid van nieuwe ontwikkelingen, bijvoorbeeld door de (netto) groei van bebouwing te beperken.
- 2. Houd de ontwikkelingen in dit kampenlandschap binnen het deelgebied en ga er niet mee over de grens (of ga een heel eind de grens over).
- Zorg met groene inpassing van nieuwe ontwikkelingen er voor dat de schaal van de gebouwen verkleind wordt tot proporties die passen bij de omgeving. Dat betekent bij voorbeeld geen eenvormige rand groen, maar een gedifferentieerde aanplant die aansluit bij de omgeving.
- Handhaaf het kenmerkende reliëf, gebonden aan waterlopen en de akkertjes.
Conclusie
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit wijzigingsplan is geen grote ontwikkeling. Het zorgt voor het behoud van de cultuurhistorische bebouwing en het volgroeide groen rondom de langgevelboerderij. Waardoor de historie van het gebied afleesbaar blijft. Kortom, de ontwikkeling sluit aan bij de ontwerp-omgevingsvisie van de gemeente Baarle-Nassau.
Hoofdstuk 4 Onderzoek Milieuaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is een beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan verplicht. Daarom is het noodzakelijk dat de haalbaarheid van de plannen wordt aangetoond. In dit hoofdstuk worden de daarvoor benodigde (milieukundige) onderzoeken besproken.
4.1 Verkeer En Parkeren
Het perceel behoud zijn bestaande aansluiting op de Heikantsestraat. De Heikantsestraat geeft een verbinding naar Ulicoten. De woning splitsing zal niet leiden tot een noemenswaardige toename van het aantal verkeersbewegingen.
Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is goed. De ontwikkeling zorgt niet voor een toename van verkeersbewegingen. Ook ten aanzien van parkeren treden geen knelpunten op aangezien op eigen terrein voldoende ruimte is om in de parkeerbehoefte te voorzien. Het aspect verkeer staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.
4.2 Geur
Toetsingskader
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningsplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
- voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
- voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.
Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties. Deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
concentratiegebied | niet-concentratiegebied | ||
binnen bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 3 ouE/m³ | max. 2 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object | |
buiten bebouwde kom | diercategorieën Rgv | max. 14 ouE/m³ | max. 8 ouE/m³ |
andere diercategorieën | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object | min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object |
Tabel 4.1: Overzicht geurnormen Wet geurhinder en veehouderij (Wgv)
Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 meter binnen de bebouwde kom en 50 meter buiten de bebouwde kom.
Regeling geurhinder en veehouderij
In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:
- de geurbelasting wordt bepaald;
- de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object wordt gemeten.
Activiteitenbesluit
Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv. Dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelasting geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissie is vastgesteld, waaronder melkrundvee).
Voor alle stallen, ongeacht de diercategorie geldt daarnaast een minimumafstand van 25 meter (buiten de bebouwde kom) tussen de buitenzijde van het dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object (artikel 5 Wgv).
Onderzoek
Belemmering omliggende bedrijven
In de huidige situatie is al een bedrijfswoning aanwezig. De omliggende bedrijven moeten in hun bedrijfsvoering al rekening houden met deze 'bedrijfswoning van derden' en moeten dat met de bestemming 'wonen' nog steeds. Voor de omliggende bedrijven verandert door het toekennen van de bestemming 'wonen' zodoende niets. Onevenredige nadelige effecten voor omliggende functies of bedrijven worden hiermee uitgesloten.
Tegenover het plangebied, ter plaatse van de Heikantsestraat 9, is een melkveehouderij gelegen. Een deel van het bouwvlak is direct aansluitend aan de woning Heikantsestraat 6 gelegen. Zoals hiervoor beschreven moet in de huidige situatie al rekening worden gehouden met deze woning. Dit betekent dat in een straal van 25 meter rondom deze woning geen dierverblijven opgericht mogen worden en dat in een straal van 50 meter geen dierverblijven opgericht mogen worden voor dieren zonder geuremissiefactor. Aangezien dit in de huidige situatie ook al het geval is, wordt het bedrijf aan de Heikantsestraat 9 niet verder beperkt door de beoogde ontwikkeling.
