150 kV verkabeling Hoge Vucht
Bestemmingsplan - Breda
Vastgesteld op 30-09-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Bij toepassing van deze regels worden de begrippen als volgt uitgelegd:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Verkabeling 150 kV Hoge Vucht met identificatienummer NL.IMRO.0758.BP2020101012-VG01 van de gemeente Breda;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
1.3 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5 archeologische waarden:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
1.6 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7 belemmeringenstrook:
een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding die dient om de veiligheid, de bereikbaarheid en het ongestoord functioneren van de hoogspanningsverbinding te kunnen garanderen;
1.8 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):
- legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning;
- het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.9 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.10 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.11 bevoegd gezag:
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.12 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;
1.13 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.14 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.15 gestuurde boring:
een sleufloze aanlegmethode;
1.16 hoogspanningsstation:
een bouwwerk waar hoogspanningsverbindingen op elkaar worden aangesloten en elektrische energie wordt getransporteerd, verdeeld en getransformeerd;
1.17 hoogspanningsverbinding:
een ondergrondse of bovengrondse verbinding met een spanningsniveau van 110 kV of hoger;
1.18 open ontgraving:
een aanlegmethode waarbij gebruik gemaakt wordt van een te ontgraven sleuf met een minimale diepte van 1,80 meter onder maaiveld in niet-stedelijk gebied en minimaal 1,20 meter onder maaiveld in stedelijk gebied;
1.19 groen:
bermen, bomen, beplanting, parken en plantsoenen en ander daarmee vergelijkbaar groen;
1.20 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, en met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2 peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- een installatie ten behoeve van de overgang tussen een ondergrondse en een bovengrondse hoogspanningsverbinding van 150 kV;
met de daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- erven en terreinen;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- overige nutsvoorzieningen;
- wegen, straten en paden;
- waterlopen en waterpartijen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
- uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 20 meter.
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning Ondergronds
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer en instandhouding van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV met de daarbij behorende:
- belemmeringenstrook;
- voorzieningen ten behoeve van de bestemming.
4.2 Bouwregels
Op de voor 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een bouwhoogte van maximaal 3 meter ten dienste van de in lid 4.1 bedoelde bestemming worden gebouwd.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en), indien:
- de belangen en de veiligheid van de betrokken hoogspanningsverbinding niet worden geschaad;
- hieromtrent schriftelijk advies is verkregen van de leidingbeheerder.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van gronden voor het permanent opslaan van goederen, (brandbare) stoffen en/of materialen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 5 Leiding - Hoogspanning Bovengronds
Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' komt de onderliggende dubbelbestemming 'Leiding' met de aanduiding 'hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding' uit het bestemmingsplan 'Hoge Vucht' en de onderliggende dubbelbestemming 'belemmeringszone' uit het bestemmingsplan 'Krogten' (en de partiële herziening daarvan in 2006) ten behoeve van de bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding te vervallen vanaf het eerste moment dat de ondergrondse hoogspanningsverbinding, zoals bedoeld in Artikel 4, in gebruik is genomen. De andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en) en/of aanduiding(en) blijven onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is.
Artikel 8 Overige Regels
8.1 Van toepassing verklaring
- De regels en verbeelding van dit plan gelden in aanvulling op de regels en verbeeldingen van onderstaande bestemmingsplannen:
- Bestemmingsplan Krogten, onherroepelijk op 07-06-2006;
- Bestemmingsplan Krogten, partiële herziening 2006, onherroepelijk op 26-02-2008;
- Bestemmingsplan Hoge Vucht, onherroepelijk op 14-06-2012;
- Bestemmingsplan Buitengebied Teteringen, onherroepelijk op 31-05-2006.
- Inpassingsplan Windenergie A16, vastgesteld op 11-09-2020
- Partiële Herziening Windenergie A16, vastgesteld op 11-09-2020
- Voor zover de dubbelbestemmingen uit dit plan tot een andere uitleg aanleiding geven dan de bestemmingen uit de onderliggende bestemmingsplannen, dan prevaleren de dubbelbestemmingen uit dit plan met uitzondering van die uit de plannen 5 en 6 hierboven genoemd onder 8.1.a.
8.2 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
- Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
- Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder lid a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder lid a met maximaal 10%.
- Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
- Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
- Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder lid a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
- Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
- Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Verkabeling 150 kV Hoge Vucht.
3.1 Inleiding
3.1.1 Aanleiding En Doel
TenneT TSO B.V. (hierna: TenneT) is de netbeheerder voor het Nederlandse hoogspanningsnet voor elektriciteit (110 kV en hoger). Het bedrijf heeft kortgezegd drie taken:
- het verzorgen van transportdiensten door het aanleggen en onderhouden van een robuust hoogspanningsnet;
- het verzorgen van systeemdiensten door het evenwicht tussen vraag naar en aanbod van elektriciteit 24 uur per dag en 7 dagen per week te handhaven;
- het faciliteren van een effiiënt functionerende, liquide en stabiele elektriciteitsmarkt.
Aanleiding voor het ondergronds verkabelen van de nu bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding is de wens van gemeente Breda om de bovengrondse masten met geleiders weg te halen en de verbinding ondergronds en daarmee uit het zicht te brengen. Het voornemen betreft dan ook het ondergronds verkabelen van de volgende verbindingen (zie figuur 1.1):
- 150 kV-hoogspanningsverbinding Breda-Roosendaal tussen mast 42 en 49;
- 150 kV-hoogspanningsverbinding Breda-Geertruidenberg tussen mast 30 en het TenneT 150 kV-station Breda.
Figuur 1.1 Ligging tracés ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbindingen (roze lijnen)
De ondergrondse hoogspanningsverbindingen kunnen op basis van de vigerende bestemmingsplannen niet worden aangelegd, omdat de regels van de vigerende bestemmingsplannen enkel bovengrondse hoogspanningsverbindingen toelaten en geen ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Hiervoor dienen de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbindingen planologisch en juridisch te worden geborgd in een nieuw planologisch kader. Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid de hoogspanningsverbinding Breda - Geertruidenberg deels ondergronds te leggen.
3.1.2 Begrenzing Plangebied
Het plangebied voor onderliggend bestemmingsplan betreft het tracé van de 150 kV-hoogspanningsverbinding Breda – Geertruidenberg. Het tracé begint tussen mast 30 - 31 en eindigt bij het TenneT 150 kV-station Breda. Het tracé is gelegen in de wijk Hoge Vucht in Breda Noord en deels op het bedrijventerrein de Krogten. Het tracé heeft een lengte van circa 1,25 kilometer. In figuur 1.2 is de ligging van het tracé weergegeven.
Figuur 1.2 Te verkabelen 150 kV-hoogspanningsverbinding Geertruidenberg-Breda
3.1.3 Vigerende Bestemmingsplannen
De ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding ligt binnen het grondgebied van gemeente Breda. De volgende vigerende bestemmingsplannen zijn op de het plangebied van toepassing:
- Bestemmingsplan Krogten, vastgesteld op 25-11-2004
- Bestemmingsplan Hoge Vucht, vastgesteld op 14-06-2012
- Bestemmingsplan Buitengebied Teteringen, onherroepelijk op 31-05-2006
- Inpassingsplan Windenergie A16, vastgesteld op 11-09-2020
- Partiële Herziening Windenergie A16, vastgesteld op 11-09-2020
3.1.4 Planvorm
Er is gekozen voor het opstellen van een paraplubestemmingsplan. Dit betreft een partiële herziening van meerdere bestemmingsplannen. Daarbij wordt de aanleg van de ondergrondse hoogspanningsverbinding door middel van een dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning ondergronds' toegevoegd aan de vigerende bestemmingsplannen en wordt de bovengrondse verbinding ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' verwijderd uit de vigerende plannen. Daarmee vervallen ook de beperkingen die voortvloeien uit deze dubbelbestemming ten behoeve van bestemmingen binnen de aangewezen zone voor de hoogspanningserbinding. Voor het overige blijven de geldende bestemmingsplannen van kracht. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld van een toelichting.
3.1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de huidige en de beoogde situatie van het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is het planvoornemen getoetst aan het beleid op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau. Hoofdstuk 4 heeft betrekking op de planologisch relevante (milieu)onderzoeken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het plan toegelicht. Tot slot komt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van de ontwikkeling aan de orde en in hoofdstuk 7 de communicatie.
3.2 Planbeschrijving
In dit hoofdstuk wordt een toelichting gegeven op het initiatief. Er wordt eerst ingegaan op de bestaande situatie. Vervolgens wordt ingegaan op de ontwikkeling en wordt beschreven hoe de toekomstige situatie na realisatie van het initiatief eruit gaat zien.
3.2.1 Huidige Situatie
In de huidige situatie is een bovengrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding aanwezig tussen Breda en Geertruidenberg. Deze loopt voornamelijk over gebieden met de bestemming 'Groen' en bestemmingen ten behoeve van agrarisch gebruik. Het tracé begint in het buitengebied van Geertruidenberg, vervolgens loopt het tracé via agrarische gronden naar het noordoostelijke buitengebied van Breda en kruist hierbij de A59 en het Markkanaal. Via de buitenrand van de wijk de Wisselaar in de Hoge Vucht, loopt het tracé naar het bedrijventerrein de Krogten.
3.2.2 Beoogde Situatie
Het beoogde tracé voor de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding Hoge Vucht is nagenoeg gelijk aan het zuidelijkste deel van de huidige bovengrondse tracé. Op de verbeelding van onderhavig bestemmingsplan zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de huidige bovengrondse en de toekomstige ondergrondse hoogspanningsverbinding duidelijk weergegeven. In figuur 1.2 is een overzichtskaart weergegeven van het toekomstige tracé. Aan de keuze voor dit tracé ligt een tracéstudie ten grondslag, waarin 3 varianten met elkaar zijn vergeleken en een afweging is gemaakt op verschillende (omgevings)aspecten (zie bijlage1) .
De ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt tussen mast 30 en 31 gekoppeld aan de bestaande bovengrondse hoogspanningsverbinding. Daartoe wordt nabij mast 30 een nieuw opstijgportaal gerealiseerd om de leiding weer bovengronds op hoogte te brengen. Mast 30 is momenteel een steunmast. Een steunmast is niet sterk genoeg en ook niet te verzwaren om, om te bouwen tot eindmast. In figuur 2.1 is een impressiebeeld opgenomen van de nieuw te realiseren opstijgportaal. Dit portaal worden afgezet met een hekwerk vanwege de veiligheid.
