KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Bedrijf
Artikel 5 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Aanvullende Regels
Artikel 6 Overige Bepalingen
Artikel 7 Overgangsregels
Artikel 8 Slotregel
Hoofdstuk 1 Aanleiding
1.1 Inleiding
1.2 Bestaande Toestand
1.3 Vigerend Bestemmingsplan
Hoofdstuk 2 Regelgeving
2.1 Huidige Situatie
2.2 Toekomstige Situatie
2.3 Inleiding
2.4 Onderzoek
2.5 Conclusie
Hoofdstuk 3 Overig
3.1 Planbeschrijving
3.2 Procedure

Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Rijsbergsebaan 3

Wijzigingsplan - gemeente Breda

Vastgesteld op 30-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Bestanden

Bijlage Bij Regels

Bijlage Bij Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Het plan

het wijzigingsplan Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Rijsbergsebaan 3 van de gemeente Breda;

1.2 Bestemmingsplan

de verbeelding (plankaart) van het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Rijsbergsebaan bestaande uit de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BW2018230015-ON01 met bijbehorende regels en toelichting;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 Aan-huis-gebonden-beroepen

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een zodanige ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij degene die de activiteiten uitoefent tevens de (hoofd)bewoner is;

1.6 Afhankelijke woonruimte

een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

1.7 Agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met uitzondering van intensieve veehouderijen welke alleen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';

1.8 Ambachtelijke bedrijvigheid

een activiteit waarbij de werkzaamheden geheel of nagenoeg geheel met de hand worden uitgevoerd;

1.9 Archeologische waarden

waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;

1.10 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.11 Bebouwingspercentage:

een in de planregels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.12 Bedrijfswoning

een woning in of bij een bedrijfsgebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor een persoon of gezin, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.13 bestaande bebouwing:

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

1.14 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 Bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO met bijbehorende regels en bijlagen;

1.16 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 Boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte

een authentieke agrarische bedrijfswoning waarbij de bedrijfsruimte (vroeger meestal de veestal) zodanig is geïntegreerd in de bouwmassa dat woning en bedrijfsruimte als een architectonische eenheid moet worden beschouwd.

1.18 Bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw dat in bouwkundig opzicht en qua gebruik ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.19 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.20 Bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 Bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22 Bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.23 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24 Bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25 Cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

alle gebouwen welke zijn aangewezen als gemeentelijke- en/of rijksmonument en de in bijlage 1 opgenomen panden alsmede die bebouwing waarbij na bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat deze als cultuurhistorisch waardevol kan worden aangemerkt;

1.26 Dagrecreatie

een recreatieve activiteit waarbij geen nachtverblijf mogelijk is;

1.27 Extensief recreatief medegebruik

vormen van recreatie zoals wandelen, fietsen en paardrijden waarvoor gebruik wordt gemaakt van bestaande infrastructurele voorzieningen zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden;

1.28 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.29 Glastuinbouw:

een agrarische activiteit waarbij de productie geheel of overwegend plaatsvindt in kassen of tunnels;

1.30 Hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.31 legale bebouwing:

bebouwing dat op grond van een onherroepelijke bouw- of omgevingsvergunning is gebouwd of gebouwd kan worden dan wel bebouwing dat niet langer kan worden gewraakt;

1.32 Mantelzorg

het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.33 Peil

  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  2. indien in of op het water wordt gebouwd het Nieuw Amsterdams Peil (of een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);

  3. in alle overige gevallen het afgewerkte maaiveld.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten:

2.1 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.2 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.3 de (bouw)hoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. agrarisch grondgebruik en agrarische bedrijfsuitoefening met dien verstande dat intensieve veehouderijen, overige veehouderijen en glastuinbouwbedrijven respectievelijk uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij' of 'glastuinbouw' zijn toegestaan;

  2. huisverkoop streekeigen producten;

  3. verspreid liggende legale bebouwing, zoals die aanwezig is ten tijde van het als ontwerp ter inzage leggen van dit plan, voor zover die niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';

  4. ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - beperkingen veehouderij' en 'terras' tevens daarvoor;

  5. water;

  6. extensief recreatief medegebruik.

