KadastraleKaart.com

1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Natuur
Artikel 6 Verkeer
Artikel 7 Water
Artikel 8 Wonen
Artikel 9 Waarde-archeologie-1
Artikel 10 Waarde-archeologie-2
Artikel 11 Waarde-archeologie-3
Artikel 12 Waarde-bolle Akkers
Artikel 13 Waarde-leefgebied Soorten Half-open Cultuurlandschap
Artikel 14 Waarde-leefgebied Soorten Van Stromend Water
Artikel 15 Leiding-gas
Artikel 16 Leiding-olie
Artikel 17 Waarde-open Akkercomplexen
Artikel 18 Waarde-soorten Van Kleinschaling Cultuurlandschap
Artikel 19 Waterstaat-attentiegebied Ehs
Artikel 20 Waterstaat-waterbergingsgebied
3 Algemene Regels
Artikel 21 Anti-dubbeltelbepaling
Artikel 22 Algemene Bouwregels
Artikel 23 Algemene Gebruiksregels
Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 25 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 26 Specifieke Procedureregels
4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
Artikel 28 Slotregel

Landbouwlandgoed Bloemendael De Roond

Bestemmingsplan - Gemeente Boxtel

Onherroepelijk op 15-03-2013 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Toelichting

Bijlage Bij Toelichting

Bijlage Bij Regels

1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
1. het plan:
het bestemmingsplan “Landbouwlandgoed Bloemendael Roond” van de gemeente
Boxtel;
2. Het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0757.Bp01LandgoedRoond-onh1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
3. aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
4. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (houtteelt en boomkwekerijen daaronder begrepen en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf of een gebruiksgerichte paardenhouderij;
5. akkercomplex:
door gelijksoortig gebruik in het verleden samengevoegde bolakkers;
6. ander-bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
7. ander-werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
8. archeologische waarde:
de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;
9. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere-bouwwerken;
10. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
11. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
12. beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aanhuis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
13. bestaande (bedrijfs)gebouwen:
bouwwerken die op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan bestaan dan wel worden gebouwd of kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet;
14. bestemmingsgrens:
een op de planverbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bestemmingsvlak;
15. bestemmingsvlak:
een op de plankaart aangeven vlak met een zelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding "één bouwperceel vormend" met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;
16. bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
17. bolle akker:
akker waarvan het oppervlak bol ligt; het midden van de akker is dan een halve tot een hele meter hoger gelegen dan de rand van de akker;
18. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
19. bouwvlak:
een op de verbeelding aangegeven vlak, waarmee gronden zijn aangeduid waarop gebouwen zijn toegelaten;
20. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
21. cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
22. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
23. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
24. enkeerdgronden:
gronden die over het algemeen in het cultuurgebied voorkomen en welke niet als zodanig in bescherming genomen moeten worden, doch slechts in het kader van de (kleine) bolle akker of de open akker of vanwege de archeologische waarden onder deze akker;
25. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
26. gebiedswaarden:
de vooral landschappelijke waarden van het gebied, zoals die blijken uit de bestemmingsomschrijving, de omschrijvingen van de aangrenzende gebiedsbestemmingen, de verbeelding en/of de bijlagen bij dit bestemmingsplan;
27. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
28.
houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
29. landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de verschijningsvorm van dat gebied;
30. natuurontwikkelingsgebied:
een gebied waar de nadruk ligt op verdere natuurontwikkeling;
31. natuurwetenschappelijke waarde:
aan een gebied toegekende waarde in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen, voorkomend in dat gebied;
32. nevenactiviteiten:
activiteiten die ondergeschikt zijn aan de primair aan de gronden toegekende functie;
33. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, ten dienste van de bestemming;
34. onderbouw:
een ruimte die beneden peil is gelegen;
35. open akker:
groot open akkergebied, ontstaan door plaggenbemesting, met een typische maat van 50 tot 200 hectare. Open akkers beslaan vaak een flink stuk van een in of kort na de laatste ijstijd gevormde dekzandrug;
36. overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij; onder overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven worden in ieder geval verstaan: champignon-, wormen- en viskwekerijen en witloftrekkerijen;
37. perceelgrens:
een grens van een perceel;
38. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
39. reëel agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van ten minste een volwaardige arbeidskracht en waarvan de continuïteit aannemelijk is;
40. seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
41. Vlaamse schuur:
een demontabele, bestaande schuur met een relatief groot dakoppervlak, riet- of strogedekt, met een zijlangsdeel waarvan de inrit zich aan één zijkant bevindt en loopt van een korte gevel naar een uitrit in de tegenoverliggende korte gevel;
42. voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
43. voormalige agrarische bedrijfslocatie:
een agrarisch of niet-agrarisch bouwblok waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend, waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;
44. water en waterhuishoudkundige voorzieningen:
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.;
45. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
46. woonhuis:
een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