Om de meest gunstige locatie voor dit opstijgportaal te bepalen, is een multi criteria analyse uitgevoerd op de aspecten ecologie, cultuurhistorie, archeologie, landschap en technische inpassing. Op basis daarvan is de locatie aan de buitenkant van het agrarisch perceel (zie detailtekening 1 in figuur 2.2) gekozen voor het opstijgportaal.
Daarnaast wordt ook nabij het bestaande TenneT 150 kV-station Breda een nieuw opstijgportaal gerealiseerd, dat wordt afgesloten met een hekwerk. De ondergrondse hoogspanningsverbinding wordt ook hier middels open ontgraving gekoppeld aan het bestaande systeem, zie figuur 2.1. Tussen de twee opstijgportalen wordt de ondergrondse hoogspanningskabel aangelegd middels een gestuurde boring.
Figuur 2.1 Impressiebeeld opstijgportaal
Figuur 2.2 Overzichtskaart beoogde situatie
3.2.3 Uitgangspunten Tennet
Bij de Elektriciteitswet 1998 (de "E-wet") is TenneT aangewezen als beheerder van het landelijk hoogspanningsnet zowel op land als op zee. TenneT is daarmee verantwoordelijk voor een ongestoorde werking van dit net. Daartoe realiseert TenneT nieuwe assets en onderhoudt TenneT bestaande assets op een zo efficiënt en effectief mogelijke manier. Onder assets worden kapitaalintensieve bedrijfsmiddelen verstaan.
Omdat TenneT verantwoordelijk is voor de leveringszekerheid is het van belang het recht op ruimte voor de assets vast te leggen. Dit gebeurd op publiekrechtelijk vlak door het mogelijk maken en beschermen van de assets in het bestemmingsplan. Op privaatrechtelijk vlak wordt dit geregeld door het aankopen van gronden ter plaatse van hoogspanningsstations en opstijgpunten en door het sluiten van zakelijk recht overeenkomsten ter plaatse van verbindingen.
Op 1 januari 2019 is de nieuwe Elektriciteitswet aangenomen, die het mogelijk maakt bovengrondse hoogspanningslijnen onder de grond te brengen (verkabelen). Hiervoor is een landelijk verkabelingsprogramma opgezet. Gemeenten kunnen een beroep doen op het verkabelingsprogramma voor de daarin aangewezen verbindingen. Wanneer zij het initiatief hiertoe nemen dienen zij zelf een gedeelte van de kosten voor haar rekening te nemen. De gemeente Breda maakt gebruik van het landelijke programma voor de binnen de gemeenten aangewezen verbindingen. Als netbeheerder van het Nederlandse hoogspanningsnet, voert TenneT deze werkzaamheden uit.
Deze door TenneT gehanteerde beleidsregels zijn ook in dit project toegepast en hebben geleid tot een voorkeurstracé, wat middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt en zal worden beschermd.
3.3 Beleidskader
3.3.1 Inleiding
De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In Hoofdstuk 4 is het sectorale milieubeleid en -wetgeving vertaald.
3.3.2 Rijksbeleid
3.3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. Het Rijk zet in de SVIR uiteen welke nationale belangen het heeft in het ruimtelijke en mobiliteitsdomein en welke instrumenten hiervoor worden ingezet. In de structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
- Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
- Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
- Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Ten aanzien van energievoorziening is aangegeven dat een toekomstbestendige energievoorziening van vitaal belang is voor de Nederlandse economie. Daarin speelt leveringszekerheid van energie (gas, elektriciteit) een cruciale rol. Deze is in Nederland van hoog niveau in vergelijking met andere Europese landen. De komende decennia groeit de vraag naar elektriciteit en gas in Nederland nog gestaag. Het opvangen van deze groei en het handhaven van het huidige hoge niveau van leveringszekerheid vragen om uitbreiding van het productievermogen (waaronder het decentrale vermogen) en de energienetwerken.
Met de SVIR wordt een andere koers ingezet in het nationale ruimtelijk beleid. Er is nu vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale benadering met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Het Rijk brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven en laat dan ook meer over aan provincies en gemeenten.
De SVIR gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Dit betekent dat het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen, waarvoor het verantwoordelijk is en resultaat wil boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Relevantie bestemmingsplan
De realisatie van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding is niet in strijd met de SVIR.
3.3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De nationale belangen, zoals beschreven in de SVIR, die juridisch moeten doorwerken in ruimtelijke plannen van provincies en gemeenten zijn vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro). Het Barro is in 2011 gedeeltelijk inwerking getreden. In het Barro zijn de onderwerpen mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken reeds opgenomen.
Op 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen aan het Barro toegevoegd. Het gaat om de eerder aangekondigde onderwerpen ecologische hoofdstructuur, elektriciteitsvoorziening, toekomstige uitbreiding hoofd(spoor)wegennet, veiligheid rond Rijksvaarwegen, verstedelijking in het IJsselmeer, bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.
Relevantie bestemmingsplan
Het Barro is niet van toepassing voor hoogspanningsverbindingen van 150 kV. Titel 2.8 van het Barro geeft bepalingen ten aanzien van de elektriciteitsvoorziening als het gaat het om:
- Hoogspanningsnet: net met een spanning van ten minste 220kV en de daarin aanwezige schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.
- Hoogspanningsverbinding: verbinding met een spanning van ten minste 220kV en de daarmee verbonden schakel- en transformatorstations en andere hulpmiddelen.
Ten aanzien van de hier genoemde onderdelen zijn bindende regels geformuleerd om de realisatie en instandhouding hiervan te borgen. Het bestemmingsplan valt niet in een categorie elektriciteitsvoorziening zoals hierboven beschreven.
De inhoud van het Barro is dan ook niet relevant voor dit plan.
3.3.2.3 Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035
De Structuurvisie Buisleidingen 2012-2035 is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor de komende 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren in Nederland voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat daarbij om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken.
De Structuurvisie Buisleidingen is het vervolg op het Structuurschema Buisleidingen uit 1985.
Relevantie bestemmingsplan
Het plangebied voor de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding valt niet binnen de vrij te houden ruimte zoals opgenomen in de Structuurvisie.
3.3.2.4 Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (SEV III)
De ruimtebehoefte voor de elektriciteitsvoorziening is op 22 juni 2009 vastgesteld en vastgelegd in een aparte nota: het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening (hierna: SEV III). SEV III heeft de status van nationale structuurvisie. Een nationale structuurvisie is niet bindend voor lagere overheden, maar wel voor de rijksoverheid zelf. Voor lagere overheden is de structuurvisie richtinggevend. In het SEV III worden de locaties aangewezen voor elektriciteitsproductie vanaf 500 megawatt en hoger en voor nieuwe hoogspanningsvoorzieningen vanaf 220 kV en hoger.
Relevantie bestemmingsplan
Het plan valt niet in de categorie hoogspanningsvoorzieningen zoals hierboven beschreven. Hierdoor is het SEVIII niet van toepassing op de verkabeling van de 150 KV verbinding
3.3.2.5 Deltaprogramma
Het Deltaprogramma bevat een aantal deltabeslissingen. Deze deltabeslissingen leiden tot een nieuwe manier van werken op drie terreinen: de waterveiligheid, de zoetwaterbeschikbaarheid en een waterrobuuste ruimtelijke inrichting. Met het presenteren van de voorstellen voor de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën (Prinsjesdag 2014) is een nieuwe fase voor het Deltaprogramma aangebroken: de fase van uitwerking en uitvoering.
De deltacommissaris heeft in Deltaprogramma 2015 voorgesteld een overstromingsrisicobenadering toe te passen in het waterveiligheidsbeleid. Dat betekent: rekening houden met de kans op een overstroming én de gevolgen. Ook heeft hij nieuwe eisen voor de waterkeringen voorgesteld, deze zijn inmiddels in de wet verankerd. De gewijzigde Waterwet met de nieuwe normen is op 1 januari 2017 in werking getreden. De kans om te overlijden door een overstroming wordt daarmee nergens groter dan 1:100.000 per jaar. Op verschillende plaatsen geldt een hoger beschermingsniveau: waar veel slachtoffers of grote economische schade kan optreden of waar ‘vitale infrastructuur’ kan uitvallen met grote landelijke effecten (denk bijvoorbeeld aan de gasrotonde in Groningen). Het streven is dat alle primaire keringen in 2050 aan de nieuwe normen voldoen en dat in 2020 afspraken zijn gemaakt hoe te komen tot een hoger beschermingsniveau daar waar dat vereist is.
Assets van TenneT zijn in het Deltaprogramma aangemerkt als vitale infrastructuur. In overleg met diverse partijen wordt ernaar gestreefd in 2020 afspraken te hebben gemaakt of een hoger beschermingsniveau noodzakelijk is, waar dat het geval is en hoe daartoe gekomen kan worden.
Relevantie bestemmingsplan
Bij realisatie van ondergrondse hoogspanningsverbinding is het vooralsnog niet aan de orde om rekening te houden met de hoge waterstanden. Bij een overstroming zijn er geen nadelige gevolgen op de ondergrondse hoogspanningsverbinding te verwachten.
De realisatie van een nieuwe ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding is niet in strijd met het beleid van TenneT en het Deltaprogramma.
3.3.2.6 Nationaal Waterplan
In december 2015 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2015 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Relevantie bestemmingsplan
Bij de realisatie van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding is rekening gehouden met het aspect water. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.3 Water.
3.3.2.7 Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd.
Organisatie waterbeheer
De Waterwet kent formeel slechts twee waterbeheerders: het Rijk, als de beheerder van de Rijkswateren, en de waterschappen, als de beheerders van de overige wateren. Deze laatste is daarmee ook verantwoordelijk voor het zuiveringsbeheer. Provincies en gemeenten zijn formeel geen waterbeheerder, maar hebben wel waterstaatkundige taken. Zo blijft de provincie voorlopig bevoegd gezag voor drie categorieën grondwateronttrekkingen en infiltraties: de openbare drinkwaterwinning, ondergrondse energieopslag en industriële onttrekkingen van meer dan 150.000 m3per jaar. Op gemeenten rust een hemel- en grondwaterzorgplicht, zoals deze in januari 2008 via de Wet gemeentelijke watertaken is vastgelegd in de Wet op de waterhuishouding.
Waterwet in Europees verband
Nederland maakt deel uit van vier Europese stroomgebieden: de Rijn, de Eems, de Schelde en de Maas. De Waterwet sluit hierop aan. In Nederland wordt onderscheid gemaakt tussen Rijkswateren en niet-Rijkswateren (regionale wateren). Voor beide categorieën worden via het nationale waterplan respectievelijk de regionale waterplannen, strategische structuurvisies vastgesteld, waarin de hoofdlijnen van het waterbeleid en de maatregelenprogramma's zijn vastgelegd. Deze zijn richtinggevend voor het ruimtelijke ordeningsbeleid en zorgen zo voor een versterking van de relatie tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening. De plannen worden één keer per zes jaar herzien.
