Uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2 - buurt 2
Uitwerkingsplan - gemeente Bergen op Zoom
Vastgesteld op 11-08-2020 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2-buurt 1 van de gemeente Bergen op Zoom;
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0748.UP207c-0301 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);
Artikel 2 Wijze Van Meten
2.1 Algemeen
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten;
-
lengte, breedte en diepte van een gebouw:
tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);
-
de oppervlakte van een gebouw:
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren);
-
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijkte stellen bouwonderdelen;
-
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
-
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;
-
afstand tot zijdelingse perceelsgrens:
tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;
-
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
-
bedrijfsvloeroppervlakte:
binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;
-
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
-
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;
-
afstand tussen hoofdgebouwen:
tussen de hoofdgebouwen, waar die afstand het kortst is.
2.2 Specifieke regels
De regels als bedoeld in lid 2.1 worden als volgt toegepast:
-
bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een (al dan niet gezamenlijke) breedte van meer dan 70% van de breedte van het dakvlak waarin de dakkapel of dakopbouw is gelegen, wordt de snijlijn van het dakvlak of dakopbouw met het gevelvlak van de betreffende dakkapel of dakopbouw als goothoogte aangemerkt;
-
de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag worden overschreden door antennes, schoorstenen, hekwerken, zonnencollectoren, schotelantennes en daarmee gelijk te stellen constructies en ondergeschikte dakopbouwen, zoals ruimten ten behoeve van centrale verwarmings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties, tot een oppervlakte van ten hoogste 25% van het grondoppervlak van de bouwlaag, waarop de dakopbouwen zich bevinden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
(openbaar) groen, plantsoen en andere groenvoorzieningen;
-
waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
-
speelvoorzieningen;
-
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals fiets- en voetpaden en ontsluitingspaden, parkeervoorzieningen en kunstobjecten.
3.2 Bouwregels
Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, waaronder begrepen straatmeubilair, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van speel- en sportvoorzieningen ten hoogste 6 meter mag bedragen;
-
de bouwhoogte van kunstobjecten ten hoogste 15 meter mag bedragen;
-
de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.
3.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'erf' of 'tuin' met de bedoeling percelen en/of perceelsgedeelten behorende bij woningen te kunnen vergroten in het kader van de uitgifte van openbare ruimte, met inachneming van de volgende voorwaarden:
-
aangetoond dient te zijn dat de uit te geven openbare ruimte geen structurele betekenis heeft voor de verkeersafwikkeling en/of groenstructuur;
-
door de toevoeging bij een woonperceel mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan of worden vergroot.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
gebiedsontsluitingswegen bestaande uit ten hoogste vier rijstroken;
-
wegen bestaande uit maximaal twee rijstroken;
-
verblijfsgebied;
-
voet- en fietspaden;
-
parkeervoorzieningen;
-
voorzieningen van openbaar nut;
-
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bermen, verlichting en andere verkeersvoorzieningen, geluidsafschermende voorzieningen, speelvoorzieningen, kunstobjecten, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer mag bedragen dan 6 meter;
-
de bouwhoogte van kunstobjecten en lichtmasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
-
de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 4,5 meter.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishouding. waterberging, watergangen en sloten, waterpartijen, groenvoorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, kunstwerken, kunstobjecten en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen, waaronder begrepen bruggen, worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van andere bouwwerken die hoger zijn dan 3 meter, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
-
het belang van de waterhuishouding met betrekking tot de waterkwaliteit en waterkwantiteit wordt niet onevenredig aangetast;
-
vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder omtrent het onder in lid a gestelde.
5.4 Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
-
wonen in een woning;
-
bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, erven, tuinen, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en speelvoorzieningen.
6.2 Bouwregels
Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak;
-
als woningtype zijn toegestaan:
-
ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': vrijstaande, twee- aan-één gebouwde (dubbele) woningen en drie en meer aan-één-gebouwde (rij-)woningen;
-
ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld': uitsluitend gestapelde woningen;
-
indien het woningtype niet nader is bepaald, zijn alle woningtypes toegestaan;
-
de goot- en/of bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan binnen het bouwvlak of een gedeelte daarvan is aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)';
-
ter plaatse van de aanduiding 'erf' (e) mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
-
de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per bouwperceel niet meer dan 50% van de als 'erf' aangeduide gronden mag bedragen, tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m²;
-
de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 30 centimeter van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter;
-
de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter;
-
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5 meter;
e. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' (t) geldt het volgende:
-
bijbehorend bouwwerken aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan, met dien verstande dat:
-
de diepte van het bijbehorend bouwwerk gemeten uit de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
-
de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de openbare weg niet minder mag bedragen dan 2 meter;
-
de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
-
de breedte van het bijbehorend bouwwerk maximaal 50% van de breedte van de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
-
voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat:
-
de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 meter;
-
de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter;
-
overkappingen zijn niet toegestaan.
f. voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat:
-
de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
-
de bouwhoogte van erfafscheidingen elders niet meer mag bedragen dan 2 meter;
-
de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat:
-
op gronden met de bestemming 'Wonen' is - in samenhang daarmee - ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, voor beroepsmatige activiteiten, voor zover;
-
de gezamenlijke oppervlakte van beroepsmatige werkruimten in het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 30% van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m²;
-
het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat diegene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.
-
detailhandel is toegestaan, indien het detailhandel betreft in goederen die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt en/of voor zover dit een ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering vormt;
-
internetverkopen, waarbij het volledig assortiment alleen te bezichtigen is via internet en/of postcatalogus en levering van de producten plaatsvindt via post of koeriersdiensten zijn toegestaan.
-
bedrijfsmatige activiteiten en logies niet zijn toegestaan;
-
er in voldoende mate ruimte voor parkeren of stallen van auto's dient te worden aangebracht en in stand worden gehouden, waarbij voor berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen gebruik wordt gemaakt van de parkeernormen uit de door de gemeenteraad vastgestelde Nota Parkeernormering Bergen op Zoom zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, of de rechtsopvolger daarvan.
6.5 Afwijken van de gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 vrijwaringszone - radar
8.2 overig zone - IHCS
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - IHCS' (met nummer) geldt ten behoeve van het obstakelvrije start- en landingsvlak met zijkanten een bouwverbod voor bouwwerken met een hogere bouwhoogte dan:
-
75 meter boven NAP ter plaatse van aanduiding 'overige zone - IHCS - 5;
-
80 meter boven NAP ter plaatse van aanduiding 'overige zone - IHCS - 6';
-
85 meter boven NAP ter plaatse van aanduiding 'overige zone - IHCS - 7';
Artikel 9 Overige Regels
Het bepaalde in de onderstaande paragrafen van het bestemmingsplan "De Markiezaten" van de gemeente Bergen op Zoom is onverkort van toepassing op het "Uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2 - buurt 2":
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze van meten
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 22 Algemene bouwregels
Artikel 24 Algemene afwijkingsregels
Artikel 25 Algemene wijzigingsregels
Artikel 26 Algemene gebruiksregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
-
Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
-
gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd;
-
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
-
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van het plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
-
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
-
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
-
Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
-
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2 - buurt 2' van de gemeente Bergen op Zoom.
