I Bedrijventerrein GDC-Noord 2009 (omleggen weg Weijerbeemd)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 27-09-2016 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan I Bedrijventerrein GDC-Noord 2009 (omleggen weg Weijerbeemd) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80274-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 A-, B- en C-hout
A-hout: massief en onbehandeld hout, zoals pallets en ongeverfd hout
B-hout:hardhout, hardboard, zachtboard en spaanplaat
C-hout:geïmpregneerd , gecreosoteerd en gewolmaniseerd hout, zoals tuinpalen, bielzen, meerpalen, beschoeing hout, boompalen.
1.6 Algemene wet bestuursrecht
Wet van 4 juni 1992, Stb. 315, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze luidde op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit plan.
1.7 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.8 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd dan wel minimaal moet worden bebouwd.
1.9 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein wenselijk is.
1.10 bedrijventerrein
het bedrijventerrein GDC Acht, bestaande uit het gebied omsloten door de Oirschotsedijk, Anthony Fokkerweg, het spoor, de snelweg A2 en bijbehorend groen.
1.11 beperkt kwetsbaar object
- a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- b. bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- c. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
- d. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- e. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
- f. objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- g. objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.12 Besluit burgerluchthavens
Besluit van 30 september 2009, houdende regels voor burgerluchthavens (Besluit burgerluchthavens) zoals deze luidde op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.13 Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Besluit van 27 mei 2004, Stb. 250, houdende regels inzake milieukwaliteitseisen op het gebied van de externe veiligheid zoals deze luidden op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.14 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.15 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.16 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.17 Bouwbesluit 2012
Besluit van 29 augustus 2011 houdende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen, gebruiken en slopen van bouwwerken (Bouwbesluit 2012), zoals deze luidde op het moment van de vaststelling van dit bestemmingsplan.
1.18 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.19 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.20 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.21 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.22 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.23 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.24 buitenopslag
opslag in de openlucht van materialen of goederen met inbegrip van opslag van containers, doch exclusief opslag van goederen en materialen in containers.
1.25 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waaronder grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.27 gebiedsontsluitingsweg
een op de kaart voorkomende weg waarmee gebieden worden ontsloten, die meerdere kavels omvatten.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.30 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.31 gevaarlijke stoffen
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
1.32 gewichtige redenen
redenen om af te wijken van de wettelijke richtwaarden, zoals bij extensief gebruikte terreinen en/of gebouwen (bijv. magazijnen, opslagloods), bij het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied of bij vervangende nieuwbouw;
1.33 groepsrisico (GR)
cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is;
1.34 groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.
1.35 handel
elke vorm van handel, dat wil zeggen het bedrijfsmatig ten verkoop uitstallen, te koop aanbieden, verkopen of leveren van goederen.
1.36 HDO-afval
bedrijfsafval afkomstig van handel, diensten en overheid, waarbij de volgende afvalstromen te onderscheiden zijn:
- organisch bedrijfsafval, waarbij flessenglas aangemerkt dient te worden als organisch, daar hier mogelijk etensresten op kunnen zitten;
- niet-organisch bedrijfsafval.
1.37 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.38 huishoudelijk afval
afval van huishoudens, waarbij de volgende afvalstromen te onderscheiden zijn:
- GFT-afval: gescheiden groente-, fruit-, en tuinafval van huishoudens;
- huishoudelijk restafval: het overige huishoudelijk afval, naast het GFT-afval;
- niet gescheiden huishoudelijk afval: niet gescheiden GFT-afval en huishoudelijk restafval.
1.39 in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen
het anders dan in volledig afsluitbare gebouwen opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen, waarbij de gebouwen daadwerkelijk gesloten worden gehouden buiten de reguliere werktijden. Het betreft in dit kader uitsluitend de reguliere werktijden ten aanzien van het opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen.
1.40 invloedsgebied
gebied waarin volgens bij regeling van Onze Minister gestelde regels personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico;
1.41 kantoor
een gebouw dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van (semi)overheidsinstellingen, het bankwezen en naar de aard daarmee gelijk te stellen instellingen.
1.42 kavelontsluitingsweg
een weg, die aansluit op een gebiedsontsluitingsweg, waarmee één of enkele kavels worden ontsloten.
1.43 kwetsbaar object
- a. woningen, niet zijnde:
- 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- 2. bedrijfswoningen;
- b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- 2. scholen;
- 3. sociale werkplaatsen, of;
- 4. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- c. gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
- 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.
1.44 lijst van bedrijfsactiviteiten
de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals opgenomen in Bijlage 1 (Lijst van bedrijfsactiviteiten) behorende bij deze regels.
1.45 Nota Parkeernormen 2016
parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd op 10 juni 2016.
1.46 organisch afval
onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken organische stoffen, waarbij de volgende afvalstromen worden onderscheiden: |
- dierlijk afval: slachtafval en kadavers; |
- GFT-afval: gescheiden ingezameld groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens, |
- organisch bedrijfsafval: bedrijfsafval vergelijkbaar met GFT-afval, waaronder (gekookt) keukenafval en etensresten (swill), dat vrijkomt bij handel, diensten en overheid en veilingafval; |
- groenafval: gescheiden ingezameld groenafval dat vrijkomt bij aanleg en onderhoud van openbaar groen, bos- en natuurterreinen, berm- en slootmaaisel, alsmede al het afval dat hiermee te vergelijken is, zoals onder meer grof tuinafval, afval van hoveniersbedrijven, agrarisch afval en afval dat vrijkomt bij aanleg en onderhoud van terreinen van instellingen en bedrijven; |
- berm- en slootmaaisel: groenafval dat vrijkomt bij het maaien van groenstroken, wegbermen en slootkanten. |
1.47 peil
0.30 m boven de kruin van de weg.
1.48 plaatsgebonden risico (PR)
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
1.49 productiegebonden detailhandel
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
1.50 PR10-6/jaar contour
binnen deze plaatsgebonden risicocontour is de kans 1 op de 1.000.000 per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is.
1.51 raccordement
aansluitingsspoor voor een bedrijventerrein.
1.52 regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi)
regeling van de Staatssecretaris van VROM van 8 september 2004, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.53 risicovolle inrichting
- 1. inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- 2. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
- 3. inrichtingen met toxische gassen;
- 4. inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1 m3 wordt gebezigd of opgeslagen.
1.54 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.55 water en waterhuishoudkundige voorzieningen
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.56 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 442), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.57 Wet ruimtelijke ordening
Wet van 20 oktober 2006, Stb. 2006, 566, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van ter inzage legging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens
gemeten vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Bedrijf´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. handel en bedrijf in de vorm van bedrijven:
- met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m2 en;
- waarvan de bedrijfsvoering geheel of nagenoeg geheel (minimaal 85%) bestaat uit overslag, groupage, distributie en assemblage van goederen, niet zijnde afvalstoffen, en;
- die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de in Bijlage 1 opgenomen "Lijstvan bedrijfsactiviteiten", niet zjnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen, en /of kwetsbare objecten, en;
- inclusief de met de bedrijfsvoering verband houdende logistieke dienstverlening en kantoorfaciliteiten, doch uitgezonderd detailhandel;
- b. ter plaatse van van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf - 1 tevens voor handel en bedrijf in de vorm van industriële bedrijven en handelsbedrijven:
- met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m2 en;
- die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de in Bijlage 1 opgenomen "Lijstvan bedrijfsactiviteiten", niet zijnde afvalverwerkende bedrijven en/of geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of zelfstandige kantoorvestigingen en/of kwetsbare objecten;
- met uitzondering van detailhandel en groothandel in de vorm van ter plaatse aan detaillisten te leveren en/of door detaillisten af te halen goederen. Dit geldt niet voor het bepaalde onder sub c;
- c. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf - 2' tevens voor handel en bedrijf in de vorm van opslag, verwerking en overslag van afvalstoffen, compostering hieronder begrepen:
- met een kavelgrootte van minimaal 1.000 m2 en;
- die voorkomen in de categorieën 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 van de in Bijlage 1 opgenomen "Lijstvan bedrijfsactiviteiten", en mits niet zijnde geluidzoneringsplichtige inrichtingen en/of zelfstandige kantoorvestiging en/of kwetsbaar object;
- opslag, verwerking en overslag van organische afvalstoffen, voor zover dit niet in de buitenlucht plaatsvindt, is toegestaan met uitzondering van berm- en slootmaaisel en dierlijk afval;
- d. productiegebonden detailhandel deel uitmakende van bedrijven vermeld onder a en/of b en/of c, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
- e. ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van bedrijf - 2 -1', tevens voor transportdoeleinden in de vorm van (een) raccordement(en);
met de daarbij behorende:
- f. bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- g. buitenopslag, met uitzondering van organisch afval. Opslag van A- B- en C-hout in de buitenlucht is wel toegestaan;
- h. erven en terreinen;
- i. groenvoorzieningen;
- j. infrastructurele voorzieningen, waaronder kavelontsluitingsweg;
- k. parkeervoorzieningen;
- l. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, met uitzondering van waterpartijen in de vorm van waterlopen, vijvers en open bassins;
- m. nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2:
- a. en toestaan dat hoofd- en bijgebouwen vóór de naar de ontsluitingsweg gerichte zijde van het bouwvlak worden gebouwd indien de bedrijfsvoering dit vereist, met dien verstande dat de afstand van gebouwen tot de naar de ontsluitingsweg gerichte grens van het bouwperceel tenminste 17 meter bedraagt;
- b. en toestaan dat een lager percentage van het bouwperceel wordt bebouwd, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- 1. het percentage is niet lager dan 50% van het voor de desbetreffende sector van toepassing zijnde minimumpercentage;
- 2. de omgevingsvergunning geldt voor de duur van maximaal 5 jaren;
- 3. mede aan de hand van een te overleggen bedrijfsontwikkelingsplan is aantoonbaar dat het minimale bebouwingspercentage niet haalbaar is voor het te vestigen bedrijf;
- 4. de tijdelijke omgevingsvergunning is vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar;
- 5. de tijdelijke omgevingsvergunning is vanuit het oogpunt van beeldkwaliteit aanvaardbaar;
- 6. de ruimtelijke en functionele structuur wordt niet onevenredig aangetast;
- 7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken worden niet onevenredig aangetast;
- 8. gebruik wordt gemaakt van maatregelen om duurzaam bouwen toe te passen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- a. wegen en straten, bestaande uit maximaal twee rijstroken;
- b. voet- en fietspaden;
- c. groenvoorzieningen;
- d. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde en terreinen.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiigheid of sociale veiligheid.
Artikel 5 Leiding - Gas
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
- a. een (ondergrondse) gastransportleiding;
met de daarbij behorende:
- b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van de op deze gronden liggende basisbestemming wordt gebouwd, mits:
- a. de veiligheid van de gastransportleiding niet wordt geschaad;
- b. geen kwetsbare objecten worden toegelaten;
- c. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder.
5.4 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.1 en toestaan dat de gronden gebruikt, in gebruik worden gegeven of te laten gebruiken ten behoeve van:
- erven en terreinen;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen;
- wegen en straten, bestaande uit maximaal 2 rijstroken;
- nutsvoorzieningen;
- buitenopslag;
- raccordement.
mits de betrokken leidingbeheerder vooraf heeft verklaard dat hiertegen vanuit het belang van de leiding geen bezwaren bestaan.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 6 Waterstaat - Waterlopen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat - Waterlopen' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:
- a. oppervlaktewateren, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
- b. waterberging;
- c. waterhuishouding;
- d. waterlopen;
met de daarbij behorende:
- e. andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.1 en toestaan dat de gronden gebruikt, in gebruik worden gegeven of te laten gebruiken ten behoeve van:
- erven en terreinen;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- wegen en straten, bestaande uit maximaal 2 rijstroken;
- nutsvoorzieningen;
- buitenopslag;
- raccordement.
mits de betrokken waterbeheerder vooraf heeft verklaard dat hiertegen vanuit het belang van de waterloop geen bezwaren bestaan.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 9 Algemene Aanduidingsregels
9.1 Luchtvaartverkeerzone - ke contour
Op de de gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Luchtvaartverkeerzone - ke contour' zijn geen geluidgevoelige functies toegestaan.
9.2 Luchtvaartverkeerzone - ils - 2
9.3 Veiligheidzone - luchtvaart
Binnen de aanduiding Veiligheidzone - luchtvaart zijn geen gebouwen met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in artikel 1.1, lid 2, van het Bouwbesluit 2012 (zijnde kwetsbare gebouwen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van het Besluit burgerluchthavens) toegestaan.
9.4 Veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen
- a. Binnen de aanduiding Veiligheidzone - vervoer gevaarlijke stoffen zijn geen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten toegestaan;
- b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onder a. voor beperkt kwetsbare objecten binnen de veiligheidszone indien er sprake is van gewichtige redenen. Onder gewichtige redenen wordt verstaan: redenen om af te wijken van de wettelijke richtwaarden, zoals bij extensief gebruik van gebouwen/terreinen, bij het opvullen van kleine open gaten in bestaand stedelijk gebied of bij vervangende nieuwbouw. Een bestaande situatie kan een gewichtige reden zijn. Onder extensief gebruikte gebouwen wordt verstaan: magazijnen, loodsen e.d.
Artikel 10 Algemene Afwijkingsregels
10.1 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:
- a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages. De bebouwingshoogte van bedrijfsgebouwen is hiervan uitgezonderd;
- b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bestemmingsvlak' c.q. 'bouwvlak' wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
- c. de regels met het oog op de realisering van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, mits de inhoud per gebouw maximaal 150 m3 bedraagt;
- d. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m, behoudens ten aanzien van erf-/terreinafscheidingen;
- e. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van voorzieningen voor het opwekken van duurzame energie, het ontvangen en zenden van radio- en televisiesignalen rechtstreeks ten behoeve van de geleiding , beveiliging en regeling van het verkeer, alsmede communicatievoorzieningen, kunstwerken en lichtmasten wordt vergroot tot niet meer dan 40 m¹, mits de Minister van Defensie schriftelijk heeft verklaard dat de werking van de ILS hierdoor niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed;
- f. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de hoogte van bouwwerken wordt vergroot voor de bouw van opbouwen voor technische installaties op daken, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftopbouwen, ventilatie-installaties en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen vervullen; voor zover betreffende gebouwen zijn gelegen binnen de zogenaamde 50,3 m obstakelvrije zone wordt met het oog op de werking van het ILS vooraf de Minister van Defensie schriftelijk om advies gevraagd.
Artikel 11 Algemene Wijzigingsregels
11.1 Wijziging
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen:
- a. door het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen en bouwvlakken ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste 5 meter mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
- b. ten behoeve van nutsvoorzieningen, voor zover de bepaling in artikel 10.1 sub c. ontoereikend is.
Artikel 12 Overige Regels
12.1 Parkeereis
- a. Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen 2016.
- b. In afwijking van het bepaalde onder a, mag getoetst worden aan een nieuwe dan wel gewijzigde Nota Parkeernormen, als deze in werking is getreden en leidt tot een lagere parkeernorm.
12.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 indien:
- a. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- b. het voldoen aan de in lid 12.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
12.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 12.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
Artikel 13 Procedureregels
13.1 Procedureregels bij nadere eisen
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen, is de volgende procedure van toepassing:
- a. het ontwerpbesluit ligt, met bijbehorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
- b. van de terinzagelegging wordt tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze kennis gegeven;
- c. de kennisgeving houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen;
- d. gedurende de onder a genoemde termijn kunnen belanghebbenden bij het college van burgemeester en wethouders zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijken
burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan I Bedrijventerrein GDC-Noord 2009 (omleggen weg Weijerbeemd).
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer wil twee bouwkavels samenvoegen omdat er vraag is van logistieke bedrijven met een behoorlijke omvang. Een logistiek bedrijf met een dergelijke omvang past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld. Door het samenvoegen van twee bouwkavels dient ook de Weijerbeemd verlegd te worden. Ook dit wordt planologisch in dit bestemmingsplan geregeld. Het verleggen van deze weg is ook van belang voor het nog te vestigen bedrijf Cure. Door het verleggen van de weg Weijerbeemd wordt het wegennet geoptimaliseerd. Dit leidt tot een betere spreiding van het verkeer. Omdat de Weijerbeemd als te smal wordt ervaren, wordt de weg Weijerbeemd over een lengte van 70 meter verbreed en wordt de boogstraal bij de kruising Weijerbeemd - Mispelhoefstraat verruimd. Dit past al binnen het geldende bestemmingsplan (Bedrijventerrein GDC Noord 2009). In dit bestemmingsplan zal deze verruiming wel meegenomen worden in de bestemming 'Verkeer'.