De waterschappen en de diensten van Rijkswaterstaat stellen vervolgens operationele waterbeheerplannen vast, waarin wordt aangegeven welke maatregelen zij in de komende periode zullen uitvoeren.
Relevantie bestemmingsplan
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De ontwikkeling heeft mogelijk invloed op het grondwater, daarom dient een watertoets uitgevoerd te worden. Dit is nader beschreven in paragraaf 4.3.
3.3.2.8 Wet natuurbescherming
Vanaf 1 januari 2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet opgegaan in de Wet natuurbescherming. Deze wet beschermt Natura 2000-gebieden en bepaalde plant- en diersoorten. Voor Natura 2000-gebieden geldt dat activiteiten die mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen van kwalificerende natuurwaarden in gevaar brengen, niet zonder meer zijn toegestaan. Beschermde soorten zijn ingedeeld in drie categorieën: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en Andere soorten (zie paragraaf 4.5). Doden, verwonden en verstoren van dieren, plukken van planten en vernielen of beschadigen van rust- en verblijfplaatsen is niet zonder meer toegestaan. Voor de categorie Andere soorten kan de provincie echter wel voor ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling verlenen voor het overtreden van verbodsbepalingen.
Relevantie bestemmingsplan
De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt door dit plan kunnen gevolgen hebben voor de in de Wet natuurbescherming opgenomen gebieden en soorten. Er is een natuurtoets uitgevoerd om de effecten van het bestemmingsplan op natuurwaarden te toetsen. De resultaten zijn beschreven in paragraaf 4.5.
3.3.2.9 Erfgoedwet
Als gevolg van het Verdrag van Malta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, is de Monumentenwet 1988 gewijzigd. Rijk en Provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de
belangenafweging te worden betrokken. Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, de Modernisering Monumentenzorg en de Visie Erfgoed en Ruimte.
In 2009 is door het rijk een nieuwe visie op de monumentenzorg geformuleerd genaamd Modernisering Monumentenzorg (MoMo). Eén van de pijlers in deze visie is het belang laten meewegen in de ruimtelijke ordening. Hierbij zal een verschuiving plaatsvinden van objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte aanpak. In het verlengde van deze pijler is een ander doel in de visie geformuleerd, namelijk het opstellen van een visie op erfgoed.
Met ingang van juli 2016 (Erfgoedwet) is het behoud en beheer van het Nederlandse erfgoed geregeld door één integrale Erfgoedwet. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Erfgoedwet behelzen o.a. het meewegen van archeologie in de besluiten op het gebied van de ruimtelijke ordening en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen. De Erfgoedwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden.
Relevantie bestemmingsplan
Bij de realisatie van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding is rekening gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden er is een archeologisch onderzoek uitgevoerd, verwezen wordt naar paragraaf 4.4.
3.3.3 Provinciaal Beleid
3.3.3.1 Brabantse Omgevingsvisie 2018
Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, heeft de provincie Noord-Brabant de Brabantse Omgevingsvisie 'De kwaliteit van Brabant' opgesteld. Deze is in december 2018 vastgesteld door Provinciale Staten en bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Hierbij draait het om ambities op het gebied van de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. De Omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
Voor de periode tot 2030 zet de provincie vol in op het mogelijk maken van zoveel mogelijk zon- en breed gedragen windprojecten binnen de regels die nu in de IOV een plek hebben gekregen. Draagvlak en sociale randvoorwaarden zijn daarbij belangrijk. Ook zet de provincie zich in om de elektriciteitsvraag van de gebouwde omgeving zoveel mogelijke binnen die omgeving op te wekken. Er wordt niet specifiek ingegaan op het belang van ondergrondse infrastructuur voor de energietransitie.
De Omgevingsvisie bevat geen sectorale beleidsdoelen. De concrete doelen, voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit, staan nu nog in de bestaande plannen van de provincie.
Relevantie bestemmingsplan
De Brabantse Omgevingsvisie 2018 biedt ruimte voor de ontwikkeling van een ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding. Hiermee past voorgenomen ontwikkeling binnen de kaders van De Brabantse Omgevingsvisie 2018.
3.3.3.2 Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant 2019
De Interim Omgevingsverordening (IOV) Noord-Brabant is op 25 oktober 2019 vastgesteld door de Provinciale Staten van Noord-Brabant. Alle provinciale regels met betrekking tot de fysieke leefomgeving zijn samengevoegd in deze verordening. De IOV is daarmee een eerste stap richting een definitieve Omgevingsverordening in het kader van de Omgevingswet. De verwachting is dat de definitieve omgevingsverordening in november 2020 wordt vastgesteld. De IOV is grotendeels beleidsneutraal van karakter. Dit betekent dat er nauwelijks nieuwe beleidswijzigingen zijn doorgevoerd ten opzichte van de Veroderning Ruimte die van kracht was voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Interim Omgevingsverordening, behalve als deze voortvloeien uit vastgesteld beleid zoals de Omgevingsvisie.
In figuur 3.1 is een uitsnede van de IOV weergegeven voor de thema's waterwingebieden, boringsvrije zones en voormalige stortplaatsen. Hierop is te zien dat het tracé van de 150 kV-leiding dichtbij een voormalige stortplaats ligt, maar hier niet doorheen loopt. Wat dit betekent voor de voorgenome ontwikkeling is nader beschreven in paragraaf 4.2.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart IOV waterwingebieden, boringsvrije zones en voormalige stortplaatsen.
Relevantie bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van het IOV.
3.3.4 Gemeentelijk Beleid
3.3.4.1 Structuurvisie “Breda 2030, keuzes maken in een dynamische tijd”
De structuurvisie, vastgesteld door de raad op 26 september 2013, bestaat uit een ruimtelijke visie en een beleidsvisie. De nieuwe structuurvisie vervangt de Structuurvisie Breda 2020, aangezien deze is achterhaald door gewijzigde opgaven voor wonen en werken als gevolg van veranderde economische omstandigheden. Ook sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen als vergrijzing vragen om een visie.
Vanuit de beleidsvisie is relevant dat Breda beseft dat de ruimte in een stad, dorp en buitengebied driedimensionaal is. De ondergrondse ruimte wordt niet over het hoofd gezien. Het wordt namelijk druk in de stedelijke ondergrond. Dit noodzaak tot keuzes. Breda wenst bodemenergie zoveel mogelijk te benutten, door de bodem te gebruiken voor transport en opslag van restwarmte. De ondergrondse ruimte wordt geordend, voor kabels, leidingen en het ondergronds brengen van 'lelijke' zaken als transformatiehuisjes. Het waardevolle schone grondwater wordt beschermd en gereinigd waar nodig. De bodem wordt strategisch gebruikt voor infiltratie, berging en drainage.
Beoordeling
In de structuurvisie zijn de belangen van de ondergrond verdeeld in drie groepen: (bodem)energie, ruimte en water. Wat ruimte betreft zijn meervoudig ruimtegebruik en ondergronds bouwen, ondergronds transport en opslag, kabels en leidingen en het hergebruik van bouwstoffen voorname thema’s. Met het toenemende gebruik ontstaat de noodzaak om de ondergrond te ordenen, conflicten te vermijden en zaken te beschermen. Voor ondergrondse ruimte geldt dat voortaan in 3D bestemd wordt en ieder bestemmingsplan een paragraaf 'ondergrond' krijgt. Beleidskeuzen die samenhangen met ondergrondse ruimte zijn:
- onderzoek naar de mogelijkheden tot ondergronds vastgoedbeleid en precarioheffing;
- onderzoek om ‘traditionele’ functies (fietsenstallingen, transformatiehuisjes) onder het maaiveld te brengen, zodat bovengronds ruimte ontstaat voor hoogwaardige functies;
- in ruimtelijk beleid en projecten eisen stellen aan de omgang met vrijkomende materialen;
- haalbaarheid en noodzaak van mogelijkheden als het overkappen van wegen en andere infrastructuur, zodat daarop andere functies zoals parken of moestuinen kunnen worden gerealiseerd;
- ruimtegebruik dat ‘bodemschatten’ bedreigt, zoals ons kostbare schone drinkwater wordt nauwkeurig afgewogen. Denk bijvoorbeeld aan schaliegaswinning of gesloten bodemwarmtewisselaars die schadelijke stoffen bevatten. Afwegingen worden neutraal en transparant gemaakt, bescherming prevaleert boven benutting.
Relevantie plangebied
Voorliggend plan voorziet in het verkabelelen van de bovengrondse 150 kV-verbinding, zodat bestaande bovengrondse verbinding onder de grond gebracht wordt. Hiermee sluit het plan aan bij de gemeentelijke structuurvisie.
3.3.4.2 Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019 - 2025
De erfgoedvisie 'Grondstof voor de toekomst' bouwt voort op de resultaten van de vorige erfgoedvisie 'Erfgoed in context'. In de erfgoedvisie wordt beschreven hoe Breda de komende jaren haar erfgoed inzet als grondstof voor de toekomst.
Bredaas erfgoed is een breed begrip, waar veel zaken onder vallen. Onderdeel van Bredaas erfgoed zijn:
- Elementen in de fysieke leefomgeving (onroerend materieel erfgoed), zoals bijvoorbeeld archeologie, monumenten of historisch groen.
- De verzamelingen (roerend materieel erfgoed), zoals bijvoorbeeld de objecten in de monumenten, musea of de archieven.
- De niet tastbare cultuuruitingen (immaterieel erfgoed), zoals bijvoorbeeld de List met het Turfschip, de Paarse Heide, Carnaval of Avondje NAC.
Breda koestert de waarde van erfgoed. Om erfgoed in de kern goed te beschermen, te behouden en beheren is er voldoende wet- en regelgeving. De erfgoedvisie richt zich met name op de meerwaarde die de collectie heeft. Enkele kernwaarde die Breda heeft zijn: gezellig, bourgondisch en historisch.
Relevantie bestemmingsplan
Bij het uitvoeren van de voorgenomen ontwikkeling wordt de erfgoedvisie in acht genomen.
3.4 Omgevingsaspecten
3.4.1 Inleiding
Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichte onderzoek naar relevante feiten en belangenafweging (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). De onderzoeken zijn vanuit het beleidskader (hoofdstuk 3) en een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk. In dit hoofdstuk worden ook de traceringsuitgangspunten samengevat.