Hoofdstuk 1 Doel En Opzet Uitwerkingsplan
1.1 Aanleiding En Doel
Bij besluit van 19 juli 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'De Markiezaten' vastgesteld. In dit bestemmingsplan, dat gedeeltelijk een zogeheten globaal uit te werken bestemmingsplan is, is een aantal uit te werken bestemmingen opgenomen. Hiermee kan de ontwikkeling van het gebied De Markiezaten fasegewijs en flexibel qua programma en bouwregeling worden uitgewerkt.
In de periode tussen 2009 en 2017 zijn in De Markiezaten al diverse nieuwe woonbuurten gerealiseerd. Binnen deze woonbuurtjes ziin inmiddels circa 600 woningen bewoond of in aanbouw. In het gemeentelijk woonprogramma bevat de Markiezaten nog een resterende woningbouwopgave van circa 900 woningen tot 2032. Voor de woningbouw in de komende jaren is in de lopende GREX Markiezaten de focus gelegd op enkele plandelen, waaronder het plandeel Meander fase 2, globaal tussen de Zuiderdreef en de Sportlaan. Dit plandeel heeft in het vigerende bestemmingsplan “De Markiezaten" een Uit te werken woonbestemming.
Het deelgebied Meander is ten westen van de Zuiderdreef (fase 1) al grotendeels gerealiseerd. Ten oosten van de Zuiderdreef (fase 2) zal de Meander uitgewerkt worden met diverse woonbuurtjes binnen een groene waterrijke omgeving.
Het voorliggende uitwerkingsplan vormt de uitwerking ex. artikel 3.6 sub b Wro en bevat het juridisch planologisch kader voor de ontwikkeling van een woonbuurtje met 32 grondgebonden woningen, 26 appartementen met de daarbij behorende woonstraten, parkeerplaatsen, een plantsoen en een waterpartij (deel van de Augustakreek).
Afbeelding 1: globale ligging plangebied
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Het woongebied De Markiezaten ligt aan de zuidrand van Bergen op Zoom, tussen de oudere woonwijken Fort -Zeekant, Bergse Plaat en Nieuw Borgvliet- Langeweg. De globale begrenzing van het plangebied van het tweede woonbuurtje binnen Meander fase 2 is weergegeven op onderstaande luchtfoto (afbeelding 2) en binnen een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan De Markiezaten (afbeelding 3).
Het plangebied is gelegen ten oosten van de Zuiderdreef, globaal ter hoogte van aansluitingen met de aan de overzijde gelegen woonstraten Kreukel en Nonnetje. Aan de westzijde grenst de beoogde woonbuurt aan buurt 1 en aan de noordzijde aan bestaand openbaar groen en water (Krabbenkreek). Ook aan de oost- en zuidzijde zal de beoogde woonbuurt worden omzoomd door nog aan te leggen openbaar (buurt)groen en water (Augustakreek).
Afbeelding 2: Luchtfoto ligging plangebied
Afbeelding 3: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan De Markiezaten
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Stedenbouwkundige Opzet De Markiezaten
Met de gebiedsontwikkeling Markiezaten wordt meer leefkwaliteit en samenhang nagestreefd in de zuidelijke stadsrand van Bergen op Zoom: nieuwe woonmilieus tussen bestaande wijken, meer centrale voorzieningen, natuur in de achtertuin, een betere inpassing van infrastructuur. Gedurende de periode 2006-2010 is het Dal vd Molenbeek gerealiseerd met een nieuwe natuurlijke inrichting, een robuust stedelijk water(berging)systeem en recreatieve verbindingen richting de Brabantse Wal en het Markiezaatmeer. Tevens is gedurende de periode 2009-2011 de Markiezaatsweg omgelegd en zijn diverse nieuwe verbindingen en geluidmaatregelen onder en langs het spoor gerealiseerd. In 2010 is tevens het sportpark Markiezaten in gebruik genomen en inmiddels zijn daar ook diverse scholen voor basis- en speciaal onderwijs gevestigd. Ook is binnen het woongebied een supermarkt aan de Laan van Borgvliet beschikbaar gekomen.
De stedenbouwkundige hoofdstructuur van de Markiezaten gaat uit van een natuurlijk overgangsgebied met woonterpen ten zuiden van de Markiezaatsweg en een nader uit te werken compacter tuinstedelijk woongebied ten noorden van deze Markiezaatsweg.
De uit te werken woongebieden bestaan vervolgens grotendeels uit grondgebonden woonmilieus in een traditionele architectuur (bouwhoogte circa 10 meter, veelal met kappen). Daarnaast is voorzien in de mogelijkheid van appartementenbebouwing langs delen van de Markiezaatsweg, de verbindingsroutes naar bestaande wijken en op enkele markante locaties langs de groen- en waterstructuur. Qua bouwhoogte variëren deze appartementen tussen de 4 en 6 woonlagen (tot ca 20 meter). Op wijkniveau zijn daarnaast enkele hogere accenten voorzien tot circa 10 woonlagen (tot ca 30 meter).
Afbeelding 4: stedenbouwkundige opzet De Markiezaten met indicatie mogelijke bouwhoogte
2.2 Stedenbouwkundige Inpassing En Uitwerking
Binnen het plandeel Meander is de woningbouw vanaf 2008 in aanbouw gekomen en ten westen van de Zuiderdreef zijn al enkele woonbuurten gerealiseerd en geruime tijd bewoond. De opzet van kleine woonbuurten tussen groen en water zal ten oosten van de Zuiderdreef worden voorgezet. Bij de uitwerking van Buurt 1 is aansluiting gezocht bij de aanwezige architectuur met bruinrode en wit-gekeimde gevels langs de Zuiderdreef. Met Buurt 2 wordt een meer zelfstandige buurtidentiteit nagestreefd, mede vanwege de vrije en iets verhoogde ligging binnen de groenstructuur. De architectuur is hier wat strakker met lichte gevels. Daarmee krijgen de verschillende woningtypen op buurtniveau toch een herkenbare samenhang. De verkavelingsopzet is weergegeven in afbeelding 5.
