KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
Artikel 4 Verkeer
Artikel 5 Water
Artikel 6 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 10 Overgangsrecht
Artikel 11 Slotregel
Hoofdstuk 1 Doel En Opzet Uitwerkingsplan
1.1 Aanleiding En Doel
1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied
Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving
2.1 Stedenbouwkundige Opzet De Markiezaten
2.2 Stedenbouwkundige Inpassing En Uitwerking
Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten
Hoofdstuk 4 Onderbouwing Op Onderdelen
4.1 Cultuurhistorie En Archeologie
4.2 Verkeer En Parkeren
4.3 Flora En Fauna
4.4 Water
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Geluid
5.3 Externe Veiligheid
5.4 Bodem
5.5 Stikstof
5.6 Lucht
5.7 Trillinghinder
5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 6 Bestemmingsregeling
6.1 Inleiding
6.2 Regels
Hoofdstuk 7 Uitvoeringsaspecten
7.1 Economische Uitvoerbaarheid
7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
Bijlage 1 Nota Parkeernormering Bergen Op Zoom
Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 2 Standaard Groepsrisico Verantwoording Veiligheidsregio
Bijlage 3 Groepsrisicoberekening
Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 3b
Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 3
Bijlage 6 Notitie Stikstofdepositie
Bijlage 7 Nota Van Zienswijze

Uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2- buurt 3

Uitwerkingsplan - Gemeente Bergen op Zoom

Vastgesteld op 20-02-2022 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2-buurt 3 van de gemeente Bergen op Zoom;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0748.UP207d-0201 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo);

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten;

  1. a. lengte, breedte en diepte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van gemeenschappelijke scheidsmuren);

  1. b. de oppervlakte van een gebouw:

tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsmuren);

  1. c. bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijkte stellen bouwonderdelen;

  1. d. goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot- c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  1. e. inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van de daken en dakkapellen;

  1. f. afstand tot zijdelingse perceelsgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is;

  1. g. oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  1. h. bedrijfsvloeroppervlakte:

binnenwerks, op de vloer van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten;

  1. i. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  1. j. hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine;

  1. k. afstand tussen hoofdgebouwen:

tussen de hoofdgebouwen, waar die afstand het kortst is.

2.2 Specifieke regels

De regels als bedoeld in lid 2.1 worden als volgt toegepast:

  1. a. bij toepassing van een dakkapel of dakopbouw met een (al dan niet gezamenlijke) breedte van meer dan 70% van de breedte van het dakvlak waarin de dakkapel of dakopbouw is gelegen, wordt de snijlijn van het dakvlak of dakopbouw met het gevelvlak van de betreffende dakkapel of dakopbouw als goothoogte aangemerkt;
  2. b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag worden overschreden door antennes, schoorstenen, hekwerken, zonnencollectoren, schotelantennes en daarmee gelijk te stellen constructies en ondergeschikte dakopbouwen, zoals ruimten ten behoeve van centrale verwarmings-, luchtbehandelings- en liftinstallaties, tot een oppervlakte van ten hoogste 25% van het grondoppervlak van de bouwlaag, waarop de dakopbouwen zich bevinden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. (openbaar) groen, plantsoen en andere groenvoorzieningen;
  2. b. waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  3. c. speelvoorzieningen;
  4. d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals fiets- en voetpaden en ontsluitingspaden, parkeervoorzieningen en kunstobjecten.

3.2 Bouwregels

Op de in artikel 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, waaronder begrepen straatmeubilair, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van speel- en sportvoorzieningen ten hoogste 6 meter mag bedragen;
  2. b. de bouwhoogte van kunstobjecten ten hoogste 15 meter mag bedragen;
  3. c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.

3.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wro, de bestemming 'Groen' te wijzigen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'erf' of 'tuin' met de bedoeling percelen en/of perceelsgedeelten behorende bij woningen te kunnen vergroten in het kader van de uitgifte van openbare ruimte, met inachneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. aangetoond dient te zijn dat de uit te geven openbare ruimte geen structurele betekenis heeft voor de verkeersafwikkeling en/of groenstructuur;
  2. b. door de toevoeging bij een woonperceel mogen geen verkeersonveilige situaties ontstaan of worden vergroot.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebiedsontsluitingswegen bestaande uit ten hoogste vier rijstroken;
  2. b. wegen bestaande uit maximaal twee rijstroken;
  3. c. verblijfsgebied;
  4. d. voet- en fietspaden;
  5. e. parkeervoorzieningen;
  6. f. voorzieningen van openbaar nut;
  7. g. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals bermen, verlichting en andere verkeersvoorzieningen, geluidsafschermende voorzieningen, speelvoorzieningen, kunstobjecten, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de bouwhoogte van speelvoorzieningen niet meer mag bedragen dan 6 meter;
  2. b. de bouwhoogte van kunstobjecten en lichtmasten niet meer mag bedragen dan 15 meter;
  3. c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 4,5 meter.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterhuishouding. waterberging, watergangen en sloten, waterpartijen, groenvoorzieningen en bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden, kunstwerken, kunstobjecten en waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen, waaronder begrepen bruggen, worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 meter.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2 ten behoeve van andere bouwwerken die hoger zijn dan 3 meter, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  1. a. het belang van de waterhuishouding met betrekking tot de waterkwaliteit en waterkwantiteit wordt niet onevenredig aangetast;
  2. b. vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de waterbeheerder omtrent het onder in lid a gestelde.

5.4 Omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wonen in een woning;
  2. b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals (ontsluitings)wegen, erven, tuinen, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen en speelvoorzieningen.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in dat lid bedoelde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  1. a. de hoofdgebouwen uitsluitend mogen worden opgericht binnen het bouwvlak;
  2. b. als woningtype zijn toegestaan:
    1. 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaande woningen;
    2. 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-één': vrijstaande en twee-aan-één gebouwde (dubbele) woningen;
    3. 3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': vrijstaande, twee- aan-één gebouwde (dubbele) woningen en drie en meer aan-één-gebouwde (rij-)woningen;
    4. 4. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tinyhuis': uitsluitend tiny houses, met per tiny house een maximum oppervlak van 50 m2 voor hoofdgebouwen en een maximum oppervlak van 25 m2 voor bijgebouwen;
    5. 5. indien het woningtype niet nader is bepaald, zijn alle woningtypes toegestaan;
  3. c. de goot- en/of bouwhoogte van de hoofdgebouwen niet meer mag bedragen dan binnen het bouwvlak of een gedeelte daarvan is aangegeven met de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' óf de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)';
  4. d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden (m)' geldt een maximum aantal wooneenheden;
  5. e. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' (p) mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt voor parkeerdoeleinden en voor bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals genoemd in 6.1 onder b;
  6. f. ter plaatse van de aanduiding 'erf' (e) mogen bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat:
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken per bouwperceel niet meer dan 50% van de als 'erf' aangeduide gronden mag bedragen, tot een gezamenlijke oppervlakte van 75 m²;
    2. 2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw plus 30 centimeter van het hoofdgebouw, tot een maximum van 4 meter;
    3. 3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    4. 4. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'tuin' (t) geldt het volgende:
    1. 1. bijbehorend bouwwerken aan de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw zijn toegestaan, met dien verstande dat:
      • de diepte van het bijbehorend bouwwerk gemeten uit de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1,5 meter;
      • de afstand van het bijbehorend bouwwerk tot de openbare weg niet minder mag bedragen dan 2 meter;
      • de bouwhoogte van het bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 0,3 meter boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
      • de breedte van het bijbehorend bouwwerk maximaal 50% van de breedte van de voor- of zijgevel van het hoofdgebouw mag bedragen;
    2. 2. voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat:
      • de bouwhoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 meter;
      • de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter;
      • overkappingen zijn niet toegestaan.
  8. h. voor het bouwen van andere bouwwerken geldt dat:
    1. 1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 meter;
    2. 2. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders niet meer mag bedragen dan 2 meter;
    3. 3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 3 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels

6.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken geldt dat:

  1. a. op gronden met de bestemming 'Wonen' is - in samenhang daarmee - ook het gebruik toegestaan van gedeelten van hoofdgebouwen, voor beroepsmatige activiteiten, voor zover;
    1. 1. de gezamenlijke oppervlakte van beroepsmatige werkruimten in het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 30% van het hoofdgebouw tot een maximum van 50 m²;
    2. 2. het gebruik dient de woonfunctie te ondersteunen, dat wil zeggen dat diegene die de activiteiten in de woning uitvoert, tevens de gebruiker van de woning is.
    3. 3. detailhandel is toegestaan, indien het detailhandel betreft in goederen die ter plaatse worden vervaardigd of verwerkt en/of voor zover dit een ondergeschikt en niet zelfstandig onderdeel van de bedrijfsvoering vormt;
    4. 4. internetverkopen, waarbij het volledig assortiment alleen te bezichtigen is via internet en/of postcatalogus en levering van de producten plaatsvindt via post of koeriersdiensten zijn toegestaan.
  2. b. bedrijfsmatige activiteiten en logies niet zijn toegestaan;
  3. c. er in voldoende mate ruimte voor parkeren of stallen van auto's dient te worden aangebracht en in stand worden gehouden, waarbij voor berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen gebruik wordt gemaakt van de parkeernormen uit de door de gemeenteraad vastgestelde Nota Parkeernormering Bergen op Zoom zoals die geldt ten tijde van de ontvangst van de aanvraag, of de rechtsopvolger daarvan.

6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 vrijwaringszone - radar

8.2 overige zone - IHCS

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - IHCS' (met nummer) geldt ten behoeve van het obstakelvrije start- en landingsvlak met zijkanten een bouwverbod voor bouwwerken met een hogere bouwhoogte dan:

  1. a. 75 meter boven NAP ter plaatse van aanduiding 'overige zone - IHCS - 5;
  2. b. 80 meter boven NAP ter plaatse van aanduiding 'overige zone - IHCS - 6';

Artikel 9 Overige Regels

Het bepaalde in de onderstaande paragrafen van het bestemmingsplan "De Markiezaten" van de gemeente Bergen op Zoom is onverkort van toepassing op het "Uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2 - buurt 3":

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 22 Algemene bouwregels

Artikel 24 Algemene afwijkingsregels

Artikel 25 Algemene wijzigingsregels

Artikel 26 Algemene gebruiksregels

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. 1. gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd;
    2. 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsregeling van het plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik

  1. a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregeling van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het uitwerkingsplan 'Uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2 - buurt 3' van de gemeente Bergen op Zoom.