Het bestemmingsplan "I Bedrijventerrein GDC-Noord 2009 (omleggen weg Weijerbeemd)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van de kern Eindhoven, binnen het bedrijventerrein GDC-Noord. Het gebied wordt op hoofdlijnen begrensd door een gedeelte van de Weijerbeemd, de Achtseweg Noord, de Mispelhoefstraat en het spoor. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied weergegeven.
Luchtfoto plangebied (rood omlijnd)
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "I Bedrijventerrein GDC-Noord 2009 (omleggen weg Weijerbeemd)" vervangt deels het Bedrijventerrein GDC-Noord 2009, vastgesteld door de raad op 2 september 2014.
In het bestemmingsplan GDC-Noord 2009 is het plangebied gedeeltelijk bestemd als 'Bedrijf - 1', gedeeltelijk als 'Bedrijf - 2'. Daarnaast is de weg Weijerbeemd binnen het plangebied bestemd als 'Verkeer'. Verder vallen de volgende drie gebiedsaanduidingen geheel dan wel gedeeltelijk over het plangebied: 'luchtvaartverkeerzone - ils - 2', 'luchtvaartverkeerzone - kecontour' en 'veiligheidzone - luchtvaart'.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC Noord 2009 (plangebied rood omlijnd)
De reeds bestaande rechten worden in dit bestemmingsplan gerespecteerd. Het gaat in dit bestemmingsplan alleen om het 'omklappen' van de weg Weijerbeemd waardoor twee bouwvlakken samengevoegd kunnen worden.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Inleiding
GDC-Noord zal ruimte bieden aan bedrijven gericht op goederendistributie en in het noordelijke deel van het terrein ook op afvalverwerking. Voor het terrein geldt een Beeldkwaliteitsplan dat door de Welstandscommissie als toetsingskader zal worden gebruikt voor bouwaanvragen. Recentelijk is het Beeldkwaliteitsplan op ondergeschikte delen aangepast.
Het Beeldkwaliteitsplan schetst in grote lijnen de inrichting van het GDC-Noord en beoogt een samenhang te creëren tussen de individuele bebouwing, de terreininrichting van de individuele kavels en het openbare gebied. Er is ook rekening gehouden met de relatie van GDC-Noord met de A2 om zo bij te kunnen dragen aan de transformatie van de A2 tot kwalitatief aansprekende, samenhangende en onderscheidende zone waarlangs de regio Eindhoven zich presenteert als een toptechnologisch gebied.
De eigen identiteit van het bedrijf zal worden benadrukt door de afmetingen van de bebouwing en door een opvallende dakrand. Deze dakrand is qua materiaal afwijkend van de gevel en is dé plek om de naam en/of logo van het bedrijf te integreren. De verlichte dak(rand)en zullen overdag en 's nacht goed zichtbaar zijn vanaf de snelweg, het spoor en de lucht. Ze zullen op opvallende wijze GDC-Noord en Eindhoven aankondigen. Daarnaast hebben de randen van GDC-Noord ieder hun eigen beeldkwaliteit die zich uit in bijzondere gevels.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
De wegenstructuur op het GDC-Noord leidt tot een verdeling in zeven grote kavels. Deze hoofdverkaveling kan vervolgens een kleinere kavelverdeling krijgen, afhankelijk van de wensen van de toekomstige gebruikers. De grenzen tussen de kavels zijn op dit moment nog nader te bepalen. Bedrijven van ca. 5000 m2 tot 100.000 m2 kunnen zich op het GDC-Noord vestigen. Afhankelijk van de wensen van de toekomstige gebruikers zal een definitieve verkaveling ontstaan. Hieronder wordt ingegaan op de stedenbouwkundige structuur van de kavels in het plangebied.
De kavels die op de verbeelding zijn gelegen tussen de Achtseweg noord en Weijerbeemd hebben twee tegenover elkaar gelegen zijden aan de openbare weg. De rooilijn naast de hoofdontsluitingsweg dient zo mogelijk als eerste bebouwd te worden. De rooilijn naast de verkavelingsweg is secundair. Langs beide wegen is men vrij om te kiezen waar de bebouwing op de rooilijn staat (in de noord- of zuid hoek, of het midden). De hoeken van de Mispelhoefstraat met beide ontsluitingswegen dienen te worden geaccentueerd. De bebouwing staat in deze hoeken op de rooilijnen aan de openbare wegen.
De bebouwing dient te beginnen op de rooilijn aan de openbare weg. Het maakt niet uit of men in het zuiden, noorden of midden van het kavel begint. Wanneer uitbreiding in de toekomst aan de orde is, dan dient dit zo mogelijk plaats te vinden op de rooilijn aan het spoor.
Rooilijnen
Om de afstanden tussen gebouwen van verschillende percelen te waarborgen zijn in het plan rooilijnen opgenomen. De grens tussen twee kavels dient een onbebouwde zone te zijn. De afmeting van deze zone wordt bepaald door de helft van de bebouwingshoogte van het hoogste gebouw langs deze grens, met een minimum van 5 meter. Deze zone voorkomt brandoverslag.
Langs de openbare weg worden de rooilijnen op de kavels bepaald door het aantal benodigde parkeerstroken. Er zijn twee verschillende maten voor de afstand tussen de erfscheiding langs de openbare weg en de rooilijn. De afstand is 17 meter met één parkeerstrook of 22 meter met twee parkeerstroken. Het parkeren van personenwagens dient altijd te gebeuren in deze zone en niet in het openbaar gebied.
Randen
Voor de kavels in dit plangebied, die aan de randen van het bedrijventerrein GDC Noord zijn gelegen, geldt het volgende. De gebouwen langs de Mispelhoefstraat sluiten in schaal aan op de kleinere bebouwing van het GDC Zuid. In materialisering tonen ze de eenheid van het GDC-Noord met de metalen gevelbekleding en de opvallende dakrand. Van gebouwen in de spoorzone is de gehele gevel aan de zijde van de spoorlijn van hetzelfde materiaal en detaillering als het gekozen materiaal van de dakrand. Deze gevel is evenals de dakrand ook 's nachts verlicht en kan gebruikt worden over de volle hoogte voor naam en logo van de betreffende gebruiker, zolang het op dezelfde manier is uitgevoerd als de dakrand. Naast het spoor ligt een raccordement dat in de toekomst verder uitgebreid kan worden.
2.3 Verkeerskundige Structuur
Het bedrijventerrein GDC-Noord wordt begrensd door het spoor, de snelwegen en de Mispelhoefstraat. De wegen op het bedrijventerrein GDC-Noord hebben verschillende profielen. De twee hoofdontsluitingswegen; de Achtseweg Noord en de Schakel hebben een profiel van ca. 23 meter en zijn van twee rijbanen, een sloot, een berm en een fietspad voorzien. De verkavelingswegen hebben een profiel van ca. 10 meter en bestaan uit twee rijbanen met een berm ernaast. De inrichting van de openbare ruimte met groen is voor alle wegen hetzelfde en maakt geen onderscheid tussen de twee profielen.
In dit bestemmingsplan wordt de bestaande ligging van de Weijerbeemd aangepast. Het profiel van de Weijerbeemd wordt in noordelijke richting rechtdoor getrokken en sluit niet langer aan op de rotonde van Schakel en Achtseweg-noord. Daardoor ontstaat een effectievere kavelverdeling en een betere verkeerssituatie.
Parkeren gebeurt uitsluitend op de eigen (uitgegeven) kavels en niet in de openbare ruimte. Daarbij gelden de gemeentelijke parkeernormen.
2.4 Buitenopslag
Gezien de aard van het bedrijventerrein GDC-Noord en de ligging van het gebied nabij Vliegbasis Eindhoven/Eindhoven Airport is het noodzakelijk voorwaarden te stellen aan de buitenopslag op de percelen. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in algemene voorwaarden ten aanzien van buitenopslag, specifieke voorwaarden voor de afvalverwerkende bedrijvigheid en specifieke voorwaarden voor de bedrijvigheid gericht op de handel, op- en overslag van containers. De regels hierover die zijn opgenomen in het bestemmingsplan bedrijventerrein GDC Noord 2009, zijn ook in dit bestemmingsplan opgenomen.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
3.2.2 Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Voor zover sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet dit met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. De ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
- 1. beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
- 2. indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
- 3. indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld.
Eerst dient beoordeeld te worden of dit bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit bestemmingsplan wordt op het bestaande bedrijventerrein GDC-Noord een gedeelte van de bestemming 'Verkeer' omgeklapt waardoor twee bouwkavels samengevoegd kunnen worden. Dit betekent dat een gedeelte van de bestemming 'Verkeer' gewijzigd wordt in de bestemming 'Bedrijf' met een (samenvoeging van een) bouwvlak en een gedeelte van de bestemming 'Bedrijf - 2' (van het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC-Noord 2009) met bouwvlak gewijzigd wordt in 'Verkeer'. Per saldo wordt geen extra m2 bedrijfsbestemming toegevoegd. Ook het te bebouwen oppervlakte binnen de bedrijfsbestemming blijft gelijk ten opzichte van de huidige situatie. De aanpassing van het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om een logistiek bedrijfsgebouw van circa 8 hectare op te kunnen richten zonder dat hiervoor de gronden met een bedrijfsbestemming worden uitgebreid. Er is geen sprake van een nieuw ruimtebeslag. Dit betreft geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6 lid 2 Bro.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor de regio Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Er is geen sprake van een 380 Kv hoogspanningsleiding in dit plangebied. Daarnaast zijn de belangen van luchthaven Eindhoven geborgd. In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn regels gegeven voor het militaire luchtvaartterrein en voor het daarbij behorende beperkingengebied.
De begrenzing van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) is een provinciaal belang geworden. In het Barro is opgenomen dat de provinciale begrenzing van de EHS direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. Dit plangebied is in de Verordening Ruimte niet aangeduid als EHS.
3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor dit gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.2.5 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.6 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
Kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl
3.2.5 De Luchtvaartnota (2009)
De visie, verwoord in de Luchtvaartnota, is gericht op het verder ontwikkelen van een concurrerende en duurzame luchtvaart en luchthavens voor een sterke Nederlandse economie. Een optimale internationale bereikbaarheid door de lucht is daarvoor een belangrijke voorwaarde. De ambitie is om de verbindingsplaats in Europa te zijn waar nationale en internationale bedrijven hun mondiale ambities kunnen realiseren. Hoewel de afspraken voor de lange termijn voor de planhorizon van dit plan minder relevant zijn, zijn de geformuleerde uitgangspunten wel van belang voor de gemeente Eindhoven.
Ten aanzien van de luchthaven Eindhoven gelden de volgende uitgangspunten:
- de status van de luchthaven als militaire luchthaven blijft onveranderd;
- voor de ontwikkeling van Schiphol op middellange termijn zal Eindhoven 35.000 vliegtuigbewegingen extra accommoderen. Deze afspraken over het accommoderen van extra vliegtuigbewegingen worden in een Luchthavenbesluit vastgelegd;
- de uitbreiding van het civiele medegebruik mag niet ten koste gaan van de Nederlandse militaire functies op de luchthaven;
- de ontwikkeling dient zo veel mogelijk aan te sluiten bij de groene innovatieve ambitie van de regio en Brainport-doelen.
In 2011 is de Luchtvaartnota geactualiseerd. De belangrijkste conclusie van de actualisatie van de luchtvaartnota en de herijking naar de marktontwikkeling in de luchtvaart is dat er serieus rekening gehouden moet worden dat de grens op Schiphol van 510.000 vliegtuigbewegingen binnen 5 à 10 jaar aan de orde kan zijn.
3.2.6 Luchthavenbesluit Eindhoven
Het luchthavenbesluit Eindhoven is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd.
Kaart luchthavengebied
Het luchthavenbesluit Eindhoven legt de gebruiksmogelijkheden van de militaire luchthaven Eindhoven vast voor zowel militaire vliegtuigen als burgervliegtuigen. Het gaat daarbij om de openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar.
Het beperkingengebied
Het beperkingengebied bestaat uit:
- 1. de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.2.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- 2. de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- 3. het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. Bijvoorbeeld oppervlaktewateren van meer dan 3 hectare, natuur- en vogelbeschermingsgebieden, extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal en afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Kaart beperkingengebied
Ad. 1 Geluidzone
Binnen de in het luchthavenbesluit Eindhoven opgenomen 35 Ke geluidszone (zie paragraaf 4.2.5) mogen geen nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen worden gerealiseerd (aldus Besluit militaire luchthavens). Een gebouw met een onderwijsfunctie of gezondheidszorgfunctie worden in dit kader aangemerkt als ander geluidsgevoelig gebouw. Als gezondheidszorgfunctie worden aangemerkt: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling. Als onderwijsfunctie wordt aangemerkt een gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs.
Ad. 2 Obstakelbeheergebied
De hoogtebelemmeringen zoals die gelden op basis van het Barro en het Rarro gelden tevens op basis van dit luchthavenbesluit. Onderhavig plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied (IHCS), de vliegfunnel en de Instrument Landing System (ILS) rondom vliegbasis Eindhoven.
Uitsnede kaart hoogtebelemmeringen Luchthaven Eindhoven.
Obstakelbeheergebied (IHCS)
In deel 3 van het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen14 is voor militaire luchtvaartterreinen een uitbreiding van het obstakelbeheergebied aangekondigd in overeenstemming met de norm die door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) wordt gesteld. Dit betekent dat rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak (IHCS) ligt van 45 m hoog ten opzichte van de start- en landingsbaan; dit is NAP +65 m omdat de baan op een hoogte van NAP +20 m ligt. De straal van het IHCS bedraagt 4 km rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 m over een afstand van 2 km. De hoogte van dit obstakelvrije vlak is gerelateerd aan de ligging van de drempels van de start- en landingsbaan ten opzichte van NAP. Aanleiding voor de uitbreiding van het obstakelbeheergebied is het besluit van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) om deze norm die al geldt voor burgerluchtvaartterreinen, om veiligheidsredenen ook van toepassing te verklaren op militaire luchtvaartterreinen. Uit de ICAO-norm vloeien aanvullende hoogtebeperkingen voor objecten rondom een luchtvaartterrein voort.
Het plangebied valt binnen het obstakelbeheergebied. Er geldt een hoogtebeperking van NAP +65 m. Het maaiveld ligt op circa NAP +18m. De maximale bouwhoogte voor gebouwen bedraagt 20 meter, waardoor aan deze hoogtebeperking wordt voldaan. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale bouwhoogte van 20 meter bepaald. In de binnenplanse afwijkingregeling ten aanzien van de hoogte van specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is bepaald dat een maximum geldt van 40 meter. Voor voornoemde bouwwerken wordt aldus voldaan aan de hoogtebeperking.
Funnels
Daarnaast zijn er obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten (zogenaamde 'funnels') in de verlengde van de start- en landingsbanen. Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m boven NAP).
Het plangebied is gelegen binnen deze funnels, waarvoor een hoogtebeperking geldt vanaf 65m + NAP. Het maailveld ligt op circa NAP +18m. Binnen het plangebied zijn gebouwen toegestaan met een hoogte van maximaal 20m. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale bouwhoogte van 20 meter bepaald. In de binnenplanse afwijkingregeling ten aanzien van de hoogte van specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is bepaald dat een maximum geldt van 40 meter. Ter plaatse van de funnels binnen dit plangebied wordt dus aan de hoogtebeperkingen voldaan.
Instrument Landing System (ILS)
De luchthaven beschikt over ILS-apparatuur teneinde een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Hiervoor bestaat een ICAO-norm die richtlijnen biedt omtrent het beperken van gebieden waarin obstakels kunnen worden opgericht. Deze gebieden bestaan uit meerdere vlakken, zowel horizontaal als oplopend. Om te voorkomen dat de werking van het ILS wordt verstoord, is het noodzakelijk om binnen het betreffende gebied, voordat een object wordt opgericht, een toetsing te laten plaatsvinden.
Het plangebied is gelegen binnen het vlak van het ILS waarvoor een hoogtebeperking geldt van 50,3 m tot en met 60,3 m + NAP. Binnen het plangebied zijn gebouwen toegestaan met een hoogte van maximaal 20m. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale bouwhoogte van 20 meter bepaald. Voor voornoemde bouwwerken wordt aldus voldaan aan de hoogtebeperking.
In de binnenplanse afwijkingregeling ten aanzien van de hoogte van specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is bepaald dat een maximum geldt van 40 meter. Hierbij geldt echter dat alleen dat een dergelijke afwijking alleen verleend kan worden als de Minister van Defensie schriftelijk heeft verklaard dat de werking van de ILS hierdoor niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in het kader van dit bestemmingsplan uitsteeksels op een gebouw (zoals schoorstenen, lichtkoepels, liftopbouwen, etc) meegerekend dienen te worden bij de bebouwingshoogte.
