Buitengebied Noordoost
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 22-12-2022 - deels in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 Aan-huis-gebonden-beroepen
Een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een (bedrijfs)woning wordt uitgeoefend, waarbij de (bedrijfs)woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.2 Aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.3 Aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.4 Aardkundige waarden
waarden en kenmerken van een gebied die vanwege geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydeen bedrijf'rologische verschijnselen en processen, dan wel anderszins vanwege en natuurlijke ontstaansgeschiedenis van de bodem, van algemeen belang zijn vanuit aardkundig oogpunt;
1.5 Abiotische waarden
waarden in verband met het abiotische milieu (niet levende natuur), in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden;
1.6 Afhankelijke woonruimte
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
1.7 Agrarisch bedrijf
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
1.8 Agrarisch technisch hulpbedrijf
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van goederen en diensten aan agrarische bedrijven of dat agrarische producten bewerkt, vervoert of verhandelt, zoals loonwerkbedrijven, bedrijven voor mestopslag en handel, veetransport en veehandel, met uitzondering van mestbewerking.
1.9 Agrarisch verwant bedrijf
een bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet agrarische bedrijven of waarbij gebruik gemaakt wordt van het telen van gewassen, het houden van dieren of de toepassing van andere land-, tuin-, bos- of natuurbouwkundige methoden met uitzondering van mestbewerking en vergisting ;
Voorbeelden zijn: dierenasiels, dierenklinieken, groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, paardenhouderijen niet zijnde fokkerijen, instelling voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven.
1.10 Agrarische bedrijfsstoffen
dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, niet afgedekt kuilvoer, bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen, voor zover geen sprake is van inerte goederen;
1.11 Ambachtelijke bedrijvigheid
een activiteit waarbij de werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel met de hand worden uitgevoerd;
1.12 Archeologische waarden
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.13 Attentiegebied ecologische hoofdstructuur
gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;
1.14 Bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.15 Bebouwingsconcentratie
een verzameling van gebouwen langs een weg, doorgaans dubbelzijdig aanwezig, met geringe afstanden tussen de bouwkavels, veelal met een historisch gegroeide menging van agrarische en niet-agrarische functies;
1.16 Bebouwingspercentage
een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.17 Bed & Breakfast
een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of eigenaren van het bijgebouw.
1.18 Bedrijfsgebouw
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
1.19 Bedrijfswoning
een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor een persoon of huishouden, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
1.20 Beperkt kwetsbaar object
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare, en
- bedrijfswoningen van derden;
- kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie "kwetsbaar object" vallen;
- hotels en restaurants, voor zover zij niet onder de definitie "kwetsbaar object" vallen;
- winkels, voor zover zij niet onder de definitie "kwetsbaar object" vallen;
- sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie "kwetsbaar object" vallen;
- bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie "kwetsbaar object" vallen;
- objecten en/of terreinen die met de onder onder a tot en met e en g genoemde objecten en/of terreinen gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten en/of terreinen niet onder de definitie "kwetsbaar object" vallen, en
- objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.21 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik)
legaal tot stand gekomen bebouwing en gebruik, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
1.22 Bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak;
1.23 Bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met bijbehorende regels, toelichting en bijlagen;
1.24 Bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.25 Bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.26 Boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte
een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal) zodanig is geïntegreerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonische eenheid moet worden beschouwd.
1.27 Bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.28 Bouwgrens
de grens van een bouwvlak;
1.29 Bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.30 Bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel;
1.31 Bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.32 Bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.33 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 3 bij de regels opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;
1.34 Dagrecreatie
een recreatieve activiteit op een aaneengesloten terrein ten behoeve van de bedrijfsmatige uitoefening van diensten op het gebied van recreatie, sport, educatie of cultuur welke geheel of in overwegende mate in de open lucht wordt aangeboden met de daarbij behorende voorzieningen;
1.35 Detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.36 Extensief recreatief medegebruik
recreatief medegebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden en die in hoofdzaak gericht zijn op natuur- en landschapsbeleving;
1.37 Gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.38 Glastuinbouw
een agrarische activiteit waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen;
1.39 Groepsrisico
het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel betrokken is;
1.40 Grondgebonden agrarisch bedrijf
een agrarische bedrijf waarbij de bedrijfsvoering geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt;
1.41 Grondgebonden veehouderij
- een veehouderij waarbij de veebezetting niet meer dan 2,75 GVE/ha bedraagt berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie of
- een veehouderij waarvan tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie en dit jaarlijks wordt aangetoond of
- een veehouderij die tenminste 95% van het ruwvoer, uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie, waarvan tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig is uit ruwvoer (gras en maïs) hetgeen jaarlijks via een rapportage uit BEX wordt aangetoond of
- een veehouderij waarin dieren worden gehouden die uitsluitend of in hoofdzaak worden gehouden ten behoeve van natuurbeheer.
1.42 Hervestiging
het verplaatsen van een bestaand agrarisch bedrijf van het ene agrarische bouwvlak naar een ander agrarisch bouwvlak waar de agrarische activiteiten zijn gestaakt;
1.43 Het plan
het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost van de gemeente Breda
1.44 Hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
1.45 Horeca
- Horeca 1: een zelfstandig winkelondersteunend daghorecabedrijf, overwegend gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel conform de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden, drank, consumptie-ijs aan winkelend publiek voor consumptie ter plaatse (lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon). Bij deze vorm van horeca dient de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een winkelgebied (centrumgebied), en is zij gebonden aan en/of ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied;
- Horeca 2: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (restaurant), met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken;
- Horeca 3: een combinatie van horeca 2 (restaurant) en horeca 4 (café);
- Horeca 4: een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse verstrekken en consumeren van dranken, met uitzondering van een seksinrichting (café, bar);
- Horeca 5: elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen en waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt (discotheek, bar-dancing, partycentrum), met uitzondering van een seksinrichting;
- Horeca 6:een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bereiden en verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet voor consumptie ter plaatse, die snel bereid worden en relatief goedkoop zijn (zoals cafetaria, snackbar, automatiek, fastfoodrestaurant, fastfoodbezorging, fastfoodafhaal, grillroom, shoarma, kebab, pizza-afhaal/-bezorging);
- Horeca 7: een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (per nacht) met de daarbij behorende voorzieningen zoals een restaurant en vergader- en congresfaciliteiten (hotel).
1.46 Huishouden
een samenlevingsvorm van een of meer personen, waarbij sprake is van een onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan.
1.47 Intensieve veehouderij
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, schapen-, geiten-, of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen;
1.48 Kampeermiddel
- een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
- enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.49 Kampeerterrein
terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
1.50 Kamperen bij de boer
het naast het exploiteren van een agrarisch bedrijf tevens hebben van een beperkt kampeerterrein als ondergeschikte nevenactiviteit op of in de onmiddellijke nabijheid van het ten behoeve van het agrarisch bedrijf toegekende bouwvlak;
1.51 Kas
een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden waaronder mede begrepen een schuurkas og een permanente tunnel of boogkas hoger dan 1,50 meter;
1.52 Kwaliteitsverbetering van het landschap
de in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling uit te voeren aantoonbare en uitvoerbare fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap of cultuurhistorie of van de extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied waarop de ontwikkeling haar werking heeft of van het gebied waarvan de gemeente de voorgenomen ontwikkeling in hoofdlijnen heeft beschreven en zoals vastgelegd in Landschapsinvesteringsregeling Breda;
1.53 Kwetsbaar object
- woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet onder de definitie "beperkt kwetsbaar object" vallen;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
- ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen, of
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
- kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1500 m2 per object, of
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2000 m2 per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
- objecten en/of terreinen die met de onder a. tot en met d. genoemde objecten en/of terreinen gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten niet onder de definitie "beperkt kwetsbaar object" vallen.
1.54 Landschapselementen
landschappelijk, cultuurhistorische en natuurlijk waardevolle elementen in het landschap zoals onder andere houtopstanden, houtwallen en singels of andere natuurlijke elementen anders dan opgaande beplanting zoals moerasjes, poelen en steilranden welke geen agrarische productiefunctie hebben;
1.55 Legale bebouwing
bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouwvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;
1.56 Loonbedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van civieltechnische diensten en/of cultuurtechnische diensten of het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van machines en werktuigen;
1.57 Maatschappelijke voorzieningen
educatieve, (sociaal)-medische, (sociaal)-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, met daaraan ondergeschikt detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen, alsook kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang;
1.58 Manege
een paardenhouderij waarbij de activiteiten uitsluitend of in hoofdzaak bestaan uit het geven van instructie aan derden met gebruik van paarden in eigendom van het bedrijf of aan derden met eigen paarden en het bieden van huisvesting aan die paarden (pensionactiviteiten);
1.59 Mantelzorg
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
1.60 Nachtverblijf
een (deel) van een gebouw waarin slaapgelegenheid wordt geboden en waarbij sprake is van gemeenschappelijke voorzieningen ten behoeve van sanitair, kookgelegenheid en dergelijke;
1.61 Nevenactiviteiten
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen zoals kleinschalige maatschappelijke en/of recreatieve functies, agrarisch verwante functies, agrarisch technische hulpfuncties en statische opslag;
1.62 Niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt;
1.63 Ondergeschikte horeca
een niet zelfstandige horecafunctie welke onderdeel uitmaakt van een recreatieve of andersoortige voorziening en uitsluitend is bedoeld voor gebruikers of bezoekers van de betreffende voorziening;
1.64 Onverhard
het aanbrengen van losse steenkorrels, losse betonkorrels, menggranulaat of vergelijkbaar los materiaal, dan wel het aanbrengen van een toplaag bestaande uit hoofdzakelijk zand, klei, veen en andere natuurlijke bodemmaterialen;
1.65 Overige teeltondersteunende voorzieningen
teeltondersteunende voorzieningen niet zijnde permanente en / of tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, bedoeld ter ondersteuning of bescherming van teelten die rechtstreeks in de open grond plaatsvinden, zoals een hekwerk ten behoeve van boomteelt, teeltgeleidende en / of ondersteunende palen en dergelijke;
1.66 Paardenhouderij
allerlei vormen van bedrijvigheid , niet zijnde maneges, waar hoofdzakelijk met paarden wordt gewerkt zoals paardenfokkerijen, africhtingsstallen, handelsstallen en paardenpensions;
1.67 Permanente bewoning
het anders dan voor recreatieve bewoning aanwenden van een kampeermiddel of recreatiewoning voor bewoning;
1.68 Permanente teeltondersteunende voorziening
voorzieningen ter ondersteuning van de diverse teelten op de bedrijven die voor onbepaalde tijd worden gebruikt;
1.69 Plaatsgebonden risico
het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6 /jaar (1 op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid, tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden;
1.70 Plattelandswoning
Een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een agrarische bedrijf c.q. inrichting, die beschouwd wordt als onderdeel van dat agrarische bedrijf c.q. die inrichting maar die door derden, die niet functioneel zijn verbonden met het agrarische bedrijf c.q. de inrichting, mag worden bewoond;
1.71 Prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.72 Recreatieve bewoning
bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.73 Recreatiewoning
een gebouw dat dient als tijdelijk recreatie nachtverblijf en waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;
1.74 Ruimtelijke kwaliteit
kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde;
1.75 Ruimtelijke ontwikkeling
bouwactiviteiten en planologische bedrijfsactiviteiten waarvoor een wijziging van het planologische regime nodig is;
1.76 Seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.77 Stacaravan
een caravan, die, als een gebouw valt aan te merken en als zodanig bedoeld is om permanent te worden geplaatst;
1.78 Statische opslag
opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf;
1.79 Stikstofneutraal
Bouwen, gebruiken en/of aanleggen waarbij geen sprake is van een toename van stikstofdepositie op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000-gebied, hierbij geldt dat de (vermeende) stikstofdepositie moet worden afgezet tegenover hetgeen ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan legaal aanwezig, gebruikt en/of aangelegd is c.q. mag zijn;
1.80 Teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen, zoals kassen, tunnels, afdekfolies, containervelden en dergelijke die dienen ter ondersteuning van een agrarisch bedrijf;
1.81 Tijdelijke huisvesting seizoensarbeiders
het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte op een agrarisch bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering tot een maximum van 6 maanden;
1.82 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
voorzieningen die dienen ter ondersteuning van de diverse teelten in de grond en gedurende maximaal 6 maanden van het jaar noodzakelijk zijn en worden opgericht, zoals folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen en hagelnetten;
1.83 Veehouderij
agrarisch bedrijf gericht op het fokken , mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;
1.84 Verbeelding
de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2017232001-ON01 met bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.85 Verblijfsrecreatie
vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels en pensions;
1.86 Verbrede landbouw
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering zoals het exploiteren van een zorgboerderij, minicamping en/of maisdoolhof, het uitvoeren van agrarisch natuurbeheer, de bewerking, verwerking en/of waardevermeerdering van ter plaatse geproduceerde producten en/of de verkoop van streekeigen producten etc. ;
1.87 Verhard
verharding bestaande uit baksteen, tegels, beton en/of asfalt, alsmede daarmede vergelijkbare vaste/gesloten materialen al dan niet voorzien van een bindmiddel, zoals cement.
1.88 Vestiging
mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, die op grond van het geldende planologische regime niet is toegelaten, op het bouwvlak van een bestaand bouwperceel;
1.89 Voormalige agrarische bedrijfslocatie
een agrarisch of niet agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend, en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;
1.90 Woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.91 Woonunit
een te verplaatsen bouwwerk bestaande uit een bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning;
1.92 Zorgvuldige veehouderij
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving. Er is sprake van een zorgvuldige veehouderij indien wordt voldaan aan de Nadere regels Verordening ruimte - Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij zoals vastgesteld door Gedeputeerde Staten en de daaropvolgende wijzigingen daarvan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:
2.1 Bebouwingspercentage
Het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden.
2.2 (bouw)hoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat voor de meest voorkomende dakvormen in onderstaande afbeelding is aangegeven waar de goothoogte wordt bepaald.
2.4 hoogte van een windmolen
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windmolen.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.7 ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.
2.8 peil
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang.
- Voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
- Indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil ten opzichte van Normaal Amsterdams Peil (NAP).
- Indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd: de bovenkant van de spoorstaaf.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch Met Waarden - Landschapswaarden
3.1 bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden- Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening met dien verstande dat intensieve veehouderijen, overige veehouderijen en glastuinbouwbedrijven uitsluitend ter plaatse van respectievelijk de aanduiding 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' en 'glastuinbouw' zijn toegestaan;
- maximaal 1 bedrijfswoning per bestaand agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - plattelandswoning' mag de bedrijfswoning tevens bewoond worden door derden, die niet functioneel zijn verbonden met het agrarische bedrijf c.q. de inrichting, mag worden bewoond;
- verwerking van ter plaatse geproduceerde agrarische producten, zoals de verwerking van melk tot diverse zuivelproducten;
- huisverkoop streekeigen producten, waaronder ook wordt verstaan de verkoop van ter plaatse geproduceerde agrarische producten;
- behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
- ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', tevens voor de beperking van veehouderijen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kinderdagverblijf' tevens als nevenactiviteit een kinderdagverblijf;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - nevenfunctie maatschappelijk' tevens het aanbieden van kleinschalige maatschappelijke nevenactiviteiten en verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 4 personen;
- ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' tevens het stallen van caravans, campers en vergelijkbare kampeervoertuigen alsmede voer- en vaartuigen;
- verspreid liggende legale bebouwing, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, voor zover die niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- water;
- extensief recreatief medegebruik.
3.2 bouwregels
Op of in de tot 'Agrarisch met waarden- Landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:
- alle bebouwing, met uitzondering van terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan;
- niet gebouwd mag worden ten behoeve van een veehouderij , een glastuinbouwbedrijf en de bouw of uitbreiding van kassen, tenzij het gaat om:
- de bouw, verbouw of uitbreiding van de bedrijfswoning,
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een veehouderij die niet gebruikt gaan worden voor de huisvesting van dieren.
- bij veehouderijen de dieren slechts in één bouwlaag mogen worden gehuisvest;
- bebouwing ten behoeve van de huisverkoop streekeigen en/of ter plaatse geproduceerde agrarische producten mag tot een oppervlakte van maximaal 200 m²;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, zijn toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kinderdagverblijf' maximaal 400 m² aan de bedrijfsbebouwing mag worden gebouwd en verbouwd voor deze activiteit;
- de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;
- de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen, en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;
- de bebouwing als bedoeld in lid 3.1 onder i mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel mag worden vervangen;
- per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud van de woning, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen met uitzondering van:
- boerderijen met geïntegreerde bedrijfsruimte waar de inhoud gelijk mag zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt gehandhaafd;
- bestaande woningen met een grotere inhoud, daarbij mag de legaal afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.
- voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft:
- terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1.50 meter mag bedragen;
- bouwwerken voor voerkuilen maximaal 2,5 meter mag bedragen;
- diverse soorten silo's maximaal 16 meter mag bedragen;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 4 meter mag bedragen;
- voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen groter dan 500 m², wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het betreffende bouwwerk;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – agrarische bedrijfsstoffen uitgesloten’ is het niet toegestaan om de gronden te bebouwen en/of te gebruiken voor het oprichten, het uitbreiden en/of het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen;
- ter plaatse van de figuur 'relatie' geldt dat de gekoppelde aanduidingen 'bouwvlak' moeten worden beschouwd als zijnde één 'bouwvlak'.
3.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 bestemmingsomschrijving en 3.2 bouwregels mits wordt voldaan aan de Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda:
- voor het plaatsen en gebruiken van woonunits of de bouw of verbouwing van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:
- het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewonersregistratie;
- de woonunits dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' van het betreffende bedrijf;
- per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;
- deze huisvesting mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;
- de noodzaak tot het inzetten en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;
- er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;
- aangetoond wordt dat de huisvesting van seizoensarbeiders geen negatieve effecten heeft op het woon- en leefklimaat in de omgeving.
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
- maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
- de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid, tenzij het maximaal toegestane bouwvolume nog niet is benut.
- voor het bouwen van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
- maximaal 75 m² hiervoor mag worden opgericht;
- het te bouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning;
- er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering mag optreden voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
- zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen tot een maximale hoogte van respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels met dien verstande dat deze afwijking niet van toepassing is op kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda;
- voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
- deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding bouwvlak of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;
- deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;
- deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m²;
- deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mag worden geplaatst en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor het bouwen ten behoeve van een veehouderij, waaronder in ieder geval wordt verstaan het bouwen, verbouwen en/of uitbreiden van een veehouderij, met dien verstande dat
- aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;
- de ontwikkeling enkel binnen de bestaande aanduiding 'bouwvlak' plaatsvindt;
- de uitbreiding van het aantal dieren niet betreft de uitbreiding van het aantal geiten;
- de ontwikkeling is niet toegestaan als het bedrijf is gelegen binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’;
- in afwijking van hetgeen onder 4. is de ontwikkeling binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ toegestaan als het een grondgebonden veehouderij betreft of als het gaat om de verbouw van bestaande bebouwing, waarbij geldt dat de oppervlakte van de bestaande bebouwing, exclusief de bedrijfswoning, ten hoogste de omvang heeft van de bebouwing die:
- op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was of
- gebouwd mag worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning of
- die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
- aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
- de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
- is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;
- aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
- voor het bouwen of uitbreiden van kassen, met dien verstande dat:
- aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;
- de ontwikkeling enkel binnen het bestaande bouwvlak plaatsvindt;
- er geen sprake is van de vestiging of omschakeling naar een glastuinbouwbedrijf.
- voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor zover kan worden aangetoond dat het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft of kan hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 3 meter met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
3.4 specifieke gebruiksregels
De tot 'Agrarisch met waarden- Landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:
- huisverkoop streekeigen producten en/of ter plaatse geproduceerde agrarische producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kinderdagverblijf' en 'specifieke vorm van agrarisch - maatschappelijk' maximaal 400 m² van de bedrijfsbebouwing hiervoor mag worden gebruikt;
- ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - agrarische bedrijfsstoffen uitgesloten’ is het niet toegestaan om de gronden te bebouwen en/of te gebruiken voor het oprichten, het uitbreiden en/of het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen.
3.5 afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1 bestemmingsomschrijving, 3.4 specifieke gebruiksregels en 19.3 Algemene gebruiksregels mits wordt voldaan aan de Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda:
- voor het kamperen bij de boer met dien verstande dat:
- de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, binnen het bouwvlak of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan het bouwvlak, moeten worden geplaatst;
- het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 15;
- deze kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;
- de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in het hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
- de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
- voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:
- uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke hierin niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde zelfstandige detailhandelsbedrijven, zelfstandige horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
- ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;
- de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is (zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
- voor de activiteit(en) maximaal 2500 m² van het bouwvlak en maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;
- buitenopslag ten behoeve van de activiteit(en) niet is toegestaan;
- de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de aanduiding 'bouwvlak' tot gevolg mag hebben;
- de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
- voor het toestaan van statische opslag in gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 1000 m² met dien verstande dat indien geen sprake meer is van agrarische activiteiten de resterende bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, worden gesloopt en/of overtollige verharding wordt verwijderd;
- voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor het omschakelen van een grondgebonden agrarisch bedrijf naar een niet grondgebonden agrarisch bedrijf, niet zijnde een intensieve veehouderij, met dien verstande dat deze omschakeling een positieve bijdrage levert aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken en bijdraagt aan een afname van de uitstoot van milieuhinderlijke stoffen.
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
- maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
- de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid, tenzij het maximaal toegestane bouwvolume nog niet is benut.
3.6 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 19.7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van toepassing.
3.7 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen mits wordt voldaan aan de Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda en uitsluitend te behoeve van de volgende onderdelen:
- voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding 'bouwvlak', met dien verstande dat:
- de oppervlakte van een bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha met uitzondering van;
- het vergroten van bouwvlakken ten behoeve van het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels, waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 3 ha mag gaan bedragen;
- ten behoeve van het vergroten van het maximaal toegestane bouwvlak voor de bouw van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van maximaal 0,5 ha mits:
1. het bedrijf in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;
2. hiervoor geen ruimte meer aanwezig is binnen het bestaande bouwvlak;
3. De toegevoegde ruimte uitsluitend gebruikt mag worden voor de opslag van ruwvoer in bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
- uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;
- uitbreiding van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;
- vooraf over de noodzakelijkheid hiervan en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
- indien de vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak' is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse of de uitbreiding van kassen dient aangetoond te worden dat de ontwikkeling stikstof neutraal plaatsvind;
- indien de vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak' is bedoeld voor de uitbreiding van het aantal dieren mag dit niet de uitbreiding van het aantal geiten betreffen;
- de vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak' is niet toegestaan voor veehouderijen die gelegen zijn binnen de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’;
- in afwijking van hetgeen onder 7. Is opgenomen is de ontwikkeling binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ toegestaan als het een grondgebonden veehouderij betreft of als het gaat om de verbouw van bestaande bebouwing, waarbij geldt dat de oppervlakte van de bestaande bebouwing, exclusief de bedrijfswoning, ten hoogste de omvang heeft van de bebouwing die:
- op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was of
- gebouwd mag worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning of
- die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
- het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding 'bouwvlak' voor veehouderijen ten behoeve van een toename van de oppervlakte dierenverblijf is alleen toegestaan als
- het een grondgebonden veehouderij betreft;
- aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
- de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
- is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;
- aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
- de oppervlakte van een bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha met uitzondering van;
- voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:
- de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beperkt;
- aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;
- de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing dan wel monumentale bebouwing betreft, en deze sloop afdoende is verzekerd, waarbij maximaal 500 m² mag worden gehandhaafd als bijgebouw, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;
- het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.
- voor het wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' in de bestemming 'Bedrijf' en het eventueel verkleinen van deze aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat:
- uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven die daarin niet zijn genoemd maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
- het bestemmingsvlak, dan wel de aanduiding 'bouwvlak', een oppervlakte mag hebben van maximaal 2.500 m² en maximaal 400 m² bebouwing voor deze bestemming mag worden gebouwd/gebruikt en de eventueel overige aanwezige bebouwing, niet zijnde de woning of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt, welke sloop afdoende verzekerd is, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;
- indien de bestaande aanduiding 'bouwvlak' kleiner is dan 2.500 m² mag de bestaande aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid tot 2.500 m²;
- de nieuwe functie geen (extra) belemmeringen op gaat leveren voor de exploitatie van de in de omgeving aanwezige (agrarische) bedrijven dan wel dat er geen (extra) nadelige effecten optreden voor het woon- en leefklimaat in de omgeving;
- de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanige verkeersaantrekkende werking hebben dat aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
- wijziging verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;
- de wijziging niet mag leiden tot twee of meerdere bedrijven per locatie.
- voor het wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een aan de agrarische sector verwant bedrijf, met dien verstande dat:
- voor paardenhouderijen een rijhal aanwezig mag zijn met een oppervlakte van maximaal 1.200 m²;
- het bestemmingsvlak, dan wel de aanduiding 'bouwvlak', een maximale oppervlakte mag hebben van 5.000 m² met een bebouwingspercentage van maximaal 75%;
- de nieuwe functie geen (extra) belemmeringen op gaat leveren voor de exploitatie van de in de omgeving aanwezige (agrarische) bedrijven dan wel dat er geen (extra) nadelige effecten optreden voor het woon- en leefklimaat in de omgeving;
- de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanige verkeersaantrekkende werking hebben dat aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
- parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;
- wordt aangetoond dat de ontwikkeling, voor zover dieren gehouden gaan worden, stikstofneutraal plaatsvindt.
- voor het uitbreiden van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Bedrijf' ten behoeve van het oprichten van paardenbakken voor hobbymatig gebruik met dien verstande dat:
- per bedrijf of woning één paardenbak is toegestaan;
- deze redelijkerwijs niet binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Bedrijf' kan worden opgericht;
- deze uitbreiding maximaal 1.200 m² bedraagt;
- deze geen grotere bouwhoogte mogen hebben dan 1,5 meter en worden uitgevoerd als open constructie.
- voor wijziging van deze bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap, voor de realisatie van een ecologische verbindingszone of de realisatie van Natuur Netwerk Brabant.
- voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in 3.3 afwijken van de bouwregels onder a. met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat de inzet en huisvesting van dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en verder voldaan wordt aan het bepaalde in 3.3 afwijken van de bouwregels onder a.
Artikel 4 Agrarisch Met Waarden - Natuur- En Landschapswaarden
4.1 bestemmingsomschrijving
De voor Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening die is afgestemd op behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden in samenhang met de waterhuishouding met dien verstande dat intensieve veehouderijen en overige veehouderijen uitsluitend ter plaatse van respectievelijk de aanduiding 'intensieve veehouderij' en 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' zijn toegestaan;
- maximaal 1 bedrijfswoning per bestaand agrarisch bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden - plattelandswoning’ mag de bedrijfswoning tevens bewoond worden door derden, die niet functioneel zijn verbonden met het agrarische bedrijf c.q. de inrichting, mag worden bewoond;
- huisverkoop van streekeigen producten, waaronder ook wordt verstaan de verkoop van ter plaatse geproduceerde agrarische producten;
- verwerking van ter plaatse geproduceerde agrarische producten, zoals de verwerking van melk tot diverse zuivelproducten;
- behoud, herstel en/of ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en abiotische waarden;
- verspreid liggende legale bebouwing zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;
- ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij', tevens voor de beperking van veehouderijen;
- water;
- extensief recreatief medegebruik.
4.2 bouwregels
Op of in de tot Agrarisch met waarden- Natuur- en Landschapswaarden bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:
- alle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dient te worden gebouwd met uitzondering van terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;
- niet gebouwd mag worden ten behoeve van een veehouderij , een glastuinbouwbedrijf en de bouw of uitbreiding van kassen, tenzij het gaat om:
- de bouw, verbouw of uitbreiding van de bedrijfswoning,
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van een veehouderij die niet gebruikt gaan worden voor de huisvesting van dieren;
- bij veehouderijen de dieren slechts in één bouwlaag gehuisvest mogen worden;
- per bouwvlak maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;
- bebouwing ten behoeve van de huisverkoop streekeigen en/of ter plaatse geproduceerde agrarische producten mag tot een oppervlakte van maximaal 200 m²;
- de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;
- de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen;
- de bebouwing als bedoeld in 4.1 onder f mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel worden vervangen;
- per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud van de woning, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen, met uitzondering van:
- boerderijen met geïntegreerde bedrijfsruimte waar de inhoud gelijk mag zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt gehandhaafd;
- bestaande woningen met een grotere inhoud, daarbij mag de legaal afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd;
- voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft:
- terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1.50 meter mag bedragen;
- bouwwerken voor voerkuilen maximaal 2,5 meter mag bedragen;
- diverse soorten silo's maximaal 16 meter mag bedragen;
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 4 meter mag bedragen.
- voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning en/of bedrijfsgebouwen groter dan 500 m² wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het bouwwerk.
4.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 bestemmingsomschrijving en/of 4.2 bouwregels mits wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda:
- voor het plaatsen en gebruiken van woonunits of de verbouwing van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:
- het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewonersregistratie;
- de woonunits dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding bouwvlak van het betreffende bedrijf;
- per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest tenzij aannemelijk gemaakt wordt dat een groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte en/of specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf;
- deze huisvesting mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;
- de noodzaak tot het inzetten en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen vereist is;
- er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;
- aangetoond wordt dat door de huisvesting van seizoensarbeiders geen extra negatieve effecten zullen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van de omgeving.
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande:
- de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
- maximaal 200 m² bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
- de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid, tenzij het maximaal toegestane bouwvolume nog niet is benut.
- voor het bouwen van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
- maximaal 75 m² hiervoor mag worden opgericht;
- het te bouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning;
- er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering mag optreden voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
- zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten de aanduiding 'bouwvlak' voor zover kan worden aangetoond dat het oprichten hiervan geen onevenredige effecten heeft of kan hebben op de aanwezige natuur- en landschapswaarden en de bouwhoogte van de voorzieningen niet meer bedraagt dan 3 meter met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte van gebouwen tot maximaal respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels, met dien verstande dat deze ontheffing niet van toepassing is op kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor de bouw en het gebruik van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
- deze binnen een bouwvlak wordt geplaatst;
- deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;
- deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m²;
- deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor het bouwen ten behoeve van een veehouderij, waaronder in ieder geval wordt verstaan het bouwen, verbouwen en/of uitbreiden van een veehouderij, met dien verstande dat:
- aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;
- de ontwikkeling enkel binnen de bestaande aanduiding 'bouwvlak' plaatsvindt;
- de uitbreiding van het aantal dieren niet betreft de uitbreiding van het aantal geiten;
- de ontwikkeling is niet toegestaan als het bedrijf is gelegen binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’;
- in afwijking van hetgeen onder 4. is de ontwikkeling binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ toegestaan als het een grondgebonden veehouderij betreft of als het gaat om de verbouw van bestaande bebouwing, waarbij geldt dat de oppervlakte van de bestaande bebouwing, exclusief de bedrijfswoning, ten hoogste de omvang heeft van de bebouwing die:
- op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was of
- gebouwd mag worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning of
- die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
- aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
- de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
- is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;
- aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
4.4 specifieke gebruiksregels
De tot 'Agrarisch met waarden- Natuur- en landschapswaarden' bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:
- huisverkoop streekeigen producten en/of ter plaatse geproduceerde agrarische producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;
- ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;
- ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn.
4.5 afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.1 bestemmingsomschrijving, 4.4 specifieke gebruiksregels en 19.3 Algemene gebruiksregels mits wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda:
- voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:
- uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn opgenomen in de Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de in de lijst opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven die niet zijn genoemd en/of uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
- ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;
- de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;
- voor de activiteit(en) maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;
- de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de bebouwing of uitbreiding van het bouwvlak tot gevolg mag hebben;
- de te ontwikkelen activiteit(en) geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
- voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
- maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
- de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid, tenzij het maximaal toegestane bouwvolume nog niet is benut.
4.6 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 19.7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van toepassing.
4.7 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen mits wordt voldaan aan de Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda en uitsluitend te behoeve van de volgende onderdelen:
- voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat:
- de oppervlakte van de aanduiding 'bouwvlak' per bedrijf niet groter wordt dan 1,5 ha;
- uitbreiding of vormverandering van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;
- uitbreiding of vormverandering van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische aard;
- vooraf over de noodzakelijkheid hiervan en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
- indien de vergroting of vormverandering van het bouwvlak is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse dient aangetoond te worden dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;
- indien de vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak' is bedoeld voor de uitbreiding van het aantal dieren mag dit niet de uitbreiding van het aantal geiten betreffen;
- de vergroting en/of vormverandering van de aanduiding 'bouwvlak' is niet toegestaan voor veehouderijen die gelegen zijn binnen de aanduiding ‘overige zone - beperkingen veehouderij’;
- in afwijking van hetgeen onder 7. Is opgenomen is de ontwikkeling binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ toegestaan als het een grondgebonden veehouderij betreft of als het gaat om de verbouw van bestaande bebouwing, waarbij geldt dat de oppervlakte van de bestaande bebouwing, exclusief de bedrijfswoning, ten hoogste de omvang heeft van de bebouwing die
- op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was of
- gebouwd mag worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning of
- die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
- het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding 'bouwvlak' voor veehouderijen ten behoeve van een toename van de oppervlakte dierenverblijf is alleen toegestaan als
- het een grondgebonden veehouderij betreft;
- aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
- de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
- is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;
- aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
- voor het deels wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:
- de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beknot;
- aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;
- de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, behoudens cultuurhistorisch waardevolle bebouwing dan wel monumentale bebouwing en deze sloop afdoende is verzekerd, waarbij maximaal 500 m² mag worden gehandhaafd als bijgebouw, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;
- het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.
- voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap, de realisatie van een ecologische verbinding of de realisatie van de ecologische hoofdstructuur.
- voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in 3.3 afwijken van de bouwregels onder a. met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat de inzet en huisvesting van dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en verder voldaan wordt aan het bepaalde in 3.3 afwijken van de bouwregels onder a.
- voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in 4.3 afwijken van de bouwregels onder a. met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat de inzet en huisvesting van dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en verder voldaan wordt aan het bepaalde in 4.3 afwijken van de bouwregels onder a.
Artikel 5 Bedrijf
5.1 bestemmingsomschrijving
De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- bedrijfsdoeleinden, anders dan agrarische activiteiten, in de milieucategorieën 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten;
- maximaal 1 bestaande bedrijfswoning per bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij' uitsluitend voor een paardenhouderij;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'dierenpension' uitsluitend voor een dierenpension;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'nutsvoorziening' uitsluitend voor nutsvoorzieningen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf' tevens voor een loonbedrijf;
- ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bedrijfsverzamelgebouw' tevens voor de verhuur van bedrijfsruimten, waarbij het bedrijfsverzamelgebouw naar aard en milieubelasting gelijk te stellen is aan een bedrijf in maximaal milieucategorie 2 zoals deze zijn opgenomen in de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering.
5.2 bouwregels
Op of in de tot Bedrijf bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
- de bouwwerken uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd;
- per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één bedrijf aanwezig mag zijn en de bedrijfsbebouwing maximaal 400 m² mag bedragen behoudens ter plaatse van:
- de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - loonbedrijf', en 'paardenhouderij' in welk geval het bouwvlak voor maximaal 75% mag worden bebouwd;
- de functieaanduiding ‘dierenpension’ in welk geval de bedrijfsbebouwing maximaal 650 m2 mag bedragen.
- er niet gebouwd of verbouwd mag worden ten behoeve van de uitbreiding van het aantal dieren tenzij aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd, en gebruikt;
- de goothoogte van de gebouwen mag maximaal 7 meter bedragen;
- de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;
- per bedrijf één bedrijfswoning aanwezig mag zijn voor zover deze ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan reeds aanwezig is;
- de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m² bedragen, waarin de bebouwing onder peil niet wordt meegenomen; indien de bedrijfswoning bestaat uit een voormalige boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte mag de inhoud gelijk zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de voormalige boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt hersteld en gehandhaafd;
- voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
- de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 6 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
5.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 bestemmingsomschrijving en 5.2 bouwregels mits wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda aan deze regels is toegevoegd:
- voor het bouwen van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
- maximaal 75 m² hiervoor mag worden opgericht;
- het te bouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning;
- er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering mag optreden voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
- zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
- deze ter plaatse van de aanduiding 'bestemmingsvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend hieraan moet worden geplaatst;
- deze geen grotere hoogte hebben dan 10 meter;
- deze geen grotere oppervlakte hebben dan 400 m2;
- deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd;
- vanwege de tijdelijkheid van de bouwwerken hoeft niet te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- de bedrijfswoning geschikt blijft voor bewoning door de ondernemer;
- maximaal 200 m2 bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
5.4 afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van he bepaalde in 19.3 Algemene gebruiksregels:
- voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar;
- voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten welke niet zijn genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2.
5.5 wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' mits wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda en met dien verstande dat:
- aan cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden geen onevenredige schade wordt toegebracht;
- de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing dan wel monumentale bebouwing, voor het merendeel worden gesloopt, waarbij maximaal 500 m2 aan bebouwing mag worden gehandhaafd als bijgebouw, alsmede eventuele overtollige verharding wordt verwijderd;
- het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.
Artikel 6 Horeca
6.1 bestemmingsomschrijving
De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- horecabedrijven in categorie 2, 3, 4 en 6;
- maximaal 1 bestaande bedrijfswoning per bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - bed en breakfast' tevens daarvoor;
met de daarbij behorende:
- groenvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen.
6.2 bouwregels
Op of in de tot Horeca bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
- gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' dienen te worden gebouwd;
- de goothoogte van de gebouwen mag maximaal 7 meter bedragen;
- de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;
- per bouwvlak maximaal één horecabedrijf aanwezig mag zijn;
- de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen, bebouwing onder peil niet meegerekend;
- voor het wonen mag per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m², een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
- de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 3 meter mag bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen en lichtmasten waarvan de hoogte respectievelijk maximaal 2 meter en 6 meter mag bedragen.
6.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 bestemmingsomschrijving en 6.2 bouwregels mits wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda:
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
- maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
- de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid, tenzij het maximaal toegestane bouwvolume nog niet is benut.
- voor het bouwen van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
- maximaal 75 m² hiervoor mag worden opgericht;
- het te bouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning;
- er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering mag optreden voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
- zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
- deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding bouwvlak of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;
- deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;
- deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m²;
- deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mag worden geplaatst en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
6.4 afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 6.1 bestemmingsomschrijving en 19.3 Algemene gebruiksregels mits wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda:
- voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar met dien verstande dat vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- de bedrijfswoning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
- maximaal 200 m² van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
- de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid, tenzij het maximaal toegestane bouwvolume nog niet is benut.
Artikel 7 Maatschappelijk
7.1 bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- maatschappelijke voorzieningen;
- ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ uitsluitend daarvoor;
met de daarbij behorende:
- wegen en paden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- water.
7.2 bouwregels
Op of in de tot Maatschappelijk bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming met dien verstande dat:
- gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding bouwvlak mogen worden gebouwd met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' niet meer gebouwd mag worden dan zoals daar is aangegeven;
- de goothoogte van gebouwen mag maximaal 7 meter bedragen;
- de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 11 meter bedragen;
- de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen en lichtmasten waarvan de hoogte respectievelijk maximaal 2 meter en 6 meter mag bedragen.
Artikel 8 Natuur
8.1 bestemmingsomschrijving
De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- de duurzame instandhouding van natuur;
- behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aan de natuurgebieden eigen zijnde natuur- en hydrologische waarden;
- behoud of versterking van de landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden;
- verspreid liggende legale bebouwing, niet zijnde woningen, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan;
- extensief recreatief medegebruik, waaronder ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' tevens wordt bedoeld het extensief medegebruiken van de gronden ten behoeve van de golfbaan;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van natuur - teelt shiitake’ tevens het medegebruiken van de gronden ten behoeve van het kweken van paddenstoelen;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - redoutes' tevens voor de aanleg en instandhouding van redoutes.
8.2 bouwregels
- Op of in de tot Natuur bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen en in de vorm van voorzieningen voor het extensief recreatief medegebruik zoals zitgelegenheden.
- In afwijking van lid 8.2 onder a. mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - redoutes' tevens bouwwerken worden opgericht ten behoeve van de redoutes, waarbij de hoogte niet meer dan 1.50 meter mag bedragen.
- De bebouwing als bedoeld in 8.1 bestemmingsomschrijving onder d. en g. mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel worden vervangen.
8.3 specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van natuur - landschapsinvesteringsregeling" dient binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling een op basis van de toegestane ruimtelijke ontwikkeling vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te worden aangelegd en in stand gehouden, die voldoet aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda. De mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling en de locatie van de daarbij vereiste kwaliteitsverbetering in de vorm van de aanleg van natuur zijn opgenomen in Bijlage 4 De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen.
8.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 19.7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van toepassing.
Artikel 9 Recreatie
9.1 bestemmingsomschrijving
De voor Recreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' uitsluitend daarvoor;
met daaraan ondergeschikt:
- wegen en paden;
- verkeersvoorzieningen zoals parkeren;
- water;
- groenvoorzieningen.
9.2 bouwregels
Op of in de tot Recreatie bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming en de aanduiding, met dien verstande dat:
- de hoogte van terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 2 meter mag bedragen;
- ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' geldt dat:
- per bestemmingsvlak maximaal één recreatiewoning aanwezig mag zijn dan wel gebouwd mag worden;
- de inhoud van de recreatiewoning, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 150 m3 mag bedragen;
- de goothoogte van de recreatiewoning maximaal 4,00 meter mag bedragen;
- de bouwhoogte van de recreatiewoning maximaal 5.50 meter mag bedragen.
9.3 specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in 19.3 Algemene gebruiksregels van toepassing. Onder strijdig gebruik van wordt in ieder geval begrepen gebruik van recreatiewoningen voor permanente bewoning.
Artikel 10 Sport
10.1 bestemmingsomschrijving
De voor Sport aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ter plaatse van de aanduiding 'manege' uitsluitend als manege, met daarbij een bed&breakfast en ondergeschikte detailhandel tot een maximale omvang van 100 m2;
- ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' uitsluitend als golfbaan;
- ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’, tevens ten behoeve van een horecavoorziening in categorie 2 en 3 behorende bij de golfbaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein', tevens ten behoeve van de parkeervoorziening behorende bij de golfbaan;
- maximaal 1 bestaande bedrijfswoning per bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
met de daarbij behorende:
- ondergeschikte horeca ten dienste van de bestemming;
- wegen en paden;
- parkeervoorzieningen:
- water;
- groen.
10.2 bouwregels
Op of in de tot Sport bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:
- gebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen worden gebouwd;
- de bouwhoogte van een gebouw niet meer dan 6 meter mag bedragen tenzij de gronden zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding 'manege' en de aanduiding 'golfbaan' in welke geval de bouwhoogte maximaal 10 meter mag bedragen;
- geen bedrijfswoning is toegestaan tenzij deze reeds aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van het plan en met dien verstande dat:
- de inhoud van de bedrijfswoning maximaal 750 m3 mag bedragen, bebouwing onder peil niet meegerekend;
- voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;
- ter plaatse van de aanduiding 'manege' mag niet gebouwd of verbouwd worden ten behoeve van de uitbreiding van de aantallen dieren tenzij aangetoond wordt dat er stikstofneutraal gebouwd en gebruikt wordt;
- voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bepalingen gelden:
- de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
- de hoogte van lichtmasten mag niet meer dan 16 meter bedragen mits via lichtberekeningen wordt aangetoond dat de lichtinstallatie voldoet aan de NSVV-normen voor verlichtingsniveaus op de velden en de mate van lichthinder op de woonomgeving;
- ter plaatse van de aanduiding ‘golfbaan’ mag de hoogte van ballenvangers maximaal 16 meter bedragen;
- de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 8 meter bedragen.
Artikel 11 Verkeer
11.1 bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen;
- ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van verkeer-onverharde weg' uitsluitend voor onverharde wegen en/of paden;
- ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan' uitsluitend parkeren ten behoeve van de golfbaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeren' tevens voor parkeren;
- voet- en rijwielpaden;
- groen waaronder ook de bermen langs wegen;
- water;
- ecologische verbindingen;
met daaraan ondergeschikt: - parkeren.
11.2 bouwregels
Op of in de tot Verkeer bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming, waaronder geluidbeperkende voorzieningen, straatmeubilair en lichtmasten worden gebouwd met uitzondering van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
11.3 specifieke gebruiksregels
Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in 19.3 Algemene gebruiksregels van toepassing. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt het verharden van wegen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer-onverharde weg'.
Artikel 12 Water
12.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- waterhuishoudkundige doeleinden waaronder waterberging;
- behoud, herstel en of ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden in de vorm van waardevolle oeverbeplanting en landschapselementen in het algemeen en ecologische verbindingszones in het bijzonder;
- extensief recreatief medegebruik, onder meer ter plaatse van de aanduiding 'golfbaan', voor zover daardoor geen afbreuk wordt gedaan aan de onder a en b genoemde doelen.
12.2 bouwregels
Op of in de tot Water bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, zoals onder andere bruggen, dammen en/of duikers, met dien verstande dat vooraf advies wordt ingewonnen van de waterbeheerder.
12.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 19.7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van toepassing.
Artikel 13 Wonen
13.1 bestemmingsomschrijving
De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan;
- ter plaatse van de aanduiding 'hovenier' tevens voor de uitoefening van een hoveniersbedrijf dat naar aard en milieubelasting gelijk te stellen is aan een bedrijf in milieucategorie 1 zoals deze zijn opgenomen in de VNG publicatie Bedrijven en Milieuzonering;
- behoud en/of herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden van gebouwen die zijn aangewezen als rijksmonument, gemeentelijk monument of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing als opgenomen in Bijlage 3 Lijst met rijksmonumenten en cultuurhistorisch waardevolle panden.
13.2 bouwregels
Op of in de tot Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd met dien verstande dat:
- ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' per bouwvlak maximaal één woning aanwezig mag zijn c.q. mag worden gebouwd met uitzondering van de locatie ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' waar maximaal 30 appartementen en 12 woonunits in 2 gebouwen gebouwd c.q. aanwezig mogen zijn;
- de woning mag worden gebouwd, verbouwd, uitgebreid en vervangen met dien verstande dat de inhoud van de woning, de bebouwing onder peil niet meegerekend, nooit meer zal mogen bedragen dan 750 m³ met uitzondering van:
- boerderijen met geïntegreerde bedrijfsruimte waarvan de inhoud gelijk mag zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt gehandhaafd of;
- bestaande woningen met een grotere inhoud, daarbij mag de legaal afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.
- de goothoogte niet meer dan 6 meter en de bouwhoogte niet meer dan 9 meter mag bedragen met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte (m)' waar de betreffende hoogtematen niet meer mogen bedragen dan is aangegeven;
- in afwijking van c. geldt ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte' een aangepaste bouwhoogte van maximaal 15 meter en geen maximale goothoogte;
- bijgebouwen zowel vrijstaand als aangebouwd mogen worden opgericht met dien verstande dat het gezamenlijke grondoppervlak maximaal 100 m² bedraagt en de goothoogte maximaal 3 meter en bouwhoogte maximaal 5 meter mag bedragen, met uitzondering van bestaande bijgebouwen met een grotere oppervlakte, daarbij mag de legaal afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd;
- de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 6 meter mag bedragen met uitzondering van erfafscheidingen waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter mag bedragen.