Hoofdstuk 1 Doel En Opzet Uitwerkingsplan

1.1 Aanleiding En Doel

Bij besluit van 19 juli 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'De Markiezaten' vastgesteld. In dit bestemmingsplan, dat gedeeltelijk een zogeheten globaal uit te werken bestemmingsplan is, is een aantal uit te werken bestemmingen opgenomen. Hiermee kan de ontwikkeling van het gebied De Markiezaten fasegewijs en flexibel qua programma en bouwregeling worden uitgewerkt.

In de periode tussen 2009 en 2017 zijn in De Markiezaten al diverse nieuwe woonbuurten gerealiseerd. Binnen deze woonbuurtjes ziin inmiddels circa 600 woningen bewoond of in aanbouw. In het gemeentelijk woonprogramma bevat de Markiezaten nog een resterende woningbouwopgave van circa 900 woningen tot 2032. Voor de woningbouw in de komende jaren is in de lopende GREX Markiezaten de focus gelegd op enkele plandelen, waaronder het plandeel Meander fase 2, globaal tussen de Zuiderdreef en de Sportlaan. Dit plandeel heeft in het vigerende bestemmingsplan “De Markiezaten" een Uit te werken woonbestemming.

Het deelgebied Meander is ten westen van de Zuiderdreef (fase 1) al grotendeels gerealiseerd. Ten oosten van de Zuiderdreef (fase 2) zal de Meander uitgewerkt worden met diverse woonbuurtjes binnen een groene waterrijke omgeving.

Het voorliggende uitwerkingsplan vormt de uitwerking ex. artikel 3.6 sub b Wro en bevat het juridisch planologisch kader voor de ontwikkeling van fase 2, buurt 3, een woonbuurtje met 64 woningen, bestaande uit 16 geschakelde en vrijstaande woningen, 26 rijwoningen en 11 small-houses.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0001.png"
Afbeelding 1: globale ligging plangebied

1.2 Ligging En Begrenzing Plangebied

Het woongebied De Markiezaten ligt aan de zuidrand van Bergen op Zoom, tussen de oudere woonwijken Fort -Zeekant, Bergse Plaat en Nieuw Borgvliet- Langeweg. De globale ligging van het plangebied is weergegeven op onderstaande luchtfoto (afbeelding 2). De begrenzing van het plangebied van het derde woonbuurtje binnen Meander fase 2 is aangegeven op afbeelding 3. Een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan De Markiezaten met daarop het plangebied van het uitwerkingsplan is te zien in afbeelding 4.

Het plangebied is gelegen ter weerszijde van de Sportlaan, globaal ter hoogte van de voetgangers-fietstunnel naar de Markgravenlaan. Aan de westzijde grenst de beoogde woonbuurt aan buurt 2 en aan de noordzijde aan bestaand openbaar groen en water (Krabbenkreek). Ook aan de oost- en zuidzijde zal de beoogde woonbuurt worden omzoomd door nog aan te leggen openbaar (buurt)groen en water (Augustakreek).

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0002.png"
Afbeelding 2: luchtfoto ligging plangebied
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0003.png"
Afbeelding 3: Begrenzing plangebied
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0004.png"
Afbeelding 4: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan De Markiezaten met het plangebied van het uitwerkingsplan rood omlijnd

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Stedenbouwkundige Opzet De Markiezaten

Met de gebiedsontwikkeling Markiezaten wordt meer leefkwaliteit en samenhang nagestreefd in de zuidelijke stadsrand van Bergen op Zoom: nieuwe woonmilieus tussen bestaande wijken, meer centrale voorzieningen, natuur in de achtertuin, een betere inpassing van infrastructuur. Gedurende de periode 2006-2010 is het Dal vd Molenbeek gerealiseerd met een nieuwe natuurlijke inrichting, een robuust stedelijk water(berging)systeem en recreatieve verbindingen richting de Brabantse Wal en het Markiezaatmeer. Tevens is gedurende de periode 2009-2011 de Markiezaatsweg omgelegd en zijn diverse nieuwe verbindingen en geluidmaatregelen onder en langs het spoor gerealiseerd. In 2010 is tevens het sportpark Markiezaten in gebruik genomen en inmiddels zijn daar ook diverse scholen voor basis- en speciaal onderwijs gevestigd. Ook is binnen het woongebied een supermarkt aan de Laan van Borgvliet beschikbaar gekomen.

De stedenbouwkundige hoofdstructuur van de Markiezaten gaat uit van een natuurlijk overgangsgebied met woonterpen ten zuiden van de Markiezaatsweg en een nader uit te werken compacter tuinstedelijk woongebied ten noorden van deze Markiezaatsweg.

De uit te werken woongebieden bestaan vervolgens grotendeels uit grondgebonden woonmilieus in een traditionele architectuur (bouwhoogte circa 10 meter, veelal met kappen). Daarnaast is voorzien in de mogelijkheid van appartementenbebouwing langs delen van de Markiezaatsweg, de verbindingsroutes naar bestaande wijken en op enkele markante locaties langs de groen- en waterstructuur. Qua bouwhoogte variëren deze appartementen tussen de 4 en 6 woonlagen (tot ca 20 meter). Op wijkniveau zijn daarnaast enkele hogere accenten voorzien tot circa 10 woonlagen (tot ca 30 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0005.png"
Afbeelding 5: stedenbouwkundige opzet De Markiezaten met indicatie mogelijke bouwhoogte

2.2 Stedenbouwkundige Inpassing En Uitwerking

Binnen het plandeel Meander is de woningbouw vanaf 2008 in aanbouw gekomen en ten westen van de Zuiderdreef zijn al enkele woonbuurten gerealiseerd en geruime tijd bewoond. De opzet van kleine woonbuurten tussen groen en water wordt ten oosten van de Zuiderdreef voorgezet. Buurt 1 (Zwanenbloem-Lisdodde) is inmiddels in aanbouw met een buurteigen traditionele architectuur. Buurt 2 (Hof van Augusta) heeft wat meer onderscheidende buurtidentiteit met een lichte en moderne architectuur.

Ook binnen buurt 3 (Kievitsbloem) wordt in de basis toegewerkt naar een tuinstedelijk woonmilieu met opnieuw een eigen buurteigen sfeer en samenhang. Deze bestaat uit overwegend rood-bruin gemetselde rij-, geschakelde en vrijstaande woningen met markante kappen en veel variantie binnen de woningblokken. De verkavelingsopzet is weergegeven in afbeelding 6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0006.png"
Afbeelding 6: Verkavelingsopzet Buurt 3 (Kievitsbloem-Sportlaan)

De totaal 64 beoogde (koop)woningen binnen buurt 3 bestaan uit de volgende typen:

  • 16 geschakelde en vrijstaande woningen aan de Kievitsbloem met parkeren op eigen voorterrein;
  • 11 geschakelde en vrijstaande waterwoningen aan de Kievitsbloem, met achtertuinen aan de Augustakreek en parkeren op eigen voorterrein;
  • 26 rijwoningen aan de Kievitsbloem en Sportlaan met eigen parkeren binnen gemeenschappelijke parkeerclusters en incidenteel op eigen voorterrein;
  • 11 small-houses (eenlaags tot ca 50 m2) rond een gemeenschappelijk 'Krabbenhofje' met parkeren langs de Sportlaan.

Beeldregie

De situering en massavorm van de woningen passen binnen de vastgestelde uitwerkingsregels van het vigerende bestemmingsplan De Markiezaten. De architectonische uitstraling van de woningen binnen Buurt 3 is weergeven in bijgaande impressies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0007.png"
Afbeelding 7: Impressie Buurt 3 (aanzicht / vogelvlucht vanuit het zuidoosten)
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0008.png"
Afbeelding 8: Impressie Buurt 3, aanzicht vrijstaand-geschakelde woningen rond groen hofje noordzijde Kievitsbloem
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0009.png"
Afbeelding 9: Impressie Buurt 3, aanzicht rijwoningen Kievitsbloem-Sportlaan
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0010.png"
Afbeelding 10: Impressie Buurt 3, aanzicht vrijstaande / geschakelde waterwoningen aan de Augustrakreek
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0011.png"
Afbeelding 11: beoogde detaillering en materiaalreferenties Buurt 3 (Kievitsbloem-Sportlaan)
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0012.png"
Afbeelding 12: beoogde kleinere woning binnen 't Krabbenhofje (Sportlaan)

Hoofdstuk 3 Beleidsaspecten

De onderbouwing van de ontwikkeling van het woongebied De Markiezaten, waar voorliggende ontwikkeling onder behoort, aan de hand van het Rijksbeleid, Provinciaal en Gemeentelijk beleid, heeft reeds plaatsgevonden in het moederplan 'Bestemmingsplan De Markiezaten'. Volledigheidshalve wordt voor deze beleidsmatige onderbouwing verwezen naar de toelichting van dat betreffende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Onderbouwing Op Onderdelen

In dit hoofdstuk wordt het ruimtelijke kader en de hierin geformuleerde uitgangspunten op de relevante onderdelen nader onderbouwd. Aan bod komen cultuurhistorie en archeologie, verkeer, flora en fauna en water.

4.1 Cultuurhistorie En Archeologie

Bij de gebiedsontwikkeling Markiezaten zijn archeologische aandachtsgebieden bepaald waar reeds archeologische veldonderzoek is verricht. Het plangebied valt niet binnen zo'n archeologisch aandachtsgebied en is ook niet opgenomen binnen de archeologische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0013.png"
Afbeelding 13: archeologische waardenkaart met in het rood weergegeven archeologisch waardevol gebied

4.2 Verkeer En Parkeren

4.2.1 Verkeersontsluiting en verblijfsgebied

De ontsluitingsstructuur van deelgebied Meander II is weergegeven in afbeelding 14. De ontsluiting van de woonbuurten binnen dit deelgebied loopt voor gemotoriseerd verkeer via de Zuiderdreef [B] en de Sportlaan [C] naar de Markiezaatsweg. Het bewonersverkeer naar Buurt 3 zal naar verwachting geheel via afslag [C], de Sportlaan rijden. Het verkeer binnen de woonbuurtjes blijft verder beperkt tot bestemmingsverkeer. Binnen het hele woongebied geldt een 30 km/ uur maximum rijsnelheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0014.png"
Afbeelding 14: ontsluitingsstructuur deelgebied Meander II voor gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is vanaf de Markiezaatsweg (stedelijke ontsluitingsweg) via de Sportlaan met een tweetal in/uitritten voor bestemmingsverkeer bereikbaar. Via de Sportlaan en de Zuiderdreef zijn ook het sportpark en de basisscholen bereikbaar. De Zuiderdreef fungeert daarnaast als belangrijke langzaam verkeerverbinding tussen de Markiezaten en Fort Zeekant / Binnenstad.