Artikel 2 Wijze Van Meten

2.1 Algemeen
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten c.q. gerekend:
  1. de breedte van een gebouw: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
  2. de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  3. de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
  4. de inhoud van een bouwwerk: tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  5. de (nok/bouw)hoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een anderbouwwerk, met uitzondering van kleine bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  6. de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  7. peil:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
    3. indien in of op het water wordt gebouwd: de gemiddelde hoogte van de aan het water grenzende gronden.
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bestemmingsgrenzen of afmetingen niet meer dan 1 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch Bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor agrarische bedrijfsdoeleinden aangewezen gronden zijn bestemd voor het bedrijfscentrum van het agrarische bedrijf, met dien verstande dat:
  1. per bestemmingsvlak ten hoogste één grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan;
  2. intensieve veehouderij niet is toegestaan;
  3. overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven niet zijn toegestaan;
  4. de gronden mede zijn bestemd voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de cultuurhistorische waarde van de bebouwing;
  5. de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, de versterking en/of het herstelvan de landschappelijke inbedding van het agrarisch bedrijf met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen, erven en agrarische gronden.
  6. de gronden mede bestemd zijn voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
  7. nevenactiviteiten in de vorm van: "educatieve doeleinden en kleinschalige verblijfsrecreatieve doeleinden voor ruiters/paarden" zijn toegestaan.
3.2 Bouwvoorschriften
Op de tot agrarische bedrijfsdoeleinden bestemde gronden mogen uitsluitendworden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
3.2.1 voor alle bouwwerken geldt dat deze uitsluitend mogen worden gebouwd ten behoeve van een doelmatig, reëel agrarisch bedrijf, waarbij geldt dat overtollige of leegstaande bebouwing en reeds verstrekte vergunningen worden betrokken bij de beoordeling van de doelmatigheid en de noodzaak van de bebouwing;
3.2.2 voor gebouwen de volgende bepalingen gelden:
  1. deze dienen te worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  2. de afstand tot de perceelsgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  3. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
  4. de hoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  5. de dakhelling mag niet minder dan 20° en niet meer dan 60° bedragen;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van hoge ondersteunende voorzieningen met een permanent karakter in de vorm van teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen 1.000 m²;
  7. de gezamenlijke oppervlakte van hoge ondersteunende voorzieningen met een tijdelijk karakter in de vorm van wandelkappen mag niet meer bedragen dan 1,0 m²;
3.2.3 voor bedrijfswoningen bovendien de volgende bepalingen gelden:
  1. per bestemmingsvlak of 2 bestemmingsvlakken met een relatie, mogen ten hoogste 2 bedrijfswoningen worden gebouwd;
  2. de inhoud mag niet meer dan 600 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud legaal aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud is toegestaan en als maximum geldt;
  3. ondergrondse gebouwen ten behoeve van de bedrijfswoning mogen uitsluitend worden gebouwd onder de oppervlakte van de bedrijfswoning;
3.2.4 voor bijgebouwen bij bedrijfswoningen bovendien de volgende bepalingen gelden:
  1. de gezamenlijke grondoppervlakte mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
  2. in afwijking van het bepaalde in 3.2.2 onder e mag de goothoogte niet meerdan 3 m bedragen;
  3. in afwijking van het bepaalde in 3.2.2 onder f mag de hoogte niet meer dan 5 mbedragen;
3.2.5 indien de gronden zijn aangeduid met rijksmonument of gemeentelijk monumentgeldt in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde in 3.2.2 en 3.2.3 en 3.2.4 dat de hoofdvorm van de gebouwen, bepaald door de oppervlakte van hetgrondvlak, de gevelbreedte, de hoogte, de goothoogte, de dakhelling en de nokrichting,
zoals die hoofdvorm bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan gehandhaafd dient te worden;
3.2.6 voor andere-bouwwerken de volgende bepalingen gelden:
  1. de hoogte van kunstmest- en voedersilo's mag niet meer dan 15 m bedragen;
  2. de goothoogte van mestsilo's mag niet meer dan 5 m bedragen;
  3. de hoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  4. de hoogte van overige andere-bouwwerken mag niet meer dan 2,50 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
3.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:
  1. de situering, de oppervlakte, de (goot)hoogte van bebouwing;
  2. de aard, hoogte en de situering van erfafscheidingen;
  3. voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing, een en ander op basis van een door de aanvrager over te leggen landschappelijk inpassingsplan.
3.3.2 De in 3.3.1 genoemde nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld:
  1. indien dit noodzakelijk is voor een verantwoorde stedenbouwkundige, cultuurhistorische en/of landschappelijke inpassing;
  2. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de omliggende waarden;
  3. ter verbetering van de gebiedskwaliteit ten behoeve van duurzaam agrarisch grondgebruik;
  4. ten behoeve van de milieusituatie;
  5. ten behoeve van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bos, bebossing en groenvoorzieningen;
  2. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de waarden zoals die blijkens de ecologische waardenkaarten/of archeologische beleidsadvieskaart op die gronden voorkomen;
  3. infrastructurele voorzieningen, zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  4. de waterhuishouding, indien en voor zover de voorzieningen daartoe zoals sloten en watergangen reeds bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  5. extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden, met daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen.
4.2 Bouwregels
Op de tot bos bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere-bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 1 m mag bedragen, tenzij het betreft andere bouwwerken ten behoeve van informatievoorziening waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m.
4.3 Gebruiksregels
4.3.1 Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 17 (gebruiksbepaling) wordt in ieder geval gerekend het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:
  1. het ophogen, afgraven, vergraven, diepploegen en –woelen en egaliseren van de bodem;
  2. aanleg drainagestelsel;
  3. dempen kleine geïsoleerde wateren
  4. het aanbrengen van verhardingen groter dan 200 m2.
4.3.2 Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 17 (gebruiksbepaling) wordt niet gerekend het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:
  1. het aanbrengen van houtgewas (geen boomkwekerij).
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
4.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het indrijven van voorwerpen in de grond;
  2. het aanbrengen van onderbemaling;
  3. het aanleggen van dammen;
  4. het aanleggen van stuwen;
  5. de aanleg, verbreden en /of verbeteren van sloten en greppels;
  6. het dempen van sloten en greppels;
  7. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  8. het rooien van houtgewas;
  9. het omzetten van grasland in bouwland;
  10. het omzetten van gras- /bouwland in laan- /haagbeplanting;
  11. het omzetten van gras- /bouwland in graszoden /bloembollen;
  12. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  13. het wijzigen /verwijderen van perceelsgrenzen.
4.4.2 Het in 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden vandit plan;
  3. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet;
  4. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.
4.4.3 De in 4.4.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig (kunnen) worden verkleind.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Bos (B) te wijzigen in de bestemming Water (WA) ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van waterberging, waterhuishouding en waterlopen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  2. Op voorhand advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 5 Natuur

