V Kerkdorp Acht 2007 (woonwagenlocatie Alblasstraat)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 23-02-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Door het college van burgemeester en wethouders is op 12 januari 2016 besloten om voor de woonwagenlocatie aan de Alblasstraat uit te gaan van de legalisering van één standplaats, de toevoeging van vier standplaatsen en het toevoegen van een tweede ontsluiting. Uiteindelijk is in het gemeentelijk beleid 'Herijking woonwagenbeleid gemeente Eindhoven 2017' (vastgesteld door de gemeenteraad) de Alblasstraat opgenomen als locatie waar één standplaats wordt gelegaliseerd en drie standplaatsen worden toegevoegd.
Het voornemen bestaat daarom om de bestaande woonwagenlocatie aan de Alblasstraat uit te breiden. Naast de vijf bestaande, legale standplaatsen zal een zesde, gedoogde standplaats gelegaliseerd worden. Tevens worden drie nieuwe standplaatsen en een tweede ontsluiting gecreëerd. Deze ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan “Kerkdorp Acht 2007”.
Het voorliggende bestemmingsplan "V Kerkdorp Acht 2007 (woonwagenlocatie Alblasstraat)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt in het noordwestelijke deel van de gemeente in het Kerkdorp Acht en betreft de woonwagenlocatie aan de Alblasstraat. Het gebied staat kadastraal bekend als gemeente Woensel, sectie T, nummers 1967, 2505, 2506, 2763 (deels) en 2764 en heeft een oppervlakte van circa 5.666 m². Het plangebied wordt globaal begrensd door de Alblasstraat, Zaanstraat en Spaarnestraat.
In onderstaande figuren is de situering van het plangebied nader aangeduid.
Situering van het plangebied in de omgeving.
Begrenzing van het plangebied.
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "V Kerkdorp Acht 2007 (woonwagenlocatie Alblasstraat)" vervangt deels het bestemmingsplan "Kerkdorp Acht 2007, (gewijzigd) vastgesteld door de raad op 22 december 2009.
In onderstaande figuur is een uitsnede weergegeven van de plankaart van het vigerende bestemmingsplan. De situering van het plangebied is met een blauwe lijn nader aangeduid.
Uitsnede plankaart vigerend bestemmingsplan en aanduiding situering plangebied.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
Het kerkdorp Acht ligt ingeklemd tussen de radiale ontsluitingsweg Boschdijk en de spoorlijn richting Den Bosch. De regionale ontsluitingsweg Anthony Fokkerweg begrenst Acht ten zuiden en het bedrijventerrein Kapelbeemd ten noorden. De begrenzing door deze intensief gebruikte infrastructuur heeft de stedenbouwkundige opzet voor een groot deel bepaald.
Acht is in stedenbouwkundige zin een op zich zelf staand woongebied geworden met een zeer groene uitstraling. Aan de randen van het kerkdorp is het meeste groen geconcentreerd in de vorm van parkzones, sportvelden en een grote monumentale boomgaard aan de Boschdijk. Dit openbare groen loopt veelal over in de tuinen van de vrijstaande woningen op ruime kavels. Binnen de strakke orthogonale (rechthoekige) begrenzing van de infrastructuur is de buurt op een losse parkachtige, bijna organische, wijze opgebouwd met een grillig maar toch overzichtelijk stratenpatroon. De bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen op ruime kavels hetgeen de buurt in combinatie met het grote aanbod van openbaar groen een ruim en groen karakter geeft. Centraal in de buurt rondom de Waalstraat en Rijnstraat is de bebouwing intensiever en compacter opgezet zonder dat daardoor de historische kern van het kerkdorp, die eveneens in deze zone ligt, geweld wordt aangedaan.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Opbouw
In onderstaande figuur is de beoogde situatie van de woonwagenlocatie aan de Alblasstraat weergegeven. De vijf bestaande, legale, standplaatsen blijven gehandhaafd (donkergrijs weergegeven in de figuur). Een zesde, gedoogde standplaats wordt gelegaliseerd en daarnaast worden drie nieuwe standplaatsen gerealiseerd. Tussen de Zaanstraat en de nieuwe standplaatsen blijft een groenstrook in stand.
De inrichting van deze nieuwe standplaatsen is na uitvoerig overleg met de bestaande bewoners van de locatie tot stand gekomen.
In de huidige situatie wordt de locatie alleen via een toegang aan de Alblasstraat ontsloten. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een tweede toegang aan de zijde Spaarnestraat. Daarbij wordt een verkeersremmende maatregel aangelegd.