3.2 Bouwregels

Op of in de tot Agrarisch bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming met dien verstande dat:

  1. alle bebouwing uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' is toegestaan met uitzondering van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, terreinafscheidingen en voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik;

  2. er niet gebouwd mag worden ten behoeve van een veehouderij of de uitbreiding van glasopstanden;

  3. bij veehouderijen de dieren slechts in één bouwlaag mogen worden gehuisvest;

  4. huisverkoop streekeigen producten uitsluitend mogelijk is ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' met dien verstande dat hiervoor maximaal 200 m² van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt;

  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' uitsluitend permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen, zijn toegestaan;

  6. per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één agrarisch bedrijf aanwezig mag zijn;

  7. de goothoogte van gebouwen maximaal 7 meter mag bedragen;

  8. de bouwhoogte van gebouwen maximaal 10 meter mag bedragen met uitzondering van kassen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter mag bedragen, en tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen waarvan de bouwhoogte maximaal 3 meter mag bedragen;

  9. de bebouwing als bedoeld in 3.1 onder c mag worden gehandhaafd in zijn huidige omvang en als zodanig ook geheel mag worden vervangen;

  10. per bouwvlak maximaal één bedrijfswoning aanwezig mag zijn c.q. gebouwd en/of verbouwd mag worden met dien verstande dat de inhoud, bebouwing onder peil niet meegerekend, maximaal 750 m³ mag bedragen en het bepaalde onder b in dit lid hierop niet van toepassing is;

  11. ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten' is geen bedrijfwoning toegestaan;

  12. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn of gebouwd worden met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  13. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor wat betreft terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' maximaal 2 meter en buiten deze aanduiding maximaal 1,50 meter, voor wat betreft voerkuilen maximaal 2,5 meter, voor diverse soorten silo's, biovergistingsinstallatie en windmolens maximaal 16 meter en voor het overige 4 meter mag bedragen;

  14. voor het bouwen van een bedrijfswoning of bedrijfsgebouwen, groter dan 500 m², wordt voorafgaand aan de beslissing over de omgevingsvergunning advies ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen over de noodzakelijkheid van het betreffende bouwwerk ter plaatse.

3.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 of 3.2 mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor het plaatsen en gebruiken van stacaravans en/of woonunits of de verbouwing en gebruik van een bedrijfsgebouw voor de tijdelijke huisvesting van seizoensarbeiders met dien verstande dat:

  1. het gebruik als tijdelijke huisvesting slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar hetgeen dient te worden aangetoond aan de hand van een bewoningsregistratie;

  2. de woonunits of stacaravans dienen te worden geplaatst ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' van het betreffende bedrijf;

  3. per bedrijf maximaal 40 seizoensarbeiders mogen worden gehuisvest;

  4. deze huisvesting uitsluitend mag worden opgericht of ingericht voor werknemers die uitsluitend werkzaam zijn bij het bedrijf waar zij worden gehuisvest;

  5. de noodzaak tot het hebben en huisvesten van seizoensarbeiders op het bedrijf afdoende is aangetoond waartoe een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen is vereist;

  6. er geen sprake is van milieuhygiënische belemmeringen voor de omliggende bedrijven;

  7. aangetoond wordt dat door de huisvesting van seizoensarbeiders geen extra negatieve effecten zullen ontstaan voor het woon- en leefklimaat van de omgeving.

  1. van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:

  1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor bewoning door de ondernemer;

  2. maximaal 200 m2 van de aanwezige bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;

  3. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

  4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.

  1. van het bepaalde in lid 3.2 onder j voor het verbouwen van en gebruiken van een bijgebouw als afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

  1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

  2. het te bouwen of te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  3. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  4. er geen strijd mag ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van de tijdelijke woonruimte geen belemmering mag opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  6. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. van het bepaalde in lid 3.2 onder g en h ten aanzien van de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte voor gebouwen tot een maximale hoogte van respectievelijk 9 en 15 meter indien dit is ingegeven vanuit dierwelzijnseisen of andere milieuregels met dien verstande dat deze afwijkingsmogelijkheid niet van toepassing is bij de bouw van kassen en in dit kader niet voldaan hoeft te worden aan de in de aanhef van dit lid genoemde Landschapsinvesteringsregeling Breda;

  2. van het bepaalde in lid 3.1 onder a voor de bouw en het gebruik van een tijdelijk bouwwerk ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:

  1. deze ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 30 meter aansluitend aan een aanduiding 'bouwvlak' of een bestemmingsvlak 'Bedrijf' of 'Wonen' moet worden geplaatst;

  2. deze geen grotere bouwhoogte heeft dan 10 meter;

  3. deze geen grotere oppervlakte heeft dan 400 m2;

  4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar aanwezig mag zijn en na afloop van die termijn dient te worden verwijderd;