5.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke, natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden;
  2. de waterhuishouding, indien en voor zover de voorzieningen daartoe reeds bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan;
  3. infrastructurele voorzieningen,
  4. extensief recreatief medegebruik in de vorm van voet-, fiets- en/of ruiterpaden of kanoën; met daarbij behorende andere bouwwerken en voorzieningen.
5.2 Bouwregels
Op de tot natuur bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de hoogte niet meer dan 1 m mag bedragen, tenzij het betreft:
  1. andere-bouwwerken ten behoeve van informatievoorziening waarbij de hoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m;
  2. in het landschap passende hekwerken ten behoeve van vee- en wildbeheersing, in welk geval de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 m.
5.3 Gebruiksvoorschrift
5.3.1 Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 23 (gebruiksbepaling) wordt in ieder geval gerekend het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:
  1. het vergraven, diepploegen en –woelen en egaliseren van de bodem;
  2. de aanleg van een drainagestelsel;
  3. het dempen van kleine geïsoleerde wateren;
  4. het omzetten van gras- /bouwland in laan- /haagbeplanting;
  5. het omzetten van gras- /bouwland in graszoden- /bloembollenveld;
  6. het aanbrengen van verhardingen met een oppervlak groter dan 200 m2.
5.3.2 Tot een met de bestemming strijdig gebruik als bedoeld in artikel 17 (gebruiksbepaling) wordt niet gerekend het uitvoeren van de volgende werken of werkzaamheden:
  1. het aanbrengen van houtgewas (geen boomkwekerij).
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
5.4.1 Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het afgraven en ophogen van de bodem;
  2. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  3. het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen;
  5. het aanleggen van stuwen;
  6. het aanleggen, verbreden en /of verbeteren van sloten en greppels;
  7. het dempen van sloten en greppels;
  8. het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  9. het rooien van houtgewas;
  10. het omzetten van grasland in bouwland;
  11. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
  12. het wijzigen en /of verwijderen van perceelsgrenzen.
5.4.2 Het in 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  2. reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. waarvoor een vergunning is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet;
  4. die worden uitgevoerd krachtens een vastgesteld beheersplan.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Natuur (N) te wijzigen in de bestemming Water (WA) ten behoeve van behoud en /of ontwikkeling van waterberging, waterhuishouding en waterlopen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  2. Op voorhand advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor verkeeraangewezen gronden zijn bestemd voor verkeersdoeleinden, met daarbij behorende andere bouwwerken en voorzieningen, zoals groen- en waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.1.1 Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van verkeer – onverharde wegen (sv-ow) op de verbeelding mogen slechts onverharde wegen en paden worden aangelegd.
6.1.2 Ter plaatse van de aanduiding specifieke vorm van verkeer – halfverharde wegen (sv-hw) op de verbeelding mogen slechts halfverharde wegen en paden worden aangelegd.
6.1.3 In afwijking van hetgeen gesteld onder 6.1.1 mogen de wegen en paden half verhard zijn,voor zover zij reeds halfverhard waren op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
6.2 Bouwregels
Op de tot verkeerbestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere- bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
  1. verkooppunten voor motorbrandstoffen niet zijn toegestaan;
  2. de hoogte ten hoogste 6 m bedraagt.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor water aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. waterberging, waterhuishouding en waterlopen;
  2. extensief recreatief medegebruik;
  3. natuurvriendelijke oevers;
met daarbij behorende andere-bouwwerken en voorzieningen.
7.2 Bouwregels
Op de tot water bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
  1. aanlegsteigers niet zijn toegestaan;
  2. stuwen uitsluitend zijn toegestaan indien en voor zover daardoor bestaande kanoroutes niet worden belemmerd;
  3. de hoogte niet meer dan 1,50 m mag bedragen.
7.3 Afwijken
7.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
  1. 7.1 en 7.2 ten behoeve van oeververbindingen voor wandelaars, mits geen aantasting plaatsvindt van:
    • de waarden die de omliggende bestemmingen beogen te beschermen;
  2. 7.2 onder a ten behoeve van aanlegsteigers voor extensief niet-commercieel gebruik, mits geen aantasting plaatsvindt van de waarden die de omliggende bestemmingen beogen te beschermen.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid
7.4.1 Wijzigen naar Natuur (N)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Water (WA) te wijzigen in de bestemming Natuur (N) ten behoeve van behoud en /of ontwikkeling van natuurlijke, natuurwetenschappelijke en de landschappelijke waarden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden;
  1. Op voorhand advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.
7.4.2 Wijzigen naar Bos (B)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming Water (WA) te wijzigen in de bestemming Bos (B) ten behoeve van behoud en /of ontwikkeling van bos, bebossing en groenvoorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden;
  1. De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  2. Op voorhand advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving
De op de plankaart voor wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden, met dien verstande dat:
  1. aan-huis-verbonden-beroepen zijn toegestaan in de hoofdgebouwen tot een oppervlakte van 50 m2;
  2. de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, de versterking en/of het herstel van de landschappelijke inbedding van de woning; met daarbij behorende gebouwen, andere-bouwwerken, tuinen en erven.
  3. de gronden mede bestemd zijn voor water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
8.2 Bouwregels
Op de tot woondoeleinden bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwdbouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
8.2.1 voor hoofdgebouwen de volgende bepalingen gelden:
  1. per bouwvlak mag ten hoogste 1 vrijstaand woonhuis worden gebouwd uitgevoerd als langgevelboerderij;
  2. de afstand tot een perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
  3. de gezamenlijke inhoud van de woning en bijgebouwen mag niet meer dan 1500 m3 bedragen met uitzondering van de woning op het perceel De Roond 10, deze mag een maximale inhoud hebben van 600 m3 en hierbij worden de bijgebouwen buiten beschouwing gelaten;
  4. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen;
  5. de hoogte mag niet meer dan 9 m bedragen;
  6. de dakhelling mag niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen;
  7. in afwijking van het bepaalde onder e geldt voor voormalige agrarische bedrijfswoningen dat de inhoud van een inpandig stalgedeelte van een voormalige boerderij mag worden verbouwd tot woonruimte als uitbreiding van het bestaande woonhuis, mits daardoor de aard van het pand niet in onevenredige mate wordt aangetast;
  8. in afwijking van het bepaalde onder b. tot en met f. geldt dat indien een kleinere afstand, een grotere inhoud, een hogere goothoogte, een hogere hoogte respectievelijk een lagere of hogere dakhelling legaal aanwezig is op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan, deze afstand, inhoud, goothoogte, hoogte respectievelijk dakhelling is toegestaan en als minimale afstand, maximale inhoud, maximale goothoogte, maximale hoogte en minimale respectievelijk maximale dakhelling geldt; Zoals deze bestond op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan.
  9. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd onder de oppervlakte van de woning;
8.2.2 voor bijgebouwen de volgende bepalingen gelden:
  1. de gezamenlijke inhoud van het hoofdgebouw en de bijgebouwen mag niet meer dan 1500 m3 bedragen;
  2. de afstand tot een perceelsgrens mag niet minder dan 3 meter bedragen;
  3. op het perceel Roond 10 mag in afwijking van hetgeen gesteld onder d. een extra grondoppervlak voor bijgebouwen van 120 m2 worden gerealiseerd;
  4. de gezamenlijke grondoppervlakte van de bijgebouwen mag niet meer dan 100 m2 bedragen;
  5. de goothoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  6. de bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  7. ondergrondse bijgebouwen zijn niet toegestaan;
  8. het bijgebouw mag niet vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevelvan het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden opgericht;
8.2.3 voor andere-bouwwerken de volgende bepalingen gelden:
  1. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de hoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  2. in overige gevallen mag de hoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
8.3 Nadere eisen
8.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
  1. de bebouwingsconcentratie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  4. een verantwoorde landschappelijke inbedding.
8.3.2 De hoofd- en bijgebouwen moeten voldoen aan het “Beeldkwaliteitplan bebouwing Landbouwlandgoed Bloemendael” dat als bijlage bij deze planregels zijn gevoegd.
8.4 Afwijking van de bouwregels
  1. ter plaatse van de aanduiding ‘Vlaamse Schuur’ op de verbeelding mag één Vlaamse Schuur worden gerealiseerd;
  2. in afwijking van en in aanvulling op het bepaalde onder 8.2.2 d. mag de oppervlakte van aan – en bijgebouwen maximaal 275 m² bedragen, indien een Vlaamse schuur wordt gerealiseerd;
  3. de Vlaamse schuur zoals bedoeld onder a. moet een bestaande Vlaamse schuur zijn die elders wordt gesloopt en ter plaatse wordt herbouwd;
  4. de inhoud van een Vlaamse schuur zoals bedoeld onder a. gaat niet ten koste van de 1500 m3 zoals bedoeld in artikel 8.2.2a voor zover het de inhoud van aan- en bijgebouwen boven de 100 m2 betreft;
  5. de goot- en bouwhoogte van een Vlaamse schuur is gelijk aan de goot- en bouwhoogte zoals elders gesloopt en ter plaatse weer wordt opgebouwd.