Ad. 3 Vogelbeheersgebied
Dit bestemmingsplan ziet enkel op het 'omklappen van de weg Weijerbeemd' en het daardoor kunnen samenvoegen van twee bouwkavels. Door het samenvoegen van de twee bouwkavels kan één gebouw worden gerealiseerd van circa 8 hectare. In dit bestemmingsplan wordt niet meer mogelijk gemaakt dan reeds op basis van het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC Noord 2009 is toegestaan; het grondgebruik verandert niet. Dat betekent dat uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2' handel en bedrijvigheid is toegestaan in de vorm van opslag, verwerking en overslag van afvalstoffen, compostering hieronder begrepen. Hierbij is tevens expliciet vermeld dat opslag, verwerking en overslag van organische afvalstoffen is toegestaan voor zover dit niet in de buitenlucht plaatsvindt. Opslag, verwerking en overslag van berm- en slootmaaisel alsmede dierlijk afval is niet toegestaan.
Daarnaast is tevens de definitiebepaling "in de buitenlucht opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen" ook in dit bestemmingsplan overgenomen, inhoudende:
het anders dan in volledig afsluitbare gebouwen opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen, waarbij de gebouwen daadwerkelijk gesloten worden gehouden buiten de reguliere werktijden. Het betreft in dit kader uitsluitend de reguliere werktijden ten aanzien van het opslaan, verwerken en overslaan van organische afvalstoffen.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
- 1. de groenblauwe structuur;
- 2. het landelijk gebied;
- 3. de stedelijke structuur;
- 4. de infrastructuur.
Het plangebied is gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Goederenknooppunten zijn locaties die multimodaal en minstens bimodaal zijn of kunnen worden ontsloten, die geschikt zijn voor bedrijven die afhankelijk zijn van een multimodale ontsluiting en die gericht zijn op de overslag van goederen. Om een verschuiving van de vervoersmodaliteit weg naar een andere (spoor en/of water) te bevorderen (modal shift) wil de provincie de ruimte rond deze knooppunten vooral reserveren voor bedrijven die daarvan afhankelijk zijn. Zo ontstaat een betere transportefficiëntie, een betere benutting van de infrastructuur en kunnen goederenstromen beter gebundeld worden (logistieke clustering).
3.3.2 Verordening Ruimte
Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.
Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.
Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:
- stedelijke structuur
- ecologische hoofdstructuur
- groenblauwe mantel
- gemengd landelijk gebied
Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.
Afbeelding Integrale plankaart Verordening Ruimte (plangebied globaal zwart omlijnd).
Themakaart Stedelijke ontwikkeling
Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is de themakaart Stedelijke ontwikkeling van belang. Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.
De provincie legt in zijn ruimtelijk beleid sterk de nadruk op een duurzamere inrichting van bedrijventerreinen en kantorenlocaties. Onder duurzaamheid wordt verstaan:
- zuinig ruimtegebruik;
- inrichting die bijdraagt aan provinciale milieudoelstellingen;
- bijzondere aandacht voor aanzien (beeldkwaliteit);
- optimale economische kwaliteit van het terrein.
Het gaat in dit bestemmingsplan enkel om de mogelijkheid om een groter bouwvlak te creëeren, waarbij de weg Weijerbeemd omgelegd moet worden, zodat ingespeeld kan worden op vragen vanuit de markt om een groot logistiek gebouw te kunnen realiseren. Het gaat hier niet om een herontwikkeling van het bedrijventerrein GDC Noord. In dit bestemmingsplan wordt dan ook niet gestuurd op een duurzamere inrichting van het bedrijventerrein GDC Noord. Daarnaast geldt voor dit bedrijventerrein het beeldkwaliteitsplan. Deze blijft van toepassing, ook op dit bestemmingsplan.
Gelet op het vorenstaande past het bestemmingsplan binnen het provinciale beleid.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.5 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.5.1 Archeologie
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Het plangebied ligt niet binnen een archeologische waardevol of archeologisch verwachtingsgebied. Hier hoeft dan ook geen rekening mee gehouden te worden. Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht art. 53 Monumentenwet 1988) direct gemeld te worden aan de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.
3.5.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Binnen dit plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
3.6 Verkeer En Parkeren
Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om twee kavels samen te voegen en het wegennet te optimaliseren zodat er een betere spreiding van het verkeer mogelijk is. De markt vraag namelijk om grote kavels. Het is mogelijk dat het eventueel te ontwikkelen distributiecentrum in dit plangebied meerdere gebruikers zal krijgen. Het samenvoegen van twee (bouw)kavels heeft consequenties voor de huidige bestaande wegenstructuur. De weijerbeemd aan de Achtseweg Noord dient nabij de rotonde namelijk opgeheven te worden. Daarnaast is hierbij een nieuwe aansluiting van de Weijerbeemd op de Achtseweg Noord noodzakelijk. Op onderstaande afbeelding is de gewenste nieuwe infrastructuur om één groot perceel te realiseren weergegeven.
3.6.1 Verkeersintensiteiten
In het verleden is de Achtseweg Noord vormgegeven als een gebruikelijke weg op een industrieterrein. Hierbij is rekening gehouden met het feit dat het in de toekomst een doorgaande route kan worden richting Best. Deze verbinding is echter voor gemotoriseerd verkeer nooit gerealiseerd.
Door de ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, zal de verkeersintensiteit op het bedrijventerrein toenemen. Om te beoordelen of dit afgewikkeld kan worden op de wegenstructuur is gebruik gemaakt van het verkeersmodel met basisjaar 2030. In dit model is rekening gehouden met de upgrading van de bestaande aansluitingen van het GDC op de Randweg A2/N2 (Antony Fokkerweg) en op de A58 (Erica, Best). Daarnaast zijn in het model de aanleg van een parallelle verbinding langs het Beatrixkanaal tussen de Antony Fokkerweg en Erica en een ontsluitende route vanuit GDC onder de Randweg A2/N2 door richting Erica opgenomen.
Deze toekomstige nieuwe ontwikkelingen hebben een positief effect op de spreiding van het verkeer op het bedrijventerrein ten opzichte van de huidige situatie. Op dit moment is het GDC namelijk alleen via de Antony Fokkerweg te bereiken.
Afbeelding gewenste toekomstige infrastructuur van het bedrijventerrein.
Uit het verkeersmodel, waarin het bedrijventerrein volledig is bebouwd (waaronder begrepen onderhavige ontwikkeling), blijkt dat het GDC ten noorden van de Mispelhoefstraat circa 11.000 motorvoertuigen per etmaal genereert. Ongeveer 31% hiervan is vrachtverkeer (3.500 vrachtbewegingen per etmaal). Het gaat hierbij om een gespreid aankomstenpatroon van vrachtverkeer over de dag. Er is sprake van beperkte piek in de ochtend- en avondspits.
3.6.2 Spreiding verkeersintensiteiten
Op basis van het verkeersmodel wordt dus een flinke verkeersdrukte verwacht door de ontwikkelingen op het bedrijventerrein. Deze verkeersintensiteit, 11.000 mvt per etmaal, is niet alleen af te wikkelen op de huidige hoofdroute Achtseweg Noord - Mispelhoefstraat. Het is daarom belangrijk om de overige ontsluitende wegen van het bedrijventerrein op te waarderen om het verkeer beter te verdelen. Dit gaat enerzijds al plaatsvinden door het opwaarderen van het wegprofiel van de Schakel bij de rotonde Mispelhoefstraat en het koppelen van de Schakel aan de nieuwe ontsluitende verbinding onder de Randweg door naar Erica. Anderzijds zal een aanpassing van de Weijerbeemd, inclusief de aanpassing van de boogstraal bij de kruising Mispelhoefstraat, leiden tot een meer gewenste verspreiding van het verkeer.
Door deze aanpassingen worden geen knelpunten verwacht in de doorstroming van het verkeer.
3.6.3 Verkeersinfrastructuur
Naast de beoordeling van de verkeersstromen is ook gekeken naar de mogelijke verkeersknelpunten in de directe omgeving van dit plangebied. In deze paragraaf komen deze knelpunten en de daarbij voorgestelde maatregelen aan bod.
3.7 Groen
3.7.1 Groenbeleidsplan
Het Groenbeleidsplan 2001, zoals op 5 november 2001 is vastgesteld door de gemeenteraad, heeft als doel het duurzaam veilig stellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met de daarin passende functies. Onder de groenstructuur wordt verstaan: het stelsel van terreinen en/of elementen met ecologische, waterhuishoudkundige, recreatieve en/of ruimtelijk structurerende betekenis.
Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Groen en recreatievoorzieningen
Dit plangebied is in de kaart 'Groen en recreatievoorzieningen' uit het Groenbeleidsplan aangeduid als 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Binnen de aangeduide groenarme buurten wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Reeds op basis van het geldende bestemmingplan hebben de gronden in dit plangebied grotendeels de bestemming 'Bedrijf' en voor een klein gedeelte 'Verkeer' en kunnen de gronden reeds grotendeels bebouwd worden voor bedrijvigheid. Dit verandert in dit bestemmingsplan niet. In dit bestemmingsplan wordt de bestemming 'Verkeer' gedeeltelijk verschoven zodat binnen de bestemming 'Bedrijf' een groter bouwvlak kan worden gerealiseerd. Dit heeft geen invloed op het aanwezige groen.
3.7.2 Bomenbeleidsplan 2008: Ruimte voor bomen
Het Bomenbeleidsplan 2008 'Ruimte voor bomen' is in april 2008 door de raad vastgesteld . Doel van het bomenbeleidsplan is het ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Het Bomenbeleidsplan vormt een bindend kader tot 2020. Het is een strategisch beleidskader voor de instandhouding en versterking van de Eindhovense boomstructuur.
In de bijlage van het bomenbeleidsplan wordt het beleid ten aanzien van bomen op strategisch niveau uitgewerkt. Aandacht wordt onder meer besteed aan de bomenstructuur op gemeentelijk niveau en de cultuurhistorische structuur. Voor concrete projecten wordt aangegeven hoe door middel van een Quickscan Bomen en een eventuele boomeffectrapportage bepaald kan worden of er belemmerende factoren zijn voor bomen binnen de projectgrenzen en 10 meter daar buiten.
Daar waar de bestemming 'Verkeer' wordt gewijzigd in 'Bedrijf' (met bouwvlak) staan geen bomen. Ook ter plaatse van de gronden die in dit bestemmingsplan bestemd zijn als 'Verkeer' (waar voorheen de bestemming 'Bedrijf - 2' gold), zijn geen bomen aanwezig. De aanpassing waarop dit bestemmingsplan ziet, levert geen belemmering op voor de aanwezige bomen die buiten het plangebied zijn gelegen.
3.7.3 Verordening bomen
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening (APV 2012), het Bomenbeleidsplan (2008) en de Nota Niet kappen tenzij (2002). De Verordening bomen 2015 treedt in werking op een door het college te bepalen datum, welke wordt gekoppeld aan het vaststellen van de 'nadere regels Bomen'. Volgens de planning worden de 'nadere regels Bomen' in de loop van 2016 vastgesteld.
Indien kap wenselijk wordt geacht dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd voor die bomen die onderdeel uitmaken van de groene kaart en een minimale omtrek hebben van 45 cm (op een stamhoogte van 130 cm).
De groene kaart kent de volgende onderdelen:
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend
- Bomen op percelen met een oppervlakte van 500m2 of groter
- Bomen hoofdstructuur en bomen nevenstructuur
- Waardevolle bomen (gemeentelijk en particulier)
- Monumentale bomen
- Basis bomen
In de nadere regels Bomen worden criteria voor de onderdelen van de groene kaart verder uitgewerkt. Ook worden richtlijnen uitgewerkt voor overlast, compensatieplicht, weigeringsgronden, indienen vergunningaanvraag en aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
3.8 Bedrijvigheid
In maart 2016 is de (nieuwe) bedrijventerreinennota Eindhoven 'Aan de slag voor waardevolle werklocaties' vastgesteld door de gemeenteraad. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
Het plangebied
In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Dit plangebied is aangewezen als 'modern gemengd'. Modern gemengdkenmerkt zich door moderner en hoogwaardiger vastgoed en een verzorgde openbare ruimte. Deze bedrijventerreinen functioneren doorgaans goed en kennen over het algemeen een lager leegstandspercentage. Het zijn gewilde locaties vanwege de goede ligging en bereikbaarheid. Er vestigen zich veel industriële-, maak-, bouw- en groothandelsbedrijven.
Het gaat in dit bestemmingsplan enkel om de mogelijkheid om een groter bouwvlak te creëeren, waarbij de weg Weijerbeemd omgelegd moet worden. Hierdoor kan ingespeeld worden op vragen vanuit de markt om een groot logistiek gebouw te realiseren. Daarnaast geldt het beeldkwaliteitsplan ook voor dit bestemmingsplan. De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in de lijn met de strategie die voor dergelijke terreinen geldt.
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden worden in het bestemminsplan opgenomen op de verbeelding en in de regels. Dit plangebied is aan de zuidkant gelegen op ca. 10 meter vanaf de hogedruk aardgasleiding Z-506-1 (12,76 inch, 40 bar).
In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan. Kortheidshalve wordt verwezen naar deze paragraaf. Voor het overige zijn er in dit plangebied geen andere ruimtelijk relevante leidingen en straalpaden aanwezig.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.1.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
Dit bestemmingsplan ziet alleen op het omklappen van een gedeelte van de weg Weijerbeemd en het vergroten van het bouwblok. Dit betreft een ondergeschikte partiële herziening van het geldende bestemmingsplan. Uitgangspunt is dan ook dat alles wat binnen het geldende bestemmingsplan is toegestaan, in dit bestemmingsplan over te nemen. Dit betekent dan ook dat de Lijst van bedrijfsactiviteiten die is opgenomen in het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein GDC Noord 2009', ook als bijlage bij de regels is opgenomen in dit bestemmingsplan. Verder zijn in de regels bepalingen opgenomen ten aanzien van het type bedrijvigheid en de milieucategorieën die zijn toegestaan binnen dit plangebied.
4.2 Geluid
4.2.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen. In dit bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt.
4.2.2 Wegverkeerslawaai
In het plangebied, noch in de zones van de in het plangebied gelegen wegen, worden geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd of zijn geluidgevoelige bestemmingen reeds aanwezig. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op.
4.2.3 Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt in de zone van de spoorlijn Eindhoven - Best. Omdat dit plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, levert dit aspect geen belemmeringen op.
4.2.4 Industrielawaai
Het plangebied maakt deel uit van een vrijwillig gezoneerd industrieterrein. In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op.
4.2.5 Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de 35 Ke-contour van het nabijgelegen vliegveld. Omdat in dit plan geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt, levert dit aspect geen belemmeringen op.
4.3 Luchtkwaliteit
4.3.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m3. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m3.
4.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.3.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.3.5 Planbeschrijving en toetsing
Dit bestemmingsplan ziet op het omklappen van een gedeelte van de weg Weijerbeemd waardoor de bestemming 'Bedrijf' met bouwvlak doorgetrokken is. Daar waar de weg Weijerbeemd wordt doorgetrokken ligt nu de bestemming 'Verkeer'. Per saldo verandert er weinig in de bestemmingen en maximaal te bouwen m2. Alleen de situering wijzigt waardoor de weg Weijerbeemd gedeeltelijk wordt 'omgeklapt' en twee bouwvlakken worden samengevoegd. Gelet hierop kan gesteld worden dat er sprake is van een "in niet betekende mate" project zodat realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
4.4 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
4.4.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep (tenminste 10 personen) tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
4.4.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieubeheervergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.
In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
In de visie Externe Veiligheid is GDC Acht Noord aangewezen als bedrijventerrein waar uitbreiding van bestaande risicovolle bedrijven, alsmede het vestigen van nieuwe risicovolle bedrijven is toegestaan. Wel dienen deze bedrijven te passen bij het ruimtelijk ambitieprofiel van Eindhoven. Voor bestaande situaties geldt bovendien dat het plaatsgebonden risico (PR10-6) zo klein mogelijk is door het gebruik van 'Best Bestaande Technieken (BBT)'. Bij nieuwe situaties dient de bulkopslag van meer dan 1 m3 van brandbaar tot vloeistof verdicht gas (zoals LPG, propaan e.d.) ondergronds plaats te vinden.