Onderzocht is of de aanleg van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding belemmerd wordt door omgevingsaspecten. Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de verschillende relevante onderzoeken die zijn uitgevoerd. Voor uitgebreidere informatie wordt verwezen naar de feitelijke onderzoeken in de bijlagen.
Achtereenvolgens worden behandeld:
- bodem;
- waterhuishouding;
- cultuurhistorie;
- archeologie;
- natuur;
- externe veiligheid;
- niet-gesprongen explosieven;
- magneetvelden;
- milieueffectrapportage en vormvrije m.e.r.-beoordeling.
3.4.2 Bodem
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Beoordeling
Door Antea Group is in eerste instantie een historisch bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het doel van het historisch bodemonderzoek is het verzamelen van relevante bodeminformatie binnen het plangebied. Op basis van de verzamelde informatie is beoordeeld in welke mate en op welke locaties verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is in het kader van de voorgenomen werkzaamheden. Vervolgens is het verkennend onderzoek ook uitgevoerd. De complete onderzoeken zijn als bijlage 2 en bijlage 3 bij de toelichting gevoegd. Onderstaand zijn de conclusies van het bodemonderzoek weergegeven.
Historisch bureauonderzoek
Op basis van het historisch bodemonderzoek is per deellocatie waar grondverzet zal plaatsvinden of waar sonderingen en mechanische boringen worden verricht aangegeven of sprake is van een verdachte dan wel onverdachte situatie en is een onderzoeksstrategie opgenomen ten behoeve van het verkennend bodemonderzoek. In tabel 4.1 zijn de conclusies weergegeven.
Tabel 4.1 Conclusie deellocaties en voorlopige onderzoeksstrategie.
Verkennend bodemonderzoek
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek is voor het tracé Breda- Geertruidenberg de deellocatie 1 (mast 34) en deellocatie 2 (mast 30) onderzocht. De hypothese voor beide deellocaties was 'onverdacht' en de onderzoeksstrategie 'onverdachte niet-lijnvormige locatie'. In het uitgevoerde bodemonderzoek is overeenkomstig de NEN 5740 de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld.
Toetsing Wet bodembescherming
Uit de analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters blijkt dat in de bovengrond van deellocatie 1 licht verhoogde gehalten aan koper, kwik, lood, zink, PAK en PCB zijn aangetoond. In de bovengrond van deellocatie 2 zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, koper, lood en zink aangetoond. In de ondergrond van zowel deellocatie 1 en 2 zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond.
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de bovengrond van deellocatie 1 voldoet aan de kwaliteitsklasse Industrie en de ondergrond aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarden (AW2000). De bovengrond van deellocatie 2 voldoet aan de kwaliteitsklasse Wonen en de ondergrond aan de kwaliteitsklasse Achtergrondwaarden (AW2000).
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn getoetst aan de normen uit het Tijdelijk Handelingskader PFAS. Op basis van de toepassingsnormen voor PFAS uit het Tijdelijk handelingskader, kan gesteld worden dat de bovengrond van deellocatie 1 voldoet aan de kwaliteitsklasse Wonen / Industrie en deellocatie 2 voldoet aan de kwaliteitsklasse Landbouw / Natuur voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem boven grondwaterniveau.
Toetsing hypothese
De vooraf opgestelde hypotheses voor onverdachte locaties worden verworpen, aangezien er in de bovengrond van zowel deellocatie 1 en 2 licht verhoogde gehalten aan diverse zware metalen, PAK en PCB zijn aangetoond.
De onderzoeksresultaten geven vanuit de Wet bodembescherming geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het uitvoeren van de werkzaamheden.
De te nemen vervolgmaatregelen als gevolg van PFAS hangen samen met het toekomstige gebruik van de locatie. Bij gelijkblijvend gebruik zijn er geen belemmeringen.
Aanbevelingen
Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn de volgende aanbevelingen gedaan:
- Het is in het kader van de Wet bodembescherming niet noodzakelijk om een BUSmelding te verrichten of een (deel)saneringsplan op te stellen;
- In het kader van de CROW-publicatie 400 is het niet noodzakelijk om voor de werkzaamheden ter plaatse van de onderzoekslocatie een V&G-plan op te stellen. De veiligheidsklasse basishygiëne (geen veiligheidsmaatregelen) is van toepassing.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
3.4.3 Water
Toetsingskader
In ruimtelijke plannen dient aandacht besteed te worden aan waterhuishoudkundige aspecten. Daarbij staan naast een duurzaam waterbeheer de integrale afweging en het creëren van maatwerk voorop. Water moet altijd bekeken worden in het licht van het watersysteem of stroomgebied waarin een stad of een dorp ligt. Een goede afstemming van waterbeleid en ruimtelijke ordening, ook in het direct aangrenzende gebied, is daarom noodzakelijk. De integratie van water in ruimtelijke plannen vindt plaats via de zogenaamde watertoets. Concreet betekent de watertoets, dat een plan een zogenaamde waterparagraaf dient te bevatten, die keuzes ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd beschrijft. Daarin dient een wateradvies van de waterbeheerder te worden meegenomen. De watertoets is wettelijk verankerd in artikel 3.1.6 lid 1, sub b Bro.
Beleid gemeente Breda
De gemeente Breda heeft haar beleid omtrent water vastgelegd in het Stedelijk Waterplan 2019-2023. Hierin is onder meer een samenvatting opgenomen van het hemel- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda ('Breda water bewust').
Nieuwe ontwikkelingen binnen de gemeente Breda dienen hydrologisch neutraal uitgevoerd te worden. Expliciet betekent dit dat hemelwater niet op de riolering mag worden aangesloten, maar separaat binnen de plangrenzen moet worden verwerkt. Bij een toename van het verhard oppervlak moet de ontwikkelende partij op eigen terrein extreem zware buien kunnen verwerken en schone en vuile waterstromen gescheiden aanleveren tot aan de perceelsgrens. Ter bepaling van het ruimtebeslag en retentiecapaciteit hanteert de gemeente een werknorm van 780 m3waterberging per hectare toename verhard oppervlak (bui 78 mm in 24 uur). Bij herstructurering (oppakken verhard oppervlak) legt de gemeente een verplichting op een deel van het hemelwater te bergen en te infiltreren. Het doel is om 80 procent van de jaarlijkse neerslag lokaal te verwerken door een infiltratievoorziening met een berging van circa 7 millimeter. Voorzieningen die ook hemelwater infiltreren mogen kleiner zijn, als het netto effect maar hetzelfde is. Om de retentiecapaciteit voor een volgende bui weer beschikbaar te hebben moet het hemelwater binnen 3 dagen (op natuurlijke wijze) zijn weggezakt in de bodem. De gewenste ledigingstijd bedraagt echter 24 uur.
Beleid provincie Noord-Brabant en Waterschap Brabantse Delta
Op regionaal niveau is de provincie verantwoordelijk voor het beleidsveld water. Vigerend is het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 van 18 december 2015. Het PMWP is de structuurvisie voor het aspect water op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Het plan bevat de verplichte onderdelen vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water. Behalve dat het PMWP de uitgangspunten aangeeft voor het waterbeleid van waterschappen en gemeenten, toetst de provincie aan de hand van dit plan ook of de plannen van de waterschappen passen in het provinciaal beleid. Als algemene uitgangspunten zijn onder andere te noemen de scheiding van relatief schone en vuile waterstromen en het benutten van mogelijkheden voor infiltratie en/of conservering van hemelwater.
Voor het beheer van het oppervlaktewater is in onderhavig plangebied het waterschap Brabantse Delta verantwoordelijk. Het waterschap heeft de grondslag van haar beleid opgenomen in het in oktober 2015 vastgestelde waterbeheerplan 2016-2021 'Grenzeloos verbindend', wat is afgestemd op Europees, nationaal en provinciaal beleid.
Uniformering Keuren
De waterschappen Aa en Maas, Brabantse Delta en De Dommel hebben in de Noord- Brabantse Waterschapsbond (NBWB) besloten om de Keuren te uniformeren en tegelijkertijd te dereguleren. Hierbij is aangehaakt bij het landelijke uniformeringsproces van de Unie van Waterschappen. Er is conform het nieuwe landelijke model een sterk gedereguleerde Keur opgesteld, met bijbehorende algemene regels en beleidsregels. Deze zijn voor de drie waterschappen gelijkluidend. De nieuwe uniforme Keuren zijn gezamenlijk in werking getreden op 1 maart 2015.
In de nieuwe Keur is opgenomen dat het in beginsel verboden is om zonder vergunning hemelwater door toename van verhard oppervlak of door afkoppelen van bestaand oppervlak, tot afvoer naar een oppervlaktewaterlichaam te laten komen. Dit verbod is van toepassing tenzij:
- het afkoppelen van verhard oppervlak maximaal 10.000 m2 is, of;
- de toename van verhard oppervlak maximaal 2.000 m2 is, of;
- de toename van verhard oppervlak bestaat uit een sedum dak.
- de toename van verhard oppervlak tussen 2.000 m2 en 10.000 m2 is en compenserende maatregelen zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan, in de vorm van een voorziening met een minimale retentiecapaciteit conform de rekenregel: Benodigde retentiecapaciteit (in m3) = toename verhard oppervlak (in m2) x Gevoeligheidsfactor x 0,06.
Beoordeling
Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld. Daartoe is voor de bestemmingsplanwijziging voor het plangebied het proces van de watertoets doorlopen. Hieronder zijn samenvattend de bevindingen uit de watertoets beschreven per onderwerp. De complete watertoets is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.
Effecten op de waterhuishouding
De verkabeling van het tracé heeft in de aanlegfase meer effecten op de waterhuishouding dan in de eindsituatie. Om deze reden zijn deze beiden situaties aanschouwd en beschreven.
Aanlegfase
Het ondergrondse tracé Breda-Geertruidenberg heeft een totale lengte van circa 1.400 m waarvan 1.160 m door middel van gestuurde boringen wordt aangelegd. De kabelsleuven in open ontgraving hebben een diepte van 1,5 à 2,1 m -mv. Voor de portaalpoeren is voorzien in werkputten met een diepte van 1,5 m -mv.
De open ontgravingen in landbouwgebieden krijgen 1,80 m dekking en openbare gronden 1,20 m dekking. De HDD-boringen komen op ca. 20 m –mv op het diepste punt.
Om constructie technische redenen dienen de uit te voeren werkzaamheden in de open ontgravingen in een droge sleuf plaats te vinden. In verband met de heersende grondwaterstanden op de locatie moet daartoe bemaling worden geïnstalleerd. Ten behoeve van de bemaling is een geohydrologisch rapport opgesteld, zie bijlage 5.