De totaal 58 beoogde woningen binnen Hof van Augusta bestaan uit de volgende typen:
-
32 patiowoningen georiënteerd op het groen/ Krabbenwater aan de west-, noord- en oostzijde;
-
26 appartementen georiënteerd op het groen/ Augustakreek aan de zuid- en oostzijde;
afbeelding 5: Verkavelingsopzet Hof van Augusta
Beeldregie
De situering en massavorm van de woningen passen binnen de vastgestelde uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan De Markiezaten. De architectonische uitstraling van de woningen rond het hof is afwijkend van de aangrenzende buurtjes. De lage en platte bouwmassa’s, zacht witte baksteenkleur, de houten gevelaccenten en het groen rond het Hof geven een eigen samenhang en buurtidentiteit. Onderstaande beelden geven daarvan een impressie.
afbeelding 6: Impressie Hof van Augusta (aanzicht / vogelvlucht vanuit het zuiden)
Afbeelding 7: Impressie Hof van Augusta (oost- en noordzijde), aanzicht patiowoningen
fbeelding 8: Impressie Hof van Augusta (westzijde), aanzicht patiowoningen
Afbeelding 9: Impressie Hof van Augusta (zuidzijde), aanzicht appartementen aan de Augustakreek en vanuit binnenterrein
Afbeelding 10: Impressie binnenterrein Hof van Augusta
Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten
De onderbouwing van de ontwikkeling van het woongebied De Markiezaten, waar voorliggende ontwikkeling onder behoort, aan de hand van het Rijksbeleid, Provinciaal en Gemeentelijk beleid, heeft reeds plaatsgevonden in het moederplan 'Bestemmingsplan De Markiezaten'. Volledigheidshalve wordt voor deze beleidsmatige onderbouwing verwezen naar de toelichting van dat betreffende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Onderbouwing Op Onderdelen
In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komen cultuurhistorie en archeologie, verkeer, flora en fauna en water.
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
Bij de gebiedsontwikkeling Markiezaten zijn archeologische aandachtsgebieden bepaald waar reeds archeologische veldonderzoek is verricht. Het plangebied valt niet binnen zo’n archeologisch aandachtsgebied en is ook niet opgenomen binnen de archeologische waardenkaart.
Afbeelding 11: archeologische waardenkaart met in het rood weergegeven archeologisch waardevol gebied
4.2 Verkeer En Parkeren
Verkeersontsluiting en verblijfsgebied
De ontsluitingsstructuur van deelgebied Meander II is weergegeven in afbeelding 12. De ontsluiting van de woonbuurten binnen dit deelgebied loopt voor gemotoriseerd verkeer via de Zuiderdreef [B] en de Sportlaan [C] naar de Markiezaatsweg. Het meeste bewonersverkeer naar Buurt 2 (Hof van Augusta) zal naar verwachting via afslag [C], de Sportlaan en Buurt 3 rijden. Het verkeer binnen de woonbuurtjes blijft verder beperkt tot bestemmingsverkeer. Binnen het hele woongebied geldt een 30 km/ uur maximum rijsnelheid.
afbeelding 12: ontsluitingsstructuur deelgebied Meander II voor gemotoriseerd verkeer
Het plangebied is vanaf de Markiezaatweg (stedelijke ontsluitingsweg) via de Zuiderdreef met een tweetal in/uitritten voor auto’s bereikbaar. Langs de Zuiderdreef liggen ook vrij liggende fietspaden waarlangs het sportpark en de basisscholen bereikbaar zijn. De Zuiderdreef fungeert immers als belangrijke langzaam verkeerverbinding tussen de Markiezaten en Fort Zeekant / Binnenstad.
Zowel de Sportlaan, Zuiderdreef als de nieuwe woonstraten (erftoegangswegen) binnen Buurten 1-3 zijn/ worden ingericht volgens de principes van duurzaam veilig met een maximaal toegestane rijsnelheid van 30 km/uur. Op wegen met een erftoegangsfunctie staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle verkeersdeelnemers elkaar. Binnen de erftoegangswegen kan wel een verschil in verkeersintensiteit zijn.
Binnen het buurtgroen, voorlangs de woningen en appartementen, komt enkel verharding tbv langzaam verkeer, behoudends de in/uitritten naar het binnen(parkeer)terrein van Hof van Augusta.
Parkeren
Voor het beoordelen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente de parkeernormen in de (actuele) Nota Parkeernormering.
Ten behoeve van de bezoekers en bewoners van de 32 patiowoningen en 26 appartementen is op binnenterrein ruimte voorzien voor ruim 100 parkeerplaatsen, waarvan circa 15 op eigen terrein. Dit geeft een gemiddelde parkeercapaciteit van circa 1,8 parkeerplaats per wooneenheid waarmee voldaan wordt aan de gewogen parkeernormen.
Omdat de voorkeur uitgaat naar een zo groen mogelijk inrichting van het binnenterrein wordt met bewoners daarom afgestemd wat het daadwerkelijke autobezit is en in welke mate interesse bestaat in autodelen. Afhankelijk daarvan wordt afgewogen hoeveel parkeerplaatsen vervolgens daadwerkelijk benodigd zijn en worden aangelegd. Tevens zullen de gewenste/ benodigde elektrische laadpunten worden meegenomen.
4.3 Flora En Fauna
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen die hierop van invloed kunnen zijn, dient onderzocht te worden of de ruimtelijke ingrepen leiden tot significant negatieve gevolgen.
De betreffende locatie is gelegen in binnenstedelijk gebied en is vanaf 2008 bouwrijp. Sindsdien is de locatie in gebruik als gronddepot en regelmatig betreden met voertuigen. Er zijn, gezien de huidige situatie en staat van het terrein, geen (bijzondere soorten) flora en of fauna te verwachten. Op grond hiervan wordt het niet nodig geacht een nader onderzoek te doen als hierboven bedoeld. Er worden, gezien de ligging, geen nadelige effecten op beschermde gebieden dan wel soorten verwacht.
Met de afronding van de bouwontwikkeling komt ook het openbaar gebied tot een definitieve inrichting. In het nieuwe plantsoen en binnen de woonstraten komt extra boombeplanting. Deze bomen geven beschutting en versterken de ruimtelijke beleving van de woonbuurt. Ook wordt een deel van de Augustakreek aangelegd met aangrenzende tuinen en openbare groene oevers. Binnen deze woonomgeving biedt de natuurlijke vegetatie langs deze oevers extra beschutting en leefruimte voor flora en fauna.
4.4 Water
Beleid gemeente
De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.
Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen.
In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.
Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.
Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.
In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema’s/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.
Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de ‘natuurlijke’ waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de ‘beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater’.
Watertoets
Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.
Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:
-
Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;
-
Voldoende aandacht voor kwaliteitsgarantie van (aansluitingen) schoon en vuil water in relatie tot het aanwezige oppervlaktewater.
Beschrijving huidige situatie
Voor het plandeel Meander is/wordt, zoals de naam al suggereert, gefaseerd een ruime meanderende waterpartij gerealiseerd. Deze waterpartij beslaat ruim 10% van het oppervlak van het uit te werken woongebied en biedt daarin voldoende ruimte voor de opvang en buffering van het hemelwater wat daarbinnen valt. De meanderende waterpartij voorziet tevens in de opvang en afstroom van het water dat vanuit delen van de omliggende bestaande woonwijken.
