KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg
Artikel 4 Bos
Artikel 5 Gemengd - 1
Artikel 6 Gemengd - 2
Artikel 7 Groen
Artikel 8 Maatschappelijk - Universiteit
Artikel 9 Natuur
Artikel 10 Verkeer
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 12 Water
Artikel 13 Waarde - Archeologie - 1
Artikel 14 Waarde - Archeologie - 2
Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie
Artikel 16 Waarde - Ecologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 17 Anti-dubbeltelregel
Artikel 18 Algemene Bouwregels
Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 20 Algemene Ontheffingsregels
Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels
Artikel 22 Algemene Procedureregels
Artikel 23 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 24 Overgangsrecht
Artikel 25 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
2.3 Functionele Structuur
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden
3.1 Inleiding
3.2 Volkshuisvesting
3.3 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.4 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Beleid
4.1 Landelijk Beleid
4.2 Provinciaal Beleid
4.3 Gemeentelijk Beleid
4.4 Beleid Tu/e
Hoofdstuk 5 Planbeschrijving
5.1 Ruimtelijk
5.2 Functioneel
5.3 Ontsluiting En Parkeren
Hoofdstuk 6 Milieuparagraaf
6.1 Bedrijven En Milieuzonering
6.2 Geluid
6.3 Luchtkwaliteit
6.4 Externe Veiligheid
6.5 Bodem
6.6 Natuur
6.7 Luchtvaart
6.8 Explosieven
Hoofdstuk 7 Waterparagraaf
7.1 Inleiding
7.2 Gemeentelijk Beleid
7.3 Beleid Waterschap En Provincie
7.4 Watertoets
7.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Hoofdstuk 8 Juridische Vormgeving
8.1 Algemeen
8.2 Planmethodiek
8.3 Verbeelding
8.4 Planregels
Hoofdstuk 9 Handhaving
9.1 Algemeen
9.2 Handhaving Voorliggend Plan
Hoofdstuk 10 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 11 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
11.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
11.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
11.3 Inspraak En Samenspraak
11.4 Procedure Artikel 3.8 Wro En 12a Woningwet
Hoofdstuk 12 Bronnenlijst
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2 Cultuurhistorische Verkenning
Bijlage 3 Parkeernormen
Bijlage 4 Uitvoeringsregels Bij Parkeernormen
Bijlage 1 Geluidsadvies Ontwikkelvisie 010409
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai
Bijlage 3 Quickscan Groene Wetgeving
Bijlage 4 Watertoetsontwikkelingsvisie
Bijlage 5 Beschouwing Externe Veiligheidsaspecten
Bijlage 6 Milieuplanologisch Beschouwing Effecten Externe Veiligheid En Luchtkwaliteit

TU-e Science Park

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Onherroepelijk op 22-04-2011 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplanTU-e Science Park van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0772.80060-0501met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aardkundige waarden

landschapswaarden die samenhangen met (abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf, steilranden, grondwaterhuishouding (kwelgebieden), bodemtypen/bodemopbouw/bodemsamenstelling, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.6 abiotische waarden

het geheel van waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en leefgemeenschappen).

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.9 beekherstel

herstel van beeklopen ten aanzien van vorm (recht of meanderend), ruimte voor beekprocessen (sedimentatie en erosie) en waterkwaliteit, gericht op het terugbrengen van gebiedseigen kwaliteiten.

1.10 beperkt kwetsbaar object

  1. a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
  2. b. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  3. c. kantoorgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  4. d. hotels en restaurants, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  5. e. winkels, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  6. f. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
  7. g. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
  8. h. bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  9. i. objecten die met het onder a tot en met f en h genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  10. j. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.

1.11 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Wet van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.12 bestaand

bij bouwwerken: bestaand ten tijde van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan;

bij gebruik: bestaand ten tijde van inwerkingtreding van het desbetreffende gebruiksverbod;

bij de bestemming 'Verkeer': de ligging van, en het aantal rijbanen ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 Bevi-inrichting

Inrichtingen zoals weergegeven in artikel 2 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanig afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor woonfuncties geschikt of geschikt te maken is.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 bruto- c.q. bedrijfsvloeroppervlak

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep c.q. een (dienstverlenend) bedrijf, kantoor, winkel of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.24 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.25 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.26 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.

1.27 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, kinderdagverblijven, belwinkels, internetcafé's, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.28 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.30 evenementen

grootschalige, periodieke en/of meerdaagse manifestaties, zoals sportmanifestaties, concerten, bijeenkomsten, voorstellingen, shows, tentoonstellingen, thematische markten, e.d.

1.31 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.32 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.33 geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object

nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.

1.34 groepsrisico (GR)

een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.

1.35 hoogteaccent

een incidenteel gebouw of beperkt onderdeel van een gebouw, met een afwijkende bouwhoogte ten opzichte van de direct omliggende bebouwing.

1.36 horecabedrijf

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.37 hotel

een horecabedrijf, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.38 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.39 kantoor

een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.

1.40 kwetsbaar object

  1. a. woningen, niet zijnde:
    1. 1. verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare en voor zover die woningen niet behoren tot een risicovolle inrichting;
    2. 2. bedrijfswoningen;
  2. b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    2. 2. scholen;
    3. 3. sociale werkplaatsen, of;
    4. 4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  3. c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
    1. 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting of;
    2. 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting;
  4. d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een risicovolle inrichting.

1.41 landschappelijke waarden

bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van aantrekkelijkheid, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit bestaande uit aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

1.42 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals opgenomen in bijlage 1 behorende bij deze regels.

1.43 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur.

1.44 meanderen

bochtig/kronkelig door het landschap slingeren.

1.45 milieugevoelige functie

functies die gevoelig zijn voor hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling, zoals wonen, medische zorgverlening, onderwijs, kinderopvang, verblijfsrecreatie.

1.46 natuurwaarden

waarden in verband met de aanwezigheid van bijzondere planten, dieren en leefgemeenschappen in onderlinge samenhang en in samenhang met hun leefomgeving (biotoop) en welke verband houden met zaken als verscheidenheid/zeldzaamheid, natuurlijkheid/ongestoordheid en kenmerkendheid voor het gebied.

1.47 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie.

1.48 onderwijsdoeleinden

functies waarbij sprake is van overdracht van kennis en/of vaardigheden, waartoe ook wordt gerekend het verrichten van daarmee verband houdend onderzoek.

1.49 peil

0.30 m boven de kruin van de weg.

1.50 pension

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan logerende gasten.

1.51 plaatsgebonden risico (PR)

risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.52 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.53 prostitutiebedrijf

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.54 PR10-6/jaar contour

op deze plaatsgebonden risicocontour is de kans 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een plaats buiten een inrichting zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.

1.55 regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)

regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.56 risicovolle inrichting

  1. 1. inrichtingen bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen (d.d. 27 mei 2004) een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten en/of
  2. 2. inrichtingen waar opslag, overslag en/ of het gebruik van gevaarlijke stoffen plaatsvindt én die behoren tot een categorie van inrichtingen als bedoeld in bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (d.d. 19 oktober 2007) én waarvan het invloedsgebied tot over de perceelsgrens reikt en/of
  3. 3. inrichtingen waarvoor, krachtens artikel 3.12, 3.17, 3.18, 3.28, 4.1, 4.3, 4.4, 4.5, 4.7 of 4.81 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, regels gelden bij de opslag en/of het gebruik van gevaarlijke stoffen met betrekking tot minimaal aan te houden afstanden ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten en/of
  4. 4. een inrichting waarin meer dan 1.000 kg consumentenvuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit (d.d. 22 januari 2002) of waarin professioneel vuurwerk als bedoeld in het Vuurwerkbesluit wordt opgeslagen of bewerkt of
  5. 5. inrichtingen die niet onder 1 tot en met 4 vallen en waarvan de 10-6/jaar contour voor het plaatsgebonden risico is gelegen buiten de bouwperceelsgrens.

1.57 sciencebedrijven

bedrijven en/of research & development-vestigingen op het gebied van, en in hoofdzaak gericht op, innovatie en research en kennisintensieve bedrijven: die voornamelijk arbeidsextensief zijn, en een duidelijke en aantoonbare relatie hebben met de kennisinstellingen op het TUe-terrein en waarvan output (producten en/of diensten) voor 50% of meer kennisverbonden activiteiten betreffen en die gericht zijn op of voortvloeien uit kennisontwikkeling en/of kennisoverdracht.

1.58 science-instellingen

instellingen op het gebied van en in hoofdzaak gericht op innovatie en research en kennisintensieve instellingen: die voornamelijk arbeidsextensief zijn, en een duidelijke en aantoonbare relatie hebben met de kennisinstellingen op het TUe-terrein en waarvan output (producten en/of diensten) kennisverbonden activiteiten betreffen en die gericht zijn op of voortvloeien uit kennisontwikkeling en/of kennisoverdracht.

1.59 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.60 verdieping(en)

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.61 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.62 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.63 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 de oppervlakte van een bouwvlak

tussen de harten van de grenzen van een bouwvlak.

2.7 het bebouwingspercentage

de oppervlakte van een bouwwerk in verhouding (procenten) tot de oppervlakte van het bouwvlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Verkooppunt Motorbrandstoffen Met Lpg

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg met een doorzet van minder dan 1.000 m3per jaar met bijbehorend detailhandelsverkooppunt en overige bijbehorende voorzieningen;
  2. b. open terreinen, waaronder begrepen parkeergelegenheid;
  3. c. geluidwerende voorzieningen;
  4. d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid;
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Bos´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van aardkundige waarden;
  2. b. duurzame instandhouding van het bos met daarop afgestemde bosbouw;
  3. c. groenvoorzieningen;
  4. d. extensief recreatief medegebruik;
  5. e. waterhuishoudkundige doeleinden;

met daarbij behorende

  1. f. paden en wegen;
  2. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Ontheffing van de bouwregels

4.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van

  1. a. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden;
  2. b. sociale veiligheid;
  3. c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4.5 Specifieke gebruiksregels

4.6 Aanlegvergunning

Artikel 5 Gemengd - 1

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. waterberging;
  4. d. waterhuishouding;
  5. e. waterlopen;
  6. f. beekherstel, waaronder hermeandering, van de rivier De Dommel;
  7. g. groenvoorzieningen;
  8. h. natuur;

met de daarbij behorende:

  1. i. groenvoorzieningen;
  2. j. parkeervoorzieningen, voor zover het betreft invalidenparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten, laden en lossen, taxi's en voor fietsverkeer;
  3. k. geluidwerende voorzieningen;;
  4. l. andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  5. m. bestaande wateroverbruggende voorzieningen;
  6. n. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde wateroverbruggende voorzieningen en erf-en terreinafscheidingen.

5.2 Bouwregels

5.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiligheid of sociale veiligheid.

5.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 5.1 onder m voor het bouwen van nieuwe wateroverbruggende voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de maximale bouwhoogte is 4 m;
  2. b. de verkeersveiligheid komt niet in het gedrang;
  3. c. er vindt geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaats;
  4. d. er wordt geen onevenredige inbreuk toegebracht aan het gebruik van de belendende percelen.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het aanleggen van woonschepen;
  2. b. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

5.6 Aanlegvergunning

Artikel 6 Gemengd - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten;
  2. b. pleinen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. evenementen, voor zover verband houdend met de bestemming Maatschappelijk -Universiteit;
  5. e. waterberging;
  6. f. waterhuishouding;
  7. g. waterlopen;
  8. h. beekherstel, waaronder hermeandering, van de rivier De Dommel;
  9. i. groenvoorzieningen;
  10. j. natuur;

met de daarbij behorende:

  1. k. groenvoorzieningen;
  2. l. parkeervoorzieningen, voor zover het betreft invalidenparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten, laden en lossen, taxi's en voor fietsverkeer;
  3. m. speelvoorzieningen;
  4. n. geluidwerende voorzieningen;;
  5. o. andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  6. p. bestaande wateroverbruggende voorzieningen;
  7. q. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde wateroverbruggende voorzieningen en erf-en terreinafscheidingen.

6.2 Bouwregels

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiligheid of sociale veiligheid.

6.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 6.1 onder p voor het bouwen van nieuwe wateroverbruggende voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de maximale bouwhoogte is 4 m;
  2. b. de verkeersveiligheid komt niet in het gedrang;
  3. c. er vindt geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaats;
  4. d. er wordt geen onevenredige inbreuk toegebracht aan het gebruik van de belendende percelen.

6.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het aanleggen van woonschepen;
  2. b. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

6.6 Aanlegvergunning

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. groenvoorzieningen;
  2. b. bermen en beplanting;
  3. c. paden;
  4. d. speelvoorzieningen;
  5. e. waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  6. f. beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
  7. g. evenementen, voor zover verband houdend met de bestemming Maatschappelijk -Universiteit;
  8. h. kunstobjecten;

met daarbij behorende:

  1. i. verhardingen;
  2. j. parkeervoorzieningen, voor zover het betreft invalidenparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten, laden en lossen, taxi's en voor fietsverkeer;
  3. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat - en bebouwingsbeeld;
  2. b. de verkeersveiligheid
  3. c. de sociale veiligheid;
  4. d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de figuur 'dwarsprofiel' dient de indeling van het profiel van de weg en naastgelegen gronden overeenkomstig het bijbehorende weergegeven wegprofiel te worden uitgevoerd.

Artikel 8 Maatschappelijk - Universiteit

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Maatschappelijk - Universiteit´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. gebouwen en terreinen ten behoeve van onderwijsdoeleinden, te weten wetenschappelijk onderwijs en beroepsonderwijs, met bijbehorende voorzieningen;
  2. b. wetenschappelijk onderzoek dat voornamelijk arbeidsextensief is en een duidelijke en aantoonbare relatie heeft met kennisinstellingen op het TUe-terrein en waarvan de output (producten en/of diensten) kennisverbonden activiteiten betreffen en die gericht zijn op of voortvloeien uit kennisontwikkeling en/of kennisoverdracht;
  3. c. aan de aan de onderwijsdoeleinden ondergeschikte dan wel nevengeschikte werkzaamheden die in hoofdzaak zijn gericht op onderzoek en ontwikkeling en kennisintensieve bedrijvigheid: die voornamelijk arbeidsextensief zijn en een duidelijke en aantoonbare relatie hebben met kennisinstellingen op het TUe-terrein en waarvan de output (producten en/of diensten) voor 50% of meer kennisverbonden
    activiteiten betreffen en die gericht zijn op of voortvloeien uit kennisontwikkeling en/of kennisoverdracht;
  4. d. gebouwen en terreinen ten behoeve van aan onderwijsdoeleinden gelieerde (science)bedrijven en instellingen in de milieucategorieën 2 en 3.1 van de in bijlage 1 opgenomen Lijst van bedrijfsactiviteiten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf';
  5. e. gebouwen en terreinen ten behoeve van aan onderwijsdoeleinden gelieerde zelfstandige kantoren, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';
  6. f. gebouwen en terreinen ten behoeve van aan onderwijsdoeleinden gelieerde woningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  7. g. gebouwen en terreinen ten behoeve van aan onderwijsdoeleinden gelieerde sportvoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sport';
  8. h. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' is uitsluitend een bouwwerk in de vorm van een al dan niet ondergrondse parkeergarage toegestaan;

met daarbij behorende:

  1. i. horecavoorzieningen, culturele en ontspannende voorzieningen, detailhandelsvoorzieningen, dienstverlenende bedrijven, installaties en opslagvoorzieningen voor zover ten dienste van en gerelateerd aan de onder a tot en met e genoemde functies en voorzieningen;
  2. j. evenementen, voor zover verband houdend met de bestemming Maatschappelijk -Universiteit
  3. k. loopbruggen tussen aangrenzende gebouwen;
  4. l. wegen en paden;
  5. m. (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
  6. n. groenvoorzieningen;
  7. o. tuinen, erven en terreinen;
  8. p. water;
  9. q. nutsvoorzieningen en (ondergrondse) leidingen;
  10. r. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het niet betreft erf- en terreinafscheidingen.

8.2 Bouwregels

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. b. voldoende doorzichten tussen de bebouwing, met name in de noord-zuidrichting, dan wel een voldoende open inrichting van het terrein;
  3. c. de verkeersveiligheid;
  4. d. de sociale veiligheid;
  5. e. de waterhuishouding;
  6. f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Ontheffing van de bouwregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2 sub 8.2.1 onder f voor het bouwen van gebouwen met een grotere bouwhoogte, met in achtneming van de volgende regels:
    1. 1. er mag geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvinden;
    2. 2. er mogen geen milieuhygiënische belemmeringen aanwezig zijn;
    3. 3. er mag geen onevenredige inbreuk worden toegebracht aan het gebruik van de belendende percelen;
    4. 4. er mogen geen belemmeringen uit cultuurhistorisch oogpunt zijn;
    5. 5. de gewenste bouwhoogte is passend binnen het gemeentelijke hoogbouwbeleid.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2 sub 8.2.1 onder i voor het bouwen van gebouwen op kortere afstand van gevoelige objecten of het bouwen van gevoelige objecten op kortere afstand van bestaande bedrijfsgebouwen, mits dit vanuit milieuhygiënisch oogpunt aanvaardbaar is.
  3. c. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.2 sub 8.2.2 onder c voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 4 m, mits deze vanuit een oogpunt van veiligheid noodzakelijk zijn.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Universiteit' zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' bepaalde bedrijvigheden toegestaan, waaronder Bevi-inrichtingen, met dien verstande dat Bevi-inrichtingen zich uitsluitend mogen vestigen op de gronden gelegen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - Bevi' mits de plaatsgebonden risicocontour (10-6/jaar) van deze Bevi-inrichting ook binnen dit aanduidingsgebied is gelegen.

8.6 Ontheffing van de gebruiksregels

  1. a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.1 onder d ten behoeve van bedrijven welke niet voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten met dien verstande, dat deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met de toegelaten milieucategorieën.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.1 onder d ten behoeve van bedrijven in een hogere milieucategorie dan is toegelaten, met dien verstande dat:
    1. 1. deze bedrijven naar aard en invloed op de omgeving passend zijn in relatie tot de in de omgeving gelegen woningen en andere objecten;
    2. 2. de bedrijven gerelateerd zijn aan de binnen het plangebied gelegen onderwijsvoorzieningen;
    3. 3. er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn tegen de vestiging van het bedrijf.

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Natuur´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. het behoud, herstel en ontwikkeling van aardkundige waarden;
  2. b. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;

met daarbij behorende:

  1. c. paden;
  2. d. extensief recreatief medegebruik;
  3. e. waterhuishoudkundige doeleinden;
  4. f. poelen;
  5. g. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.4 Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing voor het gebruik van gronden en gebouwen dat in strijd is met lid 9.1 indien strikte toepassing zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

9.5 Aanlegvergunning

Artikel 10 Verkeer

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. wegen en straten, waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling van het verkeer;
  2. b. voet- en fietspaden;
  3. c. loopbruggen tussen aangrenzende gebouwen;
  4. d. behoud en bescherming van de beeldbepalende bomenrij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - 1';

met daarbij behorende:

  1. e. groenvoorzieningen;
  2. f. parkeervoorzieningen, voor zover het betreft invalidenparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten, laden en lossen, taxi's en voor fietsverkeer;
  3. g. geluidwerende voorzieningen;
  4. h. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. i. verkeersvoorzieningen;
  6. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het niet betreft erf-en terreinafscheidingen.

10.2 Bouwregels

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiligheid of sociale veiligheid.

10.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de figuur 'dwarsprofiel' dient de indeling van het profiel van de weg en naastgelegen gronden overeenkomstig het bijbehorende weergegeven wegprofiel te worden uitgevoerd.

10.5 Aanlegvergunning

10.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' en de bestemming 'Verkeer' wijzigen naar de bestemming 'Maatschappelijk - Universiteit', voorzien van een bouwvlak en een aanduiding 'onderdoorgang', met dien verstande dat:

  1. a. per wijzigingsgebied maximaal één maal gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een bebouwingsvrije doorgang van minimaal 10 m behouden blijft;
  3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld behouden blijft;
  4. d. voldoende doorzichten tussen de bebouwing, met name in de noord-zuidrichting, dan wel een voldoende open inrichting van het terrein behouden blijft;
  5. e. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid;
  6. f. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van sociale veiligheid;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. straten;
  2. b. pleinen;
  3. c. voet- en fietspaden;
  4. d. loopbruggen tussen aangrenzende gebouwen;
  5. e. evenementen, voor zover verband houdend met de bestemming Maatschappelijk -Universiteit;

met daarbij behorende:

  1. f. parkeervoorzieningen, voor zover het betreft invalidenparkeerplaatsen, parkeerplaatsen voor hulpdiensten, laden en lossen, taxi's en voor fietsverkeer;
  2. g. groenvoorzieningen;
  3. h. speelvoorzieningen;
  4. i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. j. verkeersvoorzieningen;
  6. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover het niet betreft erf- en terreinafscheidingen.

11.2 Bouwregels

11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiligheid of sociale veiligheid.

11.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' en de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' wijzigen naar de bestemming 'Maatschappelijk - Universiteit', voorzien van een bouwvlak en een aanduiding 'onderdoorgang', met dien verstande dat:

  1. a. per wijzigingsgebied maximaal één maal gebruik kan worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid;
  2. b. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' een bebouwingsvrije doorgang met een hoogte van minimaal 10 m behouden blijft;
  3. c. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld behouden blijft;
  4. d. voldoende doorzichten tussen de bebouwing, met name in de noord-zuidrichting, dan wel een voldoende open inrichting van het terrein behouden blijft;
  5. e. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van verkeersveiligheid;
  6. f. er geen bezwaren zijn uit oogpunt van sociale veiligheid;
  7. g. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 12 Water

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. waterberging;
  2. b. waterhuishouding;
  3. c. waterlopen;
  4. d. beekherstel, waaronder hermeandering, van de rivier De Dommel;
  5. e. groenvoorzieningen;
  6. f. natuur;

met de daarbij behorende:

  1. g. andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
  2. h. voet- en fietspaden;
  3. i. bestaande wateroverbruggende voorzieningen;
  4. j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet zijnde wateroverbruggende voorzieningen.

12.2 Bouwregels

12.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 12.1 onder i voor het bouwen van nieuwe wateroverbruggende voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:

  1. a. de maximale bouwhoogte is 4 m;
  2. b. de verkeersveiligheid komt niet in het gedrang;
  3. c. er vindt geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat plaats;
  4. d. er wordt geen onevenredige inbreuk toegebracht aan het gebruik van de belendende percelen.

12.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 12.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het aanleggen van woonschepen;
  2. b. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

12.5 Aanlegvergunning

Artikel 13 Waarde - Archeologie - 1

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

13.2 Bouwregels

13.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 13.2.1 voor het bouwen van gebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:

  1. a. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en); en
  2. b. archeologisch advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeoloog; en/of
  3. c. met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als uit archeologisch onderzoek blijkt dat onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden, dan kunnen aan de ontheffing de volgende regels worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of,
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of,
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de ontheffing te stellen kwalificaties.

13.4 Aanlegvergunning

Artikel 14 Waarde - Archeologie - 2

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden te verwachten archeologische waarden.

14.2 Bouwregels

14.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 14.2.1 voor het bouwen van gebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:

  1. a. dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en); en
  2. b. archeologisch advies is ingewonnen bij de gemeentelijk archeoloog; en/of
  3. c. met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als uit archeologisch onderzoek blijkt dat onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden, dan kunnen aan de ontheffing de volgende regels worden verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of,
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of,
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de ontheffing te stellen kwalificaties.

14.4 Aanlegvergunning

Artikel 15 Waarde - Cultuurhistorie

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, bescherming en veiligstelling van aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals beschreven in de Cultuurhistorische verkenning in bijlage 2.

15.2 Bouwregels

15.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 15.2.1 en 15.2.2 indien:

  1. a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de vanuit historisch oogpunt van belang zijnde stedenbouwkundige, bouwkundige, architectonische en ensemble waarden van bouwwerken en gebouwen of
  2. b. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn of
  3. c. sprake is van zwaarwegende technische en economische overwegingen.

15.4 Aanlegvergunning

15.5 Sloopvergunning

Artikel 16 Waarde - Ecologie

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels

16.3 Aanlegvergunning

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 18 Algemene Bouwregels

18.1 Ondergronds bouwen

Voor het ondergronds bouwen gelden de volgende regels:

  1. a. ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. b. de maximale verticale diepte is 5 m beneden peil;
  3. c. ondergrondse gebouwen of gedeelten daarvan, welke niet onder bovengrondse gebouwen zijn gelegen, dienen te worden meegenomen in de berekening van bebouwingspercentage dan wel het bebouwde oppervlak.

18.2 Ontheffing ondergronds bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 18.1 mits uit onderzoek blijkt dat de waterhuishoudkundige belangen niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 19 Algemene Aanduidingsregels

19.1 Geluidzone - weg

  1. a. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - weg' is geen nieuwbouw van geluidgevoelige objecten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, toegestaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder sub a en geluidgevoelige objecten toestaan, mits uit milieuhygiënisch onderzoek is gebleken dat het betreffende object op een dusdanig afstand is gelegen dat toch sprake is van een aanvaardbare geluidsbelasting voor dat object.

19.2 Veiligheidszone - Bevi

  1. a. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - Bevi' is geen nieuwbouw van (beperkt) kwetsbare objecten, zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, toegestaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder sub a en (beperkt) kwetsbare objecten toestaan, mits uit milieuhygiënisch onderzoek is gebleken dat de externe risico's aanvaardbaar zijn.

19.3 Veiligheidszone - lpg

  1. a. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - lpg' is geen nieuwbouw van en/of uitbreiding van kwetsbare objecten als genoemd in artikel 1, lid 1.40 onder b toegestaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder sub a en kwetsbare objecten als genoemd in artikel 1, lid 1.40 onder b toestaan, mits uit milieuhygiënisch onderzoek is gebleken dat de externe risico's aanvaardbaar zijn.

19.4 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

  1. a. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' is geen nieuwbouw van en/of uitbreiding van kwestbare objecten als genoemd in artikel 1, lid 1.40 onder b toegestaan.
  2. b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde onder sub a en kwetsbare objecten als genoemd in artikel 1, lid 1.40 onder b toestaan, mits uit milieuhygiënisch onderzoek is gebleken dat de externe risico's aanvaardbaar zijn.

19.5 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de wijze van uitvoering van de te realiseren bebouwing, in de vorm van bouwkundige maatregelen op het gebied van externe veiligheid, in het bijzonder dat gebouwen moeten zijn voorzien van een centraal luchtbehandelingsysteem dat mechanisch kan worden uitgezet.

Artikel 20 Algemene Ontheffingsregels

20.1 Ontheffing algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10 % van die maten en afmetingen;
  2. b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  3. c. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen wordt vergroot tot maximaal 10 m;
  4. d. de regels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  5. e. de regels met het oog op de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen tot maximaal 150 m²(bvo), het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

Artikel 21 Algemene Wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduidingen 'veiligheidszone - Bevi', 'veiligheidszone - lpg' en veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' te veranderen of te verwijderen indien de veiligheidszone wijzigt of indien het aanwezige vulpunt wordt beëindigd, mits uit milieuhygiënisch onderzoek is gebleken dat dit aanvaardbaar is.

Artikel 22 Algemene Procedureregels

22.1 Procedure ontheffingen en nadere eisen

Bij het nemen van een besluit omtrent ontheffing of een nadere eis als bedoeld in deze regels nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:

  1. a. het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  2. b. van de terinzagelegging wordt tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennis gegeven;
  3. c. de kennisgeving houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

22.2 Procedure aanlegvergunning

Bij het nemen van een besluit met betrekking tot een aanlegvergunning nemen burgemeester en wethouders de volgende regels in acht:

  1. a. het verzoek om een aanlegvergunning ligt, met bijbehorende stukken, gedurende één week ter inzage;
  2. b. van de terinzagelegging wordt tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennis gegeven;
  3. c. de kennisgeving houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
  4. d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen indienen tegen het voornemen om een aanlegvergunning te verlenen.