  5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. van het bepaalde in lid 3.2 onder b voor het binnen het bestaande bouwvlak bouwen of verbouwen of de omschakeling naar een veehouderij, niet zijnde een intensieve veehouderij, of uitbreiding van het aantal dieren of de bouw of uitbreiding van kassen met dien verstande dat:

  1. aangetoond wordt dat er stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt;

  2. indien het permanent teeltondersteunende kassen betreft deze niet groter mogen zijn dan 5000 m2;

  3. de bouw, verbouw of uitbreiding van gebouwen, niet zijnde de bedrijfswoning, voor de uitbreiding van of omschakeling naar een veehouderij, alleen is toegestaan als:

  • de omschakeling niet betreft het omschakelen naar een intensieve veehouderij;

  • het bedrijf is gelegen binnen de aanduiding ‘beperkingen veehouderij’ en dit alleen mogelijk is voor grondgebonden veehouderijen;

  • aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;

  • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2 µg/m3;

  • aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

  • deze regels niet gelden voor gebouwen en bouwwerken die niet gebruikt gaan worden voor de uitoefening van de gevestigde veehouderij of het bouwwerken, geen gebouwen zijnde betreft voor de opslag van ruwvoer.

3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 6.3, mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het kamperen bij de boer met dien verstande dat:

  1. de kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' of binnen een straal van 50 meter aansluitend aan deze aanduiding, moeten worden geplaatst;

  2. het aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer bedraagt dan 25 ;

  3. de kampeermiddelen geplaatst mogen zijn in de periode gelegen tussen 15 maart en 31 oktober;

  4. de nabijgelegen agrarische bedrijven hierdoor niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt;

  6. de kampeeractiviteit(en) na beëindiging van de agrarische functie ter plaatse niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd.

  1. voor het toestaan van nevenactiviteiten en/of activiteiten in het kader van de verbrede landbouw met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke daarin niet zijn opgenomen maar die qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met daarin opgenomen bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;

  2. ter plaatse een agrarisch bedrijf als hoofdfunctie aanwezig is en wordt gehandhaafd;

  3. de activiteit(en) na beëindiging van de agrarische functie niet meer is(zijn) toegestaan en moet(en) worden beëindigd;

  4. voor de activiteit(en) maximaal 400 m² bebouwing mag worden aangewend terwijl voor ondergeschikte horeca-activiteiten in de vorm van een terras maximaal 100 m2 van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt en/of maximaal over 30 zitplaatsen op het onbebouwde terrein;

  5. buitenopslag ten behoeve van de gewenste functie niet is toegestaan;

  6. de uitoefening van de activiteit(en) geen uitbreiding van de bebouwing of uitbreiding van het bouwvlak tot gevolg mag hebben;

  7. de te ontwikkelen activiteit(en) geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.

  1. voor het toestaan van statische opslag in gebouwen tot een oppervlakte van maximaal 1000 m2 met dien verstande dat indien geen sprake meer is van agrarische activiteiten de resterende bedrijfsgebouwen, waaronder ook kassen, worden gesloopt en overtollige verharding wordt verwijderd.

  2. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar en vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 lid 6.4 van dit plan en wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd:

  1. voor het vergroten en/of veranderen van de vorm van de aanduiding 'bouwvlak', met uitzondering van de bouwvlakken ter plaatse van de aanduiding 'wonen uitgesloten', met dien verstande dat:

  1. de oppervlakte van het bouwvlak niet groter wordt dan 1,5 ha met uitzondering van;

  2. ten behoeve van het oprichten van permanente teeltondersteunende voorzieningen, niet zijnde kassen of tunnels waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 3 ha mag gaan bedragen;

  3. de uitbreiding ter plaatse van de aanduiding veehouderij waar de oppervlakte van het bouwvlak maximaal 2,5 ha mag gaan bedragen mits:

  4. de veebezetting 2 GVE/ha of minder bedraagt;

  5. er sprake is van een sanering van een overbelaste situatie elders;

  6. uitbreiding noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een zorgvuldige veehouderij vanwege een vernieuwend bedrijfsconcept en na advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;

  7. ten behoeve van het vergroten van het maximaal toegestane bouwvlak voor de bouw van voorzieningen voor de opslag van ruwvoer tot een oppervlakte van maximaal 0,5 ha mits:

  8. het bedrijf in overwegende mate is aangewezen op de opslag van ruwvoer;

  9. hiervoor geen ruimte meer aanwezig is binnen het bouwvlak;

  10. de toegevoegde ruimte uitsluitend gebruikt mag worden voor de opslag van ruwvoer in bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