Het ontwikkelingsgebied de Markiezaten is immers grotendeels gesitueerd binnen de voormalige Augustapolder. Binnen deze lager gelegen polder is vanaf 2006 vanuit drie belangrijke doelstellingen de basis voor de beoogde waterstructuur aangebracht:
-
regionale waterberging binnen het Dal van de Molenbeek, ten zuiden van de Markiezaatsweg, gecombineerd met natuurontwikkeling en wonen (deelgebieden Zuidrand en Terpen);
-
stedelijke waterberging voor de oudere woongebieden Fort-Zeekant en Nieuwe Borgvliet – Langeweg, gecombineerd met afkoppeling van het regenwater in de aanwezige rioolstelsels;
-
stedelijke waterberging voor de nieuwe woningbouw binnen de deelgebieden Klaverwei, Brug, Meander en Wal waar gescheiden rioolstelsels voor vuilwater en hemelwater zijn/ worden aangelegd.
-
De waterberging en -afstroom voor grote delen van Nieuw Borgvliet en het woongebied de Wal gebeurd via de Molenbeek richrting de Plaatvliet.
-
De waterberging en -afstroom voor grote delen van Fort-Zeekant en de deelgebieden Klaverwei en Brug gebeurd overwegend via het Krabbenwater via de Augustakreek richting de Cromvliet.
-
De waterberging en -afstroom voor Langeweg en het deelgebied Meander gebeurd eveneens via de Augustakreek richting de Cromvliet.
Sinds de aanleg van de basisopzet hebben de gemeente en het waterschap regelmatig afstemming over de gefaseerde realisatie van dit watersysteem. Zowel de afkoppeling van het regenwater binnen de bestaande wijken als de realisatie van de nieuwe woongebieden vinden immers ook gefaseerd plaats. In dit overleg is een bergingsbehoefte afgestemd waarbij voor zowel de nieuwe wijken als de bestaande wijken in Markiezaten is gerekend met een benodigde berging bij een maatgevende bui van 60mm. In het overleg is tevens afgestemd om voor delen van bestaande wijken geen 60mm maar 15mm berging te rekenen.
Onderstaande afbeelding geeft een illustratie van de al grotendeels aanwezige waterstructuur.
afbeelding 13: waterstructuur in de wijk
afbeelding 14: globale bergingsbehoefte vs bergingscapaciteit watersysteem Markiezaten
In bovenstaande afbeelding is zichtbaar gemaakt hoeveel verharding (in hectare) aanwezig/ te verwachten is binnen de bestaande en nieuwe woongebieden. Dit resulteert in een aangegeven bergingsbehoefte (in m3). Bij deze bergingsbehoefte is uitgegaan dat:
-
het volume (m3) aan hemelwater dat valt op de verhardingen (hectare) binnen de nieuwe wijken volledig (100%) wordt afgekoppeld en aangesloten op het oppervlaktewater;
-
het volume (m3) aan hemelwater dat valt op de verhardingen (hectare) binnen de bestaande wijken voor 80% wordt afgekoppeld en aangesloten op het oppervlaktewater (80% is weliswaar erg veel maar vooralsnog wel aangehouden bij deze behoefteberekening);
De nog niet uitgewerkte nieuwe wijken voor 80% verhard zijn, waarvan 40% dakoppervlak en 60% verharding.
Uitgaande van het totale (deels nog te realiseren) wateroppervlak is de bergingscapaciteit bepaald van het Krabbenwater/ Augustakreek (met een mogelijke peilstijging van 0.3 tot 1.1 m +NAP) en binnen het Dal van de Molenbeek (met een mogelijke peilstijging van de Molenbeek van 0.5 tot 0.9 m +NAP).
Uit deze handmatige berekeningen blijkt dat in het watersysteem voldoende (ruim overschot aan) bergingscapaciteit zit. Het beoogde watersysteem wordt daarnaast modelmatig verfijnd waarbij meteobase regendata van het waterschap wordt betrokken en ook de landelijke afvoer van de Molenbeek wordt bepaald.
Water in buurt 2
Een deel van de aanwezige Augustakreek loopt langs Buurt 2 en wordt verder uitgegraven om te voorzien in voldoende bergingscapaciteit en afstroommogelijkheid voor de beoogde 58 woningen binnen Hof van Augusta. Dit deel van de Augustrakreek is binnen het uitwerkingsplan opgenomen met de bestemming water. De openbare oevers zullen een natuurlijk talud krijgen zoals dat verderop langs de Augustakreek (langs de Oester en de Kokkel) ook aanwezig is.
Waterberging
Het aan te leggen deel van de Augustakreek heeft met water/oevertalud een oppervlak van ca 2.000 m2. Dit vertegenwoordigd een bergend vermogen van ca 1.600 m3. Daarbij is uitgegaan van een maximale peilstijging van 80 cm, boven op het geldende beheerpeil van 0,30m + NAP.
Het plangebied van het Uitwerkingsplan Meander fase, Buurt 2 is circa 1,8 hectare groot. Het verhard oppervlak daarbinnen (inclusief bebouwing en het aan te leggen wateroppervlak) bedraagt circa 13.000 m2. Voor het bepalen van de benodigde waterberging vanuit bebouwing/verhard oppervlak is uitgegaan van een maatgevende regenbui (T=100). De beoogde bebouwing en verharding op de locatie vergt dan circa 780 m3 waterberging. Met de aanleg van het aangrenzende deel van de Augustakreek wordt daarin ruimschoots voorzien.
Conclusie
Met de invulling van dit deel van de Meander wordt meer groen en water gerealiseerd dan eerder voorzien. Het aangrenzende deel van de Augustakreek wordt met dit uitwerkingsplan definitief bestemd en aangelegd. Daarnaast wordt ook extra groen gerealiseerd. Per saldo is daarmee sprake van een positieve bijdrage aan de beoogde waterhuishouding in de Markiezaten. Tevens wordt er invulling gegeven aan de gemaakte afspraken met het waterschap inzake de waterhuishouding van het gebied.
Advies waterbeheerder
Het Waterschap Brabantse Delta heeft op 16 april 2020 onder voorbehoud een positief wateradvies afgegeven. Deze is opgenomen in de bijlage.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
De gemeente Bergen op Zoom heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gevraagd een milieuparagraaf op te stellen voor het onderhavige uitwerkingsplan. Deze milieuparagraaf geldt aanvullend op de milieuparagraaf van het moederplan 'Bestemmingsplan De Markiezaten'.
In onderstaande milieuparagraaf worden de bevindingen en conclusies van het door de Omgevingsdienst uitgevoerde onderzoek weergegeven. Het onderzoek is opgesteld voor de milieuaspecten bedrijven en milieuzonering, geluid, externe veiligheid, bodem, stikstof en milieueffectrapportage.