Zowel de Sportlaan, Zuiderdreef als de nieuwe woonstraten (erftoegangswegen) binnen Buurten 1-3 zijn/ worden ingericht volgens de principes van duurzaam veilig met een maximaal toegestane rijsnelheid van 30 km/uur. Op wegen met een erftoegangsfunctie staat de verblijfsfunctie centraal. Hier ontmoeten alle verkeersdeelnemers elkaar. Binnen de erftoegangswegen kan wel een verschil in verkeersintensiteit zijn.

4.2.2 Parkeren

Voor het beoordelen van de parkeerbehoefte hanteert de gemeente de parkeernormen in de (actuele) Nota Parkeernormering. Ten behoeve van onderhavig plan is de hierna volgende parkeerbalans opgesteld. Uit de parkeerbalans blijkt een parkeerbehoefte van 123,7 parkeerplaatsen. Deze worden deels gerealiseerd op eigen terrein en deels in openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0015.png"
Afbeelding 15: indicatie parkeerbehoefte
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0016.png"
Afbeelding 16: indicatie parkeeraanbod
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0017.png"
Afbeelding 17: visualisatie parkeermogelijkheden (indicatief), de parkeervakken zijn met bruin en lichtgroen aangeduid

Ten behoeve van de bezoekers en bewoners van de 27 geschakelde en vrijstaande woningen, de 26 rijwoningen en de 11 small-houses wordt voorzien in 121,5 tot 167 parkeerplaatsen, waarvan 60,5 - 106 op eigen erf en 61 in openbaar gebied. Dit geeft een gemiddelde parkeercapaciteit van circa 1,9 - 2,6 parkeerplaats per wooneenheid waarmee voldaan wordt aan de gewogen parkeernormen.

Omdat de voorkeur uitgaat naar een zo groen mogelijke inrichting van de woonomgeving wordt met bewoners daarom afgestemd wat het daadwerkelijke autobezit is en in welke mate interesse bestaat in autodelen. Afhankelijk daarvan wordt afgewogen hoeveel parkeerplaatsen vervolgens daadwerkelijk benodigd zijn en worden aangelegd. Tevens zullen de gewenste/ benodigde elektrische laadpunten worden meegenomen.

4.3 Flora En Fauna

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) in werking getreden. Deze wet heeft de Boswet, Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen. De Wnb regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden, de bescherming van soorten en de bescherming van houtopstanden. Voorafgaand aan ruimtelijke ingrepen die hierop van invloed kunnen zijn, dient onderzocht te worden of de ruimtelijke ingrepen leiden tot significant negatieve gevolgen.

De betreffende locatie is gelegen in binnenstedelijk gebied en is vanaf 2008 bouwrijp. Sindsdien is de locatie in gebruik als gronddepot en regelmatig betreden met voertuigen. Er zijn, gezien de huidige situatie en staat van het terrein, geen (bijzondere soorten) flora en of fauna te verwachten. Op grond hiervan wordt het niet nodig geacht een nader onderzoek te doen als hierboven bedoeld. Er worden, gezien de ligging, geen nadelige effecten op beschermde gebieden dan wel soorten verwacht.

Met de afronding van de bouwontwikkeling komt ook het openbaar gebied tot een definitieve inrichting. In het nieuwe plantsoen en binnen de woonstraten komt extra boombeplanting. Deze bomen geven beschutting en versterken de ruimtelijke beleving van de woonbuurt. Ook wordt een deel van de Augustakreek aangelegd met aangrenzende tuinen en openbare groene oevers. Binnen deze woonomgeving biedt de natuurlijke vegetatie langs deze oevers extra beschutting en leefruimte voor flora en fauna.

4.4 Water

4.4.1 Beleid gemeente

De gemeente Bergen op Zoom heeft in 2001 een waterplan opgesteld waarin alle verschijningsvormen van water in samenhang zijn bekeken. Dit plan is opgesteld in samenwerking met alle betrokken waterpartners en zowel door de gemeenteraad als het waterschapsbestuur in 2002 vastgesteld. De meeste uitgangspunten van het waterplan zijn nog steeds van kracht en bovendien nader uitgewerkt in het geactualiseerde verbreed Gemeentelijke Rioleringsplan (vGRP 2013-2017) dat in februari 2013 door de gemeenteraad is vastgesteld.

Bovendien heeft de gemeente sinds de inwerkingtreding van de wet gemeentelijke watertaken (2008) verschillende zorgplichten ten aanzien van water in het stedelijk gebied. Het gaat om de zorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater. Voor het stedelijk afvalwater is deze zorgplicht uitgewerkt in het vigerende vGRP. De zorgplichten voor hemel- en grondwater komen voor de gemeente pas om de hoek kijken als grondeigenaren zelf niet voor een adequate verwerking van het water kunnen zorgen.

In deze gevallen dient de gemeente voor voorzieningen te zorgen waarop particulieren kunnen aansluiten. Belangrijke voorwaarde is wel dat de maatregelen doelmatig zijn. Welke maatregelen worden getroffen, is zeer sterk locatie-afhankelijk. Zo zijn andere maatregelen nodig als de grondwaterstand laag is en er sprake is van een zandige bodem dan wanneer de bodem uit klei bestaat en het grondwater in een groot deel van het jaar reikt tot aan het maaiveld. Gezamenlijk met het waterschap dient hieromtrent een juiste (lees passende) keuze te worden gemaakt. Een passende aanpak is vastgelegd in de nota Watertaken: Gemeentelijke Wateropgave Bergen op Zoom, daterend uit 2009.

Tenslotte zorgt de gemeente voor de ruimtelijke inpassing van de diverse voorzieningen voor het waterbeheer. Ook in dat opzicht wordt bij het opstellen van bestemmingsplannen rekening gehouden met noodzakelijke voorzieningen vanuit zowel het integraal waterbeleid als het rioleringsplan.

4.4.2 Beleid Waterschap Brabantse Delta

Het waterschap Brabantse Delta is verantwoordelijk voor het waterbeheer in de gemeente. Het gaat dan om het waterkwantiteits- en -kwaliteitsbeheer, de waterkeringzorg, waterzuivering, het grondwaterbeheer, het waterbodembeheer en vaak ook het scheepvaartbeheer.

Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het waterbeheersplan 2016-2021, wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid. Belangrijke speerpunten uit het waterbeheerplan zijn veiligheid, droge voeten, voldoende water, gezonde natuur, schoon water, genieten van water en het waterschap als calamiteitenorganisatie. Bovendien richt het waterschap met genoemde hoofdlijnen van het waterbeheer zich in toenemende mate op de samenwerking met de mogelijkheid in de verbinding meer maatwerk toe te passen, voor zover doelmatig.

In een toetsingskader RO “De ruimte blauw geordend”, heeft het waterschap aangegeven wat de ruimtelijke consequenties zijn van het waterbeleid. Verder heeft het waterschap waar nodig nog toegespitst beleid en beleidsregels op verschillende thema's/speerpunten uit het waterbeheersplan en heeft het waterschap een eigen verordening; De Keur en de legger. De Keur bevat gebods- en verbodsbepalingen met betrekking tot ingrepen die consequenties hebben voor de waterhuishouding en het waterbeheer. De legger geeft aan waar de waterstaatswerken liggen, aan welke afmetingen en eisen die moeten voldoen en wie onderhoudsplichtig is. Veelal is voor diverse ingrepen met betrekking tot de waterhuishouding een ontheffing of watervergunning gerelateerd aan de Keur van het waterschap benodigd. De Keur is onder andere te raadplegen via de site van waterschap Brabantse Delta.

Om een duurzame(re) situatie te bereiken, gaat het waterschap bij nieuwe ontwikkelingen tenminste uit van het principe van waterneutraal bouwen, waarbij gestreefd wordt naar het behoud of herstel van de 'natuurlijke' waterhuishoudkundige situatie. Vanwege dit principe wordt bij uitbreiding van verhard oppervlak voor de omgang met hemelwater uitgegaan van de voorkeursvolgorde infiltreren, bergen, afvoeren. De technische eisen en uitgangspunten voor het ontwerp van watersystemen zijn opgenomen in de 'beleidsregel Afvoer hemelwater door toename en afkoppelen van verhard oppervlak, en de hydrologische uitgangspunten bij de keurregels voor afvoeren van hemelwater'.

4.4.3 Watertoets

Het watertoetsproces is een belangrijk instrument om het waterbelang in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, watertekort, waterkwaliteit en verdroging, en om alle wateren: rijkswateren, regionale wateren en grondwater.

Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek brengt. In dit kader hebben waterschap en gemeente vooroverleg gevoerd, waaruit de volgende doelen, uitgangspunten en criteria voor dit plan zijn afgesproken:

  • Een duurzame benadering van de waterstromen in relatie tot de ruimtelijke functie van het gebied;
  • Voldoende aandacht voor kwaliteitsgarantie van (aansluitingen) schoon en vuil water in relatie tot het aanwezige oppervlaktewater.

Beschrijving huidige situatie

Voor het plandeel Meander is/wordt, zoals de naam al suggereert, gefaseerd een ruime meanderende waterpartij gerealiseerd. Deze waterpartij beslaat ruim 10% van het oppervlak van het uit te werken woongebied en biedt daarin voldoende ruimte voor de opvang en buffering van het hemelwater wat daarbinnen valt. De meanderende waterpartij voorziet tevens in de opvang en afstroom van het water dat vanuit delen van de omliggende bestaande woonwijken.