  11. uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk is om de continuïteit van het bedrijf voor langere tijd te waarborgen en/of een ingediend bouwplan daartoe aanleiding geeft;

  12. indien de vergroting of vormverandering van het bouwvlak is bedoeld voor de bouw van bouwwerken voor de uitbreiding van het aantal dieren ter plaatse dient aangetoond te worden dat stikstofneutraal gebouwd en gebruikt wordt;

  13. uitbreiding van het bouwvlak verantwoord is vanuit natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, water- en bodemhuishoudkundige en milieuhygiënische oogpunt;

  14. deze mogelijkheid tot vergroting of vormverandering van het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ alleen mogelijk is voor zover het bouwvlak niet is gelegen ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - beperkingen veehouderij' waar alleen de uitbreiding van bouwvlakken voor grondgebonden veehouderijen is toegestaan;

  15. deze mogelijkheid voor vergroting of vormverandering van het bouwvlak voor veehouderijen, niet zijnde intensieve veehouderijen voor zover gelegen binnen de aanduiding'overige zone - bperkeningen veehouderij', alleen is toegestaan als:

  • aangetoond is dat maatregelen worden getroffen en in stand gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij welke zijn opgenomen in de nadere regels ter uitvoering van de Brabantse Zorgvuldigheidsscore, die zijn vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op grond van de Verordening ruimte 2014;

  • de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;

  • is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder op geurgevoelige objecten in de bebouwde kom niet hoger dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20% tenzij er - indien de achtergrondbelasting hoger is- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke tenminste de eigen bijdrage aan de overschrijding hiervan compenseert;

  • is aangetoond dat de achtergrondconcentratie, vermeerderd met de bijdrage van het initiatief, een jaargemiddelde fijnstofconcentratie (PM10) op gevoelige objecten veroorzaakt van maximaal 31,2µg/m3;

  • aangetoond wordt dat er een dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling;

  1. vooraf over de noodzakelijkheid van de vergroting of vormverandering en de continuïteit van het bedrijf advies wordt ingewonnen bij de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen.

  1. voor het deels wijzigen van de bestemming 'Agrarisch' ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' en het restant van de aanduiding 'bouwvlak' te verwijderen met dien verstande dat:

  1. de agrarische ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen bedrijven niet worden beperkt;

  2. aan cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden en milieuhygiënische en water- en bodemhuishoudkundige aspecten geen onevenredige schade wordt toegebracht;

  3. de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voor het merendeel worden gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, waarbij maximaal 500 m2 aan bebouwing mag worden gehandhaafd als bijgebouw en de sloop en/of de verwijdering van de verharding afdoende is verzekerd,;

  4. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald. .

  1. voor het ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' deels wijzigen van de bestemming 'Agrarisch', in de bestemming 'Bedrijf', en verwijdering van het restant van het 'bouwvlak', met dien verstande dat:

  1. uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 3 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke daarin niet zijn genoemd maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2 , niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere categorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2;

  2. het bestemmingsvlak een oppervlakte mag hebben van maximaal 5000 m2 en maximaal 800 m² bebouwing voor deze bestemming mag worden gebouwd/gebruikt en de eventueel overige aanwezige bebouwing, niet zijnde de woning of cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, wordt gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, welke sloop c.q. verwijdering van verharding afdoende verzekerd is, ;

  3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving aanwezige agrarische bedrijven;

  4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat in de openbare ruimte geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;

  5. parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;

  6. de wijziging niet mag leiden tot twee of meerdere bedrijven per locatie.

  1. voor het wijzigen van deze bestemming ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' naar de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van de vestiging van een agrarisch technisch hulpbedrijf of een aan de agrarische sector verwant bedrijf met dien verstande dat:

  1. het bouwvlak een maximale oppervlakte mag hebben van 1,5 ha en een maximaal bebouwingspercentage van 50%;

  2. voor paardenhouderijen een rijhal aanwezig mag zijn met een oppervlakte van maximaal 1200 m²;

  3. de nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving reeds aanwezige (agrarische) bedrijvigheid;

  4. parkeren voor het bedrijf op eigen terrein dient plaats te vinden;

  5. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt.

  6. wordt aangetoond dat binnen het bedrijf, voor zover dieren gehouden gaan worden, stikstofneutraal wordt gebouwd en gebruikt.