4.4.3 Hogedruk aardgastransportleiding
Het plangebied is aan de zuidkant gelegen op ca. 10 meter vanaf de hogedruk aardgasleiding Z-506-1 (12,76 inch, 40 bar). Het invloedsgebied (1% letaliteit) van die leiding bedraagt 140 meter. In het rapport "externe veiligheid ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen + gevoeligheidsanalyse gemeente Eindhoven" van 1 februari 2012 is een berekening gemaakt van de betreffende leiding voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico hogedruk aardgasleiding
Het plaatsgebonden risico van de hogedruk aardgasleiding is 0 meter. Voor deze leiding geldt een belemmeringenstrook van 4 meter, zijnde een bebouwingsvrije zone voor onderhoudswerkzaamheden aan de leiding. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.
Groepsrisico hogedruk aardgasleiding
Het groepsrisico zal ten gevolge van de ontwikkeling gelijk blijven. Het hoogste groepsrisico voor dit tracé is maximaal gelijk aan 0,033 keer de oriëntatiewaarde en wordt veroorzaakt door het deel tussen 6460 en 7460 meter van de leiding. Conform artikel 12 van het Bevb kan hiermee worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Hierbij moet worden ingegaan op de aanwezige dichtheid van personen, het groepsrisico en de bijdrage hiervan ten gevolge van de ontwikkelingen, de mogelijkheid tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.
4.4.4 Transport spoorlijn Eindhoven - Tilburg / 's-Hertogenbosch
Het plangebied is op circa 270 meter van de spoorlijn Eindhoven-Tilburg / 's-Hertogenbosch gelegen.
Plaatsgebonden risico spoor
Het plan is buiten de veiligheidszone van het spoor gelegen. Ook speelt het plasbrandaandachtsgebied geen rol van betekenis in verband met de grote afstand tot het spoor. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor deze ontwikkeling.
Groepsrisico spoor
Het groepsrisico ten gevolge van de verandering zal niet wijzigen. Ook in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied> 200 meter van het spoor en snelweg) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
4.4.5 Transport rijkswegen A2 en A58
Het gebied is op circa 310 meter van de Rijkswegen A2 en A 58 gelegen.
Plaatsgebonden risico Rijkswegen
Het plan is buiten de veiligheidszone van de Rijkswegen gelegen. Ook speelt het plasbrandaandachtsgebied geen rol van betekenis in verband met de grote afstand tot de Rijkswegen. Het plaatsgebonden risico vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling.
Groepsrisico Rijkswegen
Het groepsrisico ten gevolge van de verandering zal niet wijzigen. In de visie is voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor en snelweg) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
4.4.6 Luchtvaartterrein Eindhoven
Wetgeving
Het plangebied ligt op enige afstand (ruim 1,5 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart. De luchtvaart wordt beschouwd als een risicovolle activiteit. De voormalige Luchtvaartwet kende nog geen normstelling en beoordelingskader voor externe veiligheid. In de vigerende Wet luchtvaart is het reguleringsregiem uitgebreid met de milieuthema's externe veiligheid en lucht. Het regiem voor externe veiligheid is voor burgerluchthavens direct in werking getreden. Voor een militair vliegveld kan de minister van defensie besluiten dat te doen. De minister kan van die mogelijkheid op een nader te bepalen tijdstip gebruik maken.
Regelgeving voor luchthaven Eindhoven
Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. In dit besluit wordt tevens de geluidszone vastgelegd. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER.
Afbeelding pr 10-6
Eind 2009 is de Regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving moet een luchthavenbesluit worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Het Luchthavenbesluit Eindhoven is op 1 oktober 2014 in werking getreden, zonder dat daarin regels over externe veiligheid zijn opgenomen. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het MER zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven.
Ruimtelijk interimbeleid voor luchthaven Eindhoven
In een brief van 28 oktober 2009 van het (voormalig) Ministerie van VROM is het ruimtelijke interimbeleid voor externe veiligheid voor de luchthaven Eindhoven opgenomen. In de bijlage van deze brief staan de voorwaarden opgenomen waaraan een gemeente zich moeten houden binnen de 10-6 en 10-5 plaatsgebonden risicocontouren van luchthaven Eindhoven. Dit beleid betekent dat:
- er geen objecten mogen worden geprojecteerd in de 10-5 PRcontour waar mensen verblijven;
- voor zogenoemde 'pijplijnplannen' (voor gemeente Eindhoven zijn dat BIC en GDC Acht Noord) binnen de 10-6 PRcontour een personendichtheid van 100 personen per hectare (richtwaarde) geldt waarbij de bebouwing zo laag mogelijk wordt gehouden;
- functies voor groepen beperkt zelfredzame mensen, grote publiekstrekkers en evenementen worden uitgesloten.
De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van luchthaven Eindhoven ligt over een deel van het plangebied. De regeling zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan (Bedrijventerrein GDC Noord 2009) blijft ook voor dit bestemmingsplan gelden.
4.4.7 Bedrijven
Het plangebied is niet gelegen binnen een invloedsgebied van een Bevi-inrichting. Derhalve is externe veiligheid niet relevant voor dit onderdeel.
4.4.8 Verantwoording groepsrisico GDC-Noord
Bij het vaststellen van dit bestemmingsplan dient het groepsrisico, conform artikel 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) verantwoord te worden. Conform het Bevb dient de verantwoording beperkt te worden uitgevoerd. Dat houdt in, dat de hoogte van het groepsrisico bekend moet zijn en tevens de bijdrage van het ruimtelijk plan aan het groepsrisico (verhoging/verlaging). Er moet inzicht gegeven worden in de te verwachten dichtheid van personen in de invloedsgebieden van risicobronnen binnen èn buiten het plan. Verder dient volgens deze artikelen/regelingen advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio.
Op 25 april 2016 is advies ontvangen van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost, Proactie en Preparatie Brandweer te Eindhoven. Zij adviseren om een bluswatervoorziening in overleg met de Veiligheidsregio nabij de weg te reraliseren.
Hieronder is de verantwoording per element beschreven.
Te verwachten aantal personen binnen het invloedsgebied/hoogte van het groepsrisico ten gevolge van de hogedruk aardgasleiding
Dit bestemmingsplan is gelegen binnen het invloedsgebied van de aardgasleiding Z506-01. De hoogte van het groepsrisico bij de buisleidingen is berekend (SRE Milieudienst, externe veiligheid ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen + gevoeligheidsanalyse, datum 1 februari 2012). Uit de risicoanalyses blijkt dat het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft. De verwachte dichtheid van het industrieterrein bedraagt 40 personen per hectare wat overeenkomt met een gemiddeld industrieterrein volgens de handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico.
Advies veiligheidsregio ten aanzien van bereikbaarheid, bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid.
Zelfredzaamheid
GDC Noord betreft een bedrijventerrein. Op het terrein mogen geen objecten voor verminderd zelfredzame personen gerealiseerd worden. De zelfredzaamheid is voldoende.
Bereikbaarheid en bestrijdbaarheid
De Veiligheidsregio geeft aan dat er extra brandkranen nabij de nieuw aan te leggen weg moeten worden gerealiseerd. Bij de verdere invulling van het perceel wordt contact opgenomen met de Veiligheidsregio. Zij zullen dan een nadere beschouwing van de bereikbaarheid van de brandkraan maken.
4.4.9 Conclusie
Gelet op het bovenstaande wordt het groepsrisico verantwoordt geacht. Het aspect externe veiligheid levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
4.5 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.
In het kader van het bestemmingsplan zijn vooral de pijlers 'Energie' en "Bouwen en Wonen" van belang.
Pijler 1: Energie
De gemeente heeft zich de ambitie gesteld om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045) , dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt. Vanuit die ambitie worden initiatieven voor de opwekking van duurzame energie ondersteund. Voor wat betreft de ruimtelijke impact van lokale duurzame energietechnieken kunnen de volgende aspecten onderscheiden worden:
1) Zonne-energie (elektriciteit via PV panelen en warmte via zonneboilers)
De ruimtelijke impact van het gebruik van zonne-energie is in Nederland beperkt. De PV-panelen respectievelijk zonneboilers worden over het algemeen op de daken van de gebouwen van afnemers geplaatst en zijn dan (meestal) ook niet vergunningsplichtig in het kader van de Wabo. Voor PV panelen (waarmee elektriciteit opgewekt wordt) bestaan echter ook mogelijkheden om deze los van bebouwing te plaatsen op braakliggende percelen. In dat geval is er uiteraard wel sprake van een ruimtelijke impact. Tot op dit moment wordt hier in Nederland weinig gebruik van gemaakt maar in een aantal steden worden de mogelijkheden onderzocht en dit zou ook in Eindhoven actueel kunnen worden. Een dergelijk 'solar park' past niet in het bestemmingsplan. Indien deze ontwikkeling wel wenselijk is, kan op grond artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van zonne-energie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en dient een eventueel besluit hiertoe te voldoen aan een goede ruimtelijke ordening en moet het vergezeld gaan van een ruimtelijke onderbouwing. Hiertoe dient een uitgebreide procedure gevolgd te worden van maximaal 26 weken.
2) Windturbines
In tegenstelling tot bij zonne-energie is de ruimtelijke impact van windturbines groot. Voor windturbines van enige omvang is de ruimte in Eindhoven dus beperkt. Toch zullen in bepaalde gevallen de mogelijkheden interessant zijn. Dit zal altijd locatie-specifiek onderzocht moeten worden. Daarbij moet onderscheid gemaakt worden tussen grote windinstallaties en kleine windinstallaties. Van een kleine windinstallatie is sprake als:
- De diameter van de rotor maximaal 7 meter is;
- De maximale hoogte vanaf het maaiveld 15 m of de ashoogte maximaal 8 meter op de bebouwing is;
- Het vermogensbereik ligt tussen 0,5 kW en 6 kW.
De toepassing van kleine windinstallaties kan op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo als afwijking van het bestemmingsplan worden toegestaan door middel van een omgevingsvergunning. Dit is een uitgebreide procedure van maximaal 26 weken. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu werkt aan een plan om deze installaties op te nemen in de "lijst van kruimelgevallen" waardoor direct de omgevingsvergunning voor het afwijken van bestemmingsplan kan worden verleend. De procedure wordt dan verkort tot maximaal 8 weken. Aangezien deze wijziging van de lijst van kruimelgevallen op korte termijn wordt verwacht, worden nu geen specifieke afwijkingsregels in het bestemmingsplan opgenomen.
Voor grote windinstallaties kan afwijking van het bestemmingsplan ook worden toegestaan door middel van de afwijkingsprocedure op grond van artikel 2.12, lid 1, a, onder 3, Wabo. Gezien de relatief grote ruimtelijke impact van deze vorm van windenergie is het belangrijk om daarbij een goede afweging te maken en daarom wordt deze niet rechtstreeks toegestaan in het bestemmingsplan.
3) Warmte Koude Opslag
De gemeente ziet in Warmte Koude Opslag een belangrijke potentiële bijdrage aan het beperken van het gebruik van fossiele brandstoffen. De gemeente heeft daarom een 'KWO Potentiekaart' voor Warmte Koude Opslag opgesteld. In de daarbij behorende rapportageworden de mogelijkheden en beperkingen voor het gebruik van deze techniek beschreven en in beeld gebracht. Deze rapportage is te downloaden via www.eindhoven.nl(zoek op: KWO). De rapportage geeft door middel van kaarten aan waar er welke mogelijkheden en belemmeringen er voor het gebruik van Warmte Koude Opslag zijn. De toepassing van Warmte Koude Opslag is voor wat betreft de ondergrondse aspecten geregeld in de Waterwet en de AMvB Bodemenergie. Voor de in sommige gevallen noodzakelijke bovengrondse opstallen (bijvoorbeeld een technische ruimte) zal een specifieke afwijkingsregeling in het bestemmingsplan worden opgenomen. Hierbij is voor gebouwen een oppervlakte opgenomen van maximaal 100 m2 en een bouwhoogte van 3 meter.
Pijler 2: Bouwen en Wonen
In de relatie tussen de gemeentelijke ambities op het gebied van duurzaam bouwen en het bestemmingsplan, is bij nieuwbouwlocaties met name het 'zongericht bouwen' van belang. Bij nieuwbouwlocaties zal de gemeente eisen dat straten zoveel mogelijk van oost naar west verlopen zodat alle gebouwen over een naar het zuiden gerichte gevel beschikken. Bij conserverende bestemmingsplannen is de bebouwingsoriëntatie grotendeels reeds vastgelegd en is dit aspect minder van belang.
In dit bestemmingsplan gaat het om een (partiële) ondergeschikte herziening van het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC Noord 2009. In feite is het een verschuiving in de geprojecteerde bouwmogelijkheden en verkeersafwikkelng. In dit bestemmingsplan wordt geen nieuwe uitbreiding van het bedrijventerrein voorzien.
4.6 Bodem
4.6.1 Voormalige stortplaats
De voormalige stortplaats ligt op circa 1 kilometer ten westen van de kern Acht (gemeente Eindhoven) in de meest noordelijke punt van het bedrijventerrein GDC-Noord (zie onderstaande afbeelding). De locatie wordt aan de noordwestzijde begrensd door de snelweg A2/A58 en ligt circa 100 meter westelijk van de spoorlijn Eindhoven - Tilburg/'s-Hertogenbosch. De voormalige stortplaats betreft een opgevulde ontgronding. Ter plaatse is in het verleden leem gewonnen ten behoeve van de baksteenfabricage. In de periode 1960-1976 is de ontgronding opgevuld met stortmateriaal. Dit stortmateriaal bestond uit (bron: verkennend onderzoek 1992):
- 20% huishoudelijk afval afkomstig van bedrijven;
- 50% bouw- en sloopafval;
- 30% bedrijfsafval (autobanden, oud metaal, (gloei)lampen).
Het maaiveld van de voormalige stortlocatie ligt op circa NAP +18 m. De onderzijde (zool) van het stortmateriaal ligt op een diepte van 3 tot 4,5 m beneden maaiveld (gemiddeld circa 4 m beneden maaiveld). Boven op het stortmateriaal ligt een afdeklaag met een gemiddelde dikte van 1,1 meter. Aan de hand van diverse in het verleden uitgevoerde grondboringen is te zien dat het materiaal van de afdeklaag soms tot aan het stortmateriaal volledig uit leem bestaat. Op basis van een gemiddelde stortdikte van 3 m en een oppervlakte van 34 hectare (inclusief Leeuwerik Plaat B.V.) bedraagt de inhoud van de stortplaats circa 1.000.000 m³.
Afbeelding ligging voormalige stortplaats.
Afdeklaag
In de afdeklaag zijn op twee plaatsen sterk verhoogde concentraties aan verontreinigingen aangetroffen (de zogenaamde hot spots). Deze spots liggen buiten dit plangebied. De overige delen van de afdeklaag zijn niet of licht verontreinigd en kunnen worden beschouwd als herbruikbare categorie 1 grond.
Stortgas
Er is een beperkte hoeveelheid stortgas waargenomen. De verwachting is dat de hoeveelheid vrijkomend stortgas in de toekomst zal afnemen. Dit zal worden geverifieerd door periodiek onderzoek (stortgasmonitoring). Bij toekomstige ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van stortgas.
Grondwater
Ter plaatse van de noordoosthoek van de stortplaats is een sterke grondwaterverontreiniging met vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen aanwezig. Deze verontreiniging ligt buiten dit plangebied. Op de overige terreindelen zijn slechts lichte verontreinigingen in het grondwater aanwezig.
Percolaatwater
Het water in het stortmateriaal (=percolaatwater) is sterk verontreinigd met diverse stoffen. Bij toekomstige ontwikkelingen dient men rekening te houden met de aanwezigheid van de aangetroffen verontreinigingen (o.a. funderingen gebruiken van beton dat bestand is tegen de verontreinigingen).
Hergebruikplan voormalige stortplaats Acht Noord
Voor de voormalige stortplaats Acht Noord is een Hergebruikplan stortplaatsen opgesteld door Royal Haskoning (Hergebruikplan voormalige stortplaats Acht Noord te Eindhoven, rapportnummer 9P4083/R00007/TPen/DenB, d.d. 21 februari 2005). In de beschikking staat onder andere beschreven dat:
- de stortplaats in de toekomst als bedrijventerrein kan worden gebruikt;
- de milieusituatie voldoende is onderzocht;
- de risico's aanvaardbaar zijn;
- afdoende maatregelen worden getroffen om eventuele risico's te voorkomen;
- de nazorg is gewaarborgd.
De provincie Noord-Brabant heeft op 25 mei 2005 ingestemd met het hergebruikplan middels een beschikking ingevolge de artikelen 4.4.1. tot en met 4.4.7. van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant.
Saneringsplan voormalige stortplaats Acht Noord
Voor de voormalige stortplaats Acht Noord is ook een saneringsplan opgesteld door Royal Haskonning (Saneringsplan voormalige stortplaats Acht Noord te Eindhoven, rapportnummer 9P4083/R00008/HvME/DenB, d.d. 10 maart 2005). In het saneringsplan staat onder andere beschreven hoe zal worden omgegaan met:
- de monitoring van het grondwater bij de voormalige stortplaats;
- de verwijdering van circa 100 m3 verontreinigde grond uit de afdeklaag (de zogenaamde hot spots).