Het ontwikkelingsgebied de Markiezaten is immers grotendeels gesitueerd binnen de voormalige Augustapolder. Binnen deze lager gelegen polder is vanaf 2006 vanuit drie belangrijke doelstellingen de basis voor de beoogde waterstructuur aangebracht:

  1. 1. regionale waterberging binnen het Dal van de Molenbeek, ten zuiden van de Markiezaatsweg, gecombineerd met natuurontwikkeling en wonen (deelgebieden Zuidrand en Terpen);
  2. 2. stedelijke waterberging voor de oudere woongebieden Fort-Zeekant en Nieuwe Borgvliet – Langeweg, gecombineerd met afkoppeling van het regenwater in de aanwezige rioolstelsels;
  3. 3. stedelijke waterberging voor de nieuwe woningbouw binnen de deelgebieden Klaverwei, Brug, Meander en Wal waar gescheiden rioolstelsels voor vuilwater en hemelwater zijn/ worden aangelegd.
  • De waterberging en -afstroom voor grote delen van Nieuw Borgvliet en het woongebied de Wal gebeurd via de Molenbeek richrting de Plaatvliet.
  • De waterberging en -afstroom voor grote delen van Fort-Zeekant en de deelgebieden Klaverwei en Brug gebeurd overwegend via het Krabbenwater via de Augustakreek richting de Cromvliet.
  • De waterberging en -afstroom voor Langeweg en het deelgebied Meander gebeurd eveneens via de Augustakreek richting de Cromvliet.

Sinds de aanleg van de basisopzet hebben de gemeente en het waterschap regelmatig afstemming over de gefaseerde realisatie van dit watersysteem. Zowel de afkoppeling van het regenwater binnen de bestaande wijken als de realisatie van de nieuwe woongebieden vinden immers ook gefaseerd plaats. In dit overleg is een bergingsbehoefte afgestemd waarbij voor zowel de nieuwe wijken als de bestaande wijken in Markiezaten is gerekend met een benodigde berging bij een maatgevende bui van 60mm. In het overleg is tevens afgestemd om voor delen van bestaande wijken geen 60mm maar 15mm berging te rekenen.

Onderstaande afbeelding geeft een illustratie van de al grotendeels aanwezige waterstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0018.png"
Afbeelding 18: waterstructuur in de wijk
afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0019.png"
Afbeelding 19: globale bergingsbehoefte vs bergingscapaciteit watersysteem Markiezaten

In bovenstaande afbeelding is zichtbaar gemaakt hoeveel verharding (in hectare) aanwezig/ te verwachten is binnen de bestaande en nieuwe woongebieden. Dit resulteert in een aangegeven bergingsbehoefte (in m3). Bij deze bergingsbehoefte is uitgegaan dat:

  • het volume (m3) aan hemelwater dat valt op de verhardingen (hectare) binnen de nieuwe wijken volledig (100%) wordt afgekoppeld en aangesloten op het oppervlaktewater;
  • het volume (m3) aan hemelwater dat valt op de verhardingen (hectare) binnen de bestaande wijken voor 80% wordt afgekoppeld en aangesloten op het oppervlaktewater (80% is weliswaar erg veel maar vooralsnog wel aangehouden bij deze behoefteberekening);

De nog niet uitgewerkte nieuwe wijken voor 80% verhard zijn, waarvan 40% dakoppervlak en 60% verharding.

Uitgaande van het totale (deels nog te realiseren) wateroppervlak is de bergingscapaciteit bepaald van het Krabbenwater/ Augustakreek (met een mogelijke peilstijging van 0.3 tot 1.1 m +NAP) en binnen het Dal van de Molenbeek (met een mogelijke peilstijging van de Molenbeek van 0.5 tot 0.9 m +NAP).

Uit deze handmatige berekeningen blijkt dat in het watersysteem voldoende (ruim overschot aan) bergingscapaciteit zit. Het beoogde watersysteem wordt daarnaast modelmatig verfijnd waarbij meteobase regendata van het waterschap wordt betrokken en ook de landelijke afvoer van de Molenbeek wordt bepaald.

Water binnen en rond Buurt 3

Een deel van de aanwezige Augustakreek loopt langs Buurt 3 en wordt verder uitgegraven om te voorzien in voldoende bergingscapaciteit en afstroommogelijkheid voor het gros van de beoogde 64 woningen. Dit deel van de Augustrakreek is binnen het uitwerkingsplan opgenomen met de bestemming water. De openbare oevers zullen een natuurlijk talud krijgen zoals dat verderop langs de Augustakreek (langs de Oester en de Kokkel) ook aanwezig is.

Daarnaast maakt een klein deel van de waterloop langs de spoordijk eveneens deel uit van het plangebied. Ook deze waterloop wordt verbreed en en krijgt via een duiker onder de Sportlaan een koppeling met de beoogde Augustrakreek. Daarmee wordt de afstroming van water vanuit de oostzijde van het spoor verbeterd en voorkomen dat peilstijgingen tot overlast leiden in het daar relatief lagergelegen woongebied (Hof vd Paltz).

Waterberging

Het aan te leggen deel van de Augustakreek en de te verbreden waterloop langs de spoordijk hebben met water/oevertalud een gezamenlijk oppervlak van ca 4.000 m2. Dit vertegenwoordigt een bergend vermogen van ca 3.200 m3. Daarbij is uitgegaan van een maximale peilstijging van 80 cm, boven op het geldende beheerpeil van 0,30m + NAP.

Het plangebied van het Uitwerkingsplan Meander fase, Buurt 3 is circa 2,5 hectare groot. Het verhard oppervlak daarbinnen (inclusief bebouwing en het aan te leggen wateroppervlak) bedraagt circa 20.000 m2. Voor het bepalen van de benodigde waterberging vanuit bebouwing/verhard oppervlak is uitgegaan van een maatgevende regenbui (T=100). De beoogde bebouwing en verharding op de locatie vergt dan circa 1.200 m3 waterberging. Met de aanleg van het aangrenzende deel van de Augustakreek en de verbreding van de waterloop langs de spoordijk wordt daarin ruimschoots voorzien.

Het regenwater binnen het Krabbenhofje met 11 small-houses, tussen de Sportlaan en de spoordijk en ten noorden van de fietstunnel, zal overigens grotendeels op eigen terrein worden opgevangen en via maaiveld direct op de greppel langs het spoor en op het Krabbenwater kunnen afstromen.

Conclusie

Met de invulling van dit deel van de Meander wordt meer groen en water gerealiseerd dan eerder voorzien. Het aangrenzende deel van de Augustakreek wordt met dit uitwerkingsplan definitief bestemd en aangelegd. Daarnaast wordt ook extra groen gerealiseerd. Per saldo is daarmee sprake van een positieve bijdrage aan de beoogde waterhuishouding in de Markiezaten. Tevens wordt er invulling gegeven aan de gemaakte afspraken met het waterschap inzake de waterhuishouding van het gebied.

Hoofdstuk 5 Milieuaspecten

De gemeente Bergen op Zoom heeft de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant (OMWB) gevraagd een milieuparagraaf op te stellen voor het onderhavige uitwerkingsplan. Deze milieuparagraaf geldt aanvullend op de milieuparagraaf van het moederplan 'Bestemmingsplan De Markiezaten'.

In onderstaande milieuparagraaf worden de bevindingen en conclusies van het door de Omgevingsdienst uitgevoerde onderzoek weergegeven. Het onderzoek is opgesteld voor de milieuaspecten bedrijven en milieuzonering, geluid, externe veiligheid, bodem, stikstof, luchtkwaliteit en milieueffectrapportage.

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

5.1.1 Toetsingskader

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich in het algemeen tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Voor een verantwoorde inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven wordt gebruik gemaakt van de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (VNG, uitgave 2009).

Richtafstanden

In de VNG-publicatie is een richtafstandenlijst opgenomen in relatie tot het omgevingstype rustige woonwijk. In deze lijst zijn bedrijven op grond van hun potentiële milieubelasting ingedeeld in zes categorieën. In tabel 1 zijn de milieucategorieën en richtafstanden uit de VNG-publicatie overgenomen.

Milieucategorie Richtafstanden tot omgevingstype 'rustige woonwijk'* in meters
1 10
2 30
3.1 50
3.2 100
4.1 200
4.2 300
5.1 500
5.2 700
5.3 1000
6 1500

* indien de omgeving is te typeren als 'gemengd gebied', gelden kleinere richtafstanden, nam lijk één afstandstap kleiner (Zie de VNG-publicatie, paragraaf 2.3.).

De VNG-publicatie onderscheidt twee omgevingstypen:

Het omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer. Een vergelijkbaar omgevingstype qua aanvaardbare milieubelasting is een rustig buitengebied, (eventueel inclusief verblijfsrecreatie), een stiltegebied of een natuurgebied.

Het omgevingstype gemengd gebied

Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Wijze van meten

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning (of andere milieugevoelige functie) die volgens het (bestemming)plan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.

5.1.2 Situatie ter plaatse

Woningen zijn op basis van de VNG-brochure gevoelige objecten. Om die reden dient beschouwd te worden in hoeverre omliggende bedrijven of voorzieningen door de woningbouwontwikkeling worden beperkt in hun bedrijfsvoering en of het woon- en leefklimaat ter plaatse aanvaardbaar is.

Op basis van het vigerende bestemmingsplan 'de Markiezaten' wordt het plangebied gekenmerkt als een rustige woonwijk, omdat de woonfunctie in het gebied dominant aanwezig is en slechts enkele wijkgebonden voorzieningen (zoals scholen en een sportpark) in de omgeving liggen. Aan de rand van de wijk is weliswaar een spoorlijn gelegen, maar gelet op de uitkomst van het akoestisch onderzoek voor dit uitwerkingsplan is ook hier het omgevingstype 'rustige woonwijk' van toepassing.

Sportpark de Markiezaten

Ten noorden van het plangebied bevinden zich gronden met de bestemming 'Maatschappelijk'. Op een deel van deze gronden, met de functieaanduiding 'sport', is een veldsportcomplex gelegen. De milieucategorie van veldsportcomplexen betreft 3.1, waarvoor een richtafstand geldt van 50 meter in een rustige woonwijk op basis van het aspect geluid. Aan deze richtafstand wordt voldaan ten opzichte van de projecteerde woningen. De afstand tussen de bestemmingen 'Wonen' en 'Maatschappelijk/sport' bedraagt 44 meter. De geprojecteerde woningen liggen iets verder in het plangebied, namelijk op 12 meter, waardoor met een afstand van 56 aan de richafstand van 50 meter wordt voldaan.

Aan de oostkant van het veldsportcomplex hebben de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' geen functieaanduiding (sport). Hierbinnen zijn maatschappelijke voorzieningen mogelijk, gericht op onder meer gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang en welzijn. Dergelijke voorzieningen zijn ingedeeld in maximaal milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Het sportcomplex bevat tevens lichtmasten. In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit is vastgelegd dat de verlichting uit moet zijn tussen 23:00 en 7:00 en indien er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt gepleegd. In de regel wordt daarmee een afstand van 50 meter tot gevoelige functies voldoende geacht om lichthinder te voorkomen. Omdat de afstand van de lichtmasten tot de dichtstbijzijnde woning in het plangebied meer dan 50 meter bedraagt, namelijk 56 meter, is er vanuit lichthinder geen belemmering te verwachten.