Artikel 9 Waarde-archeologie-1

9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde – Archeologie-1 (WR-A-1) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die betrekking heeft op de voor ‘Waarde – Archeologie-1’ aangewezen gronden, legt een rapport over op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de esdekdiepte;
  4. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de esdekdiepte;
    4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
9.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in 9.2.1 onder d kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
9.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in 9.2.1 en 9.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:
  1. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 50 m2;
  2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
  4. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  5. bouwwerken die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
9.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde – Archeologie-1’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en –woelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 m bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden.
9.3.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in 9.3.1. is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
    1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 9.3.1 sub l;
    2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 50 m2;
    3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
    6. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie betreffen waarbij de verstoringsoppervlakte van het perceel per saldo gering is;
    7. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    8. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    9. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.
  1. Het verbod als bedoeld in 9.3.1 is ook niet van toepassing indien:
    1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de esdekdiepte, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 9.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 9.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
9.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 9.3.1 die betrekking heeft op de voor ‘Waarde – Archeologie-1’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de esdekdiepte;
  4. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat :
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de esdekdiepte;
    4. schade door activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
9.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  1. In de situatie als bedoeld in 9.3.3 onder d. kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
9.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de voor ‘Waarde – Archeologie-1’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
  2. aan gronden de dubbelstemming ‘Waarde-Archeologie-1’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat op de betreffende gronden archeologische waarden aanwezig zijn die bescherming behoeven.