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.1.1 Toetsingskader
Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (VNG, uitgave 2009).
Richtafstanden
In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.
Milieucategorie | Richtafstanden tot omgevingstype ‘rustige woonwijk’* in meters |
1 | 10 |
2 | 30 |
3.1 | 50 |
3.2 | 100 |
4.1 | 200 |
4.2 | 300 |
5.1 | 500 |
5.2 | 700 |
5.3 | 1000 |
6 | 1500 |
* indien de omgeving is te typeren als ‘gemengd gebied’, gelden kleinere richtafstanden, nam lijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3.).
De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:
Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.
Het omgevingstype gemengd gebied
Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
Wijze van meten
De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
5.1.2 Situatie ter plaatse
Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de woningbouwontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan ‘de Markiezaten’ kan het plangebied gekenmerkt worden als een rustige woonwijk, omdat de woonfunctie in het gebied dominant aanwezig is en slechts enkele wijkgebonden voorzieningen (zoals scholen en een sportpark) in de omgeving liggen.
Sportpark de Markiezaten
Ten noorden van het plangebied, op een afstand van minimaal 50 meter, bevinden zich gronden met de bestemming ‘Maatschappelijk’. Hierbinnen zijn diverse functies mogelijk gemaakt zijnde maatschappelijke voorzieningen maar ook sport- en speelterreinen. De milieucategorie van veldsportcomplexen betreft 3.1, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in een rustige woonwijk op basis van het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
Aan de Zuiderdreef 200 t/m 312 bevindt zich bovendien een appartementencomplex. Dit complex is
op een kortere afstand tot de sportvelden gelegen dan voorliggende ontwikkeling. Gesteld kan daarom worden dat de sportcomplexen niet worden beperkt in hun milieuruimte, omdat er reeds in de bestaande situatie op kortere afstanden woningen staan. Het woon- en leefklimaat wordt aanvaardbaar geacht, omdat voldaan wordt aan de richtafstand.
Het sportcomplex bevat tevens lichtmasten. In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit is vastgelegd dat de verlichting uit moet zijn tussen 23:00 en 7:00 en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt gepleegd. In de regel wordt daarmee een afstand van 50 meter tot gevoelige functies voldoende geacht om lichthinder te voorkomen. Omdat de afstand van de lichtmasten tot de dichtstbijzijnde woning in het plangebied meer dan 50 meter bedraagt, is er vanuit lichthinder geen belemmering te verwachten.
5.1.3 Conclusie
Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid. Het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven of voorzieningen worden niet onevenredig beperkt.
5.2 Geluid
5.2.1 Toetsingskader
In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.
5.2.2 Situatie ter plaatse
Met de ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder.
Wegverkeer
Het plangebied ligt buiten de onderzoekszone (200 meter) van de omliggende gezoneerde wegen, zoals de Markiezaatsweg. In de directe omgeving van het plangebied liggen enkel 30 km/uur wegen. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarmee niet noodzakelijk. Het staat daarmee vast dat een hogere waardenprocedure niet noodzakelijk is.
Railverkeer
Het plangebied ligt tussen de 180 en 280 meter uit de spoorlijn Roosendaal-Vlissingen en valt daarmee buiten de 100 meter onderzoekszone van het betreffende spoortraject.
Gezoneerde industrieterreinen
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.
5.2.3 Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.
5.3 Externe Veiligheid
5.3.1 Inleiding
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico’s, transportrisico’s en risico’s die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.
Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.
Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.
5.3.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.
Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:
-
Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant ;
-
EV-signaleringskaart;
-
Informatie gemeente Bergen op Zoom (RRGS );
-
Regeling Basisnet.
In afbeelding 15 is een deel van de risicokaart weergegeven van Bergen op Zoom. De ligging van het plangebied is hierin weergegeven.
Afbeelding 15: Risicobronnen en plangebied (bron: EV-signaleringskaart)
Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De professionele risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt, namelijk van Sabic Innovative Plastics BV.
Voor Sabic Innovative Plastics BV is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 3.500 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8.700 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt. Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.002 van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.
Voor Mepavex Logistics BV is de provincie Noord-Brabant eveneens het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van circa 3.700 meter van de inrichtingsgrens van Mepavex Logistics BV ligt. Het invloedsgebied van Mepavex Logistics BV bedraagt ca. 3.260 meter en ligt hierdoor niet over het plangebied.
Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van Sabic, is op grond van artikel 13 van het Bevi een kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarvoor is gebruik gemaakt van de standaard verantwoording groepsrisico. Deze is opgenomen in de bijlage.
5.3.3 Transportassen
Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico’s veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand ‘0’ is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.
Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.
Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.
Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.
In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:
-
De Rijksweg A4;
-
Het spoortraject Bergen op Zoom – Franse Monument.
Het spoortraject is gelegen op een afstand van circa 140 meter. Om die reden is getoetst aan artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Onderdeel hiervan is het in beeld brengen van het groepsrisico en de populatie. Met het plan worden 58 woningen toegevoegd. Dit betekent dat circa 70 personen in de dagperiode en 140 personen in de nachtperiode extra binnen het invloedsgebied verblijven. In 2016 is voor het centrumgebied van Bergen op Zoom een QRA uitgevoerd (Bredasestraat – Stationsplein). De QRA is opgenomen in de bijlage. Bij deze berekening is uitgegaan van populatiedata die door de OMWB zijn gehanteerd. Uit de berekening is een groepsrisico van 0,919 x OW voortgekomen.
De berekening is van 2016 maar wordt wel representatief geacht voor de huidige situatie, omdat er sindsdien geen grootschalige ontwikkelingen – die afwijken van het bestemmingsplan - hebben plaatsgevonden in de directe omgeving (200 meter) van het spoor. Een belangrijke constatering is daarnaast dat de maatgevende kilometer niet ter hoogte van het plangebied Meander fase 2 ligt. Gelet op het feit dat hoogbouw in Bergen op Zoom relatief vaker voorkomt ter hoogte van het centrumgebied dan ter hoogte van Meander fase II, staat vast dat de populatie en dus het groepsrisico lager is rondom het plangebied. Het groepsrisico ter hoogte van het plangebied is met zekerheid lager dan 0,919 x OW.
afbeelding 16: FN curve van het groepsrisico voor de spoorlijn Bergen op Zoom - Franse Monument
De toename van 140 personen in de nachtperiode is substantieel, maar is procentueel een vrij kleine toename in een relatief dichtbevolkt gebied als het centrum van Bergen op Zoom. Om die reden staat vast dat het groepsrisico in de nieuwe situatie niet meer dan 10% toeneemt. Bovendien is gebleken uit eerder genoemde QRA dat het groepsrisico lager is dan 1,0 x OW. Om die reden kan op basis van artikel 8, lid 2, van het Bevt worden volstaan met een beperkte verantwoording. Naast het in beeld brengen van het groepsrisico, bestaat deze uit een beschrijving van de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. Hiervoor wordt kortheidshalve verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico.