Woon- en leefklimaat
Het woon- en leefklimaat wordt bepaald door de geurbelasting van de afzonderlijke bedrijven (voorgrondbelasting), de geurbelasting door de hoeveelheid van meerdere veehouderijen in een bepaald gebied (achtergrondbelasting) en door vaste afstanden tussen woning en nabijgelegen dierenverblijven. De maximale voorgrondbelasting op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom mag in beginsel niet meer bedragen dan 14 odour units (ouE). Het dichtstbijzijnde bedrijf waar dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld worden gehuisvest, is gelegen op 930 meter (Nieuwe Strumpt 1 te Ulicoten). Gezien de grote afstand tussen dit bedrijf en het plangebied en het feit dat binnen een straal van 930 meter geen andere bedrijven (met dieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld) zijn gelegen, kan gesteld worden dat de voorgrondbelasting onder de wettelijke norm van 14 OUe/m3 blijft. Met betrekking tot de maximale achtergrondbelasting moet onder de provinciale norm van20% geurgehinderden en 20 OUe/m3 worden gebleven. De maximale geurbelasting voor het plangebied is berekend op 3,671 OUe/m3, waarmee ruim onder de provinciale norm wordt gebleven. Het geuronderzoek is toegevoegd in bijlage 1.
Op circa 325 meter ten noordoosten van het plangebied, aan de Molenstraat 10 te Ulicoten, is een mengvoederbedrijf (Theeuwes) gelegen. Gezien de grote afstand tot het plangebied heeft dit bedrijf geen of zeer beperkte invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.
Conclusie
Gezien de afstand die zowel in de huidige als ook in de beoogde situatie aangehouden moet worden bij nieuwbouw van stallen tot de woning Heikantsestraat 6 kan worden gesteld dat omliggende bedrijven niet worden beperkt in hun bedrijfsvoering. Gezien de lage voor- en achtergrond geurbelasting kan eveneens worden gesteld dat ter plaatse van het plangebied voor het aspect geur sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geur vormt zodoende geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.3 Geluid
Toetsingskader
Wet geluidhinder
Deze wet biedt geluidgevoelige functies (zoals woningen), op basis van zonering, bescherming tegen geluidsoverlast van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. De Wet geluidhinder is een wettelijk beoordelingskader bij vooral het vaststellen van bestemmingsplannen en het verlenen van Omgevingsvergunningen "Afwijken bestemmingsplan”.
Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven- bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.
Onderzoek en conclusie
De woning Heikantsestraat 6 is zowel in de huidige als ook in de beoogde situatie een geluidgevoelig object. De bedrijven moeten ten aanzien van de bestaande bedrijfswoning voldoen aan milieuvoorschriften zoals vermeld in hun vergunning of aan de milieuregels zoals vermeld in het Activiteitenbesluit. Daarbij hebben zij ten tijde van vergunningverlening al aan moeten tonen te voldoen aan de geldende geluidsnormen. Omliggende bedrijven moeten al rekening houden met de bestaande bedrijfswoning en moeten dat in de beoogde situatie nog steeds. Bij uitbreiding van het bedrijf aan de Heikantsestraat 9 zal dit bedrijf in het vergunningenspoor moeten voldoen aan de geldende geluidsnormen.
De heikantsestraat 6 is niet gelegen in de zone van een weg of spoorweg of gezoneerd industrieterrein. Binnen het wijzigingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. De langgevelboerderij is al in gebruik als woning. Tevens worden geen nieuwe wegen/aanpassingen aan wegen mogelijk gemaakt waar binnen bestaande geluidsgevoelige functies zijn gelegen. Hiermee is een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor het aspect geluid geborgd.