Wat betreft een watervergunning voor de bemaling is nog niet bekend of er een vergunning moet worden aangevraagd of dat er kan worden voldaan met een melding. De fasering van de werkzaamheden is op dit moment niet bekend. Wanneer alle werkzaamheden opeenvolgend worden uitgevoerd is de duur van de werkzaamheden langer dan 6 maanden en op basis daarvan vergunningsplichtig. Wanneer de werkzaamheden korter dan 6 maanden duren en de bemalingen zodanig worden uitgevoerd dat het debiet lager blijft dan 50.000 m3per maand dan kan worden volstaan met een melding. Om met een melding te kunnen volstaan dient ter plaatse van deellocatie Midden retourbemaling toegepast te worden omdat deze locatie is gelegen in een Beschermd gebied. Indien de werkzaamheden vergunningsplichtig zijn dan dient tevens een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd.
Tevens dient er middels een KLIC-melding te worden achterhaal welke ander kabels en leidingen in de grond aanwezig zijn. Mogelijk liggen hier nog water/transportleidingen of riolering van de gemeente Breda of waterschap Brabantse Delta.
Eindsituatie
Voor het grootste deel zal het kabeltracé in de eindsituatie in het grondwater komen te liggen. Dit heeft geen effecten voor de grondwaterstanden of de grondwaterkwaliteit. Verder ligt in de eindsituatie het kabeltracé op enkele locaties onder de oppervlaktewatergangen. Dit is geen probleem voor de waterhuishouding indien deze voldoende afstand hebben tot de waterbodem.
Het tracé Breda-Geertruidenberg ligt grotendeels parallel aan een A-watergang. Hiervoor geldt dat kabels en leidingen te minste 1 meter vanuit de insteek moeten worden aangelegd. Indien hiervan wordt afgeweken, bijvoorbeeld door de grote diepte waarop de kabel komt te liggen, dan dient hierover contact te worden opgenomen met waterschap Brabantse Delta.
Conclusie
De verkabeling van de 150 kV-lijnverbinding heeft geen invloed op de waterhuishouding.
3.4.4 Cultureel Erfgoed
In Grondstof voor de toekomst, programma erfgoed 2019-2025 is vastgesteld dat erfgoed wordt benut als onderlegger voor de (her)ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. De erfgoedkaarten vormen nu letterlijk de onderlegger voor het handelen van de gemeente. Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed vormen hierbij een belangrijk uitgangspunt voor ontwikkelingen. Archeologie is vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1 Archeologie, historische geografie en gebouwd erfgoed zijn vastgelegd in de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 2 Historische geografie en gebouwd erfgoed. Beide aspecten worden achtereenvolgend in onderstaande paragrafen behandeld. De kaarten dienen, zoals vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening, als leidraad voor de erfgoedadvisering bij het opstellen of afwijken van bestemmingsplannen.
Archeologie
Om de archeologische waarden in het gebied te beschermen conform het vastgestelde beleid, is de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor de gebieden die conform de Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed, deel 1, Archeologie zijn gekenmerkt als gebieden met een archeologische verwachting anders dan laag. Hetzelfde geldt voor de gebieden van archeologische waarden en gemeentelijke archeologische monumenten. Ter plaatse van gronden met een dubbelbestemming dient voorafgaand aan ontwikkelingen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De resultaten van het archeologisch onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld.
De archeologische verwachtingskaart van de gemeente Breda toont dat het plangebied zich overwegend in een gebied bevindt met een lage archeologische verwachting, zie figuur 4.2. Met geel zijn de gebieden aangewezen met een lage archeologische verwachting, met groen de gebieden met een middelhoge archeologische verwachting en met roze de gebieden met een hoge archeologische verwachting. Met paars zijn de gebieden aangewezen waarvan de archeologische waarden bekend zijn.
De archeologische verwachtingen zijn beschermd binnen de vigerende bestemmingsplannen die van kracht blijven, zoals benoemd in paragraaf 1.3. In de vigerende bestemmingsplannen is een dubbelbestemming voor archeologie opgenomen. Deze plannen blijven van kracht daar waar in onderhavig bestemmingsplan geen enkelbestemmingen is opgenomen. Dat betekent dat ook de dubbelbestemmingen uit deze vigerende plannen daar van toepassing blijven. Het vigerend bestemmingsplan bevat geen dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Het onderhavig plan voorziet ter plaatse van een opstijgpunt wel in een enkelbestemming. Ter plaatse geldt echter op grond van de verwachtingenkaart een lage archeologische verwachting. Gezien de geringe omvang van het bestemmingsvlak is het niet nodig op deze gronden een dubbelbestemming op te nemen. Tevens is op de beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed deel 1 Archeologie aangegeven dat archeologisch
vooronderzoek uitsluitend noodzakelijk is bij MER-plichtige projecten en grootschalige inrichtingsplannen die een oppervlakte van 5 ha of meer omvatten. Het verkabelen van de 150 kV verbinding betreft geen MER-plichtig project of een grootschalig inrichtingsplan, daarom is het opnemen van een dubbelbestemming Waarde – Archeologie hier niet van toepassing.
Figuur 4.2 Beleidsadvieskaart Breda's Erfgoed deel 1 Archeologie (Bron: Gemeente Breda, Bureau Cultureel Erfgoed, 1 januari 2008)
Proefsleuvenonderzoek (IVO-P)
Voor het plangebied gelden een aantal vigerende bestemmingsplannen, zoals benoemd in paragraaf 1.3. Op grond van deze bestemmingsplannen geldt op een aantal locaties een onderzoeksplicht als hier bodemverstorende werkzaamheden (open ontgravingen) worden uitgevoerd. Voorafgaand aan de realisatiewerkzaamheden, daar waar werkzaamheden in openontgraving plaatsvinden, dient om deze reden een archeologisch onderzoek plaats te vinden omdat de grondwerkzaamheden dieper gaan dan 30 cm <mv. In dit bestemmingsplan is een regeling opgenomen die die borgt dat het onderzoek wordt uitgevoerd conform een door de gemeente Breda goedgekeurd Programma van Eisen. Het Programma van Eisen is terug te vinden in bijlage 6 bij de toelichting.
In tegenstelling tot de standaard AMZ-cyclus, die begint met een bureau- en booronderzoek, begint de cyclus in dit plangebied met een proefsleuvenonderzoek. Deze werkwijze heeft over het algemeen de voorkeur binnen de gemeente Breda omdat in de meeste plangebieden een bureau- en booronderzoek weinig tot geen toegevoegde waarde heeft met betrekking tot duiding van de aanwezigheid van archeologische vindplaats. Deze werkwijze is ook vastgelegd door de gemeenteraad in het erfgoedbeleid van de gemeente Breda. Er is daarom besloten om de eerste twee stappen uit de standaard AMZ-cyclus over te slaan en in het plangebied meteen een proefsleuvenonderzoek uit te voeren.
Historische geografie
De gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart toont dat het tracé grotendeels door een gebied met 'lage' tot 'middel hoge' cultuurhistorische waarden loopt, zie figuur 4.3. Het meest noordelijke deel van het tracé dat ondergronds komt loopt door een gebied met een 'hoge' cultuurhistorische waarde (in blauw weergegeven).
Figuur 4.3 Uitsnede cultuurhistorische waardenkaart gemeente Breda
De gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart toont aan dat (een deel van) het tracé in een cultuurhistorisch waardevol gebied ligt. Om de aantasting van het landschap te voorkomen, wordt gebruik gemaakt van gestuurde boringen. Daar waar de ondergrondse en bovengrondse kabels aan elkaar worden verbonden, wordt slechts een opstijgportaal met hekwerk gerealiseerd. Dit heeft nauwelijks gevolgen voor de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch waardevol landschap.
Gebouwd erfgoed
Binnen het tracé is geen gebouwd erfgoed aanwezig.
Conclusie
Archeologie
Alle archeologische waarden zijn beschermd in de vigerende plannen (die van kracht blijven). Op een aantal locaties is proefsleuvenonderzoek nodig. Op deze plekken wordt nader archeologisch onderzoek uitgevoerd als blijkt dat dit noodzakelijk is. Het doorschuiven van de archeologische onderzoeksverplichting staat vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg. Proefsleuvenonderzoek zal worden uitgevoerd voorafgaand aan realisatiewerkzaamheden.
Historische geografie
De cultuurhistorische waarden worden nauwelijks aangetast door de beoogde ontwikkeling,
omdat de hoogspanningsverbinding grotendeels ondergronds wordt aangebracht. Daar waar de ondergrondse en bovengrondse kabels aan elkaar worden verbonden, wordt slechts een opstijgportaal met hekwerk gerealiseerd. Bovendien wordt de huidige zichtbare bovengrondse hoogspanningsverbinding verwijderd.
Gebouwd erfgoed
Binnen het tracé is geen gebouwd erfgoed aanwezig.
3.4.5 Natuur
Toetsingskader
De Wet natuurbescherming (Wnb) regelt op hoofdlijnen drie zaken:
- bescherming van planten- en diersoorten;
- bescherming van de in het kader van Europees natuurbeleid aangewezen Natura 2000-gebieden;
- bescherming van bos en houtopstanden.
Soortenbescherming
Ten aanzien van soortenbescherming maakt de Wnb onderscheid in drie categorieën:
- vogels: dit zijn alle van nature in Nederland in het wild levende vogels zoals bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn;
- habitatrichtlijnsoorten: dit zijn soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, Bijlage I en II van het Verdrag van Bern en Bijlage II van het Verdrag van Bonn;
- andere soorten: dit zijn soorten die genoemd zijn in Bijlage A van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om een aantal zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten.
Voortplantingsplaatsen en rustplaatsen (inclusief functionele leefomgeving zoals foerageergebieden of vliegroutes) van beschermde soorten uit de eerste en tweede categorie mogen niet (opzettelijk) verstoord of vernietigd worden. Daarnaast mag geen enkele beschermde soort (opzettelijk) worden gedood of verwond. Bij vogels zijn daarnaast de nesten van belang. Er zijn vijf categorieën broedvogels waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn (categorie 1-4) of waarvan de nesten beschermd zijn als er onvoldoende alternatieven zijn (categorie 5).