Artikel 23 Overige Regels

23.1 Parkeereisen

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 24 Overgangsrecht

24.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

24.2 Ontheffing

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van lid 24.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 24.1 met maximaal 10%.

24.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 24.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

24.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

24.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 24.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

24.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 24.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

24.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 24.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 25 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplanTU-e Science Park'.

Hoofdstuk 1 Inleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0002.png"Vogelvlucht van het TU/e terrein.

1.1 Aanleiding

De Technische Universiteit Eindhoven heeft een ontwikkelingsvisie voor haar eigen terrein ontwikkeld. De Ontwikkelingsvisie Sciencepark betreft een nieuwe ruimtelijke visie voor het universiteitsterrein. De ontwikkelingsvisie heeft voor een groot deel betrekking op de bestaande structuren en bebouwing, maar biedt tevens een kader voor vestigingsmogelijkheden voor bedrijven, woonvoorzieningen op het terrein en de upgrading/uitbreiding van de huisvesting van de universiteit en Fontys Hogescholen.

Deze ontwikkelingen passen niet binnen het vigerende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. In het verlengde van de Ontwikkelingsvisie worden delen van de aanwezige gebouwen herontwikkeld, maar vindt ook nieuwbouw plaats. In incidentele gevallen wordt ook sloop voorzien. Het voorliggend bestemmingsplan "TU-e Science park" voorziet in een adequate juridisch-planologische regeling voor de toekomstige bebouwing en het toegestane gebruik in het plangebied.

1.2 Het Plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0003.png"

Het plangebied.

Het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan is gelegen in het noordoostelijk deel van het stedelijk gebied van Eindhoven. Het plangebied wordt begrensd door de Onze Lieve Vrouwestraat - Insulindelaan, de Prof. Dr Dorgelolaan en de John F. Kennedylaan. Het plangebied omvat het universiteitsterrein en gedeelten van de eerder genoemde wegen.

1.3 Voorgaande Plannen

Het voorliggende bestemmingsplan "TU-e Science Park" vervangt een gedeelte van het bestemmingsplan "Eindhoven binnen de Ring". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad op 12 oktober 1998, en goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten op 1 juni 1999. Het bestemmingsplan is gedeeltelijk onherroepelijk geworden op 13 juli 2000 als gevolg van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De gronden van het projectgebied hebben de bestemming 'Openbare en bijzondere gebouwen' (OBG II). De gronden zijn bestemd voor:

  • openbare en/of bijzondere doeleinden, in het bijzonder voor onderwijs- en onderzoeksinstellingen en alle daarbij behorende sociaal-culturele en recreatieve voorzieningen;
  • bedrijfs- en onderzoeksdoeleinden, in het bijzonder kleine bedrijven in hoogwaardige technologie, met een niet-industrieel karakter;
  • Centrumdoeleinden, uitsluitend op de gronden ten zuiden van De Wielen en westelijk van de Dommel (en uitsluitend voor zover het betreft de in artikel 10, lid 10.1, sub a genoemde categorieën;
  • studentenhuisvesting;
  • groenvoorzieningen, waartoe mede gerekend het behoud, herstel en ontwikkeling van bosgroeiplaatsen;
  • bijbehorende bouwwerken zoals dienstwoningen alsmede (parkeer)terreinen.

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten en randvoorwaarden. In hoofdstuk 4 wordt het relevante beleid behandeld. De planbeschrijving komt in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 geeft inzicht in de milieuaspecten. Hoofdstuk 7 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is neergelegd in hoofdstuk 8. In hoofdstuk 9 wordt aandacht besteed aan de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is neergelegd in hoofdstuk 10. Hoofdstuk 11 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

2.1.1 Geomorfologische ondergrond

Het universiteitscomplex is gebouwd op een terrein dat de gemeente Eindhoven begin jaren vijftig van de vorige eeuw ter beschikking stelde aan het ministerie van Onderwijs. Het betrof een gebied dat in zijn gebruiksmogelijkheden, bodemopbouw en reliëf tot dan toe geheel bepaald werd door de Dommel. Het riviertje liep over de westzijde van het terrein en het stroomgebied was indertijd uitermate drassig en vrijwel onbebouwd. Op het terrein stond enkel de ‘Woenselse watermolen'.

Hoewel het universiteitscomplex zelf grotendeels ter plekke van het beekdal ligt, geldt dat niet voor de gebouwen meer naar het oosten. Daar gaat het gebied over van beekdal naar droge dekzandrug. De universiteitsgebouwen liggen feitelijk op de gradiënt tussen hoge en lage gronden maar dat is nog nauwelijks herkenbaar op het universiteitsterrein. Daar waar het terrein grenst aan het stationsgebied is het fors opgehoogd voor de gebouwen van de universiteit. Ter plekke van de oorspronkelijke loop gaat het om een ophoging van 2,5 tot 3 meter, plaatselijk zelfs nog meer. Meer oostelijk is het terrein bescheiden opgehoogd met 1 tot 1,5 meter. Tegelijkertijd is bij deze ophoging de Dommelloop omgelegd ten noorden van de Woenselse watermolen. De aanblik van het Dommelgebied is daardoor compleet veranderd van een waterrijk cultuurlandschap met een meanderende beek tot een licht golvend gebied met een afwateringskanaal tussen steile en rechte oevers.

Al deze ophogingen en grondverschuivingen vonden plaats vóór de start van de bouw van het universiteitscomplex. Voor de bouwers van de nieuwe universiteit betekende dat een vrijwel vlak terrein zonder enige verwijzing naar zijn waterrijke oorsprong. Alleen de oostelijke dekzandrug lag er nog vrijwel ongeschonden bij.

2.1.2 Het universiteitscomplex

De Technische Universiteit van Eindhoven is gesticht in 1956, toen nog met de naam Technische Hogeschool Eindhoven. Twee jaar daarvoor in 1954 werd door het ministerie ir. S.J. van Embden aangetrokken om een visie te ontwikkelen voor het nieuwe universiteitscomplex. Hij en zijn partners binnen het bureau kregen vervolgens de kans zijn denkbeelden te realiseren en te materialiseren in de gebouwen, maar ook de verdere inrichting van het terrein.
Ir. S.J. van Embden zag de universiteit als een compact complex met aan de westzijde naar de stad gekeerd het representatieve deel met daarbij algemene voorzieningen, zoals collegezalen, algemene wetenschappen, bibliotheek etc. Ten oosten daarvan drie parallelle zones met gebouwen voor de vakgebieden Elektrotechniek, Werktuigbouwkunde en Scheikunde. Een van west naar oost gericht complex.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0004.png"

Het eerste concept waarin de universiteit als een compact complex is weergegeven.

Door de locatiekeuze van het Dommeldal was het mogelijk het concept van de groene campus te koppelen aan de nabijheid van het centrum. Zo kon een uitermate groene campus op loopafstand van het station en het centrum ontstaan. De gebruikers van de campus waren voor wonen en vertier op Eindhoven aangewezen. Dankzij de campus kreeg het gebied over het spoor een hoge kwaliteit en was het mogelijk om de groene wig van het Dommeldal duurzaam in de stad te verankeren.

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

2.2.1 De universiteitsgebouwen

De eerste generatie gebouwen van de technische hogeschool is geheel volgens het getoonde schema ontworpen. Van Embden heeft daarbij blijkens een aantal schetsen bewust gekozen voor een positionering van de drie hoogbouwschijven in een schuine lijn ten opzichte van de noord-zuidas. Vanuit het stadscentrum van Eindhoven geeft dat een aaneengesloten gebouwenfront, vanuit het noorden juist een heel open beeld. Als zodanig zijn de drie torens opvallende landmarken in Eindhoven. Een ander beeldbepalende landmark is de schoorsteen te midden van het universiteitsterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0005.png"

De drie hoogbouwtorens.

In oostelijke richting zijn vervolgens verdere uitbreidingen toegevoegd, direct aansluitend op de eerste generatie. De campus is niet gebouwd volgens een star ruimtelijk concept, maar heeft een aantal groeifases meegemaakt waardoor een samenhangend weefsel ontstond. In iedere fase werd de campus uitgebreid en als het ware opnieuw uitgevonden – waarbij doorgaans op de eerdere fases werd voortgeborduurd. Er zijn vier bouwfases te onderscheiden en verschillende ensembles of clusters van gebouwen. De kern van de campus wordt gevormd door de TU/e-gebouwen uit de eerste bouwstroom. Door de overige bebouwing in lagere maatvoering haaks op de torens uit de eerste bouwstroom aan te laten sluiten is de oorspronkelijke skyline niet aangetast. De bebouwing is volgens een orthogonaal stelsel gerealiseerd. Het sportcentrum is wat verder verwijderd van het complex door de situering aan de noordkant van de Dommel.

Ondanks de verschillen in uitvoering hebben al de gebouwen op het universiteitsterrein een grote architectonische samenhang. Ze zijn alzijdig en worden onderling verbonden door loopbruggen op niveau en door pleinen en buitenruimten op maaiveld. Door het loopbruggensysteem is er een gescheiden verkeerssysteem ontstaan. Gemotoriseerd verkeer rijdt en parkeert op het maaiveld, de voetgangers maken grotendeels gebruik van het loopbruggensysteem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0006.png"

De eerste twee generaties gebouwen met het loopbruggensysteem.

2.2.2 De openbare ruimte

Het meest opvallende kenmerk van het universiteitsterrein is de groene setting. De groenstructuur is de verbindende kwaliteit van de campus. De groene lijst rondom (inclusief het Dommeldal) en de terreinbeplanting vormen het ruimtelijk bindmiddel dat de gebouwen, functies en verhalen samenbindt. De groenstructuur is onder te verdelen in een zestal zones: de groene rand, de oostzijde, de zuidzijde, de Dommelstrook, het voorterrein west en de kern van de campus. Deze zones zijn nog steeds herkenbaar als gebieden met elk een eigen sfeer.

Een belangrijk structurerend element voor de groenstructuur is de verkeersstructuur. Van oost naar west loopt er een centrale as met een breed profiel en een uitbundige groenstructuur van bomen, pleinen en gazons. De belangrijkste entrees voor het autoverkeer bevinden zich aan de John F. Kennedylaan en de Insulindelaan en doorkruisen de groene rand.

Het parkeren gebeurt op maaiveldniveau, rond de gebouwen. Ook langs de wegen op het universiteitsterrein kan er geparkeerd worden.

2.3 Functionele Structuur

Het terrein is voornamelijk in gebruik voor onderwijs en onderzoek van de TU/e zelf en van de Fontys Hogescholen. Op het universiteitsterrein zijn naast het onderwijs de volgende voorzieningen te vinden: een kinderopvang; detailhandel, een kapper en een boekenwinkel; sportvoorzieningen; horeca, kantines en het restaurant 'de zwarte doos'; bedrijven, onder andere TNO en het kantoorgebouw van de Kamer van Koophandel.

Tevens zijn er studentenwoningen in tijdelijke huisvesting aanwezig op het universiteitsterrein, die binnen enkele jaren weer verwijderd moeten worden. Het universiteitsterrein is omgeven door groene elementen, die een buffer vormen tussen de campus en de omringende stroomwegen.

De hoofdfunctie van het universiteitsterrein is maatschappelijk. De functies welke verder te vinden zijn op het terrein zijn ondergeschikt aan de hoofdfunctie.

2.3.1 Horeca

De horecavoorzieningen binnen de TU/e zijn op te splitsen in twee categorieën; enerzijds de cateringvoorzieningen en anderzijds de studentenkroegen.

Voor de cateringvoorzieningen op het terrein is door de TU/e het plan “Catering 2005 – 2012, verandering van spijs doet eten” opgesteld. Met de komst van het nieuwe masterplan Campus 2020 is in maart 2007 een bijstelling gemaakt van het cateringplan.

Een aantal van de cateringlocaties is naar aanleiding van het Cateringplan al vernieuwd, de overige locaties zullen gedurende de realisering van Campus 2020 worden aangepakt.

Afgezien van de Zwarte Doos zijn alle cateringlocaties gericht op de medewerkers, studenten en bezoekers van de TU/e en zijn alleen gedurende de dag geopend. De Zwarte Doos is naast grand café ook een filmhuis waar Studium Generale in samenwerking met Plaza Futura wekelijks wisselende films toont. De Zwarte Doos is van maandag t/m donderdag geopend van 8.30 tot 22.30, op vrijdag tot 19.30 en in het weekend gesloten.

Ieder van de 9 faculteiten binnen de TU/e heeft een eigen studievereniging. Deze studieverenigingen zijn gehuisvest binnen het gebouw van de desbetreffende faculteit. Naast kantoorachtige voorzieningen heeft iedere studievereniging een eigen kroeg binnen hun gebouw. Deze kroegen zijn slechts beperkt geopend en niet bedoeld voor bezoekers van buitenaf.

Naast studieverenigingen kent de universiteit ook een drietal studentenverenigingen met een eigen kroeg. Deze zijn alle drie gehuisvest in De Bunker aan de John F. Kennedylaan 3, net buiten het hoofdterrein van de TU/e.

2.3.2 Sportcentrum

Het Studenten Sport Centrum (SSC) biedt studenten en medewerkers van de TU/e, maar ook van Fontys Hogescholen Eindhoven en de Design Academy, uitgebreide mogelijkheden op het gebied van sport. Binnen het SSC kunnen zo'n 70 verschillende sporten worden beoefend. De meeste van deze sporten zijn vertegenwoordigd in een studentensportvereniging, daarboven staat het overkoepelende orgaan, de Eindhovense Studenten Sport Federatie (ESSF) die zowel de studentensportverenigingen als de individuele sporters vertegenwoordigt. Het SSC beschikt voor een aantal sporten over eigen faciliteiten, voor een aantal sporten maakt de stichting gebruik van de faciliteiten van anderen sportverenigingen, denk bijvoorbeeld aan een manege voor paardrijden of een ijsbaan voor schaatsen. Het SSC beschikt over faciliteiten verspreid over drie locaties.

2.3.3 Maatschappelijke voorzieningen

Vanuit de TU/e wordt op twee manieren in culturele activiteiten voorzien: enerzijds zijn er de cultuurverenigingen; anderzijds is er Studium Generale.

Studium Generale is een onderdeel van de TU/e en organiseert exposities, lezingen, workshops en evenementen op het gebied van film, foto, muziek, theater en literatuur. Zo vertoont Studium Generale in samenwerking met Plaza Futura een programma van wekelijks wisselende films in de Zwarte Doos.

De cultuurverenigingen zijn eind 2007 verhuisd van het pand aan de Kanaalstraat naar het studentencentrum de Bunker aan de John F. Kennedylaan 3. Doordat de Algemene OntmoetingsRuimte op hield te bestaan heeft een groot deel van de Bunker lange tijd leeg gestaan. Na een kleine renovatie konden de cultuurverenigingen er worden ondergebracht. Het gebouw is circa 5.600 m² bvo groot waarvan 3.300 m² gebruikt wordt door de cultuurverenigingen en de overige vierkante meters door de drie studentenverenigingen (ESC, SSRE en DEMOS).

2.3.4 Detailhandel

Op het terrein van de Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) bevindt zich op zeer kleine schaal detailhandel gericht op de studenten en het personeel van de TU/e. In de onderbouw van het Hoofdgebouw zijn een vestiging van de boekhandel Selexyz en een kapperszaak gevestigd.

Tevens is er een bedrijf in de dienstverlenende sfeer gevestigd in het Hoofdgebouw. Het gaat om Euflex, een bedrijf gericht op detachering, werving en selectie en stages. Euflex is onderdeel van de TU/e en werkt voornamelijk voor de universiteit, maar daarnaast ook voor externe partijen.

Gezien de mogelijke toekomstige ontwikkeling van studentenwoningen op het terrein van de TU/e, bekijkt de universiteit de mogelijkheden een kleine supermarkt op het terrein te vestigen.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten En Randvoorwaarden

3.1 Inleiding

De reden dat het bestemmingsplan 'TU-e Science Park' wordt gemaakt, is gelegen in het feit dat er op dit moment geen enkele bouwvergunning kan worden verleend voor de ontwikkelingen die gaan plaatsvinden en er beheer dient plaats te vinden. Deze ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan het vastgestelde beleid.

Het vigerende bestemmingsplan 'Eindhoven binnen de ring' kent de verplichting tot uitwerking van de bestemming voordat tot verlening van bouwvergunning kan worden besloten. Alleen aan deze uitwerkingsverplichting kan geen gevolg worden gegeven omdat de administratieve rechter heeft uitgesproken dat het plan onvoldoende geobjectiveerd is en daarom niet kan worden uitgewerkt.

3.2 Volkshuisvesting

Binnen het plangebied bevinden zich momenteel 186 zogeheten spaceboxen. Het betreft hier bouwwerken die door middel van tijdelijke vergunningen zijn gebouwd en hier 5 jaar mogen blijven staan. Dit betekent dat deze spaceboxen over enkele jaren weer verdwenen zullen zijn en dat er voor de studenten nieuwe woonruimte gezocht zal moeten worden. Voor 84 studenten geldt dit in 2010 al. De TU/e heeft het plan op het campusterrein huisvesting te kunnen bieden voor meer studenten. Dit zou in de vorm van een nieuwe woonbebouwing en, zo mogelijk, herontwikkeling van een bestaande bouwhoogtoren kunnen.

Met het oog op de toekomst en de ambities van (Brainport) Eindhoven is een krachtige impuls op het gebied van wonen voor (buitenlandse) studenten nodig. Het eerste probleem dat een nieuwkomer immers moet oplossen is het vinden van woonruimte. Het realiseren van aantrekkelijke, karakteristieke betaalbare huisvesting in de stad en op de campus TU/e voor meer buitenlandse en Nederlandse studenten is noodzakelijk.

Op 13 oktober 2003 is de intentieovereenkomst huisvestingsopgave (buitenlandse) studenten en short stayers van onderwijsinstellingen ondertekend door de gemeente Eindhoven, Woonbedrijf, Vestide, Technische Universiteit Eindhoven en Fontys Hogescholen. Reden was dat vraag en aanbod onvoldoende op elkaar aansloten en dat er een forse uitbreiding van het aantal kamers noodzakelijk was. Hierbij ging het niet alleen om studentenkamers, maar ook om een toenemende behoefte aan (gemeubileerde) wooneenheden voor short stayers. De intentieovereenkomst had een looptijd tot en met 2007. De belangrijkste conclusies uit de gezamenlijke evaluatie in 2008 zijn:

  • Het kamertekort voor de reguliere student is niet alarmerend. Door de realisatie van 1115 (tijdelijke en permanente) eenheden is dit kamertekort behoorlijk terugdrongen. Dit komt ook naar voren uit het onderzoek dat de gemeente en Woonbedrijf in 2006 gezamenlijk hebben laten uitvoeren naar de woonwensen en behoeften van de Eindhovense student. Het tekort aan kamers is verschoven van kwantitatief naar kwalitatief en doet zich vooral voor in het aanbod van zelfstandige woonruimte.
  • Het tekort aan (gemeubileerde) wooneenheden voor short stayers is nog onvoldoende teruggedrongen. De TU/e en Fontys Hogescholen geven aan dat door verdere internationalisering van het hoger onderwijs het aantal internationale studenten de komende jaren alleen nog maar zal groeien. De huisvesting voor internationale studenten moet dan ook verbeterd worden.

Voor de komende jaren is er een drietal opgaven:

  1. 1. In de afgelopen periode is het nijpende tekort voor studenten opgelost, dit is voor een groot gedeelte gebeurd door tijdelijke oplossingen (onder andere COA-eenheden Karel Martelweg, spaceboxen TU/e-terrein en inzet van woningen in de integrale wijkvernieuwingsgebieden). Na 2010 moeten deze tijdelijke oplossingen worden vervangen door permanente huisvesting. Hierbij gaat het om circa 400 wooneenheden.
  2. 2. Studenten willen steeds vaker geen kamer, maar een zelfstandige woonruimte (eigen douche en keukenvoorziening). Deze kwalitatieve vraag zal om aanpassingen vragen.
  3. 3. Er is een tekort aan gemeubileerde wooneenheden voor short stayers. Er kan niet meer worden volstaan met het omzetten van reguliere wooneenheden naar short stay. Hier is een extra inspanning noodzakelijk. In het kader van ‘Eindhoven Brainport’ komen er ook steeds meer kenniswerkers naar Eindhoven. Hierdoor is er ook behoefte aan meer 2-kamerappartementen en hotelachtige voorzieningen/faciliteiten.

Voor de nadere uitwerking van bovenstaande opgave wordt een tweetal convenanten opgesteld en wordt de samenwerking gezocht met diverse partijen zoals woningcorporaties, onderwijsinstellingen en werkgevers.

Programma /actiepunten 2010-2015

Opstellen van een convenant studenten/jongerenhuisvesting (2009-2012). In het convenant worden afspraken gemaakt over (ongemeubileerde) huisvesting voor reguliere studenten. Aandachtspunten zijn:

  • de verschuiving van een kwantitatieve naar een kwalitatieve vraag;
          • de opgave om tijdelijke huisvesting te vervangen door permanente huisvesting.
        • Opstellen van een convenant buitenlandse studenten en kenniswerkers (2009-2012). Er is een tekort aan gemeubileerde eenheden/appartementen voor buitenlandse studenten en kenniswerkers. Hiervoor is een extra inspanning nodig. Door alle partijen wordt de urgentie van deze problematiek gedeeld. Twee sporen worden hiervoor uitgezet:
          • het formeren van een ‘actieteam’ voor de korte termijn;
  • het opstellen van een convenant short stay/kenniswerkers 2009-2012.

3.3 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

Het beekdal van de Dommel is ontstaan gedurende het Holoceen (begin 10.000 jaar geleden) toen dit stuk van Brabant bebost raakte en een stelsel van beken ontstond dat voor de afwatering naar het noorden zorgde. De Dommel (en de kleine Dommel) schuurden diepe beddingen uit, waarin zich veen ontwikkelde. De afstroming van Dommel werd geremd door dekzandruggen meer naar het noorden, waardoor bij hoge waterstanden de gronden aan weerszijden overstroomden. Daardoor konden ook vennen en poelen ontstaan. Van bewoning was geen sprake, maar in de afgelopen decennia zijn in het dal van de Dommel op verschillende plaatsen bijzondere voorwerpen uit de bronstijd (1500-800 voor Chr.) gevonden, die waarschijnlijk opzettelijk en met een ritueel doel in het beekdal zijn gedeponeerd. Op het TU/e terrein is een bronzen speerpunt uit die tijd gevonden ter plaatse van het huidige sportcomplex. Vandaar dat het Dommel-dal op de archeologische waardenkaart aangewezen is gebied met een hoge archeologische verwachting (categorie 3).

Verondersteld wordt dat in de Romeinse tijd nederzettingen ontstaan zijn in de beekdalen, maar sporen daarvan zijn op het TU/e terrein niet gevonden. In de late middeleeuwen zijn de beekdalen deels ontgonnen en heeft zich de bebouwing vaak verplaatst naar hogere gronden. Door ontbossing en ontginning in de negende en tiende eeuw trad afspoeling naar de beek af en werd een laag beekleem afgezet. Het gebied werd vanaf die tijd gebruikt als weiland, waarschijnlijk eerst als gemeenschappelijk gebied voor omliggende boerderijen. Later werd het verdeeld in langwerpige percelen. De Woenselse watermolen dateert wellicht ook al uit die tijd (late middeleeuwen) maar concrete gegevens ontbreken. De oudste datering verwijst naar de 16e eeuw. In de bodem ter plaatse van de molen kunnen nog houten paalconstructies aanwezig zijn van de verschillende generaties watermolens. Verder liggen er naar verwachting ook archeologische voorwerpen zoals delen van molenstenen en potscherven. Concrete vondsten zijn niet bekend. De laatste Woenselse watermolen is afgebroken in 1955. De locatie is aangewezen als gebied met archeologische waarde (categorie 2).

Meer recentere cultuurhistorische waarden betreffen de verschillende gebouwen, en de positionering ervan, op het universiteitsterrein behorende tot de eerste en de tweede bouwfase. De gebouwen van de eerste fase geven een kenmerkende structuur weer op het universiteitsterrein. De drie hoogbouwtorens staan in een schuine lijn gesitueerd vanaf het centrum. Deze hoogbouwtorens dienen om stedenbouwkundige en architectonische redenen te blijven bestaan in deze vorm en positionering. Nieuwe bouwhoogtorens dienen in het besef van deze cultuurhistorie gepositioneerd te worden.

De tweede bouwfase heeft een aantal middelhoge langwerpige gebouwen opgeleverd, die dwars op de hoogbouw kwamen te staan. Afsluiting van de tweede fase is het gebouw ten behoeve van de faculteit Natuurkunde. Architectonische karakteristieken van de eerste generatie, zoals alzijdigheid, gebouwen 'op een plint' en opvallende primaire kleuren voor gebouwonderdelen zoals dakranden en deuren worden gehandhaafd. Het maatsysteem en ook het loopbrugsysteem wordt voortgezet. Het architectuuridioom wordt uitgebreid met aanvullende elementen als zonneluifels en kolommen in de gevel. Naast rechthoekige 'dozen' worden ook 'kamgebouwen' en gebouwen met verschillende bouwhoogtes gerealiseerd. In de loop van de tweede bouwfase is ook de inrichting van het buitengebied opnieuw door het architectenbureau (m.n. N. Roorda van Eysinga) onder de loep genomen. Gegeven een indeling in een zestal gebieden wordt onderscheid gemaakt tussen meer natuurlijk ingerichte randen en de zorgvuldig gecomponeerde stedelijke inrichting van het buitengebied tussen de gebouwen. Hagen gazons, verlaagde en verhoogde plantperken met strakke bomenrijen zijn daarbij de inrichtingselementen.

3.4 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Op het universiteitsterrein ligt een uitgebreid netwerk van leidingen. De leidingen stammen deels nog uit eerste aanlegperiode, maar zijn inmiddels ook deels vervangen.

Kostbare voorzieningen zijn rioleringen, waaronder ook een belangrijk stamriool (bezit van de gemeente Eindhoven), perslucht- en gasleidingen, drinkwaterleidingen en de recentelijk aangelegde warmte-koudeopslagvoorziening. De leidingen zijn grotendeels gelegen onder of nabij de bestaande straten op het universiteitsterrein. Alleen het genoemde stamriool en de drinkwatervoorzieningen vallen daarbuiten. Het stamriool loopt grotendeels parallel aan de Dommel. Ook de bronwaterleidingen en bronputten bevinden zich in open terrein. Deze zijn overigens nog maar zeer gedeeltelijk in gebruik. Bouwwerkzaamheden kunnen uiteraard inbreuk maken op het leidingverloop. Voorzover aanvullende of vervangende bebouwing het bestaande stratenpatroon volgt, is de mate van inbreuk echter beperkt.

Hoofdstuk 4 Beleid

4.1 Landelijk Beleid

4.1.1 Nota Ruimte

In de Nota Ruimte heeft het Ministerie van VROM de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland in de periode tot 2020 vastgelegd. Op grond van het overgangsrecht heeft de Nota Ruimte een status als (nationale) Structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. In de realisatieparagraaf (de nota Realisatie Nationaal Ruimtelijk Beleid) heeft het kabinet ruim 30 nationale ruimtelijke belangen benoemd en aangegeven op welke wijze deze nationale belangen zullen worden verwezenlijkt. De realisatieparagraaf wordt toegevoegd aan de Nota Ruimte en krijgt de status van Structuurvisie.