4.4 Externe Veiligheid
Toetsingskader
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. De risico's dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven in de vorm van contouren rond een risicobron. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek: de fN-curve. Deze curve geeft aan hoe groot de kans is op een ongeval met een bepaald aantal slachtoffers.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het rijk heeft als maatgevende risicocontour de kans op overlijden van 10-6 per jaar gegeven (indien een persoon zich gedurende een jaar binnen deze contour bevindt is de kans op overlijden groter dan één op een miljoen jaar). Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan het plaatsgebonden risico 10-6. Het plaatsgebonden risico 10-6 is voor ruimtelijke besluiten vertaald naar grenswaarden en richtwaarden.
De wetgeving is erop gericht om voor bestaande situaties geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals kleine kantoren en sportcomplexen) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar.
Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
- de kans op een ongeval;
- het effect van het ongeval;
- het aantal personen dat in de omgeving van de bron(inrichting of transportroute) verblijft;
- de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeval.
Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Het roepsrisico wordt bepaald binnen het zogenaamde invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Hoe meer personen in het invloedsgebied aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is, en hoe hoger het groepsrisico. Bij het opstellen van een bestemmingsplan, waarvan het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron, geldt een verantwoordingsplicht.
Figuur 4.1 - Uitsnede professionele risicokaart
Inrichtingen
Uit de risicokaart, zie afbeelding 4.1 blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen zijn gelegen binnen 4 kilometer van het plangebied. Hieruit kan worden geconcludeerd dat er op grond van het Bevi geen belemmeringen zijn voor de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied.
Transport
In de gemeente Baarle-Nassau is van niet-leiding gebonden transport van gevaarlijke stoffen geen sprake. Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over weg, spoor of over water. Op basis hiervan is een verantwoording van het groepsrisico op grond van het Bevt niet nodig.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht geworden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen die van invloed zijn op het plangebied. Een verantwoording van het groepsrisico op grond van het Bevb is dus niet aan de orde.
Conclusie
In overeenstemming met de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen worden getoond, zijn in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen gelegen. Tevens worden in het plangebied en de directe omgeving geen gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor, het water en door buisleidingen vervoerd. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.5 weergegeven.
Tabel 4.5 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | grenswaarde | |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
Fijn stof (PM2.5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg/m³ | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/m³ |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In het Besluit nibm en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
- een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
- een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.
Onderzoek
Het wijzigingsplan maakt de realisatie van een extra wooneenheid mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende wegen betreft de Bredaseweg. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden liggen. Hierdoor is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Water
Waterbeheer en watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van Waterschap Brabantse Delta, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze paragraaf wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het waterschapsbeleid en het gemeentelijk beleid nader worden behandeld.
Europa:
- Kaderrichtlijn Water (KRW).
Nationaal:
- Nationaal Waterplan (NW);
- Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
- Waterwet.
Provinciaal:
- Provinciaal Waterplan 2016-2021.
Waterschapsbeleid
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente op basis van de volgende wettelijke kerntaken: het zuiveringsbeheer, watersysteembeheer, beheer van dijken en beheer van vaarwegen. Het watersysteembeheer – waaronder grondwater – heeft daarbij twee doelen: zowel de zorg voor gezond water als de zorg voor voldoende water van voldoende kwaliteit. Het beleid en de daarmee samenhangende doelen van het waterschap zijn opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021, wat tot stand is gekomen in samenspraak met de waterpartners. Zo zijn bijvoorbeeld relevante waterthema's gekoppeld aan de belangrijkste ruimtelijke ontwikkelingen in de regio.
Daarnaast heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op de verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening: de Keur en de Legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor deze ingrepen een watervergunning van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van Waterschap Brabantse Delta.
Het waterschap hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.