Artikel 10 Waarde-archeologie-2

10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde – Archeologie-2 (WR-A-2) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die betrekking heeft op de voor ‘Waarde – Archeologie-2’ aangewezen gronden, legt een rapport over op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de esdekdiepte;
  4. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de esdekdiepte;
    4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
10.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in 10.2.1 onder d kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
10.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in 10.2.1 en 10.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op :
  1. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 125 m2;
  2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
  4. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  5. bouwwerken die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
10.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde – Archeologie-2’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en –woelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 m bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden.
10.3.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in 10.3.1. is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
    1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 10.3.1 sub l;
    2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 125 m2;
    3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
    6. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie betreffen waarbij de verstoringsoppervlakte van het perceel per saldo gering is;
    7. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    8. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    9. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.
  1. Het verbod als bedoeld in 10.3.1 is ook niet van toepassing indien:
    1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de esdekdiepte, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 10.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 10.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
10.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 10.3.1 die betrekking heeft op de voor ‘Waarde – Archeologie-2’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de esdekdiepte;
  4. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat :
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de esdekdiepte;
    4. schade door activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
10.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  1. In de situatie als bedoeld in 10.3.3 onder d. kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de voor ‘Waarde – Archeologie-2’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
  2. aan gronden de dubbelstemming ‘Waarde-Archeologie-2’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat op de betreffende gronden archeologische waarden aanwezig zijn die bescherming behoeven.

Artikel 11 Waarde-archeologie-3

11.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde – Archeologie-3 (WR-A-3) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Omgevingsvergunning
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die betrekking heeft op de voor ‘Waarde – Archeologie-3’ aangewezen gronden, legt een rapport over op basis van de in de beroepsgroep geldende norm waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. Een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de esdekdiepte;
  4. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel genoegzaam blijkt dat:
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de esdekdiepte;
    4. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
11.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het bouwen
  1. In de situatie als bedoeld in 11.2.1 onder d kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
11.2.3 Uitzonderingen
Het bepaalde in 11.2.1 en 11.2.2 is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op :
  1. een bouwwerk met een bruto oppervlakte van ten hoogste 500 m2;
  2. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 40 cm onder maaiveld en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
  3. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch onderzoek is bestemd met een bouwhoogte tot 3 meter;
  4. bouwwerken die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  5. bouwwerken die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
11.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
11.3.1 Verbodsbepaling
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde – Archeologie-3’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1. lid 1 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven, egaliseren, diepploegen en –woelen van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
  3. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  4. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  5. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  6. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  7. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  8. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt, graszodenteelt en siergewassenteelt;
  9. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  10. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 0,50 m bedragen;
  11. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  12. het afplaggen van heide- of natuurgebieden.
11.3.2 Uitzonderingen
  1. Het bepaalde in 11.3.1. is niet van toepassing indien de werkzaamheden of werken:
    1. maximaal 0,40 meter diep reiken ten opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen genoemd onder 11.3.1 sub l;
    2. een verstoringsoppervlakte hebben van ten hoogste 500 m2;
    3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
    4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;
    5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits de bodem tot niet meer dan een diepte van 0,40 meter onder maaiveld wordt geroerd;
    6. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie betreffen waarbij de verstoringsoppervlakte van het perceel per saldo gering is;
    7. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5 meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
    8. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
    9. mogen worden uitgevoerd kracht een reeds verleende vergunning.
  1. Het verbod als bedoeld in 11.3.1 is ook niet van toepassing indien:
    1. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan de esdekdiepte, en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 11.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
    2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het geval van teelten zoals bedoeld onder 11.3.1 sub h het afgevoerde bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
11.3.3 Rapport en toelaatbaarheid
  1. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor werken of werkzaamheden als bedoeld in 11.3.1 die betrekking heeft op de voor ‘Waarde – Archeologie-3’ aangewezen gronden, legt een rapport over waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
  2. een onderzoek als bedoeld in sub a is niet vereist indien naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld;
  3. Een onderzoek als bedoeld in sub a is ook niet vereist indien door het overleggen van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onafhankelijk onderzoek blijkt dat de verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan de esdekdiepte;
  4. Het bevoegde gezag verleent de vergunning indien naar zijn oordeel uit het rapport als bedoeld onder a genoegzaam blijkt dat :
    1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    2. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
    3. de verstoringsdiepte minder diep reikt dan de esdekdiepte;
    4. schade door activiteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
11.3.4 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
  1. In de situatie als bedoeld in 11.3.3 onder d. kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
    3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
  2. Indien het bepaalde onder a sub 3 van toepassing is, worden aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden omtrent de gevolgen van vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden.
11.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
  1. de voor ‘Waarde – Archeologie-3’ aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien:
    1. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
    2. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
  2. aan gronden de dubbelstemming ‘Waarde-Archeologie-3’ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat op de betreffende gronden archeologische waarden aanwezig zijn die bescherming behoeven.

Artikel 12 Waarde-bolle Akkers

12.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Bolle akkers' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige samenhangende cultuurhistorische waarden waaronder begrepen de bolvormige ligging, zandwegenstructuur en de kavelstructuur met bijbehorende kavelgrensbeplanting.
12.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
12.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde-Bolle akkers' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, vergraven en egaliseren van gronden;
  2. het aanleggen of aanplanten van houtgewas met agrarische productiefunctie;
  3. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden graszodenteelt en siergewassenteelt;
  4. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  5. het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in landschapselementen (kavelgrensbeplanting) en het verwijderen van paden of onverharde wegen.
12.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in 12.2.1onder b. en c. kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden :
  1. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor het bij aanvang van de werkzaamheden aanwezige bodemvolume in stand wordt gehouden.
12.2.3 Uitzonderingen op verbod
Het in 12.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
12.2.4 Afwegingskader
Uitvoering van de in 12.2.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarde van deze gronden kan plaatsvinden. Bij deze afweging wordt ook de herstelbaarheid van de betreffende waarden betrokken.
Onder de waarden van deze gronden wordt ondermeer verstaan de waarden van de samenhangende historisch-geografische elementen, zoals deze tot uiting komen in de bolvormige ligging, zandwegenstructuur en de kavelstructuur met bijbehorende kavelgrensbeplanting.