13.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.2 bouwregels mits wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda:
- voor de splitsing van een woning of de verbouw van een bijgebouw tot extra woning met dien verstande dat:
- dit slechts mogelijk is voor bebouwing die is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijke monument;
- binnen het bestemmingsvlak uiteindelijk maximaal twee woningen aanwezig mogen zijn;
- de splitsing niet mag leiden tot vergroting van de bestaande inhoud van de bebouwing;
- het cultuurhistorische c.q. monumentale karakter van de bebouwing behouden moet blijven dan wel hersteld moet worden;
- er sprake moet zijn van een aanvaardbaar woonmilieu met dien verstande dat de splitsing niet binnen de hindercirkels van een aangrenzend bedrijf mag plaatsvinden;
- bestaande agrarische bedrijven in de naaste omgeving hierdoor in hun bedrijfsvoering niet extra worden belemmerd;
- bebouwing die reeds op basis van een soortgelijke regeling is gesplitst niet nogmaals op basis van deze afwijkingsbevoegdheid mag worden gesplitst en/of verbouwd ten behoeve van een extra woning.
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in een woning of een bestaand bijgebouw bij een woning in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- de woning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
- maximaal 200 m² bebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;
- de woning of het bijgebouw ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid, tenzij het maximaal toegestane bouwvolume nog niet is benut;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
- er een sloopverplichting geldt ten aanzien van de niet cultuurhistorisch waardevolle c.q. monumentale bijgebouwen, welke verplichting inhoudt dat er maximaal 500 m² aan bijgebouwen aanwezig mogen blijven.
- voor het bouwen van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:
- maximaal 75 m² hiervoor mag worden opgericht;
- het te bouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
- er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en er geen belemmering mag optreden voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven;
- zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor de bouw van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:
- deze ter plaatse van de aanduiding 'bestemmingsvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend hieraan moet worden geplaatst;
- deze geen grotere hoogte hebben dan 10 meter;
- deze geen grotere oppervlakte hebben dan 400 m2;
- deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd;
- vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan Landschapsinvesteringsregeling Breda.
- voor het verplaatsen van de woning buiten de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat:
- dit geschiedt binnen het op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak voor die woning;
- dit wordt ingegeven vanuit milieuhygiënische overwegingen.
13.4 afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 19.3 Algemene gebruiksregels mits wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda:
- voor het gebruik van een bijgebouw voor een aan huis verbonden beroep met dien verstande dat:
- voor deze functie te gebruiken oppervlakte niet meer bedraagt dan 75 m2 tenzij een groter aantal m² aan bijgebouwen aanwezig is dan de maximaal toegestane 100 m2 in welk geval 10 % van het meerdere tevens voor het aan huis gebonden beroep mag worden aangewend;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen, zoals de aanleg van extra parkeerruimte, noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.
- ten behoeve van het toestaan van statische opslag in bestaande bijgebouwen tot maximaal 1.000 m2 met dien verstande dat het meerdere aan bedrijfsgebouwen waaronder ook kassen, worden gesloopt tenzij er sprake is van cultuurhistorisch waardevolle c.q. monumentale bebouwing.
- voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in een woning of een bestaand bijgebouw bij een woning in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:
- maximaal 200 m² van de woning en/of een bestaand bijgebouw bij een woning voor deze functie mag worden gebruikt;
- de woning geschikt blijft voor zelfstandige bewoning;
- de woning en/of het bestaand bijgebouw bij een woning ten behoeve van deze functie niet mag worden uitgebreid, tenzij het maximaal toegestane bouwvolume nog niet is benut;
- de (agrarische) bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven niet worden beperkt;
- de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;
- er een sloopverplichting geldt ten aanzien van de niet cultuurhistorisch waardevolle c.q. monumentale bijgebouwen, welke verplichting inhoudt dat er maximaal 500 m² aan bijgebouwen aanwezig mogen blijven.
Artikel 14 Leiding
14.1 bestemmingsomschrijving
De voor Leiding aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd overeenkomstig voor:
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – hoogspanningverbinding’ voor een bovengrondse hoogspanningverbinding;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – stadsverwarming’ voor een leiding van de stadverwarming;
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – gas’ voor de aanleg en de instandhouding van ondergrondse hoge druk gastransportleidingen (inclusief voorzieningen) met de daarbij behorende belemmeringenstroken;
- de aanleg, onderhoud en bescherming van de verbinding c.q. leiding.
14.2 bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag ter plaatse van de dubbelbestemming ‘Leiding’ niet worden gebouwd, met uitzondering van:
- de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – hoogspanningsverbinding’ en de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – stadsverwarming’ waar bebouwing gericht op het beheer van deze verbindingen c.q. leidingen is toegestaan, met dien verstande dat gebouwen geen grotere hoogte mogen hebben dan 4 meter, de bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van hoogspanningsmasten geen grotere hoogte mogen hebben dan 41 meter en de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals terreinafscheidingen geen grotere hoogte mogen hebben dan 2 meter.
- de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding – gas’ waar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijde, ten dienste van de leiding(en) mogen worden gebouwd.
14.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de leiding(en), met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 15.2 bouwregels en toestaan dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde overeenkomstig de basisbestemming worden gebouwd, mits:
- de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad;
- de betreffende leidingbeheerder hiermee instemt en
- ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding - gas’ geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
14.4 specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van leiding - gas’ is het volgende gebruik strijdig met de bestemming:
- het opslaan van goederen, met uitzondering van het opslaan van goederen ten behoeve van inspectie en onderhoud van de leiding;
- het wijzigen van het gebruik van bestaande gebouwen, indien daardoor een kwetsbaar object wordt toegelaten.
14.5 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 19.7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van toepassing met dien verstande dat de gevraagd omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien geen aantasting van de belangen van de leiding- en/of energievoorzieningbeheerder ontstaat of kan ontstaan en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.
Artikel 15 Waarde - Archeologie
15.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.
15.2 bouwregels
- De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden mogen niet worden bebouwd.
- In afwijking van lid a mogen, met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen:
- gebouwen worden gebouwd ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld;
- bouwwerken worden gebouwd of uitgebreid tot een oppervlakte van maximaal 100 m².
- Het bepaalde in lid a en b is niet van toepassing voor gebieden die zijn vrijgegeven middels een door het bevoegd gezag afgegeven selectiebesluit.
15.3 afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen.
15.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 19, lid 19.7, onder 19.7.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Geen omgevingsvergunning is vereist indien niet dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven dan wel uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.
Artikel 16 Waarde - Attentiegebied Lage Vuchtpolder
16.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Attentiegebied Lage Vuchtpolder’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
16.2 bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien op basis van een ingesteld hydrologisch onderzoek kan worden aangetoond dat door de bouwactiviteit geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische gevoelige natuur in en rondom de Lage Vuchtpolder en De Moeren. Dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de onevenredige aantasting op de hydrologische gevoelige natuur te voorkomen of te beperken.
16.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 19.7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van toepassing.
Artikel 17 Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant
17.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Attentiegebied Natuur Netwerk Brabant’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), mede bestemd voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
17.2 bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (basisbestemming) mag binnen deze bestemming slechts worden gebouwd indien al dan niet door het treffen van maatregelen geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de hydrologische waarden hetgeen aangetoond dient te worden middels een watertoetsadvies van het Waterschap Brabantse Delta.
17.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 19.7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van toepassing.
Artikel 18 Waarde - Cultuurhistorie
18.1 bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van actuele en het benutten van potentiële cultuurhistorische waarden, waaronder tevens wordt verstaan het behouden c.q. herstellen van waardevolle laanstructuren, waardevol groen en/of waardevolle bestrating.
18.2 bouwregels
- In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen geldt voor het bouwen van bouwwerken dat het vergroten en/of veranderen van de bestaande bebouwing is toegestaan, indien de vergroting en/of verandering uitsluitend zichtbaar is ter plaatse van het achtererfgebied.
- In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen is het verboden bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.
18.3 afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
- 18.2 bouwregels onder a, teneinde:
- de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:
- bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
- dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen.
- gevelindeling naar ramen, deuren en erkers;
- constructieve opbouw van de bebouwing.
- het verbouwen van twee zijdelings aan elkaar grenzende gebouwen, op geen van welke deze ontheffing eerder is toegepast, tot één geheel, mits:
- er geen (delen van) muren worden verwijderd met monumentale waarden;
- de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het gebied dat is aangeduid als 'Waarde - Cultuurhistorie' niet onevenredig wordt aangetast.
- de bestaande bebouwing te vergroten en/of te veranderen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:
- 18.2 bouwregels onder b, teneinde de bestaande bebouwing geheel of gedeeltelijk te slopen, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische waarde van het pand of object gelet op:
- bouwmassa naar hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen;
- dakvorm, nokrichting, dakhelling, dakoverstekken, goot- en daklijsten en schoorstenen;
- gevelindeling naar ramen, deuren en erkers;
- constructieve opbouw van de bebouwing.
- Alvorens over de omgevingsvergunning te beslissen, wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de aanvraag en de eventueel daar aan te stellen voorwaarden.
18.4 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in 19.7.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 19 Overige Bepalingen
19.1 Anti-dubbeltelregel
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
19.2 Algemene bouwregels
- Voor het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:
- het bouwen is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
- in afwijking van hetgeen onder 1. is bepaald mag het bouwen van beneden het peil gelegen gebouwen tevens plaatsvinden buiten de aanduiding 'bouwvlak', mits het uitsluitend plaatsvindt onder de buiten de aanduiding 'bouwvlak' aanwezige bebouwing;
- het bouwen van bedoelde ruimten is toegestaan tot een diepte van maximaal 4 meter onder peil.
19.3 Algemene gebruiksregels
- Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, en headshops of een combinatie daarvan.
- Ter plaatse van de locaties waarvoor een kwaliteitsverbetering van het landschap als bedoeld in Bijlage 4 De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen van toepassing is wordt onder strijdig gebruik tevens verstaan het niet uitvoeren van de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap. De vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap moet worden uitgevoerd binnen twee jaar na het realiseren van de in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling en dient daarna in stand te worden gehouden.
- Burgemeester en wethouders wijken af van het bepaalde in lid a en/of b, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
19.4 Algemene aanduidingsregels
19.5 Algemene afwijkingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen gewenst of noodzakelijk is;
- de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
- de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
19.6 Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming Bedrijfs-Nutsvoorziening en toestaan dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, kunnen worden geplaatst tot een maximale hoogte van 50 meter voorzover de locatie niet is gelegen binnen de bestemmingen Agrarisch met waarden-natuur- en landschapswaarden of Natuur en wordt voldaan aan Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda.
19.7 Overige regels
Artikel 20 Algemene Aanduidingsregels
20.1 milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
- Ter plaatse van de gebiedsaanduiding milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied zijn de gronden tevens bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening.
- Het oprichten van bouwwerken, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen, is uitsluitend toegestaan indien het belang van de grondwaterbescherming in voldoende mate is gewaarborgd.
20.2 overige zone - beperkingen veehouderij
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij', tevens voor de beperking van veehouderijen.
20.3 veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen
Op gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen dienen nieuwe ontwikkelingen of uitbreidingen van inrichtingen vooraf in het kader van externe veiligheid te worden getoetst en te voldoen aan de plaatsgebonden en/of groepsgebonden risico's.
20.4 vrijwaringszone - vaarweg
- Ter plaatse van de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - vaarweg dienen de gronden in het kader van de nautische belangen van de vaarweg vrij gehouden te worden van bebouwing.
- In afwijking van hetgeen opgenomen onder a. is het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen uitsluitend toegestaan indien de nautisch belangen van de vaartweg voldoende zijn geborgd en nadat advies is ingewonnen bij de vaarwegbeheerder.
20.5 vrijwaringszone - weg - bebouwingsvrije zone
- Ter plaatse van de gebiedsaanduiding vrijwaringszone - weg - bebouwingsvrijezone dienen de gronden in het kader van de belangen van de wegbeheerder vrij gehouden te worden van bebouwing.
- In afwijking van hetgeen opgenomen onder a. is het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen uitsluitend toegestaan indien de belangen van de wegbeheerder voldoende zijn geborgd en nadat advies is ingewonnen bij de wegbeheerder, te weten Rijkswaterstaat.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 21 Overgangsrecht
21.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10%.
- Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
21.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij deze verandering de afwijking naar aard en omvang verkleind.
- In het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 22 Slotregel
Deze planregels kunnen worden aangehaald onder de titel:
"Regels het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' van de gemeente Breda"
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Inleiding
Het vigerende bestemmingsplan voor het buitengebied van Teteringen is inmiddels 13 jaar oud, bestaat uit een lappendeken van verschillende plannen en is door wijzigingen in wet- en regelgeving aan herziening toe. Het nu voorliggende bestemmingsplan ‘Buitengebied Noordoost’ vervangt de thans vigerende bestemmingsplannen en dient ervoor om een geactualiseerde juridische basis te bieden voor het plangebied. Dit resulteert in een herziening van het vigerende planologische regime. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noordoost’ is planologisch grotendeels consoliderend, het maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Wel biedt het bestemmingsplan reguliere kleinschalige ontwikkelingsruimte voor uitbreiding van bestaande functies. Dit conform de mogelijkheden zoals deze al bestaan in de vigerende bestemmingsplannen en passend in de bestaande kwaliteiten van het plangebied. Daarnaast zijn een aantal individuele verzoeken voor ontwikkeling planologisch vertaald en opgenomen in het bestemmingsplan. Nevendoelstelling van het bestemmingsplan is op de bestaande kwaliteiten in het plangebied te bewaren en waar mogelijk te versterken. Dit met name in de Lage Vuchtpolder / De Moeren, waarvoor in het kader van dit bestemmingsplan een potentieanalyse is opgesteld.
Sinds de vaststelling van het thans vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ is de Wet op de ruimtelijke ordening vervangen door de Wet ruimtelijke ordening waardoor met name de positie van de provincie veranderd is. Daarnaast is de provincie in verband met zijn veranderende rol door de wetswijziging gekomen met specifiek provinciaal beleid om haar belangen te borgen, momenteel in de provinciale Interim omgevingsverordening. Deze verordening geeft met name voor de buitengebied in Brabant uitgebreide regels die in bestemmingsplannen vertaald moeten worden. Daarnaast zijn sinds de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan vele beleidsstukken aangepast dan wel vervallen. Al met al ingrijpende wijzigingen die een herziening van het plan noodzaken.
1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied is gesitueerd ten noordoosten van Breda. Het plangebied grenst aan de noord- en oostzijde aan de gemeente Oosterhout. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de A27. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan de Zwarte Dijk en bebouwde kom van Breda en Teteringen. De westzijde wordt begrensd door de N285. Aan de noordzijde volgt plangrens de Kanaaldijk, Salesdreef, Meerberg, Hoeveneind, Vraggelse Baan en Tilburgse Baan.
Het plangebied kent een drieledig karakter.
Centraal in het plangebied ligt De Lage Vuchtpolder en De Moeren, een open grootschalig voormalig veengebied met grote ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische en hydrologische waarden en potenties. Een groot deel ervan is aangewezen als Natte Natuurparel en/of Natuurnetwerk Brabant. Ten oosten van de Lage Vuchtpolder en De Moeren ligt de overgang naar het hoger en droger dekzandgebied. Dit deel van het plangebied bestaat uit een overwegend open agrarisch landschap. In het agrarische gebied komt weinig bebouwing voor. Het grootste deel van de veehouderijen in het plangebied ligt hier, vooral geconcentreerd aan twee linten, Bergse Pad en Hoeveneind. Verder is er aan het Bergse Pad een tuinbouwbedrijf gevestigd.
Aan de westelijke en noordwestelijk rand van het plangebied ligt in een meer gesloten beboste omgeving een aantal cultuurhistorische waarden: de Spinolaschans, Landgoed Den Hartel, Strikberg en Linie van de Munnikenhof. In de zuidwesthoek ligt een paardenpension/manege. Het zuidoostelijk deel van het plangebied kent ook een meer gesloten bebost karakter. In dit gebied zijn vooral landgoederen, recreatieve voorzieningen (zoals Golfpark De Haenen) en zorgvoorzieningen (zoals woonzorgcentrum Park Zuiderhout) gelegen.
Het uiterste zuidoosten van het plangebied bestaat grotendeels uit natuurgebied (Vrachelse heide, Cadettenkamp). In het uiterste zuiden liggen nog een aantal agrarische percelen.
Figuur 1.1 Begrenzing plangebied bestemmingsplan Buitengebied Noordoost (bron: gemeente Breda, 2021)
1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
- Buitengebied Teteringen 1983 (1985)
- Buitengebied Teteringen, Herziening 1990 (1994)
- Buitengebied Teteringen, 3e partiele herziening Zorgcentrum Zuiderhout (1995)
- Buitengebied Teteringen, wijzigingsplan 2001/1 Bergse Pad Bullens (2001)
- Buitengebied Teteringen, wijzigingsplan Meerberg 31 (2006)
- Buitengebied Teteringen (2006)
- Buitengebied Teteringen, wijzigingsplan Blauwhoefsedreef 2 (2007)
- Buitengebied Teteringen, Laanzichtweg 105 (2008)
- Buitengebied Teteringen, Hertenroep10 (2010)
- Buitengebied Teteringen, Hoeveneind 103 (2011)
- Buitengebied Teteringen, Laanzichtweg 62 (2011)
- Buitengebied Teteringen, Nieuwe Bredase Baan 3-5 (2011)
- Buitengebied Teteringen, Galgestraat 12 (2012)
- Buitengebied Teteringen, geluidwering nabij Galgestraat (2012)
- Buitengebied Teteringen, Hoeveneind (2014)
- Buitengebied Teteringen, Laanzichtweg 105 (2017)
1.4 Leeswijzer
Voorliggende toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Het hiernavolgend hoofdstuk 2 Planbeschrijving gaat in op het doel van voorliggend bestemmingsplan en geeft een beschrijving van de ontwikkelingsmogelijkheden, de meeliftende initiatieven en de gebiedsbescherming. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse een typering van het gebied gegeven aan de hand van diverse milieu- en gebiedsaspecten. Hoofdstuk 4 Beleid toetst het plan aan de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 5 vindt een toetsing plaats aan wet- en regelgeving/beleid voor wat betreft diverse milieu- en gebiedsaspecten. Het daaropvolgend hoofdstuk, 6 Retrospectieve toets, toetst de meeliftende initiatieven in algemene zin aan een goede ruimtelijke ordening. Daarna wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de juridische planbeschrijving. Dit hoofdstuk bevat onder andere een toelichting op de regels. Tot slot, hoofdstuk 8 en 9 gaan respectievelijk in op de economische- en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Doel Bestemmingsplan
Het nu voorliggende bestemmingsplan ‘Buitengebied Noordoost’ vervangt de thans vigerende bestemmingsplannen en dient ervoor om een geactualiseerde juridische basis te bieden voor het plangebied. Het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noordoost’ is planologisch grotendeels consoliderend, het maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Wel biedt het bestemmingsplan reguliere kleinschalige ontwikkelingsruimte voor uitbreiding van bestaande functies. Dit conform de mogelijkheden zoals deze al bestaan in de vigerende bestemmingsplannen en passend in de bestaande kwaliteiten van het plangebied. Op deze manier kan toekomstperspectief worden geboden aan de (agrarische) ondernemers in het buitengebied, wordt de vitaliteit in het buitengebied behouden en worden mogelijkheden gegeven om eigendommen te moderniseren of daar waar mogelijk uit te breiden. Hierbij worden de eventuele waarden in het gebied gerespecteerd en daar waar mogelijk beschermd of ontwikkeld dan wel hersteld. Daarnaast zijn een aantal individuele verzoeken voor ontwikkeling planologisch vertaald en opgenomen in het bestemmingsplan.
Nevendoelstelling van het bestemmingsplan is op de bestaande kwaliteiten in het plangebied te bewaren en waar mogelijk te versterken. De bestaande waarden op het gebied van cultuurhistorie, landschap en natuur worden via het bestemmingsplan beschermd. Dit met name in de Lage Vuchtpolder/De Moeren, waarvoor een potentieanalyse is opgesteld. Dit resulteert in een herziening van het vigerende planologische regime.
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan is op verschillende manieren geïnventariseerd. Als basis voor de inventarisatie hebben gediend de in het gebied vigerende bestemmingsplannen en de daarin opgenomen bestemmingen alsmede de op basis daarvan opgestelde wijzigingsplannen of verleende ontheffingen. Vervolgens is aan de hand van de meest recente topografische ondergrond en luchtfoto's bekeken waar veranderingen in het gebied zichtbaar waren. Tenslotte is het gebied in het veld geïnventariseerd.
Gelijktijdig met het herzien van het vigerend regime middels het opstellen van voorliggend bestemmingsplan zijn diverse verzoeken binnengekomen met de vraag een wijziging in het plan aan te brengen in verband met voorgenomen bouwplannen. Het gaat dan onder andere om vergrotingen van het bouw- of bestemmingsvlak, wijziging van een bedrijfswoning in een burgerwoning. Indien aan deze verzoeken medewerking kan worden verleend i.c. indien de verzoeken passen binnen de uitgangspunten van het nieuwe bestemmingsplan en de uitgangspunten van de provinciale Interim omgevingsverordening zijn deze wijzigingen in het onderhavige plan al doorgevoerd. Om het plankostenverhaal, de betaling van de eventuele planschade en de uit de Provinciale Interim omgevingsverordening voortvloeiende zorg voor de ruimtelijke kwaliteit (landschappelijke inpassing en/of sloop) veilig te stellen is met alle belanghebbenden vooraf aan de vaststelling van dit plan een anterieure overeenkomst gesloten of zal dit worden gedaan. De zorg voor de ruimtelijke kwaliteit (landschappelijke inpassing en/of sloop) is tevens publiekrechtelijk geborgd middels een regeling in het bestemmingsplan.
2.2 Ontwikkelingsmogelijkheden In Het Bestemmingsplan
2.2.1 Toekenning agrarisch bouwvlak
Op basis van een inventarisatie van de huidige situatie zijn alle bouwvlakken voor agrarische bedrijven in het plan overgenomen. De omvang en de vorm van de bouwvlakken zijn bepaald aan de hand van het vigerende bestemmingsplan, bestaande rechten zijn gerespecteerd. In enkele gevallen hebben daarbij waar nodig kleine correcties plaatsgevonden in verband met de feitelijke planologische situatie.
2.2.2 Aanduiding bedrijfstype
In het vigerende bestemmingsplan buitengebied zijn diverse bedrijfstypen aangeduid. Dit wordt ook in het nieuwe bestemmingsplan gedaan. Hierbij wordt de volgende typering op grond van de provinciale Interim omgevingsverordening aangehouden:
- Veehouderij: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
- Intensieve veehouderijen zijn voorzien van een extra aanduiding voor intensieve veehouderij. Dit vanwege specifieke milieueffecten van intensieven veehouderij ten opzichte van niet-intensieve veehouderij.
- (Vollegronds)teeltbedrijf: agrarisch bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.
- Overig agrarisch bedrijf: agrarisch bedrijf dat niet binnen de begripsbepaling van veehouderij, (vollegronds)teeltbedrijf of glastuinbouwbedrijf valt. Hieronder worden ook paardenhouderijen begrepen.
2.2.3 Behoud onderscheid intensieve veehouderijen – niet intensieve veehouderijen
De provinciale Interim omgevingsverordening laat het onderscheid tussen intensieve en grondgebonden veehouderijen los. Dit kan leiden tot een intensivering van veehouderijen in het plangebied (hoewel dit niet de intentie is van het loslaten in de provinciale Interim omgevings-verordening: de provinciale Interim omgevingsverordening volgt de tendens dat het onderscheid tussen intensief en grondgebonden aan het vervagen is). De gemeente Breda wil vooralsnog dit onderscheid niet loslaten en blijft onderscheid maken in type veehouderijen. Dit omdat het onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven enerzijds ruimtelijke redenen heeft. Grondgebonden agrarische bedrijven hebben doorgaans een directe relatie met de omliggende gronden. Vaak zijn dit eigen gronden die kenbaar ruimtelijk deel uitmaken van de bedrijfsvoering. Deze bedrijven zijn voor het voortbestaan afhankelijk van de kwaliteit van die omgeving. De omstandigheden zoals bodemkwaliteit en grondsoort zijn van invloed op de bedrijfsvoering. De bedrijven kunnen niet zonder meer op iedere plaats in het buitengebied gevestigd worden. Dit in tegenstelling tot de niet-grondgebonden agrarische bedrijven, die zich veelal kenmerken door grootschalige intensieve bebouwing zonder een directe relatie met het omliggende agrarische gebied. Deze agrarische bedrijven hebben in sommige gevallen een bijna industrieel karakter. Anderzijds omdat er op andere terreinen, bijvoorbeeld in het mestbeleid, nog wel onderscheid wordt gemaakt tussen grondgebonden en niet-grondgebonden. Dit onderscheid behouden mag binnen de kaders van de provinciale Interim omgevingsverordening, mits aan de eisen van de provinciale Interim omgevingsverordening ten aanzien van uitbreiding wordt voldaan.
2.2.4 Alleen bestaande veehouderijen
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe of andere ontwikkelingsmogelijkheden dan de al planologisch vigerende in het bestemmingsplan buitengebied. Conform de vigerende bestemmingsplannen is geen nieuwvestiging van (intensieve) veehouderijen in het buitengebied toegestaan. Het bestemmingsplan gaat daarmee alleen over ontwikkelingsmogelijkheden voor bestaande veehouderijen. De planologische vertaling van de provinciale Interim omgevingsverordening, de Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) en het rekening houden met de Wet natuurbescherming leidt wel tot een aanpassing van de ontwikkelingsmogelijkheden voor veehouderijen.
2.2.5 Voorwaarden aan uitbreiding
Bestaande veehouderijen mogen conform de vigerende planologische mogelijkheden uitbreiden tot maximaal 1,5 ha bouwvlak (inclusief bestaand). Op basis van de provinciale Interim omgevings-verordening is echter uitbreiding van de bestaande oppervlakte van gebouwen voor het uitoefenen van een veehouderij (zoals stallen, machinebergingen of mestopslag) door nieuwbouw dan wel door het in gebruik nemen van bestaande bebouwing binnen het bouwvlak voor het huisvesten van dieren alleen toegestaan indien aan onderstaande voorwaarden uit de Provinciale Interim omgevingsverordening wordt voldaan:
- Er dienen maatregelen te worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij (Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV)).
- De ontwikkeling is gelet op de zorg voor een goede leefomgeving en gelet op de volksgezondheid, inpasbaar in de omgeving.
- Er moet voldaan worden aan extra eisen ten aanzien van geur en fijn stof (gekwantificeerd in de regels van de verordening).
- Er is een zorgvuldige dialoog gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving bij het initiatief.
- Er moet geborgd worden dat binnen gebouwen ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen waar ten hoogste twee bouwlagen gebruikt mogen worden.
2.2.6 Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderijen (BZV)
De Brabantse Zorgvuldigheidsscore Veehouderij (BZV) is opgebouwd rond diverse thema's. Om te voldoen aan het criterium 'zorgvuldig' moet een minimale score van 7,25 op de BZV worden gehaald. In de loop der tijd zal het aantal thema's worden uitgebreid en de scores worden bijgesteld.
2.2.7 Ruimte voor excellerende bedrijven
Veehouders die een overlastsituatie opruimen en/of een BZV-score van minimaal 8,5 scoren, kunnen aanspraak maken op een groter bouwblok (2 tot 2,5 ha) dan normaal (1,5 ha).
2.2.8 Omschakelingsmogelijkheden
In tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan buitengebied is rechtstreeks omschakelen van akkerbouw naar melkveehouderij niet meer mogelijk. Dit omdat dit in de praktijk niet of nauwelijks voorkomt en binnen de beperkingen van stikstofuitstoot op Natura 2000-gebieden niet of nauwelijks mogelijk is. Omschakeling van een intensieve veehouderij naar een (grondgebonden) veehouderij of naar een niet veehouderij (vollegronds)teeltbedrijf is mogelijk, omschakeling van een (grondgebonden) veehouderij naar een intensieve veehouderij is niet mogelijk. Omschakelen binnen een intensieve veehouderij naar een andere diersoort is niet mogelijk.
Op gemengde bedrijven, bijvoorbeeld een veehouderij in combinatie met vollegrondsteelt, mag wel worden gebouwd ten behoeve van de niet-veehouderijtak, zonder de voorwaarden uit de Provinciale Interim omgevingsverordening te voldoen. Deze bebouwing mag echter niet in gebruik worden genomen ten behoeve van de veehouderij, voordat voldaan wordt aan de voorwaarden. Het wijzigen van agrarische bouwvlakken voor veehouderij (vormverandering) om omschakelen naar een andere diersoort is alleen toegestaan indien aan de voorwaarden uit de provinciale Interim omgevingsverordening wordt voldaan.
2.2.9 Extra beperkingen / voorwaarden binnen gebied “Beperkingen Veehouderij”
Een deel van het plangebied is in de provinciale Interim omgevingsverordening aangeduid als "Beperkingen Veehouderij". Het betreft natuurgebieden en gebieden om de kernen. Binnen deze aanduiding gelden extra beperkingen en voorwaarden ten aanzien van grondgebondenheid aan uitbreiding. In de praktijk betekent dit dat binnen de aanduiding "Beperking Veehouderij" intensieve veehouderijen de veetak niet uit kunnen breiden.
2.2.10 Paardenhouderijen en maneges
In de provinciale Interim omgevingsverordening vallen paardenhouderijen niet (meer) in de definitie van veehouderijen (Veehouderijen worden gedefinieerd als: agrarisch bedrijven gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren). Paardenhouderijen vallen daarmee niet onder de regels van de BZV. Wel dienen paardenhouderijen zich ook te houden aan (sectorale) regels op het gebied van o.a. geur, fijn stof en stikstof. Paardenhouderijen worden onderscheiden in productiegericht of gebruiksgericht.
Productiegerichte paardenhouderijen (paardenfokkerijen) zijn paardenhouderijen waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan/ met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden. Productiegerichte paardenhouderijen vallen onder overige-agrarisch bedrijf.
Gebruiksgerichte paardenhouderijen zijn paardenhouderijen gericht op het bedrijfsmatig, niet op agrarische productie gericht houden en stallen van paarden en pony's, met mogelijk als ondergeschikte nevenfunctie het fokken, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's (maneges). Deze worden beschouwd als sport- of recreatieve bedrijven met een specifieke aanduiding.
2.2.11 Mestbe-/verwerking
(Kleinschalige) mestbe- of verwerking van mest van het eigen op het eigen bedrijf zelf is toegestaan. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden voor (grootschaligere) mestbe- of verwerking van mest van meerdere bedrijven op een gezamenlijke locatie.
2.2.12 Teeltondersteunende voorzieningen
Op basis van de provinciale Interim omgevingsverordening gelden de volgende uitgangspunten:
- Permanente teeltondersteunende voorzieningen mogen alleen binnen het bouwvlak worden opgericht.
- Teeltondersteunende kassen mogen alleen binnen het bouwvlak worden opgericht tot een maximum van 5.000 m². Ter plaatse van agrarische gronden die binnen de Groenblauwe mantel liggen zijn geen teeltondersteunende kassen toegestaan.
- Daarnaast maakt het nieuwe bestemmingsplan tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak mogelijk. In het bestemmingsplan worden regels opgenomen om schadelijke gevolgen voor landschappelijke, ecologische en/of hydrologische waarden te voorkomen.
2.2.13 Werken in vergunningenstelsel
Het bestemmingsplan maakt, onder voorwaarden, werken als drainage, dempen van sloten, kappen van houtopstanden e.d. mogelijk. Hiervoor is in het bestemmingsplan een vergunningenstelsel opgenomen met voorwaarden aan deze ontwikkelingen.
2.2.14 Recreatie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe recreatieve voorzieningen mogelijk. Wel worden er beperkt mogelijkheden geboden voor het oprichten van recreatieve voorzieningen, denk aan het kamperen bij de boer als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf gebruik (kamperen bij de boer) en het oprichten van een bed&breakfast.
2.2.15 Duurzame energie
De gemeente Breda stelt wijkenergieplannen op over duurzame energie in de gemeente en het buitengebied. In afwachting van de resultaten van deze wijkenergieplannen, geeft het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noordoost’ nog niet rechtstreeks ruimte aan duurzame energievormen. Mochten er initiatieven komen in het plangebied dan worden deze getoetst aan het algemene beleid van de gemeente Breda en kunnen deze als positief beoordeeld middels een buitenplanse procedure worden gerealiseerd.
2.3 Beschrijving Meeliftende Initiatieven
Zoals bovenstaand beschreven zijn er diverse verzoeken binnengekomen met de vraag een wijziging in het plan aan te brengen in verband met voorgenomen bouwplannen. Hieronder worden de initiatieven beschreven. De toetsing van de initiatieven aan onder meer de voorwaarden uit het vigerende bestemmingsplan vindt plaats in hoofdstuk 6.
Ingediende initiatieven:
- Bergse Pad 5: De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' een agrarische bestemming. De eigenaar heeft verzocht op zijn rundveehouderij als nevenactiviteit een kinderdagverblijf te mogen gaan exploiteren.
- Bergse Pad 13: De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' nog een agrarische bestemming met een aanduiding ‘intensieve veehouderij’. De agrarische activiteiten zijn echter al beëindigd en de locatie is verkocht aan een van de kinderen. Deze wil de bestemming van de locatie omzetten in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een kleinschalig bedrijf in verhuur van bedrijfsruimte (bedrijfsverzamelgebouw).
- Galgestraat 12 -14: De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen, Galgestraat 12’ de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. De eigenaar heeft verzocht om aanpassing van het bestemmingsplan om de bedrijfsvoering zijn rundveehouderij te optimaliseren en toekomstbestendig te houden.
- Hoeveneind 27a: De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' een woonbestemming. De eigenaren van de Hoeveneind 27a te Teteringen willen de huidige woning geheel vervangen en iets verder van de weg af positioneren. Dit is niet mogelijk binnen zowel het huidige bestemmingsvlak als het bouwvlak.
- Hoeveneind 49: De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' een woonbestemming. De eigenaren van de Hoeveneind 49 te Teteringen hebben verzocht hun hoveniersbedrijf bij hun woonhuis op te nemen in het bestemmingsplan. De woonbestemming blijft op het woonhuis gehandhaafd, op het buitenterrein en de schuur is de aanduiding 'hovenier' opgenomen.
- Maria Rabbonistraat 7 (Juzt): De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' een maatschappelijke bestemming, specifiek voor jeugdhulpverlening met de daarbij behorende voorzieningen zoals een manege. De nieuwe eigenaren willen zich richten op een bredere doelgroep dan enkel de jeugdhulpverlening en verzoeken daarom om een ruimere invulling van de maatschappelijke bestemming. Daartegenover staat dat de manege-voorziening niet langer nodig is en dus kan komen te vervallen. Daarnaast vragen zij om een aangepaste begrenzing van de bestemming Maatschappelijk die meer recht doet aan de feitelijke situatie en zien zij graag op een deel van de gronden een beperkte verruiming van de bouwhoogte zodat het toevoegen van een extra bouwlaag mogelijk wordt.
- Meerberg 1A: De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' een agrarische bestemming en een natuurbestemming. Eigenaren verzoeken om bij hun agrarische bedrijfsvoering ook kleinschalige zorg als nevenactiviteit te mogen ontplooien en de (bos)gronden in de natuurbestemming tevens te benutten voor extensieve teelt van shiitake.
- Stidstraat 1: De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ een woonbestemming. De eigenaren willen de huidige woning vervangen en verplaatsen. Dit is niet mogelijk binnen zowel het huidige bestemmingsvlak als het bouwvlak.
- Vraggelse Baan 2a en 4: De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ nog een agrarische bestemming met een aanduiding ‘glastuinbouw’. De agrarische activiteiten zijn echter reeds geruime tijd beëindigd en de huidige eigenaren hebben de gemeente verzocht de bestemming van de twee bedrijfswoningen om te zetten in een woonbestemming.
2.4 Gebiedsbescherming
Bestaande landschappelijke, aardkundige, cultuurhistorische, archeologische, ecologische en water- waarden in het plangebied worden in het bestemmingsplan beschermd. Ontwikkelingen moeten voldoen worden aan de voorwaarden die gelden gebiedsbescherming en bescherming van waarden zoals gesteld in de provinciale Interim omgevingsverordening en het bestemmingsplan. Deze voorwaarden beschermen waarden op het gebied van:
- Landschap (reliëf, openheid, aardkundige waarden e.d.);
- Cultuurhistorie (rijks-/gemeentemonumenten, provinciaal aangeduide cultuurhistorisch waardevolle vlakken);
- Archeologie;
- Natuur (o.a. bescherming Natura-2000, Natuurnetwerk Brabant (NNB), Groenblauwe Mantel (GBM) en attentiegebied NNB);
- Water (o.a. bescherming van waterwingebied, waterbergingsgebied, gebied reservering waterging, beschermde gebieden waterhuishouding).
De voorwaarden borgen dat ontwikkelingen geen wezenlijk/ongewenste negatieve effecten hebben op bovengenoemde waarden.
Potentieanalyse en bescherming Lage Vuchtpolder/ De Moeren
Buitengebied Noordoost heeft bijzondere ecologische, landschappelijke, cultuurhistorische en hydrologische waarden en potenties. Dit met name in het gebied van en rond de Lage Vuchtpolder en De Moeren.
De ecologische waarden zijn vooral bepaald door de bijzondere hydrologische situatie: de Lage Vuchtpolder en de Moeren zijn een relatief laaggelegen gebied waar sprake is van kwel: diepe kwel vanuit België en ondiepe kwel vanuit het oostelijker gelegen zandgebied. Dit heeft tot veenvorming geleid en geeft kansen aan allerlei bijzondere plant- en diersoorten. Daarnaast geven de overgang van de laag/natte Lage Vuchtpolder naar de hoger/droger gelegen omgeving ecologisch waardevolle gebieden.
De landschappelijke waarden zijn vooral de openheid van het gebied en de contrasten van de openheid naar de meer gesloten omgeving.
De cultuurhistorische waarden zijn tweeledig. Enerzijds de restanten van verdedigingswerken, waarvoor juist de overgang van de hoger en droger gelegen omgeving naar de lager gelegen natte en open Lage Vuchtpolder De Moeren ideaal was om de stad Breda te verdedigen. Anderzijds ligt de cultuurhistorische waarde in het veenontginningslandschap en de het van oudsher aanwezige agrarische landschap.
Een deel van de waarden in de Lage Vuchtpolder De Moeren en omgeving is nog aanwezig en al beschermd middels regelingen en voorwaardelijke bepalingen in het vigerende bestemmingsplan buitengebied Teteringen.
Een deel van de waarden is echter ook verdwenen of aangetast en onvoldoende beschermd in het vigerende bestemmingsplan buitengebied Teteringen. Redenen hiervoor zijn talrijk. De modernisering en schaalvergroting in de landbouw vraagt om lagere en meer gereguleerde grondwaterstanden, heeft andere teelten (mais, boomkwekerij) geïntroduceerd en maakt gebruikt gewasbeschermings-middelen, ontwikkelingen die niet altijd samengaan met de ecologische waarden van het gebied en heeft geleid tot achteruitgang en verdwijnen van plant- en diersoorten. Een deel van de cultuurhistorische waarden, met name de verdedigingswerken, is verdwenen of slecht onderhouden en daardoor niet meer beleefbaar. Tot slot zijn de landschappelijke waarden in het gebied onder druk komen te staan door o.a. de hoogspanningsleiding door het gebied en uitbreiding van de stad Breda tot aan de rand van de Lage Vuchtpolder.
Herstel van verloren gegane waarden en verwezenlijking van potenties vraagt om een visie en vertaling in maatregelen en regels in het bestemmingsplan.
Het ontbrak aan een integrale landschappelijke en ecologische visie voor dit gebied. De gemeente heeft twee studies uit laten voeren (door de bureaus Ecologica, mei 2018, en Vanderstroom advies, oktober 2018) om tot een gebiedsvisie te komen. Voor cultuurhistorie is al eerder een studie uitgevoerd (Merel van der Linden, april 2015). In een potentieanalyse (bijlage bij de toelichting van dit bestemmingsplan) zijn de resultaten van deze drie voorgaande studies bij elkaar gebracht en geïnterpreteerd: Wat zijn nu de waarden, kansen/potenties, belemmeringen/bedreigingen voor de Lage Vuchtpolder, wat zijn mogelijke maatregelen om potenties te verwezenlijken, belemmeringen weg te nemen en hoe kan hier invulling aan worden gegeven in het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost.
Op basis van deze potentieanalyse is een voorstel gedaan hoe de waarden in de Lage Vuchtpolder en De Moeren beter beschermd kunnen worden. Dit heeft geleid tot de aanduiding (Waarde -attentiegebied Lage Vuchtpolder) van een ruime beschermende bufferzone rondom de Lage Vuchtpolder en De Moeren, waarbinnen beperkende voorwaarden gelden aan ontwikkelingen om negatieve effecten op met name landschappelijke, ecologische en hydrologische waarden te voorkomen (zie paragraaf 7.3 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden).
Hoofdstuk 3 Gebiedsanalyse
3.1 Landschap
3.1.1 Ontstaansgeschiedenis landschap
In het Pleistoceen, beter bekend als het tijdperk van de ijstijden, is de ondergrond van het plangebied gevormd. In het vroeg-Pleistoceen zijn in dit gebied door de Rijn en de Maas kleien en fijne zanden afgezet. Gedurende de overgang van het vroeg- naar midden-Pleistoceen (circa 800.000 jaar geleden) is dit pakket is plaatselijk weg geërodeerd waardoor het zogeheten Dal van Breda werd gevormd. Het dal is in totaal 5 tot 10 km breed en loopt van zuid naar noord. Aan het begin van de laatste ijstijd, het Weichselien (circa 120.000 jaar geleden), is het dal voor een groot deel weer gevuld met rivierafzettingen en dekzanden. Er bleef echter sprake van een laagte, waar o.a. de polders De Vucht en De Moeren onderdeel van uitmaken.
Tijdens het Weichselien was Nederland niet door landijs bedekt, maar kende een toendra-achtig landschap. Met name in de eindfase van het midden-Weichselien was het klimaat zo koud en droog, en het landschap daardoor zo kaal, dat op grote schaal verstuiving kon optreden en een deken van dekzand werd afgezet. Door de overheersende windrichting werden overwegend langgerekte zuidwest-noordoostgerichte dekzandruggen gevormd. De hoge zandrug waar het bosgebied Galgeveld/Teteringse Heide op is gelegen, is in deze periode ontstaan. Het dorp Teteringen en het gebied rondom het Hoeveneind liggen op de flank van deze dekzandrug, op de overgang naar de lagergelegen polders.
Aan het begin van het Holoceen (omstreeks 10.000 voor Christus) brak een warme periode aan. Door de temperatuurstijging kon zich een dichte begroeiing ontwikkelen op het landduin, waardoor verdergaande verplaatsing van het dekzand werd tegengegaan. Alleen het Cadettenkamp is tot op de dag van vandaag een stuifzandgebied gebleven. Ook vond tijdens het Holoceen door het smelten van het ijs een zeespiegelrijzing plaats. Door de hiermee samenhangende grondwaterstijging ontstond een moerasachtig gebied ter plaatse van de polders De Vucht en De Moeren, waardoor het gebied in de loop der tijd bedekt raakte met een dikke laag veen. In het veengebied liggen twee hoger gelegen delen: de Hartelberg (ca. 2,5 m +NAP) en de Strikberg. Het betreft de koppen van Pleistocene dekzandruggen of rivierduinen die aan de oppervlakte komen.
Tijdens de middeleeuwen was veen een waardevolle grondstof voor de turf- en zoutproductie en in de 14e en 15e eeuw werd op grote schaal turf gewonnen in De Vucht en De Moeren, waardoor een deel van het veen verdween. Door overstromingen van rivier de Mark raakte het gebied daarna deels met klei gedekt. Tevens kunnen op het veen of de moerige resten ervan zandlagen voorkomen. Die lagen zijn opgebracht om de bodem te verbeteren. Hiervoor is onder andere de Hartelberg deels afgegraven.
3.1.2 Reliëf
Het plangebied helt in westelijke richting af, vanuit het relatief hooggelegen bosgebied Teteringse Heide (tot 7,5 meter +NAP), via het Hoeveneind, naar de polders De Vucht en De Moeren (onder 1 meter +NAP) (figuur 3.1).
Figuur 3.1 Hoogtekaart (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
3.1.3 Geomorfologie en landschapsstructuur
Buitengebied Noordoost ligt op de overgang van het Brabantse dekzandgebied naar het rivierdal van de Mark (figuur 3,2. 3.3 en 3.4). Het oostelijke deel van het plangebied ligt op de dekzandrug, het westelijke deel in het Markdal. Het centrale deel ligt op de overgang (flank). Op de overgang van dal naar rug heeft zich in het verleden veen ontwikkeld, veen dat later is ontgonnen. Wat achtergebleven is, is een relatief laaggelegen en nat gebied, de basis voor latere natuurontwikkeling zoals in de Lage Vuchtpolder en De Moeren.
Figuur 3.2: Geomorfologie en bodem (bron: gemeente Breda)
Figuur 3.3 Geologie (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Figuur 3.4 Geomorfologie (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
3.1.4 Landschapstypen
Landschapstypen
Binnen het plangebied zijn de volgende landschapstypes te onderscheiden (figuur 3.5):
- Veenlandschap
- Zandlandschap
- Boslandschap
- Recreatie- en landgoederenlandschap
Figuur 3.5: Landschapstypen
Veenlandschap
De polders De Vucht en De Moeren zijn lager gelegen, zeer grootschalig en zeer open; het veenlandschap is vrij van bebouwing en behoudens enkele solitaire bomen en boomgroepen is er geen opgaande landschappelijke beplanting aanwezig. De Vucht en De Moeren kennen een dicht slotenpatroon en het grondgebruik bestaat hoofdzakelijk uit weiland. In het meest natte deel van de Vuchtpolder vindt natuurontwikkeling plaats. Langs de Zwarte Dijk zijn enkele nieuwe redoutes gerealiseerd, als verwijzing naar verschillende redoutes (verdedigingswerken) die hier ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog hebben gelegen. De redoutes hebben een recreatieve en educatieve functie.
Zandlandschap
Het zandlandschap ten oosten en ten westen van het Hoeveneind is relatief open en wordt gekenmerkt door oostwestgerichte landschapselementen met hier en daar een (boeren(erf). De landschapselementen en wegen in dit gebied volgen de oorspronkelijke ontginningsrichting (haaks op het Hoeveneind). Het Hoeveneind zelf heeft een besloten karakter door de vele boerderijen met erfbeplanting en de laanbeplanting langs de weg. Ook het gebiedje ter hoogte van de Strikberg (één van de twee donken in het veenlandschap, zie figuur 3.6) betreft een relatief open zandlandschap met enkele bochtige wegen met laanbeplanting en (boeren)erven met erfbeplanting. In het meest zuidelijke deel van het plangebied, ten oosten van De Heiningenhoef, resteert nog een klein stukje - wederom relatief open - zandlandschap.