  1. voor het uitbreiden van de bestemmingsvlakken 'Wonen' en 'Bedrijf' ten behoeve van het oprichten van paardenbakken voor hobbymatig gebruik met dien verstande dat:

  1. per bedrijf of woning één paardenbak is toegestaan;

  2. deze ontwikkeling redelijkerwijs niet binnen de bestemmingsvlakken 'Wonen' of 'Bedrijf' kan worden gesitueerd;

  3. deze uitbreiding wordt gesitueerd direct aansluitend en binnen een straal van maximaal 50 meter van het uit te breiden bestemmingsvlak;

  4. deze uitbreiding maximaal 1200 m² bedraagt;

  5. de paardenbakken geen grotere bouwhoogte mag hebben dan 1,5 meter en worden uitgevoerd als open constructie.

  1. voor wijziging van de bestemming in de bestemming 'Natuur' voor het behoud van een kwaliteitsverbetering van het landschap.

  2. voor het huisvesten van meer seizoensarbeiders dan is aangegeven in lid 3.3 onder a punt 3 met een maximum van 120 met dien verstande dat aannemelijk gemaakt wordt dat dit groter aantal werknemers nodig is in verband met de grootte of de specifieke bedrijfsvoering van het betreffende bedrijf en verder voldaan wordt aan het bepaalde in lid 3.3 onder a met dien verstande dat de Landschapsinvesteringsregeling hierop niet van toepassing is tenzij het bouwvlak hiervoor moet worden vergroot.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijfsdoeleinden, anders dan agrarische activiteiten, in de milieubelastingcategorieën 1 en 2 zoals deze zijn aangegeven in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten;

4.2 Bouwregels

Op of in de tot Bedrijf bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd noodzakelijk voor en ten dienste van de genoemde bestemming, met dien verstande dat:

  1. de bedrijfsgebouwen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd;

  2. per aanduiding 'bouwvlak' maximaal één bedrijf aanwezig mag zijn en de bedrijfsbebouwing maximaal 800 m2 mag bedragen;

  3. de goothoogte van de gebouwen mag maximaal 7 meter bedragen;

  4. de bouwhoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bedragen;

  5. de bedrijfswoning uitsluitend aanwezig mag zijn c.q. gebouwd mag worden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  6. de inhoud van de bedrijfswoning mag maximaal 750 m3 bedragen, waarin de bebouwing onder peil niet wordt meegenomen; indien de bedrijfswoning bestaat uit een voormalige boerderij met geïntegreerde bedrijfsruimte mag de inhoud gelijk zijn aan het bestaande bouwvolume onder de voorwaarde dat de voormalige boerderij in zijn oorspronkelijke karakter wordt hersteld en/of gehandhaafd;

  7. voor het wonen mogen per bedrijfswoning een of meerdere bijgebouwen aanwezig zijn met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 100 m2, een goothoogte van maximaal 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 5 meter;

  8. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 6 meter bedragen met uitzondering van terreinafscheidingen waarvan de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2:

  1. voor het verbouwen van een bijgebouw tot afhankelijke woonruimte in het kader van de mantelzorg met dien verstande dat:

  1. maximaal 75 m2 van het bijgebouw hiervoor mag worden aangewend;

  2. het te verbouwen bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  3. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van Wet maatschappelijke ondersteuning en dient beperkt te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden;

  4. er mag geen strijd ontstaan met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte mag geen belemmering opleveren in het kader van de bedrijfsvoering voor omliggende bedrijven;

  5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd;

  6. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. voor de bouw en het gebruik van tijdelijke bouwwerken ten behoeve van het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat:

  1. deze binnen het bestemmingsvlak worden geplaatst of aansluitend aan dit vlak binnen een straal van 30 meter daarvan;

  2. deze geen grotere bouwhoogte hebben dan 10 meter;

  3. deze geen grotere oppervlakte hebben dan 400 m2;

  4. deze maximaal gedurende 6 maanden per jaar mogen worden geplaatst en na afloop van die termijn dienen te worden verwijderd;

  5. vanwege de tijdelijkheid niet hoeft te worden voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda.

  1. voor het toestaan en inrichten van een verblijfsrecreatieve voorziening in de bedrijfswoning of een bestaand bijgebouw in de vorm van een bed en breakfast voor maximaal 10 personen met dien verstande dat:

  1. de bedrijfswoning geschikt blijft voor bewoning door de ondernemer;

  2. maximaal 200 m2 bedrijfsbebouwing voor deze functie mag worden gebruikt;

  3. de agrarische bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden beperkt;

  4. de te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat er in de openbare ruimte aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse in het gedrang komt.