Artikel 13 Waarde-leefgebied Soorten Half-open Cultuurlandschap

13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waarde – Leefgebied soorten van half-open cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het leefgebied van soorten van half-open cultuurlandschap, waaronder begrepen agrarische gronden met een half-open karakter en de daarbij behorende natuurkwaliteiten, extensief gebruikte perceelsranden en overhoekjes.
13.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
13.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde – Leefgebied soorten van half-open cultuurlandschap' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren :
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden;
  2. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanleggen van een drainagestelsel en het aanbrengen van onderbemaling ; (toevoeging tov voorstel november)
  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  5. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  6. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  7. het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen.
13.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 13.2.1vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. het normale agrarisch gebruik betreffen;
  3. plaatsvinden binnen de bestemmingen agrarische bedrijfsdoeleinden, glastuinbouw, bedrijfsdoeleinden, dag- en verblijfsrecreatieve doeleinden, woondoeleinden, sportdoeleinden, manege, maatschappelijke doeleinden en horecadoeleinden;
  4. plaatsvinden binnen de bestemmingen Natuur, Bos/beplantingsstrook en Water;
  5. plaatsvinden in het kader van natuurontwikkeling of -beheer;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  7. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
13.2.3 Afwegingskader
Uitvoering van de in 13.2.1genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarde van deze gronden kan plaatsvinden.
Onder de waarde van deze gronden wordt ondermeer verstaan de waarde als leefgebied voor soorten van halfopen cultuurlandschap, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van weide- en akkervogels, akkerland, natte of vochtige, matig voedselrijke kruidenrijke graslanden, slootranden en wegbermen en opgaande beplanting.

Artikel 14 Waarde-leefgebied Soorten Van Stromend Water

14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde – Leefgebied soorten van stromend water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het leefgebied van soorten van stromend water, waaronder begrepen het stromend karakter en de ecologische kwaliteit van het water.
14.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
14.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor ‘Waarde –Leefgebied stromend water’ aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren :
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden;
  2. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen en damwanden;
  3. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  4. het aanleggen, dempen of wijzigen van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen.
14.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 14.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale beheer en onderhoud van de watergangen betreffen;
  2. plaatsvinden in het kader van natuurontwikkeling of -beheer;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  4. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
14.2.3 Afwegingskader
Uitvoering van de in 14.2.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarde van deze gronden kan plaatsvinden.
Onder de waarde van deze gronden wordt verstaan het leefgebied voor soorten van stromend water, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van het natuurlijke karakter en de stroming van watergangen en van migratiemogelijkheden, welke afhankelijk zijn van de structuur en de samenhang van de aanwezige beken en waterlopen.

Artikel 15 Leiding-gas

15.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
  1. een ondergrondse hoge druk gastransportleiding met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding.
15.2 Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming “Leiding – Gas” voorrang krijgt.
15.3 Bouwregels
15.3.1 Op of in de in lid 1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid en energieleveringszekerheid.
15.3.2 Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder. Een omgevingsvergunning kan slechts worden verleed indien geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
15.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.4.1 Het is verboden op of in gronden met de bestemming Leiding – Gas zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen en rooien van hoogopgaand en/of diepwortelende beplantingen en bomen;
  2. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  3. het inschrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het permanent opslaan van goederen;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
15.4.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
  1. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. die het normale onderhoudt ten aanzien van de leiding en belemmeringenstrook of ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
  3. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  4. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
15.4.3
Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend indien de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden.
15.4.4
Alvorens te beslissen op een aanraag om een omgevingsvergunning, als bedoeld in lid wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden gesteld dienen te worden om eventuele schade te voorkomen.

Artikel 16 Leiding-olie

16.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding als zodanig aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van:
  1. een ondergrondse hoge druk 36” ruwe olieleiding en een hoge druk 24” olieproductenleiding met een belemmeringenstrook van 5 meter ter weerszijden van de betreffende leiding.
16.2 Voorrangsbepaling
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel vóór de bepalingen die op grond van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassingen zijn. Verder geldt voor zover de op de verbeelding weergegeven dubbelbestemmingen geheeld of gedeeltelijk samenvallen, dat de dubbelbestemming “Leiding-Olie” voorrang krijgt.
16.3 Bouwregels
16.3.1 Op of in de in lid 1 genoemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten diensten van de bedoelde leiding(en) worden gebouwd. Overige gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan uit oogpunt van externe veiligheid energieleveringszekerheid.
16.3.2 Beide hoge druk olietransportleidingen liggen afzonderlijk in een belemmerde strook van 5 meter aan weerszijden van de betreffende leiding waarbinnen een absoluut bouw- en inwerkingverbod geldt.
16.3.3 Vanwege de externe veiligheid geldt aan weerszijden van de as van de leiding een toetsingsafstand waarbinnen géén (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd mogen worden. Voor de 24” hoge druk olieproductenleiding bedraagt deze afstand 26 meter en voor de 36” hoge druk ruwe olieleiding bedraagt de toetsingsafstand 33 meter.
16.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden.
16.4.1 Het is verboden op of in gronden met de bestemming Leiding - Olie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen gebouwen zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting of bomen, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  2. het opslaan van goederen en/of afvalstoffen;
  3. het oprichten van enig bouwwerk;
  4. het ophogen en egaliseren, bodemverlaging of afgraven of anderszins wijzigen in maaiveldniveau of weghoogte;
  5. het in de grond brengen van voorwerpen;
  6. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  7. het verrichten van grondroerende activiteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  8. diepploegen;
  9. het aanleggen, verdiepen, verruimen of dempen van waterlopen;
  10. het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
16.4.2 Het verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden:
  1. die noodzakelijk zijn in het kader van het onderhoud of exploitatie van de aanwezige leidingen;
  2. die ten dienste staan de deze dubbelbestemming, zoals meet- en regelkasten, afsluiterputten en/of hekken ed.