Boslandschap
Op de hoge dekzandrug in het meest oostelijke deel van het plangebied ligt het bosgebied Galgeveld/Teteringse Heide. Dit bosgebied gaat aan de noordwestzijde over in bosgebied de Vrachelse Heide en aan de oostzijde in Boswachterij Dorst (beide gemeente Oosterhout). Door het bos loopt een groot aantal onverharde wegen en paden. Het meest zuidelijke deel van het bosgebied betreft een groot stuifzandgebied (Cadettenkamp).
Recreatie- en landgoederenlandschap
Het gebied aan de oostzijde van Teteringen, tussen het bosgebied Galgeveld/Teteringse Heide en de bebouwde kom, is in de loop der tijd getransformeerd naar een recreatie- en landgoederenlandschap. Tussen het missiehuis St. Franciscus Xaverius en Landgoed Laanzicht (met Jeugddorp Maria Rabboni) is in de jaren ’90 een golfbaan aangelegd en rondom deze landgoederen zijn in de loop der tijd diverse villa’s op grote kavels gebouwd. Ook de Hartelberg (figuur 3.6) met Landgoed De Hartel en de naastgelegen Spinolaschans hebben een landgoedachtige uitstraling. De Heiningenhoef in het meest zuidelijke deel van het plangebied is begonnen aan een transformatie van agrarisch bedrijf naar nieuw landgoed.
3.1.5 Landschappelijke waarden
De belangrijkste landschappelijke waarden in Buitengebied Noordoost zijn:
- De openheid en het karakteristieke fijnmazige slotenpatroon van de polders De Vucht en De Moeren.
- Het kleinschaligere agrarische dekzandlandschap met de oostwestgerichte landschapselementen op de zandgronden.
- Het bos met het stuifzandgebied.
- De beboste verdedigingswerken en landgoederen.
Hoewel een deel van de waarden nog aanwezig en intact zijn, staan ze momenteel wel onder druk. De openheid van de Lage Vuchtpolder en De Moeren is kwetsbaar en wordt aangetast door de hoogspanningslijn en de opkomst van hogere gewasteelten (mais, boomkwekerijen). Het fijnmazige slotentroon is lokaal verdwenen door slootdempingen. Het kleinschalige agrarische landschap wordt aangetast door schaalvergroting in de landbouw en verrommeling van het buitengebied. Stuifzandgebieden, verdedigingswerken en landgoederen groeien op termijn dicht bij onvoldoende beheer.
Figuur 3.6: Veen en zandgebied met specifiek aangegeven de Hartelberg en Strikberg (bron: gemeente Breda)
3.1.6 Aardkundig waardevolle gebieden
In en rond het plangebied liggen geen provinciaal aangeduide aardkundig waardevolle gebieden. Dichtstbijzijnde aardkundige waardevolle gebieden zijn Mastbosch & Galdersche Heide ten zuiden van de stad Breda (ca 5 km van plangebied), Strijpen, Zwermlaken en Weimeren ten westen van de A16 (ca 5 km van het plangebied) en de Biesbosch ten noorden van het plangebied (op ca. 9 km).
3.2 Cultuurhistorie En Monumenten
3.2.1 Algemeen
Buitengebied Noordoost heeft grote cultuurhistorische waarden op een viertal gebieden:
- verdedigingswerken (Spinolaschans, Strikberg, Linie van de Munnikenhof)
- voormalig veenontginningslandschap (verkaveling, sloten, turfvaarten)
- cultuurhistorisch agrarisch landschap (verkaveling, bewoningslinten Bergse Pad, Hoeveneind)
- landgoederen (De Hartel, Laanzicht, Oosterheide
De cultuurhistorische waarden zijn deels nog aanwezig, deels verdwenen en/of niet meer zichtbaar/beleefbaar.
3.2.2 Historische geografie
Algemeen
De geomorfologische uitgangssituatie en het natuurlijke afwateringspatroon vormen de basis voor het landschap, dat na diverse ingrepen door de mens haar huidige verschijningsvorm heeft gekregen. Het landschap is in de loop der tijd meerdere malen aangepast aan de veranderende behoeften van de maatschappij. Ook in de toekomst zullen natuurontwikkeling, de aanleg van infrastructuur, woningen, bedrijven en recreatieve voorzieningen en veranderingen in de agrarische bedrijfsvoering transformaties van het landschap teweegbrengen. Vanaf de prehistorie, maar vooral vanaf de Middeleeuwen is de invloed van de mens op het landschap zichtbaar: de aanleg van wegen, (grootschalige) ontginningen, turfwinning, de aanleg van verdedigingswerken, de aanleg van landgoederen, het reguleren van de waterhuishouding, herverkaveling, de aanleg van beplanting en het aanleggen van nederzettingen. Dit heeft gezorgd voor wijzigingen in het landschap
Wegen
In de middeleeuwen maakte het Hoeveneind onderdeel uit van de belangrijkste handelsweg tussen Antwerpen en Geertruidenberg (Antwerpen, Zundert, Ginneken, Heusdenhout, Teteringen, Ter Aalst, Den Hout, Geertruidenberg). In de zomer werd voor deze verbinding ook wel het Nieuwe Dijkje en het Bergse Pad gebruikt, omdat ook deze wegen dan goed begaanbaar waren. De handelsweg tussen Breda en Den Bosch liep dwars over de Teteringse Heide, via de Galgestraat en de Kalbergseweg. De Hartelweg maakte lange tijd deel uit van weg van Breda in de richting van Dordrecht. De Heistraat verbond Breda met Oosterhout.
Ontginningen en turfwinning
De vroegste nederzettingen in het plangebied bevonden zich aan het Hoeveneind. Het gebied aan de westzijde van het Hoeveneind werd in 1331 ter ontginning uitgegeven. Vanuit het Hoeveneind zijn bijna haaks op het Bergse Pad lange rechte stroken landbouwgrond uitgegeven vanaf de Hoeveneindsche Sloot tot aan de Stidstraat (figuur 3.7). Dit gebied heeft lange tijd Meerberg geheten.
Figuur 3.7: De ontginning vanuit het Hoeveneind en de veenontginning van De Vucht en De Moeren (bron: gemeente Breda)
Het gebied ten zuiden hiervan is op vergelijkbare wijze ontgonnen en droeg de naam Middel Tiendje. Mogelijk houdt deze ontginning verband met de moerconcessie van 1314 in het zuidelijk deel van polder De Vucht (waar in de jaren ’60 de woonwijk Hoge Vucht is gebouwd) die was uitgegeven aan een consortium van moerlieden uit Steenbergen en liep tot aan de Zwarte Dijk.
In 1335 werden De Moeren (ook wel Abtsmoeren) en het noordelijk deel van polder De Vucht uitgegeven; voor het grootste deel aan de abdij van Tongerlo maar er kwamen ook cijnsgronden van Breda voor. De abdij van Tongerlo (gelegen tussen Turnhout en Brussel) werd rond 1130 gesticht en had tot ver in de 16e eeuw uitgebreide bezittingen in het hertogdom Brabant. Deze abdij stichtte kort na 1335 op de zandrug ten noorden van de Meerberg (Vrachelse Heide, gemeente Oosterhout) een grote boerderij: de Abtshoef. Vanuit de Abtshoef werden de gronden geëxploiteerd. Om het veen te ontwateren en de gestoken turf te kunnen vervoeren werden diverse turfvaarten gegraven: de Grote Kruisvaart, Kleine Kruisvaart, Laurensvaart en vaart langs het Moerdijkje.
De Vucht en De Moeren werden na afturving met name gebruikt als hooiland. Hooiland was in de middeleeuwen erg belangrijk, omdat hooi diende als veevoer.
Vanuit de Heistraat is naar men vermoedt in de eerste helft van de veertiende eeuw het gebied ten oosten van deze weg ontgonnen. Vanaf de Bolderstraat tot voorbij de Donkerstraat werden eveneens langgerekte stroken bijna haaks op de Heistraat verkaveld. (Bij de bouw van de Teteringse woonwijk De Gouwen is echter een groot deel van de Heistraat met bijbehorende hoeves verloren gegaan.)
Tachtigjarige Oorlog (1568-1648): o.a. Spinolaschans
De Tachtigjarige oorlog (1568-1648) zorgde voor veel verwoesting in en om Breda. De stad wisselde vijfmaal van bezetter, waarvan tweemaal na een zeer langdurig beleg (1624/1625 en 1637). Bij die belegeringen werden rondom Breda min of meer ringvormige wallen en grachten (linies) met schansen en enkele grote legerkampen aangelegd. Aan de westzijde van het plangebied liggen overblijfselen van de Zuiderwaterlinie zoals de ‘Linie van de Munnikkenhof’ (1590), de ‘Spinolaschans’ (1637) en het ‘Schansje Strikberg’ (1637). De Vuchtpolder maakte onderdeel uit van de linie die door de Spaanse veldheer Ambrogio Spinola was aangelegd om Breda te omsingelen. Deze linie met verschillende veldwerken was gebouwd om de Bredanaars te beletten de stad te ontvluchten, met als doel het uithongeren van de stad. De Vucht werd gebruikt als inundatiegebied.
De Spinolaschans had als functie verschillende land- en waterwegen tussen Breda en Holland af te sluiten. Het bestaat uit een vierhoekig gebastioneerd fort, voorzien van een natte gracht, grotendeels begroeid met bosschages, hakhout van eiken en bomen. Het aardwerk is nog zeer goed herkenbaar. Vanaf de schans zijn er zichtrelaties in diverse richtingen, ook in de richting van het voormalige vestingwerk De Linie van de Munnikenhof.
Op de Hartelberg werd een groot legerkamp opgezet om de toegang over de Mark naar Breda te vergrendelen: de Spinolaschans of Grote Schans. Deze schans is door de militair strategische ligging altijd in stand gehouden en steeds weer gemoderniseerd. De huidige schans is overigens veel kleiner dan de schans die destijds door de Spanjaarden was aangelegd.
Heideontginning Laanzicht
Toen de Tachtigjarige Oorlog ten einde liep, werden weldra allerhande nieuwe initiatieven ontplooid. Ten noordwesten van Teteringen worden in 1654 door Bredanaar Willem Adriaan Beljaarts heidegronden ontgonnen in aansluiting op de middeleeuwse ontginning vanuit de Heistraat. Daaruit kwam het landgoed Laanzicht voort (figuur 3.8). Het landhuis lijkt er pas in 1790 op gebouwd te zijn. In 1870 werd in en bij dit landhuis een klooster gesticht: zusterhuis van de Dominicanessen van Bethanië.
Figuren 3.8: De ontginning vanuit de Heistraat en de oorspronkelijke omvang van landgoed Laanzicht (bron: gemeente Breda)
Linie van de Munnikenhof
In 1701 werd ten noorden van De Vucht de militaire Linie van de Munnikenhof aangelegd in het kader van de Zuiderwaterlinie. Het verdedigingswerk uit 1701 is ontworpen door de beroemde vestingbouwer Menno van Coehoorn. De Linie van de Munnikenhof is een lineair, noord-zuid georiënteerd vestingwerk dat bedoeld was om de toegang tussen de Zeggepolder in het noorden en de Vuchtpolder in het zuiden af te sluiten.
Oosterhoutseweg
In opdracht van Napoleon is in 1813 - 1816 de lange rechte weg van de Driesprong naar Oosterhout en Geertruidenberg aangelegd. In 1916 werd aan de Oosterhoutseweg, ten noorden van landgoed Laanzicht, het missiehuis St. Franciscus Xaverius gesticht, dat fungeerde als klooster en bejaardenoord. De Calvarieberg achter het missiehuis werd op het terrein van Laanzicht/Bethanië gerealiseerd.
Zandverstuiving bij Galgeveld en Cadettenkamp
Ter hoogte van Galgeveld en Cadettenkamp ligt een zandverstuivingsgebied met oudere dennen en oud eikenhakhout. De aanplant dateert grotendeels uit 1850-1870. In het noordelijke gedeelte is de aanplant jonger.
Markkanaal
Tussen 1913 en 1915 is het Markkanaal aangelegd. Deze diende als verbinding tussen de Mark en het Wilhelminakanaal, dat is gegraven tussen 1910 en 1923 en de Zuid-Willemsvaart (Maastricht-’s-Hertogenbosch) verbindt met Geertruidenberg.
De Hartel
Op de Hartelberg wordt in 1921-1922 (naast de Spinolaschans) Landgoed De Hartel aangelegd, in opdracht van de toenmalige directeur van de scheepswerf Feyenoord te Rotterdam. Het landgoed is een karakteristiek voorbeeld van het buiten wonen in de jaren ‘20.
Boswachterij Dorst
Direct ten zuiden van de A27 en het plangebied ligt het cultuurhistorisch waardevolle bos van de Boswachterij Dorst (rood vlak in figuur 3.19). Het is een geheel van bos en heide met karakteristieke onregelmatige, rechthoekige percelen met oudere dennen en sparren, wallen met ouder hakhout. De beplanting dateert voornamelijk uit 1850-1904 en deels na 1904.
3.2.3 Gebouwd erfgoed
Beschermde monumenten
De gemeente Breda kent diverse Rijksmonumenten (zie tabel 1 in bijlage 16). Een aantal ervan is in het buitengebied gelegen, met een concentratie langs Hoeveneind. Het betreft met name monumentale boerderijen.
Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing
In het plangebied bevinden zich naast de bovengenoemde beschermde monumenten ook nog een aantal cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (zie tabel 2 in bijlage 16). Uitgangspunt bij deze categorie objecten is dat deze een (belangrijk) onderdeel vormen van het buitengebied. Ook objecten die zelfstandig bezien niet of onvoldoende monumentaal zijn, kunnen op deze lijst voorkomen vanwege de ligging of de onderlinge samenhang met andere monumentale objecten.
Cultuurhistorisch waardevolle erven
Naast de bebouwing dragen de historische erven sterk bij aan de kwaliteit van het buitengebied.Omdat erven in het buitengebied van Teteringen in geen enkel geval onder de bescherming van de Erfgoedwetof de Erfgoedverordening Breda 2011 vallen, zijn zowel historische erven op percelen met beschermde monumenten, als op erven zonder beschermde monumenten geïnventariseerd. Tabel 3 in bijlage 16 toont een overzicht van cultuurhistorische waardevolle erven in het Buitengebied Noordoost.
3.2.4 Te beschermen cultuurhistorische waarden
Van de hierboven beschreven cultuurhistorische waarden is een aantal beschermd. Onderscheid is gemaakt in:
Historisch stedenbouwkundige waarden
- Rijksmonumenten (beschermd in rijksbeleid);
- Gemeentelijke monumenten (beschermd in gemeentelijk beleid);
- Beschermde Stads- en dorpsgezichten (beschermd in rijksbeleid);
- Provinciaal complexen van cultuurhistorisch belang (beschermd in provinciaal beleid).
Historisch geografische waarden
- Provinciale cultuurhistorische waardevolle vlakken (beschermd in provinciaal beleid);
- Verkavelingsstructuren, (zand)wegen, waterlopen, e.d. (soms beschermd);
- Historisch groen, heggen monumentale bomen (deels beschermd in gemeentelijk beleid).
Cultuurhistorisch waardevolle gebieden
De 14e eeuwse polders De Vucht en De Moeren, het historische bebouwingslint Hoeveneind met het bijbehorende karakteristieke landschapspatroon en de grote hoeveelheid rijksmonumenten erlangs, de historische landgoederen Laanzicht, St. Franciscus Xaverius en de Hartel en tenslotte het bos- en stuifzandgebied hebben allen een hoge cultuurhistorische waarde, die dient te worden beschermd middels het bestemmingsplan.
Figuur 3.9: Cultuurhistorische waarden (bron: gemeente Breda)
Beschermde Stads- en dorpsgezichten
In het buitengebied Noordoost liggen geen beschermde stads- of dorpsgezichten. Wel is de lintkern Hoeveneind aangeduid als historisch stedenbouwkundig waardevol.
Provinciaal complexen van cultuurhistorisch belang
Drie landgoederen in en direct rond het plangebied zijn provinciaal aangewezen als complexen van cultuurhistorisch belang (figuur 3.10): De Hartel, Laanzicht, Oosterheide.
Provinciale cultuurhistorisch waardevolle vlakken
Een groot deel van het plangebied is provinciaal aangewezen als cultuurhistorisch waardevolle vlak (zie figuur 3.10):
- Vestingwerken ten noorden van Breda (Spinolaschans, Linie van de Munnikenhof);
- Polder De Moeren en De Vucht;
- Ontginning Hoeveneind en Meerberg;
- Cadettenkamp.
De waarden van deze vlakken zijn eerder in deze paragraaf reeds beschreven.
In de directe omgeving van het plangebied liggen de cultuurhistorische vlakken:
- Lange Bunders en Slangenwijk, Landgoed IJzeren Hek (ten westen);
- Vestingwerken ten noorden van Breda (ten noorden);
- Landgoed Oosterheide (ten oosten).
Figuur 3.10: Cultuurhistorisch waardevolle vlakken en complexen (bron: Provincie Noord-Brabant, www.brabant.nl)
3.3 Archeologie
Op de Beleidskaart Bredaas Erfgoed deel 1 archeologie hebben alle delen van de gemeente een archeologische verwachting gekregen op het aantreffen van archeologische sporen en vondsten. Deze verwachting is gebaseerd op verschillende factoren zoals de hoogteligging van het natuurlijk landschap en de locatie van bekende relicten.
De polders kennen vanwege de lage ligging en de relatieve ongeschiktheid voor bewoning een lage archeologische verwachting (geel in Figuur 3.11). De kern van Teteringen waar dit bestemmingsplan omheen valt, heeft een veel hogere ligging en de gebieden in het plangebied die nabij de kern zijn gelegen kennen dan ook een hoge (roze in Figuur 3.11) of middelhoge (groen in Figuur 3.11) archeologische verwachting.
Het plangebied kent twee terreinen van behoudenswaardige archeologische waarde (paars in Figuur 3.11). Deze gebieden bevatten resten van de Spinola schans en van de linie van de Munnikenhof. Dit zijn beide elementen uit het beleg van Breda tijdens de 80-jarige oorlog. In de nabijheid van deze terrein van behoudenswaardige archeologische waarde hebben een aantal percelen een hoge (roze) of middelhoge (groen) archeologische waarde gekregen. Binnen het plangebied zijn ook al een aantal gebieden onderzocht vanwege eerder geplande ontwikkelingen. Middels selectiebesluit is groot deel daarvan vrijgegeven voor wat betreft archeologie (gearceerd in Figuur 3.11). Voor die gebieden geldt dan ook geen archeologische onderzoeksplicht meer.
Figuur 3.11: Beleidskaart Bredaas Erfgoed, Archeologie (bron: gemeente Breda)
Bij de archeologische onderzoeken die in het plangebied zijn uitgevoerd zijn voornamelijk sporen en vondsten aangetroffen uit de 80-jarige oorlog en uit recentere periodes. Tijdens de grootschalige inventariserende onderzoeken die zijn gedaan in het kader van de geplande uitbreidingen van Teteringen en de wijk Hoge Vucht zijn echter ook losse oudere vondsten aangetroffen, bijvoorbeeld uit het mesolithicum (midden-steentijd).
3.4 Bodem
3.4.1 Bodemopbouw
De bodemkaart van het buitengebied weerspiegelt de geomorfologisch/ landschappelijke opbouw van het buitengebied. De volgende hoofdbodemgroepen zijn in het plangebied aanwezig:
Zandgronden
Zandgronden bestaan bijna overal vanaf het maaiveld geheel uit zand zonder moerige laag. Binnen de zandgronden worden onderscheiden:
- Enkeerdgronden: Deze gronden hebben een dikke (dikker dan 50 cm) humushoudende bovengrond. Het zijn de oudste cultuurgronden, door eeuwenlange plaggenbemesting ontstaan rond de eerste nederzettingen. Ze liggen meestal, mede door de ophoging, relatief hoog in het terrein. Het zijn de voedselrijkste gronden.
- Podzolgronden: Nagenoeg alle overige zandgronden zijn podzolgronden. Het zijn de voedselarmere zandgronden.
- Moerige en veengronden: Een karakteristieke bodemwaarde in Buitengebied Noordoost zijn de moerige en veengronden in de Lage Vuchtpolder en De Moeren. Bij moerige gronden is de nog aanwezige moerige laag dunner dan 40 cm, de zandondergrond begint ondieper. Hoewel veel veen in het verleden is ontgonnen zijn nog restanten aanwezig. Deze zijn landschappelijk karakteristiek en belangrijk voor de ecologische waarden en potenties in het gebied (zie paragraaf 3.6). Daarnaast spelen veengronden een belangrijke rol is de klimaatverandering: als door verdroging venen door komen te liggen, komt door oxidatie van het veen veel CO2 vrij, wat bijdraagt aan het opwarmen van de aarde.
Figuur 3.12: Bodemtypen (Bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl.)
3.4.2 Bodemkwaliteit
Volgens de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Breda voldoet het gehele plangebied gemiddeld gezien aan de achtergrondwaarde en is de bodemkwaliteit over het algemeen goed. Dat wil niet zeggen dat dit lokaal ook overal geldt. De bodemkwaliteitskaart is een weergave van de gemiddelde bodemkwaliteit van de verschillende gebieden in Breda.
3.5 Water
3.5.1 Algemeen
Buitengebied Noordoost heeft bijzondere hydrologische waarden en potenties, met name het centrale en westelijke deel van de Lage Vuchtpolder en De Moeren en de direct omliggende hogere gronden. Deels liggen deze waarden aan het oppervlak (fijnmazig slotenpatroon, waterbergingspotentie door de lage ligging), deels in de ondergrond (kwel-infiltratie). De waarden zijn nog aanwezig, maar staan onder druk, door de eisen van het huidig agrarisch landgebruik en door de klimaatverandering (langere periodes met droogte, wateroverlast bij piekbuien).
3.5.2 Oppervlaktewater
Waterlopen
In en rond het plangebied liggen diverse waterlopen (figuur 3.13, 3.14). Om het plangebied liggen de hoofdwaterlopen Mark (westzijde), Markkanaal (noordwestzijde), Wilhelminakanaal (ten noordoosten) en Zwarte Dijkvaart (zuidzijde). De belangrijkste waterlopen in het plangebied zijn: Grote Kruisvaart, Hartelse Vliet, Laurenssloot, Kleine Kruisvaart en Hoeveneindse sloot. De polders De Vucht en De Moeren kennen een dicht vertakt waterlopenstelsel, dat afvoert op diverse sloten en turfvaarten. Naarmate de gemiddelde grondwaterstand in oostelijke richting daalt (zie kopje grondwater), neemt ook het aantal sloten af. De flank van de zandrug kent slechts een gering aantal sloten en greppels. Op de zandrug zelf is geen oppervlaktewater aanwezig.
Figuur 3.13 Waterlopen (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Figuur 3.14 Hoofdwaterlopen (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Waterhuishouding
In het plangebied komen geen waterkeringen voor. Inlaat (bij watertekort) en uitlaat (bij wateroverschot) vindt plaats op twee locaties: een aan de westzijde op de Mark, een aan de noordzijde op het Markkanaal. Recent is er een nieuwe bron van wateraanvoer bijgekomen: Waterakkers aan de zuidzijde van het plangebied. Hier wordt in een 30 ha groot gebied lokaal water uit de bebouwde omgeving opgevangen, gezuiverd en afgevoerd naar de Lage Vuchtpolder. Echter, Waterakkers werkt nog niet optimaal en levert nog niet veel water (mondelinge mededeling gemeente Breda).
Waterberging
Het gebied De Vucht/ De Moeren is aangewezen als reserveringsgebied waterberging (figuur 3.15). Voor de reserveringsgebieden waterberging geldt dat de waterbergingsfunctie bescherming vraagt. Daarom geldt binnen deze gebieden dat in de regels geborgd moet zijn dat er bij (het toelaten van een) ruimtelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging plaatsvindt dat de waterbergingsfunctie niet afneemt. Dit westelijk deel van het plangebied maakt tevens deel uit van historisch inundatiegebied (Zuidfrontier) en is tijdens de watersnoodramp in 1953 overstroomd geweest (figuur 3.16). In de omgeving van Breda speelt van oudsher het probleem van wateroverlast, met name in de beekdalen en op de overgangsgronden. Ook de stedelijke omgeving van Breda heeft soms wateroverlast. Omdat de zandgronden vroeger op veel plekken een stagnerende waterafvoer kenden, zijn veel beken genormaliseerd om het water snel uit het gebied te leiden. Daarnaast heeft ontwatering plaats gevonden ten behoeve van de landbouw. In combinatie met het op grote schaal verharden van oppervlakken doen zich vaker piekafvoeren voor waardoor de kans op overstromingen toeneemt. Daarom is bovenstrooms van Breda gezocht naar mogelijkheden om de piekafvoeren te dempen. Dat kan door het water langer vast te houden in de haarvaten en door de beekdal-reconstructieprojecten.
Figuur 3.15 Reserveringsgebied waterberging (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Figuur 3.16 Historische inundatiegebieden (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
3.5.3 Grondwater
Kwel en infiltratie
Buitengebied Noordoost heeft een bijzonder grondwatersysteem. Het grondwatersysteem kan onderscheiden worden in kwel-, infiltratie en intermediaire gebieden. Het oostelijk deel van het plangebied is infiltratiegebied, het westelijk deel van het plangebied is kwelgebied (figuur 3.16). De zandgronden in het oosten van het plangebied hellen af naar de veenpolders in het westen. Op de grens tussen zand en veen komt kwelwater naar het oppervlak. Kwelwater is water dat lang geleden als neerslag in de zandgronden in geïnfiltreerd, waarna het via diepe grondwaterstromen door het afhellende zandgebied naar het lagergelegen veen stroomt. De laatste decennia staat het kwel/infiltratiesysteem onder druk door de eisen van het huidig agrarisch landgebruik en door de klimaatverandering (langere periodes met droogte, wateroverlast bij pieken).
Figuur 3.17 Kwel- en infiltratiegebieden (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Grondwatertrappen
De grondwatertrappen in het gebied variëren van Grondwatertrap I en II in de polders De Vucht en De Moeren oplopend naar Grondwatertrap VI en VII op de hoge zandgronden (Teteringse Heide).
Grondwateronttrekking/drinkwaterwinning
Aan de noordzijde grenst het plangebied aan het waterwingebied van Oosterhout (zie 3.18). Rondom het waterwingebied ligt deels in het plangebied een grondwaterbeschermingsgebied. Ten zuidoosten van het waterwingebied bij Dorst. Het grondwaterbeschermingsgebied hieromheen overlapt niet met het plangebied.
Figuur 3.18 Waterwingebied (donkerblauw) en grondwaterbeschermingsgebieden (lichtblauw) (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
3.5.4 Beschermde gebieden waterhuishouding
De inrichting en het beheer van het Natuurnetwerk Brabant (zie paragraaf Natuur) is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van gezonde en goed functionerende ecosystemen. Dat houdt ook in dat de water-condities in deze gebieden op orde zijn. Daarom is in de provinciale Interim Omgevingsverordening een aantal gebieden op kaart aangewezen waarin aanvullende eisen voor grondwateronttrekkingen zijn opgenomen: de beschermde gebieden waterhuishouding, natte natuurparels en attentiegebieden (figuur 3.19).
Lage Vuchtpolder en Spinolaschans/De Hartel zijn natte natuurparel (zie paragraaf Natuur) en tevens aangewezen als beschermde gebieden waterhuishouding met eromheen een attentiegebied. In het beschermings- en attentiegebied geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen geen wezenlijk hydrologisch effect (verdroging) mogen hebben. Ook de bosgebieden in het oostelijk deel van het plangebied en ten noordoosten van het plangebied zijn aangewezen als beschermd gebied.
Figuur 3.19 Beschermde gebieden waterhuishouding (paars) en omliggende attentiegebieden (lichtblauw) (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
3.5.5 Waterkwaliteit
Algemeen
De waterkwaliteit (oppervlaktewater/grondwater) in het buitengebied is niet gebiedsdekkend bekend. De waterkwaliteit is naar verwachting samenhangend met de bodemkwaliteit en het bodemgebruik (agrarisch, natuur, waterwinning) met relatief hoge concentraties fosfaat, stikstof. Deze voedingsstoffen zijn in belangrijke mate afkomstig van de landbouw, door uit- en afspoeling.
Kaderrichtlijn water
Binnen het plangebied bevinden zich geen KRW-oppervlaktewaterlichamen. De omliggende waterlopen Mark, Markkanaal en (verder weggelegen) Wilhelminakanaal zijn wel aangewezen als KRW-oppervlaktewaterlichamen. Voor KRW-oppervlaktewaterlichamen zijn ecologische kwaliteitseisen geformuleerd. Ontwikkelingen mogen niet zondermeer negatieve effecten hebben op de kwaliteitseisen.
3.6 Natuur
3.6.1 Algemeen
Het plangebied kent een hoge ecologische waarde, met name in en direct rondom de Lage Vuchtpolder en het gebied de Moeren. De ecologische waarden zijn vooral bepaald door de bijzondere hydrologische situatie. De Lage Vuchtpolder en de Moeren zijn namelijk laaggelegen gebieden waar sprake is van kwel: diepe kwel vanuit België en ondiepe kwel vanuit de oostelijker gelegen zandgebieden. Dit zorgt er ook voor dat er van oost naar west een ecologische interessante gradiënt is ontstaan van hoge droge gronden naar lage natte gronden.
3.6.2 Potentieanalyse Lage Vuchtpolder Breda
Voor de Lage Vuchtpolder is een potentieanalyse opgesteld (Antea Group, 2019). In deze analyse zijn de waarden, kansen/potenties, belemmeringen/bedreigingen voor de Lage Vuchtpolder in beeld gebracht. Daarnaast zijn mogelijke maatregelen om potenties te verwezenlijken en belemmeringen weg te nemen verkend en is beschreven hoe aan deze maatregelen invulling kan worden gegeven in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost'. De volledige notitie is als bijlage bij dit plan opgenomen. In de toelichting wordt volstaan met het benoemen van de belangrijkste conclusies en aanbevelingen.
3.6.3 Plant- en diersoorten
De hierboven beschreven omstandigheden zorgen ervoor dat er veel bijzondere planten en diersoorten zijn waargenomen in het plangebied. Hieronder volgt een beschrijving van bijzondere soorten die de afgelopen 10 jaar zijn waargenomen in het gebied en dan met name in het centraal gelegen deel van het plangebied. Dit zijn hoofdzakelijk soorten die op de Rode Lijst staan vermeld. Een Rode lijst is een overzicht van soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen. Dit wordt bepaald op basis van zeldzaamheid en/of negatieve trend. De lijsten worden periodiek vastgesteld door de Minister van Economische Zaken. De Minister bevordert onderzoek en werkzaamheden nodig voor bescherming en beheer. Rode lijsten hebben geen juridische status. Het betreft dus nadrukkelijk niet een uitputtende lijst van alles wat er is gezien, maar een indicatie. De gebruikte informatie is afkomstig uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) en aangevuld met extra info van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (KNNV) Breda.
Planten
De volgende Rode lijstsoorten komen er voor die afhankelijk zijn van de reeds eerder genoemde kwelstomen: brede waterpest, draadzegge, platfonteinkruid, rossig fonteinkruid, stomp fonteinkruid en vlottende bies. Een aantal soorten zijn juist kenmerkend voor (kalkrijke) rivierduinen: kamgras, torenkruid, tripmadam en kluwenklokje. Het gebied kent ook een aantal soorten die kenmerkend zijn voor akkers: bloderik en korenbloem. En 1 typische soort van de stabiele graslanden komt er voor namelijk de grote pimpernel.
Op andere plekken in het plangebied zijn ook nog de volgende Rode Lijstsoorten waargenomen: Amandelwolfsmelk, Beemdkroon, Berggamander, Borstelgras, Donkergroene basterdwederik, Selderij, Spits fonteinkruid, stekelbrem en wilde dwergmispel.
Dagvlinder en libellen
Hoewel het gebied vele verschillende biotopen herbergt komen er maar slechts 2 Rode Lijstsoorten dagvlinders voor, namelijk het bruin blauwtje en het groot dikkopje. Hoewel er veel soorten libellen zijn waargenomen komt er maar 1 soort voor van de Rode Lijst. Het betreft de maanwaterjuffer.
Vissen, amfibieën en reptielen
In het plangebied zijn op diverse plekken poelen aangelegd. Recentelijk is de kamsalamander ook aangetroffen in de Strikberg. Maar ook diverse andere soorten zijn waargenomen in het plangebied waaronder de alpenwatersalamander, poelkikker. De reptielsoorten worden naar alle waarschijnlijkheid niet in het plangebied verwacht aangezien hier geen geschikt biotoop (aaneengesloten dichtbegroeide gebieden met open plekken) aanwezig is. Met uitzodering van het Cadettenkamp en de aansluiting met Boswachterij Dorst. Hier zijn sporadisch waarneming van de levendbarende hagedis bekend.
Zoogdieren
In het plangebied komen redelijk wat algemene licht beschermde zoogdiersoorten voor. Bijvoorbeeld egel, konijn, haas, ree etc. De eekhoorn is de wat zeldzamere soort die vooral is waargenomen in de bosrijke delen van het plangebied. Verder zijn er veel waarnemingen bekend van verschillende vleermuissoorten. De groenelementen en holtes in de bomenrijen in het plangebied bieden voor vleermuizen geschikte verblijfplaatsen dan wel geschikte foerageergebieden of vliegroutes. Ook vormen gebouwen (zoals de vele boerderijen in het plangebied) geschikte verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis.
Vogels algemeen
In het gebied broeden nog slechts een paar soorten die gekenmerkt kunnen worden als echte weidevogels of als echte akkervogels. De soorten die nog voorkomen zijn grutto, zomertaling, veldleeuwerik, gele kwikstaart, kwartel en wulp. De patrijs is sinds 2017 niet meer waargenomen in het gebied.
Uilen
In het plangebied komen uilen voor met een jaarrond beschermde nesten die kenmerkend zijn voor buitengebieden. Het betreft hier de kerkuil en steenuil. De kerkuil is een soort die voorkomt in cultuurland met gras- en bouwlanden die begrensd worden door kruidenrijke akkerranden, houtwallen, heggen of bosjes. Ze broeden vooral in de hoge, donkere delen van boerenschuren, kerken, kastelen en torens (RVO, 2014). De steenuil is een vogel die gebruikelijk leeft op erven van burgerwoningen, bij boerderijen in het agrarische cultuurlandschap en aan dorpsranden (RVO, 2014).
Huismus en zwaluw
De huismus is, naast de uilen, een tweede voorbeeld van een soort (eveneens met een jaarrond beschermd nest) die veel voorkomt op en rond boerderijen. De boerenzwaluw (rode lijst soort) is tevens een kenmerkende soort voor het agrarische gebied. De soort prefereert boerderijen met vee waarbij (open) stallen de voorkeur hebben. De aantallen van de boerenzwaluw gaan de laatste jaren hard achteruit en de soort is opgenomen op de Rode Lijst. In het buitengebied is de soort, gezien de verspreiding van de boerderijen, naar verwachting aanwezig.
Overige soorten
In de afgelopen 10 jaar zijn er geen waarnemingen bekend van weekdieren op de Rode Lijst. De enige uitzondering hierop is Genaveld tonnetje (waargenomen als kwetsbaar op de Rode Lijst).
3.6.4 Beschermde natuurgebieden
Natura-2000-gebied
Het plangebied ligt niet in of direct nabij Natura2000-gebied. Het dichtstbijzijnd gelegen Natura2000-gebied is het Ulvenhoutse Bos, een klein bosgebied ten zuidoosten van Breda, direct ten noordoosten van Ulvenhout (figuur 3.20). Het Natura 2000-gebied wordt grofweg begrensd door het dorp Ulvenhout en de snelwegen A58 en A27. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 110 hectare. Voor het Natura 2000-gebied is een beheerplan opgesteld. In het beheerplan zijn maatregelen vastgelegd die nodig zijn om de aanwezige habitattypen, planten en dieren in het natuurgebied te beschermen. Het Ulvenhoutse Bos is met name gevoelig voor stikstofdepositie (verzuring en vermesting) en verdroging.
Figuur 3.20 Natura 2000-gebieden in de omgeving van plangebied Buitengebied Noordoost (bron: provincie Noord-Brabant / www.brabant.nl)
Natuurnetwerk Brabant
Delen van het plangebied bevinden zich in het Natuurnetwerk Brabant (NNB, onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd) (zie figuur 3.21). Ook is een deel van het plangebied aangeduid als Groenblauwe mantel.
Figuur 3.21 Natuurnetwerk Brabant en Groenblauwe Mantel (bron: provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
Binnen het NNB van het Buitengebied Noordoost zijn meerdere natuurtypen aanwezig (bos, weide, zandverstuiving, water etc.). Voor de verschillende biotopen zijn natuurbeheertypen aanwezig (zie figuur 3.22).
Centraal in het plangebied ligt de Natte natuurparel Lage Vuchtpolder. De Lage Vuchtpolder is een bijzonder natuurgebied dat de overgang vormt tussen de oostelijke zandgronden en bossen (Vrachelse heide en bossen) en de westelijke kleigronden die aan de Mark grenzen. De Lage Vuchtpolder is van oudsher een nat, moerasachtig gebied. Een deel van de polder behoort tot de meest waardevolle natte natuurgebieden van Brabant. Deze Natte natuurparel is voor de volgende natuurbeheertypen aangewezen: N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en N10.01 Nat schraalland. Voor dit gebied geldt dat de ambitie overeenkomt met de huidige aangewezen natuurbeheertypen. Daarnaast zijn binnen de natuurparel enkele percelen aangewezen als N00.01 Nog om te vormen landbouwgrond naar natuur (inrichting). Dit beheertype omvat gronden die in het verleden een andere functie dan natuur hebben gekend en nog niet tot andere beheertypen te rekenen zijn. Er vindt veelal omvormingsbeheer plaats. De ambitie voor deze percelen komt overeen met de reeds beheerde natuurpercelen in dit gebied (N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland, N13.01 Vochtig weidevogelgrasland en N10.01 Nat schraalland).
De westzijde van het plangebied (de Natte natuurparel Lange Bunders/ Den Hartel) behelst de volgende natuurbeheertypen: N10.02 Vochtig hooiland, N14.01 Rivier- en beekbegeleidend bos, N14.03 Haagbeuken- en essenbos en N16.03 Droog bos met productie aanwezig. Voor dit gebied geldt dat de ambitie overeenkomt met de huidige aangewezen natuurbeheertypen. Daarnaast vormt het landschapstype L02.01 Fortterrein een onderdeel van de Natte natuurparel (roodbruin gearceerd in het figuur).
Het oostelijke NNB-gebied binnen het plangebied bestaat grotendeels uit bos. Dit gebied is dan ook aangewezen als N16.03 Droog bos met productie. Enkele percelen zijn aangewezen als N12.05 Kruiden- of faunarijke akker. Het aangrenzende gebied Cadettenkamp bestaat grotendeels uit stuifzand en droge heide (N07.02 Zandverstuiving). Voor het NNB-gebied in het oosten van het plangebied geldt dat de ambitie overeenkomt met de huidige aangewezen natuurbeheertypen.
Figuur 3.22: Natuurbeheertypen (bron: Provincie Noord-Brabant, Natuurbeheerplan).
Ecologische verbindingszones (EVZ)
Rondom de Lage Vuchtpolder lopen twee ecologische verbindingszones (EVZ):
- de EVZ Mark en Dintel, ten westen de N285. Deze EVZ is een nat kralensnoer, met als doel natte of vochtige gebieden, waarin onder meer libellen, dagvlinders, moeras- en struweelvogels, kleine zoogdieren en andere soorten die natte of vochtige omstandigheden nodig hebben, met elkaar te verbinden;
- de EVZ Markkanaal, ten noorden van de Lage Vuchtpolder. Deze EVZ is een droog kralensnoer, met als doel uitwisseling van libellen, dagvlinders, (moeras- en) struweelvogels en kleine zoogdieren tussen droge leefgebieden (o.a. de bossen van Oosterhout en de beboste rivierduinen in de westelijke Vuchtpolder) mogelijk te maken. (Ecologica, 2018.)
Wav-gebieden
Wav-gebieden zijn zeer kwetsbare NNN-gebieden die in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) beschermd worden tegen de schadelijke uitstoot van ammoniak afkomstig uit mest. Rond de kwetsbare gebieden ligt een beschermingszone van 250 meter. Veehouderijen waarvan de dierverblijven op 250 meter afstand of minder van een zeer kwetsbaar gebied gelegen zijn, worden door de Wav in hun uitbreidingsmogelijkheden beperkt middels een (gecorrigeerd) emissieplafond. In het plangebied liggen een aantal Wav-gebieden (zie figuur 3.23). Deze zijn geconcentreerd in het oostelijk deel van het plangebied. De natuur heeft zich hier ontwikkeld op voedselarme zandgronden en is gevoelig voor vermesting. Aan de noordzijde grenst het plangebied tegen andere gevoelige natuurgebieden aan. Een deel van de beschermingszone ligt hier binnen het plangebied.
Figuur 3.23 Ligging Wav-gebieden en Natura 2000 gebied in relatie tot plangebied buitengebied Noordoost (bron: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl)
3.7 Functionele Structuur
Het huidige plangebied kent verschillende gebruiksvormen. Het gebied ten oosten van de Lage Vuchtpolder en De Moeren is een overwegend agrarisch landschap. Aan het westelijk en noordwestelijke rand van het plangebied liggen een aantal cultuurhistorische waarden in een meer gesloten beboste omgeving. Het zuidoostelijk deel van het plangebied wordt gekenmerkt door een meer gesloten bebost karakter met landgoederen, recreatieve voorzieningen en zorgvoorzieningen. Het uiterste zuidoosten van het plangebied bestaat grotendeels uit natuurgebied en in het uiterste zuiden liggen nog een aantal agrarische percelen.
In deze paragraaf worden beknopt de belangrijkste gebruiksfuncties beschreven.
3.7.1 Landbouw
Van het totale oppervlak van het plangebied 955 ha heeft 580 ha (ca 60%) een agrarische bestemming. Binnen het plangebied van bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' bevinden zich 30 agrarische en agrarisch verwante bedrijven (figuur 3.24), waaronder:
- 26 veehouderijen:
- 13 met als hoofdtak melkvee (waarvan 1 rundvee/varken, 1 rundvee/geiten),
- 5 met als hoofdtak varkens (waarvan 1 varkens/schapen),
- 7 paardenhouderijen;
- 1 geitenhouderij.
- 3 akkerbouwbedrijven /kwekerijen;
- 1 agrarisch aanverwante bedrijf (loonbedrijf).
Van de 26 veehouderijen zijn er 7 momenteel niet in gebruik dan wel voornemens te stoppen, Deze worden echter nog niet planologisch wegbestemd en kunnen in de toekomst mogelijk als veehouderij in gebruikblijven.
Er liggen geen glastuinbouwbedrijven (meer) in het plangebied. De akkerbouwbedrijven/ kwekerijen zijn met name langs het centrale deel van het Bergse Pad gelegen.
Figuur 3.24 Agrarische en agrarisch verwante bedrijven in plangebied Buitengebied Noordoost
(Intensieve) veehouderijbedrijven
De veehouderij kan worden opgesplitst in melkvee en vleesvee. Deze sector neemt een prominente plek in binnen het plangebied. Het overgrote deel van de agrarische percelen bestaan uit weiland. Kenmerk van intensieve veehouderijen is dat de dieren in stallen worden gehuisvest op bedrijven met veelal weinig grond. Op bedrijfsniveau ontstaan hierbij mestoverschotten, die elders moeten worden afgezet. Ook zijn er stalaanpassingen nodig om de stank- en ammoniakemissie te beperken. In het plangebied zijn, naast een aantal rundveehouderijen, enkele varkenshouderijen en een geitenhouderij gevestigd.
Boom- en sierteeltkwekerijen
Binnen de boomteelt is er een onderscheid tussen de extensieve teelt in de vollegrond (bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen) en de intensieve sierteelt (pot- en containerteelt). De ondernemers in deze sector zijn op zoek naar balans tussen het verbeteren van het bedrijfseconomisch resultaat en vermindering van de milieubelasting. Op basis van convenanten worden gewasbeschermingsmiddelen gereduceerd, spuittechnieken verbeterd, natuurlijke vijanden ingezet en percelen tijdelijk braak gelegd (i.v.m. ziektebestrijding en bodemverbetering). Ook in de boomteelt wordt soms gebruik gemaakt van (tijdelijke) teeltondersteunende voorzieningen. Met name omdat er jaarrond vraag is naar de producten maar ook om infecties te voorkomen en import vanuit andere werelddelen onnodig te maken. De aanwezige boom- en sierteeltbedrijven in het plangebied liggen voldoende verspreid wat ervoor zorgt dat de planten minder vatbaar zijn voor infecties.
Aan de randen van het plangebied ligt gebied met de provinciale aanduiding Beperking Veehouderij (figuur 3.25). Hierbinnen gelden beperkingen ten aanzien van uitbreiding van veehouderijen: bedrijven mogen alleen en onder voorwaarden uitbreiden als ze grondgebonden zijn. Dat maakt dat in de praktijk niet-grondgebonden bedrijven (voorheen intensieve veehouderijen genoemd) niet uit kunnen breiden.
Figuur 3.25 Veehouderijen in relatie tot gebied beperkingen veehouderij (groen gearceerd)
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van zogenaamd stalderingsgebied zoals aangeduid in de Interim Omgevingsverordening.
Akkerbouw
De akkerbouwbedrijven hebben relatief gezien, vanwege een geringe bedrijfsomvang, een gering belang binnen het plangebied.
Verbrede landbouw
Het aandeel bedrijven met verbrede landbouw in het plangebied is klein. Verbrede landbouw wordt vaak gezien als mogelijkheid om eventuele onder neerwaartse druk staande agrarische inkomsten aan te vullen. Onder verbrede landbouw wordt verstaan: "Het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande te behouden agrarische bedrijfsvoering." Voorbeelden van verbrede landbouw zijn agrotoerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en huisverkoop van zelf geproduceerde agrarische producten (vet. streekproducten) en zorgboerderijen.
3.7.2 Wonen
In het plangebied staat een groot aantal burgerwoningen. Het grootste deel van deze burgerwoningen betreft voormalige agrarische bedrijfswoningen. Deze woningen concentreren zich met name langs het Hoeveneind en de Meerberg. Langs de overige wegen wisselen burgerwoningen en agrarische bedrijfswoningen elkaar af. Het betreft hoofdzakelijk vrijstaande woningen.
3.7.3 Bedrijven (niet-agrarisch)
Binnen het plangebied zijn vijf bedrijven gevestigd, variërend van een dierenpension, tot een caravanstalling, paardenhouderijen en een loonbedrijf.
3.7.4 Horeca
In het plangebied zijn twee horecabedrijven gevestigd.