4.4 Specifieke gebruikregels

Voor het gebruik van de gronden en gebouwen is het bepaalde in artikel 6 lid 6.3 van toepassing. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - landschapselement' dient verplicht een op basis van een toegestane ruimtelijke ontwikkeling vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap te worden aangelegd, overeenkomstig het aan deze regels toegevoegde inrichtingsplan, en in stand gehouden die voldoet aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda en met dien verstande dat de vereiste kwaliteitsverbetering van het landschap wordt uitgevoerd binnen 1,5 jaar nadat het onderhavige wijzigingsplan onherroepelijk in werking is getreden.

4.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 6 lid 6.3:

  1. voor het gebruik van een gebouw voor het bouwen van een carnavalswagen met dien verstande dat het gebruik slechts is toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per jaar;

  2. voor het toestaan van bedrijfsactiviteiten welke niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten maar welke qua aard en milieubelasting zijn gelijk te stellen met de daarin genoemde bedrijven binnen de categorieën 1 en 2, niet zijnde detailhandelsbedrijven, horecabedrijven of zelfstandige kantoren, en voor bedrijven uit een hogere milieucategorie mits het betrokken bedrijf naar omvang, aard en invloed op de omgeving is gelijk te stellen met bedrijven in de categorieën 1 en 2.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 6 lid 6.4 van dit plan tot het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf', voor zover een bedrijfswoning aanwezig is, in de bestemming 'Wonen' mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda zoals die als bijlage 2 aan deze regels is toegevoegd en met dien verstande dat:

  1. aan cultuurhistorische, landschappelijke of natuurlijke waarden geen onevenredige schade wordt toegebracht;

  2. de voormalige bedrijfsgebouwen, niet zijnde cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, voor het merendeel worden gesloopt alsmede overtollige verharding wordt verwijderd, waarbij maximaal 500 m2 aan bebouwing mag worden gehandhaafd als bijgebouw;

  3. het aantal woningen niet mag toenemen tenzij in de planregels voor de bestemming 'Wonen' anders is bepaald.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), bestemd voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden ter plaatse.

5.2 Bouwregels

Binnen de tot Waarde - Archeologie bestemde gronden is het niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:

  1. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft;

  2. voorzover het betreft het oprichten of uitbreiden van gebouwen met een oppervlakte van maximaal 100 m²;

  3. de gebieden die zijn vrijgegeven middels een door of namens burgemeester en wethouders afgegeven selectiebesluit.

5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn met dien verstande dat daarnaast ook voldaan moet worden aan het bepaalde in de basisbestemming.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en/of werkzaamheden is het bepaalde in artikel 6 lid 6.6.1 van toepassing met dien verstande dat aan een vergunning als bedoeld in 6.6.1 onder a voorwaarden kunnen worden verbonden indien uit voorafgaand adequaat archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. Voorts is geen omgevingsvergunning vereist indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en door het aanleggen of het uitvoeren van de vergunningplichtige werken of werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, geen archeologische waarden worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Aanvullende Regels

Artikel 6 Overige Bepalingen

6.1 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

6.2 Algemene bouwregels

  1. Indien het gebruik van gronden en bebouwing of de maatvoering van de bebouwing of het aantal woningen dat bestaat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag dit legaal afwijkende gebruik, maatvoering c.q aantal woningen te allen tijde worden gehandhaafd en vernieuwd.

  2. Voor het bouwen van geheel of gedeeltelijk beneden het maaiveld gelegen gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak onder het gehele gebouw of een gedeelte van het gebouw dat geheel boven het maaiveld is gelegen;

  2. het bouwen van bedoelde ruimten is uitsluitend toegestaan tot 1 bouwlaag met een bouwdiepte van maximaal 4 meter onder peil.

6.3 Algemene gebruiksregels

  1. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval begrepen gebruik van gebouwen en gronden voor een seksinrichting of gebruik van gebouwen voor smart-, head- en growshops of een combinatie daarvan.

  2. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid a, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

6.4 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, en gelet op het bepaalde in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is;

  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen op de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;

  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.

6.5 Overige regels

6.6 Algemene aanduidingsregels

Artikel 7 Overgangsregels

7.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag om omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a en toestaan dat een eenmalige vergroting plaatsvindt van de inhoud van een bouwwerk met niet meer dan 10%.

  2. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

7.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij deze verandering de afwijking naar aard en omvang verkleind.