De gemeente Eindhoven heeft op 18 mei 2005 ingestemd met het saneringsplan middels beschikking ingevolge de artikelen 29, 37 en 39 van de Wet Bodembescherming (Wbb).
Herontwikkeling mogelijk onder voorwaarden
Uit de uitgevoerde onderzoeken en de opgestelde plannen blijkt dat herontwikkeling van de voormalige stortplaats Acht Noord mogelijk is als rekening wordt gehouden met de aanwezigheid van de stortplaats en als maatregelen worden genomen zoals hierna beschreven. De herontwikkelingsmogelijkheden worden bevestigd door de beschikking op het hergebruikplan die is afgegeven door de provincie Noord-Brabant. De belangrijkste maatregelen die - zoals beschreven in het hergebruikplan - worden genomen om toekomstige risico's te voorkomen, zijn:
- periodiek onderzoek (monitoring) van stortgas;
- periodiek onderzoek (monitoring) van het grondwater;
- aanbrengen stortgasvoorzieningen bij gebouwen (invulling voorzieningen afhankelijk van intensiteit gebruik);
- geen gebruik van grondwater ter plaatse van de stortplaats en in de directe omgeving;
- als gebouwen worden gerealiseerd met paalfunderingen door het stortmateriaal dan moet de fundering worden vervaardigd uit beton dat bestand is tegen een sterk agressief milieu;
- gebruik van verdringende funderingspalen met verzwaarde voet is verboden;
- drinkwaterleidingen dienen in een schone zone te worden aangelegd of dienen te worden vervaardigd van niet permeabele materialen;
- een zone aan de oostgrens van de stortplaats zal beschikbaar blijven voor de mogelijke aanleg van een onttrekkingssysteem;
- een toekomstige sloot mag niet direct in het stortmateriaal worden aangelegd;
- toekomstig graafwerk dient te worden gemeld aan de hand van een werkplan, waarin onder andere de benodigde veiligheidsmaatregelen worden beschreven.
Tenslotte dient te worden benadrukt dat herontwikkeling van de voormalige stortplaats ook positieve effecten heeft op de bestaande situatie. De belangrijkste positieve effecten zijn:
- aangezien een groot deel van de voormalige stortplaats in de toekomst zal worden verhard, worden de mogelijkheden om in contact te komen met verontreinigde materialen sterk verminderd;
- als gevolg van de aan te brengen verhardingen zal de infiltratie van regenwater sterk worden verminderd. De kans op een toekomstige emissie van verontreinigingen uit de stortplaats naar de omgeving worden verkleind.
De eigenaar van de voormalige stortplaats beschikt over alle benodigde vergunningen om de stortplaats verantwoord te kunnen herontwikkelen. De provincie is ten aanzien hiervan bevoegd gezag en heeft hiervoor een beschikking afgegeven. Tevens heeft de milieudienst goedkeuring gegeven aan het saneringsplan. De monitoring van het grondwater dient als controle voor het juist nakomen van de gestelde voorwaarden.
4.6.2 Milieukundige bodemkwaliteit overige delen
Voor een deel van het plangebied is door Tauw een verkennend bodemonderzoek (Tauw BV, Verkennend onderzoek, rapportnummer R001-4431737SEJ-avk-V02-NL, d.d. 20 juli 2006) uitgevoerd, waarbij de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grondwater in kaart zijn gebracht. Hierbij is tevens gebruik gemaakt van eerder uitgevoerde bodemonderzoeken of daaraan gerelateerde onderzoeken in het gebied. Tijdens het onderzoek is in de bovengrond een lichte verontreiniging met voornamelijk zware metalen en EOX aangetroffen. Plaatselijk zijn er in de bovengrond ook lichte verontreinigingen met PAK (som 10) en minerale olie aangetroffen. In de ondergrond zijn plaatselijk lichte verontreinigingen PAK (som 10), minerale olie en EOX aangetroffen. In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetroffen met zware metalen en minerale olie.
Naast het bovengenoemde onderzoek van Tauw zijn in het verleden diverse bodemonderzoeken uitgevoerd in het plangebied. Globaal kan gesteld worden dat het terrein licht verontreinigd is met diverse zware metalen, PAK en minerale olie.
Samenvattend kan worden gesteld dat op basis van de onderzoeksresultaten het onderzochte gebied niet geheel vrij is van verontreinigingen. De resultaten leveren geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling van het bestemmingsplan.
4.7 Natuur
De Flora- en faunawet biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan de aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC Noord voorziet reeds in bouwmogelijkheden en verkeersafwikkeling. In dit bestemmingsplan verandert dit alleen ten aanzien van de situering. In principe worden gedeeltes van de bestemmingen 'Bedrijf' met bouwvlakken en bestemming 'Verkeer' gewisseld. Dit bestemmingsplan maakt dan ook geen ontwikkelingen mogelijk die gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten. Daarnaast wordt het onbebouwde terrein intensief gemaaid.
Zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 vastgesteld door de minister van Infrastructuur en milieu. Voor wat de ruimtelijke aspecten betreft moet dit plan worden gezien als een structuurvisie en is het bindend voor het Rijk. Het Rijk is verantwoordelijk voor het hoofdwatersysteem. Het waterplan beschrijft de strategische doelen voor het waterbeheer. De condities en maatregelen voor het bereiken van deze doelen staan beschreven in het 'Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren' van Rijkswaterstaat. Lagere overheden dienen het Nationaal Waterplan 2016 - 2021 in hun beleid te verwerken.
5.2.2 Provinciaal beleid
Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021
Het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (hierna: PMWP) is op 18 december 2015 door Provinciale Staten vastgesteld. Het plan staat voor het samen werken aan een provincie waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving en waarin de zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving centraal staat. De agenda van Brabant plaatst provinciaal beleid in dienst van gezondheid, biodiversiteit, sociale ontwikkeling en een innovatieve, duurzame economie. Het PMWP integreert de milieu- en de wateropgave en het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Behalve het PMWP is er een provinciaal natuurbeleidsplan (Brabant Uitnodigend Groen), een energieplan (Energieagenda) en is er beleid om de Brabantse agrofoodsector duurzaam te maken (Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood). Het PMWP vult deze plannen aan daar waar er grote raakvlakken zijn met het milieu- en waterbeleid. Gedacht kan dan worden aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Op deze manier wordt gewerkt aan een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving.
Wettelijke taken
De wettelijke taken op het gebied van milieu en water worden zorgvuldig uitgevoerd. Voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht besteedt de provincie de uitvoering van taken uit aan de drie Brabantse omgevingsdiensten. De gemeente Eindhoven valt onder het werkgebied van de Omgevingsdienst Oost Brabant (ODZOB). Afstemming vindt plaats in het Bestuurlijk Platform Omgevingsrecht. De provincie bereid zich voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Integrale en gezamenlijke aanpak
Provincie en partners blijven samenwerken (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). De provinciale rol hangt af van het onderwerp en van de onzekerheid die er is over doel en route. De provincie werkt waar mogelijk gebiedsgericht samen en dat moet uiteindelijk vanzelfsprekend worden. Daarbij worden alle belangen zoveel mogelijk meegenomen. De provincie nodigt de Brabantse partners (gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders, bedrijven en maatschappelijke organisaties) uit om een gezamenlijke klimaatagenda voor Brabant op te stellen. De provincie heeft daarbij de rol van kennismakelaar en verbinder (integratie van projecten en uitrol van goede voorbeelden. In de klimaatagenda worden gezamenlijke ambities en maatregelen vastgelegd. Ook op Europees niveau blijft de provincie samenwerken aan de milieu- en wateropgaven.
Bij grote ruimtelijke en infrastructurele werken wordt gezocht naar oplossingen met minder milieueffecten, bijvoorbeeld door de hoogwaardige inzet van secundaire materialen. Groene inpassing krijgt veel aandacht. De gronden en provinciale wegen die bij de provincie in bezit zijn worden beheerd op een natuur- en milieuvriendelijke manier. De provincie brengt de duurzaamheidsaspecten van nieuwe grote projecten en programma's bij aanvang in beeld middels een duurzaamheidsscan.
De provincie gaat verder met het Programma DuurzaamDoor. Provincie en partners kijken samen wie welke rol kan oppakken bij het stimuleren van gedrag dat bijdraagt aan gezondheid, veiligheid en groene groei in relatie tot milieu en water.
5.2.3 Beleid Waterschap
Waterbeheerplan 'Waardevol Water'
Waterschap de Dommel heeft op 29 september 2015 het Waterbeheerplan “Waardevol Water” vastgesteld. Dit strategisch document dat op 1 januari 2016 in werking getreden beschrijft de doelstellingen voor de periode 2016-2021 en op welke wijze zij die wil bereiken. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Stroomgebiedbeheerplan de Dommel, het Nationaal en het Provinciaal Milieu- en Waterplan.
Dit plan biedt ruimte voor initiatieven van derden en speelt in op kansen die zich in het waterschapgebied voordoen, waarbij de in het plan beschreven doelen leidend zijn. In de projecten zelf worden de doelen van het Waterbeheerplan uitgewerkt in concrete maatregelen. Het waterschap heeft de volgende uitgangspunten geformuleerd die richtinggevend zijn voor de plannen en oplossingen.
- Beekdalbenadering: ook al zijn de verschillen tussen stad en buitengebied groot toch maken zij deel uit van hetzelfde beekdal waar logische natuurwetten gelden. Door dit beekdal als groter geheel steeds voor ogen te houden, kan integraler en effectiever worden gewerkt. wel is samenwerking met andere overheden, waterpartners en inwoners daarbij essentieel. Water verbindt de stad met het buitgebied.
- De gebruiker centraal: de omgeving wordt op heel veel verschillende manieren gebruikt en de behoeften en belangen van de gebruikers veranderen continu. Ook de waarde van water verandert mee en daarop moet worden ingespeeld.
- Samen sterker: door samen te werken met andere overheden en waterpartners, boeren en bedrijven en door samen oplossingen te zoeken en uitvoering te geven wordt het meest bereikt. Het waterschap wil daarin een inspirerende rol spelen en partijen daartoe de ruimte bieden. Door flexibel te zijn in de samenwerking met en rekening te houden met de inbreng en ideeën van andere partijen wordt de uitvoeringskracht versterkt.
- Gezonde toekomst: ook toekomstige generaties moeten over voldoende, veilig en schoon water. Ook in de maatschappij is het streven naar duurzaamheid steeds actueler en de kringloopgedachte sluit hierop aan. Het waterschap ziet dit als een inspirerende uitdaging en wil mensen bewust maken van de waarde van water en het belang van een duurzaam gebruik ervan.
Keur Waterschap De Dommel 2015
De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.
Hydrologisch neutraal bouwen
Hydrologisch neutraal bouwen is opgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar dit voor staat en welke maatregelen er nodig zijn om daaraan te kunnen voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.
Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatsen van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden.
Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.
Realisatie van nieuw verhard oppervlak en het afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit houdt in dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits “vasthouden-bergen-afvoeren”. Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of door het infiltreren van water in de bodem. Dit past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewatersysteem als het grondwatersysteem. Ingeval niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening die het water tijdelijk bergt noodzakelijk. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.
5.2.4 Gemeentelijk beleid
Gemeentelijk Rioleringsplan (2015 - 2018)
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht op het gebied van het afval- en oppervlakte- en grondwater. Het GRP bevat de geplande activiteiten gericht op het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.
Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.3.1 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | Ja |
zijwatergang | Nee |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1l/s/ha |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Ja |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Ja (met aanvullende maatregelen), echter infiltratie wordt niet toegepast binnen het plangebied. |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
5.3.2 Huidige situatie
Momenteel is het terrein van het plangebied waar de wegomlegging plaats gaat vinden en de bouwvlakken samengevoegd gaan worden geheel onverhard. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit middel- fijnzand waarbij op en diepte van circa 1,5 (circa NAP + 16,0m) meter beneden maaiveld leemlenzen worden aangetroffen.
Middels de voorhanden gegevens van DINO is globaal de grondwaterstand in kaart gebracht. De peilbuis (B51B1833) welke is genomen voor het bepalen van de grondwaterstand is gelegen nabij de rotonde Mispelhoefstraat. Het betreft metingen vanaf oktober 2007 tot en met september 2015. Uit de DINO gegevens blijkt dat de maximale grondwaterstand tot circa 1,5 meter beneden maaiveld komt (MV: NAP + 18,13m). Ter plaatse van de rotonde Mispelhoefstraat (peilbuis B51B1833) zit de hoogste grondwaterstand op circa NAP + 16,60 m, gemiddeld op NAP +15,67, de 90 percentielwaarde ligt op NAP + 16,24 m.
Figuur: Grondwaterstand Mispelhoefstraat (peilbuis B51B1833).
5.3.3 Het watersysteem op bedrijventerrein GDC Acht-Noord
Het waterhuishoudkundig plan (Royal Haskoning, "Waterhuishouding structuurplan GDC Acht-Noord", 9R0431/R00010/501679/DenB, d.d. 21 juni 2006) is tot stand gekomen in een nauwe samenwerking tussen Gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, De Mispelaar B.V. en Rijkswaterstaat.
Voor de inrichting van de waterhuishouding wordt uitgegaan van een geheel verhard plangebied, met uitzondering van de groenzone (zie onderstaande afbeelding 'Groenzone'). In totaal betreft het 44,25 ha verhard gebied. Dit is echter een aanname ("worst case"). Delen van het plangebied gelegen naast de voormalige stort kunnen in de toekomst onverhard blijven. In dit geval zal minder neerslag tot afstroming komen. Afvoer vindt plaats via watergangen naar de groenzone in het noorden. Volgens de systematiek van Waterschap De Dommel (anno 2006) is het verharde terrein van het plangebied ingedeeld in verschillende verontreinigingsklassen. De verontreinigingsklasse bepaalt hoe afvoer van het neerslagwater plaatsvindt. Delen die als verontreinigd worden geclassificeerd voeren af naar het verbeterd gescheiden stelsel. Neerslag afkomstig van de verontreinigde oppervlakken kan overstorten vanuit het verbeterd gescheiden stelsel naar het systeem van watergangen. Overige delen voeren via een bodempassage (of gelijkwaardig) rechtstreeks af naar de berging in de groenzone aan de noordwestelijke rand van het plangebied. Bij de afvoer wordt een verhouding 70/30 gehanteerd, waarbij 70% van het afgekoppeld verhard oppervlak afwatert via het verbeterd gescheiden stelsel en 30% via open water. Er kan bemerkt worden dat het gehele watersysteem een bergende en afvoerende functie heeft. Dat wil zeggen dat het water tijdelijk wordt vastgehouden om vervolgens langzaam af te voeren naar het oppervlaktewater. De reden voor dit ontwerp is om benedenstrooms wateroverlast te voorkomen. Het gehele watersysteem is dus aangesloten op stromend water van beken en rivieren.
De afvoer van huishoudelijk afvalwater vindt gescheiden plaats van de regenwaterafvoer, via een DWA-stelsel. Zowel het DWA-stelsel als het verbeterd gescheiden stelsel kunnen aantakken op het bestaande stelsel langs de Mispelhoefstraat. Aan de Mispelhoefstraat zijn twee gemalen aangelegd, die zowel de droogweerafvoer als de pompovercapaciteit (POC) van het verbeterd gescheiden stelsel naar de RWZI kunnen vervoeren. De geplande activiteiten van de gemalen is 90 m³/uur (DWA) respectievelijk 200 m³/uur (HWA). Voor realisatie van het watersysteem, zoals hierboven uiteengezet, is door Waterschap De Dommel ontheffing verleend (Waterschap De Dommel, beschikking B.A. 06.671, kenmerk U-06-06019, d.d. 14 augustus 2006).
Afbeelding Groenzone.
In 2015 is een start gemaakt met de hydraulische analyse van het totale rioolsysteem inclusies het oppervlaktewatersysteem op GDC-Acht. Dit heeft geresulteerd in een notitie specifiek toegespitst op het verleggen van de Weijerbeemd, kenmerk N010_T&P_BE3023, Wegverlegging Weijerbeemd GDC Acht te Eindhoven Hydraulische beoordeling inclusief uitwerking dempen watergang, Royal HaskoningDHV, d.d.18 mei 2016. Deze notitie maakt als Bijlage 1 deel uit van de toelichting.