3.7.5 Maatschappelijke voorzieningen
In het plangebied zijn drie maatschappelijke voorzieningen gevestigd. De grootste betreft een zorgwoonwijk (Park Zuiderhout) waar zo’n 350 bewoners, voornamelijk ouderen, wonen. Deze is gelegen aan de Oosterhoutseweg.
Daarnaast is binnen het plangebied een jeugddorp aanwezig. Deze ligt aan de Maria Rabbonistraat. Aan de Laanzichtweg ligt een Derde wereld werkplaats.
3.7.6 Recreatie en sport
Plangebied Noordoost heeft meerdere recreatieve waarden en sportvoorzieningen, met name in het oostelijk deel van het plangebied. Ook in de directe omgeving van het plangebied liggen recreatieve c.q. sportvoorzieningen: o.a. Golfbaan Bergvliet. De natuurgebieden zijn toegankelijk voor extensieve vormen van recreatie. Ook het agrarisch landschap in het westelijk deel van het plangebied wordt als uitloopgebied extensief recreatief gebruikt.
Binnen het plangebied ligt Golfpark De Haenen. Het 18 holes golfterrein is gelegen ten noorden van het natuurgebied het Cadettenkamp. Golfpark de Haenen is tijdens de openingsuren vrij toegankelijk voor iedereen. Over het gehele landgoed zijn kunstwerken van diverse kunstenaars geplaatst. Op het terrein is ook een Clubhuis/Brasserie gevestigd. Binnen het plangebied zijn verder twee maneges gevestigd. Aan de Tilburgse Baan, ter hoogte van huisnummer 4 bevinden zich twee reacreatiewoningen.
Figuur 3.26 Recreatieve voorzieningen (bron ondergrond: Provincie Noord-Brabant, kaartbank.brabant.nl, 2018)
3.8 Leefomgeving / Hinder
3.8.1 Verkeer
Autoverkeer
De verkeersstructuur in het plangebied is er een die past bij een van oudsher agrarisch buitengebied: geen grote verkeersaantrekkende functies, enkele gebiedsontsluitende wegen en voornamelijk erftoegangswegen. Het plangebied wordt ten oosten begrensd door de A27 en ten westen door de Wagenbergse baan. De Oosterhoutseweg/Bredaseweg is de voornaamste ontsluitingsweg die Breda, Teteringen en Oosterhout verbindt. Tevens wordt de Meerberg gebruikt als ontsluitingsweg.
Openbaar vervoer
Door het plangebied lopen geen openbaarvervoerlijnen. De dichtstbijzijnde bushaltes liggen langs de Oosterhoutse weg (o.a. in Teteringen). Deze bushalten bedienen de lijnen Breda-Oosterhout-Tilburg.
Langzaam verkeer
Het gebied wordt door fietsers en wandelaars extensief gebruikt.
3.8.2 Geluid
In het buitengebied wordt gewoond, gewerkt en gerecreëerd. Het geluidklimaat in het plangebied wordt voornamelijk bepaald door de grotere infrabundels aan de randen van het plangebied, de snelweg A27 aan de oostzijde en de N285 aan de westzijde. Het Hoeveneind doorkruist het plangebied. Lokaal wordt geluid geproduceerd door bedrijfsbronnen (verwarming, luchtwassers e.d.) en af- en afvoerbewegingen naar de bedrijven, daarnaast de verkeersbewegingen van bewoners en de recreanten in het gebied. In het uiterste westen van het plangebied overlapt de geluidzone van rondom bedrijventerrein De Krogten een klein deel van het plangebied. In het oosten is het voor geluid gezoneerde bedrijf Stolwerk gesitueerd.
Belangrijkste geluidgevoelige bestemmingen in en rond het plangebied zijn:
- Woningen: in de kernen, woonwijken en losse woningen in en rond het gebied;
- Voorzieningen: scholen, verzorgingshuizen, kinderdagverblijven;
In het buitengebied Breda Noordoost ligt geen (provinciaal aangeduid) stiltegebied.
3.8.3 Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit in het plangebied wordt voornamelijk bepaald door de achtergrondconcentratie. Lokale bronnen voor uitstoot van luchtverontreinigende stoffen zijn de wegen en de agrarische bedrijven (uitstoot vanuit stallen). De concentraties liggen ver beneden de wettelijke grenswaarden voor NO2 (stikstofdioxide), PM10, PM2,5 (fijnstof) (zie kaart van de NSL monitoringstool). Ook het aantal dagen per jaar dat de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 groter is dan 50 microgram per kubieke meter lucht ligt eveneens ruimschoots onder de grenswaarde van 35 dagen per jaar.
3.8.4 Geur
Geurbelasting is met name afkomstig van agrarische bedrijven waar op intensieve wijze dieren worden gehouden zoals varkens, kippen en geiten. Ook melkrundveehouderijen en paardenhouderijen veroorzaken geurhinder, maar in mindere mate. Binnen het plangebied liggen 26 veehouderijen, waarvan 13 met als hoofdtak melkvee (waaronder 1 rundvee/varken, 1 rundvee/geiten), 5 met als hoofdtak varkens (waaronder 1 varkens/schapen), 7 paardenhouderijen en 1 geitenhouderij. Er zijn geen pluimveehouderijen in de gemeente Breda en dus ook niet in het onderhavige plangebied. Deze bedrijven liggen met name in het centrale deel van het plangebied. Zie ook pargraaf 3.7 Functionele structuur.
In 2015 is het geurbeleid van de gemeente Breda geëvalueerd door de Omgevingsdienst. In de modelberekeningen zijn de achtergrondbelastingen van geurhinder afkomstig van agrarische bedrijven opgenomen. Deze verkregen cumulatieve geurbelasting is in verband gebracht met de mogelijke kans op geurhinder, uitgedrukt in zogenaamde hinderpercentages.
Onderstaand staan de (belangrijkste) resultaten van de evaluatie. Dit op het niveau van Breda als geheel en voor de kern Teteringen (er zijn geen gespecificeerde gegevens voor het buitengebied Noordoost). Het aantal veehouderijen in Breda is tussen 2008 en 2015 afgenomen van 142 naar 119 (- 23, 16% afname). De totale geuremissie is bijna 40% afgenomen (deels door het stoppen van bedrijven, deels door schonere stalsystemen). De achtergrondgeurbelasting in Teteringen en omgeving is tussen 2008 en 2015 met 27 tot 49 % afgenomen (tabel 3.1). In de kern Teteringen zelf is de achtergrondbelasting afgenomen van 1,1 naar 0,6 0u/m3. Ten westen van Teteringen (mogelijke ontwikkellocatie Bouverijen) is de achtergrond-concentratie minder afgenomen, maar ook lager. Ten noorden van Teteringen (mogelijke ontwikkellocatie Woonakker) is de achtergrondconcentratie een stuk hoger, veroorzaakt door de nabije ligging van enkele geurbronnen, maar ook flink afgenomen van 3,8 naar 2,0 ou/m2.
Tabel 3.1 Achtergrondgeurbelasting (ou/m3) Teteringen en omgeving
Hieronder is het woon- en leefklimaat in 2008 en 2015 weergegeven. Een groot deel van het plangebied heeft volgens het Bredaas geurbeleid een redelijk goed tot zeer goed leefklimaat. Het geurhinderniveau is (redelijk) laag, de kans op geurklachten gering. Alleen direct rond een aantal veehouderijen is het leefklimaat slechter. Dit blijft zo in 2015, wel is het invloedsgebied kleiner geworden.
Figuur 3.27 Woon en Leefklimaat geurhinder (Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant, 2015)
Ook in het buitengebied van Breda (als geheel, voor het plangebied is het niet specifiek beschikbaar) neemt de achtergrondbelasting tussen 2008 en 2015 af, gemiddeld met 30% van 1,6 naar 1,1 ou/m2. Hieronder zijn de knelpunten (woningen met een te hoge geurbelasting) weergegeven in respectievelijk 2008 en 2015.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van aantallen woningen in de geurklasse.
Tabel 3.2 Woningen per geurklasse Teteringen en omgeving
Ten opzichte van 2008 zijn in 2015 knelpunten in Teteringen geheel verdwenen. De knelpunten ten noorden van Teteringen (mogelijke ontwikkellocatie Woonakker) blijven bestaan maar worden minder. Bovendien betreft het een mogelijke ontwikkellocatie, er staan nog geen woningen. Het ene knelpunt in het buitengebied blijft bestaan. Conclusie van de evaluatie is dat in 2015 de geurbelasting aanzienlijk is verminderd ten opzichte van 2008 en dat daarmee het woon- en leefklimaat aanzienlijk is verbeterd. Dit vooral door het stoppen van een aantal veehouderijen (en schonere stalsystemen).
Lokaal en met name rond grotere veehouderijen is nog sprake van woningen met een overbelasting, maar ook hier is de geurhinder afgenomen. Bovendien kan de geurbelasting in al overbelaste situaties niet verder toenemen, omdat conform de geurregelgeving uitbreiding alleen is toegestaan bij een afname van geur. De trend, afname van geurhinder door het stoppen van bedrijven, is in de periode 2015-2019 doorgezet. Verwacht mag worden dat de geurhinder verder is gedaald en het aantal knelpunten niet is toegenomen. Van de 26 huidige veehouderijen zijn er 7 momenteel niet in gebruik dan wel voornemens te stoppen.
3.8.5 Lichthinder
Het lichtklimaat in het plangebied wordt voornamelijk bepaald door de snelweg A27 aan de respectievelijk zuidoostzijde (figuur 3.29). Daarnaast is er sprake van licht afkomstig van lokaal verkeer op de wegen in het plangebied, lokale agrarische bedrijven, andere bedrijven en/of instellingen en sportcomplexen.
Figuur 3.29: Lichtintensiteit nachtelijke licht Breda Noordoost (bron: ISS foto, RIVM, 2012, bron: www.atlasleefomgeving.nl)
3.8.6 Externe veiligheid
In figuur 3.30 is een uitsnede van de risicokaart weergegeven, een indicatie van de risicobronnen in en rond het buitengebied:
- Risicovolle inrichtingen: geen, enkele verspreid liggende lokale bronnen (met name propaantanks);
- Transportroutes gevaarlijke stoffen: snelwegen A27, Wilheminakanaal, Markkanaal;
- Buisleidingen: aardgastransportleidingen.
Er zijn geen bijzondere aandachtspunten / risico’s vanuit externe veiligheid in het plangebied bekend.
Figuur 3.30: Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart Brabant)
3.9 Kabels En Leidingen
Hoogspanningsleiding
Door het plangebied loopt een hoogspanningsleiding (150kV) vanaf het verdeelstation op industrieterrein Krogten in de richting van Geertruidenberg (figuur 3.31).
Figuur 3.31 Uitsnede netkaart hoogspanningsverbindingen (bron: RIVM/Tennet)
Ondergrondse hoofdtransportleidingen
In de ondergrond van het plangebied lopen ondergrondse hoofdtransportleidingen: gasleidingen en stadsverwarmingsleidingen.
Radarverstoringsgebied
Het plangebied is gelegen in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Woensdrecht (zie figuur 3.32). Dit houdt in dat, teneinde het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 15 nautische mijl (=27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 65 meter boven N.A.P., te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. De mate van verstoring is afhankelijk van o.a. de hoogte, breedte en opstelling van objecten. Plannen tot het oprichten van hoge bebouwing dienen altijd individueel getoetst te worden door het Ministerie van Defensie.
Figuur 3.32: Radarverstoringsgebieden
3.10 Gezondheid
Algemeen
Ontwikkelingen in het buitengebied kunnen effecten hebben op gezondheidsaspecten voor omwonenden. Gezondheid is in toenemende mate een af te wegen aspect in ruimtelijke plan- en besluitvorming. Zeker in het buitengebied. Er komen steeds meer aanwijzingen voor relaties tussen de agrarische sector (met name veehouderij) en gezondheid, iets wat al lange tijd ingebracht wordt door bewoners van het buitengebied, ook na uitbraken van dierziekten bewoners in het buitengebied maken zich zorgen over de (mogelijke) gevolgen van (met name de intensieve) veehouderijen op de gezondheid. Specifiek voor het buitengebied kan de volgende selectie van gezondheidsaspecten worden gemaakt:
- Geur: hinder, verstoring van gedrag, stressgerelateerde somatische gezondheidsklachten (hoofdpijn, benauwdheid, misselijkheid);
- Fijn stof: ademhalingsklachten, astma;
- Zoönosen/ endotoxinen: koorts, hoofdpijn;
- Geluid: hinder, verstoring van gedrag (bv slaapgedrag), stressgerelateerde somatische gezondheidsklachten (hoofdpijn, vermoeidheid, concentratie/korte termijn geheugen, verhoogde bloedruk, hart- en vaatziekten);
- Verkeersonveiligheid: vrachtverkeer versus woon-werk/school/recreatief verkeer;
- Licht (kassen, open stallen): hinder, verstoring gedrag (bv slaapgedrag), stressgerelateerde somatische gezondheidsklachten.
Afgevraagd wordt of het vanuit gezondheidsoogpunt aanvaardbaar is door te gaan met schaalvergroting in de (intensieve) veehouderij (meer stallen en meer dieren) en of het concentreren van grote bedrijven. Tot nu toe bestaan er echter nog geen eenduidig beeld van oorzaak en gevolg (dosis-effect-relaties, zie kader advies gezondheidsraad). En dit is wel nodig om gezondheid beter te kunnen verankeren in plan- en besluitvorming.
Advies gezondheidsraad november 2012 |
In juli 2016 zijn de resultaten van het VGO onderzoek (Veehouderij en gezondheid omwonenden) gepresenteerd. VGO is een groot onderzoek in Oost-Brabant en Noord-Limburg gepresenteerd. Het VGO onderzoek bevestigt de resultaten uit eerdere onderzoeken en leggen een aantal verbanden tussen veehouderij en gezondheid (zie kader VGO onderzoek). In juli 2016 is het VGO-onderzoek aangevuld met specifiek onderzoek naar endotoxines, met name vanuit pluimveehouderijen en varkenshouderijen (zie kader).
In juni 2017 is aanvullend onderzoek gepubliceerd naar het gezondheidseffect van uitstoot van bio-aerosolen (waaronder endotoxinen) door pluimveehouderijen en geitenhouderijen. Daarnaast is onderzoek aangekondigd naar het effect van secundair fijn stof door ammoniak en de rol van fijnstof uit veehouderijen in het optreden van hart- en vaatziekten en longkanker.
Resultaten onderzoek Veehouderij en gezondheid omwonenden (VGO) juli 2016, endotoxinen onderzoek juli 2016 en juni 2017 In de periode 2014-2016 is in Oost-Brabant en Noord-Limburg (de gebieden in Nederland met de grootste dichtheid (intensieve) veehouderijen) uitgebreid onderzoek verricht naar de relatie tussen veehouderijen en gezondheid. Hierbij zijn huisartsen gegevens van 110.000 patiënten bekeken, hebben 12.000 mensen een vragenlijst ingevuld en is bij 2.500 mensen medisch onderzoek verricht. Uit het onderzoek komen een aantal positieve en een aantal negatieve gezondheidseffecten naar voren. Aangetoond is dat mensen die rondom veehouderijen wonen minder astma en allergieën hebben. Dichtbij veehouderijen wonen minder mensen met COPD (chronische ziekte aan de longen). Daar staat tegenover dat de mensen in deze omgeving die wel COPD hebben, daar vaker en/of ernstigere complicaties van hebben. Verder is er een verband gevonden tussen wonen nabij veehouderijen en een verlaagde longfunctie. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door stoffen die afkomstig zijn van de veehouderij. Niet alleen dichtbij veel veehouderijen wonen zorgt voor een lagere longfunctie. De longfunctie wordt in het hele onderzoeksgebied lager op momenten dat de concentratie van ammoniak in de lucht hoog is. Deze effecten zijn vergelijkbaar met de schadelijke gezondheidseffecten van verkeer in een stad. Het onderzoek laat zien dat er meer longontstekingen in het onderzoeksgebied voorkomen dan in de rest van het land. Hierbij is een verband gevonden tussen pluimveehouderijen binnen 1 kilometer afstand van de woning en een licht verhoogde kans op longontsteking. Het onderzoek laat voor een aantal zoonoseverwekkers zien dat dit niet vaker voorkomt in de omgeving van veehouderijen ten opzichte van de rest van het land. Wel lijken mensen nabij veehouderijen iets vaker drager te zijn van de veegerelateerde MRSA-bacterie. |
In aanvullend onderzoek (juli 2016) is geconstateerd dat de overschrijding van de advieswaarde voor endotoxines van 30 EU/m3, zoals door de Gezondheidsraad is geadviseerd, mogelijk is binnen een afstand van 500 m van een pluimveehouderij. Een tweede aanvullend onderzoek (juni 2017) bevestigt dat er rond 1 km van pluimveehouderijen en ook rond 2 km rond geitenhouderijen een verhoogde kans op longontsteking is en dat mensen met COPD in de nabijheid van veehouderijen meer klachten ervaren.
Advies gezondheidsraad februari 2018 |
Het VGO onderzoek is nog niet vertaald in beleid, wet- en regelgeving. Dit is een vervolgstap. Rijk, provincies en gemeentes denken momenteel na over hoe om te gaan met de resultaten van het VGO onderzoek en hoe hiermee in plan- en besluitvorming om te gaan. Vooruitlopend op landelijk en provinciaal gezondheidsbeleid is in de provincie Noord-Brabant al beleid geformuleerd voor endotoxinen: het Handelingsperspectief Veehouderij en Volksgezondheid: endotoxine toetsingskader 1.0. In de vergunningaanvraag voor individuele ontwikkelingen wordt getoetst aan de grenswaarde voor endotoxine, zoals door gezondheidsraad is voorgesteld: 30 EU (endotoxine-eenheden) / m3.
Hoewel er een steeds duidelijker beeld komt van het effect van veehouderijen op gezondheid is het nog (beleidsmatig en juridisch) nog niet mogelijk dit te vertalen in regels/voorwaarden in een bestemmingsplan. Pogingen om in bestemmingsplanregelingen planologische voorwaarden aan ontwikkelingen vanuit gezondheidsoptiek op te nemen, sneuvelen tot nu toe bij de Raad van State op onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing. Afgewacht moet worden of het vervolg van het VGO onderzoek hier verandering in brengt.
De huidige milieutechnische situatie voor de milieuaspecten geur, fijn stof, geluid, verkeer en licht in het buitengebied Noordoost zijn in eerdere paragrafen in dit hoofdstuk beschreven. Er zijn vanuit deze milieuthema’s geen wezenlijke knelpunten in het buitengebied. Er is geen inzicht in de huidige gezondheidssituatie in het buitengebied Noordoost en ook niet in de relatie tussen gezondheid-bovenstaande aspecten en veehouderijen, anders dan de algemene conclusies uit het VGO onderzoek. In de huidige situatie is er één geitenhouderij en één veehouderij met geiten als neventak gelegen binnen het plangebied. De 2 km contour overlapt een groot deel van buitengebied Noordoost (figuur 3.33). Daarnaast overlapt de 2km cirkel rond een geitenhouderij gelegen in de gemeente Oosterhout het noordelijk deel van buitengebied Noordoost.
Figuur 3.33: Geitenhouderijen in en rondom het plangebied (gele contour is 2 km contour)
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relevante beleidsstukken.
4.2 Rijksbeleid
4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De SVIR geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling.
In de SVIR schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn). De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk "concurrerend, bereikbaar en leefbaar & veilig". Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. De drie hoofddoelstellingen en 13 nationale belangen zijn:
- Concurrentie: Vergroten van de concurrentiekracht door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 1: Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren;
- Nationaal belang 2: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie;
- Nationaal belang 3: Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen;
- Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.
- Bereikbaarheid: Verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid. Hiervoor zijn de volgende nationale belangen benoemd:
- Nationaal belang 5: Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor- en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen;
- Nationaal belang 6: Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor- en vaarweg;
- Nationaal belang 7: Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor- en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen.
- Leefbaar & Veilig: Waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn:
- Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s;
- Nationaal belang 9: Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her) ontwikkeling;
- Nationaal belang 10: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten;
- Nationaal belang 11: Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten;
- Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten
- De rijksverantwoordelijkheid voor het systeem van goede ruimtelijke ordening is zonder hoofd- doelstelling, als afzonderlijk belang opgenomen:
- Nationaal belang 13: Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen.
Naast de drie hoofddoelen wordt een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte bevorderd. Hiervoor is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid. Bovendien worden nieuwe activiteiten altijd zoveel mogelijk geconcentreerd in het bestaand bebouwd gebied, aansluitend op bestaand bebouwd gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten.
Voor deze 13 belangen en het aspect van duurzame verstedelijking is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De nationale belangen zijn veelal juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro), de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Rarro) of het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in relatie tot plangebied
De volgende hoofddoelen en nationale belangen bevinden zich in het plangebied:
- Nationaal belang 1: een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren. Breda hoort samen met Tilburg, Etten-Leur, Roosendaal en Bergen op Zoom tot een samenhangende "stedelijke regio met een concentratie van topsectoren". Hierbij worden met name de sectoren ‘Chemie’ en ‘High Tech Systemen en Materialen’ genoemd. Ook het Nieuw Sleutelproject Breda (nieuwe stationsomgeving) wordt expliciet vermeld.
- Nationaal belang 4: Efficiënt gebruik van de ondergrond.
- Nationaal belang 5: een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen. Om de uitbreidingen in het mobiliteitssysteem conform de gestelde ambitie mogelijk te maken zonder onnodig hoge kosten, legt het Rijk in het Barro en de bijbehorende ministeriële regeling reserveringsgebieden vast voor (mogelijk) nog te realiseren rijks infrastructuur.
- Nationaal belang 8: Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.
- Nationaal belang 12: Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Defensie heeft zeven radarstations in gebruik. Deze vervullen taken voor zowel het militaire apparaat (verkeers- en gevechtsleiding) als voor de nationale veiligheid. Om de werking van deze radarstations niet te beperken, zijn om deze stations radarverstoringsgebieden aangewezen waarbinnen windmolens en hoge gebouwen beperkt mogelijk zijn.
Conclusie
Het bestemmingsplan voorziet in een geactualiseerde bestemmingsplanregeling voor het plangebied. Het plan wordt getoetst aan nationale wetgeving en provinciaal en regionaal beleid waarin de nationale belangen zijn doorvertaald. Denk hierbij aan de provinciale Interim omgevingsverordening en het Barro. In de toelichting komt dit nader aan de orde en waar nodig vindt het beleid en wetgeving zijn doorvertaling in de planregels. Het bestemmingsplan is hiermee in lijn met de SVIR.
4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Algemeen
De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen zijn in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgenomen. Het Barro is op 30 december 2011 deels in werking getreden met enkele onderwerpen aangevuld per 1 oktober 2012. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen, maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) en bij de verlening van de omgevingsvergunningen op grond van artikel 2.12 lid 1 sub a en onder 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) rekening houden met het Barro.
In het Barro wordt een aantal projecten, die van Rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen.
Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn:
- de mainportontwikkeling van Rotterdam;
- de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren;
- de bescherming en behoud van de Waddenzee;
- de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam;
- de uitoefening van defensietaken;
In de loop van 2012 is het Barro aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen:
- veiligheid rond rijksvaarwegen;
- toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet;
- de elektriciteitsvoorziening;
- de ecologische hoofdstructuur (EHS);
- de veiligheid en bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
- toekomstige rivierverruiming langs de Maas;
- verstedelijking in het IJsselmeer;
- duurzame verstedelijking.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is duidelijk: belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen worden door het Barro op voorhand onmogelijk gemaakt. Dat zal inderdaad kunnen leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan bestaat het risico op een reactieve aanwijzing van Gedeputeerde Staten of van de Minister. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden.
De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) geeft op onderdelen een nadere uitwerking van de nationale belangen ‘toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet’ en ‘de ecologische hoofdstructuur' en voor de regeling met betrekking tot radars voor militaire luchtvaart.
Barro en Rarro in relatie tot plangebied
Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken, toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet en ten aanzien van duurzame verstedelijking.
Uitoefening van defensietaken
Voor Buitengebied Noordoost zijn de regels met betrekking tot de uitoefening van defensietaken niet relevant omdat ze niet binnen een invloedsgebied in dit kader is gelegen.
Toekomstige uitbreiding van hoofd(spoor)wegennet
In het Rarro worden hoofdwegen of delen daarvan aangewezen waarvoor een reserveringsgebied geldt aan een of beide zijden van de hoofdweg ten behoeve van een mogelijke uitbreiding daarvan. Uit Bijlage 16 als bedoeld in artikel 3.1 eerste lid, van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening volgt dat er tevens een reserveringsgebied aanwezig is binnen het plangebied. Op de verbeelding en in de regels van onderhavig plan wordt rekening gehouden met het reserveringsgebied en zal worden opgenomen dat in deze zone niet mag worden gebouwd.
Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Barro is ook het nationaal belang, 'ladder voor duurzame verstedelijking', opgenomen. Doel van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder kent drie treden die achter elkaar worden doorlopen. Allereerst dient bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling ("ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen") de vraag beantwoord te worden of er een regionale behoefte is (trede 1). Zo ja, dan dient bekeken te worden of deze behoefte op te vangen is binnen het bestaand stedelijk gebied (trede 2). Zo ja, dan is de beantwoording klaar. Zo nee, dan dient een locatie gezocht te worden die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte (trede 3). De ontwikkelruimte uit de voorgaande planologie wordt in het onderhavige bestemmingsplan consoliderend bestemd. Deze ontwikkelruimte is echter agrarisch van aard. Ruimtelijke ontwikkeling in het kader van agrarische bedrijfsvoering wordt niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, daarmee is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling die conform de 'ladder' gemotiveerd moet worden.
Conclusie
Gezien het gegeven dat het plangebied niet is gelegen binnen een invloedsgebied van een militair terrein is er geen strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'. Daarnaast geldt dat in het plangebied geen nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Een toepassing van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet aan de orde. Onderhavig plan voorziet in een vrijwaringszone voor het aangewezen reserveringsgebied voor rijks- en/of spoorwegen. Onderhavig bestemmingsplan verenigt zich met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening.
4.2.3 Omgevingswet
De Omgevingswet treedt naar verwachting op 1 januari 2023 in werking. De Omgevingswet bundelt en moderniseert de wetten voor de leefomgeving. Hierbij gaat het onder meer om wet- en regelgeving over bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur. De Omgevingswet staat voor een goed evenwicht tussen het benutten en beschermen van de leefomgeving. De nieuwe wet zorgt voor een samenhangende aanpak van de leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming. Daarnaast wordt participatie bevorderd.
Vooralsnog is de Omgevingswet nog niet in werking getreden. Met het oog op de toekomstige inwerkingtreding is het van belang dat eén van de zaken die gaan veranderen onder de Omgevingswet, te maken heeft met wijzigingsbevoegdheden. Veel ontwikkelingen in het buitengebied worden middels voorliggend bestemmingsplan mogelijk gemaakt via wijzigingsbevoegdheden. Van rechtswegen worden wijzigings- en uitwerkingsregels omgevormd tot een (tijdelijk) beoordelingskader voor binnenplanse omgevingsplanactiviteitvergunningen (OPA) voor bouwwerken (bouwactiviteiten). Wijzigingsbevoegdheden voorzien echter vaak in veel bredere mogelijkheden, zoals wijzigingen van bestemmingen, vormveranderingen van bouwvlakken en het wegbestemmen van bouw- en/of gebruiksmogelijkheden.
De gemeente onderzoekt momenteel of het nemen van een delegatiebesluit voor de meeste wijzigingsbevoegdheden uit voorliggend bestemmingsplan een goed alternatief is voor de meeste wijzigingsbevoegdheden. Met een delegatiebesluit delegeert de raad haar bevoegdheden om het omgevingsplan te wijzigen in specifieke gevallen aan het college. Dit is vergelijkbaar met de sytematiek van een wijzigingsbevoegdheid. Immers als aan de gestelde voorwaarden uit de wijizgingsbevoegdheid wordt voldaan acht de raad het college bevoegd om het bestemmingsplan te wijzigen. Vooralsnog lijkt dit de meest voor de hand liggende optie omdat wijzigingsbevoegdheden veelal specifiek bedoeld zijn voor het wijzigen van bestemmingen en het terugdringen van bouw- en gebruiksmogelijkheden. Dit wijzigen en terugdringen kan niet via een omgevingsplanactiviteitvergunningen.
4.2.4 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In het kader van de nieuwe Omgevingswet, die naar verwachting per 1 januari 2023 in werking treedt, is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) door het rijk opgesteld. Aan de hand van een toekomst-perspectief op 2050 wordt in het NOVI de langetermijnvisie in beeld gebracht. Op nationale belangen wil het Rijk (net als nu) sturen en richting geven. Hiervoor worden vier prioriteiten onderscheiden:
- Ruimte voor klimaat adaptatie.
- Duurzaam economisch groeipotentieel.
- Sterke en gezonde steden en regio's.
- Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Om invulling te kunnen geven aan deze vier prioriteiten hanteert het Rijk de volgende drie afwegingsprincipes:
- Combinaties van functies gaat voor enkelvoudige functies.
- Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
- Afwentelen wordt voorkomen.
Vooralsnog is totdat de NOVI van kracht wordt, het rijksbeleid vastgelegd in respectievelijk de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).
4.3 Provinciaal En Regionaal Beleid
4.3.1 Omgevingsvisie Noord-Brabant
Net als het Rijk beschikt de provincie Noord-Brabant vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet over een omgevingsvisie: de Brabantse Omgevingsvisie. Deze visie is in december 2018 vastgesteld door provinciale staten van Noord-Brabant. De Brabantse Omgevingsvisie bevat de ambities van de provincie Noord-Brabant voor de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving in de periode tot 2050. De omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen, die doelen zijn nog steeds opgenomen in bijvoorbeeld de Structuurvisie ruimtelijke ordening (SVRO). Bij een eventuele strijdigheid tussen de SVRO en de omgevingsvisie is de omgevingsvisie leidend.
De Brabantse Omgevingsvisie zet in op behouden en verdere ontwikkeling van een veilige, gezonde en duurzame fysieke leefomgeving. De provincie richt zich met de Brabantse Omgevingsvisie op vier hoofdopgaven:
- De energietransitie.
- Ontwikkeling van een Noord-Brabant dat om kan gaan met klimaatverandering.
- Noord-Brabant als slimme netwerkstad.
- Behouden en verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame economie.
Net als het Rijk streeft de provincie met de Brabantse Omgevingsvisie naar een manier van het benaderen van initiatieven in de fysieke leefomgeving die uitgaat van vertrouwen en het gezamenlijk met publieke en private partijen zoeken naar mogelijkheden om een initiatief te realiseren. Daarbij moeten initiatieven een bijdrage leveren aan de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Omgevingsvisie in relatie tot het plangebied
Voorliggend plan betreft grotendeels een consoliderend plan. De reguliere kleinschalige uitbreiding van bestaande functies die middels voorliggend bestemmingsplan conform mogelijkheden uit vigerende bestemmingsplannen mogelijk wordt gemaakt, draagt bij aan het behouden en ontwikkelen van een concurrente en duurzame economie. Het bestemmingsplan is niet in strijd met de provinciale Omgevingsvisie.
4.3.2 Structuurvisie ruimtelijke ordening
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014 is het beleid ten aanzien van de ruimtelijke ontwikkelingen in Brabant op hoofdlijnen uiteengezet.
De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040.
De Structuurvisie is alleen bindend voor de provincie, er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. Als de provincie het nodig acht dat het beleid doorwerkt naar gemeenten dan dient zij hiervoor andere instrumenten in te zetten, bijvoorbeeld de provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, deze verordening heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming. De provinciale Interim omgevingsverordening Noord-Brabant wordt in paragraaf 2.3.3 nader uiteengezet.
De Structuurvisie beschrijft een aantal trends en ontwikkelingen die ruimtelijke keuzes op provinciaal niveau vergen. Relevante trends en ontwikkelingen voor voorliggend bestemmingsplan zijn:
- ruimtelijke kwaliteit staat onder druk;
- veranderend klimaat;
- achteruitgang biodiversiteit;
- veranderend landelijk gebied;
- toenemende concurrentie tussen economische regio’s;
Daarnaast beschrijft de Structuurvisie de onderscheidende kwaliteiten van Noord-Brabant. Dit zijn; de natuurlijke basis (de geomorfologische structuren en het watersysteem), het ontginningslandschap, het moderne landschap.
Op basis van de hierboven genoemde trends en kernkwaliteiten geeft de Structuurvisie ruimtelijke keuzes voor de toekomstige ontwikkeling van Noord-Brabant. De provincie kiest voor een ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie afkomen.
De ruimtelijke keuzes zijn vertaald in 14 provinciale ruimtelijke belangen. Relevant voor het plangebied zijn bijvoorbeeld:
- Een multifunctioneel landelijk gebied
- Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem
- Koppeling van waterberging en droogtebestrijding
- Duurzaam gebruik van de ondergrond
- Concentratie van verstedelijking
- Groene geledingszones tussen steden
- Economische kennisclusters
- Beleefbaarheid stad en land vanaf de hoofdinfrastructuur
Bij deze ruimtelijke belangen hanteert de provincie de volgende twee leidende principes:
- Ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. De provincie kiest voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant.
- Vestigings- en leefklimaat en gezondheid. De provinciale belangen en ruimtelijke keuzes moeten bijdragen aan het vestigings- en leefklimaat van Noord-Brabant. De fysieke leefomgeving, dit is zowel de bebouwde als onbebouwde omgeving met daaraan gerelateerde activiteiten, bepaalt mede de kwaliteit van leven. Naast gezondheidsbescherming via milieubeleid en risicobeheersing is aandacht nodig voor gezondheidsbevordering via ruimtelijke planvorming en duurzame inrichting van steden, dorpen en het landelijk gebied.
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn vertaald in vier ruimtelijke structuren, te weten:
- de groenblauwe structuur;
- het landelijk gebied;
- de stedelijke structuur;
- de infrastructuur.
De structuren geven een hoofdkoers aan: een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk.
Structuurvisie ruimtelijke ordening in relatie tot plangebied
Uit de visiekaart is af te leiden dat het plangebied ligt in het economische kenniscluster en is aan te merken als Mozaïeklandschap, grotendeels gelegen binnen een Geledingszone. De Provincie is gericht op het versterken van het mozaïeklandschap van het Brabantse zand door menging van functies die de afwisseling en kleinschaligheid versterken. De stad (rood) staat niet tegenover het land (groen), maar ontwikkelen zich in balans met elkaar, het zogenaamde 'stadteland'. Binnen de Geledingszone zet de Provincie in op behoud en ontwikkeling van groene geledingszones tussen de grote stedelijke kernen.
Het plangebied is grotendeels aangemerkt als Groenblauwe mantel. Over een gedeelte van het gebied ligt de aanduiding verstedelijking afweegbaar. De volgende structuren zijn dan ook van toepassing voor het plangebied:
- De groenblauwe structuur. De provincie wil hier het volgende bereiken:
- Een positieve ontwikkeling van de biodiversiteit
- Een robuuste en veerkrachtige structuur
- De natuurlijke basis en landschappelijke contrasten versterken
- De gebruikswaarde van natuur en water verbeteren.
- Het landelijk gebied. De provincie wil hier het volgende bereiken:
- Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie
- Ruimte voor duurzame agrarische ontwikkeling
- Versterking van het landschap
- Het plangebied is overwegend aangewezen als "gemengd landelijk gebied". Hierbinnen moet wordt voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie, toerisme en ondernemen in een groene omgeving. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Aan gemeenten wordt daarom gevraagd deze primair agrarische gebieden te beschermen. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische ontwikkelingen.
- De stedelijke structuur. De vijf grote steden Tilburg, Breda, 's-Hertogenbosch, Eindhoven en Helmond, zijn met de omliggende suburbane gebieden uitgegroeid tot de brandpunten van de verstedelijking in Noord-Brabant. Hier wordt het merendeel van de verstedelijkingsopgaven opgevangen. Samen vormen zij het stedelijk netwerk BrabantStad. De provincie wil hier het volgende bereiken:
- Concentratie van verstedelijking
- Inspelen op demografische ontwikkelingen
- Zorgvuldig ruimtegebruik
- Meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit
- Betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur
- Versterking van de economische clusters
De structuurvisiekaart geeft een (abstracte) basis voor de aanduidingen op kaarten van de provinciale Interim omgevingsverordening. Dit betekent dat er op onderdelen verschillen bestaan tussen de kaarten die in de structuurvisie zijn opgenomen en de meer gedetailleerde kaarten uit de provinciale Interim omgevingsverordening. De provinciale Interim omgevingsverordening wordt in paragraaf 4.3.3 besproken.
4.3.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 25 oktober 2019 is de Interim omgevingsverordening (hierna: Iov) Noord-Brabant vastgesteld. De Iov is op 5 november 2019 in werking getreden en betreft een samenvoeging van verschillende regelingen op provinciaal niveau met betrekking tot de fysieke leefomgeving. Dit betekent dat de regels betrekking hebben op milieu, natuur, ruimtelijke ordening, water, bodem en wegen. Sinds eind 2019 is de provinciale Iov een aantal keren gewijzigd. De Iov heeft de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen vervangen. De Iov is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau, en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant hebben ter voorbereiding op de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De huidige regels in de Interim omgevingsverordening zijn gehanteerd als uitgangspunt. De verordening treedt gelijktijdig met de Omgevingswet in werking, naar verwachting per 1 januari 2023. Op het moment van vaststelling van onderhavig bestemmingsplan vigeert nog steeds de Iov en daaraan is dit bestemmingsplan dan ook getoetst.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
In hoofdstuk 2 van de Iov staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.
Instructieregels voor gemeenten
In hoofdstuk 3 van de Iov zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.
Werkingsgebieden binnen het plangebied
Alle regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied wordt nader onderscheid gemaakt in de werkingsgebieden gemengd landelijk gebied en groenblauwe mantel. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.
Relevantie interim omgevingsverordening voorliggend bestemmingsplan
De drie werkingsgebieden komen binnen het plangebied voor: Natuur Netwerk Brabant (NNB), stedelijk gebied en landelijk gebied. Binnen het landelijk gebied ligt het plangebied in zowel ‘Gemengd landelijk gebied’ als in ‘Groenblauwe mantel’. Onderstaand wordt het voorliggend bestemmingsplan getoetst aan de voor het plangebied relevante regels. Achtereenvolgens gaat het om de volgende relevante regels:
Ruimtelijke ontwikkeling op bestaand bouwperceel (=zorgvuldig ruimtegebruik)
De Interim Omgevingsverordening gaat, net als de Verordening ruimte, er van uit dat alleen ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn (vestiging van) op bestaande bouwpercelen. Ontwikkelingen buiten bestaande bouwpercelen worden aangemerkt als nieuwvestiging en zijn veelal verboden.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied
Regelingen in dit kader in het bestemmingsplan behoeven geen aanpassing ten opzichte van de standaard zoals die ook is opgenomen in eerdere bestemmingsplan voor het buitengebied. Ten aanzien van het gestelde over een (ten opzichte van de Verordening ruimte) gewijzigde definitie van 'bestaand' heeft dit voor het bestemmingsplan wel consequenties. Inhoudelijk is in de provinciale Interim omgevingsverordening niet meer geregeld wat onder ‘bestaand bouwperceel’ moet worden verstaan. Hierbij zal moeten worden teruggevallen op de begripsbepaling voor ‘bestaand bouwperceel’. Hiervoor zijn soms jarenlange procedures gevolgd via diverse rechterlijke instanties en zijn als gevolg daarvan meestal onder het overgangsrecht uit het betreffende bestemmingsplan gehaald. Deze (legale) situaties bestaan dan soms ook al jarenlang. Om nu te voorkomen dat deze alsnog, op basis van de Omgevingsverordening, als nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt aangemerkt, met alle gevolgen van dien zoals o.a. eis tot kwaliteitsverbetering landschap of slopen bijgebouwen, dit begrip wel via een begripsbepaling vastleggen in het bestemmingsplan.
Zorgplicht voor een goede omgevingskwaliteit (Par. 3.1.2, art. 3.5 Iov)
Op grond van artikel 3.5 lid 1 moet een bestemmingsplan bij de evenwichtige toedeling van functies invulling geven aan een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving. Voor een goede omgevingskwaliteit en een veilige, gezonde leefomgeving wordt rekening gehouden met:
- Zorgvuldig ruimtegebruik - bebouwing binnen een bouwperceel.
- De waarden in een gebied met toepassing van de lagenbenadering - ondergrond zoals bodem, grondwater en archeologie - netwerklaag zoals o.a. infra, natuurnetwerk, energienetwerk en waterwegen - bovenste laag effecten op bestaande en toekomstige functies, volksgezondheid, veiligheid en milieu.
- Meerwaardecreatie bijdrage aan andere opgaven en belangen die rechtstreeks met de ontwikkeling gemoeid zijn.
Kwaliteitsverbetering landschap (Par 3.1.2, art. 3.9 Iov)
Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving. In Breda is de bepaling uitgewerkt in de Landschapsinvesteringsregeling Breda (zie bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan). Bij ruimtelijke ontwikkelingen in Landelijk Gebied bepaalt de omgevingsverordening dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. In principe wordt hierbij uitgegaan van de realisering van een fysieke prestatie op de projectlocatie en/of de directe projectomgeving. Indien dat niet mogelijk is, is de storting van een bijdrage in een landschapsfonds een alternatief. Regionaal is in overleg met de provincie een handreiking opgesteld die via het regionaal ruimtelijk overleg is vastgesteld. Deze regeling voor kwaliteitsverbetering van het landschap is zo opgezet dat de gemeente zelf nader vorm kan geven aan de regeling uiteraard met inachtneming van hetgeen hierover regionaal is afgesproken. Dit betekent daarnaast ook dat een bestemmingsplan de nodige ruimtelijke randvoorwaarden dient te bevatten ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost inzake bevordering ruimtelijke kwaliteit
In het onderhavige bestemmingsplan wordt op verschillende manieren uitwerking gegeven aan het bepaalde inzake de bevordering van de ruimtelijke kwaliteit. In het kader van het zorgvuldig ruimtegebruik worden bouwvlakken zodanig vormgegeven dat een concentratie van bebouwing als uitgangspunt gaat gelden en dus noodzakelijk wordt. Verder worden geen nieuwe bedrijven toegestaan. Vestiging van bedrijven is alleen mogelijk op bestaande, bebouwde locaties. De kwaliteitsverbetering van het landschap is, zoals reeds eerder opgemerkt, nader uitgewerkt in een regionale notitie (vastgesteld door het Regionaal Ruimtelijk Overleg). Deze notitie is in de gemeente Breda verder doorvertaald in de Landschapsinvesteringsregeling Breda. Deze is als bijlage aan de planregels toegevoegd. In het bestemmingsplan wordt bij het mogelijk maken van een ruimtelijke ontwikkeling, middels een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid, als één van de voorwaarden bepaald dat dan ook voldaan moet worden aan de genoemde landschapsinvesteringsregeling. Aangezien niet alle ruimtelijke ontwikkelingen eenzelfde impact hebben op de omgeving is er in de Landschapsinvesteringsregeling onderscheid gemaakt in drie categorieën ontwikkelingen. Deze categorieën zijn in de Landschapsinvesteringsregeling Breda nader uitgewerkt met voorbeelden. Naast de landschapsinvestering zijn er echter ook mogelijkheden om op andere manieren de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. Hierbij moet gedacht worden aan sloop van overtollige bebouwing, verwijderen van overtollige verharding of het restaureren van monumenten of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Indien nodig is ook dit in de regels bij het plan geborgd.
De regels voor zorgvuldig ruimtegebruik, de lagenbenadering en de kwaliteitsverbetering kunnen, omdat deze niet wijzigen t.o.v. de eerdere Verordening ruimte, dan ook zondermeer gehandhaafd worden zoals die in eerdere bestemmingsplannen buitengebied zijn opgenomen. De meerwaardecreatie bepalingen kunnen van belang zijn bij de grotere projecten. Deze worden meestal niet rechtstreeks in bestemmingsplannen opgenomen maar vinden, vanwege hun impact meestal plaats via een afzonderlijk bestemmingsplan op het moment dat er concrete plannen hiertoe zijn ingediend.
Waterwinning voor menselijke consumptie (Par. 3.2.1 Iov)
In deze paragraaf zijn regels opgenomen voor de waterwingebieden, de grondwaterbeschermingsgebieden en de boringsvrije zones. In de betreffende bestemmingsplannen zullen regels moeten worden opgenomen die schade aan de betreffende functies dienen te voorkomen.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
In de eerdere bestemmingsplannen buitengebied zijn hiervoor al regels opgenomen. Deze zullen ook in het onderhavige plan worden opgenomen.
Natuurnetwerk Brabant (NNB) (Par. 3.2.3 Iov)
Paragraaf 3.2.3 Natuur Netwerk Brabant (NNB) geeft regels voor bescherming, behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken. In principe zijn binnen de als NNB aangewezen gebieden geen ontwikkelingen mogelijk. Uitzonderingen hierop zijn (art 3.18):
- Oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurfunctie of het recreatieve medegebruik daarvan, als dit geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant (art. 3.18 lid 1).
- Ontwikkelingen binnen een omheind militair terrein als negatieve effecten op de ecologische waarden en kernmerken zoveel als mogelijk worden beperkt en bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan artikel 3.22 Compensatie Iov (art. 3.18 lid 2).
- Indien NNB deels door een Stedelijk gebied loopt en de nieuwvestiging geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant (art 3.18 lid 3).
Nee-tenzij principe (art. 3.19 Iov)
Een bestemmingsplan dat toepassing geeft aan het nee, tenzij-principe, bevat een onderbouwing dat (art. 3.19 lid 1):
- Er sprake is van een groot openbaar belang;
- Er voor de ontwikkeling geen alternatieve locaties voorhanden zijn buiten het Natuur Netwerk Brabant;
- Er geen andere oplossingen voorhanden zijn de aantasting van het Natuur Netwerk Brabant voorkomen
- De negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt;
- Er bij het verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan artikel 3.22 Compensatie;
- Op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.
Saldobenadering (art. 3.20 Iov)
Bij gebiedsontwikkelingen speelt vaak dat er een combinatie van activiteiten plaatsvindt in een gebied. Bij een afzonderlijke beoordeling van deze activiteiten ontstaat geen meerwaarde voor het NNB of juist een inbreuk hierop. Door de activiteiten in onderlinge samenhang te beoordelen, kan de kwaliteit en/of kwantiteit van het NNB per saldo verbeteren. Dit is de zogenaamde 'saldo-benadering' die een gebiedsgerichte aanpak bevorderd. Een bestemmingsplan dat toepassing geeft aan de saldo-benadering, bevat een visie die de ontwikkelingen binnen het betrokken gebied in samenhang beziet en die tot doel heeft een grotere kwaliteitswinst voor meerdere functies, waaronder de natuur, te bereiken. Dit kan een provinciale of gemeentelijke gebiedsvisie zijn. Hiermee wordt geborgd dat een combinatie van activiteiten onderlinge samenhang vertoont. Tevens is zo verzekerd dat toepassing van de saldobenadering de kwaliteit van het NNB daadwerkelijk verbetert. Ook bij de saldobenadering geldt de voorwaarde dat de gemeente verzoekt om herbegrenzing van het NNB. De inhoudelijke vereisten aan de visie zijn beschreven in artikel 3.20 lid 3 van de Iov.