De Nota Ruimte heeft vier algemene doelen: versterken van de economie, krachtige steden en een vitaal platteland, waarborging van waardevolle groengebieden en veiligheid. Op het gebied van verstedelijking zet de Nota Ruimte in op een voortzetting van het bundelingsprincipe. Bundeling draagt bij aan economische schaalvoordelen en benutting van (overheids)investeringen in voorzieningen (zoals die in infrastructuur), versterkt het draagvlak voor diverse stedelijke voorzieningen en beperkt de druk op de landelijke gebieden. (Grootschalige) nieuwe ontwikkelingen zullen voornamelijk plaatsvinden in bestaande bebouwde gebieden. De rol van de stedelijke gebieden op het gebied van economie, cultuur en voorzieningen wordt hierdoor versterkt. Het uitgangspunt voor landelijke gebieden is dat voldoende woningen kunnen worden gebouwd om in de natuurlijke bevolkingsaanwas te voorzien. Bovendien moeten ook de landelijke gebieden de mogelijkheid hebben om ruimte te bieden aan lokaal georiënteerde bedrijvigheid.

De Nota Ruimte zet in op R&D-activiteiten gericht op de regio Eindhoven/Zuidoost-Brabant. De regio heeft een spilfunctie binnen de toptechnologieregio Zuidoost-Nederland en is onderdeel van de kennisdriehoek Eindhoven–Leuven–Aken. De regio Eindhoven/Zuidoost-Brabant is in dit verband van bijzonder belang. Deze regio wordt gekenmerkt door stuwende industriële bedrijvigheid en is sterk kennisintensief en innovatief en gericht op hoogtechnologische producten. Mede door een veelvoud aan private investeringen is hier een belangrijk netwerk van onderzoeks- en kennisinstellingen, industrie en kennisintensieve bedrijven ontstaan. Dit heeft er toe geleid dat de regio Eindhoven/Zuidoost-Brabant de derde plaats op de ranglijst van innovatieve Europese topregio's inneemt. Voor Nederland is de regio dan ook van groot belang voor de innovatie en kennisontwikkeling van de industrieel gerichte economie en de uitwaaiering daarvan naar andere (kennis)regio's. In deze nota wordt de regio Eindhoven/Zuidoost-Brabant op grond van de internationaal vooraanstaande en toonaangevende positie op het gebied van onderzoek en ontwikkeling aangeduid als brainport en opgenomen in de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur.

Het is voor Nederland van belang om de kennis- en innovatiekracht van de brainport te behouden en te versterken. Het locatiebeleid in deze nota en het beleid ten aanzien van centrumvorming in nationale stedelijke netwerken ondersteunt in ruimtelijke zin de ontwikkeling van de brainport en andere kennis- en innovatieclusters.

4.2 Provinciaal Beleid

4.2.1 Interimstructuurvisie

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening is per 1 juli 2008 de Interimstructuurvisie Noord-Brabant 'Brabant in ontwikkeling' in werking getreden. De Interimstructuurvisie, vastgesteld door Provinciale Staten, geeft een overzicht van de ruimtelijke belangen en doelen van de provincie Noord-Brabant en de hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid. Het provinciaal ruimtelijk beleid wordt op termijn opgenomen in een overkoepelende Structuurvisie RO, waarvan op dit moment een ontwerp in procedure is gebracht. Het beleid zoals opgenomen in de Interimstructuurvisie wordt voor een belangrijk deel overgenomen in de nieuwe Structuurvisie RO.

De Interimstructuurvisie komt inhoudelijk grotendeels overeen met de visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Noord-Brabant, zoals uiteengezet in het Streekplan Noord-Brabant 2002 'Brabant in balans'. Actualiseringen van beleid zijn meegenomen. Zorgvuldig ruimtegebruik is het voornaamste streven. Dit moet worden gerealiseerd door in te zetten op een concentratie van verstedelijking, waarbij het merendeel van de nieuwe woningen en bedrijventerreinen in de stedelijke regio's terechtkomt. In landelijke regio's is ruimte voor de opvang van de lokale vraag. Zuinig ruimtegebruik in de vorm van inbreiden, herstructureren en intensiveren heeft de voorkeur boven uitbreiding, om zo het ruimtebeslag te beperken.

Het hoofdbelang, zorgvuldig ruimtegebruik, is thematisch uitgewerkt in provinciale belangen en doelen. De hoofdlijnen van het te voeren ruimtelijk beleid worden uiteengezet aan de hand van de vijf leidende ruimtelijke principes:


- meer aandacht voor de onderste lagen;
- zuinig ruimtegebruik;
- concentratie van verstedelijking;
- zonering van het buitengebied;
- grensoverschrijdend denken en handelen


De hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid, inclusief de hoofdzonering van het buitengebied, zijn weergegeven op de kaart 'Ruimtelijke Hoofdstructuur'. In de uitvoeringsagenda geeft de provincie aan welke instrumenten worden ingezet om de belangen en doelen te realiseren.

4.2.2 Richtlijn Ecologische verbindingszone

Als richtlijn voor het ontwerp en de realisatie van verbindingszones is door de provincie Noord- Brabant een leidraad vastgesteld (provincie Noord-Brabant, 1996). Op basis van de leidraad worden plannen gekeurd en wordt eventueel subsidie (A2-regeling, Bijdragen Regeling Provincie, Stimuleringsfonds Herstel Watersystemen) verstrekt. Aangegeven wordt dat voor de realisatie van de EHS/GHS uitgegaan wordt van een flexibel streefbeeld. Dit vanuit het oogpunt van haalbaarheid en optimale benutting van kansen. Het streefbeeld bestaat uit een corridor van circa 10 meter breed, aangevuld met stapstenen. In de praktijk komt dit dan neer op een flexibele invulling van 1 ha per kilometer verbindingszone, exclusief de stapstenen. De stapstenen, met een grootte van 0,2 à 0,4 ha, zouden elke 300 à 400 meter aanwezig moeten zijn. Inclusief de stap-stenen komt men dan op 2 à 2,5 ha te realiseren oppervlakte per kilometer verbindingszone. (Tauw/Waterschap De Dommel, 2006).

4.2.3 Verordening Ruimte

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is vastgelegd hoe de bevoegdheden voor de ruimtelijke ordening zijn verdeeld tussen gemeenten, provincies en rijk.

Het provinciale beleid is al jaren gericht op het bundelen van de verstedelijking. Enerzijds om de steden voldoende draagvlak te geven voor hun functie als economische en culturele motor, anderzijds om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent het uitgangspunt van bundeling van verstedelijking dat het leeuwendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in de vijf stedelijke regio's. De stedelijke regio's zijn zodanig ruim aangeduid, dat zij naar huidige inzichten - met het perspectief van 20 à 25 jaar - kunnen voorzien in de ruimtebehoefte voor wonen, werken en andere verstedelijkingsopgaven.

Zo heeft de provincie Noord-Brabant regels laten opstellen waarmee de gemeente Eindhoven rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen: de provinciale planologische verordening. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn.

De onderwerpen die in de verordening staan komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De verordening is daarbij één van de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers.

Ten aanzien van de stedelijke ontwikkeling heeft de provincie aangegeven waar het bestaand stedelijk gebied en de zoekgebieden voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen zoals nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen een plek mogen krijgen. Ook de ecologische hoofdstructuur (EHS) is aangegeven, en heeft tot doel om te komen tot een robuust netwerk van natuurgebieden inclusief de verbindingen daartussen.

De ecologische hoofdstructuur is aangegeven over de Dommel en een deel van het omliggende onverharde gebied. De ecologische hoofdstructuur valt niet binnen het bestaande stedelijke gebied, maar wel binnen de zone die dient als zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling.

4.2.4 Ontwerp Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

Op dit moment is de Interimstructuurvisie (2008) van kracht. Tegelijkertijd werkt de provincie aan een nieuwe structuurvisie. Deze wordt in het najaar 2010 vastgesteld.

De provincie Noord-Brabant zet zich in voor de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. Mens, markt en milieu zijn binnen de provincie in evenwicht. Daarom kiest de provincie in haar ruimtelijke beleid tot 2025 voor de verdere ontwikkeling van gevarieerde en aantrekkelijke woon-, werk- en leefmilieus en een kennisinnovatieve economie met als basis een klimaatbestendig en duurzaam Brabant. Het principe van behoud en ontwikkeling van het landschap is in deze structuurvisie de ‘rode’ draad die de ruimtelijke ontwikkelingen stuurt.

De provincie wil het contrastrijke Brabantse landschap herkenbaar houden en verder versterken. Daarom zet de provincie in op de ontwikkeling van robuuste landschappen, een beleefbaar landschap vanaf het hoofdwegennet en behoud en versterking van aanwezige landschapskwaliteiten.

In de verschillende gebiedspaspoorten geeft de provincie aan welke landschapskenmerken zij bepalend vindt voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype. De provincie geeft ook de ambities weer voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit in die gebieden.

Brabant heeft een gunstig vestigingsklimaat. Dit komt door haar strategische ligging, het krachtige stedelijke netwerk, de verschillende economische clusters en het aantrekkelijke landschap. Brabant ligt in de zogenaamde Eurodelta tussen de Randstad, Vlaamse Ruit en het Duitse Ruhrgebied. Brabant heeft een unieke combinatie van kennisintensieve bedrijven, hoogwaardige maakindustrie en een logistieke sector. Dit maakt Brabant tot het ‘trekpaard’ van de nationale economie. De (inter)nationale bereikbaarheid van Brabant is echter nog niet optimaal. Bovendien loopt het goederenvervoer per spoor dwars door de Brabantse steden waardoor er veiligheidsrisico’s zijn.

Kenmerkend voor Brabant is de fijnmazige structuur van steden, dorpen, bossen, heideterreinen en open landschappen. Rivieren, beeklopen, kanalen, land- en snelwegen dooraderen en doorsnijden het landschap. Behoud en ontwikkeling van de ecologische- , bodem- en waterstructuur zijn belangrijk om deze waardevolle kenmerken te behouden.

Bovenstaande visies hebben verschillende invloeden op het plangebied. Hierin dient namelijk ruimte gereserveerd te worden voor de belangrijke waterstructuur op het terrein, alsmede een ruimtereservering in het plangebied ten behoeve van het gunstige vestigingsklimaat van Eindhoven.

4.3 Gemeentelijk Beleid

4.3.1 Interimstructuurvisie Eindhoven 2009

Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Vanuit de Brainportambitie vloeit de noodzaak en urgentie voort om een schaalsprong te maken. Het gaat daarbij vooral om een schaalsprong in kwaliteit op de thema’s ruimte, economie, bereikbaarheid en duurzaamheid. Dit moet leiden tot meer gedifferentieerde, mooiere, groenere, beter bereikbare, veiligere woonmilieus, bedrijventerreinen en voorzieningen. Bovendien wil Eindhoven zich door middel van Brainport nog meer onderscheiden op het gebied van design, sport en licht.

Naast de opgave van het versterken van de eigen beroepsbevolking door adequate opleiding en herscholing, het creëren van topkwaliteitsinstituten en het zorgen voor een goede arbeidsmarktstructuur is er een speciale (extra) opgave om nieuwe kenniswerkers te werven en te faciliteren in de vestigingsvoorwaarden van deze groepen, waaronder een aantrekkelijk woonmilieu. Deze kenniswerkers zijn onontbeerlijk voor de doorontwikkeling van de kennisinnovatieve technologie. De gevraagde kwaliteit van de woon- en leefomgeving is een combinatie van kwalitatief goede woningen, goede maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, cultuur en sport) en goede plekken om te recreëren in een groene omgeving. De economische kracht van de stad is van groot belang voor de maatschappelijke ontwikkeling en andersom, zoals in combinaties tussen creatieve industrie, kennisontwikkeling in hoger onderwijs, zorg, sport en technologie. Een belangrijke uitdaging is de koppeling te leggen tussen de technologische kennis en de ambitie om de duurzame ontwikkeling van de stad vorm en inhoud te geven. De gemeente Eindhoven wil vooral een partner zijn bij initiatieven en de uitvoering daarvan, om bovenstaande inhoudelijke doelen tot stand te kunnen brengen op alle schaalniveaus in samenhang en samenwerking met de partners in het netwerk in de stad.

De groei en transformatie naar Brainport vraagt om een heroriëntatie op de stad vanuit een perspectief van meer inwoners met een andere woonvraag, meer en andere bedrijvigheid, meer bezoekers en uitgebreidere mobiliteitsmogelijkheden. Dit alles moet leiden tot een ontwikkeling waarin Eindhoven niet dichtslibt, maar waarin alle sociale, economische en ruimtelijke kwaliteiten overeind blijven. Deze opgave richt zich in het bijzonder op bestaand stedelijk gebied. Ruimte voor uitleggebieden is er nauwelijks. Vier hoofdpijlers zijn richtinggevend voor de Interimstructuurvisie: de economie, de verstedelijking, groen en water, en de bereikbaarheid.

Op het vlak van de economie is de doelstelling het verwezenlijken van de Brainportambities door zorg te dragen voor voldoende ruimte voor hoogwaardige bedrijvenlocaties passend in het economisch profiel van de stad, voor het faciliteren van een brede verscheidenheid aan bedrijven, voor een goede bereikbaarheid en een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Daarnaast wordt doorgeïnvesteerd in de triple helix, het initiërende overleg van bedrijfsleven, onderwijs en overheid.

Voor verstedelijking zijn de volgende doelstellingen geformuleerd: Het ontwikkelen van een hoogdynamisch centrumstedelijk hart voor het gebied binnen de ring en daarbuiten het garanderen van een groenstedelijk woonmilieu. De opgave is om de inwoners een afwisselend en kwalitatief hoogwaardig woon- en leefklimaat te blijven bieden. Hierbij hoort niet alleen het bouwen van een divers woningbouwaanbod gericht op duurzaamheid, maar ook het bieden van een mooie woonomgeving. Het zorg dragen voor een aantrekkelijk en gevarieerd aanbod van woningen is een belangrijke opgave voor de stad.

Voor groen en water is het ruimtelijk beleid gericht op het ontwikkelen en behouden van een robuuste, aaneengesloten en functionele groene structuur, waaronder wordt verstaan het stelsel van samenhangende terreinen met ecologische, recreatieve, groenesthetische en/of ruimtelijk structurerende betekenis, het ontwikkelen van een functioneel en zichtbaar watersysteem, en het in stand houden van herkenbare cultuurhistorische structuren of erfgoed.

Voor het thema bereikbaarheid zijn de doelstellingen het optimaliseren van de doorstroming van alle verkeerstypen, het vergroten van het aandeel openbaar vervoer en fiets en het verbeteren van de leefbaarheid en het koppelen van ontwikkelingen met veel vervoersbewegingen aan de structuren voor openbaar vervoer en fiets.

Voor de interimstructuurvisie is tevens een Plan-Milieueffectrapport opgesteld. Dit biedt inzicht in de cumulatieve milieueffecten van de beleidsvoornemens. In 2015 verbetert de externe veiligheidssituatie door met name de realisatie van het basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij is sprake van grote onzekerheden die vragen om een gevoeligheidsanalyse in het plan-MER. Met een dergelijke gevoeligheidsanalyse wordt duidelijk of een minder gunstige ontwikkeling dan geprognosticeerd, ruimtelijke consequenties heeft.

Inzake Externe veiligheid is het beleid gericht op duurzame ontwikkeling, en een veilige stad door risico’s te verkleinen en te beheersen. Het beleid is gericht op:

  • het verder terugdringen van risicobronnen (zowel qua aantal als omvang) in het hart van de stad;
  • het ruimtelijk scheiding van risicobronnen en kwetsbare functies;
  • het bieden van ruimte voor vestiging van nieuwe risicovolle bedrijvigheid (onder strenge risicoreducerende maatregelen) aan de rand van de stad;
  • ruimte in de stad voor grootschalige evenementen (op afstand van risicobronnen);
  • onderzoek in delen van de bestaande stad naar noodzaak en mogelijkheden voor verbetering van de beheersbaarheid;
  • betere financieringsmogelijkheden voor het optimaliseren van de beheersbaarheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0007.png"

Interimstructuurvisie Eindhoven 2009.

4.3.2 Stadsvisie 2010

De gemeente Eindhoven heeft in 2004 de Stadsvisie 2010 opgesteld. Hierin wordt opgemerkt dat het belangrijk is dat in Eindhoven, als internationale 'brainport' voor kennis en technologie, voldoende en kwalitatief goede huisvesting beschikbaar is voor kenniswerkers: de studenten en de zogenaamde 'shortstayers'. De Ontwikkelingsvisie TU/e Science Park steekt in op het voorzien van faciliteiten voor shortstayers en studenten. Het gaat om 500 a 700 eenheden afhankelijk van de instroom.

Betreffende de economie gaat Eindhoven inzetten op kwalitatief hoogwaardige werklocaties en bedrijventerreinen die passen bij het technologisch imago van de stad en voldoende ruimte bieden aan bedrijvigheid. Eindhoven is trots op de ontwikkeling van de High Tech Campus, waar een kwalitatief bedrijventerrein 'van de toekomst' ingericht wordt. Een ander voorbeeld is het TU/e-terrein. De herontwikkeling van Strijp S biedt grote mogelijkheden, onder andere voor de creatieve industrie en het stimuleren van broedplaatsen'.

De Ontwikkelingsvisie TU/e Science park geeft invulling aan de Brainport-insteek. De TU/e acht het van groot belang dat de drie hotspots in Eindhoven in complementaire zin goed op elkaar aansluiten en de Eindhovense regio daarmee in gezamenlijkheid versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0008.png"

Kwalitatief hoogwaardige werklocaties (Stadsvisie 2010).

4.3.3 Coalitieakkoord Eindhoven Eén 2006

In het Coalitieakkoord Eindhoven Eén wordt de verdere ontwikkeling van de Brainport Eindhoven als één van de speerpunten aangemerkt. De status van Brainport wordt als sleutelinstrument gezien om economische ontwikkeling te koppelen aan sociale en maatschappelijke ontwikkelingen. Samenwerking met kennisinstellingen en het bedrijfsleven wordt als belangrijk punt benoemd.
De geplande ontwikkelingen op het universiteitsterrein van de TU/e dragen bij aan de versterking van de voorzieningenstructuur (educatie). Het planvoornemen sluit aan op de ambitie om de positie van Eindhoven als Brainport te bevorderen.

4.3.4 Hoogbouwvisie Eindhoven

In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten. Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.

Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen.

Het is daarom belangrijk dat gebieden in de stad zich sterk van elkaar onderscheiden om daarmee die diversiteit te waarborgen. Vanuit die visie bezien moeten duidelijke keuzes worden gemaakt over de gebieden waar hoogbouw wel of niet wordt toegestaan. Dit is sterk afhankelijk van externe factoren en de bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer speelt een bepalende rol. Een belangrijke functie wordt toegedicht aan de HOV-lijnen.

In de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog, de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0009.png"

Te koesteren hoogbouwstructuren.

In de Hoogbouwnota wordt aangegeven dat de stad Eindhoven een drietal campusterreinen telt. Evenals De High Tech Campus en Vredeoord kenmerkt het campusterrein van de TU/e zich door duidelijk begrensde gebieden met een open structuur. Op het terrein staan gebouwen tot ongeveer het L-niveau met kantoorfunctie en kennisgerelateerde functies. Het campusterrein wordt in de nota aangemerkt als een 'te koesteren hoogbouwstructuur'. Een belangrijke doelstelling is om de openheid van de bebouwingsstructuur herkenbaar te laten. Aansluitend op de hoogbouwtorens zullen verdere ontwikkelingen ondergeschikt blijven aan de structurerende hoogbouw. De te ontwikkelingen hoogbouw zal de bestaande hoogbouwstructuur verder accentueren, maar niet verstoren. Daarom zullen de nieuwe hoogteaccenten een maximale hoogte van 45 m krijgen.

4.3.5 Uitvoeringsprogramma klimaatbeleid 2009-2012

Het Uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid 2009-2012 (Gemeente Eindhoven, 2008) beschrijft ambities en projecten voor de periode 2009-2012 en levert daarmee een wezenlijke bijdrage aan de realisatie van de lange termijnvisie van de gemeente Eindhoven ten aanzien van het onderwerp energie en klimaat. De visie van de gemeente Eindhoven is samen te vatten in de volgende twee punten:

  • De gemeente Eindhoven streeft naar energieneutraliteit in de periode 2035-2045.
  • Energieneutraliteit wordt bereikt als de (resterende) energievraag van de eigen organisatie, woningen, bedrijven en overige vaste aansluitingen binnen de gemeente Eindhoven duurzaam wordt opgewekt binnen de eigen gemeentegrenzen.

Het uitvoeringsplan is ingedeeld in zeven hoofdthema's. Binnen zes van deze thema's liggen grote kansen en mogelijkheden voor energiebesparing en/of gebruik van duurzame energie. Binnen elk thema zijn één of meerdere ambities geselecteerd.

Voor onderhavig plan geldt, dat het thema 'Utiliteitsbouw' relevant is. Ten aanzien van dit thema wordt het volgende vermeld:

Uitstraling en comfort zijn belangrijke items bij de ontwikkeling van nieuwe utiliteitsgebouwen. Net als woningen hebben kantoren en utiliteitsgebouwen een lange levensduur. Duurzaam bouwen en de keuze voor innovatieve energiesystemen leiden tot gebouwen met een hoog comfort, een hoge kwaliteit, een goede uitstraling en een langere levensduur.

4.3.6 Kantorennota

Met de Kantorennota (Gemeente Eindhoven, 2005) beschikt de gemeente Eindhoven over een heldere visie op de fasering en segmentering van de verschillende kantorenlocaties. Met de Kantorennota worden twee doelen beoogd:

  1. 1. Een evenwichtige verhouding van vraag en aanbod op de kantorenmarkt.
  2. 2. Het bieden van een toetsingskader om aanvragen van marktpartijen te kunnen beoordelen.

Het universiteitsterrein maakt volgens de kantorennota geen onderdeel uit van een kantorenmilieu. Het enige kantoor op het universiteitsterrein is Kennispoort. In dit kantorengebouw is onder andere de Kamer van Koophandel gevestigd. Verder zijn er aan de universiteit gelieerde functies ondergebracht.

4.3.7 Groenbeleidsplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0010.png"

Groenbeleidsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0011.png"

De gemeenteraad heeft op 5 november 2001 het Groenbeleidsplan (GBP) 2001 vastgesteld. Dit beleidsplan geeft de hoofdlijnen weer van het gemeentelijke groenbeleid. Het is de richtinggevende basis voor een gebiedsgerichte planontwikkeling op lagere schaalniveaus. Gestreefd wordt naar een opwaardering van de groene ruimte in de stedelijke gebieden. Er wordt voorts ingespeeld op de toenemende behoefte om de natuur sterker te laten doorklinken in het ruimtelijke beleid. Gestreefd wordt naar een stad met een hoogwaardig groen woon- en werkklimaat.

Eindhoven is een stad met een hoge groenambitie. Volgens het Groenbeleidsplan sluit het groene imago goed aan bij de ambitie van Eindhoven als Technologiestad, zoals bij de Philips High Tech Campus en het TU/e-terrein in beeld gebracht wordt. Het ontwikkelen van een hoofdgroenstructuur als duurzame contramal voor het stedelijk gebied is een belangrijke doelstelling.

Het TU/e-terrein wordt in het Groenbeleidsplan aangeduid als een gebied dat valt onder de categorie 'Stad, rood bepalend'. In deze categorie heeft het groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit of een recreatieve functie voor de woonomgeving. Aan de zuidkant van het TU/e-terrein wordt een gebied aangeduid met de categorie 'Stad, groen bepalend'. Dit zijn stedelijke gebieden met een uitgesproken groen karakter die bovendien aansluiten bij de hoofdgroenstructuur en deze daardoor versterken. Aan de oostzijde van het TU/e-terrein, net buiten de stadsring, ligt de Karpendonckse Plas. Dit gebied is aangeduid als 'multifunctioneel groen'. Een zone langs de Dommel is aangewezen als 'Natuur'.

Om knelpunten in het groene netwerk te verbeteren is onder andere de Prof. dr. Dorgelolaan aangegeven met de aanduiding structureel stadsgroen ontwikkeling (nader uit te werken).In het uitwerkingsplan zijn de gronden gelegen langs de Dorgelolaan voorzien van de aanduiding "structureel groen op stedelijk niveau" .Het structureel groen op stedelijk niveau wordt zoals aangegeven gevormd door de belangrijkste groenaderen binnen het stedelijk patroon. De structuur hiervan heeft eerder versterking nodig. Hier geldt bovendien het restrictieve beleid zoals dat in het Groenbeleidsplan is aangegeven. Aantasting van het groen kan enkel aan de orde zijn als er sprake is van een dringend zwaarwegend maatschappelijk belang. Indien in het uiterste geval geen andere keuze bestaat dient compensatie plaats te vinden.

Behoud en ontwikkeling van natuur en landschap zijn hier de primaire activiteiten, gecombineerd met extensief recreatief medegebruik. Tot slot wordt aangegeven dat aan de zuidzijde van het terrein structureel groen ontwikkeld dient te worden.

4.3.8 Bomenbeleidsplan

Het bomenbeleidsplan 'Ruimte voor bomen' is in 2008 door de raad van de gemeente Eindhoven vastgesteld (Gemeente Eindhoven, 2008). Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.

In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.

4.3.9 Kaderstelling Duurzaamheid en klimaatbeleid

Deze kaderstelling betreft beleid dat door de gemeenteraad in 2008 vastgesteld. In deze kaderstelling zijn er 3 pijlers gevormd door een optimale mix van communicatie, educatie, marketing en alliantievorming. Deze 3 pijlers zijn:

Pijler 1: kwaliteit in bouwen en wonen

Deze pijler is gericht op de bebouwde omgeving (inclusief de openbare ruimte), alles wat daar wordt gerealiseerd en beheerd en alles wat zich daarin beweegt. Het gaat daarbij om duurzame kwaliteit van, werken, wonen, recreëren = leven.
Doelstellingen 2008-2009:

  1. 1. realiseren kwaliteit bij bouwen, renovatie en beheer (gedetailleerde uitwerking via beleidskader Bouwen en Wonen);
  2. 2. bereikbaarheid: 'Voor iedere gelegenheid passend vervoer';
  3. 3. goede en bekende voorbeeldfunctie gemeente;
  4. 4. een Levensloopbestendige Openbare Ruimte (10e prestatieveld WMO).

Pijler 2: Duurzaam ondernemen

Dit onderdeel wordt met name gevormd door de drive en de draagkracht/ontwikkeling van de economie in Eindhoven (regio, grote bedrijven maar ook vooral MKB, starters). Gemeentelijk telt vooral de voorbeeld rol als bedrijf. Belangrijke focus is gericht op de innovatieve en technologische kracht en impact van Brainport (onder andere automotive, licht en design).
Doelstellingen 2008-2009:

  1. 1. ontkoppeling economische groei in relatie tot CO2-productie;
  2. 2. optimalisatie mobiliteit in relatie tot klimaatbeleid en lucht;
  3. 3. stimuleren Maatschappleijk verantwoord ondernemen
  4. 4. klimaatprobleem is een kans voor Brainport;
  5. 5. goede en bekende voorbeeldfunctie gemeente.