5.3.4 Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.
Buisleidingen
Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er twee hogedruk aardgasleidingen in de nabijheid van het plangebied liggen. Het gaat om:
• De hogedruk aardgasleiding Z-526-01;
• De hogedruk aardgasleiding Z-526-12.
Z-526-01
Deze leiding ligt ten oosten van het plangebied op een afstand van circa 150 meter. De leiding heeft een werkdruk van 40 bar en diameter van 12 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en een invloedsgebied van 140 meter. Omdat het invloedsgebied niet reikt tot het plangebied, behoeft met deze leiding geen rekening te worden gehouden.
Z-526-12
DDeze leiding is gelegen ten noorden van het plangebied en heeft een werkdruk van 40 bar en diameter van 12 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en een invloedsgebied van 140 meter. Het invloedsgebied overlapt daarmee het plangebied.
Op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is inzicht in het groepsrisico benodigd. Om een actueel beeld van het groepsrisico te verkrijgen, is in september 2018 een nieuwe QRA uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met alle toekomstige uitwerkingsplannen in dit gebied. Voor een uitgebreide beschrijving en de uitgangspunten (onder andere personendichtheden) wordt verwezen naar de QRA. In het onderstaande wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.
Het groepsrisico bedraagt in de nieuwe situatie maximaal 0,009 x de oriëntatiewaarde ter hoogte van de maatgevende kilometer. De maatgevende kilometer is gelegen ter hoogte van het plangebied.
Afbeelding 17: FN curve leiding Z-526-12
Omdat het groepsrisico lager is dan de waarde van 0,1 x de oriëntatiewaarde kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording, conform artikel 12, lid 3b van het Bevb. Een beschrijving van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid volstaat. Voor deze beschrijving wordt gebruik gemaakt van de standaard verantwoording.
5.3.5 Verantwoording groepsrisico
Omdat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting, een buisleiding en twee transportroutes dient een verantwoording groepsrisico te worden opgesteld. Gelet op de nabijheid van de hogedruk aardgasleiding Z-526-12 is de Veiligheidsregio om advies gevraagd.
Advies Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant
De Veiligheidsregio heeft advies uitgebracht inzake voorliggende ontwikkeling.
5.4 Bodem
5.4.1 Toetsingskader
De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.
5.4.2 Situatie ter plaatse
In het moederplan ‘de Markiezaten’ is het volgende opgenomen ten aanzien van bodemkwaliteit: “Op grond van alle bodemonderzoeken binnen het plangebied De Markiezaten is in opdracht van gemeente Bergen op Zoom door de RMD een bodemkwaliteitskaart opgesteld en vastgesteld. De huidige bodemkwaliteitskaart is nog geldig. De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de geldende richtlijnen. Het gebied De Markiezaten kan op grond van de bodemkwaliteitskaart als schoon (achtergrondwaarde) worden betiteld”.
De bodemkwaliteit van het gehele plangebied ‘de Markiezaten’ kan als volgt worden beschreven:
-
De algemene bodemkwaliteit (zie Bkk) kan als schoon worden betiteld;
-
Zintuiglijk is de grond plaatselijk zwak puinhoudend en baksteenhoudend;
-
In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde waarden aan zware metalen, PAK, EOX en minerale olie gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarde;
-
In de ondergrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan minerale olie gemeten ten opzicht van de achtergrondwaarde;
-
In het grondwater worden concentraties van zware metalen boven de streef- en interventiewaarde gemeten. Plaatselijk is het grondwater sterk verontreinigd met nikkel (plaatselijke natuurlijke achtergrondwaarde) en licht verontreinigd met zware metalen, xyleen en tetrachlooretheen;
-
In de waterbodem zijn bestrijdingsmiddelen in verhoogde gehalten gemeten.
Aanvullend is voor de voorgenomen ontwikkeling van het plangebied, in opdracht van de Omgevingsdienst Midden- en West Brabant, een verkennend bodemonderzoek verricht (Milon BV, d.d. 17 februari 2020). De onderzoekslocatie betreft het toekomstige woongebied De Markiezaten (deelgebieden 1 en 2 van de Meander fase 2) aan de Zuiderdreef te Bergen op Zoom.
Vooronderzoek
Volgens historisch kaartmateriaal maakte de onderzoekslocatie omstreeks 1900 deel uit van de Augustapolder. Begin 2000 is de woonwijk ten westen van de onderzoekslocatie gerealiseerd. De situatie binnen de onderzoekslocatie is tot op heden onveranderd gebleven.
Uit de in het verleden uitgevoerde onderzoeken blijkt dat binnen de onderzoekslocatie en in de directe omgeving slecht licht verhoogde gehaltes in de grond zijn aangetoond. In het grondwater zijn licht tot sterk verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond. De sterk verhoogde concentraties aan zware metalen betreffen lokaal verhoogde achtergrondwaardes. Daarnaast zijn in het grondwater licht verhoogde concentraties aan
xyleen, naftaleen en tetrachlooretheen gemeten.
Gelet op het huidige gebruik, het gebruik in het verleden en de afwezigheid van bodembedreigende activiteiten op de locatie en in de directe omgeving is de locatie onverdacht op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
Verkennend bodemonderzoek
Tijdens de veldwerkzaamheden zijn in de grond bijmengingen waargenomen met bakstenen en beton. Voor het overige zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Asbestverdacht materiaal is niet aangetroffen. In tabel 10 zijn de analyseresultaten voor het plangebied samengevat.
Locatie | Bodemlaag | Parameter* | Toetsing |
Deelgebied 2 | bovengrond | - | niet verhoogd |
ondergrond | - | niet verhoogd | |
grondwater | naftaleen en tolueen | licht verhoogd |
*: uitsluitend de verhoogde parameters zijn weergeven
Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie. Ter plaatse zijn ten hoogste licht verhoogde gehaltes of concentraties in het grondwater aangetoond. Op basis van de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit wordt geacht dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.
Gelet op deze bevindingen zijn er voor het uitwerkingsplan dan ook geen belemmeringen te verwachten. De haalbaarheid is niet in het geding.
5.4.3 Conclusie
Voor het uitwerkingsplan is de bodemkwaliteit geen belemmering voor de haalbaarheid.
5.5 Stikstof
5.5.1 Toetsingskader
Natura 2000-gebieden zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden in Nederland zijn gevoelig voor stikstofdepositie en overbelast door een teveel aan stikstof. Het is verboden zonder vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning) projecten te realiseren die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
Daarom dient voor nieuwe of gewijzigde projecten onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een mogelijk significant effect door depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden. Een project dat meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op een overbelast stikstofgevoelig habitattype of leefgebied heeft in potentie een significant effect waarvoor een Wnb-vergunning moet worden aangevraagd.