Iedere standplaats krijgt één eigen parkeerplaats. Daarnaast worden in het openbare gebied tussen de standplaatsen aanvullend 7 parkeerplaatsen gerealiseerd en is ter plaatse van huisnummer 25 ruimte gereserveerd voor het parkeren van een camper.
Aan de zijde van de Zaanstraat wordt ten behoeve van de landschappelijke inpassing groen aangebracht. Hierbij wordt het trottoir versmald en een uitstapstrook gerealiseerd.
Stedenbouwkundige opzet uitbreiding woonwagenlocatie.
Verkeersstructuur
De Rijnstraat/Waalstraat, Verzetsheldenlaan en de Cor Gehrelslaan zijn de belangrijkste ontsluitingswegen van Acht. Het plangebied wordt omsloten door kleinere straten (Alblasstraat, Zaanstraat, Spaarnestraat) met de functie van erftoegangsweg (woonstraat), met een snelheidsregime van 30 km/uur.
Groen en water
De groenstructuur wordt gevormd door de bomen en struiken die zich met name langs de randen van het plangebied bevinden. Binnen het plangebied zijn geen wateroppervlaktes aanwezig, wel wordt in wateropvang voorzien in de vorm van een wadi/infiltratiegreppel.
2.3 De Buurt
Kerkdorp Acht
Het plangebied is gelegen aan de Alblasstraat in het Kerkdorp Acht. De woonwagenlocatie is gesitueerd op de grens tussen enerzijds de bedrijvigheid aan de noord- en westzijde langs de Alblasstraat, uitlopend vanaf het spoor, en anderzijds de woonomgeving aan de zuid- en oostzijde, langs de Zaanstraat en Spaarnestraat.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voordat wordt getoetst aan de treden van de ladder voor duurzame verstedelijking dient te worden vastgesteld of het onderhavige bestemmingsplan voorziet in een (planologisch) nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in art. 3.1.6 lid 2 Bro. Indien hierin niet wordt voorzien kan een toetsing namelijk achterwege blijven. Artikel 1.1.1 aanhef en eerste lid onder i Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
De voorliggende ontwikkeling betreft het mogelijk maken van vier nieuwe woonwagenstandplaatsen. Op basis van jurisprudentie kan worden gesteld dat bij een dergelijke beperkte ontwikkeling geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in het Bro. Een nadere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet vereist.
Overige onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte hebben geen directe invloed op de ontwikkeling.
3.2.2 Ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio’s
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.
3.2.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.3), waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
3.2.4 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied zijn de geluidszone en het obstakelbeheergebied behorende bij het luchtvaartterrein relevant. Deze gebieden zijn op onderstaande kaart aangegeven. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op geluid en in paragraaf 3.2.5 op de beperkingengebieden. Onderstaande kaart behoort bij de Rarro.
kaart militair luchtvaartterrein – Vliegbasis Eindhoven (bijlage 3.4 Rarro)
Bron: http://wetten.overheid.nl
3.2.5 Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit is het luchthavengebied, de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Voor het bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
- de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.3.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Hieronder wordt nader ingegaan op het obstakelbeheergebied en het vogelbeheersgebied.
Kaart beperkingengebied
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van obstakels. Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m +NAP). Het plangebied is buiten deze funnel geprojecteerd. De funnel vormt daarom geen belemmering voor deze ontwikkeling.
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een zone van 4 km rond de landingsbaan waar maximaal 45 meter hoog mag worden gebouwd. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog. De bouwplannen binnen voorliggend plangebied staan een beperkte bouwhoogte toe voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximaal toegestane bouwhoogte binnen het obstakelbeheersgebied wordt niet overschreden.
Kaart obstakelbeheergebieden voor de vliegfunnel en IHCS
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken (zie onderstaande afbeelding). De bouwplannen binnen voorliggend plangebied staan een beperkte bouwhoogte toe voor hoofdgebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximaal toegestane bouwhoogte binnen het obstakelbeheersgebied wordt niet overschreden.
Kaart ILS-verstoringsgebied
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt. In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
- oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
- natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
- vishouderijen met extramurale bassins;
- extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
- afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Kaart Vogelbeheersgebied
Het planvoornemen maakt geen ontwikkeling mogelijk waar een aantrekkende werking naar vogels van uitgaat.
3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
- een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Kaart hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt nog net binnen dit radarverstoringsgebied. Gezien de maximaal toegestane bouwhoogte heeft dit echter geen consequenties.
Kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen-arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
3.2.7 Outer-horizontal
Met de “outer-horizontal” moet rekening worden gehouden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Hoge objecten door de “outer-horizontal” kunnen leiden tot aanpassing van de vliegprocedures wat het, bijvoorbeeld, minder goed mogelijk maakt om het vliegverkeer van- en naar Eindhoven te spreiden. Deze “outer-horizontal” heeft een radius van 15 km rondom het midden van de start- en landingsbaan en ligt op een hoogte van 150 meter boven maaiveld (gerelateerd aan de baan). Objecten hoger dan 150 meter zijn toelaatbaar indien aangetoond is dat deze geen impact hebben op het vliegverkeer. Op de hieronder ingevoegde kaart is aangegeven binnen welke gebieden hoogbouw/windturbines kansrijk (=groen gekleurd), kansarm (= oranje gekleurd) of onmogelijk (=rood gekleurd) zijn. In de oranje gekleurde gebieden kan vooraf advies worden gevraagd bij de luchtverkeersleiding van de vliegbasis of de hoogbouw/winturbines op die locatie mogelijk worden geacht.
Omdat met dit bestemmingsplan geen bebouwing wordt toegestaan met een hoogte van minimaal 150 meter, heeft deze ontwikkeling geen invloed op de "outer-horizontal".
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van enkele woonwagenstandplaatsen in bestaand stedelijk gebied. Het project voorziet derhalve in een intensivering van de ter plaatse aanwezige woonfunctie en bebouwingsstructuur. Dit is passend binnen het begrip zorgvuldig ruimtegebruik en daarmee tevens passend binnen de beleidsvisie van de provincie zoals opgenomen in de SVRO.
3.3.3 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening
- verordenring natuurbescherming
- verordening ontgrondingen
- verordening ruimte
- verordening water
- verordening wegen
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een ‘Interim’ omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ‘definitieve’ omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo’n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
uitsnede interimverordening
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim Omgevingsverordening voor de volgende thema’s rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:
- stedelijk gebied: landbouw
- waterkwaliteit: diep grondwaterlichaam
- water: Geen attentiezone waterhuishouding
- landbouw: stalderingsgebied
Stedelijk gebied: landbouw
Dit werkingsgebied is relevant voor de rechtstreeks regels ten aanzien van landbouw. Binnen het plangebied is geen landbouw aanwezig of toegestaan. Om die reden is dit werkingsgebied voor dit plangebied niet relevant.
Waterkwaliteit: diep grondwaterlichaam
Provinciale Staten van Noord-Brabant hebben de verplichting vanuit de Kaderrichtlijn Water en de Grondwaterrichtlijn om grondwater dat nu en voor de toekomst geschikt is voor de winning van drinkwater te beschermen. Binnen het plangebied vindt geen drinkwaterwinning plaats. Om die reden is dit werkingsgebied voor dit plangebied niet relevant.
Water: geen attentiezone waterhuishouding
Onder voorwaarden is een vergunning tot het onttrekken van grondwater ten behoeve van bodemenergiesystemen niet vereist. Ook dit werkingsgebied is niet relevant voor dit plangebied.
Landbouw: stalderingsgebied
Een bestemmingsplan van toepassing op het stalderingsgebied regelt dat een toename van de oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren alleen onder bepaalde voorwaarden is toegestaan. Ook dit werkingsgebied is niet relevant voor dit plangebied.
Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant. Voor het onderhavige plangebied gaat het om de volgende thema's:
- Concentratiegebied
- Stedelijk gebied
- Stalderingsgebied
- Norm wateroverlast stedelijk gebied
Ad. 1 Concentratiegebied
Voor het concentratiegebied is in artikel 5.18 Interim omgevingsverordening bepaald dat Gedeputeerde Staten in overleg met de regio's ten minste eens per bestuursperiode relevante prognoses en analyses opstellen, zoals in ieder geval een bevolkings- en woningbehoefteprognose, een prognose voor de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen en een trendanalyse van de mobiliteitsontwikkeling, die richtinggevend zijn voor de gezamenlijk te maken afspraken. Verder is aangegeven dat de prognoses en analyses rekening houden met het principe van concentratie van verstedelijking. In paragraaf 3.5 is hier nader op ingegaan. Uit deze paragraaf blijkt dat de woningbouw voldoet aan de regionale woningbouwafspraken zoals die zijn gemaakt in het Afsprakenkader Wonen 2017.
Ad. 2. Stedelijk gebied
Wat betreft het thema stedelijk gebied zijn de volgende aspecten van belang:
Externe werking NNB
Dit plan leidt niet tot een aantasting van ecologische waarden en kenmerken in het NNB zodat dit aspect niet aan de orde is in dit bestemmingsplan.