Artikel 17 Waarde-open Akkercomplexen

17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Open akkercomplexen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de aanwezige samenhangende cultuurhistorische waarden waaronder begrepen de zandwegenstructuur en openheid van het akkercomplex.
17.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
17.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde - Open akkercomplexen' aangewezen gronden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of aanplanten van houtgewas met agrarische productiefunctie;
  2. het omzetten van gras of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden graszodenteelt en siergewassenteelt;
  3. het verwijderen of verharden van paden of onverharde wegen.
17.2.2 Voorschriften omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden
In de situatie als bedoeld in 17.2.1 onder a. en b. kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften aan de omgevingsvergunning verbinden :
  1. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor het bij aanvang van de werkzaamheden aanwezige bodemvolume in stand wordt gehouden.
17.2.3 Uitzonderingen op verbod
Het in 17.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen;
  2. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan of uitgevoerd kunnen worden op grond van een voor dat tijdstip aangevraagde of verleende vergunning.
17.2.4 Afwegingskader
Uitvoering van de in 17.2.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarde van deze gronden kan plaatsvinden. Bij deze afweging wordt ook de herstelbaarheid van de betreffende waarden betrokken.
Onder de waarden van deze gronden wordt ondermeer verstaan de waarden van de samenhangende historisch-geografische elementen, zoals deze tot uiting komen zandwegenstructuur en openheid van het akkercomplex.

Artikel 18 Waarde-soorten Van Kleinschaling Cultuurlandschap

18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ' Waarde – Soorten van kleinschalig cultuurlandschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van het leefgebied van soorten van kleinschalig cultuurlandschap, waaronder begrepen :
  1. houtwallen, kleine bosjes, hagen, boszomen en overgangen van bos naar agrarisch gebied, specifiek ten behoeve van het leefgebied van struweelvogels;
  2. een afwisselend landschap met voldoende fourageermogelijkheden specifiek ten behoeve van het leefgebied van de das;
  3. structuurrijke vegetaties met waardplanten specifiek ten behoeve van het leefgebied voor vlinders;
  4. overwinteringsbiotopen (houtige elementen) en voortplantingsbiotopen (poelen) specifiek ten behoeve van het leefgebied voor amfibieën;
18.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden
18.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde – Leefgebied soorten van kleinschalig cultuurlandschap' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
  1. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen, vergraven en egaliseren van gronden;
  2. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanleggen van een drainagestelsel en het aanbrengen van onderbemaling;
  3. het aanleggen, dempen of wijzigen van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  4. het verwijderen of rooien van bos- , natuur- en landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
  5. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen voor zover groter dan 200 m2 per ingreep;
  6. het aanbrengen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur waarbij de breedte van de grondwerken meer dan 50 cm bedraagt;
  7. het verwijderen of wijzigen van perceelsgrenzen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilranden, landschapselementen en het verwijderen van paden of onverharde wegen.
18.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het in 18.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale beheer en onderhoud betreffen;
  2. het normale agrarisch gebruik betreffen;
  3. plaatsvinden binnen de bestemmingen agrarische bedrijfsdoeleinden, glastuinbouw, bedrijfsdoeleinden, dag- en verblijfsrecreatieve doeleinden, woondoeleinden, sportdoeleinden, manege, maatschappelijke doeleinden en horecadoeleinden;
  4. plaatsvinden binnen de bestemmingen Natuur en Bos/beplantingsstrook en Water;
  5. plaatsvinden in het kader van de natuurontwikkeling of -beheer;
  6. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan;
  7. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
18.2.3 Afwegingskader
Uitvoering van de in 18.2.1 genoemde werken of werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen een onevenredige aantasting van de waarde van deze gronden kan plaatsvinden.
Onder de waarde van deze gronden wordt ondermeer verstaan:
  1. de waarde als leefgebied voor vlinders, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van bossen, bloemrijke graslanden en ruigtekruidenvegetaties, heide, moerassen en vennen;
  2. de waarde als leefgebied voor struweelvogels, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van lichtbeboste heide, bosranden en struweel, bosjes, hagen en houtwallen, kruidenrijke bermen en perceelsranden;
  3. de waarde als leefgebied voor de das, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van verblijfslocaties (burchten en bijburchten), primair voedselgebied (vochtige graslanden, al dan niet binnen bijvoorbeeld een hoogstamboomgaard, en bos), secundair voedselgebied (akkers waarin dassen gedurende een beperkt deel van het jaar voedsel vinden van één bepaald type, zoals maiskolven), migratieroutes (wissels, meestal langs lijnvormige landschapselementen, waarlangs dassen zich verplaatsen tussen burcht en voedselgebied). Wanneer één van deze functies wegvalt door een ruimtelijke ingreep is sprake van onevenredige aantasting van het leefgebied van de das;
  4. de waarde als leefgebied voor amfibieën, zoals deze waarde tot uitdrukking komt in de aanwezigheid van enerzijds poelen, vennen, plassen en natte laagtes en anderzijds overhoekjes, struwelen, bosjes, hagen en houtwallen.