Kleinschalige herbegrenzing (art. 3.21 Iov)
Bij deze ontwikkelingen wordt er een beperkte inbreuk gemaakt op de omvang van het Natuur Netwerk en ook de aantasting van natuurwaarden moet beperkt zijn. Het gaat vaak om kleinschalige individuele ontwikkelingen en uitbreiding van bestaande functies, die in principe niet voldoen aan het vereiste van een zwaarwegend maatschappelijk belang.
Deze uitzondering is niet bedoeld om het beschermingsregime van het NNB te omzeilen. Vandaar ook dat de voorwaarde is opgenomen dat er enkel sprake kan zijn van een nieuwe begrenzing als het plan ook leidt tot een versterking van het NNB.
In de regels van de provinciale Iov is opgenomen dat: een bestemmingsplan een ontwikkeling binnen Natuur Netwerk Brabant mogelijk kan maken in het geval dat:
- de aantasting van areaal Natuur Netwerk Brabant kleinschalig is;
- de ontwikkeling slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant;
- de ontwikkeling leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant als geheel;
- er een afweging van alternatieven heeft plaatsgevonden;
- er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing;
- er bij verlies van ecologische waarden en kenmerken wordt voldaan aan artikel 3.22 Compensatie;
- op welke wijze de uitvoering en monitoring zijn verzekerd.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
De regels voor de NNB zijn al vertaald in de diverse bestemmingsplannen buitengebied en geven de bescherming aan de ‘NNB’ zoals verlangd vanuit de Omgevingsverordening. De huidige regeling zoals die ook al in eerdere plannen is opgenomen kan dan ook in het onderhavige plan worden gehandhaafd.
Aardkundige-, cultuurhistorische en landschappelijke waarden (Par. 3.2.4)
Paragraaf 3.2.4 geeft regels gericht op behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de als zodanig aangewezen gebieden waaronder:
- ‘Aardkundige waardevol’
- ‘Cultuurhistorische waarden’
- ‘Nieuwe Hollandse Waterlinie’
- ‘Complex van cultuurhistorisch belang’ en
- Landschappelijke waarden in de ‘groenblauwe mantel’.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
De regels voor aardkundige waardevolle gebieden, cultuurhistorisch waardevolle gebieden en complexen van cultuurhistorisch belang zijn al vertaald in de diverse bestemmingsplannen buitengebied in de voor die gebieden opgenomen bestemmingen en geven de bescherming zoals verlangd vanuit de Omgevingsverordening. De huidige regeling kan dan ook worden gehandhaafd.
Klimaat (afdeling 3.3 Iov)
In deze afdeling zijn regels opgenomen over waterveiligheid, behoud waterkerende functies en bescherming tegen overstromingen en de waterberging, behoud hiervan en reservering waterbergend vermogen.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied
In de bestemmingsplannen buitengebied zijn hiervoor, indien nodig, ook al regels opgenomen die deze functies afdoende zouden moeten beschermen. Deze worden in het onderhavige plan overgenomen.
Duurzame energie (afdeling 3.4 Iov)
In deze afdeling zijn regels gegeven over:
- Windturbines in landelijk gebied nieuwvestiging mogelijk mits passend in de omgeving, cluster van minimaal 3, maatschappelijke meerwaarde en op regionaal niveau afgestemd en tenminste 25 meter hoog en maximale instandhouding 25 jaar
- Windturbines in Natuur Netwerk Brabant idem als voor ‘landelijk gebied’ en ‘NNB’ dient direct aan te sluiten op infrastructuur, negatieve effecten zoveel als mogelijk beperkt, bij verlies aan NNB compensatie wordt geboden
- Windturbines in stedelijk gebied inpasbaar in omgeving, geclusterde opstelling minimaal 3, na gebruik verplichte sloop
- Zonneparken in landelijk gebied
- Mits uit onderzoek blijkt dat de capaciteit in stedelijk gebied of binnen bouwpercelen onvoldoende is en nieuwvestiging past in het onderzoek naar geschikte locaties, passend binnen de omgeving, maatschappelijke meerwaarde en op regionaal niveau afgestemd.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
Gelet op de impact van dit soort voorzieningen op de omgeving is het beter om dit soort voorzieningen niet rechtstreeks in het bestemmingsplan mogelijk te maken maar dit via postzegelplannen te regelen indien er een aanvaardbaar project is ingediend. Daar komt dan nog bij dat voor het realiseren van zonneparken uit onderzoek moet blijken dat binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende capaciteit is voor het opwekken van duurzame energie. Een onderzoek als hiervoor bedoeld dient eerst uitgevoerd toe worden. Op basis hiervan kan dan bepaald worden of er zonneparken in het ‘landelijk gebied’ aangelegd kunnen worden.
Stedelijke ontwikkeling en mobiliteit (Afdeling 3.5 Iov)
Deze afdeling geeft regels met betrekking tot een duurzame stedelijke ontwikkeling binnen bestaande stedelijk gebied, nieuwvestiging in gebied ‘Verstedelijking afweegbaar’ (voorheen zoekgebied verstedelijking), samenloop verstedelijking met ‘Attentiezone waterhuishouding’ of ‘Groenblauwe mantel’, ontwikkeling stedelijke functies in kernrandzones zoals tuincentra, sportcomplexen, lawaaisporten en verkeersdoeleinden.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
In het onderhavige bestemmingsplannen hoeft dit in eerste aanleg geen uitwerking te krijgen omdat niet duidelijk is waar in de toekomst stedelijke ontwikkelingen zullen plaatsvinden. Indien er daadwerkelijk een stedelijke ontwikkeling gaat plaatsvinden en deze planologisch moet worden geborgd zal het betreffende omgevingsplan uiteraard wel moeten voldoen aan de regels uit de Omgevingsverordening. Een beleid hierop in de Omgevingsvisie zal vooralsnog voldoende zijn.
Vitaal platteland (afdeling 3.6 Iov)
In paragraaf 3.6.1 Veehouderij zijn regels opgenomen ten behoeve van de ontwikkelingen in de veehouderij. Onder veehouderij wordt verstaan ‘agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren’. Zo zijn er regels gegeven voor:
- de geitenhouderij: ontwikkelingen verboden
- veehouderijen in stedelijk gebied: ontwikkelingen uitgesloten
- veehouderijen in landelijk gebied: kan voorzien in uitbereiding, vestiging of omschakelijking mits:
- alleen zorgvuldige veehouderij (voldoen aan Brabantse Zorgvuldigheidsscore)
- maximaal 1,5 ha
- vanuit goede omgevingskwaliteit inpasbaarmestbewerking uitgesloten
- wordt voldaan aan regels voor cumulatieve geurhinder
- wordt voldaan aan regels fijnstofconcentratie
- landschappelijke inpassing minimaal 10% bouwperceel
- dialoog met omgeving
- regels nieuw dierenverblijf: regels als hiervoor voor toename oppervlakte dierenverblijf binnen bouwperceel i.c. verbouwen bedrijfsgebouw voor het houden van dieren
- regels beperkingen veehouderij: Binnen gebieden met deze aanduiding is uitbreiding van, vestiging van of omschakeling naar veehouderij uitgesloten
- regels m.b.t staldere: regels binnen de aanduiding Stalderingsgebied alleen toename oppervlakte aan dierenverblijf als deze elders (minimaal 120%) verdwijnt.
- afwijkende omvang veehouderij: regels voor grotere veehouderijen boven bouwperceel van 1,5 ha alleen als bedrijf over 2 GVE/ha beschikt of:
- elders een overbelaste situatie wordt opgeheven of
- noodzakelijk voor ontwikkeling zorgvuldige veehouderij of
- bij een voorloperbedrijf waar in het kader van de BZV een score wordt gehaald van 8,5 en de maatregelen van die aard zijn dat ze permanent bijdragen aan zorgvuldige veehouderij.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
De regeling hiervan, zoals die al in de diverse bestemmingsplannen is opgenomen, behoeft geen aanpassing en kan in het onderhavige plan worden overgenomen.
Grondgebonden teelten (par. 3.6.2 Iov)
In paragraaf 3.6.2 worden regels gegeven voor deze bedrijfstak. Binnen gemengd landelijk gebied mogen beperkt (5000 m2) teeltondersteunende kassen worden opgericht en binnen de Groenblauwe mantel is dit niet toegestaan. Bovendien is daarbij een beperking gesteld aan het oppervlak aan overige teeltondersteunende voorzieningen tot maximaal 3 ha.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
De regeling hiervan, zoals die al in de diverse bestemmingsplannen is opgenomen, behoeft geen aanpassing en kan in het onderhavige plan worden overgenomen.
Glastuinbouw (par. 3.6.3 Iov)
In paragraaf 3.6.3 worden regels gegeven voor de glastuinbouw in het gemengd landelijk gebied en de groenblauwe mantel waarbij is bepaald dat alleen in het gebied gemengd landelijk bestaande glastuinbouwbedrijven mogen uitbreiden tot maximaal 3 ha netto glas. Vestiging en omschakeling is niet toegestaan.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied
De regeling hiervan, zoals die al in de diverse bestemmingsplannen is opgenomen, behoeft geen aanpassing en kan een op een worden overgenomen.
Overig agrarisch bedrijf (par 3.6.4 Iov)
In paragraaf 3.6.4 zijn de regels gegeven voor de overige agrarische bedrijven binnen het gemengd landelijk gebied en de Ggroenblauwe mantel. Binnen de Groenblauwe mantel is vestiging in principe uitgesloten. Omschakeling mogelijk mits dit leidt tot verminderde milieuhinder tot maximaal 1,5 ha. Uitbreiding bestaand bedrijf mogelijk tot een bouwperceel van maximaal 1,5.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
De regeling hiervan, zoals die al in de diverse bestemmingsplannen is opgenomen, behoeft geen aanpassing en kan in het onderhavige plan worden overgenomen.
Afwijkende regels specifieke gebieden (par. 3.6.6 Iov)
Paragraaf 3.6.6 Afwijkende regels specifieke gebieden geeft regels voor:
- de glastuinbouwvestigingsgebieden nieuwvestiging, vestiging, uitbreiding en omschakeling naar glastuinbouw toegestaan
- glastuinbouwdoorgroeigebieden ontwikkelingen uitgesloten tenzij dit wordt verantwoord vanuit een sanering van een glastuinbouwbedrijf elders
- teeltondersteunende kassen toegestaan binnen de als zodanig aangewezen gebieden tot maximaal 1,5 ha
- sanerings- en verplaatsingslocatie agrarisch bedrijf regels voor een passende herbestemming van locaties waar bedrijven via regelingen zijn opgeheven
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
De regeling hiervan, zoals die al in de diverse bestemmingsplannen is opgenomen, behoeft geen aanpassing en kan in het onderhavige plan worden overgenomen.
Ontwikkeling van niet agrarische functies (par. 3.6.7 Iov)
Paragraaf 3.6.7 geeft regels over:
- wonen in landelijk gebied: alleen bestaand en vestiging andere functie mogelijk
- afwijkende regels burgerwoningen: geeft onder voorwaarden mogelijkheden tot vervangende nieuwbouw binnen het bouwperceel en splitsing van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en gebruik bedrijfswoning als burgerwoning
- afwijkende regels bedrijfswoningen: bouw bedrijfswoning toegestaan mits noodzaak en niet als gevolg van een eerdere aanwezige, afgestoten bedrijfswoning
- bestaande niet agrarische functies landelijk gebied: kan worden vastgelegd in bestemmingsplan met mogelijkheid voor redelijke uitbreiding mits passend in de omgeving, effecten zijn onderzocht op o.a. mobiliteit, leegstand en agrarische ontwikkeling, bijdrage aan omgevingskwaliteit
- vestiging niet agrarische functie landelijk gebied: mogelijk op bestaand bouwperceel mits passend in de omgeving, effecten zijn onderzocht op o.a. mobiliteit, leegstand en agrarische ontwikkeling, bijdrage aan omgevingskwaliteit, geen splitsing bouwperceel, overtollige bebouwing gesloopt en niet is een kantoor met baliefunctie, lawaaisport of mestbewerking en moet ook op de langere termijn passen binnen de ontwikkelingsrichting
- afwijkende regeling mestbewerking: vestiging of uitbreiding mestverwerking op bestaand bouwperceel onder voorwaarden mogelijk
- aanvullende en afwijkende regels vrije - tijds voorziening: nieuwvestiging mogelijk van watergebonden voorzieningen mits elders een bouwperceel is gesaneerd
- andere omvang mogelijk binnen gemengd landelijk gebied indien past in ontwikkelingsrichting gebied, elders leegstaand vastgoed wordt gesloopt, kwaliteitswinst wordt behaald.
Consequenties voor de bestemmingsplannen Buitengebied Noordoost
De regeling hiervan, zoals die al in de diverse bestemmingsplannen is opgenomen, behoeft geen aanpassing en kan in het onderhavige plan worden overgenomen.
4.3.4 Omgevingsverordening Noord-Brabant
Op 23 maart 2021 heeft Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant het ontwerp van de Omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. Met ingang van 9 april 2021 is het ontwerp in het kader van de zienswijze- en overlegprocedure gedurende zes weken ter inzage gelegd. De Omgevingsverordening wordt vastgesteld zodra de Omgevingswet in werking treedt, dat is naar verwachting op 1 juli 2022. Voorliggend bestemmingsplan Buitengebied Noordoost is, gezien de status van bovengenoemde Omgevingsverordening (ontwerp), gebaseerd op de provinciale Interim Omgevingsverordening (zie paragraaf 4.3.3).
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.4.1 Omgevingsvisie Breda 2040
Breda Sterk en Veerkrachtig is de naam van de Omgevingsvisie voor Breda. Deze visie is op 21 oktober 2021 vastgesteld door de gemeenteraad. Met de Omgevingsvisie Breda 2040 als kompas werkt de gemeente samen met de stad, dorpen en regio aan de grote opgaven voor de fysieke leefomgeving om zo te komen tot een sterker en veerkrachtiger Breda. De Omgevingsvisie bevat ambities, doelen en opgaven.
Het buitengebied beslaat 60% van de gemeente Breda. Het gebied bestaat uit een grote diversiteit aan landschappen en een rijke cultuurhistorie. Het gebied wordt benut om te wonen, te recreëren en te werken, waarbij de agrarische bedrijfsvoering en de bescherming en ontwikkeling van natuur de belangrijkste pijlers vormen.
Om het waardevolle buitengebied te beschermen en de kwaliteiten te bevorderen wordt terughoudend omgegaan met het toestaan van extra bouw- en gebruiksmogelijkheden. Tegelijkertijd is het niet wenselijk om het buitengebied op slot te zetten. Dit schaadt immers de vitaliteit van het buitengebied en werkt leegstand in de hand. Er bestaan dus wel degelijk ontwikkelmogelijkheden, maar deze moeten bijdragen aan de versterking van de kwaliteiten van het buitengebied en/of bijdragen aan gemeentelijk, regionale, provinciale en zelfs (inter-)nationale opgaven.
Wat erfgoed betreft wil Breda de bestaande waarden koesteren. Specifiek is het versterken van de beleving van militair erfgoed in en rondom de Lage Vuchtpolder als onderdeel van de Zuiderwaterlinie, één van de focusthema’s. Nieuwe redoutes aan de Zware dijk worden voltooid en de herkenbaarheid van de Spinolaschans en andere restanten van historische verdedigingswerken wordt vergroot. Voor beheer, behoud en bescherming bouwt de gemeente voort op wet- en regelgeving en beleid, en wordt ook aangesloten bij nieuwe maatschappelijke opgaven.
Ook op het gebied van natuur heeft de gemeente ambities gesteld. De gemeente neemt maatregelen om de vitaliteit van de natuur te vergroten. De biodiversiteit binnen de gemeente Breda wordt versterkt. Daarbinnen zijn vier doelen onderscheiden, waarvan de realisatie van het Natuurnetwerk Brabant en het Gemeentelijk Natuurnetwerk, de realisatie van de Kaderrichtlijn Waterdoelen 2027 en het versterken van de biodiversiteit in het agrarisch gebied relevant zijn voor het buitengebied. Wat dit laatste betreft wordt bijvoorbeeld subsidie verleend voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
4.4.2 Beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing
Het beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB-beleid) is een thematische uitwerking van de Omgevingsvisie. Het VAB-beleid richt zich uitsluitend op de mogelijkheden voor (voormalige) agrarische bedrijfslocaties. Het is een praktisch stuk waar initiatiefnemers direct inspiratie uit kunnen halen voor de transformatiemogelijkheden ter plaatse van hun bedrijfslocatie.
Het VAB-beleid is uitdrukkelijk gericht op ontwikkelkansen voor bestaande agrarische bebouwde locaties, het gaat niet om het mogelijk maken van nieuw ruimtebeslag. Het beleid is specifiek gericht op de agrariër als initiatiefnemer die wil weten waar hij/zij aan toe is. De kwaliteit van de omgeving is leidend. Daarbij wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de ideeën en wensen van initiatiefnemers. Het geldende wet- en regelgeving, waaronder het beleid van het rijk, de provincie en de gemeente is leidend. De focus ligt op de kansen en mogelijkheden. Ieder initiatief is uniek en vraagt dan ook om zorgvuldig maatwerk. Het VAB-beleid vormt het toetsingskader voor ontwikkelingen die niet rechtstreeks in het bestemmingsplan passen.
4.4.3 Landschapsinvesteringsregeling Breda
In het buitengebied geldt de Landschapsinvesteringsregeling Breda (LIR). De agrariërs, de bewoners en andere ondernemers en gebruikers in het buitengebied zijn verplicht om bij een ruimtelijke ontwikkeling die niet rechtstreeks in het bestemmings-/omgevingsplan past, te investeren in een kwaliteitsverbetering van het landschap. Dit principe is afkomstig uit provinciale regelgeving en is erop gericht om het groene en open karakter van het buitengebied te beschermen en te bevorderen, zonder daarbij het gebied op slot te zetten.
4.4.4 Bestemmingsplan in relatie tot het gemeentelijk beleid
In voorliggend (grotendeels consoliderend) bestemmingsplan worden bestaande cultuurhistorische-, landschappelijke- en natuurlijke waarden behouden en beschermd. Voor de (kleinschalige) ontwikkelingsmogelijkheden die voorliggend bestemmingsplan faciliteert, wordt gebruikgemaakt van de Landschapsinvesteringsregeling, waarmee een investering in de kwaliteitsverbetering van het landschap plaatsvindt. Zodoende sluit voorliggend bestemmingsplan aan op de Omgevingsvisie Breda 2040 en de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
Hoofdstuk 5 Milieuaspecten
5.1 Inleiding
Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzamer Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd en een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht. De milieueffecten zijn onderzocht in een milieueffectrapport (MER). De conclusies van het MER worden eerst beschreven. Daarna wordt per milieuaspect de bestemmingsplantoets aan beleid, wet- en regelgeving en aan een goede ruimtelijke ordening beschreven.
5.2 Milieueffectrapportage
5.2.1 Inleiding
In het kader van de bestemmingsplanprocedure is een m.e.r.-procedure doorlopen (waarbij m.e.r. staat voor milieueffectrapportage). Het doorlopen van een m.e.r.-procedure voor het is verplicht,omdat het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor en kaders (voorwaarden) stelt aan ontwikkelingen, waarvoor m.e.r.-(mogelijk) verplichtingen bestaan. Daarnaast volgt de verplichting uit het feit dat voor het bestemmingsplan een passende beoordeling moet worden opgesteld, omdat niet op voorhand kon worden uitgesloten dat er negatieve effecten optreden op Natura 2000-gebieden.
Doel van een m.e.r.-procedure is het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in te brengen in de plan- en besluitvormingsprocedure. Hiervoor zijn in een milieueffectrapport (MER) de mogelijke milieueffecten onderzocht van de ontwikkelingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Hierbij is, conform wettelijke eisen, uitgegaan van de maximaal mogelijke planologische ontwikkelingsruimte (worst-case benadering) om onderschatting van effecten te voorkomen. Er zijn geen alternatieven of varianten onderzocht: de ontwikkelingsmogelijkheden zijn relatief beperkt en gebonden aan bestaande functies en locaties: het bestemmingsplan biedt geen ruimte aan nieuwe grootschalige ontwikkelingen op andere dan de bestaande locaties. Op basis van de conclusies van de effectbepaling zijn aanbevelingen gedaan voor het bestemmingsplan.
Het MER heeft samen met het concept-ontwerpbestemmingsplan van 11 december 2019 tot en met 31 januari 2020 terinzage gelegen. In zijn in deze periode een aantal inspraakreacties ontvangen die betrekking hebben op het MER. Hierop is een reactie gegeven in de "Commentaarnota inspraak concept-ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Noordoost (als bijlage opgenomen bij dit bestemmingsplan). Daarnaast heeft de Commissie m.e.r. op 5 maart 2020 een toetsingsadvies geven.
Onderstaand wordt achtereenvolgens ingegaan op:
- de conclusies van het MER
- de aanbevelingen van het MER en hoe hiermee is omgegaan in het bestemmingsplan
- het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r.
5.2.2 Conclusies effecten en aanbevelingen
Effecten samengevat
De tabel hieronder geeft een samenvattend overzicht van de beoordeling van de effecten van de ontwikkelingen binnen Bestemmingsplan Buitengebied Breda Noordoost, zoals beschreven in het MER. Kanttekening hierbij: In het MER waren oorspronkelijk ook de effecten van kleine windmolens (tot 25 m) beschouwd. Vanwege de negatieve effecten op landschap en ecologie zijn kleine windmolens als optie in het bestemmingsplan geschrapt en daarom ook niet meer in de samenvatting van de effectbeoordeling van het MER in dit bestemmingsplan opgenomen.
De beoordeling is weergegeven in plussen en minnen ( ++ zeer positief effect, + positief effect, 0 positief noch negatief effect, 0/- neutraal tot enigszins negatief effect, - negatief effect, - - zeer negatief effect) ten opzichte van de referentiesituatie. In het vervolg van deze paragraaf worden de effecten en de beoordeling ervan kort samengevat.
Algemeen
Het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost is grotendeels planologisch conserverend. Het maakt de uitbreiding van de bestaande veehouderijen (incl. paardenhouderijen) mogelijk. Dit conform de mogelijkheden binnen het vigerende bestemmingsplan, de provinciale Interim Omgevingsverordening en de Wet natuurbescherming. Daarnaast maakt het recreatief mede- en nevengebruik mogelijk en biedt het mogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen (TOV) en werken binnen het vergunningenstelsel.
Deze ontwikkelingen hebben effecten op het buitengebied. De effecten moeten echter in perspectief beschouwd worden: de ontwikkelingen zijn niet grootschalig, geen wezenlijk nieuwe invullingen van het gebied (en geen nieuwe veehouderijen), sluiten aan op al bestaande ruimtelijke en functionele structuren en vinden niet plaats in "nog maagdelijk" gebied, maar in van oudsher primair agrarisch gebied.
Daarnaast zijn een aantal belangrijke waarden (natuur, landschap, cultuurhistorie, archeologie, water) planologisch beschermd in het bestemmingsplan. Ontwikkelingen ten koste van deze waarden is niet of niet zondermeer mogelijk en moet vooraf worden getoetst en afgewogen (beschermingsregime). Ook zijn in delen van het buitengebied beperkingen opgenomen ten aanzien van ontwikkelingen: in gebied met de provinciale aanduiding "beperkingen veehouderij" is uitbreiding van niet grondgebonden bedrijven niet toegestaan. In gebied met de aanduiding Groenblauwe mantel is (uitbreiding van) TOV niet toegestaan. Ook hiermee worden negatieve effecten voorkomen, dan wel beperkt.
Conform m.e.r.-methodiek is in het MER het effect onderzocht van de maximaal mogelijke ontwikkeling binnen het Bestemmingsplan Buitengebied Noordoost. Het is echter hoogst onwaarschijnlijk dat deze ontwikkelingsruimte ook daadwerkelijk zal worden benut, niet op alle locaties en niet in de volle planologische omvang.
Landschap
Effecten
De ontwikkelingen in het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost hebben wisselende effecten op het landschap. Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden in:
- De landschappelijke hoofdstructuur en;
- De ruimtelijk visuele kwaliteit van het landschap.
Ad A. Qua landschappelijke hoofdstructuur tasten ontwikkelingen op plangebied niveau niet de kwaliteiten van de landschapsstructuur of van de landschapstypologie aan. In het centrale oostelijke deel van het buitengebied is sprake van een agrarisch landschap. Uitbreiding van veehouderijen en recreatie is een ontwikkeling die in principe in een dergelijk functioneel agrarisch landschap past: er is al sprake van agrarische en recreatieve bedrijvigheid in het gebied. Het bestemmingsplan laat geen (nieuwe) gebiedsvreemde ontwikkelingen in het gebied toe. Ook gaat uitbreiding van veehouderijen en recreatie niet ten koste van landschappelijke hoofdstructuren. Het gaat slechts om uitbreidingen van reeds bestaande voorzieningen. Daarbij liggen de uit te breiden agrarische bedrijven op historisch agrarisch gebruikte gronden en sluiten aan op bestaande woon/boerderijlinten. Uitbreiding van de bedrijven leidt niet tot aantasting van aardkundige waarden. Lokaal kan uitbreiding van veehouderijen ten koste gaan van landschappelijke elementen en waarden. Tegenover het verlies van landschappelijke elementen staat de realisatie van nieuwe landschapselementen conform de landschapsinvesteringsregeling. Uitbreiding van TOV en bepaalde werken in het vergunningenstelsel kan, zonder aanvullende maatregelen/voorwaarden wel ten koste gaan van landschappelijke structuren en elementen. Dit met name in het landschappelijk waardevolle gebied van de Lage Vuchtpolder en De Moeren. Tegenover het verlies van landschappelijke elementen staat de realisatie van nieuwe landschapselementen conform de Landschapsinvesteringsregeling Breda (bij uitbreiding buiten het vigerende bouwvlak).
Ad B.Qua ruimtelijk visuele landschapskwaliteiten kunnen eventuele uitbreidingen van de bestaande agrarische bedrijven en recreatie alleen lokaal nadelig uitpakken. Dit betekent dat bij agrarische uitbreidingen op deze locaties maatvoering en inpassing afgestemd dienen te worden op de omliggende visueel ruimtelijke landschappelijke waarden. Uitbreiding van TOV en bepaalde werken in het vergunningenstelsel kunnen zonder aanvullende maatregelen/voorwaarden negatieve effecten hebben op de ruimtelijke visuele kwaliteit. Dit met name in het landschappelijk waardevolle open gebied van de Lage Vuchtpolder en De Moeren. TOV en opgaande gewasteelten gaan ten koste van de openheid in dit gebied. Er is geen effect op provinciaal aardkundig waardevolle gebieden, omdat deze niet in of rond het plangebied zijn gelegen. In het plangebied komen restanten van aardkundig waardevolle landschapselementen voor zoals restanten van het oorspronkelijk veengebied en oorspronkelijke zandopduikingen in het veen, zoals de Strikberg en de Hartel. Het effect van de ontwikkelings-mogelijkheden binnen het bestemmingsplan hierop is beperkt. Waarden zijn niet of nauwelijks meer aanwezig. De veen restanten in de Lage Vuchtpolder en De Moeren zijn gevoelig voor verdroging. Ontwikkelingsmogelijkheden als slootdempingen kunnen hier een negatief effect op hebben.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- Negatieve effecten op landschap worden in het bestemmingsplan deels al voorkomen dan wel beperkt door vertaling van de regels van de provinciale Interim omgevingsverordening (zuinig ruimtegebruik, zorgplicht landschap, kwaliteitsverbetering landschap) en de vertaling ervan in de regels binnen de bestemmingen Natuur, Agrarisch met natuur- en landschapswaarden en Agrarisch met landschapswaarden en de gemeentelijke Landschapsinvesteringsregeling landschap;
- Lokaal kan de openheid behouden blijven/versterkt worden door het voorkomen van (nieuwe) verstorende elementen als TOV en hoger opgaande gewassen of dit te beperken tot de directe omgeving van de al bestaande bebouwing langs de bestaande linten (Bergse Pad, Hoeveneind). In het bestemmingsplan kan binnen de aanduidingen Agrarisch met natuur- en landschapswaarden en Agrarisch met landschapswaarden een verbod op (nieuwe) activiteiten met een negatief effect op openheid worden opgenomen (bv voor TOV, kwekerijen, hoogopgaande gewassen). Alternatief is een voorwaardelijke bepaling voor (nieuwe) activiteiten met een mogelijk negatief effect op openheid. De wijze van formuleren kan variëren van "geen negatief effect op openheid" tot "geen wezenlijk negatief effect op openheid". In beide gevallen dient de initiatiefnemer voor een (nieuwe) activiteit met mogelijk effect op openheid te tonen dat de activiteit geen of geen wezenlijk negatief effect heeft.
=> Doorwerking in bestemmingsplan: Er is rondom de Lage Vuchtpolder en De Moeren in het bestemmingplan een extra bufferzone opgenomen met voorwaarden aan ontwikkelingen ter voorkoming van negatieve effecten op landschappelijke waarden en openheid.
Cultuurhistorie
Effecten
De ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan hebben geen ander negatief effect op cultuurhistorische waarden dan de dan de hierboven al beschreven effecten op (cultuurhistorisch) -landschap.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- Monumentale waarden in het plangebied (rijks- en gemeentemonumenten) zijn al beschermd in het bestemmingsplan;
- Overige cultuurhistorische waarden zijn voornamelijk cultuurlandschappelijke: Voorwaarden over landschap voorkomen/beperken ook negatieve effecten op deze overige cultuurhistorische waarden. Deze zijn al opgenomen in het bestemmingsplan.
Archeologie
Effecten
De ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan hebben geen wezenlijk effect op archeologische monumenten. Deze zijn planologisch beschermd. Ontwikkelingen kunnen (nog) niet-bekende archeologische waarden verstoren. Nader onderzoek bij vergunningverlening zal dit moeten uitwijzen. De delen van het buitengebied met (hoge) archeologische waarde zijn planologisch beschermd met een dubbelbestemming.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- Archeologische monumenten zijn al beschermd in het bestemmingsplan;
- Gebieden met (hoge) archeologische verwachtingswaarde worden in het bestemmingsplan beschermd dooreen dubbelbestemming archeologie.
Bodem
Effecten
Ontwikkelingsmogelijkheden kunnen ten koste gaan van de bodemopbouw ter plaatse. Er zijn echter weinig waardevolle of zeldzame bodemtypen: alleen de veenrestanten in de Lage Vuchtpolder en De Moeren zijn waardevol/zeldzaam te noemen. Uitbreiding van veehouderijen en kleinschalige recreatie hebben hier geen effect op. TOV/kwekerijen en werken in het vergunningenstelsel kunnen leiden tot verdroging, daarmee tot oxidatie van het veen en verlies van veenbodems. Uitbreiding van agrarische bedrijvigheid kan gepaard gaan met een toename van gebruik van bemesting en gewasbeschermingsmiddelen. Dit kan leiden tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. Echter wet- en regelgeving borgt dat dit beperkt blijft.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- Voor het voorkomen van aantasten van de veenrestanten door verdroging kunnen in het bestemmingsplan voorwaarden opgenomen worden om negatieve hydrologische effecten te voorkomen
=> Doorwerking in bestemmingsplan: Er is rondom de Lage Vuchtpolder en De Moeren in het bestemmingplan een extra bufferzone opgenomen met voorwaarden aan ontwikkelingen ter voorkoming van negatieve effecten op hydrologie en daarmee oxidatie/verdroging van het veen.
- De overige effecten op bodem noodzaken niet tot het nemen van mitigerende maatregelen in het bestemmingsplan, dan wel kunnen niet in het bestemmingsplan worden vastgelegd (gebruik gewasbeschermingsmiddelen, bemesten).
Water
Effecten
De ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan kunnen negatieve effecten hebben op het oppervlakte- en/of grondwater. Uitbreiding van veehouderijen en recreatie leidt tot toename van oppervlakteverharding en daarmee afname van de mogelijkheid voor water om in de bodem te infiltreren. Wet- en regelgeving borgt echter dat dit negatieve effect teniet wordt gecompenseerd door bevordering van infiltratie ergens anders. De ontwikkelingen binnen het bestemmingsplan gaan in principe niet ten koste van oppervlaktewater. De bestaande oppervlaktewateren zijn planologisch beschermd. In de werken binnen het vergunningenstelsel is het dempen van sloten in principe toegestaan, maar wel aan (o.a. hydrologische) voorwaarden gebonden. Uitbreiding van TOV, met name permanente TOV en werken in het vergunningenstelsel kunnen een negatief effect hebben op grondwaterstanden. Negatieve effecten op oppervlaktewater en infiltratie zijn met name nadelig voor de natte natuurgebieden in het plangebied, met name De Lage Vuchtpolder en De Moeren. Dit vooral vanwege de kwetsbaarheid van het veen (risico op verdroging en oxidatie) en vanwege de kwetsbaarheid van hydrologisch gevoelige natuur.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- In de NNP/het NNB zelf gelden in het bestemmingsplan al beperkingen ten aanzien van het gebruik ter bescherming van de ecologische waarden. Gezien de gevoeligheid van de NNP zou de beschermingsregeling zo streng moeten zijn dat (nieuwe) activiteiten met een negatief hydrologisch niet mogelijk zijn: bv slootdempingen, teeltwisseling naar mais/kwekerij. Alternatief is het opnemen van een voorwaardelijke bepaling voor alle (nieuwe) activiteiten die een negatief hydrologisch effect kunnen hebben. De wijze van formuleren kan variëren van "geen hydrologisch effect (hydrologisch neutraal)" tot "geen wezenlijk hydrologisch effect". In beide gevallen dient de initiatiefnemer voor een (nieuwe) activiteit met mogelijk hydrologisch effect aan te tonen dat de activiteit geen of geen wezenlijk hydrologisch effect heeft.
- Om de NNP is al een beschermingszone opgenomen van ca 300 m, waarbinnen maatregelen met hydrologisch effect niet zondermeer zijn toegestaan. Vanuit de kwel/infiltratiekaart (kaartbank Brabant) is er aanleiding om de beschermingszone ter verruimen. Deels komt het attentiegebied overheen met de kwel/infiltratiekaart, deels ook niet. Met name uitbreiding richting het noorden, over het gebied van de Moeren heeft ecologische meerwaarde. Daarnaast is er vanuit berekeningen ten behoeve van bestemmingsplan Buitengebied Zuid indicatie dat het hydrologisch effect van bv slootdempingen, permanente TOV en teeltwisseling groter kan zijn dan 300 m. In bestemmingsplan Zuid is daarom een beschermingszone van 400/500 m rondom hydrologische gevoelige natuur opgenomen. Gezien de lokale relatie tussen infiltratie en kwel rondom de Lage Vuchtpolder De Moeren en de kwetsbaarheid van het gebied voor verdroging, wordt voorgesteld de beschermingszone verder te verruimen tot 500 m ten oosten van de scheidslijn infiltratie/kwel (in de praktijk tot aan Hoeveneind). Binnen de beschermingszone kan en moet een voorwaardelijke bepaling worden opgenomen voor alle activiteiten die een negatief hydrologisch effect kunnen hebben. De wijze van formuleren kan variëren van "geen negatief hydrologisch effect (hydrologisch neutraal)" tot "geen wezenlijk negatief hydrologisch effect". In beide gevallen dient de initiatiefnemer voor een (nieuwe) activiteit met mogelijk hydrologisch effect aan te tonen dat de activiteit geen of geen wezenlijk hydrologisch effect heeft.
=> Doorwerking in bestemmingsplan: Er is rondom de Lage Vuchtpolder en De Moeren in het bestemmingplan een extra bufferzone opgenomen met voorwaarden aan ontwikkelingen ter voorkoming van negatieve effecten op hydrologie.
Natuur
De ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan hebben negatieve effecten op natuurwaarden in en rond het plangebied. In het plan-MER is er onderscheid gemaakt in effecten op:
- Natura 2000-gebieden (de Europees beschermde natuurgebieden);
- Wav-gebieden: de verzuringsgevoelige natuurgebieden (buiten de Natura2000-gebieden), die zijn aangewezen in de Wet ammoniak en Veehouderij;
- De overige beschermde natuurgebieden: de natuurgebieden die in de provinciale Interim omgevingsverordening zijn aangeduid als Natuurnetwerk Brabant (NNB, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd);
- Beschermde plant- en diersoorten.
Ad. 1. Natura 2000
Effecten
Stikstof
Uitbreiding van de agrarische bedrijven in Buitengebied Noordoost, conform de mogelijkheden in het bestemmingsplan, leidt zonder beperkende maatregelen, tot een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden. Omdat in de huidige situatie al sprake is van een overspannen situatie (hogere stikstofconcentraties dan de kritische depositiewaarde) is elke toename significant. Er kan niet uitgesloten worden dat de natuurlijke kenmerken worden aangetast. Het bestemmingsplan is daarmee, zonder planologische en/of andere mitigerende maatregelen, in strijd met de Natuurbeschermingswet en onuitvoerbaar. Overige effecten (buiten stikstofdepositie) zijn uit te sluiten.
Oplossing: voorwaarden aan uitbreiding veehouderijen De gemeente Breda heeft daarom besloten om, in lijn met de bestemmingsplannen Buitengebied Noord, Zuid en Oost, uitbreiding van agrarische bedrijven met uitstoot met stikstof niet zondermeer planologisch toe te staan, maar mogelijk te maken in een wijzigingsbevoegdheid met voorwaardelijke bepaling: uitbreiding mag alleen als dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Met de voorwaardelijke bepaling wordt geborgd dat geen enkele uitbreiding van agrarische bedrijven leidt tot toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Gezien de ligging nabij het plangebied is het Ulvenhoutse Bos maatgevend. Als een toename op het Ulvenhoutse Bos kan worden uitgesloten, geldt dit ook voor de andere Natura2000-gebieden, die immers verder weg gelegen zijn). |
Uitvoerbaarheid stikstof-maatregelen
Vraag in het kader van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is of de combinatie van uitbreiding zonder emissietoename mogelijk is. In essentie komt deze vraag er op neer of bij de bestaande bedrijven nog ruimte bestaat om de emissies terug te dringen. De zo gewonnen 'emissieruimte' op bedrijfsniveau is dan beschikbaar voor uitbreiding (interne saldering). Alle dieren moeten momenteel al gehuisvest zijn op huisvestingssystemen die voldoen aan de maximale emissiewaarde volgens het Besluit huisvesting; op basis van best beschikbare technieken (BBT). Dit zijn huisvestingssystemen die een ammoniakuitstoot per dierplaats veroorzaken die gelijk of lager is dan bestaande waarden. De vraag voor de haalbaarheid van het bestemmingsplan is hiermee of bovenop BBT nog maatregelen of technieken mogelijk zijn die bij de vergunningverlening voor bedrijfsuitbreiding voorgeschreven kunnen worden en waarmee voorkomen kan worden dat bedrijfsuitbreiding leidt tot emissietoename. Hierbij is saldering, zowel intern als extern, van belang. De toename van oppervlakte, en daarmee dieren en emissie dient gecompenseerd te worden door aanvullende emissie beperkende maatregelen.
Er zijn voor de afzonderlijke stalsystemen en diersoorten verschillende (algemeen geaccepteerde en zich in de praktijk bewezen) emissiereducerende technieken stalsystemen beschikbaar die een lagere emissie veroorzaken. Dit met name voor varkenshouderijen en pluimveebedrijven en, zij het in mindere mate voor melkveehouderijen. Een aantal sectoren heeft deze mogelijkheden (vergunningstechnisch) nog niet: schapen-, geiten-, paardenhouderijen. Dat wil echter niet zeggen dat dit binnen 10 jaar (planperiode bestemmingsplan) niet het geval kan zijn: technieken veranderen en verbeteren continu. Daarnaast kunnen deze bedrijven nog wel planologisch gezien uitbreiden: door om te schakelen naar andere diersoorten (zie ook hieronder onder kopje Planologisch maximale inschatting uitvoerbaarheid).
Wetstechnisch/planologisch is de uitbreidingsmogelijkheid/uitvoerbaarheid in veel gevallen (veel) groter. Dit als:
- Uitgegaan wordt van omschakeling naar andere diersoorten met meer mogelijkheden voor schonere stalsystemen;
- Uitgegaan wordt van maximaal mogelijke schonere stalsystemen (ongeacht of deze reëel worden geacht).
Concluderend kan gesteld worden dat een standstill van de stikstofemissie niet betekent dat voor veehouderijen geen ontwikkelingsruimte meer is. Door gebruik te maken van aanvullende ammoniakemissie reducerende stalsystemen of technieken dan wel via in- of externe saldering ontstaat de mogelijkheid om, binnen het geldende emissieplafond meer dieren te kunnen houden. Daarbij kan ook nog opgemerkt worden dat een toename van bebouwing niet per definitie leidt tot meer dieren. Bijvoorbeeld ten behoeve van duurzame of diervriendelijkere stalsystemen met meer ruimte per dier kan het bedrijf worden uitgebreid, terwijl toch geen toename van dieren en emissie optreedt. Ook kunnen aanvullende (bij)gebouwen en bouwwerken voor onder andere opslag en nevenfuncties leiden tot een groter ruimtebeslag zonder dat dit leidt tot toename van dieren en / of emissie. Een uitbreiding van de agrarische bedrijven heeft hiermee geen één-op-één relatie met de uitbreiding van het aantal dieren. De haalbaarheid van het bestemmingsplan op grond van stikstofemissie is hiermee niet direct gerelateerd aan de oppervlakte die geboden wordt voor bedrijfsuitbreiding.
Overige effecten op Natura 2000-gebieden
De ontwikkelingsmogelijkheden hebben geen andere wezenlijk negatieve effecten op Natura 2000-gebieden.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- Het effect van toename van stikstof vanuit uitbreidingen van veehouderijen (inclusief paardenhouderijen) op Natura 2000-gebieden kan en moet worden voorkomen door het opnemen van een voorwaarde in de bestemmingsplanregeling dat uitbreiding alleen is toegestaan als het niet leidt tot toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, tenzij dit is vergund in een Natuurbeschermingswet /Wet Natuurbescherming vergunning (dan wel aangehaakte vergunning).
=> Doorwerking in bestemmingsplan: Er is in het bestemmingsplan een stikstofregeling opgenomen die voorkomt dat er sprake is van toename van stikstof op Natura 2000-gebieden.
Ad 2. Wav-gebieden
Effecten
De beschrijving en beoordeling van de effecten op de zeer kwetsbare gebieden in de NNB (Wav-gebieden) volgt die van Natura 2000, zoals beschreven in de vorige paragraaf. Zonder beperkingen en/of voorwaarden leidt uitbreiding van veehouderijen tot een toename van stikstof en daarmee tot een negatief effect op Wav-gebieden. De ontwikkelingsmogelijkheden voor landbouw nabij de Wav-gebieden zijn beperkt (o.a. door de aanduiding "beperking veehouderij" in de Provinciale Interim omgevingsverordening). De stikstofregeling in het bestemmingsplan beperkt echter niet alleen het stikstofeffect op Natura 2000-gebieden, maar tevens het stikstofeffect op Wav-gebieden.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- Het effect van toename van stikstofdepositie vanuit uitbreidingen van veehouderijen op Wav-gebieden kan worden voorkomen door het opnemen van een voorwaarde in de bestemmingsplanregeling dat uitbreiding alleen is toegestaan als het niet leidt tot een toename op Wav-gebieden. Is de praktijk is dit echter niet te handhaven: er bestaan geen normen en rekenmethodieken voor Wav-gebieden (zoals voor Natura 2000-gebieden) en conform het provinciale beleid hoeft niet getoetst te worden op stikstofeffecten op NNB (waaronder Wav-gebieden)
=> Doorwerking in bestemmingsplan: Er is in het bestemmingsplan een stikstofregeling opgenomen die voorkomt dat er sprake is van toename van stikstof op Natura2000 gebieden. Hiermee worden ook negatieve effecten op Wav gebieden voorkomen dan wel beperkt.
Ad. 3. Overige NNB
Effecten
Overige beschermde natuurgebieden zijn gezien de verweving van natuur en landbouw overal in het buitengebied een belangrijk aandachtspunt. De ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan kunnen leiden tot negatieve effecten. De gebiedsbeschermingsregeling in het bestemmingsplan voorkomt dat ontwikkelingen plaatsvinden in beschermde natuurgebieden. Er is daarmee geen sprake van ruimtebeslag in beschermde natuurgebieden. De verstoring van beschermde natuurgebieden door uitbreiding van veehouderijen, TOV, werken in het vergunningenstelsel en kleinschalige recreatie is naar verwachting beperkt. Echter negatieve verstorende effecten zijn op voorhand niet geheel uit te sluiten. Dit geldt met name voor de mogelijke negatieve effecten van TOV en werken in het vergunningenstelsel op de NNB-gebieden Lage Vuchtpolder en De Moeren. Dit is echter geen belemmering voor vaststelling van het bestemmingsplan. Er is geen sprake van wezenlijk negatieve effecten en bij uitwerking van individuele uitbreidingsmogelijkheden bestaan voldoende mogelijkheden voor maatregelen om negatieve effecten lokaal te voorkomen of te verminderen.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- zie water
Ad. 4. Overige natuurwaarden
Effecten
In het buitengebied zijn kwetsbare beschermde plant- en diersoorten aanwezig. Ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan hebben hier mogelijk een negatief effect op. Bij uitwerking van individuele uitbreidingsmogelijkheden bestaan echter voldoende mogelijkheden voor maatregelen om negatieve effecten lokaal te voorkomen of te verminderen. Er wordt dan ook niet verwacht dat het bestemmingsplan tot een wezenlijk negatief effect op beschermde plant- en diersoorten leidt. Ook kan de verplichte kwaliteitsverbetering landschap bij ontwikkelingen bijdragen aan een robuustere leefomgeving voor beschermde plant- en diersoorten. De Wet natuurbescherming staat daarmee de vaststelling en uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- Effecten op beschermde plan- en diersoorten worden beschermd door de Wet natuurbescherming. Toetsing hieraan vindt plaats in het kader van vergunningverlening in individuele initiatieven.
Verkeer, hinder en leefklimaat
Effecten
Het effect van de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan op verkeer, hinder-aspecten (geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, lichthinder, geur) en leefklimaat is naar verwachting gering. Uitbreiding van bestaande veehouderijen en recreatieve bedrijven leidt tot toename van verkeer en hinder op omwonenden, maar deze toename is beperkt. De toename van verkeer is relatief beperkt, de toename in geluidbelasting en uitstoot van luchtverontreinigende stoffen zijn nauwelijks waarneembaar. Dit neemt niet weg dat omwonenden deze ontwikkelingen mogelijk als hinderlijk kunnen ervaren. Dat geldt ook voor eventuele lichtuitstoot vanuit (open) stallen. Wet- en regelgeving borgen echter dat lichtuitstoot beperkt blijft. Aandachtspunt is de veiligheid op de wegen in het buitengebied. De verkeersintensiteiten zijn laag, de toename door de ontwikkelingen is gering. Voor cumulatie kan gesteld worden dat het totale geluidklimaat in het buitengebied met name bepaald blijft worden door de snelwegen en de lokale wegen. De bijdrage van de ontwikkelingen in het bestemmingsplan hieraan is gering. Het totaal effect is gering en blijft (ver) beneden normen. De uitbreiding van bestaande veehouderijen leidt tot een toename van geuruitstoot. Dit is echter in de geurverordening afgewogen en acceptabel geacht. De geuruitstoot wordt beperkt door wet- en regelgeving en de Provinciale Interim omgevingsverordening. Voor individuele uitbreidingen van veehouderijen zal de toename van geurhinder daarom beperkt zijn. Cumulatief voor alle veehouderijen in het buitengebied kan een negatief effect niet uitgesloten worden. Voor externe veiligheid spelen geen aandachtspunten in en rond het buitengebied. Mitigerende maatregelen zijn mogelijk, met name ter vermindering / voorkoming van lichthinder vanuit open stallen en vermindering van uitstoot luchtverontreinigende stoffen en geur bij agrarische bedrijven.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- De effecten op verkeer en hinderaspecten noodzaken niet perse tot het nemen van mitigerende maatregelen in het bestemmingsplan.