Oppervlaktewater in en rondom plangebied
In het beschouwen gebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het watersysteem van het bedrijventerrein is als volgt. Aan de noordzijde, evenwijdig aan de Achtseweg Noord, is een watergang gelegen. Deze watergang zorgt voor de berging en afvoer afkomstig van:
- Dakvlakken welke rechtstreeks zijn aangesloten op de watergang;
- Hemelwater dat is overgestort uit het VGS- stelsel van het bedrijventerrein.
Vanuit deze watergang wordt het water afgevoerd naar de bergingen langs de A2. Vanuit deze berging loopt het water vertraagd de Ekkersrijt in.
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Ten gevolge van de ontwikkelingen zal de bestaande weg Weijerbeemd (oost/west georiënteerd) worden verwijderd en zal de Weijerbeemd in noordelijke richting worden doorgetrokken naar de Achtseweg Noord. Het hemelwaterriool (ø 1000 mm) onder de bestaande weg komt te vervallen.
De nieuwe weg krijgt een breedte van circa 6,5 m over een lengte van circa 208 m. Hemelwater vallende op de weg zal middels een hemelwaterriool worden ingezameld en worden aangesloten op het bestaande VGS-stelsel van het Bedrijventerrein. Dit hemelwaterriool kan overstorten in de watergang aan de Achtseweg Noord. De ontvangende watergang zal worden uitgediept en worden verbreed om de extra aanvoer te kunnen verwerken. Deze watergang voert af naar de bergingen gelegen aan de A2/N2. Het hemelwater zal niet worden afgevoerd naar de spoorsloot (traject Eindhoven / Den Bosch).
Daarnaast zal de watergang aan de westzijde van de Achtseweg Noord worden gedempt. De watergang aan de oostzijde van de Achtseweg Noord wordt verdiept en verbreedt.
Afbeelding inrichting plangebied mbt de Weijerbeemd.
Op basis van het ontwerp van de nieuwe weg is het verhard oppervlak globaal bepaald. Dit is weergegeven in onderstaande. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het verhard oppervlak met circa 1.352 m2 toeneemt.
Oppervlakten | Huidige m2 | Toekomstige m2 |
Daken | nvt | nvt |
Terreinverharding | 0 | 1.352 |
Onverhard terrein | nvt | nvt |
Totaal | 0 | 1.352 |
Tabel: Overzicht huidige en toekomstige situatie.
De verharding van de oude weg, circa 1.241 m2, wordt verwijderd en zal in de toekomstige situatie worden bebouwd.
Gevolgen voor/ door de waterhuishouding
Toename verhard oppervlak
Door realisatie van de nieuwe weg neemt het verhard oppervlak met ca. 1.352 m2 toe. De benodigde berging voor het hele bedrijventerrein is voorzien in de groenzone en deze is gebaseerd op een maximale verhardingsdichtheid. De toename van 1.352 m2 is hierin dus reeds voorzien. Daarnaast wordt de toename van het verhard oppervlak, circa 80 m3 (1352 m2 *60 mm), gecompenseerd in de te verdiepen watergang aan de Achtseweg Noord.
Dempen watergang
De waterberging van GDC-Acht Noord is gelegen op een hoogte variërend tussen NAP+16,6 a 16,9 m. Ter hoogte van de Ekkersrijt is een overloopvoorziening aanwezig (zie figuur 8). Deze voorziening zorgt ervoor dat het water vertraagd op de Ekkersrijt wordt geloosd. Dit via een relatief kleine doorlaat (rond 160 mm) op een hoogte van NAP+16,6 m. Daarnaast is hier een overloopvoorziening op NAP+17,2 m aangebracht. Bij hevige neerslag is sprake van verhang in de watergang gelegen aan de Achtseweg-Noord. Uit de hydraulische berekeningen blijkt dat de waterstand in de te dempen watergang oploopt tot circa NAP+17,8 m. De slootbodem van de te dempen watergang is gelegen op NAP+17,4 m. Met een waterdiepte van 40 cm bergt de watergang 115 m3 water.
Het verlies aan berging wordt ruimschoots gecompenseerd door het verdiepen van de watergang tussen de nieuwe Weijerbeemd en waterberging (watergang gelegen ten noorden van Van Happen. Hiermee neemt het bergend vermogen van deze watergang namelijk toe met 275 m3. Dit met als uitgangspunt een waterstand van NAP+17,8 m.
Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de notitie Wegverlegging Weijerbeemd GDC Acht te Eindhoven Hydraulische beoordeling inclusief uitwerking dempen watergang N010_T&P_BE3023, Royal HaskoningDHV, d.d. 18 mei 2016.
Waterkwaliteit
Bij de aanpassingen aan het VGS- stelsel in de Achtseweg Noord wordt een extra koppeling gerealiseerd tussen het RWA- riool in de Achtseweg Noord het RWA- riool in de Weijerbeemd. Hierdoor zal meer water afkomstig van de terreinen van Cure, Van Happen en Van Gansewinkel worden afgevoerd via het VGS- stelsel naar de RWZI.
Door het verdiepen en verbreden van de watergang aan de Achtseweg Noord doorsnijdt de watergang de vervuilde ondergrond. Derhalve wordt een leemlaag aangebracht op de bodem en het talud van de watergang om vervuiling van het oppervlaktewater vanuit de ondergrond te voorkomen.
Waterkwaliteit
Bij de inrichting, bouw en beheer fase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de buitenruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en dient aandacht te krijgen bij het uitwerken van het beheersplan voor de ontwikkeling.
5.5 Afspraken Waterschap
Begin 2016 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Naar aanleiding van dit overleg is afgesproken dat e.e.a. nader wordt toegelicht. In mei 2016 heeft Waterschap de Dommel daarom ingestemd met de voorgestelde maatregelen en is het wateradvies afgedaan.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "I Bedrijventerrein GDC-Noord 2009 (omleggen weg Weijerbeemd)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen.
Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi.
Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
Verder wordt opgemerkt dat het plangebiedgrens groter is dan waarop de ontwikkeling in dit plangebied ziet (verleggen weg en samenvoegen bouwvlakken). Dit is inherent aan de aanpassingen van de bouwvlakken door het verleggen van de weg Weijerbeemd en de afstand die in acht genomen dient te worden ten opzichte van de Weijerbeemd.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.
In Begrippenwordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik.
In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming “Bedrijf ” (Artikel 3)
Uitgangspunt is het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC Noord 2009. In dit bestemmingsplan had het plangebied de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2', met daarbij functieaanduidingen. In dit bestemmingsplan wordt hetzelfde geregeld, met dien verstande dat één bestemming is opgenomen; 'bestemming Bedrijf'. Dit als gevolg van het samenvoegen van de bouwvlakken die binnen bovengenoemde twee bestemmingen waren opgenomen. Omdat inhoudelijk verschillen zijn binnen de bestemming 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2' binnen het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC Noord 2009, is in dit bestemmingsplan het onderscheid aangebracht door het opnemen van de functie aanduidingen 'specifieke vorm van bedrijf - 1' en 'specifieke vorm van bedrijf - 2'.
Er kan met toepassing van een binnenplanse afwijkkingsbevoegdheid onder voorwaarden ook meegewerkt worden aan de vestiging van bedrijven die niet voorkomen op de “Lijst vanbedrijfsactiviteiten” maar die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die wel zijn genoemd.
Bestemming "Verkeer" (Artikel 4)
Ontsluitingswegen binnen het bedrijventerrein GDC worden bestemd als Verkeer. De Weijerbeemd is binnen het bedrijventerrein GDC Noord een ontsluitingsweg.
Dubbelbestemming "Leiding - Gas" (Artikel 5)
Voor de regels met betrekking tot deze dubbelbestemming is aangesloten bij het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC Noord 2009 en hetgeen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen is geregeld. Als gevolg van een logische begrenzing van het plangebied door de aangepaste bouwvlakken, valt deze dubbelbestemming binnen dit plangebied.
Dubbelbestemming "Waterstaat - Waterlopen" (Artikel 6)
Deze dubbelbestemming is overeenkomstig het bestemmingsplan Bedrijventerrein GDC Noord 2009 overgenomen. Hierin is niets gewijzigd. Als gevolg van een logische begrenzing van het plangebied door de aangepaste bouwvlakken, valt deze dubbelbestemming binnen dit plangebied.
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelbepaling, de Algemenegebruiksregels, de Algemene aanduidingsregels, de Algemene afwijkingsregels, deAlgemene wijzigingsregels en de Procedureregels.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten deSlotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:
- 1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
- 2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
- 3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
- 4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
- 5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
- 6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
- 7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
- Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
- Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
- Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
7.2 Handhaving Voorliggend Plan
Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.
Er is in dit bestemmingsplan slechts aandacht voor handhaving in geval van het met dit bestemmingsplan wegbestemmen van momenteel bestaande functies, dus als er sprake is van het om redenen van een de goede ruimtelijke ordening toekennen van een bestemming die niet conform de bestaande situatie is. Hoewel in dit bestemmingplan inderdaad sprake is van het wegbestemmen van een bestaande functie, gebeurt dit niet als gevolg van een onwenselijke situatie. De bestaande verkeersstructuur wijzigt zodat een groter bouwvlak kan worden gerealiseerd. Een gedeelte van de bestaande verkeersstructuur wordt dan ook 'verplaatst'.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst. In dit geval is met initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin tevens eventuele planschade afgewenteld wordt op de initiatiefnemer. Er bestaat dan ook geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 13 januari 2016. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Bij de voorbereiding is het plan toegestuurd naar het rijk, de provincie en het waterschap. De resultaten hiervan zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
Van het rijk is geen vooroverlegreactie ontvangen. De provincie heeft, naar aanleiding van het ingevulde inventarisatieformulier 'ruimtelijke aspecten', geen aanleiding gehad tot het maken van opmerkingen. Het vooroveleg is hiermee voor de provincie afgerond. De resultaten van het vooroverleg met het waterschap is opgenomen in hoofdstuk 5. Het waterschap kan instemmen met dit bestemmingsplan.
9.3 Inspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Gelet op het gegeven dat in dit bestemmingsplan slechts sprake is van een kleine aanpassing in de verkeersstructuur op het bedrijventerrein waardoor een groter bedrijfsgebouw gerealiseerd kan worden, is sprake van een ondergeschikte aanpassing van het geldende bestemmingsplan. Op grond van artikel 4 lid 3 sub a van voornoemde verordening hoeft in dergelijke gevallen geen invulling te worden gegeven aan deze verordening.
Initiatiefnemer heeft de omliggende bedrijven en in het plangebied gelegen bedrijven in kennis gesteld van de ontwikkelingen waarin dit bestemmingsplan voorziet. Het voorgestelde plan voor de wijziging van de infrastructuur is besproken met Van Happen Containers, ook gevestigd aan de Weijerbeemd. Het bedrijf heeft aangegeven in te kunnen stemmen met het verleggen van een gedeelte van de Weijerbeemd. Dit onder de voorwaarden dat het in- en uitrijden voor het vrachtverkeer van hun bedrijf wordt verbeterd. De wegbreedte van de Weijerbeemd wordt namelijk nu als te smal ervaren en de bochtstraal bij de kruising Weijerbeemd - Mispelhoefstraat is te krap. Dit is ook duidelijk terug te zien aan de rijsporen in de wegberm bij de kruising. Initiatiefnemer is met Van Happen Containers overeengekomen om de Weijerbeemd vanaf de inrit richting het zuiden over een lengte van 70 meter te verbreden. Daarnaast is afgesproken om de aansluiting op de kruising Mispelhoefstraat aan te passen.
Ook zijn de plannen besproken met Van Gansewinkel en CURE (ontwikkelaar van de nieuwe milieustraat ten oosten van Van Gansewinkel). Zij zien beide geen gevolgen voor hun bedrijfsvoering. Het verleggen van de Weijerbeemd kan juist een verlichting geven voor de verkeersintensiteit op het noordelijke deel van de Achtseweg Noord. Het verkeer heeft namelijk ook de mogelijkheid om via de Weijerbeemd te gaan rijden. Dit is voor zowel Van Gansewinkel als Cure een positieve ontwikkeling.
9.4 Zienswijzen En Ambtshalve Wijzigingen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 30 juni 2016 tot en met woensdag 10 augustus 2016 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 29 juni 2016 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze is samengevat en van reactie voorzien in de nota van zienswijze en ambtshalve wijzigingen. Tevens is een ambtshalve wijziging doogevoerd (aanpassing bouwvlak). De nota van zienswijze en ambtshalve wijzigingen is als Bijlage 2, behorende bij de toelichting opgenomen. Voor de aanpassingen naar aanleiding van de zienswijze en de ambtshalve wijziging wordt kortheidshalve hiernaar verwezen.