Pijler 3: Klimaat beleid

Er overheerst een politieke wens om in 2030 de gehele gemeentelijke organisatie klimaatneutraal te laten zijn. Binnen klimaatbeleid blijft de Trias Energetica leidend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0012.png"

Klimaatcompensatie door middel van bosaanplant levert een bijdrage op aan de opname en daarmee de reductie van CO2. Klimaatcompensatie valt niet binnen de Trias Energetica, maar is als het ware een mogelijke vierde stap. Klimaatbeleid richt zich vooral op het terugdringen van de problematiek van de opwarming van de aarde als gevolg van CO2 uitstoot. De strategie zal daarbij met name gericht zijn op drie speerpunten:

  1. 1. optimalisatie van de productie en het gebruik van duurzame energie;
  2. 2. verhogen energie-efficiency;
  3. 3. goede en bekende voorbeeldfunctie gemeente.

Doelstellingen 2008-2009:

  1. 1. voorbereiden en laten vaststellen gemeentelijk klimaatneutraal ambitie voor 2030;
  2. 2. goede en bekende voorbeeldfunctie gemeente.

4.3.10 Archeologisch beleidsplan 2008-2012

4.4 Beleid Tu/e

4.4.1 Campus 2020

In 2006 is het Masterplan Campus 2020 (TU/e, 2006) vastgesteld door het College van Bestuur van de Technische Universiteit Eindhoven. De plannen behelzen een grondige modernisering van het gebouwencomplex van de universiteit. Een belangrijke doelstelling van het nieuwe Masterplan Campus 2020 is het realiseren van een compacte campus waar de verschillende disciplines elkaar ongedwongen kunnen ontmoeten. Om die reden worden alle faculteiten gehuisvest rondom een groen, autovrij gebied, de zogenaamde 'Groene Loper'. Voor zeven faculteiten betekenen de plannen dat ze nieuwe huisvesting krijgen. Daarnaast komt er een Centrale Studievoorziening, waarin ook de universiteitsbibliotheek een plaats krijgt.

Campus 2020 bestaat uit 4 grote, onafhankelijke projecten die in een afgesproken volgorde worden uitgevoerd. Het laatste project wordt voltooid in 2020. Het eerste project betreft de transformatie van de bestaande W-hal voor de nieuwe Centrale Studievoorziening. De centrale universiteitsbibliotheek maakt daar een belangrijk onderdeel van uit. Bovenop de vernieuwde hal komt een apart bouwdeel, waar de faculteit Wiskunde en Informatica wordt ondergebracht. De nieuwe Centrale Studievoorziening wordt het hart van de campus en een ontmoetingsplaats voor studenten van alle faculteiten.

In het tweede project krijgen de faculteiten Technische Natuurkunde (TN) en Elektrotechniek (E) een gezamenlijk onderkomen. Die nieuwe huisvesting komt op de plaats van het huidige N-laag. Het samenbrengen van de twee faculteiten heeft als voordeel dat ze allebei optimaal gebruik kunnen maken van de laboratoria in de gebouwen Spectrum en Cascade.

Het derde project is de renovatie van het Hoofdgebouw. Dit gebouw zal in verregaande mate worden gestript en opnieuw ingericht. Het Hoofdgebouw krijgt een geheel nieuwe gevel. Het vierde project is een flinke opknapbeurt voor de gebouwen W-hoog en W-laag voor de faculteiten Werktuigbouwkunde (W) en Biomedische Technologie (BMT).

Gekoppeld aan project 1 en 2 wordt ook de inrichting van de zogenoemde 'groene loper' opgepakt, op de plaats van de huidige weg ‘De Wielen’. Deze groene loper wordt het centrale, autovrije gebied waar in de toekomst alle gebouwen van de compacte universiteit aan grenzen. Het wordt een fraai ingericht gebied voor fietsers en voetgangers. De groene loper zal voor een deel dezelfde sfeer hebben als het Limbopad en het groene gebied rond de Dommel, maar moet ook ruimte bieden voor bijvoorbeeld festivals en podia. De grote overdekte buitenhal van de Centrale Studievoorziening (project 1) speelt daarbij een belangrijke rol.

Met de verbouwing zullen enkele gebouwen worden afgestoten. In sommige gevallen wordt er gezocht naar een nieuwe functie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0013.jpg"

Masterplan Campus 2020 – uitwerking in 4 projecten.

4.4.2 Ontwikkelingsvisie TU/e Science Park

De Ontwikkelingsvisie TU/e Science Park (TU/e, 2009) zet in op een bredere en meer open profilering van de universiteitsterreinen. Voorzieningen en strategische partners moeten binnen het Science Park een meer herkenbare plek hebben en 'eigen profiel' kunnen maken. Om deze reden is een indeling gemaakt in een viertal gebieden met een eigen karakteristiek. De Compacte Campus van de universiteit, het HBO-complex, het bedrijvenpark met faciliteiten voor starters en het woongebied met hotel/congresfunctie. De vier gebieden grenzen allen aan het Dommeldal en krijgen een groene stadsparkuitstraling. Het Dommeldal is de kenmerkende drager van deze groene inrichting van het hele terrein.

De Ontwikkelingsvisie zal verder toegelicht worden in Hoofdstuk 5, waarin het onderdeel is van de ruimtelijke planbeschrijving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0014.png"

Gebiedsprofielen Ontwikkelingsvisie TU/e Science Park.

4.4.3 Landschapsvisie TU/e Science park

De landschapsvisie is bedoeld om in de verdere uitwerking van de Ontwikkelingsvisie een ‘contramal’ te leveren tegenover het gebouwencomplex, de ‘mal’. Het brengt de groene kwaliteiten samenhangend in beeld, niet alleen inventariserend maar in een totaalconcept voor het hele terrein.

De Landschapsvisie schetst een beeld van de aard en omvang van het groen van het TU/e Science Park en bevat criteria waar plannen, zowel van de buitenruimte als van de gebouwde omgeving, aan worden getoetst.

Uitgangspunt voor de Landschapsvisie is de Ontwikkelingsvisie van de Universiteit. De cultuurhistorische verkenning die in opdracht van de universiteit door Urban Fabric is opgesteld, is een belangrijk basisdocument voor de ontwikkelingsvisie, maar ook voor de landschapsvisie. Dit met name omdat in de ontstaansgeschiedenis van het complex eerder een bijzonder totaalconcept voor de landschappelijke inrichting is opgesteld. De landschapsvisie sluit aan bij dit concept, maar geeft ook herinterpretaties voortkomend uit nieuwe, afwijkende eisen ten aanzien van het terrein. Ontwikkelingsvisie, cultuurhistorische verkenning en landschapsvisie tezamen, bieden het kader voor dit bestemmingsplan dat is opgesteld om de voornemens feitelijk te kunnen realiseren. De Landschapsvisie is weergegeven als een ruimtelijk plan dat de samenhang toont tussen groen, bebouwing, infrastructuur en water.

4.4.4 Duurzaamheidsbeleid TU/e

De TU/e streeft er naar om te verduurzamen en heeft om dit te bewerkstelligen een 2-tal convenanten afgesloten in VSNU (Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten)-verband; te weten:

  • het convenant MeerJarenAfspraken Energie (MJA 3);
  • het convenant Duurzaam Inkopen.

Het convenant MJA 3 richt zich er op om 2% energiebesparing per jaar in absolute zin te bereiken.
De 2 speerpunten om dit te bereiken zijn het afstoten van ongeveer 60.000 m² conform het Campus 2020-plan, en het verbeteren van de energie- efficiency van bestaande en nieuwe gebouwen met gemiddeld 15%.
Een en ander is vastgelegd in het EnergyEffiencyPlan 2009-2012 van de TU/e. Deze verbeteringen staan los van de huidige WKO-installatie die de autonome stijging van energieverbruik (en uit stoot van CO2) flink heeft afgeremd.

Het convenant Duurzaam Inkopen is erop gericht op om in 2012 voor 50% duurzaam in te kopen conform de criteria van Agentschap NL. Specifiek impliceert dit voor (kantoor)gebouwen een greencalc score van minimaal 200 of +60 punten voor respectievelijk nieuwbouw en renovatie. De TU/e ziet deze norm als ondergrens, en zal, daar waar mogelijk, de lat voor haar eigen bouwprojecten hoger leggen.

Voor overige aspecten die raakvlakken hebben met duurzaamheid wordt verwezen naar de hoofdstukken Milieuparagraaf (6) en Waterparagraaf (7). Hierin wordt uitgebreid per deelaspect omschreven en verantwoord welke randvoorwaarden en mogelijkheden er liggen om de milieukwaliteit die aanwezig is, te handhaven of op een hoger peil te brengen. Hierbij is het streven van de TU/e om de kansen daar waar mogelijk te benutten door flora en fauna op het terrein zowel kwalitatief als kwantitatief een impuls te geven zoals verwoord wordt in de Ontwikkelingsvisie en het Beeldkwaliteitsplan.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Ruimtelijk

De universiteit wil haar terrein - met de nieuwe naam TU/e Science Park - meer aansprekend en toegankelijk inrichten. Dit door het terrein opener te maken en afhankelijk van de gebruiksfunctie ook een eigen gezicht te geven aan de belangrijke stadsaders: de Prof. dr. Dorgelolaan, Kennedylaan en de Rondweg. Speciale aandacht gaat ook uit naar betere voetgangers- en fietsverbindingen en een passende aansluiting op de Prof. dr. Dorgelolaan, het centraal station en het stadscentrum. Dit ook in relatie met de nieuwe gemeentelijke voorstellen voor een verdiept Fellenoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0015.png"

De ontwikkelingsvisie.

De universiteit wil haar eigen gebouwen meer gaan concentreren in een 'Compacte Campus' aan de zuidwestzijde van het terrein. Daar bevinden zich de gebouwen van de universiteit uit de eerste en tweede bouwronde (1955-1975). Transformatie van deze gebouwen gebeurt met respect voor de daaraan verbonden cultuurhistorisch waarden.

5.1.1 Groene Loper

In het huisvestingsplan Campus 2020 worden alle faculteiten gegroepeerd rondom de zogenaamde 'Groene Loper'. Deze 'Groene Loper' is een langgerekte strook die loopt vanaf de Dommel oostwaarts tot aan de gebouwen van de faculteit Technische Natuurkunde. Gerekend vanaf het Auditorium gaat het om een strook van bijna 600 meter lengte en 70 meter breed. Het Limbopad wordt voortgezet over deze strook, maar talloze voetpaden tussen de faculteiten onderling zullen de strook eveneens doorsnijden. De huidige ontsluitingsstraat De Wielen komt hiermee te vervallen evenals de bijbehorende parkeervoorzieningen.

5.1.2 Dommeldal

De universiteit kiest ervoor het Dommeldal te revitaliseren en de oorspronkelijke natuurwaarden ervan te herstellen. Het Dommeldal krijgt hierdoor een eigen ruimtelijke landschappelijke karakteristiek. De identiteit van het Dommeldal wijkt af van de orthogonale structuur van het TU/e Science park.

De opgave voor het TU/e Science Park is de ruimtelijke kwaliteit van de Dommel uit te nutten en te ontwikkelen. Daarbij gaat het om het beleefbaar maken van het Dommeldal door zichtlijnen en routes, het realiseren van bruggen die de Dommelpassage voelbaar maken en het verlagen van het 'kunstmatige' maaiveldniveau waardoor het dal van de Dommel weer ervaarbaar wordt.

In het Dommeldal is ruimte voor een beperkt aantal gebouwen of gebouwenclusters. Deze gebouwen hebben een vorm en functie, die afwijkt van die van de gebouwen op de campus. De gebouwen mogen geen belemmering betekenen voor de natuurontwikkeling en doorstroming. Eventuele parkeervoorzieningen zijn in de gebouwen geïntegreerd. Naast het bovengenoemde gebouwencluster is in de Landschapsvisie een nieuw gebouw op de rand van het Dommelpark gesitueerd ter hoogte van de onderdoorgang onder de Rondweg. Het gebouw fungeert tevens als eindpunt van de toegangslaan vanaf de Prof. dr. Dorgelolaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0016.jpg"

De landschapsvisie.

5.1.3 Sportcentrum

In de noordwesthoek van de Campus bevindt zich het sportcomplex met bijbehorende sportvelden. De accommodatie ligt ten opzichte van het universiteitscomplex aan de overzijde van de Dommel. De Ontwikkelingsvisie biedt de mogelijkheid tot nieuwbouw in de omgeving van de bestaande tennisbanen. In de Landschapsvisie is dit verder uitgewerkt waarbij een gebouwencluster met torens de noordwesthoek, en een van de belangrijkste kruizingen (Rondweg-Kennedylaan) van Eindhoven, markeert. Deze ontwikkelingsrichting is in planologische zin nog onvoldoende afgewogen en zal daarom niet in dit bestemmingsplan meegenomen worden. De tennisbanen en de velden worden in dit geval (gedeeltelijk) verplaatst naar een 'hooggelegen locatie ten zuiden van de Dommel'. De sportaccommodaties vormen zo een groene overgang van de campus naar het Dommelpark.

5.1.4 Bebouwing

De universiteit kan door concentratie in de zuidwesthoek een aantal bestaande gebouwen op het terrein afstoten. Zo zal het noordelijker gelegen electrocomplex vrijkomen, zodat deze een andere functie kan krijgen. De ontwikkelingsvisie gaat uit van herontwikkeling voor studentenhuisvesting en congresfaciliteiten.

Het 'drie gebouwencomplex' (Traverse en IPO-gebouw) midden op het terrein kan ter beschikking komen van het HBO dat in de directe nabijheid al enige gebouwen in bezit heeft. Het HBO-gebied krijgt een belangrijke kwaliteitsimpuls door een veel directere verbinding met het Dommeldal en een grotere zichtbaarheid vanuit de Rondweg. Fontys Hogescholen heeft daarmee alle ruimte het gebied ook een eigen signatuur te geven met tevens een eigen ingang aan de De Zaale. Uitgegaan wordt van bebouwing tot zes lagen met plaatselijk een hoogteaccent om die herkenbaarheid vanuit de Rondweg te bewerkstelligen.

Aan de oostkant van het terrein stelt de ontwikkelingsvisie een ontwikkeling voor als bedrijventerrein. In stedenbouwkundige zin wordt uitgegaan van verspreid liggende bebouwing met een beperkte hoogte (maximaal drie lagen) voor de nieuwe bedrijven. In beperkte mate komt hogere bebouwing voor. De bebouwing is incidenteel zichtbaar vanuit de Rondweg en het groene karakter van het terrein blijft gehandhaafd door stevige bomengroepen die behouden blijven in de rand van het terrein. De groene setting van het Twinning Center kan vooralsnog als voorbeeld voor invulling gezien worden. De nieuwe gebouwen geven uitdrukking aan het streven van de universiteit naar continuïteit binnen TU/e Science Park. Een aantal regels is van toepassing. Gebouwen hebben een eenvoudige rechthoekige basisvorm met plat dak. Door weglaten of toevoegen van volumes kunnen meer complexe vormen ontstaan. Gebouwen staan op een plint. Gebouwen zijn alzijdig. Loopbruggen tussen gebouwen zijn gewenst. Gebouwen en buitenruimte-inrichting zijn één ontwerpopgave. De gebouwen zijn zodanig 'los' gesitueerd dat doorzichten tussen de gebouwen mogelijk blijven. Gebouwen bezitten gearticuleerde entrees. Parkeervoorzieningen zijn geïntegreerd in de gebouwen of uitgevoerd als losse parkeergebouwen.

5.2 Functioneel

De universiteit kiest bij de inrichting van TU/e Science Park voor duidelijk onderscheiden gebieden voor de verschillende partijen, maar ook voor overlapzones om flexibiliteit en samenwerkingsmogelijkheden voor de verschillende partijen maximaal te faciliteren.

Voor al de gebieden in het plangebied geldt dat er renovatie en nieuwbouw zal plaatsvinden, in beperkte mate ook sloop. De universiteit wordt gesitueerd in een compacter gebied, dat vergt hier en daar aanvullende nieuwbouw. Zowel binnen het woongebied als binnen het gebied voor Fontys Hogescholen en ook voor het gebied gereserveerd voor bedrijven is de mogelijkheid tot uitbreiding noodzakelijk.

Binnen het gebied van de Compacte Campus zullen alle gebouwen van de universiteit geconcentreerd worden rond de Groene Loper. Het gebied tussen Auditorium en de nieuwe centrale bibliotheek vormt een bijzonder gedeelte van de groene loper: daar zijn vrijwel alle meer publieke en studentgerichte functies geconcentreerd. Daar bevinden zich de grote collegezalen, het Onderwijs en Studenten Service Centrum, de boekhandel, de dictatenverkoop, de kapper, de nieuwe bibliotheek met 800 studieplekken, maar ook de centrale meldpost, de beeldbank, theater ‘het Gaslab’, verschillende horecavoorzieningen zoals de Zwarte Doos, University Club etc. Deze plek wordt het hart van de compacte campus, waar de universiteit haar ambitie om 7 x 24 uur actief te zijn kan waarmaken. De concentratieoperatie is vastgelegd in het huisvestingsplan 'Campus 2020'. In dit plan krijgen 7 faculteiten, de universiteitsbibliotheken en de ondersteunende diensten van de universiteit nieuwe of vernieuwde huisvesting passend bij de normen van deze tijd. . Uitgegaan is van een totale behoefte van circa 140.000 m² Nuttig Oppervlak (NO). Dit is een vermindering van 40.000 m² ten opzichte van de in gebruik zijnde 180.000 m² ondanks een ingecalculeerde trendmatige groei van 10% in personeel en studenten bij de faculteiten. Dit door zuinig om te gaan met de huisvestingsruimte en gebruik te gaan maken van flexibel dubbelruimte gebruik waardoor volstaan kan worden met minder ruimte. In het verlengde van deze vermindering van het aantal m2 zal de universiteit een groot aantal gebouwen op het terrein, maar gelegen buiten de Compacte Campus afstoten.


Op het bedrijventerrein zullen nog meer faciliteiten gefaciliteerd worden voor de startende ondernemingen in dat kader is het initiatief ‘Catalyst’ ontstaan, een bedrijfsverzamelgebouw, gericht op starters die (beperkte) laboratoriumvoorzieningen nodig hebben. Het bij elkaar brengen van de verschillende soorten huisvesting voor startende ondernemingen heeft het voordeel dat voor hen dan tegen geringere kosten gezamenlijke voorzieningen, zoals gemeenschappelijke ontmoetingsmogelijkheden, receptie en cateringfaciliteiten gerealiseerd kunnen worden. Voor de huisvesting van de starters gaat het in totaal om circa 8000 m² NO, inclusief de nieuwbouw voor Catalyst. De westelijk strook die grenst aan de Compacte Campus –de overlappingszone- blijft gereserveerd voor de bestemmingen: reststoffenopslag en huisvesting van huisaannemers, evenals de kunstenaarsfaciliteiten. Uitgaande van een snelle invulling van dit terrein met universiteit gelieerde bedrijven wordt gerekend op een totaal aan 43.000 m² NO. Circa. 10.000 m² daarvan wordt als laboratoriumachtig gezien. Aan bruto vloeroppervlak gaat het om ruim 60.000 m².

Het woningaanbod zal op het universiteitsterrein uitgebreid worden tot ruim 600 á 700 wooneenheden uitgaande van woongebouwen in drie lagen aansluitend op de Potentiaaltoren. Behoud van de stedenbouwkundige karakteristiek – hoogbouw in 10 tot 12 lagen omringd door laagbouw in 2 tot 3 lagen- aan de westkant van het universiteitscomplex wordt daarmee gegarandeerd.

5.3 Ontsluiting En Parkeren

In het Dommelpark, tussen de bruggen van de Prof. dr. Dorgelolaan en de Rondweg is slechts over een deel van het traject een 2-richtingenfietspad en een wandelroute aanwezig. Het streven is over de hele lengte van het Dommelpark deze beide routes te realiseren. Daarnaast is een aantal secundaire routes en bruggen gewenst, die rondwandelingen mogelijk maken.

De Zaale is door haar positie, profiel, lengte, aanwezigheid van beplanting en bebouwing de belangrijkste lijn op de campus. In mindere mate geldt dat ook voor De Rondom. Deze bestaande bomenlanen zijn belangrijke ruimtelijke dragers van het universiteitsterrein. Deze bomenstructuur zal als ruimtelijke structuur behouden blijven om een meer overzichtelijke indeling en verkeersstructuur te bereiken. Aan deze belangrijke verkeersstructuur zullen de meeste parkeervoorzieningen gelegen zijn.

De Zaale krijgt in de toekomst een nog voornamere rol. In ruimtelijke zin is het de verbinding die de verschillende gebiedsdelen (universiteit, hbo, bedrijven, congres, wonen) koppelt. In verkeerskundige zin is het de centrale gebiedsontsluiting die toegang biedt tot de parkeervoorzieningen. De groenstructuur wordt versterkt om bij de verjonging van de laanbomen in de toekomst, de monumentaliteit van de Zaale in stand te houden. Een boulevardkarakter past bij de belangrijke functie. Het profiel zal worden gewijzigd: meer bomen, meer ruimte voor voetgangers. Gescheiden rijbanen met een groene middenberm geven de boulevard een uitstraling van een 'voornaam' profiel. De gebouwde parkeervoorzieningen aan de boulevard mogen ook bovengronds worden gerealiseerd. In dit geval zijn loopbruggen het passende middel om de koppeling met de overige gebouwen te realiseren. Het auditorium markeert de westelijke beëindiging van de boulevard. Een nieuw gebouw op de bedrijvencampus zal de oostelijke tegenhanger vormen.

De inzichten met betrekking tot de entrees zijn in de loop der jaren gewijzigd: dat is ook zichtbaar. De meest zuidelijke toegang aan de John F. Kennedylaan is rond 2000 opgeheven. Deze toegang is ingeruild voor twee nieuwe entrees: het Limbopad, de autovrije voetgangers- fietserstoegang vanuit het station en een nieuwe toegang aan de zuidkant van het universiteitscomplex. Deze entree vanaf de Prof. dr. Dorgelolaan is alleen vanuit het oosten te gebruiken. Zij heeft een hoog 'kruip door sluip door' gehalte en mist de helderheid die de overige entrees kenmerkt. De oostelijke entree vanaf de Rondweg, zal mogelijk op termijn alleen aansluiten op de ventweg vanwege de verkeerskundige ontwikkelingen ten aanzien van de Rondweg.

Met het op termijn minder belangrijk worden van de oostelijke entree vanaf de Rondweg neemt de noodzaak toe de entree vanaf de Prof. dr. Dorgolelaan te verbeteren. De nieuwe entree biedt een heldere verbinding naar de boulevard. De entree is gesitueerd op de grens tussen het universiteits- en het bedrijvendeel van de campus en verbindt beide delen. Ruim van opzet voegt de nieuwe entree zich binnen de orthogonale structuur. Het groen van de campus wordt doorgezet in zuidelijke richting en reikt tot aan de Prof. dr. Dorgelelaan. Een nieuw gebouw markeert de oostzijde van de entree.

De 'Groene Loper' wordt een wandelzone zonder gemotoriseerd verkeer en zonder parkeerfaciliteiten. De verkeersafwikkeling voor de gebouwen ten noorden van de groene loper vindt plaats via de bomenlaan De Zaale en daarbij worden ook additionele parkeerfaciliteiten gerealiseerd. Aan de zuidzijde van de groene loper zal het gemotoriseerd verkeer via een verlenging van de al bestaande bedieningsweg, parallel aan de prof. dr. Dorgelolaan, geleid worden. Daarmee worden de parkeerfaciliteiten bij Vertigo en Helix eveneens bereikbaar. Daar kunnen ook additionele parkeervoorzieningen gemaakt worden, zij het minder als aan de noordzijde.

Voor TU/e Science Park geldt dat de onderscheiden gebieden in voldoende mate moeten voldoen aan hun eigen parkeerbehoefte. Daarbij geldt de normering die de gemeente voor deze locatie hanteert, als uitgangspunt. Toename van de parkeerbehoefte door intensivering van het gebruik van het terrein moet vertaald worden in gebouwde parkeervoorzieningen. Uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen op maaiveld is uitgesloten.

Hoofdstuk 6 Milieuparagraaf

6.1 Bedrijven En Milieuzonering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', 2009.

6.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten

De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op voornoemde staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met toenemende potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat kan een beleidsmatige selectie worden gemaakt van de op het plangebied toe te laten bedrijfsactiviteiten. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI-codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elk ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven die in beginsel moet worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (woningen, scholen of kinderopvang) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op de omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.

  • categorie 1: grootste afstand 10 meter;
  • categorie 2: grootste afstand 30 meter;
  • categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
  • categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
  • categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
  • categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
  • categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
  • categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
  • categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
  • categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.

De genoemde afstanden betreffen de gewenste afstand tot een rustige woonwijk.

Voor onderhavig plan is de staat van bedrijfsactiviteiten van de VNG aangepast door de bedrijventypen die in het algemeen vanwege de aard van de activiteiten niet toelaatbaar worden geacht op een bedrijventerrein niet in de staat van bedrijfsactiviteiten op te nemen. Daarnaast worden bedrijfstypen uitgesloten waarvan gesteld mag worden dat zij - gezien hun aard - niet in onderhavig plangebied thuishoren (bijvoorbeeld visserij- en visteeltbedrijven, aardolie- en gaswinning, etc.). Vervolgens is een selectie gemaakt van de bedrijven behorende tot de voor het plangebied, al dan niet met ontheffing, toegelaten milieucategorie (categorieën 2 t/m 3.1).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0017.png"

De grootst aan te houden afstand van de in de nabijheid gelegen bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0018.png"

Zonegrenzen van de omliggende bedrijvigheid. De geplande locatie voor wonen is groen gemarkeerd.

Uit bovenstaand figuur en eerder opgenomen overzicht van de aanwezige bedrijven op het TU-terrein kan geconcludeerd worden dat de geplande locatie voor de wooneenheden buiten alle zonegrenzen valt. De omliggende bedrijven hebben dus geen beperkende werking op de planontwikkeling m.b.t. de wooneenheden.

6.2 Geluid

Het onderzoekbureau Level Acoustics heeft op 21 april 2010 het onderzoek naar het weg- en railverkeerslawaai rond de TU/e vastgesteld. De conclusies ten aanzien van de akoestiek zijn hierna weergegeven. Als uitgangspunt voor dit akoestisch onderzoek is de onderstaande ‘zone-verdeling’ gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0019.png"

Universiteitsterrein verdeeld in zones.

6.2.1 Onderwijsgebouwen

In het onderzoek naar het weg- en railverkeerlawaai ter plaatse van de beoogde zones ‘onderwijsgebouwen’ is ervan uitgegaan dat de onderwijsgebouwen alleen in de dagperiode in gebruik zijn. Bij de bepaling van de geluidbelasting is dan ook alleen de dagperiode meegenomen en is de geluidbelasting uitgedrukt in de grootheid Ldag. Op basis hiervan kan het volgende geconcludeerd worden:

  • De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer wordt ter plaatse van de zones noord 1, noord 2, oost, zuid en midden 2 zoals aangegeven in onderstaande tabel, overschreden. Ter plaatse van de middenzone 1 wordt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer niet overschreden. Voor de zones noord 1, noord 2, oost, zuid en midden 2 dienen hogere waarden te worden aangevraagd. De maximale geluidbelasting in de zones noord 1, noord 2, zuid en midden 2 bedragen respectievelijk 63 dB, 59 dB, 58 dB en 49 dB. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 63 dB wordt in deze zones niet overschreden. De maximale geluidbelasting in de oostzone bedraagt 63 dB, met uitzondering van een héél klein oppervlak waar de 63 dB contour overschreden wordt. Geadviseerd wordt met de grens van de oostzone binnen de 63 dB contour te blijven zodat de maximaal te verlenen ontheffingswaarde niet wordt overschreden en hogere grenswaarden kunnen worden aangevraagd.
  • De voorkeursgrenswaarde voor railverkeer wordt alleen overschreden op 8 en 20 meter hoogte. Op 8 m hoogte vindt een overschrijding plaats in de zones zuid en oost met respectievelijk 3,5 dB en 0,5 dB. Op 20 m hoogte vindt een overschrijding plaats in de zones zuid, midden 2 en oost met respectievelijk 6,5 dB, 1,5 dB en 2,0 dB. De maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 68 dB wordt niet overschreden. Er dienen hogere waarden te worden aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0020.png"

Overzicht van de zones waar een overschrijding plaatsvindt van de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeer.