Naast bovengenoemde voorzieningen zijn, op grotere afstand van het plangebied, ook andere bedrijfsactiviteiten en voorzieningen in de omgeving aanwezig. Hieruit volgen geen beperkingen voor de herontwikkeling gezien de afstand tot het plangebied en de aard van deze activiteiten.

5.1.3 Conclusie

Vanuit bedrijven en milieuzonering gelden er geen belemmeringen voor de haalbaarheid. Het woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en omliggende bedrijven of voorzieningen worden niet onevenredig beperkt.

5.2 Geluid

5.2.1 Toetsingskader

In de Wet geluidhinder is bepaald dat voor locaties waar woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd, de geluidbelasting wordt onderzocht binnen de zones behorende bij verkeerswegen, spoorwegen en industrieterreinen.

5.2.2 Situatie ter plaatse

Met de ontwikkeling worden woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd voor dit uitwerkingsplan. Het onderzoek is opgenomen in de bijlagen behorende bij deze toelichting. Hieronder worden de conclusies van het akoestisch onderzoek weergegeven.

Wegverkeer

Het plangebied ligt buiten de onderzoekszone (200 meter) van de omliggende gezoneerde wegen, zoals de Markiezaatsweg. Toetsing aan de Wet geluidhinder is daarmee niet noodzakelijk. Het staat daarmee vast dat een hogere waardenprocedure vanwege wegverkeerslawaai niet noodzakelijk is.

In de directe omgeving van het plangebied liggen enkel 30 km/uur wegen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht in hoeverre de geluidsituatie als gevolg van de direct aan het plangebied gelegen 30 kilometerwegen aanvaardbaar is. Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de milieukwaliteit vanwege de 30 kilometerwegen op de te bouwen woningen als goed is te beoordelen. De geluidbelastingen als gevolg van de 30 kilometer-wegen worden dan ook aanvaardbaar geacht

Railverkeer

Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant heeft een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 1. Het plangebied ligt deels binnen de onderzoekszone van de spoorlijn Roosendaal-Vlissingen. Uit het onderzoek volgt dat dat bij slechts 1 woning de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden.

Bij de betreffende woning wordt de voorkeursgrenswaarde enkel op een zijgevel van de derde bouwlaag met 3 dB overschreden. Hiervoor kan een hogere waarde worden vastgesteld. Een andere mogelijkheid is deze zijgevel op de derde bouwlaag doof (zonder te openen delen) uit te voeren of geen geluidgevoelige ruimte direct aan deze gevel te creëren.

Gezoneerde industrieterreinen

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een gezoneerd industrieterrein.

5.2.3 Conclusie

Vanuit de Wet geluidhinder en het geluid van 30 km/u wegen zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.

5.3 Externe Veiligheid

5.3.1 Inleiding

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke mogelijkheden. Binnen het vakgebied externe veiligheid wordt er onderscheid gemaakt in drie soorten risicobronnen, namelijk transportroutes (weg, water en spoor) inrichtingen met gevaarlijke stoffen en buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet onderzoek gedaan worden naar het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de aanwezige risicobronnen.

Het plaatsgebonden risico (PR10-6) is een (berekende) afstand vanaf een risicobron waarbinnen de kans om te overlijden vanwege een ongeval met de aanwezig gevaarlijke stoffen meer dan 1 op een miljoen jaar is. Binnen deze afstand mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden opgericht binnen het bestemmingsplan. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld grote kantoren, kinderdagverblijven e.d.

Het groepsrisico is een berekende waarde die aangeeft of er mogelijk sprake is van veel slachtoffers bij een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om het groepsrisico te berekenen is er inzicht noodzakelijk in de aanwezige populatie binnen het bestemmingsplan en de omgeving ervan.

5.3.2 Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht het bevoegde gezag Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet ruimtelijke ordening (Wro) – in dezen de gemeente en de provincie – afstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. Het Bevi heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Het Bevi is van toepassing op vergunningplichtige risicovolle bedrijven en de nabijgelegen, al dan niet geprojecteerde (beperkt) kwetsbare objecten. In artikel 2, lid 1 van het Bevi is opgesomd wat wordt verstaan onder risicovolle bedrijven. Voor de toepassing van het Bevi wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Voor de risico-inventarisatie is uitgegaan van de navolgende informatiebronnen:

  • Professionele risicokaart provincie Noord-Brabant ;
  • EV-signaleringskaart;
  • Informatie gemeente Bergen op Zoom (RRGS );
  • Regeling Basisnet.

In afbeelding 20 is een deel van de EV-signaleringskaart weergegeven van Bergen op Zoom. Het plangebied is hierin globaal aangeduid door de groene contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0020.png"
Afbeelding 20: Risicobronnen en plangebied (bron: EV-signaleringskaart)

Om te bepalen of er in de directe omgeving bedrijven zijn gelegen waarop het Bevi van toepassing is, zijn het Register risicosituaties gevaarlijke stoffen (RRGS) en de professionele risicokaart geraadpleegd. Het RRGS is en centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De professionele risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Hieruit blijkt dat het plangebied binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting ligt, namelijk van Sabic Innovative Plastics BV.

Voor Sabic Innovative Plastics BV is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. Op basis van de professionele risicokaart is bepaald dat het plangebied op een afstand van ca. 3.500 meter van de inrichtingsgrens van Sabic ligt. Het invloedsgebied van Sabic bedraagt ca. 8.700 meter en ligt hierdoor over het plangebied. Uit de QRA, behorende bij de Wm-aanvraag van Sabic, blijkt dat het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar niet buiten de inrichtingsgrens ligt. Er blijkt sprake te zijn van een groepsrisico dat ruim onder de oriëntatiewaarde ligt. Het maximaal berekende groepsrisico (GR) bedraagt 0.002 van de oriëntatiewaarde. Er zijn geen belemmeringen voor het plangebied.

Omdat het plangebied binnen het invloedsgebied ligt van Sabic, is op grond van artikel 13 van het Bevi een kwalitatieve verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Daarvoor is gebruik gemaakt van de standaard verantwoording groepsrisico. Deze is opgenomen in Bijlage 2.

5.3.3 Transportassen

Met het in werking treden van de Wet basisnet is ook Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden. Beoordeling van de risico's veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, water en de weg, vindt vanaf deze datum plaats aan de hand van de Wet basisnet. Hierin zijn grens- en richtwaarden voor het plaatsgebonden risico, en richtlijnen voor de toepassing van de rekenmethodiek en de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Wat de berekening van het groepsrisico betreft, dient voor bestemmingsplannen, wijzigings- en uitwerkingsplannen e.d. die ter inzage worden gelegd en die betrekking hebben op de omgeving van de in de bijlagen van de in de Regeling basisnet genoemde transportassen, uit te worden gegaan van de in de bijlage vermelde vervoerscijfers. Die vervoerscijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de groeiruimte voor het vervoer. Bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit dient het groepsrisico te worden verantwoord.

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen langs transportassen die deel uitmaken van het basisnet weg, water en/of spoor, kan de berekening van het plaatsgebonden risico achterwege blijven. Hiervoor gelden namelijk de afstanden in bijlage I, II en III van de Regeling basisnet. Op deze afstanden mag het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen niet meer bedragen dan 10-6 per jaar. Voor basisnet weg geldt bijvoorbeeld dat daar waar in bijlage I de afstand '0' is vermeld, het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer op het midden van de weg niet meer mag bedragen dan 10-6 per jaar.

Vanaf het moment dat het Bevt in werking is getreden, moet voor sommige transportassen rekening worden gehouden met het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Het PAG is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. Voor bijvoorbeeld een rijksweg wordt de 30 meter voor het PAG gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. In het Bouwbesluit is beschreven aan welke voorwaarden het bouwen binnen een PAG moet voldoen.

Als binnen het invloedsgebied van een transportas nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien en er een overschrijding van de oriënterende waarde van het groepsrisico of een significante stijging van het groepsrisico optreedt, dient bij de vaststelling van het ruimtelijke besluit, het groepsrisico te worden verantwoord. Volgens het Bevt gelden geen beperkingen voor het ruimtegebruik voor het gebied dat verder ligt dan 200 m van de transportas. Ten aanzien van de verantwoording dient niet alleen het invloedsgebied van de maatgevende vervoersklasse (GF3: brandbaar gas) voor het groepsrisico te worden beschouwd, maar ook de effectafstand die wordt gegenereerd door overige stoffen die over het wegvak worden vervoerd. Het invloedsgebied kan dus verder reiken dan 200 meter. Als dat het geval is en het invloedsgebied reikt tot over het plangebied, dan moeten wel maatregelen worden overwogen. Bijvoorbeeld in het kader van zelfredzaamheid.

Het Bevt is ook van toepassing op transportassen die niet onder het basisnet vallen. Het plaatsgebonden risico kan worden berekend of worden bepaald met toepassing van de vuistregels uit de Handleiding risicoanalyse transport (Hart). Ook hier gelden geen beperkingen voor ruimtegebruik voor het (plan)gebied dat verder ligt dan 200 meter van de transportas.

In de omgeving van het plangebied liggen de volgende relevante transportroutes:

  • De Rijksweg A4;
  • Het spoortraject Bergen op Zoom – Frans Monument.

Het plangebied is binnen 200 meter van het spoortraject gelegen. Om die reden is getoetst aan artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Onderdeel hiervan is het in beeld brengen van het groepsrisico en de populatie. Hiervoor is een QRA (kwantitatieve risicoanalyse) gemaakt. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3 (QRA spoor gemeente Bergen op Zoom, Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant d.d. 23 maart 2021).

In de QRA is berekend dat het groepsrisico ter hoogte van het plangebied stijgt van 0,621* de oriënterende waarde naar 0,720 * de oriënterende waarde. Hieronder is de FN-curve van de huidige en toekomstige situatie ter hoogte van het plangebied weergegeven. De rode curve betreft de toekomstige situatie en de blauwe curve de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0021.png"
Afbeelding 21: Groepsrisico ter hoogte van het plangebied de Markiezaten huidige en toekomstige situatie

Uit het onderzoek volgt dat het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en als gevolg van het plan niet met meer 10% van de oriëntatiewaarde toeneemt. Voor de verantwoording van het groepsrisico wordt verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico.