Gemeentelijk beleid
Het beleid van de gemeente Baarle-Nassau sluit aan op het provinciale beleid en het waterschapsbeleid. Een aanvulling wordt gegeven met betrekking tot ingrepen buiten gebieden met een specifieke functie. Buiten gebieden met een specifieke functie geldt voor ingrepen ten aanzien van het watersysteem die gevolgen kunnen hebben voor de natuurwaarden volgens het gemeentelijk beleid een aanlegvergunningenplicht. Om de landschappelijke waarden te beschermen geldt voor de gebieden met een specifieke functie naast een vergunning van het waterschap ook een aanlegvergunningenplicht. Het betreft de landschappelijk en/of cultuurhistorisch waardevolle gebieden, de beekdalen en de aardkundig waardevolle gebieden.
Huidige situatie
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Baarle-Nassau, aan de Heikantsestraat 6 ten zuidwesten van de kern Ulicoten. Het perceel kent in de huidige situatie de bestemming 'agrarisch - agrarisch bedrijf' met een bouwvlak. Daarnaast zijn de aanduidingen 'extensiveringsgebied – overig' en 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' van toepassing op de locatie. Het perceel bestaat uit een langgevelboerderij met bijbehorende schuur. Rondom de bebouwing bestaat het perceel voor een deel uit verhard terrein en voor een deel uit onverhard terrein (gras).
Bodem en grondwater
Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit lemig fijn zand (laarpodzolgrond). Met betrekking tot het grondwater is ter plaatse van het plangebied sprake van grondwatertrap Vb. Dit wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) schommelt tussen de 25 en 40 centimeter onder maaiveld. De gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG) ligt dieper dan 120 centimeter onder maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa 16 meter +NAP.
Waterkwantiteit
Ten noorden van het plangebied is een watergang behorende tot de categorie A gelegen en ten zuiden een watergang behorende tot de categorie B. Voor watergangen behorende tot categorie A en B gelden volgens de Keur van Waterschap Brabantse Delta randvoorwaarden met betrekking tot de inrichting. Binnen 5 meter vanaf beide insteken van de watergang mogen geen opgaande bebouwing en/of beplanting hoger dan 1,2 meter worden gerealiseerd en binnen 4 meter vanaf de insteken van de watergang mogen geen obstakels worden aangebracht. Het plangebied is op circa 100 meter afstand van de A-watergang gelegen en circa 45 meter van de B-watergang. Het plangebied valt zodoende buiten de beschermingszones van de watergangen, welke zodoende geen belemmering vormen de beoogde ontwikkeling.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Wel heeft de ten noorden van het plangebied gelegen A-watergang een bijzondere functie als ecologische verbindingszone. Gezien de ruime afstand tot deze watergang kunnen eventuele negatieve effecten als gevolg van de beoogde ontwikkeling echter worden uitgesloten.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied is niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op het gemeentelijk drukrioleringssysteem.
Toekomstige situatie
De beoogde ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging en splitsing van de bestaande langgevelboerderij in twee woningen. De huidige bebouwing en verharding binnen het plangebied blijft hierbij gehandhaafd.
Bodem en grondwater
De beoogde ontwikkeling heeft geen gevolgen voor bodem en grondwater.
Waterkwantiteit
De beoogde ontwikkeling leidt niet tot een toename van het verhard oppervlak. Watercompenserende maatregelen zijn zodoende niet noodzakelijk.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffusie verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.
Afvalwaterketen en riolering
Aangezien het perceel is aangesloten op de drukriolering dient het hemelwater op eigen terrein te worden verwerkt of naar oppervlakte te worden afgevoerd.
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is op basis van de Keur geen vergunning noodzakelijk.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
4.7 Ecologie
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.
Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:
- alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
- het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
- de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.
De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
- soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
- soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
- overige soorten.
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek en conclusie
Op de onderstaande figuur is te zien dat het plangebied geen deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied.
Figuur 4.9 - Ligging ten opzichte van beschermde gebieden.
De ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging en het splitsen van een langgevelboerderij. Hierdoor veranderen de omstandigheden voor het aspect ecologie niet. Beschermde planten- en diersoorten worden niet geschaad door de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect ecologie.
4.8 Archeologie En Cultuurhistorie
4.8.1 Archeologie
Voor archeologie geldt de nationale wetgeving die afkomstig is uit Europees beleid. Het Verdrag van Valletta (of wel: 'Verdrag van Malta') regelt hoe er omgegaan moet worden met het Europees archeologisch erfgoed. Nederland heeft het verdrag in 1992 mede ondertekend. De uitgangspunten van dit Europese verdrag zijn in de Nederlandse wet- en regelgeving verankerd door middel van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De Wamz is in werking getreden op 1 september 2007 en wijzigt hiermee de Monumentenwet uit 1988, de Ontgrondingenwet (Ow), de Wet milieubeheer (Wm), de Woningwet (Ww) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Sinds de invoering van deze wet zijn gemeenten belast met de zorgplicht voor het archeologisch erfgoed. Vanaf 1 juli 2016 is dit op dezelfde wijze als via de Wamz verwerkt in de Erfgoedwet en in de toekomst zal dit verwerkt worden in de Omgevingswet. Tot de Omgevingswet ingaat gelden voor onderdelen, die gaan over de fysieke leefomgeving, de bepalingen uit de Monumentenwet. Dit is opgenomen in de overgangsregeling van de Erfgoedwet. Het uitgangspunt is dat er verplicht rekening gehouden moet worden met het behoud van het archeologisch erfgoed in de bodem. Waar dit niet mogelijk is, dient het bodemarchief met zorg ontsloten te worden door middel van archeologisch onderzoek. Bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen moet het archeologisch belang vanaf het begin meewegen in de besluitvorming.
Op deze wijze is de zorg voor archeologische monumenten geregeld in het proces van de ruimtelijke ordening. Zo is onder andere bepaald dat gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten, archeologische waarden. Derhalve heeft de gemeente Baarle-Nassau de 'Nota Archeologie' vastgesteld. In combinatie met de archeologische beleidskaart vormt deze het beleidsinstrumentarium voor de gemeente om haar wettelijke taak als bevoegde overheid voor archeologie uit te kunnen voeren.
Onderzoek en conclusie
In figuur 4.8 is een uitsnede van deze archeologische beleidskaart te zien, waarop de projectlocatie is weergegeven. Voor de projectlocatie geldt dat er sprake is van een vier archeologische verwachtingen:
- historische kern;
- archeologische verwachting hoog: hoog jv, middelhoog lb;
- archeologische verwachting hoog: hoog jv, laag lb;
- archeologische verwachting laag: laag jv, laag lb.
Figuur 4.8 - Archeologische verwachtingswaarden
Aangezien voor de ontwikkeling in dit bestemmingsplan geen bodemingrepen plaatsvinden is archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. Op de verbeelding en in de regels is een archeologische dubbelbestemming opgenomen met de onderzoeksdrempel zoals aangegeven in de 'Archeologieverordening gemeente Baarle-Nassau'. Bij toekomstige bouwplannen in het plangebied dient aan de hierin opgenomen archeologische regeling te worden getoetst. De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het aspect archeologie.
4.8.2 Cultuurhistorie
Wettelijk toetsingskader
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in structuurvisies, bestemmingsplannen en milieueffectrapportages. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd. Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011 zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz) aangepast. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten wordt omgegaan. De wetgever wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald.
In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
De Erfgoedwet, van kracht sinds 1 juli 2016, bundelt wet- en regelgeving op het gebied van behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland in één nieuwe wet. Een groot deel van de bestaande wet- en regelgeving (Monumentenwet, Wet ruimtelijke ordening) is overgenomen in de Erfgoedwet, bijvoorbeeld de aanwijzing van rijksmonumenten, wie welke verantwoordelijkheden heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Voor het eerst is er nu één integrale wet die betrekking heeft op onze museale objecten, musea, monumenten en archeologie op het land en onder water. Voorheen was het behoud en beheer van ons erfgoed geregeld in zes verschillende wetten met elk hun eigen procedures en beschermingsmaatregelen. Het uitgangspunt is dat de beschermingsniveaus zoals die in de eerdere wetten en regelingen golden, worden gehandhaafd. Daarnaast worden aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Samen met de Omgevingswet die naar verwachting in 2021 wordt ingevoerd, wordt een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk.