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan I Bedrijventerrein GDC-Noord 2009 (omleggen weg Weijerbeemd)
SBI- code | Nr | Omschrijving | Afstanden in meters | Cate-gorie | |||||
geur | stof | geluid | gevaar | grootste afstand | |||||
10, 11 | - | VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN | |||||||
101, 102 | 0 | Slachterijen en overige vleesverwerking: | |||||||
101, 102 | 1 | - slachterijen en pluimveeslachterijen | 100 | 0 | 100 C | 50 R | 100 D | 3.2 | |
101 | 3 | - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval | 300 | 0 | 100 C | 50 R | 300 | 4.2 | |
101 | 4 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m2 | 100 | 0 | 100 C | 50 R | 100 | 3.2 | |
101 | 5 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m2 | 50 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |
101 | 6 | - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m2 | 30 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
101, 102 | 7 | - loonslachterijen | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
108 | 8 | - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant- en klaarmaaltijden p.o. < 2.000 m2 | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
102 | 0 | Visverwerkingsbedrijven: | |||||||
102 | 2 | - conserveren | 200 | 0 | 100 C | 30 | 200 | 4.1 | |
102 | 3 | - roken | 300 | 0 | 50 C | 0 | 300 | 4.2 | |
102 | 4 | - verwerken anderszins: p.o. > 1000 m2 | 300 | 10 | 50 C | 30 | 300 D | 4.2 | |
102 | 5 | - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m2 | 100 | 10 | 50 | 30 | 100 | 3.2 | |
102 | 6 | - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m2 | 50 | 10 | 30 | 10 | 50 | 3.1 | |
1031 | - | Aardappelproductenfabrieken: | |||||||
1031 | 1 | - vervaardiging van aardappelproducten | 300 | 30 | 200 C | 50 R | 300 | 4.2 | |
1031 | 2 | - vervaardiging van snacks met p.o, < 2.000 m2 | 50 | 10 | 50 | 50 R | 50 | 3.1 | |
1032, 1039 | 0 | Groente- en fruitconservenfabrireken: | |||||||
1032, 1039 | 1 | - jam | 50 | 10 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | |
1032, 1039 | 2 | - groente algemeen | 50 | 10 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | |
1032, 1039 | 3 | - met koolsoorten | 100 | 10 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | |
1032, 1039 | 4 | - met drogerijen | 300 | 10 | 200 C | 30 | 300 | 4.2 | |
1032, 1039 | 5 | - met uienconservering (zoutinleggerij) | 300 | 10 | 100 C | 10 | 300 | 4.2 | |
104101 | 0 | Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke olieën en vetten: | |||||||
104101 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 200 | 30 | 100 C | 30 R | 200 | 4.1 | |
104101 | 2 | - p.c. > 250.000 t/j | 300 | 50 | 300 CZ | 50 R | 300 | 4.2 | |
104101 | 0 | Raffinage van plantaardige en dierlijke olieën en vetten: | |||||||
104102 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 200 | 10 | 100 C | 100 R | 200 | 4.1 | |
104101 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 300 | 10 | 300 CZ | 200 R | 300 | 4.2 | |
1042 | 0 | Margarinefabrieken: | |||||||
1042 | 1 | - p.c. < 250.000 t/j | 100 | 10 | 200 C | 30 R | 200 | 4.1 | |
1042 | 2 | - p.c. >= 250.000 t/j | 200 | 10 | 300 CZ | 50 R | 300 | 4.2 | |
1051 | 0 | Zuivelproductenfabrieken: | |||||||
1051 | 3 | - melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 t/j | 50 | 0 | 100 C | 50 R | 100 | 3.2 | |
1051 | 4 | - melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 t/j | 100 | 0 | 300 CZ | 50 R | 300 | 4.2 | |
1051 | 5 | - overige zuivelproductenfabrieken | 50 | 50 | 300 C | 50 R | 300 | 4.2 | |
1052 | 1 | Consumptie-ijsfabrieken p.o. > 200 m2 | 50 | 0 | 100 C | 50 R | 100 | 3.2 | |
1052 | 2 | - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m2 | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |
1061 | 0 | Meelfabrieken: | |||||||
1061 | 1 | - p.c. >= 500 t/u | 200 | 100 | 300 CZ | 100 R | 300 | 4.2 | |
1061 | 2 | - p.c. < 500 t/u | 100 | 50 | 200 C | 50 R | 200 | 4.1 | |
1061 | Grutterswarenfabrieken | 50 | 100 | 200 C | 50 | 200 D | 4.1 | ||
1062 | 0 | Zetmeelfabrieken: | |||||||
1062 | 1 | - p.c. < 10 t/u | 200 | 50 | 200 C | 30 R | 200 | 4.1 | |
1062 | 2 | - p.c. >= 10 t/u | 300 | 100 | 300C Z | 50 R | 300 | 4.2 | |
1091 | - | Veevoerfabrieken: | |||||||
1091 | 3 | - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water | 300 | 100 | 200 C | 30 | 300 | 4.2 | |
1091 | 5 | - mengvoeder, p.c. < 100 t/u | 200 | 50 | 200C | 30 | 200 | 4.1 | |
1091 | 6 | - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u | 300 | 100 | 300 CZ | 50 R | 300 | 4.2 | |
1092 | Vervaardiging van voer voor huisdieren | 200 | 100 | 200 C | 30 | 200 | 4.1 | ||
1071 | 0 | Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: | |||||||
1071 | 1 | - v.c. < 7500 kg meel/week | 30 | 10 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |
1071 | 2 | - v.c. >= 7500 kg meel/week | 100 | 30 | 100 C | 30 | 100 | 3.2 | |
1072 | Banket-, biscuit- en koekfabrieken | 100 | 10 | 100 C | 30 | 100 | 3.2 | ||
10821 | 0 | Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: | |||||||
10821 | 2 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m2 | 100 | 30 | 50 | 30 | 100 | 3.2 | |
10821 | 3 | - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m2 | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
10821 | 4 | - suikerwerkfabrieken met suiker branden | 300 | 30 | 50 | 30 R | 300 | 4.2 | |
10821 | 5 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m2 | 100 | 30 | 50 | 30 R | 100 | 3.2 | |
10821 | 6 | - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m2 | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
1073 | Deegwarenfabrieken | 50 | 30 | 10 | 10 | 50 | 3.1 | ||
1083 | 0 | Koffiebranderijen en theepakkerijen: | |||||||
1083 | 2 | - theepakkerijen | 100 | 10 | 30 | 10 | 100 | 3.2 | |
108401 | Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden | 200 | 30 | 50 | 10 | 200 | 4.1 | ||
1089 | Vervaardiging van overige voedingsmiddelen | 200 | 30 | 50 | 30 | 200 D | 4.1 | ||
1089 | Bakkerijgrondstoffenfabrieken | 200 | 50 | 50 | 50 R | 200 | 4.1 | ||
1089 | 0 | Soep- en soeparomafabrieken: | |||||||
1089 | 1 | - zonder poederdrogen | 100 | 10 | 50 | 10 | 100 | 3.2 | |
1089 | 2 | - met poederdrogen | 300 | 50 | 50 | 50 R | 300 | 4.2 | |
1089 | Bakmeel- en puddingpoederfabrieken | 200 | 50 | 50 | 30 | 200 | 4.1 | ||
110101 | Destilleerderijen en likeurstokerijen | 300 | 30 | 200 C | 30 | 300 | 4.2 | ||
110102 | 0 | Vervaardiging van ethylalcohol door gisting: | |||||||
110102 | 1 | - p.c. < 5.000 t/j | 200 | 30 | 200 C | 30 R | 200 | 4.1 | |
110102 | 2 | - p.c. >= 5.000 t/j | 300 | 50 | 300 C | 50 R | 300 | 4.2 | |
1102 t/m 1104 | Vervaardiging van wijn, cider e.d. | 10 | 0 | 30 C | 0 | 30 | 2 | ||
1105 | Bierbrouwerijen | 300 | 30 | 100 C | 50 R | 300 | 4.2 | ||
1106 | Mouterijen | 300 | 50 | 100 C | 30 | 300 | 4.2 | ||
1107 | Mineraalwater- en frisdrankfabrieken | 10 | 0 | 100 | 50 R | 100 | 3.2 | ||
12 | - | VERWERKING VAN TABAK | |||||||
120 | Tabakverwerkende industrie | 200 | 30 | 50 C | 30 | 200 | 4.1 | ||
13 | - | VERVAARDIGING VAN TEXTIEL | |||||||
131 | Bewerken en spinnen van textielvezels | 10 | 50 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | ||
132 | 0 | Weven van textiel: | |||||||
132 | 1 | - aantal weefgetouwen < 50 | 10 | 10 | 100 | 0 | 100 | 3.2 | |
132 | 2 | - aantal weefgetouwen >= 50 | 10 | 30 | 300 Z | 50 | 300 | 4.2 | |
133 | Textielveredelingsbedrijven | 50 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||
139 | Vervaardiging van textielwaren | 10 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||
1393 | Tapijt-, kokos- en vloetmattenfabrieken | 100 | 30 | 200 | 10 | 200 | 4.1 | ||
139, 143 | Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen | 0 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||
14 | - | VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT | |||||||
141 | Vervaardiging kleding van leer | 30 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | ||
141 | Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||
142, 151 | Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont | 50 | 10 | 10 | 10 | 50 | 3.1 | ||
15 | - | VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) | |||||||
151, 152 | Lederfabrieken | 300 | 30 | 100 | 10 | 300 | 4.2 | ||
151 | Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) | 50 | 10 | 30 | 10 | 50D | 3.1 | ||
152 | Schoenenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||
16 | - | HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. | |||||||
16101 | Houtzagerijen | 0 | 50 | 100 | 50 R | 100 | 3.2 | ||
16102 | 0 | Houtconserveringsbedrijven: | |||||||
16102 | 1 | - met creosootolie | 200 | 30 | 50 | 10 | 200 | 4.1 | |
16102 | 2 | - met zoutoplossingen | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
1621 | Fineer- en plaatmaterialenfabrieken | 100 | 30 | 100 | 10 | 100 | 3.2 | ||
162 | 0 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout | 0 | 30 | 100 | 0 | 100 | 3.2 | |
162 | 1 | Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 | 0 | 30 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | |
162902 | Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken | 10 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
17 | - | VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN | |||||||
1711 | Vervaardiging van pulp | 200 | 100 | 200 C | 50 R | 200 | 4.1 | ||
1712 | 0 | Papier- en kartonfabrieken: | |||||||
1712 | 1 | - p.c. < 3 t/u | 50 | 30 | 50 C | 30 C | 50 | 3.1 | |
1712 | 2 | - p.c. 3 - 15 t/u | 100 | 50 | 200 CZ | 50 R | 200 | 4.1 | |
1712 | 3 | - p.c. >= 15 t/u | 200 | 100 | 300 CZ | 100 R | 300 | 4.2 | |
172 | Papier- en kartonwarenfabrieken | 30 | 30 | 100 C | 30 R | 100 | 3.2 | ||
17212 | 0 | Golfkartonfabrieken: | |||||||
17212 | 1 | - p.c. < 3 t/u | 30 | 30 | 100 C | 30 R | 100 | 3.2 | |
17212 | 2 | - p.c. >= 3 t/u | 50 | 30 | 200 CZ | 30 R | 200 | 4.1 | |
58 | - | UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA | |||||||
1811 | Drukkerijen van dagbladen | 30 | 0 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | ||
1812 | Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) | 30 | 0 | 100 | 10 | 100 | 3.2 | ||
18129 | Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
1814 | B | Binderijen | 30 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |
1813 | Grafische reproductie en zetten | 30 | 0 | 10 | 10 | 30 | 2 | ||
1814 | Overige grafische aktiviteiten | 30 | 0 | 30 | 10 | 30D | 2 | ||
19 | - | AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN | |||||||
19202 | A | Smeerolieën- en vettenfabrieken | 50 | 0 | 100 | 30 R | 100 | 3.2 | |
19202 | B | Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie | 300 | 0 | 100 | 50 R | 300 | 4.2 | |
19202 | C | Aardolieproductenfabrieken n.e.g. | 300 | 0 | 200 | 50 R | 300D | 4.2 | |
20 | - | VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN | |||||||
2012 | Kleur- en verfstoffenfabrieken | 200 | 0 | 200 C | 200 R | 200D | 4.1 | ||
2012 | 0 | Anorg, chemische grondtsoffenfabrieken: | |||||||
2012 | 1 | - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" | 100 | 30 | 300 C | 300 R | 300D | 4.2 | |
20141 | A0 | Organ. chemische grondstoffenfabrieken: | |||||||
20141 | A1 | - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" | 300 | 10 | 200 C | 300 R | 300D | 4.2 | |
20141 | B0 | Methanolfabrieken: | |||||||
20141 | B1 | - p.c. < 100.000 t/j | 100 | 0 | 200 C | 100 R | 200 | 4.1 | |
20141 | B2 | - p.c. >= 100.000 t/j | 200 | 0 | 300 CZ | 200 R | 300 | 4.2 | |
20149 | 0 | Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.): | |||||||
20149 | 1 | - p.c. < 50.000 t/j | 300 | 0 | 200 C | 100 R | 300 | 4.2 | |
203 | Verf-, lak- en vernisfabrieken | 300 | 30 | 200 C | 300 R | 300D | 4.2 | ||
2110 | 0 | Farmaceutische grondstoffenfabrieken: | |||||||
2110 | 1 | - p.c. < 1.000 t/j | 200 | 10 | 200 C | 300 R | 300 | 4.2 | |
2120 | 0 | Farmaceutische productenfabrieken: | |||||||
2120 | 1 | - formulering en afvullen geneesmiddelen | 50 | 10 | 50 | 50 R | 50 | 3.1 | |
2120 | 2 | - verbandmiddelenfabrieken | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
2041 | Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken | 300 | 100 | 200 C | 100 R | 300 | 4.2 | ||
2042 | Parfumerie- en cosmeticafabrieken | 300 | 30 | 50 C | 50 R | 300 | 4.2 | ||
2052 | - | Lijm- en plakmiddelenfabrieken: | |||||||
2052 | 1 | - zonder dierlijke grondstoffen | 100 | 10 | 100 | 50 | 100 | 3.2 | |
205902 | Fotochemische productenfabrieken | 50 | 10 | 100 | 50 R | 100 | 3.2 | ||
205903 | A | Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken | 50 | 10 | 50 | 50 R | 50 | 3.1 | |
205903 | B | Overige chemische productenfabrieken n.e.g. | 200 | 30 | 100 C | 200 R | 200 D | 4.1 | |
2060 | Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken | 300 | 30 | 300 C | 200 R | 300 | 4.2 | ||
22 | - | VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF | |||||||
221101 | Rubberbandenfabrieken | 300 | 50 | 300 C | 100 R | 300 | 4.2 | ||
221102 | 0 | Loopvlakvernieuwingsbedrijven: | |||||||
221102 | 1 | - vloeropp. < 100 m2 | 50 | 10 | 30 | 30 | 50 | 3.1 | |
221102 | 2 | - vloeropp. >= 100 m2 | 200 | 50 | 100 | 50 R | 200 | 4.1 | |
2219 | Rubber-artikelenfabrieken | 100 | 10 | 50 | 50 R | 100 D | 3.2 | ||
222 | 0 | Kunststofverwerkende bedrijven: | |||||||
222 | 1 | - zonder fenolharsen | 200 | 50 | 100 | 100 R | 200 | 4.1 | |
222 | 2 | - met fenolharsen | 300 | 50 | 100 | 200 R | 300 | 4.2 | |
222 | 3 | - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststof bouwmaterialen | 50 | 30 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | |
23 | - | VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN | |||||||
231 | 0 | Glasfabrieken: | |||||||
231 | 1 | - glas en glasproducten, p.c. < 5.000 t/j | 30 | 30 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
231 | 2 | - glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 t/j | 30 | 100 | 300 CZ | 50 R | 300 | 4.2 | |
231 | 3 | - glaswol en glasvezels, p.c. < 5.000 t/j | 300 | 100 | 100 | 30 | 300 | 4.2 | |
231 | Glasbewerkingsbedrijven | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | ||
232, 234 | 0 | Aardewerkfabrieken: | |||||||
232, 234 | 1 | - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
232, 234 | 2 | - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW | 30 | 50 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
233 | A | Baksteen en baksteenelementenfabrieken | 30 | 200 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | |
233 | B | Dakpannenfabrieken | 50 | 200 | 200 | 100 R | 200 | 4.1 | |
235201 | 0 | Kalkfabrieken: | |||||||
235201 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 30 | 200 | 200 | 30 R | 200 | 4.1 | |
235202 | 0 | Gipsfabrieken; | |||||||
235202 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 30 | 200 | 200 | 30 R | 200 | 4.1 | |
23611 | 0 | Betonwarenfabrieken: | |||||||
23611 | 1 | - zonder persen, triltafels en bekistingtrillers | 10 | 100 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | |
23611 | 2 | - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d | 10 | 100 | 300 | 30 | 300 | 4.2 | |
23612 | 0 | Kalkzandsteenfabrieken: | |||||||
23612 | 1 | - p.c. < 100.000 t/j | 10 | 50 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
23612 | 2 | - p.c. >= 100.000 t/j | 30 | 200 | 300 Z | 30 | 300 | 4.2 | |
2362 | Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken | 50 | 50 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | ||
2363, 2364 | 0 | Betonmortelcentrales: | |||||||
2363, 2364 | 1 | - p.c. < 100 t/u | 10 | 50 | 100 | 100 R | 100 | 3.2 | |
2363, 2364 | 2 | - p.c >= 100 t/u | 30 | 200 | 300 Z | 50 R | 300 | 4.2 | |
2365, 2369 | 0 | Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips): | |||||||
2365, 2369 | 1 | - p.c. < 100 t/d | 10 | 50 | 100 | 50 R | 100 | 3.2 | |
2365, 2369 | 2 | - p.c. >= 100 t/d | 30 | 200 | 300 Z | 200 R | 300 | 4.2 | |
237 | 0 | Natuursteenbewerkingsbedrijven: | |||||||
237 | 1 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m2 | 10 | 30 | 100 | 0 | 100 D | 3.2 | |
237 | 2 | - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m2 | 10 | 30 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | |
237 | 3 | - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j | 10 | 100 | 300 | 10 | 300 | 4.2 | |
2391 | Slijp- en polijstmiddelenfabrieken | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | ||
2399 | A0 | Bitumineuze materialenfabrieken: | |||||||
2399 | A1 | - p.c. < 100 t/u | 300 | 100 | 100 | 30 | 300 | 4.2 | |
2399 | B0 | Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol): | |||||||
2399 | B1 | - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j | 100 | 200 | 300 CZ | 30 | 300 | 4.2 | |
2399 | B2 | - overige isolatiematerialen | 200 | 100 | 100 C | 50 | 200 | 4.1 | |
2399 | C | Minerale productenfabrieken n.e.g. | 50 | 50 | 100 | 50 | 100 D | 3.2 | |
2399 | D0 | Asfaltcentrales p.c. < 100 ton/uur | 100 | 50 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | |
2399 | D1 | - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur | 200 | 100 | 300 Z | 50 | 300 | 4.2 | |
24 | - | VERVAARDIGING VAN METALEN | |||||||
243 | 0 | Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen: | |||||||
243 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 30 | 30 | 300 | 30 | 300 | 4.2 | |
244 | A0 | Non-ferro-metaalfabrieken: | |||||||
244 | A1 | - p.c. < 1.000 t/j | 100 | 100 | 300 | 30 R | 300 | 4.2 | |
2451, 2452 | 0 | IJzer- en staalgieterijen/-smelterijen: | |||||||
2451, 2452 | 1 | - p.c. < 4.000 t/j | 100 | 50 | 300 C | 30 R | 300 | 4.2 | |