Op de grens van de zone zuid en oost is de gecumuleerde geluidsbelasting op vier rekenpunten bepaald op 2, 8 en 20 m hoogte. De maximaal gecumuleerde geluidsbelasting treedt op op rekenpunt R2 op een hoogte van 20 meter en bedraagt 63 dB en blijft ruim onder de maximaal te verlenen ontheffingswaarde van 68 dB. De gecumuleerde geluidsbelasting geeft hiermee geen aanleiding tot het niet verlenen van hogere waarden.

6.2.2 Wonen

Tevens is onderzoek weg- en railverkeerslawaai verricht vanwege de beoogde nieuwbouw van (studenten)woningen gelegen op het campus terrein van TU/e. Vanwege de onduidelijkheid met betrekking tot de precieze hoogte en locatie is bij de modellering een worst case situatie (met het hoogste bouwvolume) aangehouden.

De voorkeursgrenswaarden voor zowel wegverkeer als voor railverkeer worden niet overschreden ter plaatse van de (studenten)woningen. De hoogste geluidsbelasting vanwege wegverkeer treedt op aan de noordkant van het gebouw en is afkomstig van de Onze Lieve Vrouwestraat en bedraagt 48 dB inclusief een aftrek van 2 dB. Voor railverkeer treedt de hoogste geluidsbelasting op aan de zuidkant van het gebouw en bedraagt 55 dB (inclusief 1,5 dB toeslag).

Het in kaart brengen van de gecumuleerde geluidsbelasting (vanwege alle bronnen) wordt niet noodzakelijk geacht aangezien de voorkeursgrenswaarden voor zowel weg- als railverkeer niet worden overschreden.

Mogelijk kunnen de (studenten)woningen extra afgeschermd worden door op de locatie aanwezige bebouwing die niet gesloopt gaat worden. Hier is vooralsnog geen rekening mee gehouden bij de modellering.

6.3 Luchtkwaliteit

Door adviesbureau Oranjewoud is voor het aspect luchtkwaliteit een analyse (nr. 180838, revisie 01, maart 2009) gemaakt van de eventuele belemmeringen en kansen voor de voorgenomen plannen.

De luchtkwaliteitseisen van de Wet luchtkwaliteit vormen geen belemmering voor de plannen wanneer er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of wanneer de activiteiten 'niet in betekenende' mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Op basis van de laatste SRE-jaarrapportage van de luchtkwaliteit binnen de gemeente Eindhoven blijkt dat in 2007 langs alle wegen op het TU-terrein wordt voldaan aan de te hanteren normen. Voor wat betreft de omringende wegen geldt dat alleen langs de Kennedylaan de normen voor PM10 worden overschreden.

In tegenstelling tot wat wordt gemeld in de rapportage is dus wel sprake van een feitelijke overschrijding van een grenswaarde. De plannen zijn daarom alleen inpasbaar wanneer deze 'niet in betekende mate bijdragen'.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Voor plannen waarin in sprake is van wijzigingen en uitbreidingen met een mix van functies zijn (nog) geen grenzen aangegeven. Aangezien de invloed van de plannen op de luchtkwaliteit wordt bepaald door de verkeersaantrekkende werking, zou kunnen worden aangesloten bij de grenzen die gesteld worden voor woningbouwlocaties waarbij ook de verkeersaantrekkende werking maatgevend is.

Conform voorschrift 3B.2 van bijlage 3a van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' draagt een bouwplan niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit wanneer het plan voorziet in de bouw van niet meer dan 500 woningen. Uitgaande van een kengetal van 5 verkeersbewegingen per woning, is dan een toename van 2500 personenwagenbewegingen toelaatbaar.

Wanneer derogatie is verleend zal de definitie van 'niet in betekenende mate' verlegd worden van 1% naar 3% van de grenswaarde. Dit betekent dat dan zelfs een toename van 7500 personenwagenbewegingen toelaatbaar is.

Aangezien verwacht wordt dat het aantal verkeersbewegingen niet of nauwelijks toeneemt, kan gesteld worden dat de ontwikkelingen in het bestemmingsplan niet in betekenende mate zullen bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kunnen de plannen zonder nader onderzoek doorgang vinden.

6.4 Externe Veiligheid

Het onderzoekbureau Oranjewoud heeft de ontwikkelingsplannen voor het plangebied onderzocht. In het rapport "Milieuplanologisch beschouwing effecten externe veiligheid en luchtkwaliteit Ontwikkelingsplannen TU Eindhoven" (april 2009, Oranjewoud) is een kwalitatieve beschouwing gemaakt van de externe veiligheidssituatie binnen en in de buurt van het plangebied. En aansluitend heeft Oranjewoud haar bevindingen opgenomen in het document 'Beschouwing externe veiligheidsaspecten, ontwikkelingsplannen TU Eindhoven'. (april 2010, Oranjewoud).

6.4.1 Relevante risicobronnen

Allereerst volgt een korte opsomming van de risicovolle inrichtingen en transportassen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen vervoerd worden. Bij de inrichtingen zijn niet alleen de Bevi-inrichtingen beschouwd, maar conform het beleid van de gemeente Eindhoven ook de overige risicovolle inrichtingen met een risicocontour .

Relevante risicovolle inrichtingen:

  • TUE BBC: PGS 15 opslag;
  • TNO Industrie & Techniek: opslag zwaveldioxide;
  • TUE Spectrum: opslag waterstof;
  • TUE Helix: opslag waterstof;
  • TUE Studentensportcentrum: opslag chloorbleekloog;
  • LPG-tankstation Hartmans;
  • Spooremplacement.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0021.jpg"

Plangebied met risicovolle inrichtingen.

Relevante transportassen met vervoer van gevaarlijke stoffen:

  • Insulindelaan / Onze Lievevrouwestraat (Rondweg);
  • Spoor (Tilburg - Venlo / Roermond).

6.4.2 Invloedsgebieden

Op basis van de gegevens die voor het rapport "Milieuplanologisch beschouwing effecten externe veiligheid en luchtkwaliteit Ontwikkelingsplannen TU Eindhoven" (april 2009, Oranjewoud) zijn verzameld, is bekend dat het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en toxische stoffen.

6.4.3 Visie Externe Veiligheid

In de Visie Externe veiligheid is voor de relevante (spoor)wegen een planologisch kader opgesteld waaraan nieuwe ontwikkelingen moeten voldoen. Hierin worden drie zones onderscheiden:

  • A. 0 - 100 meter: binnen 30 meter mogen geen kwetsbare objecten gerealiseerd worden en tot 100 meter zijn functies met een lage personendichtheid en/of hoge zelfredzaamheid gewenst;
  • B. 100- 200 meter: functies met een lage personendichtheid en/of hoge zelfredzaamheid zijn gewenst, deze zone herbergt minder beperkingen dan de zone 0 - 100 meter;
  • C. 200 - en verder: Geen beperkingen aan het ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0022.png"

Plangebied met 200 meter zones behorend bij de Rondweg (groen) en het spoor (geel).

6.4.4 Conclusies

Hieronder worden kort de belangrijkste constateringen en aan te raden maatregelen samengevat per aspect van de verantwoordingsplicht.

Groepsrisico

  • De rekenkundige hoogte van het groepsrisico verandert niet of nauwelijks door de ontwikkelingen.

Zelfredzaamheid

  • Aanwezigheid van kinderdagverblijf met jonge kinderen die beperkt zelfredzaam zijn;
  • Vluchtwegen zijn van risicobronnen af gericht;
  • Regel voor nieuwe gebouwen afsluitbaarheid van de mechanische ventilatie;
  • Risicocommunicatie : zorg voor een goed risicocommuncatieplan voor het plangebied en zorg voor een goede WAS-dekking in het gebied;
  • Er mogen geen nieuwe functies worden ontwikkeld die speciaal bedoeld zijn voor beperkt zelfredzame personen binnen 200 meter van de transportassen .

Bestrijdbaarheid

  • Opkomsttijden voor hulpdiensten voldoen aan zorgnorm;
  • Tertiaire blus watervoorziening aanwezig;
  • Overweging om opstelplaatsen voor bluswatervoertuigen op te nemen in het bestemmingsplan, alsmede primaire en secundaire bluswatervoorzieningen.

Ruimtelijke maatregelen

  • Zijn niet noodzakelijk met uitzondering van uitsluiting vestiging extra kwetsbare objecten (zie kopje zelfredzaamheid)

6.5 Bodem

De bodemkwaliteit van de kerncampus is door firma Tauw in 2006 in beeld gebracht. Hierbij is gekeken naar de toplaag (tot 0,5 m–mv) en de ondergrond (0,5-2,0 m–mv).

De bodemkwaliteitskaart omvat alle toekomstige bouwlocaties zoals die in de ontwikkelingsvisie zijn aangegeven. Enkele zones aan de westkant van het terrein vallen buiten de bodemkwaliteitskaart, alsmede de ecologische hoofdstructuur nabij de Dommel. Dit gebied wordt in het tweede deel van deze paragraaf beschreven.

De andere locaties in het bezit van de TU/e buiten de kerncampus vallen ook buiten dit reikwijdte van dit document. Deze locaties zijn: De “bunker”, (sport) terrein Noord, MMS terrein, locatie roeiloods.

6.5.1 Locatie kerncampus

Zowel de boven-als ondergrond in het betreffende gebied is gekwalificeerd als CAT-1 grond. (schone grond), behoudens enkele gebieden die zijn aangemerkt als verdachte locatie.

Vrijkomende grond kan in principe binnen het betreffende gebied verwerkt worden, op voorwaarde dat ter plaatse van bodembedreigende activiteiten historisch onderzoek gedaan dient te worden. Een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 is in alle gevallen noodzakelijk.

De TU/e streeft er naar om bij bouwactiviteiten vrijkomende (CAT-1 grond) op het terrein te verwerken.(geen afvoer van grond).

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0023.png"

Beschouwd gebied bodemkwaliteitskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0024.png"

Resultaat bodemkwaliteit ondergrond.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0025.png"

Resultaat bodemkwaliteit bovengrond.

6.5.2 Locatie westzijde campus

De west zijde van het terrein is ernstig verontreinigd. Deze verontreinigingen zijn veroorzaakt door het ophogen van het oude laaggelegen Dommeldal. In 2007 is met een beschikking vast gelegd dat het hier een ernstig geval van bodemverontreiniging betreft (oranje vlak). Naast deze verontreinigingen liggen er aan de westzijde van het terrein ook nog twee oude stortplaatsen (roze vlakken), deze zijn eveneens ernstig verontreinigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0026.png"

Globale informatie TU/e terrein.

6.5.3 Geldende regimes westzijde campus

Oranje: Ernstig geval van bodem verontreiniging: voor alle handelingen in dit gebied waardoor de verontreiniging verwijderd, verplaatst of anderszins gesaneerd wordt, dient vooraf middels een saneringsplan toestemming gevraagd te worden aan het bevoegd gezag van de Wet Bodembescherming (= sector VTH).

Roze: Op deze terreinen zijn drie horizontale lagen te onderscheiden, de bodem onder het stortlichaam, het stortlichaam en de afdekgrond. Voor handelingen in het stortlichaam dient toestemming gevraagd te worden aan de provincie Noord-Brabant. Indien de afdeklaag en de ondergrond ernstig verontreinigd zijn geldt het zelfde regime als bij de ernstige gevallen van bodemverontreiniging.

Bijzondere aandacht dient geschonken te worden aan de ecologische hoofdstructuur nabij de Dommel. Grondverzet in dit gebied zal alleen plaatsvinden in overleg met bevoegd gezag.

Waterschap de Dommel start volgend jaar met het opwaarderen van de ecologische hoofdstructuur langs het TU/e terrein door de Dommel (opnieuw) te laten meanderen. Deze plannen zullen door het Waterschap worden gerealiseerd. Als vergunninghouder zal het waterschap in overeenstemming met de gemeente aan eerder genoemde voorwaarden dienen te voldoen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0027.png"

Ecologische hoofdstructuur.

6.6 Natuur

6.6.1 Onderzoek Flora en Fauna

Door het onderzoeksbureau Ecologica is in februari 2009 een quickscan gemaakt voor de flora en fauna binnen het plangebied. Er zijn, mede vanwege het seizoen, tijdens dit onderzoek geen beschermde soorten aangetroffen. De eventueel voorkomende soorten zijn op 1 na allemaal algemeen beschermde soorten waarvoor voor de geplande werkzaamheden geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. Alleen de lange ereprijs is strenger beschermd, maar aangezien deze alleen langs de Dommel wordt verwacht, zullen de geplande bouwwerkzaamheden geen negatieve effecten hebben op deze soort. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.

Er worden geen negatieven effecten verwacht op de enige strenger beschermde grondgebonden zoogdierensoort die het gebied zou kunnen bereiken (de eekhoorn). Een ontheffing voor deze soort is om die reden niet nodig. Voor wat betreft de vleermuizen zijn effecten te verwachten indien er bomen worden gekapt of indien er gebouwen worden gesloopt. (Dit laatste zou volgens de plannen in principe niet gebeuren.) Verder kan toegenomen verlichting ten oosten van De Rondom negatieve effecten veroorzaken. Geadviseerd wordt om geen bomen te kappen en geen extra verlichting aan te leggen. Wil men dit toch, dan dient nader onderzoek plaats te vinden in juni en september. Hieruit kunnen effecten naar voren komen op vaste verblijfplaatsen, vliegroutes en/of foerageergebied. Indien uit het aanvullende onderzoek blijkt dat niet alle negatieve effecten vermeden kunnen worden, is een ontheffing nodig.

Het is noodzakelijk maatregelen die van invloed zijn op broedvogels (zoals het verwijderen van vegetatie) buiten het broedseizoen uit te voeren, aangezien een ontheffingsaanvraag voor broedvogels vrijwel niet haalbaar is. Verder dient er te allen tijde rekening te worden gehouden met vaste verblijfplaatsen in bomen. Binnen het gebied zijn diverse soorten te verwachten met dergelijke vaste nesten. Er dient daarom nader onderzoek plaats te vinden (liefst voor april). Indien daaruit blijkt dat aangetroffen vaste nesten niet gespaard kunnen worden, zal een ontheffing moeten worden aangevraagd.

Binnen het onderzoeksgebied zijn alleen 2 algemene beschermde soorten te verwachten waarvoor een algemene ontheffing geldt voor maatregelen die vallen onder ruimtelijke ontwikkeling (zoals hier het geval is). Er hoeft daarom geen ontheffing te worden aangevraagd voor deze soorten.

Beschermde vissen zijn binnen het onderzoeksgebied alleen te verwachten in de Dommel. Aangezien de bouwwerkzaamheden op enige afstand van de Dommel plaatsvinden, zijn effecten op deze vissen niet te verwachten en hoeft dus ook geen ontheffing te worden aangevraagd.

De enige beschermde ongewervelden die te verwachten zijn, zijn bosmieren. Dit zijn algemene soorten waarvoor een algemene ontheffing geldt voor maatregelen die vallen onder ruimtelijke ontwikkeling (zoals hier het geval is). Nader onderzoek of een ontheffingsaanvraag voor deze soorten is daarom niet nodig.

Er zijn geen reptielen te verwachten op het TU-terrein. Een ontheffingsaanvraag is daarom niet nodig.

6.6.2 EHS en GHS

Een deel van het onderzoeksterrein is gelegen in de EHS en GHS. Het betreft hier de Dommel, die door Waterschap de Dommel wordt heringericht, plus enkele aansluitende bosjes waar geen maatregelen zijn gepland. Aangezien deze hele zone gelegen is ten westen van het gebied waar bouwwerkzaamheden zijn gepland, zijn geen negatieve effecten te verwachten. De grenszone tussen beide gebiedsdelen is namelijk ook nu al intensief in gebruik en sterk verlicht. Effecten worden juist verwacht aan de oostrand van het terrein, waar geen GHS-status op van toepassing is.

6.6.3 Aanvullend onderzoek

In de periode 15 mei – 15 juli 2009 en 15 augustus – 1 oktober 2009 is het onderzoeksgebied tijdens beide perioden twee maal op vleermuizen geïnventariseerd. Het veldonderzoek is uitgevoerd door Bureau Ecologica. In tabel 1 zijn alle relevante data van de gebrachte bezoeken weergegeven. Tijdens de veldbezoeken is op basis van geluid en visueel geïnventariseerd. Met behulp van een heterodyne batdetector met opname en vertragingsfunctie (type: Petterson D240x) is de echolocatie, die vleermuizen uitzenden, voor ons hoorbaar gemaakt. Wanneer op basis van frequentie, klank en ritme niet met 100% zekerheid de soort bepaald kon worden, is een opname gemaakt op een extern opnameapparaat (type: Ronald Edirol R09H). Door middel van het computerprogramma Batsound is een nadere analyse uitgevoerd. Door de dieren ook zoveel mogelijk visueel waar te nemen is de determinatie geverifieerd en is het gedrag (en daarmee vaak de functie) vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0028.png"

Tabel 1: Overzicht van de gebrachte bezoeken en weersomstandigheden.

Resultaten
In totaal zijn twee soorten vleermuizen waargenomen, namelijk de: gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) en de ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii).

Gewone dwergvleermuis
Gedurende het voorjaar is de gewone dwergvleermuis relatief veel waargenomen. Het gaat hierbij voornamelijk om foeragerende dieren. In het voorjaar zijn drie dieren passerend waargenomen, van een duidelijke vliegroute was echter geen sprake. In de nazomer is één (in de vlucht) roepende gewone dwergvleermuis waargenomen. Dit indiceert een paarverblijfplaats in de omgeving. Aangezien het echter slechts om één waarneming gaat is het redelijkerwijs uit te sluiten dat de paarverblijfplaats binnen het onderzoeksgebied aanwezig is. Er is dan ook geen vaste rust- en/of verblijfplaats, vliegroute of essentieel foerageergebied waargenomen.

Ruige dwergvleermuis
De ruige dwergvleermuis is tweemaal foeragerend binnen het onderzoeksgebied waargenomen. Er is dan ook geen vaste rust- en/of verblijfplaats, vliegroute of essentieel foerageergebied waargenomen.

Onderzoek vaste vogelnesten
Tijdens het veldbezoek op 14 april 2009 is gelet op de aanwezigheid van vaste nesten. Dit betreffen vogelnesten die jaarrond beschermd zijn zoals bijvoorbeeld nesten van roofvogels, gierzwaluw en ooievaar. De locaties van aangetroffen nesten zijn met GPS vastgelegd (tabel 2). Het betreffen nesten van ekster en spechten (waarschijnlijk grote bonte en groene specht). Holtes, nesten in aanbouw of niet voltooide nesten zijn eveneens genoteerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80060-0501_0029.png"

Tabel 2: locaties vaste nesten.

Gedurende de loop van het seizoen (Ministerie LNV, DR., per brief d.d. 25-08-09) is de zienswijze op de flora- en faunawet gewijzigd. Hieruit komt naar voren dat er voor de ekster en spechten geen ontheffing hoeft te worden aangevraagd. De soorten worden weliswaar mogelijkerwijs getroffen door de werkzaamheden maar er zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden. Het plangebied blijft rijk aan geschikte bomen. Indien een bestaand nest wordt aangetast of verwijderd zal er spoedig in de omgeving een nieuw nest worden gebouwd. Bovendien betreffen het algemene soorten die ook buiten het onderzoeksgebied in de gemeente zijn aan te treffen. Op populatieniveau zijn er dan ook geen effecten te verwachten. Overige jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen.

Wettelijk gezien kan er voor broedvogels binnen het broedseizoen vrijwel nooit een ontheffing worden verleend. Daarom is het van groot belang met deze dieren rekening te houden. Dit betekent dat graafwerkzaamheden en maatregelen waarbij vegetatie wordt verwijderd in principe buiten het broedseizoen plaats moeten vinden. Daarnaast moet er voor worden gewaakt dat er zich in de kale situatie geen broedgevallen voordoen zolang er nog maatregelen genomen moeten worden.

Conclusie
Er zijn twee soorten vleermuizen waargenomen, namelijk de gewone dwergvleermuis en de ruige dwergvleermuis.
Er zijn geen vaste rust- en/of verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Ook zijn er geen vliegroutes of foerageergebieden aangetroffen die onderdeel uitmaken van de essentiële leefomgeving voor lokale populaties van vleermuizen.
Gezien het vleermuisprotocol van de Gegevensautoriteit Natuur kan gesteld worden dat het onderzoeksgebied afdoende is geïnventariseerd.

Er hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd voor de onderzochte soorten. Ook indien nesten van ekster of specht wordt getroffen door de werkzaamheden is een ontheffing niet nodig. Werkzaamheden waarbij vegetatie wordt verwijderd, dienen buiten het broedseizoen plaats te vinden.

6.6.4 Aanbevelingen

Los van de conclusies dienen de volgende aanbevelingen te worden gevolgd:

  • Beschermde broedvogels kunnen in het gebied voorkomen tussen de aanwezige vegetatie, in de gebouwen en in de bomen. Daarom is het van groot belang met het broedseizoen van deze beschermde vogelsoorten rekening te houden. Dit betekent dat maatregelen waarbij broedvogels kunnen worden verstoord buiten het broedseizoen moeten plaatsvinden om verstoring te voorkomen. De kans dat er helemaal geen vogels broeden is namelijk klein. LNV geeft als richtlijn voor het broedseizoen de periode half maart tot half juni. Algemeen wordt aangehouden dat het broedseizoen van de meeste vogels loopt van half maart tot half juli. Om rekening te houden met een klein aantal soorten die eerder of later broeden wordt aangeraden tussen half februari en eind augustus géén maatregelen te treffen. Indien besloten wordt ertoe over te gaan om het gebied vóór de broedtijd kaal te maken en vervolgens in de broedtijd door te werken, is het van belang ervoor te waken, dat er zich in de nieuwe kale situatie geen nieuwe broedgevallen voordoen zolang er nog maatregelen moeten worden uitgevoerd. Sluit de aanwezigheid van nesten uit tijdens alle fasen van de werkzaamheden.
  • De zorgplicht dient ook voor andere organismen in acht te worden genomen. Dit houdt in dat er volgens normaal gebruik zorgvuldig gewerkt moet worden, waarbij indien mogelijk verstoring wordt voorkomen. Actief doden van dieren is altijd verboden.

6.7 Luchtvaart

Het plangebied ligt in het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. Dit houdt in dat, teneinde het ongestoord functioneren van radar- en communicatieapparatuur op de vliegbasis te waarborgen, er rond de vliegbasis een cirkel ligt met een straal van 15 nautische mijl (= 27,8 km) geldt, gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied dient voor ieder obstakel, hoger dan 65 m + NAP, te worden berekend of er verstoring van de radar optreedt.

In het plangebied worden vier hoogteaccenten van 45 m toegestaan. Deze vallen niet binnen het verstoringsgebied van 65 m + NAP. Het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel wordt door het plan derhalve niet belemmerd en nadere toetsing is niet noodzakelijk.

6.8 Explosieven

Aan de hand van explosievenonderzoek zal voor aanvang van graaf- en bouwwerkzaamheden aangetoond moeten worden dat er zich geen explosieven in de bodem bevinden.

Hoofdstuk 7 Waterparagraaf

7.1 Inleiding

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening. het onderzoeksbureau Tauw heeft in opdracht van de TU/e een watertoets uitgevoerd. De resultaten zijn verwerkt in het document 'Watertoets ontwikkelingsvisie TU/e'.

Tijdens het proces van de watertoets is naar voren gekomen waar knelpunten in het gebied zitten en hoe omgegaan kan en dient te worden met regenwater en afvalwater. Waterschap De Dommel en de gemeente Eindhoven stellen eisen ten behoeve van waterstromen. Voor het schone regenwater geldt het principe van vasthouden, bergen en dan pas afvoeren.

7.2 Gemeentelijk Beleid

Gemeentelijk rioleringsplan (GRP) (vastgesteld door gemeenteraad in oktober 2006)

Het huidige GRP kent een geldigheidsduur tot en met 2010.

Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak waarbij het regenwater gescheiden van afvalwater wordt ingezameld, zoveel mogelijk wordt geborgen en afgevoerd naar het oppervlaktewater.

Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, waterschap De Dommel, provincie Noord-Brabant en waterleidingbedrijf BrabantWater. Het plan omvat drie delen. Het “Visiedocument” (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijk streefbeeld van de waterpartijen weer. Het deel “Taken en Bevoegdheden” regelt de (verdeling van de) verantwoordelijkheden voor het stedelijk water tussen de vier waterpartijen. Het deel “Maatregelen” geeft de projecten weer die de komende jaren uitgevoerd worden. Deze projecten zijn ingedeeld naar de vier thema´s (programmalijnen) van het Visiedocument. Het gehele Waterplan is bestuurlijk bekrachtigd met een convenant in januari 2006. Eén van de belangrijkste doelstellingen uit het Waterplan is het realiseren van een waternetwerk in de stad .

7.3 Beleid Waterschap En Provincie

7.3.1 Waterbeheersplan 2010-2015 'Krachtig water'

Het Waterschap De Dommel heeft het Waterbeheersplan 2010-2015 "Krachtig water" vastgesteld waarin de activiteiten en doelstellingen van het Waterschap zijn opgenomen. Er kan een onderscheid gemaakt worden naar de volgende thema’s:

  • Droge voeten.
  • Voldoende water.
  • Natuurlijk water.
  • Schoon water.
  • Schone waterbodem.
  • Mooi water.

Aan de basis van dit waterbeheerplan staan de waterprogramma’s. Deze kwamen in 2007-2008 in samenwerking met andere overheden en belangenpartijen in ons gebied tot stand en richten zich op alle waterdoelen in het beheergebied. Binnen de kerntaken die het waterschap heeft, kiest zij ervoor om twee onderwerpen met hoge prioriteit aan te pakken:

1. Het voorkómen van wateroverlast.
2. Het herstellen van het watersysteem van Natura 2000-gebieden.

Het waterschap richt zich op het realiseren van de waterbergingsgebieden voor 2015, waarbij de gebieden ten behoeve van het bebouwd gebied de allerhoogste prioriteit hebben. Het herstel en de bescherming van de leefgebieden voor zeldzame planten- en diersoorten in Natura 2000-gebieden zijn urgent. Daarom geeft het waterschap voorrang aan maatregelen in het watersysteem die hieraan bijdragen.

Aandacht voor wateroverlast, veiligheid, waterkwaliteit en inrichting van watersystemen is vanaf de start van de ruimtelijke plan- en besluitvorming van groot belang om tot gewenste gezonde en duurzaam ingerichte watersystemen te komen. Het instrument 'watertoets' biedt de mogelijkheid vroegtijdig te anticiperen op ruimtelijke ontwikkelingen door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan "hydrologische neutraliteit" conform het waterbeleid.

7.3.2 Beleidsnotitie 'Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk'

De beleidsterm "hydrologisch neutraal bouwen" geeft invulling aan het "niet afwentelen" principe, zoals door de commissie waterbeheer 21e eeuw (WB21) is gegeven. Beter is het te spreken van hydrologisch neutraal ontwikkelen, omdat ook andere ontwikkelingen dan bouwprojecten dienen te worden getoetst. In principe heeft elke ruimtelijke ontwikkeling invloed op de hydrologie. De beleidsterm "hydrologisch neutraal" heeft dan ook vooral betrekking op het zo veel mogelijk (binnen de ontwikkeling) neutraliseren van de negatieve hydrologische gevolgen van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in ruimte en tijd. De ontwikkeling mag geen hydrologische achteruitgang aan de randen van het plangebied ten opzichte van de referentiesituatie tot gevolg hebben. Zo mogen bijvoorbeeld geen hydrologische knelpunten worden gecreëerd voor de te handhaven en de vastgelegde toekomstige landgebruikfuncties in het plangebied en het beïnvloedingsgebied.