  3. In het gebruik, bedoeld onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 8 Slotregel

Deze planregels kunnen worden aangehaald onder de titel:

Planregels deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Rijsbergsebaan 3' van de gemeente Breda.

Hoofdstuk 1 Aanleiding

1.1 Inleiding

Er is een verzoek ingediend (zie bijlage 1) tot wijziging van de agrarische bestemming van de locatie Rijsbergsebaan 3 te Galder in een bedrijfsbestemming. Verzoekers willen ter plaatse een ambachtelijke werkplaats vestigen voor het restylen van meubelen van particulieren, het maken van maatwerkmeubels en restauratie van antieke meubelen. De werkzaamheden zullen allen verricht worden in der bedrijfsgebouwen en met handgereedschap. Eventuele hinder veroorzakende activiteiten worden uitbesteed. Het contact met klanten zal hoofdzakelijk via de mail of telefonisch plaatsvinden.

De onderhavige locatie heeft nog een agrarische bestemming. Om dit bedrijf ter plaatse mogelijk te maken zal het bestemmingsplan gewijzigd moeten worden. Het onderhavige ontwerpplan ‘Buitengebied Zuid 2013, wijzigingsplan Rijsbergsebaan 3’ strekt hiertoe.

1.2 Bestaande Toestand

Op de betreffende locatie is al jarenlang geen agrarisch bedrijf meer gevestigd geweest maar is de bedrijfswoning bewoond geweest dor de voormalige ondernemer en diens vrouw. De inititatiefnemers voor deze planwijziging hebben onderhavige locatie gekocht en willen hier hun meubelbedrijf vestigen. Op de locatie is een bedrijfswolning aanwezig met de nodige bedrijfsgebouwen en bijbehorende gronden (ca 6700 m2)..

[image]

Bestaande situatie Rijsbergsebaan 3

1.3 Vigerend Bestemmingsplan

Van kracht is het bestemmingsplan "Buitengebied Zuid 2013” vastgesteld door de gemeenteraad op 18 december 2014 en gewijzigd vastgesteld bij besluit van 5 november 2105 en 3 maart 2016 en voor deze locatie onherroepelijk geworden bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 februari 2017.

[image]

ittreksel verbeelding behorende bij vigerende bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013

Hoofdstuk 2 Regelgeving

2.1 Huidige Situatie

Op deze locatie is thans een bedrijfswoning aanwezig met een aantal bedrijfsgebouwen. De locatie heeft in het bestemmingsplan de bestemming 'Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak'. De woning, de bedrijfsgebouwen en de gronden zijn al langere tijd niet meer voor agrarische doeleinden in gebruik geweest. De hoofdactiviteit op de locatie is op dit moment bewoning door de voormaloige ondernemer.De grond met opstallen is inmiddels verkocht aan initiatiefnemers.

2.2 Toekomstige Situatie

Het toekomstig gebruik van de gebouwen zal vrijwel gelijk zijn als in de huidige situatie reeds aanwezig is. Met dit wijzigingsplan wordt in feite een reeds bestaande situatie gelegaliseerd. Om dit ook juridisch mogelijk te maken zal via dit wijzigingsplan de agrarische bestemming worden omgezet naar een bedrijfsbestemming.

2.3 Inleiding

Van kracht is het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013'

De gronden en opstallen aan de Rijsbergsebaan 3 te Galder zijn in het bestemmingsplan Buitengebied Zuid 2013 bestemd tot 'Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak' voor de bebouwing. Op grond van het bepaalde in artikel 3, lid 3.5 onder c van dit bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd het plan te wijzigen, mits wordt voldaan aan de Landschapsinvesteringsregeling Breda, ten behoeve van het wijzigen van de bestemming ‘Agrarisch' met de aanduiding 'bouwvlak' in de bestemming 'Bedrijf' onder de volgende voorwaarden:

  1. Uitsluitend bedrijven zijn toegestaan met een milieucategorie 1 en 2 ;

  2. Het bestemmingsvlak een maximale oppervlakte mag hebben van 5000 m2 en maximaal 800 m2 bebouwing voor deze bestemming mag worden gebouwd/gebruikt;

  3. De nieuwe functie geen belemmering op gaat leveren voor de in de omgeving reeds aanwezige agrarische bedrijven;

  4. Parkeren voor het bedrijf op eigen terrein moet plaatsvinden;

  5. De te ontwikkelen activiteiten geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben in die zin dat geen aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk mogen zijn dan wel de verkeersveiligheid ter plaatse niet in het gedrang komt;

  6. De wijziging niet mag leiden tot twee of meerdere bedrijven.

2.4 Onderzoek

Het verzoek is getoetst aan de voorwaarden uit het vigerende bestemmingsplan en hierbij is het

volgende geconcludeerd.