Beleid provincie Noord-Brabant
In de provincie Noord-Brabant dienen in het kader van het behoud van waardevolle cultuurhistorische elementen en archeologische vindplaatsen, bestemmingsplannen te worden getoetst aan de provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). Hierop staan de bepalende cultuurhistorische elementen aangeven.
In figuur 4.9 is een uitsnede van deze Cultuurhistorische Waardenkaart te zien, waarop de projectlocatie is weergegeven. Voor de projectlocatie geldt dat er geen sprake is van een provinciaal cultuurhistorisch belang.
Figuur 4.9 - Uitsnede provinciale Cultuurhistorische Waardenkaart.
Cultuurhistorie vigerend bestemmingsplan
De langgevelboerderij heeft volgens het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' en is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol pand. De redengevende beschrijving van de cultuurhistorische waarde van de langgevelboerderij aan de Heikantsetaat 6 in toegevoegd in bijlage 3.
Een langgevelboerderij is een rechthoekig boerderijtype waarbij voorhuis, stal en schuur aan elkaar zijn gebouwd en alle deuren geplaatst zijn in de lange gevels. Dit boerderijtype komt algemeen voor in Brabant en het noorden van Limburg. De langgevelboerdij aan de Heikantsestraat 6 is een goed voorbeeld van een boerderijcomplex uit 1900 in Ulicoten. Waarbij de bouwmassa van het woonhuis met dwarsdeel nog gaaf zijn. De later aangebouwde aanbouwen doen hier geen afbreuk aan. Het onderscheid tussen het woon- en bedrijfsgedeelte is duidelijk zichtbaar door de gevelindeling van de boerderij. De gevels van het bedrijfsgedeelte vertonen een meer gesloten aanzien dan die van het woongedeelte. De vensters zijn bescheiden en de twee rondboogtoegangen geven aan waar vroeger de stal en schuur hebben gezeten. Het interieur van het bedrijfsgedeelte is een grote ongedeelde ruimte. Het woongedeelte heeft een meer representatief karakter. De detailleringen van de boerderij, zoals de fries met getand siermetselwerk, de twee rondboogtoegangen en de segmentboogvormige stalramen zijn nog gaaf en tonen ambachtelijke vaardigheid in het metselwerk. Het boerderijcomplex past betreft schaal en maat in de omgeving.
Voor de cultuurhistorisch waardevolle langgevelboerderij blijft de dubbelbestemming 'cultuurhistorisch waardevolle bebouwing' van toepassing, zoals opgenomen op de verbeelding van het moederplan. Hierdoor blijft het pand aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol pand en blijven de cultuurhistorische waarden geborgd en wordt de aanduiding aaneengebouwde woningen opgenomen.
4.9 Bodemkwaliteit
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusies
De bestemming wordt gewijzigd van agrarisch naar wonen. Er dient aangetoond te worden dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie (woonbestemming). Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 1).
De bodem bestaat voornamelijk uit uiterst siltig, matig grof tot matig fijn zand. De bovengrond is bovendien zwak humeus. De ondergrond is plaatselijk matig tot sterk gleyhoudend. Tijdens de terreininspectie is geconstateerd, dat het dak van de schuur asbestverdacht materiaal bevat en dat de spatzone onder dit dak verdacht is voor een asbestverontreiniging. Op het maaiveld en in de bodem zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen.