Vanwege toxische scenario's ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van Rijksweg A4. Deze basisnetroute ligt op een afstand van meer dan 200 meter van het plangebied. Om die reden kan volstaan worden met een toetsing aan artikel 7 van het Bevt, waarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden voor rampenbestrijding en zelfredzaamheid van de bevolking. Hiervoor wordt verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico in Bijlage 2.

5.3.4 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen is daarmee in lijn gebracht met het beleid voor inrichtingen en voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor.

Buisleidingen

Om te bepalen of er in het plangebied of in de directe omgeving buisleidingen zijn gelegen is de professionele risicokaart geraadpleegd. Hieruit is gebleken dat er twee hogedruk aardgasleidingen in de nabijheid van het plangebied liggen. Het gaat om:

• De hogedruk aardgasleiding Z-526-01;

• De hogedruk aardgasleiding Z-526-12.

Z-526-01

Deze leiding ligt ten oosten van het plangebied, aan de andere kant van het spoor. De leiding heeft een werkdruk van 40 bar en diameter van 12 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en een invloedsgebied van 140 meter. Het plangebied ligt grotendeels in het invloedsgebied van deze leiding.

Z-526-12

Deze leiding is gelegen ten noorden van het plangebied en heeft een werkdruk van 40 bar en diameter van 12 inch. De leiding heeft geen PR 10-6 contour en een invloedsgebied van 140 meter. Het plangebied ligt vrijwel geheel binnen het invloedsgebied van deze leiding.

Op basis van artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen is inzicht in het groepsrisico benodigd. Om een actueel beeld van het groepsrisico te verkrijgen, is in september 2018 een nieuwe QRA uitgevoerd voor bestemmingsplan de Markiezaten, waarbij rekening is gehouden met alle toekomstige uitwerkingsplannen in dit gebied. Voor een uitgebreide beschrijving en de uitgangspunten (onder andere personendichtheden) wordt verwezen naar de QRA in Bijlage 3. In het onderstaande wordt ingegaan op de belangrijkste conclusies.

Het groepsrisico vanwege leiding Z-526-01 bedraagt in de nieuwe situatie maximaal 0,067 x de oriënterende waarde ter hoogte van de maatgevende kilometer. De maatgevende kilometer is gelegen ter hoogte van het plangebied. Het groepsrisico vanwege leiding Z-526-12 bedraagt 0,009 x de oriëntatiewaarde ter hoogte van de maatgevende kilometer. De maatgevende kilometer is gelegen ter hoogte van het plangebied.

Omdat het groepsrisico lager is dan de waarde van 0,1 x de oriëntatiewaarde kan volstaan worden met een zogenaamde beperkte verantwoording, conform artikel 12, lid 3b van het Bevb. Een beschrijving van de aspecten bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid volstaat. Voor deze beschrijving wordt gebruik gemaakt van de standaard verantwoording in Bijlage 2.

5.3.5 Verantwoording groepsrisico

Omdat de locatie is gelegen binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting, twee buisleidingen en twee transportroutes is een verantwoording van het groepsrisico nodig. Hiervoor wordt verwezen naar de standaard verantwoording groepsrisico van de gemeente Bergen op Zoom en het standaard advies van de Veiligheidsregio in de bijlagen.

5.4 Bodem

5.4.1 Toetsingskader

De bodemkwaliteit vormt een belangrijk aspect bij bouwontwikkelingen. In het kader van het bestemmingsplan speelt de bodemkwaliteit bij ontwikkeling van ruimtelijke functies een belangrijke afweging.

5.4.2 Situatie ter plaatse

In het moederplan 'de Markiezaten' is het volgende opgenomen ten aanzien van bodemkwaliteit: “Op grond van alle bodemonderzoeken binnen het plangebied De Markiezaten is in opdracht van gemeente Bergen op Zoom door de RMD een bodemkwaliteitskaart opgesteld en vastgesteld. De huidige bodemkwaliteitskaart is nog geldig. De bodemkwaliteitskaart is opgesteld conform de geldende richtlijnen. Het gebied De Markiezaten kan op grond van de bodemkwaliteitskaart als schoon (achtergrondwaarde) worden betiteld”.

De bodemkwaliteit van het gehele plangebied 'de Markiezaten' kan als volgt worden beschreven:

  • De algemene bodemkwaliteit (zie Bkk) kan als schoon worden betiteld;
  • Zintuiglijk is de grond plaatselijk zwak puinhoudend en baksteenhoudend;
  • In de bovengrond zijn plaatselijk licht verhoogde waarden aan zware metalen, PAK, EOX en minerale olie gemeten ten opzichte van de achtergrondwaarde;
  • In de ondergrond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan minerale olie gemeten ten opzicht van de achtergrondwaarde;
  • In het grondwater worden concentraties van zware metalen boven de streef- en interventiewaarde gemeten. Plaatselijk is het grondwater sterk verontreinigd met nikkel (plaatselijke natuurlijke achtergrondwaarde) en licht verontreinigd met zware metalen, xyleen en tetrachlooretheen;
  • In de waterbodem zijn bestrijdingsmiddelen in verhoogde gehalten gemeten.

Aanvullend is voor de voorgenomen ontwikkeling van deelgebied 3 verkennend bodemonderzoek verricht. Dit betreft de volgende onderzoeken:

  • Verkennend bodemonderzoek Markiezaten (deelgebied 3B) aan de Sportlaan te Bergen op Zoom (Milon bv, d.d. 17 februari 2020). Dit onderzoek betreft de locatie van de tiny houses.
  • Verkennend bodemonderzoek Sportlaan (Meander fase 2 deelgebied 3) te Bergen op Zoom (Agel adviseurs d.d. 23 maart 2021).

Vooronderzoek

Volgens historisch kaartmateriaal maakte de onderzoekslocatie omstreeks 1900 deel uit van de Augustapolder. Begin 2000 is de woonwijk ten westen van de onderzoekslocatie gerealiseerd. De situatie binnen de onderzoekslocatie is tot op heden onveranderd gebleven.

Uit de in het verleden uitgevoerde onderzoeken blijkt dat binnen de onderzoekslocatie en in de directe omgeving slecht licht verhoogde gehaltes in de grond zijn aangetoond. In het grondwater zijn licht tot sterk verhoogde concentraties aan zware metalen aangetoond. De sterk verhoogde concentraties aan zware metalen betreffen lokaal verhoogde achtergrondwaardes. Daarnaast zijn in het grondwater licht verhoogde concentraties aan xyleen, naftaleen en tetrachlooretheen gemeten.

Gelet op het huidige gebruik, het gebruik in het verleden en de afwezigheid van bodembedreigende activiteiten op de locatie en in de directe omgeving is de locatie onverdacht op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.

Verkennende bodemonderzoeken

Middels twee verkennend bodemonderzoeken (deelgebied 3B en deelgebied 3, zie Bijlage 4 en Bijlage 5) is de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de bodem in voldoende mate vastgesteld. De resultaten geven geen aanleiding geven voor het uitvoeren van een vervolgonderzoek.

Uit de verkennende onderzoeken volgt dat de bodemkwaliteit in het plangebied geschikt is voor de beoogde herontwikkeling met woningbouw.

5.4.3 Conclusie

Voor het uitwerkingsplan is de bodemkwaliteit geen belemmering voor de haalbaarheid.

5.5 Stikstof

5.5.1 Toetsingskader

Natura 2000-gebieden zijn gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden in Nederland zijn gevoelig voor stikstofdepositie en overbelast door een teveel aan stikstof. Het is verboden zonder vergunning ingevolge de Wet natuurbescherming (Wnb-vergunning) projecten te realiseren die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

Daarom dient voor nieuwe of gewijzigde projecten onderzocht te worden of er sprake kan zijn van een mogelijk significant effect door depositie van stikstof op relevante Natura 2000-gebieden. Een project dat meer dan 0,00 mol/ha/jaar bijdraagt aan de stikstofdepositie op een overbelast stikstofgevoelig habitattype of leefgebied heeft in potentie een significant effect waarvoor mogelijk een Wnb-vergunning moet worden aangevraagd.

Op 9 maart 2021 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel Stikstofreductie en natuurverbetering aangenomen.

Deze wet treedt in werking op een nog te bepalen tijdstip. De Wet Stikstofreductie en natuurverbetering regelt onder meer dat er een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector komt. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn.

5.5.2 Situatie ter plaatse

Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is gelegen op circa 1,4 kilometer. Het gaat om het Natura- 2000 gebied Brabantse Wal. Om te bepalen of het plan een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kan veroorzaken is een berekening uitgevoerd met het rekenprogramma Aerius (versie: Aerius 2020). Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 6 (Stikstofdepositie onderzoek Meander Fase 2, buurt 3, Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant d.d. 4 maart 2021).

De ontwikkeling voorziet in een stikstofemissie als gevolg van:

  1. 1. de aanleg van het bouwplan (als gevolg van mobiele werktuigen e.d.);
  2. 2. de gebruiksfase (de verkeersaantrekkende werking).

Situatie 1: Aanlegfase

In de aanlegfase veroorzaakt het gebruik van mobiele werktuigen, zoals bouwkranen, graafmachines, vrachtwagens en dergelijke stikstof.

Voor het bepalen van de hoeveelheid emissie is de stageklasse (bouwjaar) van een mobiel werktuig een belangrijk uitgangspunt. Een mobiel werktuig met een bouwjaar van 2014 en later (stageklasse IV en hoger) stoot veel minder stikstof uit dan een werktuig uit 2005 (stageklasse IIIA). In de berekeningen is als uitgangspunt genomen dat gebruik wordt gemaakt van stageklasse IV mobiele werktuigen. Dit betreft geen worst-case aanname, maar deze stageklasse is noodzakelijk om niet te hoge emissies aan stikstof te verkrijgen. Met deze aanname (stageklasse IV) leidt het plan tot een bijdrage aan stikstofdepositie van 0,03 mol/ha/jaar op omliggende Natura 2000-gebieden.

Ook is een alternatief doorgerekend waarin vrijwel alle mobiele werktuigen, met uitzondering van de betonstorter, elektrisch zijn uitgevoerd of voorzien zijn van een stikstofreducerend filter. Met dat uitgangspunt is sprake van een emissie van 0,00 mol/ha/jaar. Hieruit blijkt dat het technisch gezien mogelijk is om op een depositie van 0,00 mol/ha/jaar uit te komen en significante effecten op Natura 2000-gebieden niet aan de orde zijn. Daarmee is de haalbaarheid voldoende aangetoond voor de ruimtelijke procedure.