  • De definitie van 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' is vertaald in een aantal toetsbare criteria.
  • Er is geen toe- of afname van de waterafvoer op de rand van het plangebied.
  • Er mogen geen veranderingen van oppervlaktewaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).
  • Er mag geen overlast optreden door extreme gebeurtenissen.
  • De omvang van grondwateraanvulling blijft gelijk (dit is de som van infiltratie vanaf oppervlak, inzijging vanuit oppervlaktewater, kwel en drainage).
  • Er mogen geen veranderingen van grondwaterstanden optreden op de grens van het plangebied en daarbuiten (tenzij veranderingen gewenst zijn).

7.3.3 Ontwerp Provinciaal Waterplan Noord-Brabant 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan bevat het strategische waterbeleid van de provincie Noord-Brabant voor de periode 2010-2015. Het plan doorloopt samen met de plannen van het Rijk en de waterschappen een 6-jarige beleidscyclus die is afgestemd op de verplichtingen uit de Kaderrichtlijn Water. Naast beleidskader is het Provinciaal Waterplan ook toetsingskader voor de taakuitoefening van lagere overheden op het gebied van water. Het plan is tevens beheerplan voor grondwateronttrekkingen. Bovendien is het plan structuurvisie voor het aspect water op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

Ten behoeve van de uitvoering wordt er onderscheid gemaakt in algemene doelstellingen – die in principe voor heel Noord-Brabant gelden – en in specifieke doelen voor bepaalde gebieden of wateren. De algemene doelstellingen volgen de Telos-systematiek met onderscheid in sociaal-maatschappelijke, economische en ecologische/omgevings-doelstellingen. Voor de specifieke doelen zijn in dit plan waterhuishoudkundige functies toegekend. De ruimtelijke begrenzing van een deel van deze functies (onder andere voor de Ecologische en Agrarische Hoofdstructuur en voor het stedelijk gebied) is ontleend aan de Interimstructuurvisie (2008). Voor oppervlaktewateren met speciale doelstellingen wordt onderscheid gemaakt in de functies ‘waternatuur’, ‘verweven’, ‘ecologische verbindingszones’, ‘scheepvaart’ en ‘zwemwater’.

Voor de uitvoering wordt dit waterplan als uitgangspunt gehanteerd. De aanpak kenmerkt zich door het streven naar integrale oplossingen voor problemen, werkend vanuit de kennis over het functioneren van watersystemen. Naast de onderlinge samenhang van waterthema’s en de koppeling met onder andere het reguliere natuur- en ruimtelijke beleid, wordt er met een integrale aanpak ook meer aandacht gegeven aan cultuurhistorie, aardkundige en archeologische waarden, recreatie en biodiversiteit – ook buiten de EHS. De provincie wil de gebiedsgerichte manier van werken verder stimuleren en houden sturing via een programmatische aanpak van waterprojecten.

7.4 Watertoets

7.4.1 Knelpunten

Het universiteitsterrein ligt voor een groot deel in het Dommeldal. Dit houdt in dat het van nature een nat gebied is. Het terrein is opgehoogd voor dat er gebouwd kon worden. Ondanks de ophoging is het in perioden met veel neerslag nog steeds erg nat. De gemiddelde hoogste grondwaterstand is ongeveer 0,5 m-mv tot 1 m-mv. Voor infiltratiemogelijkheden vormt dit een belemmering.

Op het universiteitsterrein ligt voornamelijk een (verbeterd) gescheiden stelsel. Er zijn geen klachten over het functioneren van het vuilwaterrioolsysteem. Er is eerder sprake van overdimensionering dan dat de afvoer te beperkt is. Wel is bekend dat door lekkages in de rioolbuizen ook grondwater wordt afgevoerd naar de RWZI.

De afvoer van het hemelwaterrioolsysteem is ten tijden van natte perioden beperkt door opstuwing van de Dommel, waardoor op sommige locaties water vanuit de kelders niet in het hemelwaterriool kan worden gepompt en op diverse locaties het pluviasysteem niet goed werkt.

7.4.2 Maatregelen

De Dommel is in haar huidige situatie een gegraven waterloop. De terreinen van de TU/e zijn voor het grootste deel opgehoogd. Deze wijze van omgaan met een locatie is typerend voor de jaren 50/60 uit de vorige eeuw, die ver afstaat van de huidige inzichten waarbij de bestaande geomorfologische structuren en waterstructuren als te respecteren kwaliteiten worden beschouwd bij gebiedsontwikkeling. Hydrologisch, hydraulisch en ecologisch herstel van watersystemen staat de laatste decennia hoog op de agenda. Ook voor de Dommel ter hoogte van de TU/e Campus. De 'gemaakte' omgeving van de Dommel wordt omgevormd tot een meer natuurlijk en ruimtelijk gevarieerd Dommelpark met ecologische en recreatieve betekenis.

De Dommel behoort tot het natuurdoeltype 'langzaam stromend riviertje'. In de oorspronkelijke toestand is de Dommel breder dan diep, bezit een asymmetrisch profiel, met veel zandbanken en plaatselijk overhangende oevers, aangeslibde plekken met rustig stromend en stilstaand water en incidentele stroomversnellingen.

In de huidige situatie ontbreken deze karakteristieken nagenoeg. De hermeanderingsplannen worden vanaf 2010 door het waterschap uitgevoerd.

Een opgave voor het TU/e Science Park in relatie tot de 'natuurlijke' rivier de Dommel is het voorkomen van een versnelde toestroom van oppervlaktewater op de Dommel en het voorkomen van voedselverrijking. Een gevolg is het realiseren van een duurzaam watersysteem voor het TU/e Science Park.

Infiltratiemogelijkheden zijn beperkt door de hoge grondwaterstand en slecht tot matige bodemdoorlatendheid. Voor infiltratievoorzieningen dient een noodoverloopvoorziening te worden gerealiseerd naar het hemelwaterriool. Van belang is hierbij dat het rioolwater niet de infiltratievoorziening in kan stromen.
Schoon hemelwater van daken en verhardingen wordt gefaseerd afgekoppeld van het bestaande rioolsysteem en komt uiteindelijk in het oppervlaktewater terecht.

Schoon hemelwater van gebouwen en terreinen wordt zoveel mogelijk vastgehouden op eigen terrein, eventuele afvoer naar de Dommel vindt langzaam en gelijkmatig plaats. Om dit te kunnen realiseren, is een verzamel- en transportsysteem nodig. De Landschapsvisie geeft hiervoor een aanzet, dat verder onderzoek vereist. Binnen de orthogonale opzet en de cultuurlijke karakteristiek van de Campus is een aantal waterlijnen opgenomen, die een rol kunnen spelen in het watertransport. De inpassing van de lijnen hangt af van de context. Op de Groene Loper bijvoorbeeld kan de lijn bestaan uit een aantal bassins die met elkaar verbonden zijn. In de centrale as versterkt de waterlijn in de middenberm het boulevardkarakter. Bij de sportvelden kan een hoogteverschil (terras) bepalend zijn voor de vorm en ligging.

7.4.3 Aanbevelingen

Veel plannen voor de toekomst zijn nog niet concreet. In het concretiseren van bouwplannen en herinrichting moeten wateraspecten worden meegenomen in de randvoorwaarden en uitgangspunten. Kansen om water te bergen of te laten infiltreren moeten per locatie worden meegenomen. Het waterschap wenst in de concretisering van bouwplannen betrokken te worden.

Wanneer mogelijkheden om water af te koppelen worden benut en afvoer naar de Dommel zal plaatsvinden is de afstemming met Waterschap De Dommel nodig.

Het is aan te bevelen de riolering op het terrein frequent te reinigen en inspecteren. Door de riolering te monitoren blijft de kwaliteit inzichtelijk en kan in geval van ernstige schade adequaat worden ingegrepen. De infiltratiecapaciteit van de waterdoorlatende verharding verminderd door vervuiling in de voegen. Klein onderhoud bestaat uit het verwijderen van bladeren. Groot onderhoud van de verharding bestaat uit het veeg-zuigen met een zoabcleaner en daarna opnieuw invegen van lege voegen met nieuw split. Infiltratieriolen kunnen op dezelfde manier worden gereinigd als andere riolering.

De werking van een wadi is afhankelijk van de begroeiing. De infiltratie zal afnemen als beplanting te veel de kans krijgt om te groeien. Een wadi moet zo worden aangelegd dat beheermaatregelen kunnen worden getroffen. Door het talud niet te steil te maken kan machinaal gemaaid worden met het overige gras.

7.5 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

Bij nieuwe ontwikkelingen dient het principe “waterneutraal bouwen” te worden gehanteerd. Dat wil zeggen dat bij herstructureringen of zogenaamde inbreidingen regenwater dient te worden geborgen en geleidelijk te worden afgevoerd. Een tweede principe welke wordt gehanteerd is het voorkomen van verontreiniging van schoon oppervlakte water.

Het saneren van de waterbodems van oppervlaktewateren heeft een positieve uitwerking op de waterkwaliteit. De gemeente Eindhoven heeft een meerjarenprogramma opgesteld, daarin zijn de oppervlaktewateren van dit plangebied meegenomen.

Hoofdstuk 8 Juridische Vormgeving

8.1 Algemeen

De methodiek van het bestemmingsplan "TU-e Science Park" is gebaseerd op de SVBP2008. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.

8.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.

8.3 Verbeelding

In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis ingevolge het voorliggende plan, indien en voor zover deze in de regels daaraan wordt gegeven. Als een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis heeft, is deze niet opgenomen in de verbeelding. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan wel op een topografische ondergrond gelegd. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2008 en zijn bij de verbeelding opgenomen in een legenda.

Opgemerkt wordt nog dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen, immers de wijze van raadplegen is ook verschillend. Inhoudelijk zijn geen verschillen te vinden.

8.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.

De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In de 'Begrippen' (artikel 1) wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als gebruikte begrippen niet in deze lijst voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het dagelijks taalgebruik.

In het artikel over de 'Wijze van meten' (artikel 2) worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.

De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' (artikel 3)

Aan de Onze Lieve Vrouwenstraat is een tankstation gelegen waar onder andere lpg wordt verkocht. De gronden van dit tankstation zijn voorzien van deze specifieke bestemming en daarmee bestemd voor een verkooppunt voor motorbrandstoffen met lpg met bijbehorend detailhandelsverkooppunt en overige bijbehorende voorzieningen, open terreinen, waaronder begrepen parkeergelegenheid, geluidwerende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Voor de bouw van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn bouwregels opgenomen.

Bestemming 'Bos' (artikel 4)

Het bomenrijke gedeelte aan de oostzijde van het plangebied is voorzien van deze bestemming. De gronden zijn bestemd voor behoud, het herstel en de ontwikkeling van aardkundige waarden, duurzame instandhouding van het bos met daarop afgestemde bosbouw, groenvoorzieningen, extensief recreatief medegebruik en waterhuishoudkundige doeleinden. Verder zijn bijbehorende paden en wegen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan.

Gebouwen zijn niet toegestaan en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn regels opgenomen.

Bestemming 'Gemengd - 1' (artikel 5)

De bestemming 'Gemengd - 1' betreft de gronden waar in beginsel de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water' samenvallen. De regels van deze bestemming betreffen derhalve een combinatie van de regels van de bestemmingen 'Verkeer' en 'Water'.

Bestemming 'Gemengd - 2' (artikel 6)

De bestemming 'Gemengd - I2' betreft de gronden waar in beginsel de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water' samenvallen. De regels van deze bestemming betreffen derhalve een combinatie van de regels van de bestemmingen 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water'.

Bestemming 'Groen' (artikel 7)

Het groen dat in de uitwerking van het gemeentelijke Groenbeleidsplan is aangemerkt als “structureel groen op stedelijk niveau” en “structureel groen op wijk- en buurtniveau” is in het voorliggende plan expliciet voorzien van de bestemming 'Groen'. Deze bestemming omvat ook kleinere waterpartijen.

Bestemming 'Maatschappelijk - Universiteit' (artikel 8)

Deze bestemming is gelegd op de gronden van de Technische Universiteit Eindhoven. Op deze gronden zullen voornamelijk universitaire voorzieningen komen gekoppeld aan de maatschappelijke taken van een universiteit: het zorg dragen voor onderwijs, onderzoek en kennisvalorisatie. Daarbij behoren tevens daaraan gerelateerde andere voorzieningen, zoals wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen', bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf', kantoren ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' en sportvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'sport'.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk - Universiteit' zijn horeca, culturele en ontspannende voorzieningen, detailhandel en dienstverlening uitsluitend toegestaan ondergeschikt aan dan wel ter ondersteuning van en gerelateerd aan de desbetreffende maatschappelijke functies. Dat wil (zoals vermeld in het gemeentelijke Horecabeleidsplan) bijvoorbeeld zeggen dat de openingstijden van de horeca-activiteit niet ruimer mogen zijn dan die van de hoofdactiviteit, dat de horecavoorziening in beginsel geen eigen toegang mag hebben en dat er geen separate reclame-uitingen zijn toegestaan.

Gekozen is voor een flexibele regeling, zodat uitwisseling van alle functies die passen binnen de omschrijving mogelijk is. De grens van het bouwvlak is zeer ruim gesitueerd en er is gekozen voor een maximaal bebouwingspercentage. Op de verbeelding is voor het grootste gedeelte een aanduiding opgenomen met een maximale bouwhoogte van 25 meter. Op enkele locaties, waar de bebouwing deze bouwhoogte te boven gaat, is een grotere maximale bouwhoogte aangeduid. Aangezien het TU/e terrein nog in herontwikkeling is, is de mogelijkheid opgenomen om 4-maal af te wijken van de toegelaten bouwhoogten voor het plaatsen van een bouwaccent.

Bestemming 'Natuur' (artikel 9)

Deze bestemming betreft de gronden die behoren tot de Ecologisch Hoofdstructuur, en zijn primair gericht op het behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschappelijke waarden van deze gebieden. Ter plaatse mogen uitsluiten bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht die mede gericht kunnen zijn op extensief recreatief gebruik. Wat dit laatste betreft kan gedacht worden aan informatieborden en een schuilgelegenheid.

Ter bescherming van deze waarden bevat deze bestemming het vereiste van een aanlegvergunning voor het verrichten van bepaalde met name genoemde werkzaamheden.

Bestemming 'Verkeer' (artikel 10)

Deze bestemming is geprojecteerd op de wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het verkeer en op de grotere verkeersassen binnen het universiteitsterrein. Binnen deze bestemming op het universiteitsterrein is een beeldbepalende bomenrij gesitueerd, welke specifiek is aangeduid en door middel van aan aanlegvergunningstelsel wordt beschermd.

Bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' (artikel 11)

Deze bestemming is geprojecteerd op de straten, pleinen e.d. met een verblijfskarakter binnen het universiteitsterrein.

Bestemming 'Water' (artikel 12)

Binnen deze bestemming vallen de grotere oppervlaktewateren c.q. die oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem. In onderhavig bestemmingsplan betreft het De Dommel en de ruimte voor de hermeandering van de Dommel.

Bestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' (artikel 13) en 'Waarde - Archeologie - 2' (artikel 14)

De gronden binnen het plangebied waarvan bekend is dat er archeologische waarden aanwezig zijn, of de gronden waarvan de verwachting van aanwezigheid van archeologische waarden hoog is, zijn voorzien van deze twee dubbelbestemmingen en zijn daarmee mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van (eventueel) aanwezige archeologische waarden. In de bouwregels is binnen deze bestemming een bouwverbod opgenomen met een ontheffingsmogelijkheid om onder voorwaarden alsnog te kunnen bouwen conform de andere daar voorkomende bestemming.

Ter bescherming tegen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een aanlegvergunningstelsel opgenomen.

Bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie' (artikel 15)

Op een gedeelte van de gronden binnen het plangebied, te weten de gronden waarop de gebouwen van de eerste twee generaties gebouwen (1956-1975) zijn gerealiseerd, is de bebouwing en de samenhang tussen deze bebouwing van cultuurhistorische waarde. Deze waarde dient behouden en beschermd te worden. In de bijlage bij de regels is een Cultuurhistorisch verkenning opgenomen waarin één en ander nader is omschreven.

Bestemming 'Waarde - Ecologie' (artikel 16)

Een groot gedeelte van de gronden rond het riviertje De Dommel zijn aangewezen als ecologische verbindingszone. Deze gronden zijn voorzien van deze dubbelbestemming en daarmee mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een natte en/of droge ecologische verbindingszone.

Deze bestemming beperkt zich niet louter tot de huidige loop van de Dommel, maar is ook toegekend aan de gronden die betrokken zullen zijn in het herstelplan van de Dommel, dat in de loop van 2010 -2012 verwezenlijkt zal worden. Deze substantiële verruiming van de verbindingszone en daarmee de uitbreiding van de natuurontwikkelingsmogelijkheden kan wellicht op termijn van betekenis zijn indien elders op het TU/e-terrein ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die een mogelijke inbreuk zouden kunnen betekenen op gronden die behoren tot de ecologische hoofdstructuur. Gedacht kan daarbij worden aan ontwikkeling van bebouwing in de noord-westhoek van het TU/e-terrein.

Ter bescherming tegen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een aanlegvergunningstelsel opgenomen.

Hoofdstuk 9 Handhaving

9.1 Algemeen

De gemeente heeft in maart 2009 het toezicht- en handhavingsprogramma 2009 vastgesteld.

In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop.

Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen.

De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:

  • Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  • Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  • Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  • Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  • In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  • In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  • We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijvoorbeeld Woningwet en de SVBP2008). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

9.2 Handhaving Voorliggend Plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Dergelijke gevallen doen zich – voorzover uit onderzoek gebleken – met het voorliggende plan niet voor.

Hoofdstuk 10 Financiële Aspecten

Om de gemeentelijke kosten die gemaakt worden bij uitvoering van voorgestane ontwikkeling te verhalen, wordt een anterieure overeenkomst gesloten met de eigenaar van het TU/e terrein. Indien deze overeenkomst niet privaatrechtelijk tot stand kan worden gebracht, is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen om haar kostenverhaal te verzekeren.

Hoofdstuk 11 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

11.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

Het voornemen om een bestemmingsplan voor het terrein van de TU/e voor te bereiden is bekendgemaakt door middel van een publicatie in Groot Eindhoven en langs electronische weg op 18 maart 2009.

11.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Er hebben in november 2009 twee workshops plaatsgevonden waarbij het opstellen van een landschapsvisie uitgangspunt was. Hierbij waren onder andere Trefpunt Groen Eindhoven, de Van Abbestichting en de Stichting Bescherming Wederopbouw Erfgoed Eindhoven aanwezig. Daarna heeft op 17 december 2009 een overleg plaatsgehad over zowel de concept-landschapsvisie als het voorontwerpbestemmingsplan, waarbij naast bovengenoemde partijen ook de provincie Noord-Brabant, het Waterschap de Dommel, het SRE, en verschillende ministeries waren uitgenodigd.

Verschillende overheidsinstanties en belangenorganisaties hebben de gelegenheid gekregen om te reageren op het concept ontwerpbestemmingsplan TU-e Sciencepark. Met de provincie Noord-Brabant is afgesproken dat in de vorm van een verslag van een overleg dat op 30 maart 2010 heeft plaatsgevonden, gereageerd gaat worden. Dit verslag is toegevoegd.

De volgende reactie zijn ontvangen van:

  • A. Waterschap De Dommel, d.d. 1 april 2010;
  • B. Henri van Abbestichting en Trefpunt Groen Eindhoven samen, d.d. 1 april 2010;
  • C. Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven, d.d. 7 april 2010;
  • D. VROM-Inspectie, d.d. 2 april 2010;
  • E. Samenwerkingsverband Regio Eindhoven, d.d. 1 april 2010. Het SRE heeft geen inhoudelijke opmerkingen. Hierop wordt dan ook niet verder ingegaan.

11.2.1 Vooroverlegreacties

A. Het Waterschap de Dommel heeft de volgende opmerkingen:

1. In paragraaf 7.3 van de toelichting dient het tweede waterbeheerplan te worden vervangen door het derde waterbeheerplan “Krachtig water”. Daarnaast dient in paragraaf 7.3 een uiteenzetting te worden opgenomen over de beleidsnotitie “Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk”.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerkingen worden overgenomen en verwerkt in de toelichting.

2. Omdat veel plannen voor de toekomst nog niet concreet zijn uitgewerkt, is de uitwerking van de hemelwatervoorzieningen nog niet duidelijk. Verzocht wordt om in artikel 5.2.1 van de regels op te nemen dat voor het bouwen van gebouwen “advies van het waterschap wordt ingewonnen”.

Gevraagd wordt om in artikel 9.1 van de regels de functie natuur toe te voegen.

De begrenzing van de bestemmingen ”Water” en ”Waarde - Ecologie” komt met elkaar overeen, geadviseerd wordt om dit in één gecombineerde regel op te nemen.

Gemeentelijke reactie: De opmerking wordt gedeeltelijk overgenomen. Het verruimen van de omschrijving van de bestemming “Water” met de functie natuur is niet nodig omdat ter plaatse van de loop van de Dommel de dubbelbestemming “Waarde - Ecologie” is toegekend waardoor de ecologische waarden van de verbindingszone zijn gewaarborgd. Door het al dan niet toekennen van een dergelijke dubbelbestemming kan onderscheid gemaakt worden tussen water met of zonder een ecologische verbindingsfunctie.

B. De Henri van Abbestichting en Trefpunt Groen Eindhoven geven in hun gezamenlijke reactie de volgende opmerkingen:

Partijen spreken hun waardering uit voor de openheid bij de ontwikkeling van de plannen en voor de geboden mogelijkheden om in het voortraject te kunnen meepraten. Partijen zijn wel van mening dat het ontwerp-bestemmingsplan niet volwaardig in overeenstemming is met de daaraan voorafgaande Landschapsvisie/beeldkwaliteitsplan.

Gemeentelijke reactie: Op voorhand spreekt de gemeente ook haar waardering uit voor de inzet van partijen in het voortraject. Zo hebben wij de inbreng bij de ontwikkelingsvisie, de workshops voor de landschapsvisie en het bestemmingsplan als zeer waardevol beschouwd. De inbreng is de kwaliteit van de plannen zeker ten goede gekomen.

De volgende verbeterpunten worden voorgesteld:

1. De geplande parkeergarage zou op een grotere afstand van de Dommel gesitueerd moeten worden.

Gemeentelijke reactie: De opmerking wordt overgenomen. De parkeergarage zal worden verplaatst naar de locatie aan de andere kant van Den Dolech. Wanneer de nieuwe parkeergarage wordt gebouwd, zal de huidige parkeerplaats een groenfunctie krijgen. De locatie krijgt nu de bestemming “Groen” en de parkeerplaats valt dan vanaf in werkingtreding van het bestemmingsplan onder het overgangsrecht.

2. Het gebied waarop nu tijdelijke bebouwing staat zou niet als definitieve locatie moeten worden aangemerkt. Het bebouwingsvlak dient te worden aangepast.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt niet overgenomen. Waarschijnlijk is hier sprake van een misverstand. De locatie waarop nu de tijdelijke studentenwoningen (space-cabins) staan, is niet meegenomen in het nieuwe bebouwingsvlak. Deze locatie krijgt de bestemming “Groen” en deze tijdelijke units zullen op termijn worden verwijderd.

3. De geplande bebouwing bij het nieuwe sport-areaal in de omgeving van de Dommel/voetgangerstunnels onder de ring is te dicht op de Dommel geprojecteerd.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking is overgenomen. Het geplande bouwvlak is verplaatst en in een andere richting gelegd zodat de afstand groter is geworden.

4. Het bebouwingspercentage is te hoog waardoor de landschapsvisie/beeldkwaliteitsplan onuitvoerbaar wordt. Dit geldt voor het gebied waar nu nog de space-cabins staan. Hier is een percentage van 40% gewenst. In het meest oostelijke bebouwingsgebied zou het bebouwingspercentage maximaal 30 % moeten zijn om als overgang naar het groen (bos) een rol te kunnen spelen.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt niet overgenomen. Zoals in onze reactie onder 2 al is aangegeven is hier waarschijnlijk sprake van een misverstand. De tijdelijke locatie voor studentenhuisvesting is in het nieuwe bestemmingsplan voorzien van de bestemming “Groen” en is dus niet begrepen in het bouwvlak van de bestemming “Maatschappelijk – Universiteit”. De bebouwingspercentages zoals die nu zijn opgenomen in het plan zijn afgestemd op de uitgangspunten van de ontwikkelingsvisie. Gezien de grote behoefte aan huisvesting voor studenten is op deze locatie echt een bebouwingspercentage van 60 noodzakelijk teneinde het programma voor studentenwoningen te kunnen halen.

Dit geldt ook voor het bebouwingspercentage (40%) in de oosthoek. Om in aansluiting op de landschapsvisie/beeldkwaliteitsplan het groen er omheen te sparen en te versterken is het bouwvlak verkleind, maar is dit percentage wel noodzakelijk.

5. Bij de Prof. Dr. Dorgelolaan en bij de noordelijke randzone langs de Ring zijn rooilijnen gewenst om een groene randzone om het terrein structureel te kunnen behouden.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt overgenomen. Voor de bestaande gebouwen zal de bouwvlakgrens/rooijlijn op de bestaande naar de Prof. Dr. Dorgelolaan gekeerde gevels worden geprojecteerd. Op de nieuwe locaties zal het bouwvlak worden teruggelegd zodat ruimte voor groen blijft bestaan. Langs de rondweg wordt het gehele terrein met voldoende groen omlijst. Als het bouwvlak hier 10 meter teruggelegd wordt, vervalt hiermee zo'n 7.800 m². Het bebouwingspercentage voor het bouwvlak zal van 60 naar 70% verhoogd worden om dezelfde bouwmogelijkheid als voorheen te bieden.

6. Het als “Groen” bestemd gebied aan de oostzijde is hoofdzakelijk bos en zou als zodanig bestemd moeten worden. Wel zullen er enkele zichtlijnen mogelijk moeten zijn. Het te kappen bos dient te worden gecompenseerd.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt overgenomen. De groenstructuur van dit gebied kan worden gekenschetst als bos en onderscheidt zich duidelijk van het groen elders in het gebied. Het is dan ook te rechtvaardigen om dit gebied de bestemming “bos” te geven, dit zal worden aangepast. Eventueel te kappen bos moet altijd conform de gemeentelijke beleidsregels gecompenseerd worden.

7. Om de openheid/toegankelijkheid van het terrein voor langzaam verkeer in het bestemmingsplan te verankeren, is het belangrijk om deze paden positief te bestemmen.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt gedeeltelijk overgenomen. Het Limbopad en het pad naar de Kennispoort zullen worden voorzien van de bestemming “Verkeer“. Ook aan het gedeelte van de toegangsweg aan de oostzijde van het gebied, voor zover die niet is gelegen binnen de bestemming “Maatschappelijk – Universiteit”, zal de bestemming ”Verkeer” worden toegekend. Lastiger wordt het om het geplande pad langs de Dommel te voorzien van een positieve bestemming. De exacte ligging kan pas worden bepaald wanneer het plan voor het veranderen van de loop van de Dommel is gerealiseerd.