5.5.2 Situatie ter plaatse
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is gelegen op circa 1,7 kilometer. Het gaat om het Natura- 2000 gebied Brabantse Wal.
De ontwikkeling voorziet in een stikstofemissie als gevolg van:
1. de aanleg van het bouwplan (als gevolg van kranen en vrachtwagens);
2. de gebruiksfase (de verkeersaantrekkende werking).
Situatie 1: Aanlegfase
In de aanlegfase veroorzaakt het gebruik van mobiele werktuigen, zoals bouwkranen, graafmachines, vrachtwagens en dergelijke stikstof. Het gehanteerde rekenjaar is 2020. Worst-case wordt ervan uitgegaan dat alle 58 woningen in hetzelfde jaar worden gebouwd. Wanneer een deel van de bouw plaatsvindt in een ander jaar, is dit alleen maar gunstiger voor de hoogste hoeveelheid emissie in een jaar.
Voor het bepalen van de hoeveelheid emissie is de stageklasse (bouwjaar) van een mobiel werktuig een belangrijk uitgangspunt. Een mobiel werktuig met een bouwjaar van 2014 en later (stageklasse IV en hoger) stoot veel minder stikstof uit dan een werktuig uit 2005 (stageklasse IIIA). Het uitgangspunt voor deze berekening is dat gebruik wordt gemaakt van stageklasse IV mobiele werktuigen. Het is belangrijk dat de uitvoerder van het werk gevraagd wordt om aan te tonen dat deze gebruik maakt van deze werktuigen.
Op dit moment is nog onduidelijk welke aannemer de bouwwerkzaamheden gaat uitvoeren. Op basis van vergelijkbare projecten wordt in ieder geval rekening gehouden met de inzet van een graafmachine/shovel, mobiele kraan, shovel, betonpomp en verreiker. De mobiele werktuigen zijn ingevoerd als vlakbron.
Er is gewerkt met een brandstofverbruik zodat de ureninzet van meerdere werktuigen uitwisselbaar met elkaar is. Voor de aanlegfase (bouwfase) is rekening gehouden met een geschat verbruik van circa 22.500 liter brandstof per jaar.
Het verbruik van 22.500 liter is als volgt verdeeld:
-
130-560 kW, bouwjaar 2014, 10.000 liter brandstof. Uitgaande van een gemiddeld verbruik van 20 liter brandstof per uur, kunnen deze werktuigen worden ingezet voor in totaal 500 uur.
-
75- 130 kW, bouwjaar 2014, 7.500 liter brandstof. Uitgaande van een gemiddeld verbruik van 15 liter per uur, kunnen deze werktuigen worden ingezet voor in totaal 500 uur.
-
37-75 kw, bouwjaar 2014, 5.000 liter brandstof. Uitgaande van een gemiddeld verbruik van 10 liter per uur, kunnen deze werktuigen worden ingezet voor in totaal 500 uur.
Daarnaast is rekening gehouden met 200 vrachtwagenbewegingen per jaar voor het afleveren en ophalen van materiaal en materieel en 20 motovoertuigbewegingen licht verkeer per etmaal voor het bouwpersoneel. De rijroute is ingevoerd tot de Markiezaatsweg, daar waar het (vracht)verkeer met zekerheid zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. Dit is een worst-case benadering. De totale emissie NOx komt uit op circa 30 kg voor het jaar 2020. Dit betreft een tijdelijke emissie, die verbonden is aan de bouw.
Uit de berekeningen blijkt dat de aanlegfase een rekenresultaat oplevert dat 0,00 mol/ha/jaar bedraagt voor het rekenjaar 2020. De Aerius-berekening is in de bijlagen opgenomen.
Situatie 2: Gebruiksfase
De gebruiksfase is de fase waarin de woningen worden bewoond. De woningen zullen niet worden aangesloten op het gasnetwerk, waardoor de emissie van stikstof uitsluitend veroorzaakt wordt door de verkeersaantrekkende werking.
Uitgegaan is van een verkeersaantrekkende werking van 7 motorvoertuigbewegingen per etmaal, in totaal dus 58 x 7 = 406 motorvoertuigbewegingen. De berekening is uitgevoerd voor het rekenjaar 2021. De rijroute is tot de Markiezaatsweg ingevoerd, omdat de personenauto’s daar zeker op zullen gaan in het heersende verkeersbeeld. De totale emissie NOx als gevolg van deze verkeersaantrekkende werking bedraagt circa 32 kg NOx per jaar. Uit de berekeningen blijkt dat de gebruiksfase een rekenresultaat oplevert dat 0,00 mol/ha/jaar bedraagt.
5.5.3 Conclusie
Het projecteffect op de Natura 2000-gebieden ten gevolge van de aanlegfase is gelijk aan 0,00 mol/ha/jaar, bij de genoemde uitgangspunten. Bij een dergelijke projectbijdrage zal het beoogde plan niet voor een significante toename in stikstofdepositie zorgen en kunnen negatieve effecten worden uitgesloten.
Op basis van deze uitgangspunten in het onderzoek blijkt dat er geen Wnb-vergunning benodigd is voor het aspect stikstof. Het aspect stikstofdepositie vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.
Op het moment dat er een aannemer in beeld is dient nagegaan te worden of de ureninzet en ingevoerde vermogens – eventueel met aanvullende inzet van elektrische werktuigen - voldoende zijn voor de bouw van de 58 woningen. Bij gewijzigde omstandigheden of uitgangspunten wordt aanbevolen om een nieuweAerius-berekening op te stellen.
5.6 Lucht
5.6.1 Toetsingskader
Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:
-
de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;
-
het ‘Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen het Besluit nibm;
-
de ‘Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’, hierna te noemen de Regeling nibm;
-
de ‘Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007’;
-
de ‘Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007’;
-
het ‘Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’.
Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:
-
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);
-
als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);
-
als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);
-
als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld ‘niet in betekenende mate bijdraagt’ aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of
-
het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).
Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:
-
voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht;
-
voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht;
-
voor ultra fijn stof (PM2.5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie.
In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.
5.6.2 Situatie ter plaatse
De Wet luchtkwaliteit is formeel niet van toepassing op uitwerkingsplannen. In het moederplan ‘de Markiezaten’ heeft reeds een afweging plaatsgevonden ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.
Overigens worden met het plan 58 woningen voorzien, waardoor het plan niet in betekenende mate zou bijdragen aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit geldt daarmee geen nadere onderzoeksplicht.
5.6.3 Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.
5.7 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
5.7.1 Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit Mer) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit Mer.
Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toetst wordt de term ‘vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
-
Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r-beoordeling noodzakelijk;
-
Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een milieueffectrapportage.
De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:
-
De kenmerken van het project;
-
De plaats van het project;
-
De kenmerken van de potentiële effecten.
5.7.2 Situatie ter plaatse
Met het uitwerkingsplan worden 58 woningen mogelijk gemaakt. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.