In het kader van de Landschapsinvesteringsregeling Breda valt deze ruimtelijke ontwikkeling in categorie 2 en dient een landschappelijke inpassing te worden gerealiseerd. Hierover zijn afspraken gemaakt en is een verplichte landschapsinvestering afgesproken. Teneinde de aanleg te garanderen is dit vastgelegd in een overeenkomst met de initiatiefnemer. Teneinde het behoud te garanderen is de locatie, waar deze landschappelijke inpassing moet worden gerealiseerd en overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, lid 3.5 onder f, bestemd tot 'Natuur'. De aanleg en het behoud van de landschappelijke inpassing is daarnaast ook geborgd in de regels bij het plan (bestemming Natuur) via een kwalitatieve verplichting. Een inrichtingsplan is aan de regels als bijlage toegevoegd.

Ter plaatse zal een bedrijf worden gevestigd waarbij de werkzaamheden binnen zullen plaatsvinden en waarbij slechts met handmachines werkzaamheden verricht zullen gaan worden. Hinder veroorzakende activiteiten (zoals bijvoorbeeld het stralen van meubelen) worden en blijven uitbesteed worden. Teneinde objectief te kunnen vaststellen of het bedrijf voldoet aan het gestelde omtrent de milieubelastingscategorie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Kraaij akoestisch adviesbureau d.d. 10 oktober 2018 projectnummer BP.1834.R01) op basis waarvan geconcludeerd kan worden dat het onderhavige bedrijfsactiviteiten gelijkgesteld kunnen worden met een 1 of 2 bedrijf waardoor dit past binnen de hieromtrent gestelde randvoorwaarde uit het bestemmingsplan. Het volledige akoestisache onderzoek is als bijlage aan de toelichting toegevoegd.

Het bestemmingsvlak krijgt geen grotere oppervlakte dan de maximaal toegestane 5000 m2. Ten opzichte van de huidige situatie wordt het bouwvlak zelfs verkleind. Qua bebouwing betreft het de reeds bestaande bebouwing (ter grootte van 534 m2) welke deels vernieuwd zal gaan worden.

Van het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf (Rijsbergsebaan 10, Galder) ligt het bouwvlak van dit bedrijf schuin tegenover de locatie Rijsbergsebaan 3 op een afstand van ruim 45 meter van het geprojecteerde bestemmingsvlak voor de Rijsbergsebaan 3. De beoogde ontwikkeling levert, mede gezien het feit dat de bedrijfswoning al aanwezig is en niet zal worden verplaatst en er geen hindergevoelige objecten toegevoegd kunnen worden, geen belemmering op voor nabijgelegen agrarische bedrijven.

Ten aanzien van de verkeersaantrekkende werking wordt opgemerkt dat met de plannen een toename van het verkeer van en naar de inrichting niet wordt voorzien ten opzichte van de situatie toen er nog een agrarisch bedrijf werd geëxploiteerd en op dit moment nog geëxploiteerd mag worden. In parkeren op eigen terrein kan, indien nodig, gezien de grootte van het bouwvlak, ruimschoots worden voorzien.

Ter plaatse zal slechts één bedrijf worden gevestigd.

2.5 Conclusie

Uit het voorgaande mag worden geconcludeerd dat het verzoek voldoet aan de voorwaarden uit het

bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013' tot wijziging van de agrarische bestemming naar de bestemming Bedrijf.

Hoofdstuk 3 Overig

3.1 Planbeschrijving

Voorliggend wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, toelichting en planregels.

De verbeelding volstaat met het aangeven van de nieuwe bestemming ‘Bedrijf’ met bestemmingsvlak en bouwvlak. De vereiste landschapsinvestering heeft de bestemming 'Natuur'gekregen. De planregels betreffen de ongewijzigde regels welke behoren bij de in het plangebied opgenomen bestemmingen en de op alle bestemmingen betrekking hebbende artikelen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuid 2013'.

3.2 Procedure

Het onderhavige plan is een plan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Ten aanzien van de procedure is het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht van kracht. Een en ander betekent dat het ontwerpplan gedurende 6 weken ter inzage zal worden gelegd tijdens welke termijn door belanghebbenden zienswijzen tegen dit wijzigingsplan kunnen worden ingediend waarna het plan kan worden vastgesteld door het college. Tegen het besluit van het college staat rechtstreeks