De categorie 'andere soorten' gaat om soorten die niet onder de Habitatrichtlijn of Vogelrichtlijn vallen. Deze soorten worden beschermd vanwege de breed in de maatschappij levende overtuiging dat deze dieren beschermd moeten worden. Hiermee wordt in Nederland uitvoering gegeven aan het Biodiversiteitsverdrag om de staat van instandhouding van dier- en plantsoorten te garanderen. Omdat onder de categorie 'andere soorten' ook veel algemene soorten vallen, kan de provincie een lijst opstellen waarin een aantal soorten wordt vrijgesteld. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd van de verbodsbepalingen in artikel 3.10 van de Wet natuurbescherming.
Gebiedsbescherming
In het kader van de geplande verkabeling is onderzocht of er in de omgeving van de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding beschermde gebieden (Natura 2000-gebieden en Natuurnetwerk Nederland) aanwezig zijn. Ook is er onderzocht of het voornemen negatieve effecten heeft op de habitattypen en -soorten waarvoor binnen het betreffende Natura-2000 gebied een instandhoudingsdoel is opgesteld.
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000-gebieden. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Natuurnetwerk Brabant
Het Natuurnetwerk Brabant (NNB), de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), zorgt voor een aaneengesloten netwerk van natuurgebieden en natuurontwikkelingsgebieden die met elkaar verbonden worden door ecologische verbindingszones.
Beoordeling
Door Antea Group is een natuurtoets uitgevoerd ter plaatse van het plangebied. Het complete onderzoek is als bijlage 7 bij de toelichting gevoegd. Onderstaande zijn de conclusies en het advies van het onderzoek opgenomen.
Conclusies gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Het plangebied ligt niet in Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Ulvenhoutsebos ligt op circa 6 kilometer afstand ten zuiden van het plangebied. Het Natura 2000-gebied Biesbosch ligt op circa 10 kilometer afstand. Daarnaast zijn op grotere afstand overige Natura 2000-gebieden gelegen. De Natura 2000-gebieden liggen buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft effecten als gevolg van bijvoorbeeld verdroging, geluid- en lichtverstoring. Gezien de afstand tot Natura 2000-gebieden kunnen enkel effecten van vermesting en verzuring als gevolg van stikstofdepositie niet op voorhand worden uitgesloten. Om deze reden zijn AERIUS-berekeningen uitgevoerd. Uit de berekening van de projecten blijkt dat het extra verkeer dat van en naar de projectlocatie gaat rijden en het gebruik van mobiele werktuigen niet leidt tot een maximale depositie van >0,00 mol N/ha/jaar. Gezien deze bijdrage kunnen significante negatieve effecten worden uitgesloten. Vanwege de geringe omvang van de werkzaamheden in het plangebied zijn overige effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in het Natura 2000-gebied op voorhand uitgesloten.
Figuur 4.4. Globale ligging van het gehele projectgebied voor beide verkabelingstrace's (rood gemarkeerd) ten opzichte van Natura 2000-gebieden (Geel: Habitatrichtlijn; Blauw: Vogelrichtlijn; Groen: Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn). Bron: PDOK via QGIS, 2020.
Natuurnetwerk Nederland
Ter hoogte van het tracé Breda – Geertruidenberg, tussen mast 30 en 150 kV-station Breda is geen NNN aanwezig. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 600 meter ten oosten van het plangebied en betreft de natuurdoeltypen N12.02 Kruiden- en faunarijk grasland en N13.01 Vochtig weidevogelgrasland.
Figuur 4.5 Globale ligging van het plangebied (rood gemarkeerd) ten opzichte van NNN-gebied en ambitie-gebied. Bron: Natuurbeheerplan Provincie Noord-Brabant, 2019.
Groenblauwe mantel
Een deel van het plangebied valt binnen de begrenzing van de Groenblauwe mantel. Het betreft het landbouwperceel ten noorden van woonwijk Wisselaar. Op het perceel en aangrenzende percelen is sprake van (vrijwillige) bescherming van weidevogels gedurende het broedseizoen. Zie Figuur 4.6 voor de ligging van Groenblauwe mantel ten opzichte van de globale ligging van het tracé.
Ter plaatse van het perceel vinden werkzaamheden plaats, waarbij sprake is van aanleg door middel van open ontgravingen. In de eindsituatie is een deel van het perceel in gebruik omdat op deze gronden de kabels boven de grond komen en een opstijgportaal wordt gerealiseerd door TenneT. Voor een deel van het perceel zullen vogels minder gehinderd worden door kabels, omdat deze dan gedeeltelijk ondergronds liggen.
Ten gevolge van de werkzaamheden kan sprake zijn van tijdelijke verstoring van aanwezige soorten. In de eindsituatie is echter geen sprake van wezenlijke aantasting van de waarden van het gebied. In alle redelijkheid kan worden gesteld dat de Groenblauwe mantel daarmee geen bezwaar vormt voor de uitvoering van het plan. Geadviseerd wordt om, in het verlengde van het aspect soortbescherming (van algemene broedvogels), de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.
Figuur 4.6 Globale ligging van het plangebied (rood gemarkeerd) ten opzichte van de Groenblauwe Mantel (gearceerd gebied). Bron: Interim omgevingsverordening Noord-Brabant, 2019.
Conclusies soortenbescherming
Uit de bureaustudie is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:
Open ontgravingen:
- Algemene broedvogels: potentiele nestplaatsen in en nabij groenelementen.
In Tabel 4.2 is aangegeven welke gevolgen de aanwezigheid van (het leefgebied van) deze soorten heeft voor het voorliggende plan. Aangegeven is of er sprake is van een overtreding van de Wet Natuurbescherming en onder welke voorwaarden het plan uitvoerbaar is.
Tabel 4.2 Overzicht conclusies en vervolgstappen soortbescherming – open ontgravingen
Hoewel in de scope van de natuurtoets ook rekening gehouden is met het amoveren van de hoogspanningsmasten, is dat geen onderdeel van de scope van dit bestemmingsplan. Met onderhavig bestemmingsplan worden de hoogspanningsmasten immers niet wegbestemd. Bij amovering van de hoogspanningsmasten dient op dat moment de uitvoerbaarheid daarvan ten aanzien van beschermde soorten verantwoord te worden.
Conclusies bescherming van bos en houtopstanden
In de natuurtoets is niet verder ingegaan op houtopstanden welke zijn beschermd door de Wet natuurbescherming, omdat kap van dergelijke houtopstanden niet aan de orde is.
Conclusie
Vanuit gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor het voorgenomen plan. Ten aanzien van soortenbescherming is het plan uitvoerbaar met in achtneming van de maatregelen, zoals beschreven in tabel 4.2. Wanneer de huidige masten worden verwijderd, dient nader onderzoek uitgevoerd te worden. Het verwijderen van de masten valt niet binnen de scope van dit bestemmingsplan.
3.4.6 Externe Veiligheid
Het juridisch kader voor externe veiligheid wordt gevormd door het:
- Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
- Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en;
- Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
In het juridisch kader staan de begrippen plaatsgebonden risico en groepsrisico centraal. Hoewel beide begrippen onderlinge samenhang vertonen zijn er belangrijke verschillen. Hieronder worden beide begrippen toegelicht.
Plaatsgebonden Risico
Het plaatsgebonden risico geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het plaatsgebonden risico kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde plaatsgebonden risico. Binnen de zogenaamde 10-6 contour (welke als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6 contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.
Groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het groepsrisico is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het groepsrisico kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N), de fN-curve. Het groepsrisico wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt doorgaans begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald), ofwel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. In veel gevallen geldt tevens een 'verantwoordingsplicht', wat betekent dat op basis van de rekenkundige omvang en/of toename van het groepsrisico, tevens verantwoording moet worden gegeven over onder meer de mate van toepassen van risico reducerende maatregelen en de mate waarin zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid worden geborgd. De veiligheidsregio wordt, voorafgaand aan het besluit, in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen. Voor de precieze verwoording en nadere details wordt verwezen naar de betreffende Besluiten.
Beoordeling
Het transporteren van elektriciteit valt niet onder het transport van gevaarlijke stoffen. Daarom wordt deze ondergrondse leiding niet gezien als een risicobron. Verder biedt het bestemmingsplan ook geen nieuwe mogelijkheden voor kwetsbare of beperkt kwetbare functies en objecten.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor deze ontwikkeling.
3.4.7 Niet-gesprongen Explosieven
Toetsingskader
Na de Tweede Wereldoorlog zijn op diverse plekken in Nederland niet-gesprongen explosieven (NGE) achtergebleven. Het gaat hierbij om Conventionele Explosieven (CE), die niet als zelfgemaakt, nucleair, biologisch of chemisch kunnen worden aangemerkt. NGE zijn gemaakt voor oorlogsdoeleinden. Ze vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd, zoals graven indrijven of boren. Voorafgaand aan deze bodemroerende werkzaamheden moet de aanwezigheid van deze NGE's uitgesloten worden of moeten eventuele NGE's verwijderd worden.
Beoordeling
Voorafgaand aan de realisatie dient onderzoek te zijn uitgevoerd naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven in het plangebied waar grondwerkzaamheden zullen worden uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van een NGE-risicogebied in (gedeelten) van het plangebied. Binnen het plangebied kunnen niet-gesprongen explosieven in de bodem zijn achtergebleven. Het onderzoek is terug te vinden in bijlage 8.
Op luchtfoto's waargenomen kraters en verstoringen waargenomen op het AHN wijzen erop dat in het noorden en het zuiden van het onderzoeksgebied artilleriebeschietingen hebben plaatsgevonden, zoals te zien is in figuur 4.7.
Figuur 4.7 luchtfoto d.d. 4 november 1944 waarop kraters binnen en nabij het onderzoeksgebied zichtbaar zijn (Bron: NCAP)
De aanwijzingen van plaatsgevonden beschietingen binnen en nabij het onderzoeksgebied (zowel ten oosten als ten westen van de Mark) zijn reden tot het afbakenen van een NGE-Risicogebied ter plaatse van het werkgebied. Het WSCS-OCE biedt geen richtlijnen voor het afbakenen van een NGE-Risicogebied naar aanleiding van artilleriebeschietingen. Een NGE-Risicogebied dient derhalve situationeel afgebakend te worden. Ten westen van de Mark wordt ter plaatse van het gehele onderzoeksgebied een NGE-Risicogebied afgebakend naar aanleiding van luchtfotoanalyse en naoorlogse munitievondsten. Ter plaatse van het werkgebied ten oosten van de Mark wordt het NGE-Risicogebied situationeel afgebakend aan de noordkant en de zuidkant van het werkgebied. Dit omdat er geen aanwijzingen zijn dat er ter plaatse van het gehele onderzoeksgebied artilleriegranaten zijn neergekomen. Om de grenzen van het NGE-Risicogebied vast te stellen wordt een lijn tussen de uiterst waargenomen kraters getrokken, waar vervolgens een buffer van 10 meter (cartografische onnauwkeurigheid) omheen wordt getrokken.