Situatie 2: Gebruiksfase

De gebruiksfase is de fase waarin de woningen worden bewoond. De woningen zullen niet worden aangesloten op het gasnetwerk, waardoor de emissie van stikstof uitsluitend veroorzaakt wordt door de verkeersaantrekkende werking. In de gebruiksfase is de bijdrage 0,00 mol/ha/jaar en gelden er geen belemmeringen vanuit het aspect stikstofdepositie.

5.5.3 Conclusie

Het aspect stikstofdepositie vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Het is wel een aandachtspunt bij de latere aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Ten tijde van die aanvraag omgevingsvergunning bouwen, wanneer de aannemer in beeld is, dient nagegaan te worden in hoeverre de inzet van elektrisch materieel nodig is en of de Wet natuurbescherming aanhaakt bij de te verlenen omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Er zijn ontwikkelingen in het stikstofdossier die ertoe kunnen leiden dat er een drempelwaarde of vrijstelling voor de tijdelijke bouwfase wordt ingevoerd.

5.6 Lucht

5.6.1 Toetsingskader

Het wettelijke kader voor de luchtkwaliteit is gegeven in de volgende documenten:

  • de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna te noemen de Wm;
  • het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)', hierna te noemen het Besluit nibm;
  • de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)', hierna te noemen de Regeling nibm;
  • de 'Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007';
  • de 'Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007';
  • het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)'.

Een vaststelling van een bestemmingsplan betreft de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 5.16, tweede lid, van de Wet milieubeheer (Wm) die gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit. Op grond van artikel 5.16, eerste lid, van de Wm is vaststelling van het bestemmingsplan mogelijk, indien aannemelijk is gemaakt dat:

  • als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de grenswaarden niet worden overschreden (artikel 5.16, eerste lid, sub a, van de Wm);
  • als gevolg van het plan de concentratie van stoffen in de buitenlucht per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (artikel 5.16, eerste lid, sub b1 van de Wm);
  • als gevolg van het plan bij een beperkte toename van de concentratie van stoffen in de buitenlucht, door een met de activiteiten samenhangende maatregel of optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (artikel 5.16, eerste lid, sub b2 van de Wm);
  • als gevolg van het plan, al dan niet nadat maatregelen zijn getroffen, de toename van stoffen waarvoor grenswaarden zijn gesteld 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de concentratie in de buitenlucht (artikel 5.16, eerste lid, sub c van de Wm); of
  • het te nemen besluit een besluit is dat genoemd of beschreven is in of betrekking heeft op een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een door de Minister of andere bestuursorganen vastgesteld programma dat is gericht op het bereiken van de grenswaarden (artikel 5.16, eerste lid, sub d van de Wm).
  1. 3. Voor de kwaliteit van de buitenlucht gelden de in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10 en PM2.5), lood, koolmonoxide en benzeen. Voor de toegestane hoeveelheid PM10, PM2,5 en NO2 in de lucht zijn in de Wm de volgende grenswaarden gesteld die in acht genomen moeten worden:
  • voor NO2 geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 18 dagen per jaar mag het uurgemiddelde concentratie van NO2 groter zijn dan 200 microgram per kubieke meter lucht;
  • voor fijn stof (PM10) geldt een grenswaarde van 40 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie en maximaal 35 keer per jaar mag de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter zijn dan 50 microgram per kubieke meter lucht;
  • voor ultra fijn stof (PM2.5) geldt een grenswaarde van 25 microgram per kubieke meter lucht als jaargemiddelde concentratie.

In het Besluit gevoelige bestemmingen is bepaald dat bepaalde bestemmingen niet mogen worden gerealiseerd binnen een zone van 300 meter langs rijkswegen en binnen een zone van 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg, indien in een dergelijke zone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden. Het gaat om gebouwen die geheel of gedeeltelijk zijn bestemd of in gebruik zijn ten behoeve van basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen, kinderopvang, verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis.

5.6.2 Situatie ter plaatse

De Wet luchtkwaliteit is formeel niet van toepassing op uitwerkingsplannen. In het moederplan 'de Markiezaten' heeft reeds een afweging plaatsgevonden ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit.

Overigens worden met het plan 64 woningen voorzien, waardoor het plan niet in betekenende mate zou bijdragen aan de verontreiniging van de luchtkwaliteit. Vanuit het aspect luchtkwaliteit geldt daarmee geen nadere onderzoeksplicht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied bepaald met de actuele monitoringstool van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (monitoringsronde 2020). Uit de monitoringstool volgt dat ter plaatse van het plangebied zowel in de huidige situatie als in de toekomst de jaargemiddelde concentraties van NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden van 40 microgram per kubieke meter lucht liggen. Het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.

5.6.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan.

5.7 Trillinghinder

5.7.1 Toetsingskader

Er bestaat op dit moment geen wetgeving voor trillingen. Toch biedt het bestaande wet- en regelgevende kader verschillende handvatten voor de omgang met trillinghinder bij nieuwbouw.Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening waarborgt een goede ruimtelijke ordening in algemene zin, en daarmee dus ook het zorgvuldig omgaan met trillingen en hinder daarvan (voor zover ruimtelijk relevant).

In mei 2019 is de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen' van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vastgesteld. De Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen helpt gemeenten, projectinitiatiefnemers en andere stakeholders om bij nieuwbouw langs spoor tijdig en concreet rekening te houden met trillingen van het spoor als gevolg van treinverkeer. De handreiking is gericht op het delen en vergroten van kennis bij gemeenten en initiatiefnemers. De handreiking biedt houvast en handvatten om trillinghinder voor bewoners en gebruikers zoveel mogelijk te voorkomen.

5.7.2 Beoordeling

Buurt 3 grenst aan het spoorbaan Bergen op Zoom- Vlissingen (20-200 meter). Aan de andere zijde is sinds 1970 al sprake van een woonbuurt waarvan de woningen eveneens tussen de 20-200 meter van het spoor zijn gesitueerd. Op de spoordijk staan bestaande geluidschermen en onderlangs de spoordijk wordt een geluidscherm toegevoegd (tot 3 meter ten opzichte van peil van de woningen).


Vanuit de Omgevingsdienst West-Brabant wordt aangegeven dat gedurende de afgelopen jaren geen meldingen bekend zijn met betrekking trillinghinder langs het betreffende spoorvak. Ook vanuit Prorail is geen nadere informatie ontvangen over eventuele meldingen. Daarmee zijn er geen objectieve signalen op basis waarvan is te veronderstellen dat er sprake zou kunnen zijn van (onaanvaardbare) trillinghinder.


Mocht daar wel aanleiding voor zijn dan zou de mate van eventuele trillinghinder theoretisch met modelberekeningen vooraf te verkennen zijn. Dergelijke modelberekeningen geven echter volgens de OMWB geen eenduidig beeld van de uiteindelijke te verwachten situatie. Daarvoor zijn er te veel factoren, zoals de ondergrond, fundering, isolatie, etc., die een rol kunnen spelen en die bovendien ook veelal pas in de gerealiseerde fase eenduidig beoordeeld kunnen worden. Dergelijk modelonderzoek vooraf wordt daarom niet opportuun geacht en zou ook onevenredig veel kosten en vertraging met zich meebrengen. Bovendien ontbreekt een eenduidig wettelijk kader, ook om eventueel richting bouwende partijen nadere normen op te leggen.

De gemeente onderkent de relevantie van het aspect 'trillinghinder' in relatie tot een goed woon- en leefklimaat. De gemeente adviseert de bouwende partijen om rekening te houden met de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen', indien nabij het spoor wordt gebouwd.

5.7.3 Conclusie

Het aspect trillinghinder vormt geen belemmering voor de vaststelling van het uitwerkingsplan. Het is wel een aandachtspunt bij de latere aanvraag omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Bij een aanvraag omgevingsvergunning wordt geadviseerd om onderzoek te doen naar trillinghinder met behulp van de 'Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen'.

5.8 Vormvrije M.e.r.-beoordeling

5.8.1 Toetsingskader

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit M.e.r.) in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit M.e.r.

Concreet betekent dit dat het bevoegd gezag dient te bepalen in hoeverre de activiteiten belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, ook wanneer de activiteiten (ruimschoots) onder de drempelwaarden zijn gelegen. Voor deze toetst wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r-beoordeling noodzakelijk (zoals bij activiteiten boven de drempelwaarde);
  • Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.- beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een milieueffectrapportage.

De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • De kenmerken van het project;
  • De plaats van het project;
  • De kenmerken van de potentiële effecten.

5.8.2 Situatie ter plaatse

Met het uitwerkingsplan worden 64 woningen mogelijk gemaakt. Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  1. 4. Het plan kan gerekend worden tot de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (D11.2). De bijbehorende drempelwaarde is 2.000 of meer woningen. De drempelwaarde wordt daarmee ruimschoots niet gehaald.
  2. 5. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied behoort niet tot een dergelijk gebied.
  3. 6. In de milieuparagraaf zijn de verschillende milieueffecten beschouwd. Hieruit blijkt dat er door onderhavig plan geen sprake zal zijn van belangrijke milieugevolgen.

Hoewel de drempelwaarde niet wordt gehaald, dient toch bepaald te worden of sprake is van relevante milieueffecten. Een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus aan de orde. In het onderstaande wordt hier beknopt op ingegaan.

Kenmerken van het project

Het project betreft de realisatie van 64 grondgebonden woningen: 27 geschakelde en vrijstaande woningen, 26 rijwoningen en 11 small-houses. De woningen worden gerealiseerd in deelgebied 3 van het woongebied De Markiezaten. Deelgebied 3 ligt ten westen van de Zuiderdreef te Bergen op Zoom (tussen deelgebied 2 van De Markiezaten en de spoorlijn Roosendaal – Vlissingen).