Naast het woonerf is ook specifiek de locatie van de voormalige HBO-tank onderzocht, omdat deze destijds door de eigenaar zelf is verwijderd en er geen certificaten aanwezig zijn van de verwijdering. Beide locaties zijn verwerkt in de rapportage verkennend bodemonderzoek (bijlage 1).
- 1. Woonerf
De bovengrond is zwak tot matig kolengruishoudend. Lokaal is de bovengrond zwak tot sterk baksteenhoudend. Lokaal is tevens de ondergrond zwak kolengruishoudend en zwak baksteenhoudend. Verder zijn er zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen. De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met PAK. Deze lichte verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan de zintuiglijke bijmengingen met kolengruis in de bodem en/of de voor het gebied geldende achtergrondwaarden. In de ondergrond zijn geen verontreinigingen geconstateerd. In het grondwater zijn eveneens geen verontreinigingen geconstateerd. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deellocatie Woonerf als "heterogeen verdacht" dient te worden beschouwd, wordt op basis van een lichte PAK-verontreiniging aanvaard.
- 2. Voormalige HBO-tank
In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk in zowel de bovengrond als ondergrond bijmengingen met kolengruis geconstateerd. Bij de boringen op deze deellocatie zijn geen olie-waterreacties waargenomen. De geanalyseerde bodemlaag onder de voormalige olietank is licht verontreinigd met naftaleen. Deze verontreiniging is hoogstwaarschijnlijk te relateren aan een lichte restverontreiniging ontstaan tijdens het gebruik of de verwijdering van de voormalige HBO-tank. De vooraf gestelde hypothese dat de onderzoekslocatie ter plaatse van deellocatie voormalige HBO-tank als "plaatselijk verdacht" dient te worden beschouwd, wordt voor deze deellocatie aanvaard.
Conclusie
Gelet op de aard en mate van de aangetroffen lichte PAK verontreiniging over de gehele locatie, bestaat er géén reden voor een nader onderzoek. Tevens geeft de lichte naftaleen verontreiniging in de ondergrond ter plaatse van de voormalige ondergrondse HBO-tank géén reden voor nader onderzoek.
Het toplagenonderzoek naar asbest aan de noord- en oostzijde van de schuur is nog niet noodzakelijk. Wanneer de de schuur wordt gesloopt/vervangen of de beplanting, dan moet deze locatie onderzocht worden op asbest. Om deze reden is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor nader onderzoek bij vervangings-/sloopactiviteiten op dit stuk van het perceel.
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op alle afzonderlijke bestemmingen.
5.1 Planopzet
Om de bestemmingswijziging en de woningsplitsing mogelijk te maken wordt gebruik gemaakt van de in het moederplan opgenomen wijzigingsbevoegdheid. In lijn met de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid wordt een wijzigingsplan opgesteld welke bestaat uit een toelichting, planregels en een verbeelding. De nieuwe situering van de bestemmingen is zichtbaar op de verbeelding. Wanneer dit wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, zal het wijzigingsplan integraal deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' uit 2009.
Voorliggend wijzigingsplan is opgesteld conform de systematiek van het moederplan, met inachtneming van de bepalingen die zijn opgenomen in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro), zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012) en het coderingssysteem Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO2012). In de volgende paragraaf wordt ingegaan op de wijze waarop de regels en verbeelding van voorliggend plan zijn opgebouwd.
5.2 Artikelsgewijze Toelichting
Dit wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van de gemeente Baarle-Nassau. Dit wijzigingsplan wijzigt het vigerende bestemmingsplan door het plangebied aan de Heikantsestraat 6 te voorzien van een nieuwe verbeelding, waarop alleen de enkelbestemmingen weergegeven zijn. De dubbelbestemmingen en aanduidingen gelden zoals weergegeven op de verbeelding van het moederplan. Als gevolg van het wijzigingsbesluit zijn de volgende artikelen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' op het plangebied van toepassing:
- Inleidende regels (hoofdstuk 1).
- Bestemmingsregels (hoofdstuk 2).