8. Het ruige groengebied met poelen aan de oostelijke oever van de Dommel ten noorden van het Limbopad kan beter een bestemming krijgen zoals die aan de oeverzone van de Dommel is toegewezen.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt overgenomen. Deze poelen vormen een aanvulling op de ecologische verbindingszone van de Dommel en de bestemmingen ”Water” en ”Waarde - Ecologie” worden ten aanzien van deze poelen passend geacht.

C. De Stichting Bescherming Wederopbouwerfgoed Eindhoven heeft de volgende opmerkingen/aanbevelingen:

De Stichting spreekt haar waardering uit voor het proces waaraan zij heeft mogen deelnemen en waarbinnen de conceptplannen tot stand zijn gekomen. De gepresenteerde ontwerpen bieden een goed uitgangspunt voor het uitwerken van de toekomstige ontwikkeling.

Gemeentelijke reactie: Op voorhand spreekt de gemeente ook haar waardering uit voor de inzet van partijen in het voortraject. Zo hebben wij de inbreng bij de ontwikkelingsvisie, de workshops voor de landschapsvisie en het bestemmingsplan als zeer waardevol beschouwd. De inbreng is de kwaliteit van de plannen zeker ten goede gekomen.

1. De Stichting kan zich vinden in de voorgestelde opzet van de structuur en de bestemming van de locaties. Graag benadrukt zij het ingenomen standpunt dat de cultuurhistorische verkenning van “Urban Fabric” het uitgangspunt vormt voor de opzet van de landschapsvisie/beeldkwaliteitsplan als voor het bestemmingsplan.

Gemeentelijke reactie: De cultuurhistorische verkenning van Urban Fabric heeft inderdaad als basis gediend voor de Ontwikkelingsvisie, de landschapsvisie en het bestemmingsplan. Daarnaast zullen de gemeente en TU/e een protocol vaststellen waarin is vastgelegd wat de werkwijze is bij iedere voorgenomen ontwikkeling op het terrein. Hierbij is ook de cultuurhistorische verkenning een belangrijk uitgangspunt.

2. De aanleg van de Groene Loper wordt als zeer positief beoordeeld. Zowel het herstellen van de vijver bij het Hoofdgebouw, als het toevoegen van nog twee waterpartijen, alsmede de voorgestelde landschappelijke inrichting bieden alle kans op een aantrekkelijk verblijfsgebied tussen de gebouwen. De vernieuwde W-hal speelt hierbij een belangrijke rol.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerkingen worden door de gemeente onderschreven. De uiteindelijke inrichting van het gebied zal een zeer mooie uitstraling krijgen.

3. De toekomstige inrichting van “De Zaale” is een belangrijk aspect. Deze structuur vormt de scheiding tussen het noordelijk en zuidelijk plandeel. Het is de hoofdroute van het complex, waarlangs parkeren, opvang van oppervlaktewater, groen en voetgangers/fietsers een plaats moeten krijgen. Deze complexiteit is een interessant gegeven en moet als uitgangspunt overeind blijven, het is een voorwaarde voor de uitwerking. “Kop” en “staart” van deze structuur moeten nog de nodige aandacht krijgen bij de uitwerking.

Gemeentelijke reactie: Ook deze opmerkingen worden door de gemeente geheel onderschreven. Voor de TU/e ligt nog een belangrijke opdracht voor om de uitwerking van de Zaale een goede invulling te geven, waarbij de landschapsvisie een belangrijke leidraad zal zijn.

4. Waardevol is dat de groen- en waterstructuur in het noordelijk plandeel verschilt van die in het zuidelijk plandeel. Het TU/e-terrein is van origine een drassig gebied, het vormgeven aan het beheer van het oppervlaktewater biedt een uitgelezen kans voor een karakteristieke uitwerking van de plandelen.

Gemeentelijke reactie: Ook deze opmerking wordt geheel door gemeente onderschreven.

5. De voorgestelde inrichting van de Dommelvallei is een goede ontwikkeling, zij het dat de rivier wat minder mag meanderen. Het respect voor natuur en milieu, zoals dit in de beide ontwerpen is geformuleerd zal resulteren in een evenwichtige samenhang tussen de geplande functies en de natuur.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt gedeeltelijk overgenomen. Het plan om de Dommel weer een meer natuurlijk verloop te geven is vastgelegd in een plan van het Waterschap, dat door de aanliggende gemeenten is onderschreven . Dit plan is, nadat de procedure is doorlopen, inmiddels van kracht geworden. Met het Waterschap de Dommel zijn afspraken gemaakt over het nieuwe tracé van de Dommel. Het Waterschap de Dommel zal zorgdragen voor de uitvoering van het plan.

6. Voorgesteld wordt om het Paviljoen (of delen daarvan) te behouden en een functie te geven in het plan voor de Dommelvallei. Het Paviljoen is de “Kraamkamer” van de Universiteit: daar is de TU/e begonnen en hebben alle faculteiten hun eerste start gemaakt, alvorens naar hun definitieve locatie op het complex te verhuizen. Het is bovendien vanwege de prefab-bouwtechniek een interessant gebouw. De stichting heeft het plan om burgemeester en wethouders voor te stellen dit gebouw gemeentelijke bescherming te geven. Een onderzoek loopt om hiervoor bovendien Rijkserkenning te verkrijgen.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt niet overgenomen. Op de Cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente is alleen het bebouwingsensemble op het TU/e-terrein als waardevol meegenomen. Het Paviljoen is hierin niet opgenomen. Ook in de cultuurhistorische verkenning van Urban Fabric is het Paviljoen niet aangemerkt als een gebouw dat deel uitmaakt van het cultuurhistorisch waardevolle bebouwingsensemble. In de door de gemeenteraad vastgestelde Ontwikkelingsvisie is voor het Paviljoen geen plaats ingeruimd.

De landschapsvisie kent aan de locatie de bestemmingen sportvelden en bos toe. Voor het Paviljoen zou dan geen plaats meer zijn. In het bestemmingsplan is er daarom in eerste instantie voor gekozen om een deel van het Paviljoen buiten het bouwvlak van de bestemming “Maatschappelijk – Universiteit” te laten om de groene zone meer ontwikkelingsruimte te kunnen bieden. Op dat deel van het paviljoen zou dan het overgangsrecht van toepassing zijn. Bij nader inzien geven wij er de voorkeur aan om aan dit deel eveneens de bestemming “Maatschappelijk – Universiteit” toe te kennen, zodat de keuze voor behoud openblijft. Het door de gemeenteraad vast te stellen protocol voorziet in een procedure om bij alle voorgenomen interventies in bestaande gebouwen en bij nieuwe bouwactiviteiten zorg te dragen voor een cultuurhistorische verkenning van de locatie en/of gebouw. Afhankelijk van de uitkomst hiervan zal dan worden beslist of het gebouw of delen daarvan al dan niet gehandhaafd blijven.

7. Bij de geprojecteerde nieuwe ontsluiting aan de Prof. Dr. Dorgelolaan moet voorkomen worden dat een “achterdeur-situatie” ontstaat. Het complex moet zich hier aankondigen, uiteraard op een andere manier dan bij de entree van de Kennedylaan. Een mogelijkheid moet worden bezien om bijvoorbeeld de bebouwingsstrook langs de Prof. Dr. Dorgelolaan hier de hoek om te zetten en zo een entree te maken die zich aankondigt. Het “natte bosje” moet niet (zoals in het voorgestelde plan) als een restant overblijven, het zal in samenhang met de nieuwe entree een beschermde houdbare oplossing moeten krijgen.

Gemeentelijke reactie: Ook deze opmerking wordt onderschreven. Bij de uitwerking van de ontsluiting zal dit moeten worden bezien. Daarnaast zal de aan de oostzijde van het gebied toegekende bestemming ”Groen” worden omgezet in de bestemming “Bos”, zodat het bos ook een goede bescherming krijgt. Door deze wijze van bestemmen wordt uitgedragen dat het bewuste natte bosje deel uitmaakt van het bosgebied en wordt voorkomen dat dit een restkarakter krijgt. Verder zien de bestemmingsregels er op toe dat het bos de nodige bescherming geniet tegen ongewenste inbreuken.

8. De gebiedsgerichte criteria zijn te summier en zullen verder moeten worden uitgewerkt. Een belangrijk aspect is dat deze criteria gericht moeten worden op het creëren van samenhang binnen de plandelen.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt niet overgenomen. In de landschapsvisie zijn de criteria opgenomen. De commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft hierover op 19 mei 2010 geadviseerd. Daarnaast zijn de afspraken die in het protocol genoemd zijn voldoende basis om per ontwikkeling de criteria opnieuw te benoemen.

9. De Stichting is het niet eens met betrekking tot de paragraaf “handhaving” (toelichting 9.2). Een streng regime met betrekking tot vormgeving en beeldkwaliteit is een voorwaarde voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het complex. Een streng regime heeft geleid tot de respectabele hoge kwaliteit uit de eerste bouwfase, de verwatering in latere jaren is op het complex aanwijsbaar.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt niet overgenomen. In de in de toelichting opgenomen handhavingsparagraaf wordt aangegeven dat over het algemeen de bestaande functies/bouwwerken die vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening geen positieve bestemming meer verdienen, worden “wegbestemd”. Een van de redenen daartoe kan zijn dat het gaat om illegaal tot stand gekomen situaties en legalisatie niet in de rede of wenselijk is. Het webstemmen is echter alleen toegestaan indien voldoende aannemelijk is dat die functies/bouwwerken ook binnen de planhorizon (10 jaar) worden gesaneerd. Verder wordt in de paragraaf geconstateerd dat dergelijke (illegale) situaties zich in het gebied van de TU/e niet voordoen en dat er derhalve geen aanleiding bestaat om tot handhaving over te gaan.

Wel is het uiteraard van belang dat met het oog op het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het complex dat in de toekomst in voorkomende gevallen daadwerkelijk tegen met het plan strijdige en ongewenste ontwikkelingen (bouwen/gebruik) wordt opgetreden door gebruik te maken van de wettelijk vastgelegde handhavingsbevoegdheden. Het bestemmingsplan, in samenhang met de landschapsvisie (inclusief protocol), biedt daarvoor een goede basis.

D. De VROM-inspectie heeft de volgende opmerkingen ten aanzien van het voorontwerp-bestemmingsplan TU/e Sciencepark:

1. Milieukwaliteit en externe veiligheid. Door het ontbreken van relevante gegevens kan niet beoordeeld worden of de nationale belangen afdoende in het plan zijn meegenomen. Verzocht wordt om dit alsnog inzichtelijk te maken en te verwerken bij de besluitvorming.

Gemeentelijke reactie: Dit onderdeel was nog niet gereed ten tijde van het vooroverleg. In de definitieve besluitvorming zal het onderdeel Milieukwaliteit en externe veiligheid wel verwerkt zijn. Het ontwerpbestemmingsplan zal opnieuw worden toegestuurd op het moment dat het ontwerpbestemmingsplan ter visie wordt gelegd. Eventuele aanpassingen van het plan door opmerkingen van de VROM-inspectie zullen dan in de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan worden verwerkt.

2. Nationaal Cultureel Erfgoed. De cultuurhistorische waarden van het TU/e-complex zijn van zodanig niveau dat ze als van nationaal belang kunnen worden aangemerkt. Het TU/e-complex behoort daarmee tot de topmonumenten van de wederopbouw uit de periode 1959-1965. Op dit moment wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, een aanwijzingsprogramma voorbereid voor een mogelijke aanwijzing van rijksmonumenten uit deze periode. Gelet op de cultuurhistorische waarden is het mogelijk dat ook het TU/e-complex daarvoor wordt genomineerd.

Het verheugt de VROM-inspectie dat, zoals is vermeld in de plantoelichting, bij de in het bestemmingsplan voorgestane herontwikkelingsopgave respectvol met de cultuurhistorische waarden van het complex zal worden omgegaan.

De uitgangspunten en randvoorwaarden zijn echter niet doorvertaald in de regels waardoor een (planologische) borging van de cultuurwaarden van het TU/e-complex onzeker is. Zo ontbreekt een toetsingskader, of een verwijzing daarnaar, op basis waarvan de in artikel 12.3 mogelijk gemaakte ontheffingen worden verleend. Gelet op de hoge cultuurhistorische waarden is het aan te bevelen om ook in de regels in een duidelijke borging van die waarde te voorzien.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking is gedeeltelijk overgenomen. Naast de bescherming die de gemeente heeft opgenomen in de regels onder de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie” is samen met de TU/e een protocol opgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de manier waarop eventuele ontwikkelingen op het terrein worden opgepakt. Dit protocol maakt deel uit van het door de gemeenteraad vast te stellen Landschaps-/beeldkwaliteitsplan. In dit protocol is een werkwijze afgesproken op het moment dat de TU/e bepaalde ontwikkelingen wil opstarten. Voor bestaande gebouwen betekent dit dat er altijd een gebouwenanalyse moet plaatsvinden en dat de TU/e in een vroegtijdig stadium ook programmatisch moet onderzoeken waar welke functies gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast zullen ontwikkelingen aan de volgende basisproducten worden getoetst: het bestemmingsplan, de anterieure overeenkomst, de landschapsvisie, de cultuurhistorische verkenning voor de campus en de ontwikkelingsvisie TU/e-Sciencepark.

Overigens achten wij het raadzaam om in de bestemmingsomschrijving van artikel 12.1 te vermelden dat het gaat om de cultuurhistorische waarden zoals die zijn beschreven in de Cultuurhistorische verkenning Campus van Urban Fabric (2009), en deze als bijlage 4 aan de regels toe te voegen.

11.2.2 Verslag van overleg met provincie

Verslag van het vooroverleg concept-bestemmingsplan TU-e Science Park

Datum overleg: 30 maart 2010

Plaats: Provinciehuis

Aanwezigen:

  • Provincie Noord-Brabant: Toon Bosmans, Twan Reintjes en Simon Lavrijssen
  • Gemeente Eindhoven: Annet Hardon, Arjan uit het Broek en Hein van den Reek
  • Croonen Adviseurs: Carin Stolzenbach
  • Technische Universiteit Eindhoven: Herman Rikhof.

Van de zijde van Croonen wordt een toelichting gegeven ten aanzien van de belangrijkste uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan het onderhavige bestemmingsplan. Gerefereerd wordt aan de bevindingen in de reeds door de raad vastgestelde ontwikkelingsvisie en de verrichte studies naar de groencomponent (inclusief landschappelijke waarden), de cultuurhistorie en beeldkwaliteit.

Het onderhavige verslag kan gezien worden als het door de provincie gegeven advies als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Ecologische Hoofd Structuur (EHS)

Ten aanzien van de gronden, met name die zijn gelegen in de noordwestzijde van het plangebied en die ingevolge (het ontwerp van) de Verordening Ruimte zijn aangemerkt als EHS en in het bestemmingsplan zijn voorzien van de bestemming “Natuur”, acht de provincie het gewenst zich te beraden omtrent de vraag of het zinvol is om deze kwalificaties nog gestand te doen, nu de ambitie van de TU/e op termijn mogelijk ook is gericht op toevoeging van een of meerdere woongebouwen ter plaatse (waarbij het niet uitgesloten is te achten dat de EHS deels in het geding kan zijn). Met het oog daarop is er bij het toekennen van de bestemming met name ter hoogte van de Dommel voor gekozen voor een substantiële uitbreiding van de EHS. Daarmee wordt een voorschot genomen op een mogelijke toekomstige compensatieverplichting van het mogelijk verloren gaan van natuurwaarden.

Bij e-mailbericht van 31 maart 2010 is zijdens de provincie aangegeven dat de Dommel weliswaar als EHS is begrensd, maar dat het hier ook een ecologische verbindingszone (EVZ) betreft. Dit betekent dat er sowieso een zone van 50 meter (zoals al in het bestemmingsplan voorzien was) bebouwingsvrij moet blijven.

Door de provincie wordt verzocht om de in het concept ontwerpbestemmingsplan opgenomen EHS als zodanig te handhaven.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking is overgenomen. Over de volle lengte van de loop van de Dommel bedraagt de breedte van de toegekende ecologische verbindingszone tenminste 50 meter. De dubbelbestemming “waarde - ecologie” verzet zich tegen het oprichten van gebouwen.

Ten aanzien van regels (artikel 6.1 onder c) wordt opgemerkt dat de oprichting van infrastructurele werken een nadere nuancering behoeft en anders, ter voorkoming van aantasting van de EHS, uitgesloten dient te worden.

Gemeentelijke reactie: De opmerking is overgenomen. Infrastructurele voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze behoren bij de functie “Matuur”. Dit geldt eveneens voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde. Voor het realiseren van infrastructurele voorzieningen, voor zover die gepaard gaan met bijvoorbeeld, afgravings-, ophoogwerkzaamheden of het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, is een aanlegvergunning vereist. Een dergelijke vergunning kan dan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur- en/of aardkundige waarden. Daarmee is de EHS beschermd tegen infrastructurele werken die zich niet verdragen met de ter plaatse voorkomende natuurwaarden.

Geadviseerd wordt om de toegestane bebouwingshoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals opgenomen in de artikelen 6.2.2 en 13.2.2 beter op elkaar af te stemmen.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking is overgenomen. Artikel 13.2.2 zal worden aangevuld met de volgende zinsnede: “met dien verstande dat voor bouwwerken voor informatievoorziening, entreevoorziening dan wel schuilvoorziening een maximale bouwhoogte geldt van 3 meter.”

Archeologie

Opgemerkt wordt dat de bestemmingen “Waarde – Archeologie – Archeologische waarden” (artikel 10) en “Waarde – Archeologie - Hoge archeologische waarde” verwarring oproepen.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt overgenomen en de bestemming “Waarde - Archeologie - Archeologische waarde” wordt gewijzigd in “Waarde - Archeologie - Vastgestelde archeologische waarde” en de bestemming “Waarde - Archeologie - Hoge archeologische verwachting” wordt gewijzigd in “Waarde - Archeologie - Hoge archeologische verwachtingswaarde”.

Verder zal van de zijde van de provincie het plan nog worden getoetst aan de laatste versie van de provinciale archeologische waardenkaart.

Het plan betreft een nieuwe ruimtelijke visie voor het universiteitsterrein. In het plan is rekening gehouden met archeologische waarden en verwachtingswaarden.

Op de provinciale cultuurhistorische waardenkaart is het plangebied niet gekarteerd. In de toelichting wordt het gebied echter omschreven als een waardevol archeologisch verwachtingsgebied. In het bestemmingsplan zijn de cultuurhistorische waarden en verwachtingswaarden ruim voldoende gewaarborgd.

Op de cultuurhistorische waardenkaart staan twee historisch-geografische lijnen met een hoge waardering aangegeven (J.F. Kennedylaan en Insulindelaan).

Het plan levert geen aantasting op van deze lijnen.

Met het plan worden de provinciale belangen rondom archeologie en cultuurhistorie derhalve niet geschaad.

Externe veiligheid:

De externe veiligheidsaspecten van de TU/e vallen niet onder het provinciaal belang.

Algemeen

Gevraagd wordt om op de verbeelding ook de ontsluitingsweg van de onder de Kennispoort aanwezige parkeergarage op te nemen.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt overgenomen en deze ontsluitingsweg zal op de verbeelding worden voorzien van de bestemming “Verkeer”.

Aandacht wordt gevraagd voor de bestemming(sregel) van het bestaande kunstwerk de Flying Pins op de Kennedylaan.

Gemeentelijke reactie: Deze opmerking wordt overgenomen. Artikel 5.2.2 sub b. zal worden aangevuld met de volgende zinsnede: “met uitzondering van kunstobjecten die een maximale bouwhoogte mogen hebben van 9 meter.

11.3 Inspraak En Samenspraak

11.3.1 Inspraak en samenspraak ontwikkelingsvisie TU/e Science Park

Het bestemmingsplan is de juridische basis voor het realiseren van de eerder vastgestelde ontwikkelingsvisie TU-e Science Park. Over deze ontwikkelingsvisie heeft verschillende malen overleg plaatsgevonden met partijen.

Op 18 juni 2009 is er een informatieavond gehouden over de ontwikkelingsvisie. Voor deze avond zijn 800 wijkinfo's verstuurd en zijn de verschillende professionele belangenorganisaties benaderd. Hiervan is een nota van samenspraak opgesteld. Deze nota van samenspraak dient als basis voor het bestemmingsplan.

Daarnaast is nog apart overleg geweest met belangenorganisaties. Na deze bijeenkomsten is geconcludeerd dat de ontwikkelingsvisie voldoende draagvlak in de buurt en onder partijen heeft. De ontwikkelingsvisie is ook in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 1 juli 2009 positief ontvangen.

De ontwikkelingsvisie is op 6 oktober 2009 vastgesteld door de gemeenteraad.

De ontwikkelingsvisie is ruimtelijk verder uitgewerkt in de landschapsvisie.

11.3.2 Inspraak en samenspraak landschapsvisie en bestemmingsplan

In een tweetal workshops is de concept landschapsvisie besproken. In deze workshops zaten ook leden van de Van Abbestichting, de Stichting Bescherming Wederopbouw Erfgoed Eindhoven en Trefpunt Groen Eindhoven. De landschapsvisie is ook naar deze partijen toegestuurd (samen met het ontwerpbestemmingsplan).

De door de gemeente aangewezen supervisor voor het terrein, de heer ir. A. van Stigt, heeft ook positief geadviseerd over het bestemmingsplan en de landschapsvisie.

Vooruitlopend op het opstarten van de wettelijke procedure zijn op 21 april 2010 de landschapsvisie en het protocol in de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit besproken. De commissie heeft zoals gebruikelijk in deze fase, op 19 mei 2010 een bevinding gegeven over de landschapsvisie en het bestemmingsplan TU-e Sciencepark. De bevinding luidt dat de commissie de landschapsvisie verdienstelijk vindt, maar aan de summiere kant acht. Zij vraagt zich ten aanzien van de gebiedsgerichte Welstandscriteria af of niet een scherpere formulering denkbaar is en waarbij conform de Welstandsnota Eindhoven ook een ontsnappingclausule kan worden opgenomen. Ook acht de commissie het van groot belang dat het uiteindelijke totaalbeeld de beoogde ambities weerspiegelt en niet aan individuele ontwerpers wordt overgelaten. Een landschapsontwerp kan hierin borgend zijn. Ook pleit de commissie voor een specifieke oplossing voor de wooneenheden voor de short stayers, dat wil zeggen een oplossing die kenmerkend is voor Eindhoven en niet uitwisselbaar met andere plaatsen. Ten aanzien van de Groene loper merkt de commissie op dat de inrichting benaderd zou moeten worden vanuit de vraag wat studenten willen en wat je hen kan bieden en niet vanuit de meer obligate opvatting waarin 'decoratieve' aspecten overheersen.

Gemeentelijke reactie ten aanzien van het advies van de commissie: Wij onderschrijven het advies. De landschapsvisie geeft een ontwikkelingsrichting aan die basis is voor het bestemmingsplan.

Met de TU/e is afgesproken dat zij per deelgebied(huisvestingsgebied, bedrijventerrein, HBO-terrein, de Campus met als onderdeel de Groene loper) landschapsplannen zal opstellen die ter advisering aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit worden voorgelegd. Hierin zullen ook de welstandscriteria verder worden vormgegeven.

De commissie spreekt zich daarnaast in positieve zin uit over het bestemmingsplan met daaraan toegevoegd twee opmerkingen. Zij vraagt zich af of artikel 5 wel voldoende is als toetsingskader voor de stedenbouwkundige kwaliteit en merkt daarbij op dat toevoegingen dienen te passen bij de cultuurhistorische compositie; voorkomen dient te worden dat zij het plan 'indruppelen'. Ook acht de commissie het essentieel dat de ontwikkeling per gebouw plaats vindt binnen het grotere kader van een integrale visie.

Gemeentelijke reactie op het advies van de commissie: Naast het bestemmingsplan zullen de landschapsvisie TU/e Sciencepark en het protocol als kaders fungeren waarbinnen ontwikkeld moet worden. Daarnaast zal de TU/e per deelgebied (huisvestingsgebied, bedrijventerrein, HBO-terrein, de Campus met daarbinnen de Groene loper) landschapsplannen opstellen die ook ter advisering aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit worden voorgelegd. Op dit moment zijn deze concrete uitwerkingen nog niet voor handen, omdat deze ontwikkelingen pas later (maar wel binnen 10 jaar) worden opgepakt. Om de bestemmingsplanprocedure niet te frustreren is voor deze werkwijze gekozen.

11.4 Procedure Artikel 3.8 Wro En 12a Woningwet

Het ontwerp-bestemmingsplan heeft op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 17 juni tot en met 28 juli 2010 ter inzage gelegen. Tijdens die periode heeft ook de Landschapsvisie ter visie gelegen.

Hoofdstuk 12 Bronnenlijst

Ecologica (2009) Quickscan groene wetgeving Technische Universiteit Eindhoven

Gemeente Eindhoven (1998) Bestemmingsplan Eindhoven binnen de ring.

Gemeente Eindhoven (2001) Groenbeleidsplan 2001 - Naar een hoogwaardig palet van 'rood' en 'groen'.

Gemeente Eindhoven (2004) Stadsvisie 2010, stedelijk ontwikkelingsprogramma 2005-2009

Gemeente Eindhoven (2005) Programma Wonen 2005-2015 met een doorkijk naar 2020

Gemeente Eindhoven (2005) Kantorennota

Gemeente Eindhoven (2006) Coalitieakkoord Eindhoven Een 2006-2010 Slagvaardig op weg naar een sociaal, sterk en betrokken Eindhoven

Gemeente Eindhoven (2008) Bomenbeleidsplan - Ruimte voor bomen

Gemeente Eindhoven (2008) De derde dimensie van een laagbouwstad

Hoogbouwbeleid gemeente Eindhoven

Gemeente Eindhoven (2008) Uitvoeringsprogramma klimaatbeleid 2009-2012, van projecten naar structurele uitvoering

Level Acoustics (2010) Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai concept (rapportnummer LA. 100105.R02)

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2006) Nota Ruimte, Ruimte voor Ontwikkeling

Oranjewoud (2009) Milieuplanologisch beschouwing effecten externe veiligheid en luchtkwaliteit, ontwikkelingsplannen TU Eindhoven

Oranjewoud (2010)Beschouwing externe veiligheidsaspecten, ontwikkelingsplannen TU Eindhoven'.

Provincie Noord-Brabant (2005) Uitwerkingsplan Zuid-Oost Brabant/Regionaal Structuurplan regio Eindhoven

Provincie Noord-Brabant (2008) Interimstructuurvisie/paraplunota

Provincie Noord-Brabant (2009) Verordening Ruimte

Provincie Noord-Brabant (2009-2010): Voorontwerp Structuurvisie Ruimtelijke Ordening

TAUW (2006) Bodembeheerplan (kenmerk: R001-4375317SEJ-edu-V01-NL)

TAUW (2006) Bodemkwaliteitskaart (kenmerk: R001-4375317SEJ-avk-V02-NL)

TAUW (2009) Watertoets ontwikkelingsvisie TU/e (kenmerk R001-4635745HVO-hmh-VO4-NL)

Technische Universiteit Eindhoven (2006) Masterplan Campus 2020

Technische Universiteit Eindhoven (2007) Cultuurhistorische Analyse TU/e Complex

Technische Universiteit Eindhoven (2009) Memo sport- en cultuurvoorzieningen TUe

Technische Universiteit Eindhoven (2009) Memo voor detailhandel en horeca op terrein TUe

Technische Universiteit Eindhoven (2009) Ontwikkelingsvisie TU/e Science Park

Urban Fabric (2009) Cultuurhistorische verkenning Campus

Waterschap De Dommel (2009) Krachtig Water, waterbeheerplan 2010-2015

Waterschap De Dommel (2009) Ontwikkelen met duurzaam wateroogmerk

www.maps.google.nl

Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Bijlage 1 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Cultuurhistorische Verkenning

Bijlage 2 Cultuurhistorische verkenning

Bijlage 3 Parkeernormen

Gebieden

In Eindhoven zullen de volgende drie gebieden worden onderscheiden:

Centrum: De buurten: Binnenstad, Fellenoord, Witte Dame en Bergen. Oftewel, het gebied begrensd door: Fellenoord, Boschdijk, Pastoor Petersstraat, Veldmaarschalk Montgomerylaan, Vincent van de Heuvellaan, John F. Kennedylaan, Prof. dr. Dorgelolaan, Dommel, Vestdijk, Hertogstraat, P Czn Hooftlaan, Wal, Dommel, Edenstraat, Mauritsstraat, Vonderweg, Fellenoord.