- Om ongewenste toename van verkeer te voorkomen, kan in de bestemmingsplanregeling een voorwaarde worden opgenomen dat een ontwikkeling niet tot onevenredige toename van verkeer mag leiden.
Gezondheid
Effecten
De ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan kunnen negatieve effecten hebben op gezondheidsaspecten voor omwonenden. Het bestemmingsplan maakt geen grote nieuwe ontwikkelingen met gezondheidsrisico’s mogelijk. Wel biedt het uitbreidingsmogelijkheden aan bestaande veehouderijen. Negatieve effecten op gezondheid zijn hiermee niet uit te sluiten. Uitbreiding van veehouderijen leidt tot extra hinder in het buitengebied: verdere aantasting van het landschap, toename verkeer, toename geluid, toename geur, toename luchtverontreiniging. Echter het bestemmingsplan voorziet in maatregelen die de negatieve effecten van uitbreiding van veehouderijen op gezondheid beperken (nog los van mogelijke toekomstige maatregelen volgend uit het VGO onderzoek):
- De uitbreiding van veehouderijen is aan voorwaarden uit de provinciale Interim Verordening gebonden, o.a. maximaal tot 1,5 ha (inclusief bestaand) en voorwaarden uit de provinciale Interim Verordening die gericht zijn op het voorkomen van een negatief effect op gezondheid (o.a. bovenwettelijke normen voor geur en fijnstof);
- De stikstofmaatregel ten behoeve van Natura 2000 leidt tot beperking van de uitstoot van ammoniak (belangrijkste bron van stikstof) en heeft daarmee een gunstig effect op het negatieve effect van ammoniak op de longfunctie.
Daarnaast gelden waarborgen uit sectorale wetgeving (geur, geluid, luchtkwaliteit) en wordt bij individuele vergunningaanvragen getoetst aan de Handreiking Veehouderij en Gezondheid en het Handelingsperspectief Endotoxinen.
Afwegingen/aanbevelingen en doorwerking in het bestemmingsplan
- De effecten op gezondheid noodzaken niet perse tot het nemen van mitigerende maatregelen in het bestemmingsplan
Leemten in kennis en aanzet evaluatieprogramma
Leemten in kennis
In de optiek van de gemeente is er voldoende informatie verzameld ten ondersteuning van de besluitvorming in deze fase van de planvorming. Uiteraard kunnen aspecten meer gedetailleerd worden onderzocht. Maar dit leidt volgens de gemeente niet tot andere argumenten voor de besluitvorming. In de optiek van de gemeente zijn er geen essentiële leemtes in kennis gevonden die van belang zijn voor de plan- en besluitvorming rond het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost'. Dit betekent echter niet dat er geen aanbevelingen bestaan voor de vervolgprocedure(s).
Aanbevelingen voor de vervolgprocedure(s) zijn onder andere:
- Landschappelijke inpassing van uitbreiding van agrarische bedrijven.
- Monitoring natuurwaarden voorafgaand aan vergunningverlening en realisatie uitbreiding van agrarische bedrijven.
Invulling van de maatregelen wordt overigens grotendeels geborgd in eisen vanuit wet- en regelgeving voor de vervolgprocedures.
Monitoring en evaluatie
Conform de Wet milieubeheer is het verplicht een evaluatie uit te voeren van de effecten van de voorgenomen activiteiten. In een milieueffectrapport is het verplicht een (eerste) opzet te geven voor een evaluatieprogramma om te monitoren of de voorspelde effecten ook daadwerkelijk optreden en zo niet of aanvullende besluitvorming en / of maatregelen nodig zijn. Een evaluatieprogramma naar aanleiding van deze plan-m.e.r. wordt weinig zinvol geacht: de milieueffecten worden in later stadium nogmaals en gedetailleerder in beeld gebracht in de op plan-MER volgende vergunningtrajecten en bij uitbreiding van agrarische bedrijven daaraan gekoppelde m.e.r.-beoordelingen. In vergunningtrajecten danwel evaluatieprogramma’s bij concrete besluiten dient ten minste aandacht besteed te worden aan de leemte in kennis.
5.2.3 Toetsingsadvies Commissie m.e.r.
De Commissie milieueffectrapportage (Commissie m.e.r.) heeft op 5 maart 2020 een toetsingsadvies gegeven over het milieueffectrapport (MER) bij het concept-ontwerp-bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost'. Zij heeft hierbij de inspraakreacties betrokken, voor zover beschikbaar tijdens het toetsingstraject. In een notitie is een reactie gegeven op het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. (samen met het toetsingsadvies bijgevoegd als bijlage bij de toelichting van het bestemmingsplan) en is aangegeven hoe hiermee in het (ontwerp) bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' wordt omgegaan.
Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste adviezen van de Commissie en de reactie hierop.
De Commissie constateert in haar advies dat het MER goed toegankelijk en begrijpelijk is, dat de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan een goede basis bieden voor de effectanalyse en dat bij de effecten goed aandacht is besteed aan de landschappelijke verscheidenheid binnen het gebied. Het MER laat niet zien dat er voldoende mogelijkheden zijn om de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, daadwerkelijk in te vullen zonder toename van stikstofdepositie. Daarnaast doet de Commissie m.e.r. een aantal aanbevelingen ten aanzien landschap en cultuurhistorie en relatie met de Omgevingsvisie.
De gemeente concludeert uit het advies van de commissie met slechts 1 advies en een paar aanbevelingen dat het MER voor het overgrote deel voldoet aan de daaraan gestelde eisen en dat het milieubelang volwaardig is meegenomen in de besluitvorming.
De gemeente deelt de mening van de Commissie m.e.r. over het onvoldoende gemotiveerd zijn van de uitvoerbaarheid van de stikstofmaatregel. De uitvoerbaarheid van de stikstofmaatregel is globaal en kwalitatief beschouwd in het MER (in Hoofdstuk 6 bij de conclusies over natuur). Er is niet gerekend aan uitvoerbaarheid. Het is bekend (en beschreven) dat niet alle bedrijven en bedrijfstypen kunnen uitbreiden binnen de stikstofmaatregel. Het is ook bekend (en beschreven) dat de mogelijkheden met de continue aanscherping van de provinciale regelgeving kleiner worden. Toch wil de gemeente planologisch de ruimte bieden en het aan de ondernemers laten of ze wel of geen gebruik hiervan kunnen/willen maken. Bovendien is ook aangegeven dat de uitbreidingsruimte ook benut kan worden voor activiteiten zonder stikstoftoename. Inzicht in de huidige situatie van de veehouderijen is niet noodzakelijk geacht. Ongeacht de huidige situatie is er een noodzaak voor een stikstofslot. Het is aan de ondernemer om bij een vergunning-aanvraag voor uitbreiding aan te tonen dat er geen toename op zal treden van stikstofdepositie. Dit ten opzichte van de al Wnb-vergunde situatie of de feitelijk bestaande situatie ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan. Mede naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is de stikstofregeling in het bestemmingsplan aangepast, zodat die niet alleen op bouwen toeziet, maar ook op gebruik.
Naar aanleiding van een aanbeveling van de Commissie m.e.r. is in de reactie op het toetsingsadvies beschreven hoe in het bestemmingsplan is omgegaan met de aanbevelingen uit het MER en welke effecten dit geeft op de (worst-case) effectbeoordelingen zoals opgenomen in het MER. Het toetsingsadvies en de reactie hierop zijn als bijlage bij de toelichting opgenomen. In de voorgaande paragraaf 5.2.2 van deze toelichting is deze werkwijze ook gehanteerd: eerste een beschrijving van de (worst-case) effecten, vervolgens de aanbevelingen vanuit het MER voor het bestemmingsplan en tot slot hoe hiermee in het bestemmingsplan is omgegaan.
Naar aanleiding van een vraag van de Commissie m.e.r. is duidelijker uitgelegd hoe de Princentafel in het MER en bestemmingsplan is opgenomen. De Princentafel is onderdeel van het Cadetten-kamp, die wel benoemd is in het MER: zie o.a. figuur 3.21 in het MER). Het gebied heeft in het bestemmingsplan een hoge cultuurhistorische waarde gekregen (figuur 3.22 in het MER). De huidige waarde is beperkt althans beperkt waarneembaar door overmatige begroeiing en bomen (mondelinge mededeling gemeente Breda). De Princentafel ligt in een deel van het bestemmingsplan waarin geen (grootschalige) ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, die zouden kunnen leiden tot een negatief effect op de waarden van de Princentafel. Alleen bestaande bebouwing is met beperkte uitbreidingsmogelijkheden in het bestemmingsplan opgenomen. Daarnaast is het bestemmingsplan een vergunningenstelsel opgenomen voor de mogelijk aanwezige archeologische waarden in het gebied.
Tot slot vraagt de Commissie m.e.r. aandacht voor de relatie met de Omgevingsvisie. Dit wordt onderkend, De Omgevingsvisie voor Breda is echter nog in ontwikkeling en het is nog onduidelijk wat de uiteindelijke Omgevingsvisie Breda voor effecten zal hebben op het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost.
Aanpassingen in het bestemmingsplan
Mede naar aanleiding van het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. is de stikstofregeling in het bestemmingsplan aangepast, zodat die niet alleen op bouwen toeziet, maar ook op gebruik. Voor het overige ziet de gemeente in het toetsingsadvies van de Commissie m.e.r. geen aanleiding om het (ontwerp) bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' aan te passen.
5.3 Relevante Milieuaspecten
In dit hoofdstuk wordt het bestemmingsplan getoetst aan diverse milieuaspecten. Volgend op de toetsing in het MER zullen de onderwerpen die reeds in paragraaf 5.2 zijn aangestipt verder worden uitgewerkt. Bovendien zullen de onderwerpen die in de MER niet aan bod zijn gekomen hier ook worden behandeld.
5.3.1 Landschap
Wet- en regelgeving en beleid
Voor dit aspect bestaat geen wettelijk kader. Wel is het Rijksbeleid (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, SVIR, zie par. 4.4.1) en het provinciaal beleid, zoals vastgelegd in de provinciale Interim omgevingsverordening (zie par. 4.3.3) van belang.
Toetsing
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op landschappelijke waarden. Lokaal kunnen ontwikkelings-mogelijkheden binnen het bestemmingsplan effect hebben op lokale landschappelijke structuren en elementen, maar dit heeft geen effect op de landschappelijke hoofdstructuur. In het bestemmingsplan zijn de belangrijkste landschappelijke waarden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel voor de bestemmingen Agrarisch met waarden - landschapswaarden, Agrarisch met waarden natuur en - landschapswaarden en Natuur, de dubbelbestemmingen Waarde cultuurhistorie en specifiek voor de Lage Vuchtpolder en de omliggende gronden de dubbelbestemmingen Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant en Waarde - Attentiegebied Lage Vuchtpolder. Binnen deze bestemmingen is het regime gericht op het behoud, herstel en versterking van specifieke landschappelijke waarden. Voorzetting van het huidig (agrarisch) gebruik en ontwikkelingen zijn mogelijk mits passend bij de aanwezige landschappelijke kwaliteiten. Hiermee zijn de belangrijkste landschappelijke waarden in het plangebied beschermd:
- De grootsheid en openheid van de polders De Vucht en De Moeren;
- Het karakteristieke fijnmazige slotenpatroon in De Vught en De Moeren;
- Het kleinschaligere agrarische dekzandlandschap met oostwestgerichte landschapselementen op de zandgronden;
- Het bos met het stuifzandgebied;
- De beboste verdedigingswerken en landgoederen aan de randen van het plangebied
Conclusie
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op landschappelijke waarden. In het bestemmingsplan zijn de belangrijkste landschappelijke waarden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel Het aspect landschap levert daarmee geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.2 Cultuurhistorie en monumenten
Wet- en regelgeving en beleid
Voor cultuurhistorie geld dat Rijksmonumenten op grond van de Erfgoedwet beschermd worden vanwege "het algemeen belang wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde". De Erfgoed Verordening Breda 2011 hanteert voor gemeentelijke monumenten nagenoeg dezelfde definitie. Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' betekent dit concreet dat een inventarisatie is uitgevoerd naar alle objecten welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Hier is de context, het object in zijn omgeving, bewust bij betrokken. Een deel van de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in het plangebied komt voor op de rijksmonumentenlijst of is opgenomen op de gemeentelijke monumentenlijst. In dat geval moet worden gesproken over een beschermd monument. Aan de hand van de erfgoedmeetlat worden objecten van een score voorzien en aan de hand van die score (score >2,75) al dan niet als cultuurhistorisch gewaardeerd. Deze erfgoedmeetlat is de standaard waarderingsmethode van de gemeente Breda en vastgesteld als onderdeel van het gemeentelijk erfgoedbeleid ‘Erfgoed in Context’.
Gemeentelijk beleid
In het gemeentelijk programma ‘Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025’ is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Toetsing
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op cultuurhistorische waarden. Lokaal kunnen ontwikkelings-mogelijkheden binnen het bestemmingsplan effect hebben op lokale cultuurhistorische waarden. In het bestemmingsplan zijn de beschermde cultuurhistorische waarden beschermd in de bestemmings-planregeling met vergunningenstelsel voor de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie.Cultuurhistorische landschappelijke waarden worden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel voor de bestemmingen Agrarisch met waarden - Landschapswaarden, Agrarisch met waarden - Natuur en -landschapswaarden en specifiek voor de Lage Vuchtpolder en de omliggende gronden de dubbelbestemmingen Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant en Waarde - Attentiegebied Lage Vuchtpolder. Binnen deze bestemmingen is het regime gericht op het behoud, herstel en versterking van specifieke cultuurhistorisch-landschappelijke waarden. Voorzetting van het huidig (agrarisch) gebruik en ontwikkelingen zijn mogelijk mits passend bij de aanwezige cultuurhistorisch-landschappelijke kwaliteiten. Hiermee zijn de cultuurhistorische waarden in het plangebied beschermd:
- Provinciaal aangeduide cultuurhistorisch waardevolle vlakken en complexen
- Rijks- en gemeentemonumenten
- Cultuurhistorische waardevolle bebouwing
- Cultuurhistorisch waardevolle erven
- Cultuurhistorische waardevolle gebieden
Conclusie
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op cultuurhistorische waarden. In het bestemmingsplan zijn de belangrijkste cultuurhistorische waarden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel. Het aspect cultuurhistorie levert daarmee geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.3 Archeologie
Wet- en regelgeving
Het Verdrag van Malta van 1992 beoogt behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed als bron van Europa’s collectieve geheugen en zet daarbij de ruimtelijke ordening in als beheersinstrument. De Nederlandse wetgeving is aangepast op het Verdrag van Malta. Door Nederland geratificeerd in 2007, geïntegreerd in de Monumentenwet 1988 en overgenomen in de Erfgoedwet 2016.
Gemeentelijk beleid
Het Bredaas beleid ten aanzien van archeologie is vastgelegd in de Erfgoed Verordening Breda 2011. Basis voor het archeologisch beleid is:
- Integratie van archeologie in de ruimtelijke ordening; met name bescherming middels bestemmingsplannen;
- Streven naar behoud in situ;
- indien onmogelijk komen de kosten voor rekening van de verstoorder.
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitganspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde gemeentelijk beleid, de Erfgoedwet 2016, is de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ opgenomen voor de gebieden die conform de ‘Beleidsadvieskaart Breda’s Erfgoed, deel 1 Archeologie’ zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek wordt door bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
Archeologisch waardevolle gebieden
Gebieden met behoudenswaardige archeologische waarden. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 m-mv is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.
Archeologische onderzoeksgebieden
Terreinen met een hoge archeologische verwachting. Bodemingrepen zijn in principe niet toegestaan; indien een ingreep dieper gaat dan 0,30 m-mv is en een planoppervlak behelzen van 100 m2 of meer is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.
Terreinen met een middelhoge archeologische verwachting
Bodemingrepen die dieper gaan dan 0,30 m-mv en een planoppervlak behelzen van 100 m2 of meer zijn in principe niet toegestaan, tenzij door het bevoegd gezag van de gemeente Breda een gunstig selectiebesluit is afgegeven. In alle overige gevallen is een aanlegvergunning verplicht. Het college van B&W stelt de bepalingen in de aanlegvergunning vast. Het principe 'de verstoorder betaalt' is van toepassing.
Terreinen met een lage archeologische verwachting
Bodemingrepen zijn in principe toegestaan. Archeologisch vooronderzoek is uitsluitend noodzakelijk bij MER-plichtige projecten en grootschalige inrichtingsplannen die een oppervlak van 5 ha of meer omvatten.
Verstoorde terreinen
Ontgronde, verstoorde en archeologisch onderzochte terreinen. Hier gelden geen archeologische beperkingen.
Toetsing
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op archeologische waarden. Lokaal kunnen ontwikkelings-mogelijkheden binnen het bestemmingsplan effect hebben op lokale archeologische waarden, maar dit betreft geen beschermde waarden. In het bestemmingsplan zijn de beschermde archeologische waarden beschermd in de bestemmings-planregeling met vergunningenstelsel voor de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Voor archeologie is binnen de gebieden met een archeologische verwachtingswaarde een onderzoeksverplichting voor bodemverstorende activiteiten opgenomen. Hiermee zijn de archeologische waarden in het plangebied beschermd.
Conclusie
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op archeologische waarden. In het bestemmingsplan zijn de archeologische waarden beschermd in de bestemmingsplanregeling met vergunningenstelsel en een onderzoeksverplichting bij bodemverstorende activiteiten. Het aspect archeologie levert daarmee geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.4 Bodem
Wet- en regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te wordengerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Breda beschikt over eigen bodembeleid. In de nota ‘Bodemmasterplan Breda 2030’ wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen.
Toetsing
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op de bodemgesteldheid en bodemkwaliteit. Binnen het plangebied zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt dat de bodemkwaliteit in het bestemmingsplangebied over het algemeen geen belemmering voor toekomstige ontwikkelingen vormt. Op de bodemkwaliteitskaart die voor Breda is opgesteld is het gebied opgenomen in de zone waar de gemiddelde kwaliteit van de bodem voldoet aan de streefwaarde. Indien uit onderzoek volgt dat een verontreiniging aanwezig is, zal bekeken moeten worden of deze dient te worden gesaneerd. Uitbreiding van agrarische bedrijvigheid kan gepaard gaan met een toename van gebruik van bemesting en gewasbeschermingsmiddelen. Dit kan leiden tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. Wet- en regelgeving borgt dat het gebruik van middelen binnen de daarvoor gestelde normen blijft en borgt daarmee tevens dat een eventueel negatief effect op bodemkwaliteit beperkt zal zijn.
Conclusie
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op de bodemgesteldheid en bodemkwaliteit. Binnen het plangebied is gelet op de bodemkwaliteit, sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Bij ontwikkelingen moet de bodemkwaliteit in kaart worden gebracht. Indien nodig moeten hierop acties worden ondernomen. Het aspect bodem levert daarmee geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.5 Water
Wet- en regelgeving en beleid
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid Waterschap Brabantse Delta
Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het in oktober 2015 vastgestelde waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid.
Daarnaast geeft de Keur regels. In de Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
- de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
- de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak;
- de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x Gevoeligheidsfactor x 0,06.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciaal beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater. De provincie stelt een Regionaal Water en Bodem Programma (RWP) 2022 - 2027 op als opvolger van het PMWP.
Provinciale Interim Omgevingsverordening (Iov)
Reserveringsgebied Waterberging
Voor de reserveringsgebieden waterberging geldt dat de waterbergingsfunctie bescherming vraagt. Daarom geldt binnen deze gebieden dat in de regels geborgd moet zijn dat er bij (het toelaten van een) ruimtelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging plaatsvindt dat de waterbergingsfunctie niet afneemt.
Grondwaterbeschermingsgebied
Voor de grondwaterbeschermingsgebieden geldt dat de kwaliteit van het grondwater bescherming vraagt. Daarom geldt binnen deze gebieden dat in de regels geborgd moet zijn dat er bij (het toelaten van een) ruimtelijke ontwikkeling een zorgvuldige afweging plaatsvindt dat de risico's voor de kwaliteit van het grondwater niet toenemen.
Beschermde gebieden waterhuishouding (natte natuurparel en attentiegebieden)
In het beschermings- en attentiegebied geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen geen wezenlijk hydrologisch effect (verdroging) mogen hebben.
Gemeentelijk beleid
De Structuurvisie Breda, het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan en het Hemelwater- en grondwaterbeleid vormen het beleidskader water op gemeentelijk niveau. Het beleid met betrekking tot de zorgplicht stedelijk afvalwater is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan van de gemeente Breda. De zorgplichten hemel- en grondwater zijn in het door de gemeenteraad vastgestelde Hemel- en grondwaterbeleidsplan uitgewerkt. Het Hemel- en grondwaterbeleid is gericht op het nastreven van de oorspronkelijk natuurlijke situatie. Hiervoor gelden eisen ter voorkoming van (hemel- of grond) wateroverlast (veiligheidseisen) en eisen ter voorkoming van achteruitgang van het natuurlijk (hemel- of grond) watersysteem (duurzaamheidseisen). In alle gevallen geldt zuiveren waar het moet vanuit de gewenste waterkwaliteit.
Een nieuwe ontwikkeling mag de aan- en afvoer van water in het gebied niet veranderen. Bij een toename aan verharding moet er daarom een voorziening komen met bergende en infiltrerend vermogen om hemelwater vast te houden, te infiltreren en vertraagd af te voeren. Wanneer gekozen wordt voor een duurzame invulling, dus zichtbaar bovengronds bergen en infiltreren (bijvoorbeeld met een wadi, greppel of zaksloot), voldoet de eis van 60 mm per m2. Wanneer dit niet het geval is dien 78 mm regenwater per m2 op eigen terrein te worden vastgehouden. Een groen dak, met minimaal 20 mm per m2 berging, geldt daarbij als onverhard. Bij een ontwikkeling zonder toename aan verharding geldt 7 mm per m2 berging op eigen terrein.
Toetsing
Watertoets
In het kader van het bestemmingsplan wordt afstemd met het waterschap over de waterparagraaf en het waterbelang in het bestemmingsplan (watertoets).
Toename verhard oppervlak
Bestemmingsplan Buitengebied Noordoost maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve toename van verhard oppervlak hebben. Voor de kleinere ontwikkelings-mogelijkheden binnen het bestemmingsplan wordt een eventuele toename van verhard oppervlak gecompenseerd volgens de eisen en regels die er door het waterschap aan zijn gesteld.
Te beschermen gebieden op basis van provinciale Interim Omgevingsverordening
Provinciale waterbelangen zoals aangegeven in de provinciale Interim Omgevingsverordening reserveringsgebied waterberging, drinkwaterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, natuur natuurparel en beschermde gebieden waterhuishouding (met attentiegebied eromheen) zijn beschermd middels aanduidingen op de verbeelding, bestemmingen/aanduidingen en regels in dit bestemmingsplan.
Te beschermen gebieden op basis van Keur waterschap
Waterschapsbelangen zoals aangegeven in de Keur (watergangen met onderhoudspaden) beschermd in de bestemming Water en regels in dit bestemmingsplan.
Overige bescherming waterbelangen
Naast de provinciaal en door het waterschap aangeduide waterbelangen kent buitengebied Noordoost worden ook overige in het plangebied aanwezige waterbelangen beschermd, met name in en rond de Lage Vuchtpolder en De Moeren: het (fijnmazige) slotenpatroon, de unieke kwelsituatie. Om wezenlijk negatieve hydrologische effecten om de natuurwaarden in de Lage Vuchtpolder en De Moeren te voorkomen is een extra bufferzone om deze gebieden gelegd, waarbinnen beperkingen en voorwaarden gelden voor activiteiten met mogelijk negatieve effecten op de waterhuishouding, zoals slootdemping, toename verhard oppervlak als gevolg van permanente teeltondersteunende voorzieningen e.d. Zie verder onderstaande paragraaf Ecologie.
Conclusie
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op wateraspecten. Negatieve effecten op waterbelangen worden voorkomen door een beschermingsregime. Het aspect water levert daarmee geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.6 Ecologie
Wet- en regelgeving en beleid
De bescherming van de natuur is per 1 januari 2017 in Nederland vastgelegd in de Wet natuurbescherming (Wnb). Deze wet vormt voor wat betreft soortenbescherming en gebiedsbescherming een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Natuurwaarden worden op gebiedsniveau en op soortenniveau beschermd. De Wet natuurbescherming regelt in hoofdstuk 2 de bescherming van de beschermde Natura 2000-gebieden en in hoofdstuk 3 de bescherming van soorten. De Wet natuurbescherming bepaalt dat activiteiten geen significante negatieve effecten mogen hebben op Natura 2000-gebieden. Vergunningen voor dergelijke activiteiten mogen niet zondermeer worden gegeven, plannen die kader stellend zijn voor dergelijke activiteiten mogen niet zondermeer worden vastgesteld. Indien (significant) negatieve effecten niet op voorhand kunnen worden uitgesloten, moet een zogenaamde passende beoordeling worden opgesteld. De Wet natuurbescherming beschermt een groot aantal in Nederland voorkende planten- en diersoorten. De wet verbiedt handelingen of ontwikkelingen die strijdig zijn met de verbodsbepalingen uit de wet. De varianten worden beoordeeld op effecten op aantasting van leefgebieden van beschermde soorten en effecten op populaties van beschermde soorten, in het bijzonder op populaties van vogels en vleermuizen.
Toetsing
Gebiedsbescherming: Natura 2000-gebieden
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' ligt niet in of direct nabij Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000-gebied is het Ulvenhoutse Bos, een klein bosgebied ten zuidoosten van Breda, direct ten noordoosten van Ulvenhout. Het Natura 2000-gebied wordt grofweg begrensd door het dorp Ulvenhout en de snelwegen A58 en A27. Het gebied heeft een oppervlakte van circa 110 hectare. Voor het Natura 2000-gebied is een beheerplan opgesteld. In het beheerplan zijn maatregelen vastgelegd die nodig zijn om de aanwezige habitattypen, planten en dieren in het natuurgebied te beschermen. Het Ulvenhoutse Bos is met name gevoelig voor stikstofdepositie (verzuring en vermesting) en verdroging. Gezien de afstand tot plangebied Noordoost (5,5 km) kan een verdrogend effect door het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' op het Ulvenhoutse Bos op voorhand worden uitgesloten. Alleen verzuring/vermesting door een toename van stikstof door ontwikkelingen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' is een relevant aspect. In de passende beoordeling, die als bijlage aan het plan-MER is toegevoegd, is beschreven of de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan effect hebben. Samengevat komt het erop neer dat uitbreiding van veehouderijen leidt tot een toename van de stikstofemissie en daarmee tot een toename van de stikstofdepositie. In de huidige overbelaste situatie is elke toename significant. Dit is de reden dat in het bestemmingsplan een verbod is opgenomen voor ontwikkelingen die mogelijk kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze ontwikkelingen kunnen enkel doorgang vinden als aangetoond wordt dat ze stikstofneutraal kunnen worden uitgevoerd.
Oplossing: voorwaarden aan uitbreiding veehouderijen De gemeente Breda heeft daarom besloten om, in lijn met de bestemmingsplannen Buitengebied Noord, Zuid en Oost, uitbreiding van agrarische bedrijven met uitstoot met stikstof niet zondermeer planologisch toe te staan, maar mogelijk te maken in een wijzigingsbevoegdheid met voorwaardelijke bepaling: uitbreiding mag alleen als dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op Natura2000-gebieden. Met de voorwaardelijke bepaling wordt geborgd dat geen enkele uitbreiding van agrarische bedrijven leidt tot toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Gezien de ligging nabij het plangebied is het Ulvenhoutse Bos maatgevend. Als een toename op het Ulvenhoutse Bos kan worden uitgesloten, geldt dit ook voor de andere Natura2000-gebieden, die immers verder weg gelegen zijn). |
Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Brabant (NNB)
Natuurnetwerk Brabant Delen van het plangebied bevinden zich in het Natuurnetwerk Brabant (NNB, onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS) genoemd. Ook is een deel van het plangebied aangeduid als Groenblauwe mantel. De bescherming van deze gebieden is in dit bestemmingsplan geregeld door de bestemming Natuur te leggen op die percelen in de NNB die reeds ecologisch zijn ingericht. Nog niet alle percelen, die onderdeel uitmaken van het natuurnetwerk, zijn gerealiseerd als natuur. Het gaat dan om percelen die nog agrarisch in gebruik zijn. In de bestemmingsplanregels is binnen de agrarische bestemming, te weten Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden, in ieder geval geborgd dat het duurzaam agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening is afgestemd op behoud van landschappelijke en natuurlijke waarden in samenhang met de waterhuishouding. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen zodat het college bevoegd is de bestemming te wijzigen naar Natuur en zo de realisatie van natuur planologisch te faciliteren.
Natte natuurparels/ Attentiegebied NNB
Veel van de natuur in NNB is afhankelijk van de hydrologische situatie. Het centraal gelegen natuurgebied de Lage Vuchtpolder en de natuur rond de Spinolaschans is afhankelijk van hoge grondwaterstanden die ontstaan door kwel zowel diepe kwel uit België maar zeker ook lokale kwel uit de directe omgeving (vooral de hogere zandgronden aan de oostzijde). Dit is de reden dat het NNB gebied Lage Vuchtpolder en Spinolaschans tevens is aangewezen als Natte Natuurparel en tevens de reden dat de provincie een zogenaamd Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant heeft aangewezen rondom de NNB. Deze twee aanduidingen hebben als doel te voorkomen dat er veranderingen in de hydrologische situatie optreden, in de NNB gebieden en buiten de NNB gebieden, die nadelig kunnen zijn voor de bijzondere natuurwaarden in de NNB.
Figuur 5.1 Natte natuurparels en attentiezone waterhuishouding in plangebied Buitengebied Noordoost (bron: provincie Noord-Brabant / www.brabant.nl)
In het bestemmingsplan zijn de gronden ter plaatse van de Natte Natuurparel grotendeels voorzien van de bestemming Natuur. Tevens is ter plaatse van de Natte Natuurparels èn de Attentiezone waterhuishouding de dubbelbestemming Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant opgenomen. Binnen de dubbelbestemming Waarden - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant’ geldt naast een omgevingsvergunningplicht zelfs een verbod op het uitvoeren van de volgende werkzaamheden:
- aanbrengen van tijdelijk teeltondersteunend voorzieningen;
- het beplanten van gronden met opgaand (hout)gewas ten behoeve van sierteelt, boomteelt en/of landbouw;
- het permanent omzetten van grasland in bouwland;
- het beïnvloeden van de grondwaterstand door de aanleg van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage.
Figuur 5.2 Ligging dubbelbestemming Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant
Potentieanalyse en visie Lage Vuchtpolder
De natuurwaarden in met name de Lage Vuchtpolder staan echter ondanks de beschermende aanduidingen en regels onder druk en de potenties zijn nog niet verwezenlijkt. Dit heeft vooral de te maken met het huidig agrarische grondgebruik en de effecten op het (grond)watersysteem, verzuring en vermesting, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het type beheer van bv slootranden, weilandranden en bermen. De gemeente Breda wil een extra impuls geven aan de natuur in de Lage Vuchtpolder. Zij ziet kansen op het gebied van natuur in combinatie met recreatie en cultuurhistorie. De Gemeente heeft al diverse gronden aangekocht. Daarnaast werkt de gemeente aan een visie op het behoud, herstel en de versterking van de ecologische waarden in de Lage Vuchtpolder. Hiervoor in een potentieanalyse Lage Vuchtpolder opgesteld (zie hoofdstuk 3). Doel van de visie is nieuwe natuur te ontwikkelen en te zorgen voor voldoende en schoon water. Het recent gerealiseerde deel van de Natte natuurparel heeft eigen, hogere waterpeilen gekregen. Ook de bescherming van weidevogels krijgt binnen dit project aandacht. Dit natuurgebied is een belangrijk gebied voor weidevogels: grutto, kievit, tureluur, scholekster, veldleeuwerik. Het gebied wordt optimaal beheerd zodat ze kunnen broeden in het gras. Herstelwerkzaamheden (met name de waterstandverhoging) in een deel van de Natte natuurparel heeft al geleid tot een toename van het aantal paren van kritische broedvogelsoorten, zoals de grutto, kwartel en gele kwikstaart.
Attentiegebied Lage Vuchtpolder
De kwel/infiltratiekaart (kaartbank Brabant) laat zien dat het Attentiegebied NNB deels overeenkomt met de kwel/infiltratiekaart, maar deels ook niet. Met name het gebied ten noorden van de Natte Natuurparel, over het gebied van de Moeren valt buiten het Attentiegebied terwijl het wel een hoge ecologische waarde heeft en tevens het gebied is waar schone kwel aan het maaiveld komt. Daarnaast is er vanuit berekeningen ten behoeve van bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid' de indicatie dat het hydrologisch effect van bv slootdempingen, permanente TOV en teeltwisseling groter kan zijn dan de 300 m van het Attentiegebied NNB. In bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid' is daarom een beschermingszone van 400/500 m rondom hydrologische gevoelige natuur opgenomen. Gezien de lokale relatie tussen infiltratie en kwel rondom de Lage Vuchtpolder / De Moeren en de kwetsbaarheid van het gebied voor verdroging, wordt daarom ook gekozen voor een extra bufferzone middels toekenning van de dubbelbestemming Waarde - Attentiegebied Lage Vuchtpolder. Deze zone grenst tot aan het Hoeveneind.
Binnen de dubbelbestemming Waarde - Attentiegebied Lage Vuchtpolder geldt een omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van ieder werk en iedere werkzaamheden in de bodem, aangaande beplanting en in/aan de waterhuishouding. Activiteiten zijn alleen mogelijk indien er geen negatief hydrologisch effect (hydrologisch neutraal) is.
Figuur 5.3 Ligging dubbelbestemming Waarde - Attentiegebied Lage Vuchtpolder
Ecologische verbindingszones (EVZ)
Een onderdeel van het Natuurnetwerk is de ecologische verbindingszones (EVZ’s). Dit zijn stroken natuur die natuurgebieden met elkaar moeten gaan verbinden om zo de versnippering tegen te gaan. Dit hoeft niet aaneengesloten natuurstroken te zijn, het mogen ook kleine vlakvormige landschapselementen. In het buitengebied dienen deze EVZ’s 25 meter breed te zijn en in het stedelijk gebied 50 meter breed. De Mark en het Markkanaal zijn de enige EVZ’s die op de rand van het plangebied liggen. Die delen van de EVZ die reeds zijn ingericht zijn in dit bestemmingsplan opgenomen met de bestemming Natuur.
Soortenbescherming (flora en fauna)
Soortbescherming is primair geregeld in de Wet Natuurbescherming, waaraan wordt getoetst bij vergunningverlening bij individuele initiatieven. Niet alle in hoofdstuk 3 genoemde zeldzamere en kwetsbare soorten zijn wettelijk beschermd in de Wet natuurbescherming. Omdat het soorten zijn waar het slecht mee gaat (anders staan ze immers niet op een Rode Lijst) is het dus wel belangrijk deze soorten wel te beschermen. Dit vindt in dit bestemmingsplan plaats door de specifieke habitats van deze soorten goed te beschermen. Deze zijn: Nat grasland, Sloten, Bermen en Overgang Zand/Veen.
Nat grasland
Het gaat bij dit biotoop niet om de soorten grassen, maar om de condities van deze graslanden. De percelen moeten een hoge grondwaterstand hebben met zelfs water her en der op het maaiveld gedurende een aantal maanden. Verder is bemesting een belangrijk punt in dit biotoop, niet te veel en liever ruige stal mest. Een lichte begrazing is vaak nog wel acceptabel. Soorten die hier baat bij hebben zijn de verschillende weidevogels, waaronder de grutto’s en kieviten. Maar ook zal bijvoorbeeld de haas mee profiteren. Indien de hierboven vermelde condities verbeteren maakt ook de knolsteenbreek kans om terug te keren. Een aanzienlijk deel van deze graslanden is gelegen in de NNB en in de zone Attentiegebied NNB.
Sloten
Zoals hierboven vermeld bij het biotoop Nat grasland is de hydrologie erg belangrijk voor de natuurwaarden in het gebied. Een flink aantal bijzondere soorten is afhankelijk van de vele sloten in het agrarisch gebied. In dit biotoop gaat vooral om de mate waarin er voldoende ruimte is voor onderwater vegetatie en drijvende vegetatie. Soorten die kenmerkend zijn voor een bepaalde mate van verlanding. Vaak betreft het stilstaande wateren of licht stromend. Soorten die hier baat bij hebben zijn onder ander de glassnijder / vroege glazenmaker, platte schijfhoren, waterviolier en slanke waterweegbree. Indien de hierboven vermelde condities verbeteren maakt ook de grote modderkruiper en de waterspitsmuis kans. Veel van het oppervlakte water is in het bestemmingsplan rechtstreeks beschermd door de bestemming Water. Daarnaast regelt het aanlegvergunningstelsel dat activiteiten die invloed hebben op het water in alle andere bestemming ook vergunningplichtig zijn.
Bermen
Het centrale deel van het plangebied is vroeger een moeras geweest met veenontwikkeling. Dit veen is afgegraven waardoor de wegen vaak hoger in het landschap liggen met een meer zanderige bodem. Vaak ook iets droger en voedselrijker. Soorten die hier baat bij hebben zijn onder andere de grote pimpernel, kleine vuurvlinder en de zwartsprietdikkopjes. Het betreft hier vooral alle openbare wegen, waaronder de Zanddreef, Moerdijkje en de Middenweg. Deze zijn vrijwel allemaal eigendom van de gemeente inclusief de bermen.
Overgang Zand/Veen
Het centrale deel van het plangebied is vroeger een moeras geweest met veenontwikkeling. Daaromheen liggen de hogere zandgronden. Deze overgang is voor vele soorten belangrijk vanwege de vele gradiënten die er zijn: hoog/laag, droog/nat, kleinschalig landschap/openweidelandschap, aan en afwezigheid van bebouwing, etc. Soorten die hier baat bij hebben zijn onder andere de patrijs, steenuil, wezel/hermelijn, poelkikker en kamsalamander.
Kleinschalig landschap is afhankelijk van de verschillende landschapselementen, de houtwallen, houtsingels etc. Typisch voor dit type landschap zijn de vele poelen die vroeger werden gebruikt om het vee uit te laten drinken. Hieronder wordt specifiek ingegaan op de waarde en de bescherming van deze landschapselementen.
Landschapselementen
Omdat het plangebied intensief gebruikt wordt zijn de landschapselementen die in het plangebied aanwezig zijn dan ook ecologisch erg belangrijk. De landschapselementen zijn vooral belangrijk voor vogels en insecten. Maar het zijn vaak ook belangrijke oriëntatiepunten en migratieroutes voor vleermuizen. Omdat het aantal landschapselementen zo laag is zijn alle landschapselementen belangrijk. Er is dan ook geen onderscheid gemaakt tussen waardevolle en minder waardevolle landschapselementen.
Figuur 5.4 Landschapselementen in plangebied Buitengebied Noordoost (bron: gemeente Breda)
De landschapselementen zijn beschermd in dit bestemmingsplan doordat ze zijn opgenomen in de bestemming Natuur, Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden en Agrarisch met waarden - Landschapswaarde. Binnen deze bestemming is het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen en/of struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten niet rechtstreeks toegestaan. Een omgevingsvergunning voor deze activiteit wordt slechts verleend als is aangetoond dat de werkzaamheden de aanwezige, beschermde waarden niet in onevenredige mate aantasten.
De landschapselementen die niet via het bestemmingsplan worden beschermd, omdat het simpelweg te kleine objecten zijn (denk hierbij aan solitaire bomen) of omdat de hoofdfunctie bijvoorbeeld verkeer is (denk hierbij aan laanbomen) kennen een ander beschermingsregiem. Deze elementen zijn beschermd middels de regeling Bescherming Waardevolle houtopstanden uit de APV. Deze bescherming is inzichtelijk gemaakt op de 'Bomenkaart; vergunningsplichtige houtopstanden'.
Conclusie
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, die belangrijke negatieve effecten hebben op natuuraspecten. Het enig mogelijke negatieve effect op Natura 2000-gebieden, toename van stikstof, wordt voorkomen door het opnemen van een stikstofregeling in het bestemmingsplan. Wezenlijk negatieve effecten op beschermde natuurgebieden (Natuurnetwerk Brabant) in en rond het plangebied worden voorkomen door een beschermingsregime in het bestemmingsplan bestaande uit een aanduiding/ bestemming en regels. Ten behoeve van de bijzondere natuurwaarden in de Lage Vuchtpolder en De Moeren zijn in het bestemmingsplan aanvullende beschermende maatregelen genomen. Op soortniveau leiden de (beperkte) ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan niet tot een wezenlijk negatief effect. Negatieve effecten kunnen niet geheel worden uitgesloten, maar zijn te voorkomen dan wel te beperken door mitigerende maatregelen, iets wat in later stadium van uitwerking van individuele initiatieven wordt beoordeeld aan de Wet natuurbescherming. Het aspect natuur levert daarmee geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.7 Bedrijven en milieuzonering
Wet- en regelgeving en beleid
De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen zorgen voor hinder van geur, stof, geluid en risico’s van gevaar. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woningen de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de uitgave "Bedrijven en milieuzonering" uitgegeven door de VNG is per bedrijfstype een globale indicatie gegeven van het invloedsgebied voor de aspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Gemeentelijke beleid
In de gemeentelijke milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen: "Hierbij wordt er naar gestreefd dat milieu, economie en ruimtelijke ordening elkaar niet tegenwerken, maar elkaar juist versterken. Economische groei gaat hand in hand met een vermindering van de milieubelasting. De gemeente, bedrijven en instellingen zijn in dialoog over het te voeren milieubeleid en wisselen kennis uit."
Om bedrijfsmatige activiteiten uit te mogen oefenen is een melding of vergunning volgens de Wet milieubeheer nodig. De milieuvergunning heet tegenwoordig ‘omgevingsvergunning milieu’. Voordat de vergunning of melding akkoord is, wordt bekeken of voldaan wordt aan de afstandseisen.
Toetsing
In het plangebied zijn de richtafstanden/afstandseisen vooral van toepassing op agrarische bedrijven. Deze hebben te maken met het voorkomen van geurhinder afkomstig van veehouderijen en het voorkomen van o.a. schadelijke gevolgen vanwege het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de glastuinbouw. In het plangebied is reeds aanwezige planologische ruimte op planologische uitbreidingen binnen de huidige locaties opnieuw toegestaan in dit bestemmingsplan.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.8 Verkeer
Wet- en regelgeving en beleid
Voor het aspect verkeer bestaat geen wetgeving. Ook heeft de gemeente Breda geen voor het buitengebied relevant verkeersbeleid.
Toetsing
De ontwikkelingen in het bestemmingsplan kunnen leiden tot een toename van verkeer op de wegen in en rond het buitengebied. De meeste ontwikkelingsmogelijkheden zijn kleinschalig en leiden niet tot een grote toename van verkeersbewegingen. Dit geldt voor de uitbreiding van veehouderijen, en uitbreiding van (kleinschalige) recreatie. Deze kleinschalige ontwikkelingen zullen op de betreffende ontsluitende wegen leiden tot maximaal enkele tientallen verkeersbewegingen per dag. Samen met de al relatief geringe verkeersintensiteiten in de huidige situatie geeft dit geen verkeerskundige knelpunten.
Conclusie
Aangezien er geen verkeerskundige knelpunten worden verwacht, vormt het aspect Verkeer geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.9 Geluid
Wet- en regelgeving en beleid
Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepaalt. Door de toename van het verkeer en de bedrijvigheid wordt de omgeving in steeds sterkere mate belast met geluid. Dit leidt tot klachten, in een aantal gevallen wordt zelfs de gezondheid beïnvloed door geluid. Om de negatieve effecten van geluid te beperken zijn normen opgenomen in wetten. Met name de Wet geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in dit kader van belang. Deze normen ondervangen echter slechts voor een deel de problemen. Zo richt de wetgeving zich op zogenaamde gevoelige objecten zoals woningen, scholen en ziekenhuizen. Om de leefbaarheid te verbeteren of ten minste te handhaven, zal het beleid zich in de toekomst vooral richten op de bron van het geluid. Bij nieuwe ontwikkelingen van geluidgevoelige bestemmingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Vier bronnen van geluid zijn van belang, namelijk wegverkeerslawaai, spoorverkeerslawaai, industrielawaai en vliegtuiglawaai.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder staat in artikel 74 de zones van wegen bepaald. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het wegverkeer mag ten hoogste 48 dB bedragen. Indien de gevoelige objecten buiten de bovengenoemde zones liggen, kan ervan uit worden gegaan dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Indien de gevoelige objecten binnen deze zones liggen is akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Railverkeerslawaai
Onderzoeksgebied (zone) voor spoorwegen met een geluidproductieplafond staat in artikel 1.4a Besluithinder (daarbij is zone breedte afhankelijk van hoogte geluidproductieplafond). In de Wet geluidhinder staat dat de voorkeursgrenswaarde voor de geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige objecten ten gevolge van het railverkeer ten hoogste 55 dB bedraagt. Indien de gevoelige objecten buiten de bovengenoemde zones liggen, kan er vanuit gegaan worden dat aan de voorkeursgrenswaarde voldaan wordt. Indien ze binnen deze zones liggen is akoestisch onderzoek noodzakelijk.
Industrielawaai
Gemeente Breda kent gezoneerde industrieterreinen/bedrijven. Woningbouw binnen de 50 dB(A) zone is niet wenselijk en alleen mogelijk indien er een ontheffing is verleend.
Figuur 5.5 Geluidscontouren gezoneerde industrieterreinen (bron: EU-richtlijn omgevingslawaai Geluidskaarten gemeente Breda 2017)
Luchtvaartwet
Het hele plangebied is gelegen buiten de geluidzone van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen.