Aan de hand van het geraadpleegde bronnenmateriaal met betrekking tot de ingezette kalibers en naoorlogs geruimde NGE wordt verwacht dat binnen deze NGE-Risicogebieden NGE van geschutmunitie is achtergebleven (Duits en geallieerd) met kalibers vanaf 7,5 cm/75 mm tot en met 155 mm.
Figuur 4.8 NGE-Risicogebied naar aanleiding van beschietingen gedurende de bevrijding
Kortom: Uit het HVO-NGE is gebleken dat ter plaatse van een deel van het werkgebied sprake is van een aantoonbaar verhoogd risico op achtergebleven NGE. Dit betekent dat op locaties waar door de geplande civieltechnische werkzaamheden een verhoogd risico ontstaat voor de Arbo- en/of openbare veiligheid, op de aanwezigheid van NGE onderzocht moet worden. In dit geval betreft dit vooral de locaties waar grondroerende werkzaamheden zoals graafwerkzaamheden, het plaatsen van damwanden en funderingspalen, aanbrengen van verticale drainage, etc., gaan plaatsvinden.
Conclusie
In het werkgebied is een aantal verdachte locaties vastgesteld. Voorafgaand aan het uitvoeren van de werkzaamheden dient,vanwege de veiligheid van werknemers en de omgeving een onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van NGE. Dit aspect beïnvloed de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet.
3.4.8 Magneetvelden
Toetsingskader
Overal waar stroom doorheen loopt ontstaat een magnetisch veld. Zo ook rond hoogspanningsverbindingen. Er is geen sprake van wettelijke limieten voor blootstelling aan deze magnetische velden, maar er is wel sprake van Europees en nationaal beleid. Ook is er uitgebreid wetenschappelijk onderzoek gedaan of er gezondheidseffecten bij mensen te verwachten zijn door blootstelling aan laagfrequente magneetvelden, zoals die bij hoogspanningsverbindingen voor komen. Op basis van dit wetenschappelijk onderzoek zijn in internationaal verband blootstellingslimieten aanbevolen voor magneetvelden. Deze houden in dat blootstelling aan een magneetveldsterkte van meer dan 100 microtesla wordt afgeraden. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd en in bestaande situaties nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT. Op voor publiek toegankelijke plaatsen worden deze normen nergens overschreden.
De verzamelde wetenschappelijke gegevens wijzen op het bestaan van een zwakke, maar statistisch significante associatie tussen het voorkomen van leukemie bij kinderen tot 15 jaar en het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Ondanks dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor een oorzakelijk verband heeft de Rijksoverheid, op advies van de Gezondheidsraad, in 2005 een beleidsadvies uitgebracht voor bovengrondse hoogspanningsverbindingen waarin wordt geadviseerd zoveel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig worden blootgesteld aan magnetische velden met een jaargemiddelde veldsterkte van meer dan 0,4 microtesla. Dit komt er op neer dat het advies is om bij nieuwe situaties gevoelige bestemmingen (woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen) zo veel als redelijkerwijs mogelijk buiten de magneetveldzone van 0,4 microtesla te plaatsen.
Bovengenoemd beleidsadvies van de rijksoverheid ziet op langdurige blootstelling en is van toepassing op nieuwe situaties en bovengrondse hoogspanningsverbindingen. Voor alle hoogspanningsverbindingen geldt daarnaast te allen tijde de blootstellingslimiet van 100 microtesla conform de aanbeveling van de Europese Unie. Deze waarde wordt ook in Nederland gehanteerd. Op voor publiek toegankelijke plaatsen nabij hoogspanningsinfrastructuur van TenneT wordt deze limiet nergens overschreden.
In 2018 heeft de Gezondheidsraad een nieuw advies uitgebracht over mogelijke gezondheidseffecten van magneetvelden. Hierbij geeft de Gezondheidsraad de staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in overweging om het voorzorgsbeleid rondom bovengrondse hoogspanningslijnen uit te breiden naar ondergrondse elektriciteitskabels en andere bronnen die oorzaak kunnen zijn van langdurige blootstelling aan magnetische velden uit het elektriciteitsnetwerk.
Momenteel wordt door de minister verkend of dat een verbreding van het voorzorgsbeleid naar andere bronnen in het elektriciteitsnetwerk wenselijk is. Het is nog onduidelijk wanneer de uitkomst deze verkenning bekend is.
Beoordeling
In het kader van bovenstaande heeft TenneT de magneetvelden voor de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding Hoge Vucht onderzocht. Daarbij wordt de magneetveldsterkte als gevolg van de kabelverbinding berekend op 1 meter boven maaiveld. Uit de berekeningen blijkt dat ruimschoots wordt voldaan aan de aanbeveling voor de magneetveldsterkte van maximaal 100 µT uit de Europese Richtlijn 1999/519/EC.
Conclusie is dan ook dat wordt voldaan aan de aanbevelingen op Europees en nationaal niveau voor wat betreft magneetvelden.
Om ongerustheid bij omwonenden te voorkomen is door de gemeente Breda gevraagd om inzicht te geven in de ligging van de contour van 0,4 microTesla. TenneT heeft bij diverse kabelverbindingen onderzoek uitgevoerd naar magneetvelden. Daaruit volgt dat aangenomen mag worden dat de contour van 0,4 microTesla (jaargemiddeld) voor deze verbinding binnen 15 meter van het hart van een kabelverbinding is gelegen. Bij de ondergrondse 150 kV-hoogspanningsverbinding Hoge Vucht zijn binnen 15 meter van het hart van de kabelverbinding geen objecten gelegen die in het kader van het huidige beleidsadvies zouden kunnen worden aangemerkt als gevoelige functie. In figuur 4.9 is de magneetzone weergegeven.
Figuur 4.9 Magneetzone
Conclusie
Het aspect magneetvelden vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
3.4.9 Milieueffectrapportage
Toetsingskader
De procedure van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. Een m.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld een structuurvisie of een bestemmingsplan. Het centrale onderdeel van een m.e.r. is het milieueffectrapport (MER) waarin de milieueffecten voor een tal van aspecten voor een of meerdere alternatieven geanalyseerd en beoordeeld worden ten opzichte van de referentiesituatie. Deze m.e.r.-procedure is van toepassing bij activiteiten waarvan reeds vast staat dat er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Deze activiteiten met bijbehorende drempelwaarden staan weergegeven in onderdeel C van het Besluit m.e.r. (ook geldt dit voor activiteiten uit onderdeel D waar een plan, bijvoorbeeld een structuurvisie, voor nodig is).
Naast het direct uit moeten voeren van een m.e.r. zijn in het Besluit m.e.r. ook activiteiten, met bijbehorende drempelwaarden, aangegeven waarvoor eerst beoordeeld moet worden of sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen. Deze activiteiten en drempelwaarden staan benoemd in onderdeel D van het Besluit m.e.r. Voor deze activiteiten dient een zogenaamde m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden.
Daarnaast is het verplicht om aandacht aan m.e.r. te besteden voor activiteiten die in onderdeel D genoemd staan, maar waar de drempelwaarden niet gehaald worden. Deze drempelwaarden zijn aantallen, oppervlaktes of grootte (bijvoorbeeld 100 hectare, 110 stuks, etc.). Voor activiteiten die wel in onderdeel D van het Besluit m.e.r. genoemd staan, maar waar de aantallen uit het betreffende plan of besluit onder de drempelwaarden liggen dient een informele m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Hierbij wordt, net als bij de m.e.r.-beoordeling getoetst of er mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen op kunnen treden.
Het verschil met de 'gewone' m.e.r.-beoordeling is dat bij de informele m.e.r.-beoordeling niet alle procedurele vereisten van toepassing zijn (vandaar de term informeel). De initiatiefnemer dient bijvoorbeeld wel een melding te doen van zijn voornemen en het bevoegd gezag dient hierover binnen zes weken een besluit te nemen en de initiatiefnemer hiervan op de hoogte te stellen. Qua inhoud gelden wel strikte vereisten vanuit de Europese richtlijn m.e.r.
Beoordeling
Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden ten aanzien van de kenmerken van de locatie van het plan die zouden kunnen leiden tot belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu ter plaatse. De volledige m.e.r.-beoordeling is toegevoegd in bijage 9. Er is dan ook geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te voeren voor deze ontwikkeling.
De volgende maatregelen in het kader van de voorgenomen activiteit zijn van toepassing:
- Op locaties waar door de geplande civieltechnische werkzaamheden een verhoogd risico ontstaat voor de Arbo- en/of openbare veiligheid dient de aanwezigheid van NGE onderzocht te worden en indien aanwezig te worden verwijderd.
- Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met betrekking tot het aspect archeologie een proefsleuven onderzoek plaats te vinden conform het daartoe opgestelde PvE.
Conclusie
Er is geen aanleiding om een m.e.r.-procedure te voeren voor deze ontwikkeling.
3.5 Juridische Planopzet
3.5.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de ontwikkeling is vertaald in juridisch bindende regels, met hieraan gekoppeld een verbeelding. De regels bevatten het juridische instrumentarium ten aanzien van de toelaatbaarheid van het gebruik en van bebouwing. De verbeelding staat gelijk aan de regels en heeft een ondersteunende rol voor de visualisering van de bestemmingen. De toelichting heeft geen juridisch bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
3.5.2 Opbouw Van De Regels
De regels zijn ingedeeld in 4 hoofdstukken op basis van de vereisten uit de SVBP2012.
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels en bestaat uit 2 artikelen. Het eerste artikel geeft een omschrijving van enkele in de regels gehanteerde begrippen. Het tweede artikel geeft aan hoe ten aanzien vanmaten, oppervlakte en inhoud gemeten moet worden.
In hoofdstuk 2 worden de verschillende bestemmingen behandeld. Per bestemming wordt aangegeven welke doeleinden/functies zijn toegelaten op de gronden en wat en hoe er mag worden gebouwd. Dit bestemmingsplan bevat slechts dubbelbestemmingen. Dubbelbestemmingen gelden naast de onderliggende enkelbestemmingen die primair de functie van de gronden beschrijft.
In hoofdstuk 3 worden de algemene regels behandeld. Dit zijn de anti-dubbeltelregel en algemene afwijkingsregels.
In hoofdstuk 4 worden de overgangs- en slotregels aangegeven.
3.5.3 Regels
Onderstaand is een korte toelichting opgenomen van de in de regels opgenomen bepalingen.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1Begrippen
In dit artikel is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels. Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen.