Schilwijken: de overige gebieden binnen de Ring

Rest: Ring en alles daarbuiten

Opmerking: de scheidslijn tussen gebieden loopt in principe over de as van de genoemde straten en wegen (ook in geval van de Ring).

hoofd-
functie
functie eenheid centrum schil-
wijken
rest aandeel
bezoekers
opmerkingen
min max min max min max
Wonen woning groot
(> 120 m² bvo)
woning 1,3 1,5 1,5 1,8 1,7 2,3 0,3 BVO NEN 2580
woning midden
(< 120 m² bvo)
woning 1,2 1,4 1,4 1,7 1,6 2,1 0,3 BVO NEN 2580
woning klein
(< 80 m² bvo)
woning 1,1 1,3 1,3 1,6 1,5 1,9 0,3 BVO NEN 2580
serviceflat/ aanleunwoning woning 0,4 0,6 0,5 0,7 0,6 0,8 0,2 zelfstandige woning met beperkte zorgvoorzieningen (veel gereserveerde gehandicapten- plaatsen, dus minder gecombineerd gebruik mogelijk)
kamer verhuur kamer 0,3 0,6 0,4 0,7 0,5 0,8 0,2 geldt ook voor studentenwoning; gem. kamergrootte
< 30 m²
verpleeg-/ verzorgingshuis woon- eenheid 0,4 0,6 0,5 0,7 0,6 0,8 0,2 niet de beschikking over eigen vervoer, maar incl. personeel
Winkelen binnenstad/hoofd- winkelgebied 100 m² bvo 3,0 4,0 nvt nvt nvt nvt 85% 1 arbeidsplaats =
40 m²bvo
stadsdeelwinkel- centrum (Winkel- centrum Woensel) 100 m² bvo nvt nvt nvt nvt 3,0 4,0 85% 1 arbeidsplaats =
40 m² bvo
wijkwinkelcentrum (Haagdijk, Trudo- plein, Woenselse Markt, Kastelenplein) 100 m² bvo nvt nvt 2,5 3,5 3,0 4,0 85% excl. supermarkt
1 arbeidsplaats =
40 m² bvo
buurtwinkel- centrum/ solitaire kleinschalige winkel 100 m² bvo nvt nvt 2,0 2,5 2,5 3,0 85% excl. supermarkt
1 arbeidsplaats =
40 m² bvo
supermarkt 100 m² bvo 2,0 3,0 3,0 4,0 4,0 5,0 85% 1 arbeidsplaats =
40 m² bvo
grootschalige detailhandel 100 m² bvo nvt nvt 4,5 6,5 5,5 8,0 85% 1 arbeidsplaats =
40 m² bvo
Bedoeld is hier een grote publiekstrekker met regionale functie
bouwmarkt/ tuincentrum 100 m² bvo nvt nvt 3,0 4,0 4,0 5,0 86% 1 arbeidsplaats =
40 m² bvo
showroom (auto's, boten, etc.) 100 m² bvo 0,4 0,6 0,6 1,0 1,0 2,0 35% 1 arbeidsplaats =
30 - 50 m² bvo
(week)markt 1 m' markt- kraam 0,1 0,3 0,2 0,3 0,3 0,5 85% 1 m' marktkraam =
6 m² bvo (indien geen parkeren achter kraam dan + 1,0 pp per standhouder extra)
Werken kantoren 100 m² bvo 1,0 1,4 1,2 1,8 1,8 3,0 15% 1 arbeidsplaats =
25 - 35 m² bvo
arbeidsextensieve/ bezoekersextensieve bedrijven (loods, opslag, groot- handel, transport- bedrijf, etc.) 100 m² bvo 0,2 0,3 0,3 0,6 0,6 1,0 5% 1 arbeidsplaats =
30 - 50 m² bvo
arbeidsintensieve/ bezoekersextensieve bedrijven (industrie, garagebedrijf, laboratorium, werkplaats, etc.) 100 m² bvo 0,7 1,2 1,2 2,0 2,0 2,5 5% 1 arbeidsplaats =
30 - 50 m² bvo
bedrijfsverzamel- gebouw 100 m² bvo 0,8 1,5 1,0 1,7 1,2 1,9 10% 1 arbeidsplaats =
30 - 40 m² bvo
evenementenhal/ beursgebouw/ congresgebouw 100 m² bvo 3,0 5,0 4,0 7,0 5,0 10,0 90%
Vrije tijd café/bar/discotheek/cafetaria 100 m² bvo 3,0 5,0 4,0 6,0 5,0 7,0 90%
restaurant 100 m² bvo 4,0 8,0 8,0 12,0 10,0 14,0 80%
hotel kamer 0,5 1,0 0,7 1,3 0,9 1,5 -
museum 100 m² bvo 0,3 0,5 0,5 0,8 0,8 1,0 95%
bibliotheek 100 m² bvo 0,3 0,5 0,5 0,8 0,8 1,0 95%
bioscoop/ theater/ schouwburg zitplaats 0,1 0,2 0,2 0,3 0,3 0,5 -
sociaal cultureel centrum/wijk- gebouw 100 m² bvo 2,0 5,0 3,0 6,0 4,0 7,0 60%
gymlokaal 100 m² bvo 1,0 1,5 1,5 2,0 2,0 2,5 95% indien geen avond- functie, dan parkeer- vraag = 0
sporthal (binnen) 100 m² bvo 1,0 1,5 1,5 2,0 2,0 2,5 95% bij sporthal met wedstrijdfunctie:
+ 0,1 - 0,2 pp per bezoekersplaats
sportveld (buiten) ha. netto terrein nvt nvt 13,0 27,0 13,0 27,0 95% alleen opp. sport- terreinen tellen mee
dansstudio/sport- school 100 m² bvo 1,0 2,0 2,0 3,0 3,0 4,0 90%
squashbanen baan 0,5 1,0 1,0 1,5 1,0 2,0 90%
tennisbanen baan 0,5 1,0 1,0 2,0 2,0 3,0 95%
golfbaan hole nvt nvt nvt nvt 6,0 8,0 95%
bowlingbaan/ biljartzaal baan/tafel 1,0 1,5 1,5 2,0 1,5 2,5 95%
stadion zitplaats 0,04 0,2 0,05 0,3 0,06 0,4 99%
zwembad 100 m² opp. bassin 7,0 9,0 8,0 10,0 9,0 11,0 98%
themapark/pretpark ha. netto terrein 2,0 8,0 3,0 10,0 4,0 12,0 90%
overdekte speeltuin/ hal 100 m² bvo 2,0 8,0 3,0 10,0 4,0 12,0 90%
manege box nvt nvt nvt nvt 0,3 0,8 -
seksclub 100 m² bvo 3,0 4,0 4,0 5,0 5,0 6,0 -
Gezond- heidszorg ziekenhuis bed 1,0 1,3 1,3 1,7 1,5 2,0 65% bij vaste bezoektijden bovengrens hanteren
arts/maatschap/ therapeut/consul- tatiebureau behandel- kamer 1,0 1,5 1,5 2,0 1,5 2,5 - met minimum van 3 parkeerplaatsen per praktijk
apotheek 100 m² bvo 1,7 2,1 2,0 2,4 2,3 2,7 90%
Onderwijs beroepsonderwijs dag (MBO, ROC, WO, HBO) collegezaal 10,0 15,0 15,0 20,0 20,0 25,0 - totale parkeervraag = collegezalen + leslokalen
beroepsonderwijs dag (MBO, ROC, WO, HBO) leslokaal 4,0 5,0 5,0 7,0 5,0 10,0 - totale parkeervraag = collegezalen + leslokalen
voorbereidend dag- onderwijs (Vwo, Havo, Vmbo) leslokaal 0,5 0,8 0,5 1,0 0,5 2,0 - leslokaal = circa 30 zitplaatsen
avondonderwijs student 0,4 0,6 0,5 0,7 0,6 0,8 -
basisonderwijs leslokaal 0,5 0,7 0,6 1,0 0,8 2,0 - exclusief Kiss & Ride
crèche/peuterspeel- zaal/kinderdag- verblijf arbeids- plaats 0,4 0,8 0,5 0,9 0,6 1,0 - exclusief Kiss & Ride
Kiss & Ride 100 leerlingen 4,0 6,0 5,0 7,0 6,0 8,0 -
Overigen volkstuin perceel nvt nvt nvt nvt 0,3 0,5
religiegebouw (kerk, moskee, etc.) zitplaats 0,1 0,2 0,1 0,2 0,1 0,3 -
begraafplaats/ crematorium gelijktijdige begrafenis/ crematie 10,0 20,0 15,0 30,0 15,0 30,0 -

Bijlage 4 Uitvoeringsregels Bij Parkeernormen

Inleiding

De parkeernormen zijn bedoeld om parkeeroverlast te voorkomen. Er zijn echter altijd situaties die enige flexibiliteit vragen inzake de toepassing van de parkeernormen. Zonder aanvullende uitvoeringsregels zou een project als bijvoorbeeld 'Wonen boven Winkels' nooit uitgevoerd kunnen worden. Vandaar dat voor praktische uitvoerbaarheid de volgende uitvoeringsregels worden voorgesteld.

Minimum en maximum norm

In de huidige systematiek wordt gewerkt met één norm, waaraan bij een bouwaanvraag voldaan moet worden. In de praktijk worden geringe afwijkingen (tot max. 10%) meestal geaccepteerd. In het nieuwe voorstel wordt, conform de CROW-richtlijnen, gewerkt met een minimum en een maximum norm. De parkeereis is nu dat bij een bouwaanvraag op eigen terrein een parkeercapaciteit gerealiseerd wordt die ligt tussen de minimum en de maximum norm. Uitzonderingen zijn in speciale omstandigheden mogelijk en worden hierna uitgewerkt. Als in die gevallen op eigen terrein minder gerealiseerd hoeft te worden en de restcapaciteit in de openbare ruimte wordt opgevangen, dan zal er in principe altijd sprake zijn van een financiële tegemoetkoming. Gezien de juridische beperkingen aan de bestedingen van dergelijke tegemoetkomingen is het wenselijk deze te storten in een separate bestemmingsreserve (Parkeerfonds). Als mocht blijken dat én de parkeerbehoefte niet op eigen terrein kan worden opgelost én er geen (economisch) haalbare alternatief voorhanden is waarmee voorkomen wordt dat de extra parkeerbehoefte wordt afgewenteld op de omgeving, dan zal er vanuit parkeeroptiek over de bouwaanvraag een negatief advies worden verstrekt.

Minder dan de norm

Conform de CROW-richtlijn zal de parkeereis opgebouwd zijn uit een gebruikersdeel en een bezoekersdeel. Per toepassing kunnen deze twee onderdelen leiden tot behoorlijk afwijkende eisen en in sommige gevallen vragen om verschillende oplossingen.

In het centrum hoeft het bezoekersgedeelte van de parkeereis niet noodzakelijk op eigen terrein te worden gerealiseerd. Er kan eventueel daarvoor een beroep gedaan worden op de beschikbare publieke (betaalde) parkeervoorzieningen. Uiteraard blijft een storting in het Parkeerfonds nog steeds noodzakelijk.

Als buiten het centrum (Schilwijken of Rest) redelijkerwijs op eigen terrein niet aan de parkeereis kan worden voldaan, dan kan voor het bezoekersdeel een beroep gedaan worden op de openbare ruimte als na onafhankelijk onderzoek blijkt dat daarmee de parkeerdruk in de directe omgeving (straal van 150 m) in de regel onder de 90% zal blijven. Ook in dit geval blijft een storting in het Parkeerfonds noodzakelijk. De kosten van het onderzoek komen voor rekening van de aanvrager. Onder dezelfde voorwaarde is een dergelijk beroep op de openbare ruimte ook mogelijk voor het gebruikersdeel van de parkeereis in geval het de functie wonen betreft. De mogelijkheid om buiten het centrum een beroep te kunnen doen op de openbare ruimte voor het voldoen aan de parkeereis is beperkt tot maximaal 5 parkeerplaatsen per aanvraag.

Van het voldoen aan de parkeereis op eigen terrein kan worden afgeweken, ook voor het gebruikersdeel, indien de aanvrager kan aantonen in de directe omgeving (zie definitie maximale afstand (straal) in tabel) op andere definitieve wijze in de parkeerbehoefte te hebben voorzien. Als dit is door middel van abonnementen in een naburige publieke parkeergarage, dan blijft een storting in het Parkeerfonds noodzakelijk. De reden hiervoor is dat daarmee de beschikbare publieke parkeercapaciteit vermindert. Uiteraard mag het hier niet gaan om parkeerplaatsen die al in andere zin gekoppeld zijn aan een bestaande of nog te realiseren functie, tenzij uit de CROW-tabel “Gelijktijdige aanwezigheid” (zie hierna) blijkt dat dit dubbelgebruik binnen de beschikbare capaciteit naast elkaar kan plaatsvinden.

Bijdragen (schadeloosstelling) Parkeerfonds per niet gerealiseerde parkeerplaats (prijspeil 2008) en maximale straal (hemelsbreed) bij voldoen aan parkeereis op andere locatie:

Gebruikersdeel Bezoekersdeel Max. straal
Centrum € 20.000 € 10.000 200 m
Schilwijken € 15.000 € 10.000 150 m
Rest € 10.000 € 10.000 100 m

Opmerking:

  • De parkeeroplossing-op-afstand moet een definitief karakter hebben. Dat houdt in dat via een zaakrechtelijke overeenkomst de beschikbaarheid van de plaatsen voor een periode van ten minste 10 jaar is gegarandeerd. Als op enig moment de beschikbaarheid van de parkeercapaciteit komt te vervallen, dan is de eigenaar/gebruiker van dat moment verplicht een alternatieve oplossing te implementeren. Er kan dan in principe geen beroep gedaan worden op parkeercapaciteit in de openbare ruimte.
  • Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in geval van maatschappelijk belang, waarbij het beschikbaar komen van de te realiseren functie belangrijker wordt geacht dan de gevolgen voor de parkeerproblematiek, vrijstelling te verlenen voor het moeten voldoen aan de parkeereis. Daarmee vervalt niet de verplichting voor de aanvrager de volgens de tabel berekende tegemoetkoming te storten in het parkeerfonds. Alleen in bijzondere gevallen kan het college van burgemeester en wethouders besluiten om ook daarvoor een vrijstelling te verlenen.
  • Als bij een bouwaanvraag de parkeereis leidt tot een berekende parkeercapaciteit van minder dan 1,5 parkeerplaatsen en er redelijkerwijs geen mogelijkheid is deze plaatsen op eigen terrein te realiseren, dan mag zonder de verplichting een parkeerbalans op te stellen vrijstelling worden verleend. Uiteraard blijft een storting in het Parkeerfonds verplicht. Dit geldt ook voor belanghebbendengebieden met een hoge parkeerdruk, omdat daar de parkeerdruk met een vergunningensysteem, eventueel incl. wachtlijst, wordt gereguleerd.
  • Voor de genoemde bedragen is het niet altijd mogelijk een parkeerplaats te realiseren. In het centrum, bijvoorbeeld, kost een parkeerplaats in een ondergrondse parkeergarage al snel meer dan € 30.000,00. Afkopen betekent echter niet dat men vervolgens een gratisparkeerplaats heeft. In het centrum zal men nog steeds een abonnement moeten kopen. Ook in de andere gebieden wordt betaling niet uitgesloten.
  • In de tabel zijn ook normen opgenomen voor zogenaamde Kiss & Ride stroken (vooral bij scholen). Omdat deze parkeerplaatsen een duidelijk ander karakter hebben, meer vergelijkbaar met laden en lossen, vallen ze niet onder de afkoopregeling. Als de gemeente zou besluiten ondanks het niet voldoen aan de Kiss & Ride capaciteit toch een bouwvergunning te verstrekken, dan hoeft geen storting plaats te vinden in het Parkeerfonds.
  • Met de voorgestelde bedragen zal het jaren duren voordat het Parkeerfonds een zodanig volume heeft dat vanuit zo'n Parkeerfonds een substantiële bijdrage geleverd kan worden aan het structureel oplossen van parkeeroverlast in specifieke (woon)gebieden. Het is noodzakelijk om hier versnelling in aan te brengen. Aanvullend aan de bijdragen afkomstig van het afkopen van de parkeereis bij ontwikkelingen zou het Parkeerfonds ook gevoed kunnen worden met de (onzekere) opbrengsten uit de 'profit sharing'-regeling van de PPS Parkeergarages met P1, die vanaf 2008 in werking treedt. Op basis van de door P1 gerealiseerde omzetten in 2007 is de verwachting dat deze (jaarlijkse) bijdrage de eerste jaren ten minste € 250.000,00 zal bedragen.
  • In het verleden hebben diverse gemeente ervaring opgedaan met de inrichting van een Parkeerfonds. Niet alle ervaringen zijn positief. In het bijzonder wordt de eis van het moeten realiseren van parkeerplaatsen binnen een bepaalde straal van de bouwontwikkeling als te belastend ervaren. De nieuwe WRO biedt via de grex-wet meer ruimte om als gemeente de eventuele parkeerproblematiek op te lossen. Wat dat precies betekent voor de wijze waarop het Parkeerfonds wordt ingevuld vergt nog wat extra tijd. Vandaar dat het definitieve voorstel over de wijze van invulling van het Parkeerfonds in een apart raadsvoorstel zal worden geformuleerd.

Meer dan de norm

Het is denkbaar dat een aanvrager meer capaciteit wil realiseren dan het maximum zoals dat op basis van de parkeernormen is berekend. Op voorhand is deze mogelijkheid niet uitgesloten, omdat deze meercapaciteit mogelijk kan worden ingezet voor compensatie van naburige ontwikkelingen of ter vermindering van de parkeerdruk in de directe omgeving. Wel zal de gemeente in dat geval eerst moeten onderzoeken wat de consequenties zijn van de mogelijke extra verkeersbewegingen die het gevolg zijn van de meercapaciteit. Als die gevolgen niet wenselijk blijken te zijn, bijvoorbeeld omdat dat teveel ten koste gaat van de verkeersveiligheid of de luchtkwaliteit in de directe omgeving, dan zal de aanvrager gehouden worden aan de maximum parkeernorm.

Als er verkeerstechnisch of milieutechnisch geen bezwaar is tegen de extra capaciteit, dan zal vanuit parkeren geen bezwaar gemaakt worden tegen de bouwaanvraag onder de voorwaarde dat deze extra capaciteit dan ook beschikbaar komt voor derden, eventueel tegen markconforme betaling. Dit kan bijvoorbeeld via abonnementen of publieke toegankelijkheid.

Het parkeerbeleid is ondersteunend aan het mobiliteitsbeleid. Daarin wordt meer en meer gekozen om terughoudend te zijn in het faciliteren van de auto in het gebied binnen de Ring. Vandaar dat in de praktijk van de mogelijkheid van extra parkeercapaciteit boven de maximum norm slechts gebruik gemaakt zal kunnen worden voor locaties aan of buiten de Ring en langs enkele grotere verkeersaders binnen de Ring, zoals John F. Kennedylaan en Prof. dr. Dorgelolaan.

Andere gebruikers

Als bij een functie ten gevolge van de parkeereis parkeercapaciteit wordt gerealiseerd, dan is deze capaciteit ook primair bedoeld voor de gebruikers en bezoekers van de betreffende functie. Het is de eigenaar van de parkeerplaatsen niet toegestaan de aan de functie gekoppelde capaciteit, geheel of gedeeltelijk, structureel anders in te zetten, tenzij de eigenaar op basis van ervaringscijfers en een actuele parkeerbalans kan aantonen dat het gebruik van de parkeerplaatsen door een andere dan de beoogde doelgroep(en) geen nadelige gevolgen heeft voor de directe omgeving. Bij voorkeur wordt een dergelijke koppeling via een notariële akte afgedwongen.

Verrekening

Ook bij verbouwplannen wordt op basis van de parkeernormen een parkeereis berekend. Daarbij hoeft echter niet volledig gecompenseerd te worden voor eventuele tekorten uit het verleden. De volgende rekensystematiek zal bij (ver)bouwplannen worden toegepast. Op basis van de huidige parkeernormen wordt berekend:

het (fictieve) bezoekersdeel dat bij de bestaande functie in de openbare ruimte wordt opgevangen (x2)

de minimum parkeereis behorende bij de nieuwe functie (y1 gebruikersdeel; y2 bezoekersdeel)

Als minimum parkeereis geldt nu de volgende waarde: als y2 > x2, dan y1 + (y2 – x2), anders y1. Oftewel, het tekort voor het bezoekersdeel uit het verleden hoeft niet te worden gecompenseerd, maar op eigen terrein dient minimaal het gebruikersdeel te worden gerealiseerd.

De maximum parkeernorm blijft onveranderd.

Ook voor nieuwbouwplannen op een locatie met een bestaande functie zal deze systematiek worden toegepast, omdat op deze manier door de realisatie van de bouwplannen de parkeerproblematiek in de directe omgeving niet slechter wordt.

Functies te realiseren op een parkeervoorziening

Bij bouwinitiatieven voor een bestaande gemeentelijke parkeervoorziening moet rekening gehouden worden met de effecten van het verlies van de bestaande parkeercapaciteit. In principe moet het verlies aan capaciteit binnen het project zodanig worden gecompenseerd dat er geen structureel nadelig effect is op de parkeerdruk in de directe omgeving. Bovendien zullen door de gemeente aangegane verplichtingen moeten worden gerespecteerd. In de regel vereist dit maatwerk en aanvullend afspraken tussen aanvrager en gemeente.

Invloedsfactoren (HOV)

Op dit moment wordt binnen de gemeente Eindhoven gewerkt aan de uitbreiding van het HOV-netwerk. Met dit HOV-netwerk verbetert de bereikbaarheid van de locaties in de buurt van HOV-haltes. Ter stimulering van het gebruik van het HOV-netwerk zal binnen de Ring (Centrum en Schilwijken) in de nabijheid van een HOV-halte (minder dan 200 m) het bezoekersdeel van de parkeernorm worden gehalveerd en de maximum parkeernorm gelijk gesteld worden aan de minimum parkeernorm.

Berekeningen

De manier waarop het aanbod aan parkeerplaatsen op eigen terrein bij de functie Wonen wordt bepaald, kan behoorlijk verschillend zijn. Dit is namelijk afhankelijk van de vraag of een garage, oprit of carport als volwaardige of als gedeeltelijke parkeerplaats meetelt. Voor de bepaling van de mate waarin parkeren op eigen terrein door middel van een oprit of een garage voor de functie Wonen meetelt aan de aanbodzijde wordt onderstaande tabel gehanteerd.

Berekeningsaantallen parkeervoorzieningen bij woningen

Parkeervoorziening Theoretisch aantal Berekend aantal Opmerking
Enkele oprit zonder garage 1 0,8 oprit minimaal 6,0 meter diep
Lange oprit zonder garage of carport 2 1,0
Dubbele oprit zonder garage 2 1,7 oprit minimaal 5,5 meter breed
Garage zonder oprit (bij woning) 1 0,6
Garagebox (niet bij woning) 1 0,7
Garage met enkele oprit 2 1,2 oprit minimaal 6,0 meter diep
Garage met lange oprit 3 1,5
Garage met dubbele oprit 3 2,0 oprit minimaal 5,5 meter breed

Toelichting: In een woonwijk met veel garages en (dubbele) opritten zijn in theorie mogelijk voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig. In de praktijk zal blijken dat een groot gedeelte van het theoretische aanbod niet wordt gebruikt, doordat auto's toch regelmatig op de openbare weg parkeren. Dit gedrag zal veel minder gebeuren in een gebied waarin het parkeren gereguleerd is (betaald parkeren of een gebied voor parkeervergunninghouders). Daarom zal deze tabel alleen worden toegepast in gebieden waar geen sprake is van een parkeerregulering.

Juridisch kader

Bij de inwerkingtreding van de nWro wijzigt ook de Woningwet. In tegenstelling tot de huidige werkwijze mogen dan in de bouwverordening geen parkeernormen meer worden opgenomen. Derhalve moeten deze parkeernormen in nieuw te maken bestemmingsplannen worden opgenomen.

Er komt een overgangsrecht van 5 jaar voor de bestemmingsplannen die nog niet zijn herzien op basis van de nWro.

Gelijktijdige aanwezigheid

De parkeernormen zijn onderverdeeld in functies. In sommige gevallen, met name bij grotere ontwikkelingen, vindt een combinatie van functies plaats. In dat geval dient gekeken te worden naar de momenten in de week waarop per functie de parkeervraag zich voordoet. Op deze wijze is namelijk dubbelgebruik te realiseren, hetgeen uit oogpunt van kostenbesparing en optimaal gebruik van spaarzame ruimte voor alle partijen wenselijk is.

In de CROW-richtlijnen is een tabel opgenomen waarin op basis van ervaringen per functie over de specifieke delen van de week het aanwezigheidspercentage wordt weergegeven. Deze tabel (zie hierna) zal ook in Eindhoven worden toegepast.

Tabel gelijktijdige aanwezigheid:

Gelijktijdige aanwezigheid Werkdag ochtend Werkdag middag Werkdag avond Koop- avond Zaterdag- middag Zaterdag- avond Zondag- middag
Woningen 50% 60% 100% 90% 60% 60% 70%
Detailhandel 30% 70% 20% 100% 100% 0% 0%
Kantoor 100% 100% 5% 10% 5% 0% 0%
Bedrijven 100% 100% 5% 10% 5% 0% 0%
Sociaal cultureel 10% 40% 100% 100% 60% 90% 25%
Sociaal medisch 100% 100% 30% 15% 15% 5% 5%
Ziekenhuis 85% 100% 40% 50% 25% 40% 40%
Dagonderwijs 100% 100% 0% 0% 0% 0% 0%
Avondonderwijs 0% 0% 100% 100% 0% 0% 0%
Bibliotheek 30% 70% 100% 70% 75% 0% 0%
Museum 20% 45% 0% 0% 100% 0% 90%
Restaurant 30% 40% 90% 95% 70% 100% 40%
Café 30% 40% 90% 85% 75% 100% 45%
Bioscoop, theater 15% 30% 90% 90% 60% 100% 60%
Sport 30% 50% 100% 90% 100% 90% 85%
Bron CROW (ASVV 2004)

Bijlage 1 Geluidsadvies Ontwikkelvisie 010409

Bijlage 1 Geluidsadvies ontwikkelvisie 010409

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Weg- En Railverkeerslawaai

Bijlage 2 Akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai

Bijlage 3 Quickscan Groene Wetgeving

Bijlage 3 Quickscan groene wetgeving

Bijlage 4 Watertoetsontwikkelingsvisie

Bijlage 4 Watertoetsontwikkelingsvisie

Bijlage 5 Beschouwing Externe Veiligheidsaspecten

Bijlage 5 Beschouwing externe veiligheidsaspecten

Bijlage 6 Milieuplanologisch Beschouwing Effecten Externe Veiligheid En Luchtkwaliteit

Bijlage 6 Milieuplanologisch beschouwing effecten externe veiligheid en luchtkwaliteit