Toetsing
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Andersom bekeken maakt het bestemmingsplan de kleinschalige uitbreiding van (agrarische) bedrijven en recreatie mogelijk, conform de mogelijkheden van de vigerende bestemmingsplannen. De uitbreiding van (agrarische) bedrijven en recreatie leidt tot een toename van verkeersbewegingen, en daarmee tot een toename van geluiduitstoot. De toename in verkeer is echter beperkt en daarmee ook de toename in geluidbelasting (naar verwachting maximaal enkele tienden dB). Deze toenames zijn nauwelijks waarneembaar en leiden niet tot overschrijding van geluidnormen. Dit neemt niet weg dat lokaal tijdelijk, bijvoorbeeld bij het passeren van een vrachtwagen of ‘s avonds, het geluid als hinderlijk ervaren kan worden. Dit is echter subjectief, objectief is geen sprake van een wezenlijke verslechtering van het geluidklimaat. Daarnaast is sprake van geluiduitstoot vanuit bedrijfsbronnen, bijvoorbeeld vanuit stalsystemen, verwarmingsinstallaties en kleine windmolens. Dit kan lokaal als hinderlijk worden ervaren. Wet- en regelgeving voor geluiduitstoot en uitstoot beperkende maatregelen borgen echter dat geen sprake is van overschrijding van normen
Conclusie
Aangezien slechts sprake is van een beperkte toename in geluidsbelasting en er geen sprake is van een wezenlijke verslechtering van het geluidklimaat, vormt het aspect Geluid geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.
5.3.10 Luchtkwaliteit
Wet- en regelgeving en beleid
Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. De Wet Luchtkwaliteit is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. De luchtkwaliteit voldoet overal in Breda aan de gestelde grenswaarden.
Nieuwe ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien blijkt dat dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen.
Gemeentelijk beleid
De doelstelling vanuit de Duurzaamheidsvisie voor 2030 is dat de gezondheid van inwoners van Breda ten aanzien van luchtkwaliteit wordt actief nagestreefd, terwijl diverse infrastructurele en ruimtelijke projecten mogelijk moeten blijven. Dit streven betekent dat er de komende jaren continu gezocht zal worden naar passende maatregelen en slimme oplossingen. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.
Toetsing
De ontwikkelingen in voorliggend bestemmingsplan leiden tot een toename van uitstoot van luchtverontreinigende stoffen als stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10, PM2,5). Het betreft toename door:
- Verkeer als gevolg van uitbreidingsmogelijkheden van bestaande veehouderijen, recreatief mede/nevengebruik;
- Bedrijfsbronnen: bij veehouderijen (stalsystemen, verwarming) (exclusief het effect van stikstof op natuur).
De uitbreiding van bestaande veehouderijen en recreatief mede/nevengebruik leidt tot een toename van verkeersbewegingen en daarmee tot een toename van uitstoot van luchtverontreinigende stoffen. De toename in verkeer is echter beperkt en daarmee ook de toename in uitstoot. Deze toenames zijn nauwelijks waarneembaar en leiden niet tot overschrijding van normen. Zeker niet gezien de al relatief geringe concentraties in de huidige situatie. Ook de toename beneden de normen (relevant voor gezondheid) wordt gering geacht. Daarnaast is sprake van uitstoot vanuit bedrijfsbronnen, bijvoorbeeld vanuit stalsystemen en verwarmingsinstallaties. Wet- en regelgeving voor uitstoot en uitstoot-beperkende maatregelen borgen echter dat geen sprake is van overschrijding van normen. Uitstoot van fijn stof kan (verder) teruggedrongen worden door toepassing van schonere stalsystemen. Verdere mitigerende maatregelen worden niet noodzakelijk of doelmatig geacht.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan. Dit omdat er slechts sprake is van een beperkte afname van de luchtkwaliteit en de concentraties ver beneden de wettelijke normen blijven.
5.3.11 Geur
Wet- en regelgeving en beleid
De Wet geurhinder en veehouderij (verder Wgv) geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Een veehouderij mag wettelijk een geurbelasting veroorzaken op een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom van maximaal 3 Ou/m3 (odour units per kubiek meters) en op een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom van maximaal 14 Ou/m3. Daarnaast gelden voor dieren waarvoor in de ministeriële regeling geen geuremissiefactor is opgenomen een minimaal aan te houden afstand tussen het dierenverblijf en een woning van derden.
Gemeentelijk beleid
De gemeenteraad mag bij verordening andere normen of afstanden dan wettelijke normen en afstanden vaststellen, rekening houdend met de gewenste ruimtelijke inrichting van een gebied, zogenaamd gebiedsgericht beleid en rekening houdend met een goed leefklimaat. De raad besluit dan om veehouderijen meer uitbreidingsmogelijkheden te bieden, of daarentegen juist in de nabijheid van veehouderijen meer ruimte te creëren voor ontwikkeling van woningen, recreatie of andere functies.
Geurhinder en veehouderij Gemeente Breda 2008 (verordening)
Op 30 oktober 2008 is door de gemeenteraad van Breda de verordening 'Geurhinder en veehouderij Gemeente Breda 2008' goedgekeurd. Deze verordening is op 6 november 2008 in werking getreden. In de 'Gebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij Gemeente Breda' (26 oktober 2008, Arcadis), welke ten grondslag heeft gelegen aan deze verordening, zijn de resultaten van modelberekeningen voor de huidige en te verwachten geurbelasting weergegeven.
De gemeente Breda hanteert de volgende geurnormen (voorgrondsbelasting):
- Bestaande bebouwde kommen: 3 ou/m3;
- Nieuwe woon/werklocaties: 8 ou/m3;
- Buitengebied: 14 ou/m3.
De geurbelasting van een veehouderij is vooral afhankelijk van het aantal en soort dieren dat binnen de inrichting aanwezig is. Voor dieren waarvoor geen geurmetingen en daarmee geen geuremissiefactoren beschikbaar zijn (bv melkvee, paarden), hanteert de gemeente de wettelijke afstandseisen zoals opgenomen in de Wet geurhinder en veehouderij.
Duurzaamheidsvisie
De doelstelling vanuit de Duurzaamheidsvisie voor 2030 is ‘ernstige hinder veroorzaakt door geur komt in Breda niet voor’. Bij vergunningverlening worden de geurcontouren van de bedrijven inzichtelijk. Indien geurgevoelige objecten in deze cirkels aanwezig zijn, wordt de vergunning niet of onder voorwaarden verleend.
Toetsing
Als de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestemmingsplan maximaal worden benut, leidt dit tot een groei van de veestapel en daarmee tot een toename geuruitstoot en -hinder. De groei en daarmee de toename van geurhinder wordt echter begrensd door:
- de geurnormen van de gemeentelijke geurverordening 2008 (in 2015 geëvalueerd en nog als valide beoordeeld);
- de aangescherpte normen uit de provinciale Interim omgevingsverordening.
Daarnaast hoeft een toename van het aantal dieren en/of toename van de geuremissie niet per definitie te leiden tot een toename van de geurbelasting. Door het gegeven dat emissiearme technieken moeten worden toegepast (bv. op basis van het Besluit emissiearme huisvesting, provinciale Interim Omgevingsverordening, Verordening natuurbescherming Noord-Brabant) en het gegeven dat de gemeentelijke geurverordening van kracht is zal de geurbelasting bij maximale invulling van het voorgenomen bestemmingsplan toenemen, echter er blijft sprake van een ‘standstill’ van de geursituatie
Cumulatie
Als alle bestaande veehouderijen uitbreiden is er sprake van cumulatie van geureffecten en van het negatieve effect op geurklimaat. Dit is al meegenomen en afgewogen in de geurgebiedsvisie en geurverordening.
Conclusie
Er is geen wezenlijke toename van geurhinder afkomstig van veehouderijen te verwachten. Het aspect geur vormt geen belemmering voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.3.12 Lichthinder
Wet- en regelgeving en beleid
Regels ten aanzien van lichthinder zijn vastgelegd in het activiteitenbesluit. Voor lichthinder kent gemeente Breda geen specifiek eigen beleid.
Toetsing
Kunstmatige verlichting kan hinder geven. Er zijn veel functies met kunstmatige verlichting, zoals (autosnel)wegen, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven en sportterreinen. De hinder hangt af van de aard, intensiteit, duur en plaats van de verlichting. Maar ook door de kans op blootstelling. Dit is afhankelijk van de omgeving en aan de leefwijze van mens en dier. Er zijn drie soorten effecten van kunstmatige verlichting te onderscheiden, namelijk hinder voor de mens, hinder/verstoring voor de natuur en horizonvervuiling.
De ontwikkelingen in bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' kunnen leiden tot een beperkte extra lichtuitstoot. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen met wezenlijke lichtuitstoot mogelijk. Uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven leidt echter naar verwachting niet tot een wezenlijke toename lichthinder. Dit uitgaande van "traditionele" dichte stalvormen. Er is een ontwikkeling gaande die kiest voor open vormen van stallen. Een open stalvorm kan lokaal leiden tot lichtuitstraling, die mogelijk door omwonenden als hinderlijk wordt ervaren. In tegenstelling tot de glastuinbouw is de verlichtingssterkte relatief beperkt (in vergelijking tot assimilatieverlichting in kassen) en vindt uitstraling langs de gevels plaats en niet naar boven. Verlichting van paardenbakken kan lokaal als hinderlijk worden ervaren. Lokaal kan tijdelijk tijdens de avondperiode lichthinder ervaren worden door het voorbijrijden van vrachtwagens / tractoren. Lichthinder kan worden beperkt door afscherming.
Conclusie
Aangezien er naar verwachting geen sprake is van een wezenlijke toename van lichthinder, levert het aspect lichthinder geen belemmering op voor het voorliggend bestemmingsplan.
5.3.13 Externe veiligheid
Wet- en regelgeving en beleid
Externe veiligheid heeft betrekking op de risico’s die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid gaat nadrukkelijk niet over de veiligheid van de mensen die werkzaam zijn binnen het bedrijf of de betreffende transportroute.
Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico’s vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste regelingen zijn:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Staatsblad 2004 nr. 250;
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Staatsblad 2010 nr. 686;
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), Staatsblad 2013 nr. 465.
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. De externe veiligheidsrisico’s worden uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR), het groepsrisico (GR) binnen het invloedsgebied en het Plasbrandaandachtgebied.
Plaatsgebonden risico (PR) |
De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden.
Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan normen vermeld in bovengenoemde regelgeving. Een ontwikkeling is niet toegestaan indien deze leidt tot een overschrijding van de grenswaarden. Van de richtwaarden kan gemotiveerd worden afgeweken. In dit geval gaat het echter om een (overwegend) conserverend bestemmingsplan. Nieuwe, voor externe veiligheid relevante, ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt.
Toetsing
Hieronder wordt per risicobron aangegeven de ligging van het plangebied beschreven ten opzichte van het invloedsgebied, de veiligheidscontouren, (waar relevant) plasbrandaandachtsgebieden.
LPG Tankstation
Het plangebied grenst aan het tankstation Galgenveld (gemeente Oosterhout), dat langs de Rijksweg A27 ligt. Dit tankstation valt vanwege het afleveren van LPG onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. De veiligheidscontouren overlappen het plangebied.
Veiligheidscontour LPG vulpunt: Plaatsgebonden risicocontour (PR) 10-6 per jaar: 40 m. Invloedsgebied: 150 m. Ondergronds LPG reservoir (2x): Plaatsgebonden risicocontour (PR) 10-6 per jaar: 25 m. Invloedsgebied: 150 m. LPG afleverzuil: Plaatsgebonden risicocontour (PR) 10-6 per jaar: 15 m. Geen invloedsgebied. |
Binnen de genoemde contouren (zowel de PR 10-6 contour als het invloedsgebied) bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten. Bovendien is het een (overwegend) conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Aangezien er geen personen verblijven in het invloedsgebied wordt een verantwoording van het groepsrisico achterwege gelaten.
Transportroutes
Spoor
Het plangebied grenst, aan de zuidzijde, aan het spoortraject Breda - Tilburg. Over dit traject worden gevaarlijke stoffen vervoerd en het traject kent derhalve (externe) veiligheidscontouren. Het invloedsgebied reikt deels over het plangebied. Voor het spoortraject Breda - Tilburg geldt dat er weliswaar wel sprake is van een veiligheidafstand (PR 10-6) maar deze is zodanig klein dat deze niet buiten de sporenbundel reikt.
Weg
Het plangebied grens aan de Rijksweg A27; hierover worden gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Wegvak B42: A27 afrit 19 (Oosterhout) - afrit 16 (Breda Noord). Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van de Rijksweg A27. Voor wegvak B42 is er geen veiligheidszone (PR 10-6).
Plasbrandaandachtgebied
Langs het spoortraject Breda - Tilburg en wegvak B42 is een plasbrandaandachtgebied aanwezig. Het betreft echter een (overwegend) conserverend bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt in het plasbrandaandachtgebied.
Buisleidingen
In of nabij het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen.
Transportroutes: groepsrisico
Het plangebied is gelegen in het invloedsgebied van het spoortraject Breda - Tilburg en Rijksweg A27. De afstand tussen het plangebied en het spoor en/of de weg bedraagt minder dan 200 meter.
Binnen een afstand van 200 meter van de Rijksweg A27 verblijven echter geen personen. Nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt.
Binnen een afstand van 200 meter van het spoortraject Breda - Tilburg zijn een vijftal woningen aanwezig. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt.
Vanwege de beperkte personendichtheid en het feit dat er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, kan worden volstaan met een beperkte verantwoording.
(Beperkte) verantwoording groepsrisico
Hieronder worden elementen aangedragen voor de invulling van de verantwoordingsplicht door het bevoegd gezag: de gemeenteraad van Breda. Deze elementen zijn afgeleid uit het Bevt en zijn tevens omschreven in hoofdstuk twee van deze rapportage en in de Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico. Ter verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In dit hoofdstuk zijn alle elementen beschouwd.
Bestrijdbaarheid
Hieronder dient ingegaan te worden op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op die (spoor)weg. Het plangebied is voldoende bereikbaar voor voertuigen van hulpverleningsdiensten. De opkomsttijd van 12 minuten wordt licht overschreden. Er is geen sprake van zorgfuncties en/of zeer kwetsbare objecten in het invloedsgebied. Er zijn (groepen van) verminderd zelfredzame personen aanwezig. Het plangebied valt binnen het dekkingsgebied van NL-alert. Er zijn voldoende ontvluchtingsmogelijkheden. In het plangebied is, gelet op de personendichtheid, voldoende (secundair) bluswater aanwezig.
Zelfredzaamheid
Hieronder dient ingegaan te worden op, voor zover dat plan of die vergunning betrekking heeft op nog niet aanwezige kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten, de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich op die weg, spoorweg of buisleiding een ramp voordoet. Het betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden niet of nauwelijks mogelijk gemaakt. Bovenstaand is een aanzet gedaan voor de verantwoording van het groepsrisico. Het bevoegd gezag, de gemeente Breda, kan deze elementen betrekken bij de besluitvorming ten aanzien van de ruimtelijke procedure.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de uitvoering van het bestemmingsplan.
5.3.14 Duurzaamheid
Wet- regelgeving en beleid
Duurzaamheidsvisie 2030 Duurzaam in de breedte
Duurzaamheid gaat niet alleen over ‘het milieu’, het gaat over mensen. Duurzame ontwikkeling betekent dat we willen voorzien in de behoeften van de huidige generaties én de toekomstige generaties. Het doel is een evenwicht tussen sociale, milieu-, en economische aspecten bij alle ontwikkelingen. Bij het bieden van ontwikkelingsruimte voor een duurzame land- en tuinbouw stelt de provincie als voorwaarde dat de agrarische sector zich op duurzame wijze ontwikkelt. Belangrijke aspecten daarbij zijn zorgvuldig ruimtegebruik, volksgezondheid, dierenwelzijn, milieubelasting, duurzame energieopwekking en efficiënt energiegebruik. Duurzame landbouw produceert met respect voor natuurlijke processen, mede door een duurzaam beheer van bodem, water en lucht. Verduurzaming van de landbouwproductie (zoals minder meststoffen, antibiotica en een positieve energiebalans) biedt op termijn economische voordelen voor zowel de ondernemers als de samenleving. De landbouwsector is aan zet om vernieuwend op deze nieuwe benaderingswijze in te spelen. De voorwaarden voor duurzaamheid zullen zich in de komende jaren verder ontwikkelen en gestalte krijgen.
Toetsing
Bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' maakt geen grote nieuwe ontwikkelingen mogelijk die een effect hebben op duurzaamheid. Behoud, herstel en versterking van (cultuur)landschappelijke, ecologische en hydrologische kwaliteiten draagt bij aan gemeentelijke duurzaamheidsdoelstellingen. Ook dwingen de voorwaarden aan ontwikkelingen in het bestemmingsplan ondernemers om duurzaam/duurzamer te werken. Specifiek over duurzame energie: stelt de gemeente Breda wijkenergieplannen op over duurzame energie in de gemeente en het buitengebied. In afwachting van de resultaten van deze wijkenergieplannen, geeft het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost nog niet rechtstreeks ruimte aan duurzame energievormen. Dit mede vanwege de bijzondere landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische waarde van het gebied. Mochten er initiatieven komen in buitengebied Noordoost worden deze getoetst aan het algemene beleid van de gemeente Breda en kunnen deze als positief beoordeeld middels een buitenplanse procedure worden gerealiseerd.
Conclusie
Het aspect duurzaamheid levert geen beperking op voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.15 Gezondheid
Wet- regelgeving en beleid
De Omgevingswet, die grotendeels het toekomstige omgevingsrecht gaat vormen, beoogt een gezonde fysieke leefomgeving te bereiken en in stand te houden. Dit is een leefomgeving die de gezondheid van burgers beschermt én bevordert. Een leefomgeving die ervoor zorgt dat burgers niet ziek(er) worden (bescherming) én het aantrekkelijk maakt om gezond(er) te worden (bevordering). De Omgevingswet zal in 2021 in werking gaan treden. Vooruitlopend hierop wordt in de toelichting bij dit bestemmingsplan het aspect Gezondheid expliciet benoemd.
Toetsing
Zoals in eerdere paragrafen van dit hoofdstuk beschreven, kunnen de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan Buitengebied Noordoost effecten hebben op gezondheidsaspecten voor omwonenden, maar zijn deze effecten naar verwachting gering.
Veehouderijen
Het bestemmingsplan maakt geen grote nieuwe ontwikkelingen met gezondheidseffecten mogelijk. De geboden ontwikkelingsruimte betreft relatief kleinschalige uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven. Deze uitbreiding is aan voorwaarden gebonden, o.a. voorwaarden uit de provinciale Interim Omgevingsverordening die gericht zijn op het voorkomen van een negatief effect op gezondheid (o.a. bovenwettelijke normen ten aanzien van geur). Daarnaast gelden waarborgen uit sectorale wetgeving (geluid, luchtkwaliteit, geur). Hiermee is invulling gegeven aan het voorzorgsprincipe.
Het bestemmingsplan voorziet in maatregelen die de negatieve effecten van uitbreiding van veehouderijen op gezondheid beperken (nog los van mogelijke toekomstige maatregelen volgend uit het VGO onderzoek):
- De uitbreiding van veehouderijen is aan voorwaarden uit de provinciale Interim Omgevingsverordening gebonden, o.a. maximaal tot 1,5 ha (inclusief bestaand) en voorwaarden uit de Verordening ruimte die gericht zijn op het voorkomen van een negatief effect op gezondheid (o.a. bovenwettelijke normen voor geur);
- De stikstofmaatregel ten behoeve van Natura 2000 leidt tot beperking van de uitstoot van ammoniak (belangrijkste bron van stikstof) en heeft daarmee een gunstig effect op het negatieve effect van ammoniak op de longfunctie.
Daarnaast gelden waarborgen uit sectorale wetgeving (geur, geluid, luchtkwaliteit) en wordt bij individuele vergunningaanvragen getoetst aan de Handreiking Veehouderij en Gezondheid en het Handelingsperspectief Endotoxinen.
Aandachtspunt voor ontwikkelingen in het buitengebied is de aanwezigheid van 2 veehouderijen met geiten in het plangebied. Een deel van het plangebied is gelegen binnen 500 m van deze geitenhouderijen, en afstand waarbinnen in VGO-onderzoek (juli 2016) is geconstateerd dat de overschrijding van de advieswaarde voor endotoxines van 30 EU/m3, zoals door de Gezondheidsraad is geadviseerd, mogelijk is. Een groot deel van buitengebied Noordoost ligt binnen 2 km van geitenhouderijen, een afstand, waarbinnen volgens VGO-onderzoek (juni 2017) een verhoogde kans op longontsteking is en meer klachten voor mensen met COPD. Dit wil niet zeggen dat ontwikkelingen binnen deze afstanden niet mogelijk zijn, wel dat bij ontwikkelingen binnen deze afstanden gezondheid een af te wegen criterium is een maatwerkafweging nodig is.
Behoud, herstel en versterking van natuur en groen heeft een positief effect op de gezondheid: het stimuleert tot buitenzijn en bewegen.
Cumulatie
De gezondheidssituatie in het Buitengebied wordt momenteel vooral bepaald door de bestaande hinderbronnen:
- Wegen;
- Vliegverkeer Gilze Rijen: geluidhinder;
- Bestaande agrarische bedrijven.
De bijdrage van individuele uitbreidingen van veehouderijen aan het effect op de gezondheid in het buitengebied is beperkt. Gezien het grote aantal veehouderijen in het buitengebied is in het maximale scenario wel sprake van cumulatie ven effecten.
Advies GGD
De GGD geeft vanuit het perspectief gezondheid algemene aanbevelingen die de aandacht voor een gezonde leefomgeving kan versterken. Hierbij wijst zij op het belang van een integrale benadering bij het inrichten van de leefomgeving, waarbij wordt nagedacht over het complete plaatje. Om deze integrale benadering actief mee te nemen in het bestemmingsplan, adviseert de GGD de gemeente om onderstaande aandachtspunten mee te nemen:
- Vroeg koppelen: Neem gezondheid vanaf het begin mee in het ruimtelijk planproces en geef het een volwaardige plek in bestuurlijke afwegingen, hierdoor worden meekoppelkansen gecreëerd.
- Verbinding tussen het sociale en fysieke domein; elkaars taal spreken en elkaar versterken. Gezondheid is een relevante factor bij een breed scala aan gemeentelijke beleidsterreinen, ook buiten het sociale domein. Beleidsmaatregelen op het gebied van bijv. duurzaamheid, verkeer en vervoer / mobiliteit, klimaatadaptatie etc. kunnen bijdragen aan integraal gezondheidsbeleid.
- Bewonersparticipatie: Betrek bewoners en gebruikers bij het gezond inrichten en het beheren van de leefomgeving.
- Gezonde woonomgeving: De Vakgroep Milieu en Gezondheid heeft het document ‘Van normen naar waarden, kernwaarden voor een gezonde leefomgeving’ opgesteld. De kernwaarden richten zich op ruimtelijke keuzes waarmee de volksgezondheid het meest effectief kan worden beschermd en bevorderd.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen grote nieuwe ontwikkelingen met gezondheidsaspecten mogelijk. De geboden ontwikkelingsruimte is aan voorwaarden gebonden, o.a. voorwaarden uit de provinciale Interim omgevingsverordening die gericht zijn op het voorkomen van een negatief effect op gezondheid (o.a. bovenwettelijke normen ten aanzien van geur). Daarnaast gelden waarborgen uit sectorale wetgeving (geluid, luchtkwaliteit, geur). Hiermee is de bescherming van de gezondheid geborgd. Het bestemmingsplan draagt bij aan de bevordering van de gezondheid van burgers door het behoud, herstel en versterking van natuur, groen en recreatiemogelijkheden. Dit heeft een positief effect op gezondheid door het stimuleren van buiten zijn en het bewegen (fietsen, wandelen). Het aspect gezondheid levert geen beperking op voor voorliggend bestemmingsplan.
5.3.16 Kabels en leidingen
Wet- en regelgeving en beleid
Regels en beleid ten aanzien van hoogspanningslijnen en ondergrondse transportleidingen zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de elektriciteitswet en de Structuurvisie Buisleidingen.
Toetsing
De door het plangebied lopende hoogspanningsleiding (150kV) en ondergrondse hoofdtransportleidingen (gasleidingen en stadsverwarmingsleidingen) wordt planologisch beschermd door het opnemen van een belemmeringszone op de verbeelding en de dubbelbestemming Leiding.
Conclusie
Door de planologische bescherming is er vanuit het aspect kabels en leidingen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 6 Retrospectieve Toets
6.1 Inleiding
In dit hoofdstuk worden de initiatieven (zie beschrijving in paragraaf 2.3) op algemene wijze getoetst aan een goede ruimtelijke ordening.
6.2 Initiatieven
Bergse Pad 5
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ was de locatie gelegen binnen de bestemmingen 'Agrarisch met landschappelijke waarden' en 'Agrarische bouwvlak A' met de aanduiding ‘veehouderij’. De veehouderij blijft gehandhaafd en daarbij zouden de eigenaren graag een kinderdagverblijf opzetten. Een nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf is voorstelbaar, mits, kort gezegd, het agrarische bedrijf als hoofdfunctie aanwezig blijft en de (ruimtelijke) impact van de nevenfunctie op de omgeving beperkt is. Het initiatief is hiertoe verder uitgewerkt. Initiatiefnemer heeft diverse onderzoeken en adviezen overlegd om zijn verzoek nader te onderbouwen. Tijdens de uitwerking werd duidelijk dat het kinderdagverblijf welliswaar een nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf vormt maar dat het qua omvang niet zonder meer is aan te merken als kleinschalig. Omdat het initiatief tijdig kenbaar is gemaakt en voldoende concreet is voorgelegd is de ruimtelijke aanvaardbaarheid beoordeeld1 . Op basis van de overlegde motivering en onderzoeken en met het borgen van diverse voorwaarden in het bestemmingsplan is het initiatief opgenomen in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Noordoost’. Wij lichten dit als volgt toe.
Het gewenste aantal op te vangen kinderen bedraagt maximaal 48 kinderen per dag. Dit aantal wordt verdeeld over 3 groepen van maximaal 16 kinderen. Bij een volle bezetting zijn er maximaal 3 medewerkers werkzaam per groep. In totaal wordt er dan gerekend op 9 medewerkers per dag en daarbij kan er vanuit worden gegaan dat er nog een stagiaire op een gemiddelde dag extra aanwezig is. Waarbij wordt opgemerkt dat het gaat om de maximale bezetting en de maximaal aantal verkeerbewegingen die naar alle waarschijnlijkheid in de praktijk lager zullen uitvallen.
Verkeer en parkeren
In bijlage 8 is is de verkeersafwikkeling en het parkeren in beeld gebracht.
Er wordt gerekend met 4 verkeersbewegingen op het terrein per kind per dag. De ouder komt het kind brengen en vervolgt daarna zijn/haar weg. De ouder komt aan het eind van de dag het kind ophalen en gaat vervolgens samen met het kind naar de volgende bestemming. Daarnaast moet rekening gehouden worden met 2 verkeersbewegingen per medewerker en/of stagiaire per dag. De bezoekers van het kinderdagverblijf komen vanuit zuidelijke richting aanrijden en parkeren op de parkeerplaatsen gelegen parallel aan de Bergse Pad. Wanneer zij de locatie willen verlaten, vervolgen zij hun weg om via de noordelijke kant van de parkeerplaats de openbare weg op te draaien. Het personeel en eventuele stagiaires komen vanuit zuidelijke richting aanrijden en zij rijden de eigen weg in, gelegen aan de zuidelijke kant van het bouwvlak. Zij parkeren achter de bedrijfsgebouwen in de daarvoor hun bestemde vakken. Op het terrein zelf is voldoende ruimte om te voorzien in parkeermogelijkheden voor de medewerkers en om de verkeersafwikkeling in goede banen te leiden.
De omliggende infrastructuur, het Bergse Pad, is een weg die naar zijn aard en inrichting in ieder geval berekend is op de verkeersafwikkeling van de agrarische bedrijven in het gebied. Deze weg heeft de capaciteit om de verkeerstoename door het kinderdagverblijf op te vangen. Er zullen geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn. Het Bergse Pad is daarnaast geen drukke, doorgaande weg dus de verkeersafwikkeling van het kinderdagverblijf brengt de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang.
Stikstof
Ten behoeve van het initiatief is op 15 juli 2022 een Aerius-berekening uitgevoerd. Deze berekening is als bijlage bij de toelichting gevoegd. Uit deze berekening volgt dat een kinderdagverblijf waar 48 kinderen en 10 begeleiders per (werd-)dag verblijven niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op alle Natura 2000-gebieden binnen de maximalerekenafstand van 25 km, te weten:
- Biesbosch
- Ulvenhoutse Bos
- Langstraat
- Loonse en Drunense Duinen & Leemkuilen
- Regte Heide & Riels Laag
Uitstraling naar de omgeving toe
Vooropgesteld wordt dat het kinderdagverblijf als functie bij een agrarisch bedrijf wordt opgericht. Een agrarisch bedrijf heeft een behoorlijke ruimtelijke en milieutechnisch invloed op de omgeving. De invloed van het kinderdagverblijf zal daarbij veelal wegvallen. Als richtlijn wordt de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten gehanteerd. In de VNG-brochure wordt een kinderopvang gerekend tot milieucategorie 2. Daarvoor geldt een richtafstand van 30 meter tot een woning in het omgevingstype "rustige woonwijk en rustig buitengebied". Aan de Bergse Pad is sprake van het omgevingstype "rustig buitengebied". Op grond van de VNG-brochure mag daarom worden uitgegaan van een aan te houden richtafstand voor geluid van 30 meter. De functieaanduiding ‘kinderdagverblijf’ is opgenomen op een deel van het bouwvlak. De afstand vanaf deze functieaanduiding tot de dichtstbijzijnde woning van derden, Bergse Pad 7, bedraagt ruim 40 meter tot het bestemmingsvlak Wonen en 70 meter tot het bouwvlak waarbinnen de woning aanwezig mag zijn. Hiermee is de afstand voldoende geborgd. Binnen het bouwvlak zal niet meer dan 2.500 m2 planologisch beschikbaar worden gesteld voor het gebruik als kinderdagverblijf. Daarnaast is geborgd dat voor deze activiteit niet meer dan 400 m2 aan bebouwing ten behoeve van de activiteit is toegestaan. Het bouwvlak zal ten behoeve van deze activiteit niet worden uitgebreid.
Gezondheid
De opvang van kinderen vindt plaats bij een rundveehouderij. Daarnaast zijn in omgeving diverse andere veehouderijen aanwezig, waaronder een geitenhouderij. Ten behoeve van het initiatief is daarom een rapport opgemaakt om de cumulatieve (achtergrond) geurbelasting van (intensieve) veehouderijen uit de omgeving inzichtelijk te maken. Conform de gebruikershandleiding Wet geurhinder en veehouderij zijn alle geurbronnen binnen een straal van 2 km betrokken. In de voorgenomen situatie is geen sprake van een overbelasting op de geurnorm. Er is sprake van een goed leefklimaat op basis van het aspect geur. Het volledige rapport is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd. Tevens is advies gevraagd aan de GGD. Uit dit advies blijkt dat er niet direct risico's zijn voor de volksgezondheid bij de vestiging van dit kinderdagverblijf. Wel wordt aangeraden de ouders van kinderen die daar opgevangen gaan worden actief te wijzen op de mogelijke gezondheidsrisico's. Het volledige advies van de GGD is als bijlage aan deze toelichting toegevoegd.
Landschapsinvestering Breda
Ten behoeve van het toestaan van de nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf moet de vorm van het bouwvlak worden aangepast. De ontwikkeling valt in categorie 2 Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Onder landschappelijke inpassing dient hier te worden verstaan de aanplant van een landschapselement met een minimale lengte van 2 maal de lange zijde en 1 maal de korte zijde van de het bestemmingsvlak en een minimale breedte van 4 meter. Dat resulteert in de volgende berekening: ) 48+48+29 = 125 x 4 = 500 m2. Op basis van de meest optimale inpassing wordt een landschappelijke inpassing van ruim 600 m2 gevraagd en opgenomen in de bestemming Natuur. Initiatiefnemer heeft hiermee ingestemd. De ruimtelijke ontwikkelingen en de bijbehorende kwaliteitsverbeteringen inzichtelijk gemaakt in bijlage 4 bij de regels “De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen”
1 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State hanteert als vaste lijn dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met een particulier initiatief, voor zover dat initiatief voldoende concreet is, tijdig kenbaar is gemaakt en ten tijde van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan worden beoordeeld. Zie onder meer de uitspraak van 5 februari 2020, 201801850/2/R2 en ECLI:NL:RVS:2020:374.
Bergse Pad 13
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ was de locatie gelegen binnen de bestemmingen 'Agrarisch met landschappelijke waarden' en 'Agrarische bouwvlak A' met de aanduiding ‘intensieve veehouderij’. Op grond van het bepaalde in artikel 6 lid IV onder 2 van het vigerende bestemmingsplan kan de bestemming van de bedrijfswoning onder voorwaarden omgezet worden naar een bedrijfsbestemming. Ook het onderhavige bestemmingsplan, 'Buitengebied Noordoost’ biedt binnen de agrarische bestemming (AWL) de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen naar een bedrijfsbestemming, mits:
- het bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;
- het bestemmingsvlak, dan wel de aanduiding 'bouwvlak', een oppervlakte mag hebben van maximaal 2.500 m² en maximaal 400 m² bebouwing voor deze bestemming mag worden gebouwd/gebruikt en de eventueel overige aanwezige bebouwing, niet zijnde de woning of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt, welke sloop afdoende verzekerd is, alsmede overtollige verharding wordt verwijderd;
- indien de bestaande aanduiding 'bouwvlak' kleiner is dan 2.500 m² mag de bestaande aanduiding 'bouwvlak' worden uitgebreid tot 2.500 m²;
- de nieuwe functie geen (extra) belemmeringen op gaat leveren voor de exploitatie van de in de omgeving aanwezige (agrarische) bedrijven dan wel dat er geen (extra) nadelige effecten optreden voor het woon- en leefklimaat in de omgeving;
- de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanige verkeersaantrekkende werking hebben dat aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;
- wijziging verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt;
- de wijziging niet mag leiden tot twee of meerdere bedrijven per locatie;
- de restante van het agrarische ‘bouwvlak’ worden verwijderd;
- wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
Naast de 400 m2 aan bebouwing t.b.v. de bedrijfsactiviteit mag ook nog 100 m2 aan bijgebouw aanwezig zijn c.q. gebouwd worden ten behoeve van de woning.
Eigenaren van het (voormalige) IV bedrijf aan het Bergse Pad 13 willen graag de agrarische bestemming omzetten in een bedrijfsbestemming ten behoeve van een kleinschalig bedrijf in verhuur van opslagruimtes (bedrijfsverzamelgebouw). Dit verzoek is getoetst aan deze voorwaarden en voldoet hieraan om de volgende redenen. In de onmiddellijke nabijheid van de locatie Bergse Pad 13 zijn geen woningen die mogelijk door het omzetten van de agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming extra hinder zullen gaan ondervinden. Op grond van het vigerende bestemmingsplan mag ter plaatse een intensieve veehouderij zijn gevestigd welke meer hinder veroorzaakt naar de omgeving toe dan de gewenste bedrijfsbestemming. Met het omzetten van deze bestemming van agrarisch naar bedrijf zal de omgeving niet onevenredig worden aangetast zeker ook omdat de agrarische bestemming van het perceel wordt verwijderd en ter plaatse geen agrarische activiteiten, dus geen intensieve veehouderij, meer mag worden geëxploiteerd. Bovendien zal op het perceel in het kader van de verplicht gestelde landschappelijke inpassing op grond van de Landschapsinvesteringsregeling Breda een landschappelijke inpassing worden gerealiseerd waarvan de aanleg is geborgd via een met de eigenaar aangegane overeenkomst en het behoud via een in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen natuurbestemming en middels een regeling in de regels van het bestemmingsplan. Het bouwperceel zal niet groter worden dan 2500 m2 en ook de toegestane hoeveelheid bedrijfsbebouwing voor deze locatie, zijnde maximaal 400 m2, zal in de bestemmingsplanregels worden vastgelegd. Het meerdere aan bebouwing zal moeten worden gesloopt. Deze sloopverplichting is vastgelegd in een anterieure overeenkomst met de belanghebbenden en in de regels van het bestemmingsplan. Ten opzichte de agrarische activiteit zal de nieuwe bedrijfsbestemming niet aanzienlijk meer verkeer gaan trekken, zeker niet waardoor de verkeersveiligheid in het gedrang zou kunnen komen. Vanwege deze bedrijfsvestiging behoeven er ook geen aanvullende verkeersmaatregelen te worden getroffen in de openbare weg, Parkeren kan op eigen terrein. Met het verdwijnen van de intensieve veehouderij, het slopen van een deel van de voormalige bedrijfsbebouwing en de aanleg van een verplichte landschappelijke inpassing is de wijziging verantwoord vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige of milieuhygiënische oogpunt aangezien de situatie hierdoor aanzienlijk zal verbeteren.
Landschapsinvestering Breda
Het wijzigen van de agrarische bestemming naar een bedrijfsbestemming met daarbij verkleinding van het bouwvlak en sloop van overtollige agrarische bedrijfsbebouwing valt in categorie 2 Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Onder landschappelijke inpassing dient hier te worden verstaan de aanplant van een landschapselement met een minimale lengte van 2 maal de lange zijde en 1 maal de korte zijde van de het bestemmingsvlak en een minimale breedte van 4 meter. Dat resulteert in de volgende berekening: ) 64+64+40 = 168 x 4 = 672 m2.
Op basis van de beoogde maatvoering is wordt een landschappelijke inpassing van 672 m2 gevraagd en opgenomen in de bestemming Natuur. De ruimtelijke ontwikkelingen en de bijbehorende kwaliteitsverbeteringen inzichtelijk gemaakt in bijlage 4 bij de regels “De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen”
Galgestraat 12 -14
De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen, Galgestraat 12’ de bestemming Agrarisch met waarden - Landschapswaarden. De eigenaar heeft verzocht om aanpassing van het bestemmingsplan om de bedrijfsvoering van zijn rundveehouderij te optimaliseren en toekomstbestendig te houden. De ontwikkeling van de biologische veehouderij ziet hoofdzakelijk op een uitbreiding van het aantal te huisvesten ossen binnen de inrichting. Hiervoor is de bouw van extra stalruimte noodzakelijk. De ossen worden vervolgens ingezet voor natuurbeheer. De wijze van huisvesten van de ossen is niet vergelijkbaar met die van een reguliere veehouderij. De ossen worden op stro gehuisvest, het stro wordt vervolgens ingezet als organische meststof in weidevogelgebieden. De ossen worden maximaal een periode van 6 maanden gehuisvest binnen de inrichting. Bij de biologische veehouderij wordt weidegang bij de ossen gemaximaliseerd, dit met als doel bevordering van de van natuurlijk gedrag, versterking van de landschappelijke waarden, vergroting van het dierenwelzijn en bevordering van dierwelzijn en diergezondheid. Het vee wordt schraal en eiwitarm gevoerd. In de winterperiode krijgen zij hoofdzakelijk gras in de vorm van kuilvoer gevoerd. De mest van de ossen kan worden beschouwd als bodemverbeteraar en niet als meststof. De waardes aan stikstof en fosfaat in de koeienmest liggen veel lager dan op de gangbare bedrijven door de efficiënte eiwitarme voeding. Vaste stalmest biedt de volgende voordelen:
- Verbetering van de bodemstructuur, bewerkbaarheid en de lucht-waterhuishouding
- Verhoogde bodemvruchtbaarheid
- Verhoogt de weerbaarheid tegen weersinvloeden
- Gewassen zijn beter bestand tegen natte en droge perioden
- Positieve werking van het gebruik van stalmest op de vogelweidegebieden
Actuele vergunde situatie en melding
De ondernemer heeft op 11 juni 2018 een melding in het kader van het Activiteitenbesluit ingediend. Hierin is de volgende dierbezetting aangegeven:
- 45 vleeskalveren tot circa 8 maanden, overige huisvestingssystemen (A4.100)
- 70 zoogkoeien ouder dan 2 jaar, overige huisvestingssystemen (A2.100)
- 55 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar, overige huisvestingssystemen (A3.100)
- 45 vleesstieren en overig vleesvee van 8 tot 24 maanden, overige huisvestingssystemen (A6.100)
De wens is om uit te breiden naar:
- 20 zoogkoeien;
- 25 stuks jongvee;
- 80 ossen van 0-8 mnd;
- 160 ossen 8-24 mnd;
- 40 ossen 24-28 mnd;
- 40 ooien met 2 rammen en bijbehorende lammeren.
Ten behoeve van het initiatief zal een vormverandering en verruiming van het bouwvlak plaats moeten vinden. Het huidige bouwvlak is 7.395 m2 groot en zal worden verruimd naar 11.555 m2. Hieronder is de gewenste situatie ingetekend:
Figuur 6.1 Beoogde inrichting veehouderij Galgestraat 12 - 14
Hierbij moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
- aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;
- de omschakeling niet betreft het omschakelen naar een intensieve veehouderij;
- de uitbreiding van het aantal dieren niet betreft de uitbreiding van het aantal geiten;
- de ontwikkeling is niet toegestaan als het bedrijf is gelegen binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’,
- in afwijking van hetgeen onder 5. is de ontwikkeling binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ toegestaan als het een grondgebonden veehouderij betreft of als het gaat om de verbouw van bestaande bebouwing, waarbij geldt dat de oppervlakte van de bestaande bebouwing, exclusief de bedrijfswoning, ten hoogste de omvang heeft van de bebouwing die:
- op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was of
- gebouwd mag worden krachtens een vóór 21 september 2013 verleende omgevingsvergunning of
- die zijn gebaseerd op een vóór 21 september 2013 ingediende volledige en ontvankelijke aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder a Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, die in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan.
- aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;
- de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
- is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;
- aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
Ad. 1
Veehouderijen zorgen voor uitstoot van stikstof in de vorm van ammoniak wat effecten kan hebben op de natuurgebieden. Veehouders moeten daarom hun plannen laten beoordelen door de provincie. Dit gebeurt door aanvraag van een vergunning Wet natuurbescherming voor het onderdeel Natura 2000 bij de provincie of via de verklaring van geen bedenkingen bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor het onderdeel Natura 2000. Bij de beoordeling wordt getoetst of er bij nieuwbouw of renovatie voldoende technieken worden ingezet. Daarnaast wordt bij toezicht en handhaving gecontroleerd of stallen voldoen aan de verordening. Daar het vee op biologische wijze wordt gehouden behoeft de nieuwe stal (waar de ossen worden gehuisvest) niet emissiearm te worden uitgevoerd in het kader van de Verordening natuurbescherming. Ook de huisvesting van de ossen hoeft niet emissiearm uitgevoerd te worden omdat de ossen niet in ligboxen wordt gehuisvest. De schapen hoeven eveneens niet emissiearm gehuisvest worden. Deze dierbezetting is in 2013 bij de eerdere melding Abm aangegeven. De totale ammoniakemissie van deze dierbezetting bedraagt 926 kg. In juli 2020 is een aanvraag om een Wnb-vergunning ingediend bij het bevoegd gezag. In juli 2021 is gevraag om aanvullende gegevens om aan te tonen dat in onderhavige situatie sprake is van intern salderen. In onderhavige situatie wordt het vee beweid waardoor ingevolge bijlage 2 van de Interim omgevingsverordening gerekend kan worden met een reductiefactor. De æRUIS-berekening van 23 juli 2021 is als bijlage bijgevoegd. Hieruit blijkt dat op de omringende Natura 2000-gebieden, waaronder het Ulvenhoutse bos op een afstand van ruim 4,5 km, geen toename plaatsvindt van uitstoot van stikstof. Tevens is nog een aanvullende toelichting hierover bijgevoegd.
Ad. 2 en 3
Er is geen sprake van een intensieve veehouderij en er is geen sprake van het houden van geiten.
Ad. 4 en 5
De locatie Galgestraat 12-14 te Teteringen is gelegen binnen de provinciale zone ‘Beperkingen veehouderij’. Binnen de aanduiding zijn geen mogelijkheden voor de vestiging, uitbreiding, omschakeling ten behoeve van een veehouderij en is geen toename van de bestaande oppervlakte van gebouwen of bouwwerken toegestaan. Er geldt echter een uitzondering op de bepalingen voor grondgebonden veehouderijen. Hiervoor dient een grondgebondenheidstoets te worden uitgevoerd die deel uitmaakt van de BZV. Een veehouderij is volgens de provinciale regels grondgebonden indien:
- De veebezetting bedraagt niet meer dan 2,75 GVE/ha, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie.
- Tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet.
- Tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 kilometer van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet.
- Indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak ten behoeve van natuurbeheer.
De gewenste ontwikkeling heeft betrekking op de uitbreiding van de bestaande rundveehouderij door het oprichten van een nieuwe stal ten behoeve van de huisvesting van ossen. Het vee wordt op biologische wijze gehouden en wordt daarnaast hoofdzakelijk ingezet ten behoeve van natuurbeheer. Hieruit kan worden geconcludeerd dat sprake is van een grondgebonden veehouderij en dat uitbreiding van deze veehouderij en toename van oppervlakte van bebouwing op de locatie is toegestaan.
Ad. 6
Veehouders kunnen pas een vergunning aanvragen voor een uitbreiding na overleg met hun omgeving en nadat uit een objectieve toetsing (BZV) de score ‘zorgvuldig’ is gekomen. BZV toetst de thema's: gezondheid, dierenwelzijn, brandpreventie, energie, fosfaatefficiëntie, geur, fijnstof, endotoxines, ammoniak, biodiversiteit, mineralenkringlopen en verbinding met de omgeving. De BZV maakt het handelen van de veehouder op het gebied van volksgezondheid, dierenwelzijn en fysieke leefomgeving inzichtelijk. Wanneer de veehouder relevante aspecten beter regelt dan de wet voorschrijft haalt hij een hoge BZV-score en kan daarmee ontwikkelruimte verdienen.
In de BZV kan een veehouder scoren op een schaal van 1 tot 10. Een bedrijf dat alleen aan de wettelijke eisen voldoet krijgt als basis 6 punten. Het aantal punten neemt toe naarmate het bedrijf meer stappen zet naar een zorgvuldige veehouderij, waarbij de maximale score 10 is. Een bedrijf krijgt ontwikkelruimte als het een 7,25 of hoger haalt. Op 1 oktober 2020 trad de nieuwe versie van de BZV in werking, versie 2.1.
Uit bijgevoegde BZV volgt een BZV-score van 7,83. Hiermee scoort het bedrijf ruim boven de basisscore en is er ruimte voor ontwikkeling.
Tevens is het SKAL-certificaat van het betreffende bedrijf bijgevoegd, waarmee wordt aangetoond dat de genoemde producten en / of voortbrengingsprocessen voldoen aan de eisen voor de biologische productiemethode.