Artikel 19 Waterstaat-attentiegebied Ehs

19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Waterstaat-Attentiegebied EHS aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
19.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden
19.2.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde – Attentiegebied EHS' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
  1. het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;
  2. Het omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld;
  3. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  4. de aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een reeds bestaande drainage;
  5. het verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
  6. het aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.
19.2.2 Uitzonderingen op verbod
Het in lid 19.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
19.2.3 Toelaatbaarheid
De in lid 19.2.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de hydrologische waarden van de natte natuurparel. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.

Artikel 20 Waterstaat-waterbergingsgebied

20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterbergingsgebied’ aangegeven gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor tijdelijke opvang van water en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
20.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen zijnd ten behoeve van de opvang van water, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2 m mag bedragen.
20.3 Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 20.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het waterbergend vermogen van de gronden. Voor de verlening van deze ontheffing wordt advies ingewonnen bij de waterbeheerder.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde,
en werkzaamheden
20.4.1 Verbod
Het is verboden om op of in de voor 'Waarde – Waterbergingsgebied' aangewezen gronden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder b Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken, uit te voeren:
  1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  2. het ophogen van gronden dan wel het opwerpen van kades.
20.4.2 Uitzonderingen op verbod
Het in lid 20.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:
  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  3. het natuurlijk meanderen van waterlopen bevorderen.
20.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 20.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden. Alvorens te beslissen over het verlenen van een aanlegvergunning winnen burgemeester en wethouders advies in bij de waterbeheerder.

3 Algemene Regels

Artikel 21 Anti-dubbeltelbepaling

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene Bouwregels

Artikel 22.1 Bestaande toestand
In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of perceelsgrenzen, en andere maten, voor in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het tijdstip van ter-inzage-legging van het ontwerp van het plan minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.
Artikel 22.2 Herbouw
In geval van herbouw is het bepaalde onder 22.1 slechts van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Artikel 22.3 Besmettingsbepaling
Bij de beoordeling van een bouwaanvraag voor een (agrarische) bedrijfswoning of dienstwoning worden mede in aanmerking genomen bestaande woningen welke als (agrarische) bedrijfswoning of dienstwoning zijn gebouwd of als zodanig in gebruik zijn geweest, alsmede woningen die kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in of krachtens de Woningwet. Ook bedrijfswoningen die ten gevolge van verkoop, verhuur, bedrijfssplitsing of andere transacties niet meer (agrarische) bedrijfswoning c.q. dienstwoning fungeren, worden daartoe gerekend.

Artikel 23 Algemene Gebruiksregels

23.1 Strijdig Gebruik
23.1.1 Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:
  1. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  2. het gebruik van gronden voor evenementen;
  3. het gebruik van gronden voor kleinschalig kamperen;
  4. het gebruik voor wonen van vrijstaande bijgebouwen bij een woning;
  5. gebruik van gronden, gebouwen, bouwerken en onderkomens ten behoeve van groepsaccomodatie.
23.1.2 Onder een gebruik strijdig met de bestemming wordt niet verstaan:
  1. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden met de bestemming agrarische doeleinden ten behoeve van kleinschalige, kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend;
  2. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen:
    1. die, voor zover het betreft aardgastransportleidingen, een diameter hebben van minder dan 4" en/of een druk van minder dan 40 bar;
    2. die, voor zover het betreft transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- en K3-categorie, een diameter hebben van minder dan 4";
    3. waarvoor, indien en voor zover ingevolge een artikel uit deze planregels voor de aanleg een aanlegvergunning is vereist, deze is verleend.
23.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde onder 23.1.1 indien strikte toepassing van de verbodsbepalingen zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 24 Algemene Aanduidingsregels

De gronden met de gebiedsaanduiding "Reconstructiewetzone – Extensiveringsgebied” zijn bedoeld voor het weergeven van de Extensiveringsgebieden, zoals bedoeld in de Reconstrucriewet. De specifieke regels die gelden ter plaatse van deze aanduiding zijn opgenomen in de bestemming waarbinnen deze gelden.

Artikel 25 Algemene Ontheffingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages met uitzondering van de bepalingen ten aanzien van de maximaal toegestane inhoud van woningen;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsbepalingen met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de vrijstelling gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat andere-bouwwerken worden opgericht met een hoogte van niet meer dan 10 m;
  5. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de grenzen van het bestemmingsvlaknaar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
    2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
    3. (hoek)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bestemmingsvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  7. de bestemmingsbepalingen ten behoeve van jaarlijkse evenementen, festiviteiten en/of manifestaties;
  8. de onder a tot en met g genoemde afwijkingen kunnen uitsluitend verleend worden mits:
    1. de gebiedswaarden worden versterkt;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. het straat- en bebouwingsbeeld;
      2. de woonsituatie;
      3. de milieusituatie;
      4. de verkeersveiligheid;
      5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 26 Specifieke Procedureregels

Met betrekking tot de voorbereiding van de wijziging van het plan door Burgemeester en wethouders, is Afdeling 3.4 (Uniforme openbare voorbereidingsprocedure) van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 27 Overgangsrecht

27.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bepaalde in 27.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, doch zijn gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning - voor zover vereist – in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
  3. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
23.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

Artikel 28 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
‘Regels van het bestemmingsplan Landbouwlandgoed Bloemendael Roond’.