- Algemene regels (hoofdstuk 3).
- Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4).
Inleidende regels
In artikel 1 worden de regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van toepassing verklaard op het voorliggende wijzigingsplan. Aanvullend zijn in artikel 2 de begrippen plan en wijzigingsplan opgenomen.
Bestemmingen
Het voorliggende plan kent aan het bestemmingsplan de enkelbestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. De regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' zijn overeenkomstig van toepassing op dit plan.
Overgangs- en slotregels
De overgangsregel van het vigerende plan blijft van toepassing. Dit is reeds geregeld met artikel 1. In de slotregel in artikel 5 is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het wijzigingsplan worden aangehaald.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische Uitvoerbaarheid
Kostenverhaal
Indien sprake is van een bouwplan en voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging of afwijking van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk is, is een gemeente verplicht om haar kosten op de initiatiefnemer en/of grondeigenaar te verhalen. Er moet een exploitatieplan worden vastgesteld ter verzekering van het verhaal van kosten. In artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn categorieën aangewezen waarbij deze verplichting van toepassing is. Van het vaststellen van een exploitatieplan kan op basis van artikel 6.12 lid 2 onder a Wet ruimtelijke ordening worden afgezien als er op een andere wijze is voorzien in het verhaal van kosten.
Voor de onderhavige ontwikkeling is het kostenverhaal anderszins verzekerd door het heffen van leges voor de wijzigingsprocedure en het maken van private afspraken omtrent planschade. Aan de uitvoering van dit bestemmingsplan zijn voor de gemeente dan ook geen kosten verbonden.
Financiële uitvoerbaarheid
In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan inzicht moet worden gegeven in de uitvoerbaarheid. Hieronder wordt mede de financiële uitvoerbaarheid verstaan. De kosten voor de uitvoering van de bouwplannen liggen volledig bij de initiatiefnemer. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
6.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat de geplande ontwikkeling maatschappelijk draagvlak heeft en dat de procedures op een goede manier worden doorlopen. Het voornemen is reeds in 2009 aangekondigd, doordat in het moederplan een wijzigingsbevoegdheid isopgenomen.
Vooroverleg
In het kader van het wettelijk voorgeschreven vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening zijn de Provincie Noord-Brabant en het Waterschap 'Brabantse Delta' geïnformeerd over het wijzigingsplan 'Heikantsestraat 6'. De provincie Noord-Brabant heeft op 22 mei 2019 gemeld dat er geen aanleiding is voor het maken van opmerkingen. Het waterschap 'Brabantse Delta' heeft op 30 april 2019 een positief wateradvies uitgebracht.
Gedurende de vooroverlegfase heeft de initiatiefnemer een omgevingsdialoog gevoerd met de omgeving. De omgeving heeft geen bezwaar tegen deze ontwikkeling.
Ontwerpbestemmingsplan
In het kader van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (zienswijzenprocedure) wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. De eventuele ingekomen zienswijzen worden samengevat en beantwoord in de 'Nota van beantwoording zienswijzen'.
Vaststelling wijzigingsplan
Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen kan het ontwerpwijzigingsplan worden aangepast. Het college van burgemeester en wethouders beslist hierover bij het besluit omtrent vaststelling van het wijzigingsplan.
Bijlage 1 Geuronderzoek Woon- En Leefklimaat Heikantsestraat 6
Bijlage 1 Geuronderzoek woon- en leefklimaat Heikantsestraat 6
Bijlage 2 Rapportage Verkennend Bodemonderzoek
Bijlage 2 Rapportage verkennend bodemonderzoek
Bijlage 3 Redengevende Beschrijving Heikantsestraat 6 Ulicoten
Bijlage 3 Redengevende beschrijving Heikantsestraat 6 Ulicoten
Bijlage 4 Vooroverlegreactie Provincie Noord-brabant
Bijlage 4 Vooroverlegreactie Provincie Noord-Brabant