Het plangebied is een deelgebied van de nieuwe woonwijk De Markiezaten, die gefaseerd wordt ontwikkeld. Tussen 2009 en 2017 zijn al diverse nieuwe woonbuurten gerealiseerd. Binnen deze woonbuurtjes ziin inmiddels circa 600 woningen bewoond of in aanbouw. In het gemeentelijk woonprogramma bevat de Markiezaten nog een resterende woningbouwopgave van circa 900 woningen. De gevolgen van de andere woonbuurten voor het milieu zijn vergelijkbaar met dit uitwerkingsplan en ook gezien de gefaseerde ontwikkeling zijn er geen cumulatieve effecten te verwachten die leiden tot belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Tijdens de aanlegfase worden de gebruikelijke bouwmaterialen en natuurlijke hulpbronnen benut. Het plan legt hiermee geen bijzonder beslag op natuurlijke hulpbronnen in of in de nabijheid van het plangebied. Afvalstromen die tijdens aanlegfase ontstaan zullen zoveel mogelijk worden gescheiden ten behoeve van hergebruik. Na de aanlegfase zal vanuit de nieuwe woningen sprake zijn van huishoudelijk afval. Hieruit volgen geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Daarnaast kan tijdens de aanlegfase sprake zijn van enige (geluid)hinder en uitstoot van luchtverontreinigende stoffen door de bouwwerkzaamheden. Dit is tijdelijk en heeft geen onaanvaardbare hinder of verontreiniging tot gevolg. De nieuwe functies in het plangebied (woningen) hebben met name een verkeersaantrekkende werking. De effecten daarvan worden hieronder beschouwd (De kenmerken van de potentiële effecten).

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Het maakt onderdeel uit van woongebied De Markiezaten, dat aan de zuidrand van Bergen op Zoom ligt, tussen de oudere woonwijken Fort -Zeekant, Bergse Plaat en Nieuw Borgvliet- Langeweg. Het gebied heeft geen cultuurhistorische waarde. Ook zijn in de directe nabijheid geen gevoelige of kwetsbare gebieden aanwezig.

De kenmerken van de potentiële effecten

Ten aanzien van de kenmerken van de potentiële effecten kan het volgende worden opgemerkt:

  • De woningen belemmeren omliggende bedrijven of voorzieningen niet (zie paragraaf 5.1)
  • Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging (zie paragraaf 5.6)
  • Het plan realiseert een verkeersaantrekkende werking die past binnen een woonomgeving en waarbij het omliggende weggennet toereikend is (zie paragraaf 4.2);
  • Het plan leidt niet tot significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor Natura 2000 - gebieden (stikstof, zie paragraaf 5.5.).
  • Het plan leidt niet tot significante effecten op beschermde flora- en faunasoorten in of in de omgeving van het plangebied (zie paragraaf 4.3);
  • De toename aan verharding leidt niet tot onevenredig nadelige effecten voor de waterhuishouding op de omgeving (zie paragraaf 4.4);
  • Het plan maakt geen risicobron mogelijk in het kader van externe veiligheid of zorgt niet voor een significante toename van het groepsrisico (zie paragraaf 5.3);
  • Het plan heeft geen onevenredige effecten op cultuurhistorie of archeologie (zie paragraaf 4.1);
  • Woningbouw betreft geen bodembelastende functie voor de bodemkwaliteit (zie paragraaf 5.4).

Uit de uitgevoerde onderzoeken en motiveringen blijkt dat het plan geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft.

5.8.3 Conclusie

Het plan, dat de realisatie van 64 woningen mogelijk maakt, wordt gerekend tot de activiteiten genoemd in de D 11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Het plan ligt onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. Om die reden is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Het uitvoeren van een m.e.r-beoordeling of het maken een milieueffectrapportage is derhalve niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Bestemmingsregeling

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt toegelicht op welke wijze het hiervoor beschreven ruimtelijk kader juridisch is vertaald. Ingegaan wordt op de juridische opzet van het uitwerkingsplan (de verbeelding en de regels).

afbeelding "i_NL.IMRO.0748.UP207d-0301_0022.png"
Afbeelding 22: verbeelding Wijzigingsplan Buurt 3 links en verbeelding Uitwerkingsplan Buurt 3 rechts

Uitgangspunt bij een uitwerkingsplan is dat dit juridisch bezien deel gaat uitmaken van het 'moederplan', in dit geval het bestemmingsplan 'De Markiezaten'. Ter plaatse van het uitwerkingsplan wordt de globale bestemming 'Wonen - Uit te werken 1' in het 'moederplan' vervangen door gedetailleerde bestemmingen; dit alles binnen het juridisch kader van het 'moederplan'.

In principe zijn de regels van het bestemmingsplan 'De Markiezaten' direct van toepassing op dit uitweringsplan. Met name hoofdstuk 3 Algemene bepalingen en de overgangsbepalingen in Hoofdstuk 4 van de regels van dat 'moederplan' gelden direct voor dit uitwerkingsplan. In dit plan zijn alleen die regels opgenomen, die nodig of nuttig zijn voor de toepassing van de in dit plan opgenomen bestemmingen. De regels van voorliggend uitwerkingsplan zijn ingedeeld in vier hoodfstukken, conform de eisen van het SVBP2012 (Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012).

6.2 Regels

De in dit uitwerkingsplan opgenomen bestemmingen worden hieronder achtereenvolgens toegelicht.

Groen (G)

De gronden met deze bestemming betreffen gebieden met (openbare) groenvoorzieningen welke binnen de ruimtelijke hoofdopzet van het plan van belang zijn en om die reden behouden dienen te blijven. Binnen het plangebied hebben deze groenstroken tevens de functie voor speelvoorziening. Binnen de bestemming 'Groen' is uitsluitend de bouw van andere bouwwerken, zoals speelvoorzieningen, toegestaan.

Verkeer (V)

Deze bestemming is opgenomen voor alle wegen en verkeersgebieden waarbinnen de verblijfsfunctie primair staat binnen het plangebied. Binnen de bestemming zijn alleen andere bouwwerken toegestaan.

Water (WA)

Deze bestemming is opgenomen voor het binnen het plangebied aanwezige oppervlaktewater. Veelal hebben deze waterpartijen een functie in het kader van de waterhuishouding in het gebied. Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken mogelijk.

Wonen (W)

De woningen zijn binnen deze bestemming opgenomen. Voor de situering van het hoofdgebouw wordt uitgegaan van een situering binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Daarnaast zijn regels opgenomen ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte. Tevens zijn bouwaanduidingen opgenomen voor een bepaalde woningtypologie. Ter plaatse van de aanduidingen 'erf' en 'tuin' zijn specifieke bepalingen ten aanzien van bijbehorende bouwwerken opgenomen. Ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' zijn gronden uitsluitend bestemd voor parkeren en bij de woonbestemming behorende voorzieningen.

Beroepsmatige activiteiten in woningen zijn onder voorwaarden mogelijk waarbij bedrijfsmatige activiteiten en beroepsmatige activiteiten in een bijbehorend bouwwerk enkel middels een afwijkingsbevoegdheid mogelijk kunnen worden gemaakt.

Algemene aanduidingsregels

Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied en de zogenaamde IHCS-zone van de vliegbasis Woensdrecht en Herwijnen. Deze zones hebben invloed op de maximaal toegestane bouwhoogte.

Overgangsrecht

De overgangsregels voor bouwen hebben ten doel de rechtstoestand te begeleiden van bouwwerken welke op het tijdstip van het in werking treden van het uitwerkingsplan gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden en welke afwijken van de bouwregels van het plan. Overgangsregels voor gebruik betreft het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken in het plan, voor zover dit gebruik op het tijdstip van het rechtskracht verkrijgen van het plan (rechtens) afwijkt van de in het onderhavige plan gegeven bestemming.

Slotregel

Dit artikel ten slotte, geeft aan onder welke naam de regels van het uitwerkingsplan kunnen worden aangehaald "Uitwerkingsplan De Markiezaten, Meander fase 2 - buurt 3".

Hoofdstuk 7 Uitvoeringsaspecten

7.1 Economische Uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6:12 van de Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan zoals in het Bro is omschreven is voorgenomen. Het vaststellen van een exploitatieplan is niet nodig indien:

  1. 1. het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  2. 2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet nodig is;
  3. 3. het stellen van locatie-eisen of regels niet nodig is.

Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden, dan is het (separaat) verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond. De in dat kader gesloten overeenkomsten gelden ook als anterieure overeenkomsten over grondexploitatie.

In casu is de gemeente eigenaar van de braakliggende gronden in De Markiezaten. Ten behoeve van de verkoop van de gronden worden koopovereenkomsten gesloten. Gelet hierop, is kostenverhaal niet aan de orde dan wel is kostenverhaal anderszins verzekerd. Er bestaat geen noodzaak tot het opstellen van een exploitatieplan.

7.2 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.2.1 Resultaten vooroverleg

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het conceptuitwerkingsplan toegezonden aan diverse instanties. De ontvangen reacties zijn betrokken bij de totstandkoming van het ontwerpuitwerkingsplan.

Via de website https://www.nieuwbouw-markiezaten.nl wordt actuele informatie verstrekt over de totale ontwikkeling en de deelprojecten.

7.2.2 Zienswijzeprocedure

Burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom hebben op 4 januari 2021 besloten het ontwerpuitwerkingsplan ‘De Markiezaten, Meander fase 2-buurt 3' ter inzage te leggen.

Het ontwerpuitwerkingsplan met bijbehorende heeft 6 weken ter inzage gelegen, vanaf 9 april 2021 t/m 20 mei 2021 en kon op de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl en analoog op het stadskantoor worden ingezien.

Tijdens de ter inzage termijn is één zienswijze van Prorail binnengekomen. Deze zienswijze is beoordeeld in de Nota van zienswijze, toegevoegd als Bijlage 7 van de toelichting. De zienswijze heeft geleid tot de ruimtelijke afweging van het aspect trillinghinder. Dit is gedaan in paragraaf 5.7 van de toelichting.

7.2.3 Vervolgprocedure

Na de vaststelling van het plan wordt het (gewijzigde) uitwerkingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd. Belanghebbenden kunnen binnen deze termijn beroep en/of een verzoek om voorlopige voorziening bij de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State indienen.

Bijlage 1 Nota Parkeernormering Bergen Op Zoom

Bijlage 1 Nota Parkeernormering Bergen op Zoom

Bijlage 1 Akoestisch Onderzoek

Bijlage 1 akoestisch onderzoek

Bijlage 2 Standaard Groepsrisico Verantwoording Veiligheidsregio

Bijlage 2 standaard groepsrisico verantwoording Veiligheidsregio

Bijlage 3 Groepsrisicoberekening

Bijlage 3 groepsrisicoberekening

Bijlage 4 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 3b

Bijlage 4 verkennend bodemonderzoek deelgebied 3b

Bijlage 5 Verkennend Bodemonderzoek Deelgebied 3

Bijlage 5 verkennend bodemonderzoek deelgebied 3

Bijlage 6 Notitie Stikstofdepositie

Bijlage 6 notitie stikstofdepositie

Bijlage 7 Nota Van Zienswijze

Bijlage 7 nota van zienswijze