2453, 2454 | 0 | Non-ferro-metaalgieterijen/-smelterijen: | |||||||
2453, 2454 | 1 | - p.c. < 4.000 t/j | 100 | 50 | 300 C | 30 R | 300 | 4.2 | |
25, 31 | - | VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDDELEN) | |||||||
251, 331 | 0 | Constructiewerkplaatsen: | |||||||
251, 331 | 1 | - gesloten gebouw | 30 | 30 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
251, 331 | 1a | - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
251, 331 | 2 | - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 | 30 | 50 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | |
251, 331 | 3 | - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 | 50 | 200 | 300 Z | 30 | 300 | 4.2 | |
2529, 3311 | 0 | Tank- en reservoirbouwbedrijven: | |||||||
2529, 3311 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 30 | 50 | 300 | 30 R | 300 | 4.2 | |
2521, 2530, 3311 | Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels | 30 | 30 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | ||
255, 331 | A | Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven | 10 | 30 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | |
255, 331 | B | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. | 50 | 30 | 100 | 30 | 100 D | 3.2 | |
255, 331 | B1 | Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | |
2561, 3311 | 0 | Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven: | |||||||
2561, 3311 | 1 | - algemeen | 50 | 50 | 100 | 50 | 100 | 3.2 | |
2561, 3311 | 10 | - stralen | 30 | 200 | 200 | 30 | 200 D | 4.1 | |
2561, 3311 | 11 | - metaalharden | 30 | 50 | 100 | 50 | 100 D | 3.2 | |
2561, 3311 | 12 | - lakspuiten en moffelen | 100 | 30 | 100 | 50 R | 100 D | 3.2 | |
2561, 3311 | 2 | - scoperen (opspuiten van zink) | 50 | 50 | 100 | 30 R | 100 D | 3.2 | |
2561, 3311 | 3 | - thermisch verzinken | 100 | 50 | 100 | 50 | 100 | 3.2 | |
2561, 3311 | 4 | - thermisch vertinnen | 100 | 50 | 100 | 50 | 100 | 3.2 | |
2561, 3311 | 5 | - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) | 30 | 50 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
2561, 3311 | 6 | - anodiseren, eloxeren | 50 | 10 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
2561, 3311 | 7 | - chemische oppervlaktebehandeling | 50 | 10 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
2561, 3311 | 8 | - emailleren | 100 | 50 | 100 | 50 R | 100 | 3.2 | |
2561, 3311 | 9 | - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.) | 30 | 30 | 100 | 50 | 100 | 3.2 | |
2562, 3311 | 1 | Overige metaalbewerkende industrie | 10 | 30 | 100 | 30 | 100 D | 3.2 | |
2562, 3311 | 2 | Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m2 | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | |
259, 331 | A0 | Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken: | |||||||
259, 331 | A1 | - p.o. < 2.000 m2 | 30 | 50 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | |
269, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. | 30 | 30 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
259, 331 | B | Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig p.o. < 200 m2 | 30 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
27, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN | |||||||
27, 28, 33 | 0 | Machine- en apparatenfabrieken: | |||||||
27, 28, 33 | 1 | - p.o. < 2.000 m2 | 30 | 30 | 100 | 30 | 100 D | 3.2 | |
27, 28, 33 | 2 | - p.o. >= 2.000 M2 | 50 | 30 | 200 | 30 | 200 D | 4.1 | |
28, 33 | 3 | - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW | 50 | 30 | 300 Z | 30 | 300 D | 4.2 | |
26, 28, 33 | - | VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS | |||||||
26, 28, 33 | A | Kantoormachines- en computerfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
26, 27, 33 | - | VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN | |||||||
271, 331 | Elektromotoren- en generatorenfabrieken | 200 | 30 | 30 | 50 | 200 | 4.1 | ||
271, 273 | Schakel- en installatiemateriaalfabrieken | 200 | 10 | 30 | 50 | 200 | 4.1 | ||
273 | Elektrische draad- en kabelfabrieken | 100 | 10 | 200 | 100 R | 200 D | 4.1 | ||
272 | Accumulatoren- en batterijenfabrieken | 100 | 30 | 100 | 50 | 100 | 3.2 | ||
274 | Lampenfabrieken | 200 | 30 | 30 | 300 R | 300 | 4.2 | ||
293 | Elektrotechnische industrie n.e.g. | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||
26, 33 | - | VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN BENODIGDHEDEN | |||||||
261, 263, 264, 331 | Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. | 30 | 0 | 50 | 30 | 50 D | 3.1 | ||
2612 | Fabrieken voor gedrukte bedrading | 50 | 10 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | ||
26, 32, 33 | - | VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN | |||||||
26, 32, 33 | A | Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. | 30 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |
29 | - | VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS | |||||||
291 | 0 | Autofabrieken en assemblagebedrijven: | |||||||
291 | 1 | - p.o. < 10.000 m2 | 100 | 10 | 200 C | 30 R | 200 D | 4.1 | |
291 | 2 | - p.o. >= 10.000 m2 | 200 | 30 | 300 Z | 50 R | 300 | 4.2 | |
29201 | Carrosseriefabrieken | 100 | 10 | 200 | 30 R | 200 | 4.1 | ||
29202 | Aanhangwagen- en opleggerfabrieken | 30 | 10 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | ||
293 | Auto-onderdelenfabrieken | 30 | 10 | 100 | 30 R | 100 | 3.2 | ||
30 | - | VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) | |||||||
301, 3315 | 0 | Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: | |||||||
301, 3315 | 1 | - houten schepen | 30 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
301, 3315 | 2 | - kunststof schepen | 100 | 50 | 100 | 50 R | 100 | 3.2 | |
301, 3315 | 3 | - metalen schepen < 25 m | 50 | 100 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | |
302, 317 | - | Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen: | |||||||
302, 317 | 1 | - algemeen | 50 | 30 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
302, 317 | 2 | - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW | 50 | 30 | 300 Z | 30 R | 300 | 4.2 | |
303, 3316 | 0 | Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven: | |||||||
303, 3316 | 1 | - zonder proefdraaien motoren | 50 | 30 | 200 | 30 | 200 | 4.1 | |
309 | Rijwiel- en motorrijwielfabrieken | 30 | 10 | 100 | 30 R | 100 | 3.2 | ||
3099 | Transportmiddelenindustrie n.e.g. | 30 | 30 | 100 | 30 | 100 D | 3.2 | ||
31 | - | VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. | |||||||
310 | 1 | Meubelfabrieken | 50 | 50 | 100 | 30 | 100 D | 3.2 | |
9524 | 2 | Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 | 0 | 10 | 10 | 0 | 10 | 1 | |
321 | Fabricage van munten, sieraden e.d. | 30 | 10 | 10 | 10 | 30 | 2 | ||
322 | Muziekinstrumentenfabrieken | 30 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||
323 | Sportartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | ||
324 | Speelgoedartikelenfabrieken | 30 | 10 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | ||
32991 | Sociale werkvoorziening | 0 | 30 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
32999 | Vervaardiging van overige goederen n.e.g. | 30 | 10 | 50 | 30 | 50 D | 3.1 | ||
38 | - | VOORBEREIDING TOT RECYCLING | |||||||
383202 | A0 | Puinbrekerijen en -malerijen: | |||||||
383202 | A1 | - v.c. < 100.000 t/j | 30 | 100 | 300 | 10 | 300 | 4.2 | |
383202 | B | Rubberregeneratiebedrijven | 300 | 50 | 100 | 50 R | 300 | 4.2 | |
383202 | C | Afvalscheidingsinstallaties | 200 | 200 | 300 C | 50 | 300 | 4.2 | |
35 | - | PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER | |||||||
35 | A0 | Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe) | |||||||
35 | B2 | - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa | 50 | 50 | 100 | 30 R | 100 | 3.2 | |
35 | C0 | Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: | |||||||
35 | C1 | - < 10 MVA | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |
35 | C2 | - 10 - 100 MVA | 0 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |
35 | C3 | - 100 - 200 MVA | 0 | 0 | 100C | 50 | 100 | 3.2 | |
35 | C4 | - 200 - 1000 MVA | 0 | 0 | 300 CZ | 50 | 300 | 4.2 | |
35 | D0 | Gasdistributiebedrijven: | |||||||
35 | D1 | - gascompressorstations vermogen < 100 MW | 0 | 0 | 300 C | 100 | 300 | 4.2 | |
35 | D3 | - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, cat. A | 0 | 0 | 10 C | 10 | 10 | 1 | |
35 | D4 | - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |
35 | D5 | - gasontvang- en verdeelstations, cat. D | 0 | 0 | 50C | 50 R | 50 | 3.1 | |
35 | E0 | Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: | |||||||
35 | E1 | - stadsverwarming | 30 | 10 | 100 C | 50 | 100 | 3.2 | |
35 | E2 | - blokverwarming | 10 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |
36 | - | WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER | |||||||
36 | A0 | Waterwinning-/bereiding bedrijven: | |||||||
36 | A2 | - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling | 10 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |
36 | B0 | Waterdistributiebedrijven met pompvermogen: | |||||||
36 | B1 | - < 1 MW | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |
36 | B2 | - 1 - 15 MW | 0 | 0 | 100 C | 10 | 100 | 3.2 | |
36 | B3 | - >= 15 MW | 0 | 0 | 300 C | 10 | 300 | 4.2 | |
41, 42, 43 | - | BOUWNIJVERHEID | |||||||
41, 42, 43 | 0 | Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m2 | 10 | 30 | 100 | 10 | 100 | 3.2 | |
41, 42, 43 | 1 | - bouwbedrijven algemeen: b.o <= 2.000 m2 | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
41, 42, 43 | 2 | Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m2 | 10 | 30 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
41, 42, 43 | 3 | - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. < 1000 m2 | 0 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
45, 47 | - | HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS | |||||||
451 | Groothandel in vrachtauto's (incl. import en reparatie) | 10 | 10 | 100 | 10 | 100 | 3.2 | ||
45204 | A | Autoplaatwerkerijen | 10 | 30 | 100 | 10 | 100 | 3.2 | |
45204 | B | Autobeklederijen | 0 | 0 | 10 | 10 | 10 | 1 | |
45204 | C | Autospuitinrichtingen | 50 | 30 | 30 | 30 R | 50 | 3.1 | |
45205 | Autowasserijen | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
46 | - | GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING | |||||||
4621 | 0 | Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders | 30 | 30 | 50 | 30 R | 50 | 3.1 | |
4621 | 1 | Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer | 100 | 100 | 300 Z | 50 R | 300 | 4.2 | |
4622 | Groothandel in bloemen en planten | 10 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
4623 | Groothandel in levende dieren | 50 | 10 | 100 C | 0 | 100 | 3.2 | ||
4624 | Groothandel in huiden, vellen en leder | 50 | 0 | 30 | 0 | 50 | 3.1 | ||
46217, 4631 | Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen | 30 | 10 | 30 | 50 R | 50 | 3.1 | ||
4632, 4633 | Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsolieën | 10 | 0 | 30 | 50 R | 50 | 3.1 | ||
4634 | Groothandel in dranken | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
4635 | Groothandel in tabaksproducten | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
4636 | Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk | 10 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
4637 | Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen | 30 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
4638, 4639 | Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||
464, 46733 | Groothandel in overige consumentenartikelen | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||
46499 | 0 | Groothandel in vuurwerk en munitie: | |||||||
46499 | 1 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton | 10 | 0 | 30 | 10 V | 30 | 2 | |
46499 | 2 | - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton | 10 | 0 | 30 | 50 V | 50 | 3.1 | |
46499 | 5 | - munitie | 0 | 0 | 30 | 30 | 30 | 2 | |
46711 | 0 | Groothandel in vaste brandstoffen: | |||||||
46711 | 1 | - klein, lokaal verzorgingsgebied | 10 | 50 | 50 | 30 | 50 | 3.1 | |
46712 | 0 | Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen: | |||||||
46712 | 1 | - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 | 50 | 0 | 50 | 200 R | 200 D | 4.1 | |
46712 | 3 | - tot vloeistof verdichte gassen | 50 | 0 | 50 | 300 R | 300 D | 4.2 | |
46713 | Groothandel in minerale olieproducten (excl. brandstoffen) | 100 | 0 | 30 | 50 | 100 | 3.2 | ||
46721 | 0 | Groothandel in metaalertsen: | |||||||
46721 | 1 | - opslag opp. < 2.000 m2 | 30 | 300 | 300 | 10 | 300 | 4.2 | |
46722, 46723 | Groothandel in metalen en -halffabrikaten | 0 | 10 | 100 | 10 | 100 | 3.2 | ||
4673 | 0 | Groothandel in hout en bouwmaterialen: | |||||||
4673 | 1 | - algemeen: b.o. > 2.000 m2 | 0 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
4673 | 2 | - algemeen: b.o. <= 2.000 m2 | 0 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | |
46735 | 4 | zand en grind: | |||||||
46735 | 5 | - algemeen: b.o. > 200 m2 | 0 | 30 | 100 | 0 | 100 | 3.2 | |
46735 | 6 | - algemeen: b.o. <= 200 m2 | 0 | 10 | 30 | 0 | 30 | 2 | |
4674 | 0 | Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: | |||||||
4674 | 1 | - algemeen: b.o. > 2.000 m2 | 0 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
4674 | 2 | - algemeen: b.o. < = 2.000 m2 | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | |
46751 | Groothandel in chemische producten | 50 | 10 | 30 | 100 R | 100 D | 3.2 | ||
46752 | Groothandel in kunstmeststoffen | 30 | 30 | 30 | 30 R | 30 | 2 | ||
4676 | Groothandel in overige intermediaire goederen | 10 | 10 | 30 | 10 | 30 | 2 | ||
4677 | 0 | Autosloperijen: b.o. > 1000 m2 | 10 | 30 | 100 | 30 | 100 | 3.2 | |
4677 | 1 | - autosloperijen: b.o. <= 1000 m2 | 10 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
4677 | 0 | Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m2 | 10 | 30 | 100 | 10 | 100 D | 3.2 | |
4677 | 1 | - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m2 | 10 | 10 | 50 | 10 | 50 | 3.1 | |
466 | 0 | Groothandel in machines en apparaten: | |||||||
466 | 1 | - machines voor de bouwnijverheid | 0 | 10 | 100 | 10 | 100 | 3.2 | |
466 | 2 | - overige | 0 | 10 | 50 | 0 | 50 | 3.1 | |
466, 469 | Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 | ||
49 | - | VERVOER OVER LAND | |||||||
491, 492 | 0 | Spoorwegen: | |||||||
491, 492 | 1 | - stations | 0 | 0 | 100 C | 50 R | 100 D | 3.2 | |
491, 492 | 2 | - rangeerterreinen, overslagstations (zonder rangeerheuvel) | 30 | 30 | 300 C | 300 R | 300 D | 4.2 | |
493 | Bus-, tram- en metrostations en -remises | 0 | 10 | 100 C | 0 | 100 D | 3.2 | ||
493 | Touringcarbedrijven | 10 | 0 | 100 C | 0 | 100 | 3.2 | ||
494 | 0 | Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m2 | 0 | 0 | 100 C | 30 | 100 | 3.2 | |
494 | 1 | - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1000 m2 | 0 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |
495 | Pomp- en compressorstations van pijpleidingen | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 D | 2 | ||
52 | - | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |||||||
52102, 52109 | A | Distributiecentra, pak- en koelhuizen | 30 | 10 | 50 C | 50 R | 50 D | 3.1 | |
5221 | 2 | Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) | 10 | 0 | 100 C | 30 | 100 | 3.2 | |
53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||
61 | B0 | Zendinstallaties: | |||||||
61 | B1 | - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) | 0 | 0 | 0 C | 100 | 100 | 3.2 | |
61 | B2 | - FM en TV | 0 | 0 | 0 C | 10 | 10 | 1 | |
61 | B3 | - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwergunningplichtig) | 0 | 0 | 0 C | 10 | 10 | 1 | |
77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||||
7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | 10 | 0 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | ||
773 | Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen | 10 | 0 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 | ||
72 | - | SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK | |||||||
721 | Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk | 30 | 10 | 30 | 30 R | 30 | 2 | ||
722 | Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek | 0 | 0 | 10 | 0 | 10 | 1 | ||
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 | - | OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING | |||||||
812 | Reinigingsbedrijven voor gebouwen | 50 | 10 | 30 | 30 | 50 D | 3.1 | ||
74203 | Foto- en filmontwikkelcentrales | 10 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | ||
37, 38, 39 | - | MILIEUDIENSTVERLENING | |||||||
3700 | A0 | RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks: | |||||||
381 | B | Gemeentewerven (afval-inzameldepots) | 30 | 30 | 50 | 30 R | 50 | 3.1 | |
381 | C | Vuiloverslagstations | 200 | 200 | 300 | 30 | 300 | 4.2 | |
382 | A0 | Afvalverwerkingsbedrijven: | |||||||
382 | A2 | - kabelbranderijen | 100 | 50 | 30 | 10 | 100 | 3.2 | |
382 | A4 | - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) | 50 | 10 | 30 | 10 | 50 | 3.1 | |
382 | A5 | - oplosmiddelterugwinning | 100 | 0 | 10 | 30 R | 100 D | 3.2 | |
382 | A6 | - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW | 300 | 200 | 300 CZ | 50 | 300 D | 4.2 | |
382 | A7 | - verwerking fotochemisch en galvano-afval | 10 | 10 | 30 | 30 R | 30 | 2 | |
382 | C0 | Composteerbedrijven: | |||||||
382 | C5 | - GFT in gesloten gebouw | 200 | 50 | 100 | 100 R | 200 | 4.1 |
Bijlage 1 Notitie Hydraulische Effecten Weijerbeemd D.d. 18 Mei 2016
Bijlage 1 Notitie hydraulische effecten Weijerbeemd d.d. 18 mei 2016