-
Het plan kan gerekend worden tot de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2). De bijbehorende drempelwaarde is 2.000 of meer woningen. De drempelwaarde wordt daarmee ruimschoots niet gehaald.
-
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied behoort niet tot een dergelijk gebied.
-
In de milieuparagraaf zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig plan geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen.
Hoewel de drempelwaarde niet wordt gehaald, dient toch bepaald te worden of sprake is van relevante milieueffecten. Een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus aan de orde. In het onderstaande wordt hier beknopt op ingegaan.
Kenmerken van het project
Het project betreft de realisatie van 58 woningen ten oosten van de Zuiderdreef te Bergen op Zoom. Met het project wordt met name een verkeersaantrekkende werking naar het plangebied gerealiseerd.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Het gebied heeft geen cultuurhistorische waarde. Ook zijn in de directe nabijheid geen gevoelige of kwetsbare gebieden aanwezig.
De kenmerken van de potentiële effecten
Ten aanzien van de kenmerken van de potentiële effecten kan het volgende worden opgemerkt:
-
De woningen belemmeren omliggende bedrijven of voorzieningen niet (zie paragraaf 5.1)
-
Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (zie paragraaf 5.6)
-
Het plan realiseert een verkeersaantrekkende werking die past binnen een woonomgeving en waarbij het omliggende weggennet toereikend is (zie paragraaf 4.2);
-
Het plan leidt niet tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 - gebieden (stikstof, zie paragraaf 5.5.);
-
Het plan leidt niet tot significante effecten op beschermde flora- en faunasoorten in of in de omgeving van het plangebied (zie paragraaf 4.3);
-
De toename aan verharding leidt niet tot onevenredig nadelige effecten voor de waterhuishouding op de omgeving (zie paragraaf 4.4);
-
Het plan maakt geen risicobron mogelijk in het kader van externe veiligheid of zorgt niet voor een significante toename van het groepsrisico (zie paragraaf 5.3);
-
Het plan heeft geen onevenredige effecten op cultuurhistorie of archeologie (zie paragraaf 4.1);
-
Woningbouw betreft geen bodembelastende functie voor de bodemkwaliteit (zie paragraaf 5.4).
Uit de uitgevoerde onderzoeken en motiveringen blijkt dat het plan geen onevenredige milieueffecten heeft op de omgeving. Een m.e.r-beoordeling is derhalve niet noodzakelijk.
5.7.3 Conclusie
Het plan, dat de realisatie van 58 woningen mogelijk maakt, wordt gerekend tot de activiteiten genoemd in de D 11.2 van de Bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan ligt onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Derhalve is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van onevenredige milieueffecten op de omgeving.
Het op 12 mei 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Bergen op Zoom genomen besluit omtrent de vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in de bijlage.
Hoofdstuk 6 Bestemmingsregeling
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het uitwerkingsplan (de verbeelding en de regels).
Uitgangspunt bij een uitwerkingsplan is dat dit juridisch bezien deel gaat uitmaken van het 'moederplan', in dit geval het bestemmingsplan 'De Markiezaten'. Ter plaatse van het uitwerkingsplan wordt de globale bestemming 'Wonen - Uit te werken 1' in het 'moederplan' vervangen door gedetailleerde bestemmingen; dit alles binnen het juridisch kader van het 'moederplan'.
In principe zijn de regels van het bestemmingsplan 'De Markiezaten' direct van toepassing op dit uitweringsplan. Met name hoofdstuk 3 Algemene bepalingen en de overgangsbepalingen in Hoofdstuk 4 van de regels van dat 'moederplan' gelden direct voor dit uitwerkingsplan. In dit plan zijn alleen die regels opgenomen, die nodig of nuttig zijn voor de toepassing van de in dit plan opgenomen bestemmingen. De regels van voorliggend uitwerkingsplan zijn ingedeeld in vier hoodfstukken, conform de eisen van het SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012).
6.2 Regels
De in dit uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.
Groen (G)
De gronden met deze bestemming betreffen gebieden met (openbare) groenvoorzieningen welke binnen de ruimtelijke hoofdopzet van het plan van belang zijn en om die reden behouden dienen te blijven. Binnen het plangebied hebben deze groenstroken tevens de functie voor speelvoorziening. Binnen de bestemming ‘Groen’ is uitsluitend de bouw van andere bouwwerken, zoals speelvoorzieningen, toegestaan.
Verkeer (V)
Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen en verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat binnen het plangebied. Binnen de bestemming zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.
Water (WA)
Deze bestemming is opgenomen voor het binnen het plangebied aanwezige oppervlaktewater. Veelal hebben deze waterpartijen een functie in het kader van de waterhuishouding in het gebied. Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken mogelijk.
Wonen (W)
De woningen zijn binnen deze bestemming opgenomen. Voor de situering van het hoofdgebouw wordt uitgegaan van een situering binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte. Ter plaatse van de aanduidingen 'erf' en 'tuin' zijn specifieke bepalingen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken opgenomen.
Beroepsmatige activiteiten in woningen zijn onder voorwaarden mogelijk waarbij bedrijfsmatige activiteiten en beroepsmatige activiteiten in een bijbehorend bouwwerk enkel middels een afwijkingsbevoegdheid mogelijk kunnen worden gemaakt.
Algemene aanduidingsregels
Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied en de zogenaamde IHCS-zone van de vliegbasis Woensdrecht en Herwijne. Deze zones hebben invloed op de maximaal toegestane bouwhoogte.
Overgangsrecht
De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het uitwerkingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.
Slotregel
Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het uitwerkingsplan kunnen worden aangehaald "Uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2 - buurt 2".
Hoofdstuk 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:
-
het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
-
het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
-
het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.
Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.
In casu is de gemeente eigenaar van de braakliggende gronden in De Markiezaten. Ten behoeve van de verkoop van de gronden worden koopovereenkomsten gesloten. Gelet hierop, is kostenverhaal niet aan de orde dan wel is kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.2.1 Resultaten vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het conceptuitwerkingsplan toegezonden aan diverse instanties. De ontvangen reacties zijn betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpuitwerkingsplan.
7.2.2 Zienswijzeprocedure
De procedure voorziet in de mogelijkheid voor een ieder om tegen het ontwerpuitwerkingsplan zienswijzen in te
dienen bij het college van burgemeester en wethouders. Daartoe heeft het ontwerpuitwerkingsplan met
bijbehorende stukken van 21 mei 2020 gedurende zes weken op het stadskantoor ter inzage gelegen. De terinzagelegging is op de in de gemeente gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Direct omwonenden zijn per brief op de hoogte gesteld van het ontwerpplan.
7.2.3 Vervolgprocedure
In de termijn van terinzagelegging zijn geen zienswijzen ingediend. Het uitwerkingsplan is dan ook door het college van burgemeester en wethouders ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling ligt het uitwerkingsplan gedurende 6 weken terinzage. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.