Artikel 2Wijze van meten
In het artikel 'wijze van meten' is een regeling opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening
De gronden ter plaatse van het opstijgpunt zijn met een enkelbestemming opgenomen in het plan. Daarmee zijn de bouwwerken ook zekergesteld.
Artikel 4 Leiding - Hoogspanning ondergronds
De gronden in het voorliggende bestemmingsplan hebben de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning ondergronds'. Deze dubbelbestemming is enerzijds nodig om de ondergrondse hoogspanningsverbinding aan te kunnen leggen en anderzijds om deze, na aanleg, te beschermen. Om dit laatste doel te bewerkstelligen zijn bouwregels en regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden anders dan bouwwerkzaamheden opgenomen in de bestemmingen om te voorkomen dat de leiding door werkzaamheden wordt beschadigd.
Artikel 5 Leiding - Hoogspanning bovengronds
Ter plaatse van de bestemming 'Leiding - Hoogspanning bovengronds' komen de dubbelbestemming voor de bovengrondse hoogspanningsverbindingen zoals opgenomen in de vigerende plannen te vervallen zodra de ondergrondse hoogspanningsverbinding in gebruik is genomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In de algemene regels zijn naast de op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplichte anti-dubbeltelbepaling, diverse algemeen geldende regels opgenomen ten aanzien van aanduidingen, (beperkte) afwijkingen en wijzigingen van het plan en tevens algemene procedurebepalingen.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Bro, overgenomen én is de titel van het plan vastgelegd.
3.6 Uitvoerbaarheid
3.6.1 Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond.
3.6.2 Financiële Uitvoerbaarheid
De kosten van de aanleg en instandhouding van de voorgenomen ontwikkeling en het risico komen voor rekening van de initiatiefnemer TenneT. Op grond van de Elektriciteitswet 1998 is het bieden van leveringszekerheid een wettelijke taak voor de netbeheerder. Indien nut en noodzaak van een project zijn aangetoond kunnen de initiatiefnemers de investeringskosten doorberekenen in de tarieven voor het transport van elektriciteit (zie ook artikel 20d lid 1 en lid 2, Elektriciteitswet 1998). Voor dit project is dat het geval. De gemeente heeft een overeenkomst tegemoetkoming in schade gesloten met TenneT. In deze overeenkomst is bepaald dat schade als gevolg van onderhavig bestemmingsplan, welke op de voet van afdeling 6.1 Wro voor vergoeding in aanmerking komt, zal worden vergoed door de initiatiefnemer. Voor de schade (en de daaruit voortvloeiende kosten) aan de openbare voorzieningen, die ontstaan door de werken voor de aanleg en instandhouding, zal een privaatrechtelijke overeenkomst tussen de gemeente en TenneT worden getekend. Er is geen aanleiding tot het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4° onderscheidenlijk 5° of het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk sub b, c of d Wro. Hierdoor kan worden afgezien van een exploitatieplan zoals bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijk ordening.
3.6.3 Beschikbaarheid Gronden
Voor de aanleg en instandhouding van de 150 kV hoogspanningsverbinding moet TenneT gebruik kunnen (blijven) maken van een strook grond ter plaatse van de ondergrondse hoogspanningsverbinding. Deze strook (de zakelijk rechtstrook) is vastgesteld op basis van het benodigde ruimtebeslag voor aanleg en instandhouding. Daarbij is rekening gehouden met veiligheidseisen. Om gebruik te kunnen (blijven) maken van de grond in deze strook sluit TenneT een zakelijk rechtovereenkomst (inclusief gebruiksovereenkomst) af met de eigenaar, de eventuele overige zakelijk gerechtigden (erfpachters, opstalhouders, et cetera) en de eventuele persoonlijk gerechtigden (huurder, pachters, et cetera). In deze overeenkomsten worden de afspraken vastgelegd over het gebruik van de grond en welke vergoeding en welke rechten op toekomstige vergoedingen de rechthebbende van TenneT zal ontvangen. Het zakelijk recht betreft een opstalrecht en is een zelfstandig recht dat een inbreuk vormt op het exclusieve gebruiksrecht van de eigenaar en de overige zakelijk gerechtigden.
TenneT hanteert bij de vestiging van een zakelijk recht het principe van schadeloosstelling (volledige schadevergoeding) zoals de Belemmeringenwet Privaatrecht die kent. Schadeloosstelling betekent dat de rechthebbenden vóór en ná de vestiging van het zakelijk recht in een gelijkwaardige vermogens- en inkomenspositie dienen te verkeren. Schadeloosstelling geschiedt in beginsel ongeacht het moment waarop schade zich voordoet. De schade dient wel een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg te zijn van de vestiging van het zakelijk recht. De schade wordt onderscheiden in vier hoofdcomponenten:
- vermogensschade op het moment van afsluiten van de zakelijk rechtovereenkomst;
- inkomensschade;
- bijkomende schade op het moment van afsluiten van de zakelijk rechtovereenkomst en schade die op het moment van afsluiten van de zakelijk;
- rechtovereenkomst onvoorzienbaar en/of onbepaalbaar is (toekomstschade).
Belemmeringenwet Privaatrecht
Voor zover de uitvoerbaarheid van het project nog afhankelijk is van het (tijdelijk) beschikbaar hebben van gronden waarop de ondergrondse hoogspanningsverbinding kan worden opgemerkt dat deze beschikbaarheid verzekerd is middels de mogelijkheid toepassing te geven aan de Belemmeringenwet. TenneT tracht op minnelijke wijze overeenstemming te bereiken over het gebruik van een strook grond (de zakelijk rechtstrook). In het geval op minnelijke wijze geen overeenstemming kan worden bereikt, kan een beroep worden gedaan op de Belemmeringenwet Privaatrecht. Middels de Belemmeringenwet Privaatrecht kan een zogenaamde gedoogplicht worden opgelegd.
3.7 Communicatie
3.7.1 Inleiding
In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor het voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
Als eerste is een concept-ontwerpbestemmingsplan opgesteld. In dat stadium vindt ook het wettelijke vooroverleg plaats met instanties als waterschap, diensten van het Rijk en provincie (paragraaf 7.2.1). Indien dit traject is afgerond, start de wettelijke procedure met betrekking tot vaststelling van het bestemmingsplan (paragraaf 7.2.3).
3.7.2 Procedure
3.7.2.1 Vooroverleg
Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg (art. 3.1.1. Bro) gedeeld met de volgende vooroverlegpartners:
- Provincie Noord-Brabant
- Waterschap Brabantse Delta
- Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
- Natuurplein de Baronie
- Wijkraad Haagse Beemden
- Wijkraad Breda Noord (hier valt Hoge Vucht onder)
- Brandweer Midden en West-Brabant
In de Antwoordnota zijn de ontvangen vooroverlegreacties beantwoord, en is aangegeven waar dit tot aanpassing van het voorontwerpbestemmingsplan heeft geleid (zie bijlage 10).
3.7.2.2 Participatie
Het eerste overleg met bewoners door TenneT en de gemeente heeft op 17 november 2018 plaats gevonden in sociaal cultureel centrum het Kraaienest in de wijk Haagse Beemden. Middels een druk bezochte bewonersavond, in aanwezigheid van wethouder De Beer hebben de bewoners van Haagse Beemden en Wisselaar kennis kunnen nemen van het voornemen van de gemeente Breda over te gaan tot verkabeling in het kader van de wet VET. Dit communicatiemoment is vooraf gegaan door het verzenden van circa 1300 brieven aan de omwonenden van het tracé.
Actueel vindt communicatie plaats via de gemeentelijke website en de projectenatlas van Tennet over het tracé, de planning en is een vraag en antwoord module actief, die gestelde vragen en gegeven antwoorden inzichtelijk maakt: https://tennet.projectatlas.app/breda-verkabeling-150kv/home?map=51.610362,4.727808,13.06,0,0
Op 26 augustus 2020 is met de wijkraad Haagse Beemden en enkele andere belanghebbenden een bijeenkomst geweest, met deelname vanuit de gemeente Breda van de projectmanager en de wijkmanager. Afspraken uit dit overleg zijn het organiseren van een vervolgoverleg bij de ter inzage legging van het bestemmingsplan en het opstellen en uitvoeren van een plan van aanpak voor de communicatie met de overige bewoners van de Haagse Beemden en bewoners van de wijk Wisselaar.
Het participatietraject geeft invulling aan de Participatieleidraad bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving van de gemeente Breda. Voor de technische aspecten van de verkabeling is 'niveau 0' (Informeren +) uit de Leidraad van toepassing. Voor de locatie van eindmasten, opstijgpunten en werkzaamheden tijdens de uitvoering is 'niveau 1' (Raadplegen) van toepassing. De participatie op niveau 1 vindt op dit moment plaats via de projectenatlas waar opmerkingen, suggesties en vragen aan de orde komen en waar deze worden beantwoord.
3.7.2.3 Zienswijzen
Het bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen van 30 maart 2021 tot en met 10 mei 2021. Tijdens deze ter visie legging zijn 19 zienswijzen ingediend. De beantwoording van de zienswijzen is opgenomen in de zienswijzennota die bijgevoegd is bij het vaststellingsbesluit van het bestemmingsplan. De zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan.
3.7.2.4 Beroep
Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
1 Tracé Studie-150 Kv-kabelverbinding Breda-geertruidenberg
1 Tracé studie-150 kV-kabelverbinding Breda-Geertruidenberg
Tracé studie-150 kV-kabelverbinding Breda-Geertruidenberg
2 Historisch Vooronderzoek Bodem
2 Historisch vooronderzoek bodem
Historisch vooronderzoek bodem
3 Bodemonderzoek Verkabeling Breda 150 Kv (Breda-geertruidenberg)
3 Bodemonderzoek Verkabeling Breda 150 kV (Breda-Geertruidenberg)
Bodemonderzoek Verkabeling Breda 150 kV (Breda-Geertruidenberg)
4 Watertoets
Watertoets
5 Geohydrologisch Rapport Verkabeling Breda 150 Kv
5 Geohydrologisch rapport verkabeling Breda 150 kV
Geohydrologisch rapport verkabeling Breda 150 kV
6 Pve Archeologie
PvE Archeologie
7 Natuurtoets
Natuurtoets
8 Niet Gesprongen Explosieven
Niet Gesprongen Explosieven
9 Vormvrije M.e.r.-beoordeling Verkabeling Hoge Vucht
9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling verkabeling Hoge Vucht
Vormvrije m.e.r.-beoordeling verkabeling Hoge Vucht
10 Nota Van Beantwoording
Nota van Beantwoording