Ad. 7
Het inpassen van de extra stalruimte is ruimtelijke aanvaardbaar. De stallen worden aan de achterzijde van de huidige bebouwing geplaatst en blijven buiten de natuurstrook tussen de huidige bebouwing en het spoor. Om de ontwikkeling goed in te passen in de omgeving is met name het milieuaspect geur relevant. De afstand tussen geurbronnen en het dichtstbijzijnde geurgevoelige object moet 50 meter bedragen. Ten zuiden van het bedrijf ligt het bedrijventerrein Moleneind. De bedrijfsgebouwen op het bedrijventerrein zijn aan te merken als geurgevoelig. Ter plaatse van deze bedrijven kunnen mensen, gedurende een langere periode van de (werk)dag verblijven. De afstand tussen deze bedrijven en het bouwvlak bedraagt minsten 50 meter. Ten noorden van het bedrijf liggen twee woonbestemmingen. Een van deze woningen is reeds gebouwd, de andere woning nog niet. De afstand tussen deze woningen en het bouwvlak is kleiner dan 50 meter. Om de 50 meter afstand tussen geurbronnen en de dichtstbijzijnde woning te borgen is een aanduiding op het bouwvlak opgenomen. Ter plaatse van die aanduiding is het niet toegestaan om de gronden te bebouwen en/of te gebruiken voor het oprichten, het uitbreiden en/of het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Onder agrarische bedrijfsstoffen wordt verstaan "dierlijke meststoffen die niet verpompbaar zijn, niet afgedekt kuilvoer, bijvoedermiddelen die niet verpompbaar zijn, gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong en restmateriaal afkomstig van de teelt van gewassen, voor zover geen sprake is van inerte goederen;"
Ad. 8 en 9
Zoals aangegeven is de wijze van huisvesten van de ossen niet vergelijkbaar met die van een reguliere veehouderij. De runderen/ossen worden zeer extensief gehouden en ingezet voor het beheer van weilanden, bossen, wat betekent dat ze in de lente en zomer buiten verblijven (voornamelijk op gronden buiten de inrichting) en alleen in de winter op stal worden gehouden voor een periode van maximaal 6 maanden. In de praktijk betekent dit dat alleen in de winter sprake zal zijn van geuremissie vanuit de veehouderij op omliggende geurgevoelige objecten. Dit heeft vanzelfsprekend effect op de geuruitstoot naar de omgeving van de Galgestraat 12-14 toe. Ten behoeve van de gewenste uitbreiding is een geurberekening van de achtergrondbelasting uitgevoerd, deze berekening is als bijlage bijgevoegd. Hieruit blijkt dat de geurbelasting ruim binnen de norm blijft
Fijn stof (PM10) is een verzamelbegrip. De primaire fractie bestaat uit deeltjes die direct door menselijk handelen en/of natuurlijke processen in de lucht worden gebracht. De belangrijkste door menselijk handelen veroorzaakte uitstoot komt van transport, industrie en landbouw. De secundaire fractie bestaat uit deeltjes die in de atmosfeer worden gevormd na chemische reacties in de lucht. Hierbij spelen zowel gassen als reeds aanwezige deeltjes een rol. Ammoniak (NH3), stikstofoxiden (NOx), zwaveldioxide (SO2) en vluchtige organische koolwaterstoffen (VOS) zijn bij deze reacties de belangrijkste stoffen. Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling is de achtergrondconcentratie berekend en daaruit blijkt dat het jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten een maximum kent van 17,22µg/m3 en daarmee ver beneden het maximum van 31,2µg/m3 blijft. Deze berekening is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Ad. 10
De omgeving is geïnformeerd over de plannen.
Landschapsinvestering Breda
De vormverandering en vergroting van het bouwvlak valt in categorie 2 Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Onder landschappelijke inpassing dient hier te worden verstaan de aanplant van een landschapselement met een minimale lengte van 2 maal de lange zijde en 1 maal de korte zijde van de het bestemmingsvlak en een minimale breedte van 4 meter. Dat resulteert in de volgende berekening: 96+96+42 = 234 x 4 = 936 m2.
Op basis van de meest optimale inpassing wordt een landschappelijke inpassing van 1.500 m2 gevraagd en opgenomen in de bestemming Natuur. Initiatiefnemer heeft hiermee ingestemd. De ruimtelijke ontwikkelingen en de bijbehorende kwaliteitsverbeteringen inzichtelijk gemaakt in bijlage 4 bij de regels “De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen”
Hoeveneind 27a
Eigenaren van de woning aan het Hoeveneind 27a willen de aanwezige woning verder van de weg af situeren. De aanwezige woning is in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ bestemd als Woondoeleinden. Het slopen en herbouwen past rechtstreeks binnen die bestemming, echter het bestemmingsvlak is vrij beperkt van omvang waardoor de gewenste verplaatsing hierbinnen niet mogelijk is. De verplaatsing is echter voorstelbaar want door de woning verder van het Hoeveneind af te positioneren verminderd de geluidsbelasting op de gevel van de woning en zijn minder geluidwerende maatregelen aan de woning nodig om het gewenste binnenniveau te behalen. Het woon- en leefklimaat ter plaatse zal hierdoor dan ook verbeteren.
Landschapsinvestering Breda
De verruiming van het bestemmingsvlak Wonen valt in categorie 2 Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Onder landschappelijke inpassing dient hier te worden verstaan de aanplant van een landschapselement met een minimale lengte van 2 maal de lange zijde en 1 maal de korte zijde van de het bestemmingsvlak en een minimale breedte van 4 meter. Dat resulteert in de volgende berekening: 54+54+21 = 129 x 4 = 516 m2.
Op basis van de beoogde maatvoering is wordt een landschappelijke inpassing van 516 m2 gevraagd en opgenomen in de bestemming Natuur. De ruimtelijke ontwikkelingen en de bijbehorende kwaliteitsverbeteringen inzichtelijk gemaakt in bijlage 4 bij de regels “De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen”
Hoeveneind 49
De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' een woonbestemming. De eigenaren van de Hoeveneind 49 te Teteringen hebben verzocht hun hoveniersbedrijf bij hun woonhuis op te nemen in het bestemmingsplan. De lijn voor het buitengebied van Breda is dat de woonbestemming de eindbestemming is. Dit omdat de woonbestemming de minst intensieve vorm van bebouwing en gebruik kent. Aanvullende functies, behoudens een aan huis verbonden bedrijf/beroep, zijn in beginsel niet wenselijk.
Ter plaatse van het Hoeveneind 49 kan met het toestaan van een hoveniersbedrijf bij de woning echter een aanzienlijke kwaliteitsverbetering ontstaan. Niet in de vorm van sloop van overtollige bebouwing maar juist in het behoud van bebouwing. Het blijkt namelijk dat de totale hoofdvorm van de bebouwing (woning en schuur, incl voormalige varkensstallen) cultuurhistorische waardevol is en dat sloop van bebouwing niet wenselijk is. Er is dus op een andere manier gekeken naar invulling van de kwaliteitsverbetering. Aan de zuidkant van het perceel wordt de woonbestemming verkleind ten gunste van een agrarische bestemming waarin de moestuin gelegen is. Aan de westzijde is de woonbestemming iets verruimd. De hoofdfunctie blijft wonen dus de woonbestemming blijft gehandhaafd. Om het hoveniersbedrijf te faciliteren is de functieaanduiding ‘hovenier’ opgenomen op het achterliggende buitenterrein en de aldaar aanwezige schuur. In de regels is bepaald dat de uitstraling van het bedrijf vergelijkbaar moet zijn met een bedrijf in milieucategorie 1. Hiermee is geborgd dat de functie hoveniersbedrijf ondergeschikt blijft aan de woonfunctie èn tevens is geborgd dat de bedrijfsvoering geen hinder zal veroorzaken voor de omliggende woningen.
De totale oppervlakte van wonen is bepalend geweest voor de omvang van de natuuraanleg. De natuuraanleg zal uitgevoerd worden door de aanleg van een houtwal en door de bomenrij langs de Sidsstraat door te trekken over de gehele lengte van het perceel Hoeveneind 49.
Landschapsinvestering Breda
De vormverandering en vergroting van de bestemming Wonen ten behoeve van het mogelijk maken van het hoveniersbedrijf aan huis valt in categorie 2Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Onder landschappelijke inpassing dient hier te worden verstaan de aanplant van een landschapselement met een minimale lengte van 2 maal de lange zijde en 1 maal de korte zijde van de het bestemmingsvlak en een minimale breedte van 4 meter. Dat resulteert in de volgende berekening: 43+43+12 = 100 x 4 = 400 m2. Initiatiefnemer is op eigen initiatief gekomen tot een omvangrijkere investering door zowel een houtwal aan te leggen als de bomenrij langs de Stidsstraat door te trekken over de gehele lengte van het perceel Hoeveneind 49. Dit resulteert in een totale oppervlakte van 780 m2.
Maria Rabbonistraat 7 (Juzt)
De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' een maatschappelijke bestemming, specifiek voor jeugdhulpverlening met de daarbij behorende voorzieningen zoals een manege. De nieuwe eigenaren willen zich richten op een bredere doelgroep dan enkel de jeugdhulpverlening en verzoeken daarom om een ruimere invulling van de maatschappelijke bestemming. Daartegenover staat dat de manege-voorziening niet langer nodig is en dus kan komen te vervallen. Daarnaast vragen zij om een aangepaste begrenzing van de bestemming Maatschappelijk die meer recht doet aan de feitelijke situatie en zien zij graag op een deel van de gronden een beperkte verruiming van de bouwhoogte zodat het toevoegen van een extra bouwlaag mogelijk wordt. De gevraagde aanpassingen worden, met uitzondering van verruiming van de bouwhoogte, opgenomen in het onderhavige plan. De verruiming van de maatschappelijke functie draagt bij aan de instandhouding van de maatschappelijke voorziening. De aanpassing van de begrenzing doet meer recht aan de feitelijke situatie. De gronden die benut worden voor maatschappelijke activiteiten worden opgenomen in de maatschappelijke bestemming en de gronden die niet langer benut worden voor maatschappelijke activiteiten worden opgenomen in de bestemming Natuur. Dat leidt er toe dat de bestemming Natuur op een logischere plaats komt te liggen. Door het opnemen van de (voormalige) manege-voorziening in de bestemming Natuur ontstaat een robuustere natuurbestemming die aan de zuidelijke kant aansluit op de gronden (rondom) het Cadettenkamp.
Landschapsinvestering Breda
De herbegrenzing van de ligging van de bestemming Maatschappelijk en de verruiming van de maatschappelijke functie ten behoeve van het faciliteren van een bredere doelgroep dan alleen de jeugdhulpverlening heeft nauwelijks landschappelijke invloed en valt daarmee onder categorie 1 Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist. Het inleveren van de manege-functie ten behoeve van natuur betekent dat er een bestemmingsvlak van zo’n 1.800 m2 wordt opgeruimd en dat de natuurbestemming met 1.800 m2 wordt. Dit is eveneens een categorie 1 ontwikkeling. Er wordt geen extra kwaliteitsverbetering van het landschap geëist.
Meerberg 1A
De onderhavige locatie heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' een agrarische bestemming en een natuurbestemming. Eigenaren verzoeken om bij hun agrarische bedrijfsvoering ook kleinschalige zorg als nevenactiviteit te mogen ontplooien en de (bos)gronden in de natuurbestemming tevens te benutten voor extensieve teelt van shiitake. De kleinschalige teelt van shiitakes in het Natuurnetwerk Brabant doet geen afbreuk aan de ecologische waarden en kenmerken van het gebied. Het betreffende natuurdoeltype N16.03 Droog bos met productie leent zich bij uitstek voor de teelt van shiitakes. Zonder dit natuurdoeltype ook geen mogelijkheid voor de teelt van shiitakes. Dit gegeven geeft de instandhouding een extra impuls. Het verzoek is in een ambtelijk overleg met de Provincie besproken. Zolang de teelt kleinschalig is en geen afbreuk doet aan de waarden van het gebied zien zij eveneens geen belemmering. Het toestaan van een kleinschalige maatschappelijke functie bij de agrarische bedrijfsvoering is voorstelbaar, mist het ter plaatse aanwezige agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig blijft en de te ontwikkelen activiteiten geen dusdanig verkeersaantrekkende werking hebben dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel dat de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.
Landschapsinvestering Breda
Voor het ontwikkelen van een kleinschalige zorgfunctie als nevenactiviteit bij het agrarische bedrijf en de kleinschalige teelt van shiitakes is geen aanpassing c.q. verruiming nodig van het bestemmingsvlak of bouwvlak. Nevenactiviteiten en verbrede landbouwactiviteiten bij een agrarisch bedrijf binnen geldend bouwvlak en binnen het geldende bestemmingsplan vallen in categorie 1 Ruimtelijke ontwikkelingen met nauwelijks tot geen landschappelijke invloed en waarbij geen (extra) kwaliteitsverbetering van het landschap wordt geëist.
Stidstraat 1
Eigenaren van de woning aan de Stidstraat 1 willen de aanwezige woning verbouwen en uitbreiden. De aanwezige woning is in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ bestemd als Woondoeleinden. Het verbouwen past rechtstreeks binnen die bestemming, echter het bestemmingsvlak is vrij beperkt van omvang en in het bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ geldt nog een maximale inhoudsmaat van 600 m3 waardoor de gewenste uitbreiding hierbinnen niet mogelijk is. De gewenste uitbreiding is ter plaatse prima inpasbaar. De uitbreiding van de inhoud naar 750 m3 past binnen de lijn die voor het gehele buitengebied van Breda van toepassing is. Ter plaatse spelen geen bijzondere omstandigheden die zich verzetten tegen het toestaan van een inhoud van 750 m3. Ditzelfde geldt voor de verruiming van de bestemming Wonen. Ook daarmee wordt ingestemd.
Landschapsinvestering Breda
De verruiming van het bestemmingsvlak Wonen valt in categorie 2 Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Onder landschappelijke inpassing dient hier te worden verstaan de aanplant van een landschapselement met een minimale lengte van 2 maal de lange zijde en 1 maal de korte zijde van de het bestemmingsvlak en een minimale breedte van 4 meter. Dat resulteert in de volgende berekening: 85+85+51 = 221 x 4 = 884m2 .
Initiatiefnemer is op eigen initiatief gekomen tot een omvangrijkere investering met een totale oppervlakte van 1.232 m2. Deze is opgenomen in de bestemming Natuur. De ruimtelijke ontwikkelingen en de bijbehorende kwaliteitsverbeteringen inzichtelijk gemaakt in bijlage 4 bij de regels “De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen”
Vraggelse Baan 2a en 4
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied Teteringen’ was de locatie nog gelegen binnen de bestemmingen 'Agrarisch met landschappelijke waarden' en ‘Agrarisch bouwvlak A’ met de aanduiding 'glastuinbouwbedrijven'. Op grond van het bepaalde in artikel 6 lid IV onder 2 van het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Teteringen' kan de bestemming van de bedrijfswoningen onder voorwaarden omgezet worden naar een woonbestemming. Ook het onderhavige bestemmingsplan, 'Buitengebied Noordoost’ biedt binnen de agrarische bestemming (AWL) de mogelijkheid om de agrarische bedrijfswoning te wijzigen naar een reguliere woning, mits:
- geen belemmeringen ontstaan voor nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
- geen onevenredige schade wordt toegebracht aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten;
- de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, tenzij het cultuurhistorisch waardevolle bebouwing betreft, en deze sloop afdoende is verzekerd, waarbij maximaal 500 m² mag worden gehandhaafd als bijgebouw;
- overtollige verharding wordt verwijderd;
- het aantal woningen niet toeneemt;
- de restante van het agrarische ‘bouwvlak’ worden verwijderd;
- wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.
Eigenaren van het (voormalige) agrarische bedrijf aan de Vraggelse Baan 2a en 4 hebben zich bij de gemeente gemeld. Het agrarische bedrijf is beëindigd. De wens bestaat om de beide bedrijfswoningen om te zetten naar burgerwoningen. Dit verzoek is getoetst aan de bovengenoemde voorwaarden en voldoet hieraan en wel om de volgende redenen. In de onmiddellijke nabijheid van de locaties Vraggelse Baan 2a en 4 zijn geen agrarische bedrijven die mogelijk door het omzetten van de agrarische bestemming in een woonbestemming belemmerd kunnen worden. Het dichtstbijzijnde bedrijf op Teterings grondgebied ligt op ruim 275 meter afstand. Met het omzetten van deze bestemming van agrarisch naar wonen zal de omgeving niet onevenredig worden aangetast zeker ook omdat de agrarische bestemming van het perceel wordt verwijderd en ter plaatse geen agrarische activiteiten meer mogen plaatsvinden. Ook het aantal woningen zal niet toenemen. Vanwege het feit dat de locatie is gelegen op de grens met de gemeente Oosterhout is ook gekeken of een bestemmingswijziging wellicht een belemmering daar kan opleveren. Daaruit blijkt dat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op grondgebied van de gemeente Oosterhout op ruim 200 meter en het dichtstbijzijnde niet agrarische bedrijf op ruim 220 meter ligt. Tussen de woningen aan de Vraggelse Baan 2a en 4 en de hiervoor bedoelde bedrijven liggen nog burgerwoningen die in dat kader meer bepalend zijn. De onderhavige woningen aan de Vraggelse Baan zullen daar niets extra’s nog aan toevoegen. Bovendien zal op het perceel in het kader van de verplicht gestelde landschappelijke inpassing op grond van de Landschapsinvesteringsregeling Breda een landschappelijke inpassing worden gerealiseerd waarvan de aanleg is geborgd via een met de eigenaar aangegane overeenkomst en het behoud via een in het onderhavige bestemmingsplan opgenomen natuurbestemming en middels een regeling in de regels van het bestemmingsplan. Tenslotte zullen de betreffende woningen niet worden gesplitst dus zal ook het aantal woningen niet toenemen. Sloop van voormalige bedrijfsbebouwing is niet aan de orde nu, na sloop van de kassen, ter plaatse niet meer dan 500 m2 aan bedrijfsbebouwing resteert welke bebouwing zal worden aangewend voor de beide woonbestemmingen.
Landschapsinvestering Breda
De wijziging van de agrarische bestemming (glastuinbouw) naar een woonbestemming waarbij het bestemmingsvlak en het bouwvlak worden verkleind en de overtollige agrarische bedrijfsbebouwing wordt gesloopt valt in categorie 2 Ruimtelijke ontwikkelingen met relatief weinig landschappelijke invloed, dan wel ruimtelijke ontwikkelingen die van nature aan het buitengebied zijn gebonden, of plaatsvinden in hiervoor aangewezen gebieden waarbij de kwaliteitsverbetering van het landschap wordt vormgegeven door te voorzien in enkel een goede landschappelijke inpassing.
Onder landschappelijke inpassing dient hier te worden verstaan de aanplant van een landschapselement met een minimale lengte van 2 maal de lange zijde en 1 maal de korte zijde van de het bestemmingsvlak en een minimale breedte van 3 meter. Dat resulteert in de volgende berekening: 50+50+38 = 129 x 4 = 414 m2.
Er wordt een landschappelijke inpassing van 443 m2 gevraagd en opgenomen in de bestemming Natuur. De ruimtelijke ontwikkelingen en de bijbehorende kwaliteitsverbeteringen inzichtelijk gemaakt in bijlage 4 bij de regels “De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen”
Hoofdstuk 7 Juridische Planbeschrijving
7.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de planologisch-juridische vertaling van het beleid in het plangebied. Er komen onder meer de uitgangspunten voor de juridische opzet en de opbouw van verbeelding en planregels aan de orde. Vervolgens wordt de vertaling van het ruimtelijk beleid naar de bestemmingen toegelicht en ook naar het vergunningenstelsel.
7.2 Juridische Opzet
Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding en een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting wordt gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In Nederland zijn sinds kort regels afgesproken over de opzet van het bestemmingsplan in het kader van de standaardisering en digitalisering. Dit is vastgelegd in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.
7.3 Verklaring Van (Dubbel-)bestemmingen En Omgevingsvergunningstelsel
Het gemeentelijke ruimtelijk beleid zoals beschreven in hoofdstuk 4 is vertaald in de bestemmingen die in deze paragraaf worden toegelicht. De beschrijving volgt de reeks van bestemmingen die op de verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost zijn weergegeven.
7.3.1 Enkelbestemmingen
7.3.2 Dubbelbestemmingen
7.3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Vanwege de diverse bijzondere waarden in het plangebied is in diverse bestemmingen voorzien in een vergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden. De werkzaamheden zijn onderverdeeld in drie categorieën, te weten werkzaamheden in en aan de bodem, werkzaamheden aangaande het aanbrengen, veranderen of verwijderen van beplanting en werkzaamheden die van invloed (kunnen) zijn op de waterhuishouding in het gebied.
Afwegingsaspecten
Bij de toetsing van een aanvraag voor een vergunning spelen de onderstaande afwegingsaspecten een rol:
De locatie van de geplande activiteit
De locatie betreft de plaats waar de te ondernemen activiteit plaats zou moeten vinden. Indien nodig, dient onderzocht te worden of er plaatsen zijn waar de activiteit minder schadelijke effecten heeft op de in het geding zijnde waarden en/of de realisering van de bestemmingsdoeleinden van de betreffende bestemming. Het is mogelijk dat er geen geschikte locaties aanwezig zijn.
De omvang van de activiteit
Bij de omvang van de activiteit wordt gekeken naar het oppervlak waarop de activiteit zou moeten worden uitgeoefend en naar de reikwijdte van de effecten van de activiteit. Indien nodig, dient onderzocht te worden of het mogelijk is de activiteit op een kleiner oppervlak te laten plaatsvinden.
De aard van de activiteit
Met de aard van de activiteit wordt bedoeld dat de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd en het beoogde effect daarvan nauwkeurig omschreven dienen te zijn. Bepaalde activiteiten kunnen dermate schadelijk zijn voor de in het geding zijnde waarden en/of voor de realisering van de bestemmingsdoeleinden van de betreffende bestemming, dat de vergunning niet kan worden verleend.
Het tijdvak waarin de activiteit wordt ondernomen
Het kan voorkomen dat een activiteit in sommige maanden van het jaar of bepaalde delen van een etmaal minder schadelijk is, waardoor het de voorkeur verdient de activiteit in die periode uit te voeren.
De mogelijkheden voor herstel
Het kan mogelijk zijn dat een schadelijke activiteit gecompenseerd kan worden door deze na de ingreep te herstellen, voorwaarden te scheppen voor herstel of door de waarden die verloren gaan door de activiteit op een andere plaats te realiseren, eventueel in een andere bestemming.
Voor de compensatie gelden de volgende criteria:
- bij de activiteit zelf dient zoveel als mogelijk invulling gegeven te worden aan landschappelijke inpassing en voorkomen of verminderen van de nadelige effecten;
- gestreefd moet worden naar een nieuwe ten minste gelijkwaardige ecologische samenhang;
- gestreefd moet worden naar vervanging door nieuwe natuur van gelijke aard;
- de functionaliteit van de Groene hoofdstructuur dient intact te blijven;
- de compenserende maatregelen dienen in beginsel een areaal te beslaan dat minimaal even groot is als het gebied dat door de ingreep wordt ingenomen;
- de aard en omvang van de compensatie worden mede bepaald door de invloeden die de ingreep uitoefent op zijn omgeving en de aard van het gebied waar compensatie plaatsvindt;
- de compenserende maatregelen dienen in beginsel plaats te vinden in de (directe) omgeving van de ingreep;
- compensatie dient te passen binnen het lokaal afgewogen beleid zoals dat verwoord is in het Landschapsbeleidsplan;
- inrichting, beheer en duurzaamheid dienen gewaarborgd te zijn;
- bij de realisering van compensatie moet gestreefd worden naar robuustheid in groene structuren.
Het maatschappelijk belang in relatie tot het economisch belang
De effecten op de te beschermen waarde (maatschappelijk belang) dienen in een aantal gevallen te worden afgewogen tegen het economisch belang van de aanvrager. Dit economisch belang zal in veel gevallen samenhangen met de agrarische functie. In zijn algemeenheid geldt dat de activiteit er niet toe mag leiden dat de betreffende waarden en/of de doelstellingen van de betrokken bestemming onevenredige schade zullen oplopen. Dit kan mogelijkerwijs worden voorkomen door het stellen van nadere voorwaarden zoals fasering, beperking van de oppervlakte en compenserende maatregelen. Eén en ander zal dienen te geschieden in overleg met de aanvrager en zo nodig, na ingewonnen advies of onder begeleiding van deskundigen. De bescherming van waarden kan ook door het afsluiten van een convenant tussen partijen worden bereikt. Een convenant kan niet in de plaats komen van een vergunning; wel kan worden afgesproken dat het vergunningenstelsel ten gunste van het convenant op een bepaalde wijze wordt toegepast. Werken en/of werkzaamheden die onderdeel zijn van een door Gedeputeerde Staten in het kader van de landinrichting goedgekeurd plan van wegen en waterlopen of een goedgekeurd landschapsplan, zullen niet vergunningplichtig zijn. Voor werken en/of werkzaamheden die binnen de agrarische bouwvlakken worden uitgevoerd is geen vergunning noodzakelijk. Eveneens is voor normale agrarische bedrijfsvoering buiten agrarische bouwvlakken geen vergunning vereist. Verder zijn in de planregels nog enkele andere uitzonderingen opgenomen, waarnaar hier kortheidshalve wordt verwezen.
Specifieke afwegingsaspecten
Bij de toetsing van een aanvraag voor een vergunning binnen de bestemming Agrarisch met waarden spelen de navolgende specifieke afwegingsaspecten een rol. Het beleid gaat uit van de aanwezige kwaliteiten van het gebied waarbij worden onderscheiden:
- de abiotische waarden
- de natuurwaarden
- de landschappelijke waarden
Deze waarden differentiëren de gebruiksbepalingen en het vergunningenstelsel.
De volgende afwegingskaders zijn van toepassing bij de toetsing van een aanvraag:
Afwegingskader inzake abiotische waarden
In de gebieden met de bestemming Agrarisch met waarden- natuur en landschapswaarden gaat het ten eerste om het bieden van een basisbescherming van de abiotiek (bodem, reliëf en hydrologie) als veiligstelling voor (bestaande en te ontwikkelen) natuurwaarden. De bescherming bestaat hieruit dat ingrepen in de bodem en waterhuishouding moeten bijdragen aan de veiligstelling of verbetering van de abiotiek voor natuur en landschap. Ingrepen in de waterhuishouding zijn gereguleerd in beheersplannen en keuren van waterschappen. In het geval er een vergunningvereiste is krachtens de vigerende Keur komt de vergunningvereiste te vervallen.
Afwegingskader inzake natuurwaarden
Duidelijk moet worden of de ingreep waarvoor een vergunning wordt aangevraagd significante effecten heeft op de soorten die beschermd zijn via de Flora en faunawet of op Rode-lijstsoorten. Belangrijk is dat niet alleen gekeken wordt naar directe schadelijke effecten op de soort, maar tevens naar de nadelige effecten op het gebied waar de soort gebruik van maakt voor foerageren, voortplanting, overwintering, trek, rust, slaap, overwintering etc. Er moet dus bijvoorbeeld niet alleen gekeken worden of er in bomen vogels broeden maar tevens moet beoordeeld worden of er door de ingreep een essentieel deel van het foerageergebied verloren gaat. Bij vleermuizen moet dus ook gekeken worden naar bomenrijen als vliegroute.
Afwegingskader inzake landschappelijke waarden
Binnen de gebieden met de bestemming Agrarisch met waarden- landschapswaarden kunnen verschillende landschapstypen worden onderscheiden. Deze landschapstypen staan voor een pakket aan aardkundige, cultuurhistorische en/of visueel ruimtelijke waarden die met elkaar samenhangen. Per landschapstype geldt een regime dat gericht is op het behoud van de specifieke landschappelijke kwaliteiten ter plaatse.
- Beekdal: Doel is het behoud van de relatieve openheid en het reliëf in het beekdal.
- Oude cultuurgronden: Doel is het behoud van het halfopen en cultuurhistorisch waardevolle coulisselandschap dat wordt gekenmerkt door een afwisseling van boerenerven, houtwallen, bosschages, lanen en landbouwgronden.
- Landgoederenstructuur: Doel is het behoud van de typische en cultuurhistorisch waardevolle landgoedkenmerken zoals de beplantingsstructuur met lange lanen die ervoor zorgen dat het ertussen gelegen gebied met bos, water en landbouwgronden een eenheid vormt.
- Jonge ontginningen: Doel is het behoud van de openheid en rechte lijnen waardoor deze gebieden landschappelijk worden gekenmerkt.
Afwegingskader inzake archeologische waarden
Het onderzoek heeft aangetoond dat binnen het plangebied verschillende arealen aan te wijzen zijn waar het de verwachting is dat er archeologische waarden aanwezig zijn. Ook zijn diverse archeologisch waardevolle terreinen aanwezig. Daarnaast is gebleken dat een groot deel van de gronden, lanen, bebouwing en infrastructuur binnen het plangebied van cultuurhistorische waarde is. Met name de archeologische maar ook de cultuurhistorische waarden zijn onlosmakelijk verbonden met de bodem en daardoor erg kwetsbaar voor bodemingrepen. Het verdient de aanbeveling om bij de verdere planvorming en bij het gebruik van gronden zoveel mogelijk rekening gehouden te worden met de archeologische en cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Duidelijk herkenbare structuren en fenomenen, zoals de verschillende relicten van de Tachtigjarige Oorlog en de middeleeuwse infrastructuur van het gebied zouden zelfs uitermate geschikt kunnen zijn als inspiratiebron bij de planvorming en/of verdere inrichting van het gebied. De verschillende archeologische waardevolle terreinen en verwachtingszones (laag, middelhoog en hoog) laten zich vertalen in verschillende adviezen met betrekking tot geplande ingrepen. De voorgestelde maatregelen (zie planregels) hebben betrekking op het creëren van de mogelijkheid voor het maken van een nadere archeologische afweging bij eventuele toekomstige grootschalige bodemingrepen in het plangebied. Dit voorschrift sluit aan op de procedures die in het kader van de implementatie van het verdrag van Valletta (Malta) verplicht worden gesteld. In de vernieuwde wetgeving t.a.v. archeologie wordt het verplicht om op een verantwoorde wijze met het archeologische bodemarchief om te gaan. Dit wil zeggen dat door het bevoegde gezag (de Gemeente Breda) wordt vastgesteld of en welke vorm van archeologisch onderzoek of andere maatregelen op het te verstoren terrein noodzakelijk zijn. De Gemeente Breda baseert zich daarbij op deskundig advies gekoppeld aan het noodzakelijke vooronderzoek. De kosten van vooronderzoek en, eventuele daaropvolgende, archeologische uitvoeringsmaatregelen worden verhaald op de exploitant.
De gebieden waar het waarschijnlijk is dat er archeologische waarden aanwezig zijn, zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'. In deze dubbelbestemming zijn de regels opgenomen met betrekking tot bouwen terwijl er voor het uitvoeren van diverse werken en werkzaamheden een koppeling is gelegd met het vergunningenstelsel.
In het gebied worden de volgende categorieën onderscheiden:
- Geen archeologische beperkingen: Dit zijn gebieden waar door grootschalige bodemverstoring (zoals afgraving van de bodem) geen archeologische verwachting meer aanwezig is. Deze gronden zijn niet opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.
- Lage archeologische verwachting: Gebieden waar op archeologische gronden bodemverstoringen zijn toegestaan. In deze gebieden met een lage archeologische verwachting is archeologisch vooronderzoek alleen noodzakelijk bij grootschalige inrichtingsplannen van 5 hectare of meer en MER-plichtige projecten. Deze gronden zijn niet opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.
- Middelhoge archeologische verwachting: Gebieden waar bodemroeringen strijdig zijn met de middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden zijn bodemroeringen dieper dan 30 cm -mv en met een oppervlak groter dan 100 vierkante meter niet toegestaan, tenzij er sprake is van een positief archeologisch advies van het Bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Breda en/of eerst nadat een archeologisch vooronderzoek is uitgevoerd. Deze gronden zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.
- Hoge archeologische verwachting: Gebieden waar bodemroeringen op basis van de hoge archeologische verwachting aan een vergunning verbonden zijn (= archeologische onderzoeksgebieden). In deze gebieden moeten bodemroeringen vermeden worden. Indien bodemroeringen onvermijdelijk zijn dan altijd voorafgegaan door een archeologisch vervolgonderzoek. Het gaat hierbij eveneens om bodemroeringen dieper dan 30 cm -mv en met een oppervlak groter dan 100 vierkante meter. Burgemeester en wethouders is in een dergelijk geval verplicht het Cultureel Erfgoed om advies te vragen over de voorwaarden waaronder vergunning verstrekt kan worden. Deze gronden zijn opgenomen in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie'.
- Archeologische waardevolle terreinen: Dit zijn gebieden met behoudenswaardige oudheidkundige waarden. Deze gebieden zijn primair of mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. De archeologisch waardevolle terreinen zoals deze zijn aangegeven op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart van de gemeente Breda worden van een planologische bescherming voorzien middels de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’. Het beleid is gericht op het beschermen van de archeologische waarden ter plaatse en het openhouden van de mogelijkheden voor archeologisch onderzoek. Hierbij gelden de voorwaarden dat geen aantasting ontstaat voor de archeologische waarden en dat het Bureau Cultureel Erfgoed van de gemeente Breda wordt gehoord. Bepaalde werken en werkzaamheden zijn gebonden aan een vergunning. Hierdoor kan dit worden afgewogen tegen de voorkomende waarden.
Tabel 7.1 Afwegingskader inzake Concreet begrensde waterbergingsgebieden en inzake Beschermingszones rondom natte natuurparels
Toetsing per activiteit
De waarden worden beschermd middels een stelsel van vergunningen en verbodsbepalingen. Of een bepaalde activiteit verboden of vergunningplichtig wordt gesteld is afhankelijk van de in het geding zijnde waarden. Een overzicht van vergunningen en verbodsbepalingen is opgenomen in de "Tabel vergunningen".
a. Het verlagen en/of egaliseren van de bodem, waaronder ook begrepen de aanleg van leidingen.
Onder bovengenoemde activiteiten wordt grondverzet verstaan welke betrekking heeft op hoogteverschillen van 15 cm of meer. Deze activiteit kan van belang zijn voor verbetering van de vlakteligging van het perceel en/of het bodemprofiel. De noodzaak hiervoor neemt toe naarmate het grondgebruik intensiever is. Vooral de huiskavel dient mogelijkheden te bieden voor een optimale exploitatie. Ook het graven ten behoeve van de aanleg van ondergrondse transport- of communicatieleidingen wordt onder deze activiteiten begrepen. Uitgangspunt is dat bestaande tracés zoals wegbermen zo veel mogelijk worden gevolgd en dat landschapselementen niet onnodig beschadigd worden. De vergunningvereiste is niet van toepassing op het aanbrengen van beregeningsleidingen. Ook het vergraven van de bodem ten behoeve van natuurontwikkeling is vergunningplichtig maar wordt in principe toegestaan als omliggende belangen niet onevenredig worden geschaad. In gebieden met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ zijn het verlagen en/of egaliseren van de bodem over een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm niet toegestaan.
b. Het ophogen van de bodem.
Buiten de dubbelbestemming Leinding is het ophogen van de bodem is vergunningplichtig binnen alle bestemmingen/aanduidingen die genoemd zijn in het vergunningenstelsel. Alvorens te beslissen over een aanvraag voor een omgevingsvergunning horen burgemeester en wethouders het ter plaatse bevoegde gezag.
c. Het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, allen dieper dan 0,30 meter.
Voor het gebruik van gronden door volwaardige agrarische bedrijven wordt diepwoelen/diepploegen toegepast ten behoeve van grondverbetering. Hieronder worden ingrepen verstaan die het omkeren van het bodemprofiel of het mengen van de bovengrond betreffen in een laag van 50 cm of meer. In Ploegen tot 50 cm diepte wordt bij agrarisch gebruik als normaal onderhoud beschouwd, echter in gebieden met de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is het woelen van de bodem over een oppervlakte van 100 m2 en dieper dan 30 cm zonder vergunning niet toegestaan.
d. Het aanleggen en/of verharden van wegen en paden, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen.
Voor het gebruik van gronden door volwaardige agrarische bedrijven is een goede ontsluiting van belang ten behoeve van de verplaatsing van vee en werktuigen. Er worden eisen gesteld aan de situering, de breedte en de verharding. Daarnaast kan het wenselijk zijn voor recreatief fietsen en wandelen ingrepen te doen in de infrastructuur. Criteria voor de afweging zijn het niet beschadigen van aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden en het tegengaan van toename van gemotoriseerd verkeer. In veel gevallen zal de voorkeur uitgaan naar semiverhardingen.
e. Het aanbrengen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen.
Het aanbrengen van tijdelijke lage tunnels is in de bestemming Agrarisch met waarden - natuur- en landschapswaarden aan een vergunning gebonden om te toetsen of dit geen schade aanbrengt aan de aanwezige cultuurhistorische en/of visuele waarden.
f. Het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen of struwelen alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten.
Deze activiteit is binnen alle bestemmingen vergunningsplichtig, tenzij er sprake is van "werken en/of werkzaamheden van geringe omvang en uit planologisch oogpunt van ondergeschikt belang gericht op en noodzakelijk voor het normale onderhoud van de gronden of de instandhouding van het gebied, waaronder begrepen de normale agrarische bedrijfsvoering en de normale beheerswerkzaamheden door natuurbeherende instanties."
g. Het beplanten van gronden met houtgewas (bos, heesters) alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen.
Hieronder wordt verstaan het aanbrengen van opgaand houtgewas als bos, bomenrijen, houtsingels of struweel, bijvoorbeeld langs kavelgrenzen of langs wegen alsook het aanleggen van kleine landschapselementen als poelen, ruigten, e.d. Landschapselementen kunnen van groot belang zijn voor leefgebieden van planten- en/of diergemeenschappen. Aanleg van dergelijke elementen is vergunningplichtig in gebieden met actuele en potentiële natuurwaarden, waarbij het criterium is dat een nieuw element meer waarden moet toevoegen dan dat het aantast. Diverse gebieden zijn qua ligging gevoelig voor het aanbrengen van opgaande beplanting. Criterium voor de afweging is hier of het aanbrengen van beplanting de karakteristieke landschappelijke opbouw aantast, bijvoorbeeld omdat de beplanting zich niet verhoud tot het open karakter van het gebied.
h. Het beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van sierteelt of boomteelt.
Het aanbrengen van houtgewas ten behoeve van agrarische teelt is van invloed op de landschappelijke waarden openheid maar ook op de hydrologische waarden in het gebied. Aangezien een groot deel van het plangebied zich kenmerkt door het open karakter en de hydrologische waarden in de Lage Vughtpolder geldt er een strenge regeling voor dit type beplanting. Binnen de volgende (dubbel)bestemmingen zijn deze werkzaamheden strijdig:
- Natuur;
- Agrarisch met waarden - Natuur- en landschapswaarden;
- Water;
- Waarde - Attentiegebied Natuurnetwerk Brabant.
Binnen de overige (dubbel)bestemmingen geldt een vergunningplicht.
i. Het permanent omzetten van grasland in bouwland.
Onder het permanent omzetten van grasland in (tuin)bouwland wordt verstaan het verwijderen van het grasland om de grond blijvend als (tuin)bouwland te gebruiken. In de agrarische bestemmingen is het permanent omzetten van grasland aan een vergunning verbonden. Afgewogen dient te worden of deze activiteit leidt tot aantasting van de aanwezige natuurwaarden of de visuele openheid.
j. Het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van vaarten, waterlopen, sloten en greppels.
Aanpassingen aan het profiel van watergangen, sloten en greppels hebben effect op hydrologie, de aanwezige slootkantvegetaties, op de aanwezige cultuurhistorisch waardevolle verkavelingspatronen en op het aanwezige reliëf en zijn dientengevolge in vergunningplichtig binnen alle bestemmingen/aanduidingen die genoemd zijn in het vergunningenstelsel.
k. Het beïnvloeden van de waterhuishouding door de aanleg of reconstructie van een werk voor bemaling, onderbemaling of drainage.
Deze werkzaamheden zijn uitsluitend vergunningplichtig voor zover daarbij hydrologische en natuurlijke waarden in het geding zijn. Voor zover de werkzaamheden betrekking hebben op het kwantitatieve waterbeheer geldt de vergunningvereiste krachtens de vigerende Keur van het Waterschap. De vergunningvereiste in het bestemmingsplan heeft alleen betrekking op het (negatie) beïnvloeden van de gewenste natuurfunctie ter plaatse.
l. Het aanbrengen van kades of het wijzigen daarvan.
Het aanbrengen of wijzigen van kades is vergunningplichtig binnen alle bestemmingen/ aanduidingen die genoemd zijn in het vergunningenstelsel.
Hoofdstuk 8 Economische Uitvoerbaarheid
In artikel 6.12 lid 1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Geen exploitatieplan hoeft te worden vastgesteld als het verhalen van kosten anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld doordat de gemeente hierover overeenkomsten heeft gesloten met de eigenaren van de binnen het exploitatiegebied gelegen gronden), er geen fasering en of tijdvak behoeft te worden vastgelegd en geen locatie-eisen (openbare ruimte) of woningbouwcategorieën hoeven te worden vastgesteld.
In het bestemmingsplan Buitengebied Noordoost is zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan. Dit betekent dat met name ten aanzien van de bouwvlakken voor de agrarische bedrijven er niet meer ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden dan ze nu ook al hebben. Aanpassingen van de bouwvlakken hebben alleen plaatsgevonden op basis van reeds bestaande bebouwing dat nog niet binnen het bouwvlak was gesitueerd en in de gevallen waar dit middels een anterieure overeenkomst is vastgelegd. Verder wordt geen nieuwbouw van woningen of andere ontwikkelingen toegestaan welke onder afdeling 6.4 van de Wro vallen. Verder is het stellen van locatie-eisen aan openbare ruimte of middels woningbouwcategorieën ook niet noodzakelijk en behoeft ook geen fasering te worden opgenomen.
Ten behoeve van het onderhavige plan behoeft dan ook geen exploitatieplan te worden opgesteld. Ten behoeve van de initiatieven wordt met initiatiefnemers een anterieure overeenkomst gesloten.
Hoofdstuk 9 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Participatie
Er is gekozen voor participatieniveau 1: informeren en raadplegen.
Informeren omdat het bestemmingsplan grotendeels consoliderend van aard is en gericht is op het actualiseren van de bestemmingsplanregeling. Hierbij is de gemeente gebonden aan de gemeentelijke beleidskaders en de regelgeving van de provincie en het rijk. Op deze punten bestaat er voor de gemeente dan ook weinig ruimte om in de planregeling af te wijken van de kaders.
Raadplegen omdat het mogelijk is om kleine initiatieven of feitelijke onjuistheden direct mee te nemen in dit plan. Vandaar dat vanaf 2016 diverse (keukentafel-)gesprekken zijn gevoerd en (bedrijfs-) bezoeken zijn gebracht in het plangebied. Tevens zijn inwoners en bedrijven uitgenodigd voor een informatieavond begin 2020. Tijdens die avond werd het plan toegelicht en werd een ieder gevraagd zich te melden met verzoeken en vragen over de locaties binnen het plangebied.
9.2 Vooroverleg En Inspraak
Voor het bestemmingsplan 'Buitengebied Noordoost' is het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gevoerd. Het vooroverleg is gekoppeld aan de inspraakperiode.
Het concept ontwerp van het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 11 december 2019 tot en met 31 januari 2020. Op 14 januari 2019 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Tijdens de informatieavond is het plan toegelicht en was het voor iedereen mogelijk om vragen te stellen over het plan. Er zijn in totaal 27 reacties ingediend op het plan. In de bijgevoegde Commentaarnota inspraak concept ontwerp bestemmingsplan ‘Buitengebied Noordoost’ zijn deze reacties gebundeld en van een beoordeling voorzien. Diverse reacties hebben geleid tot aanpassingen in het plan.
9.3 Zienswijzen
Na vrijgave van het ontwerpbestemmingsplan is het voor een ieder mogelijk om opnieuw te reageren op het plan middels het indienen van een zienswijzen.
9.4 Beroep
Na de ontwerpfase volgt de vaststelling van het bestemmingsplan. Het college zal dan verzocht worden in te stemmen met het raadsvoorstel om het bestemmingsplan te laten vaststellen door de gemeenteraad. Na vaststelling is het voor belanghebbenden om beroep tegen het vaststellen van het bestemmingsplan in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda
Bijlage 1 Landschapsinvesteringsregeling Breda
Bijlage 2 Staat Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Lijst Met Rijksmonumenten En Cultuurhistorisch Waardevolle Panden
Bijlage 3 Lijst met rijksmonumenten en cultuurhistorisch waardevolle panden
Bijlage 4 De In Het Plan Mogelijk Gemaakte Ruimtelijke Ontwikkelingen
Bijlage 4 De in het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen
Bijlage 1 Milieueffectrapportage Noordoost En Passende Beoordeling
Bijlage 1 Milieueffectrapportage Noordoost en passende beoordeling
Bijlage 2 Potentieanalyse Lage Vuchtpolder
Bijlage 2 Potentieanalyse Lage Vuchtpolder
Bijlage 3 Commentaarnota Inspraak Concept-ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Noordoost
Bijlage 3 Commentaarnota inspraak concept-ontwerpbestemmingsplan Buitengebied Noordoost
Bijlage 4 Toetsingsadvies Commissie M.e.r.
Bijlage 4 Toetsingsadvies commissie m.e.r.
Bijlage 5 Notitie Omgang Toetsingsadvies Commissie M.e.r.
Bijlage 5 Notitie omgang toetsingsadvies commissie m.e.r.
Bijlage 6 Bergse Pad 5 Ggd Advies
Bijlage 6 Bergse Pad 5 GGD advies
Bijlage 7 Bergse Pad 5 Rapport Effecten Cumulatie Geur
Bijlage 7 Bergse Pad 5 Rapport effecten cumulatie geur
Bijlage 8 Bergse Pad 5 Verkeer En Parkeren
Bijlage 8 Bergse Pad 5 Verkeer en parkeren
Bijlage 9a Bergse Pad 5 Aerius Berekening
Bijlage 9a Bergse Pad 5 AERIUS berekening
Bijlage 9b Bergse Pad 5 Aerius-berekening Bijlage
Bijlage 9b Bergse Pad 5 AERIUS-berekening bijlage
Bijlage 10a Galgestraat 12-14 Rekenresultaten Aerius Calculator
Bijlage 10a Galgestraat 12-14 Rekenresultaten AERIUS Calculator
Bijlage 10b Gagelstraat 12-14 Aerius-berekening Aanlegfase
Bijlage 10b Gagelstraat 12-14 AERIUS-berekening aanlegfase
Bijlage 11 Galgestraat 12-14 Bzv-score
Bijlage 11 Galgestraat 12-14 BZV-score
Bijlage 12 Galgestraat 12-14 Skal Certificaat
Bijlage 12 Galgestraat 12-14 SKAL certificaat
Bijlage 13 Galgestraat 12-14 Toelichting Stikstof
Bijlage 13 Galgestraat 12-14 toelichting stikstof
Bijlage 14 Galgestraat 12-14 Berekening Cumulatieve Geurbelasting
Bijlage 14 Galgestraat 12-14 Berekening cumulatieve geurbelasting
Bijlage 15 Galgestraat 12-14 Berekening Achtergrondconcentratie Fijnstof
Bijlage 15 Galgestraat 12-14 Berekening achtergrondconcentratie fijnstof
Bijlage 16 Tabellen Cultuurhistorie En Monumenten
Bijlage 16 Tabellen cultuurhistorie en monumenten
Bijlage 9c Bergse Pad 5 Aerius-berekening Aanlegfase
Bijlage 9c Bergse Pad 5 AERIUS-berekening aanlegfase