Windturbines
Dit actualisatieplan maakt geen windturbines mogelijk. De regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Veehouderij
Dit aspect is niet aan de orde in dit plan. De regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Duurzame stedelijke ontwikkeling
Dit bestemmingsplan voorziet in een stedelijke ontwikkeling binnen het stedelijk gebied Eindhoven. De Interim omgevingsverordening geeft aan dat in deze gevallen in het bestemmingsplan onderbouwd moet worden dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame ontwikkeling is.
In paragraaf 3.5.2 wordt uitvoerig ingegaan op de regionale woningbouwafspraken. Deze ontwikkeling voldoet hieraan. Kortheidshalve wordt hiervoor naar deze paragraaf verwezen. Daarnaast voorziet dit bestemmingsplan in een duurzame stedelijke ontwikkeling. Het betreft hier een uitbreiding van een bestaande woonwagenlocaties, waarbij de groenstructuur in de nieuw situatie kwalitatief beter is dan in de huidige situatie. Hiervoor wordt naar paragraaf 3.8 verwezen. Gesteld kan worden dat sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. Zoals uit hoofdstuk 5 blijkt, voorziet dit plan ook in voldoende waterberging.
Ad. 3. Stalderingsgebied
Het plangebied is aangeduid als een stalderingsgebied waarbinnen regels gelden voor hokdierhouderijen. Dit is in dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Ad. 4 Norm wateroverlast Stedelijk gebied
Het waterschap is in de Interim omgevingsverordening aangewezen als beheerder van het regionale watersysteem met de daarbijbehorende regels waaraan voldaan moet worden. Deze regels zijn niet van toepassing voor dit plan.
Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan voldoet aan de regels van de Interim omgevingsverordening.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.4.2 Ontwerp Omgevingsvisie Eindhoven
Het aantal inwoners en bedrijven in Eindhoven neemt toe. Dat leidt tot een grote vraag naar ruimte voor wonen, werken en voorzieningen. Hoe we daarmee omgaan, staat beschreven in de omgevingsvisie voor Eindhoven. De visie geeft antwoord op de vragen: Welke stad willen we zijn? Welke stad zijn we op dit moment? Waar moeten we aan werken? En: Hoe gaan we samen werken aan die opgaven?
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Via diverse werksessies en het digipanel hebben met ons meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Het ontwerp heeft tot en met 29 januari 2020 ter inzage gelegen. Na eventuele aanpassingen wordt de omgevingsvisie samen met de Nota Zienswijzen opnieuw besproken door het college en vervolgens ook door de gemeenteraad. De gemeenteraad zal de omgevingsvisie (naar verwachting) rond mei 2020 behandelen voor vaststelling.
3.5 Volkshuisvesting
3.5.1 Rijksbeleid
In 1999 is de Woonwagenwet ingetrokken en werd het woonwagenbeleid gedecentraliseerd. De afgelopen jaren heeft zich een aantal instanties uitgesproken over het mensenrechtelijk kader dat voor woonwagenbewoners geldt. Zij stellen dat het beleidskader dat ontwikkeld is bij de intrekking van de Woonwagenwet niet meer voldoet.
In mei 2017 heeft de Nationale ombudsman een rapport uitgebracht waarin hij stelde dat het Rijk en de gemeenten het recht van woonwagenbewoners om te leven volgens hun culturele identiteit onvoldoende erkennen en faciliteren.
Het Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid (juli 2018) reikt gemeenten de kaders aan waarmee zij het lokale woonwagenbeleid binnen het mensenrechtelijke kader kunnen ontwikkelen. Het biedt bouwstenen die gemeenten kunnen gebruiken om invulling te geven aan het gemeentelijke huisvestingsbeleid voor woonwagenbewoners.
Uitgangspunt hierbij blijft dat huisvestingsbeleid een primaire verantwoordelijkheid van de gemeente is. De gemeente is bij uitstek de bestuurslaag die lokaal afwegingen kan maken op basis van de lokale behoefte. De visie die ten grondslag ligt aan dit nieuwe beleidskader heeft als kern inzake huisvesting het beschermen van woonwagenbewoners tegen discriminatie, het waarborgen van hun mensenrechten en het bieden van rechtszekerheid en duidelijkheid.
Concreet betekent dit het volgende:
- De gemeente stelt het beleid voor woonwagens en standplaatsen vast als onderdeel van het volkshuisvestingsbeleid;
- Het beleid dient voldoende rekening te houden met en ruimte te geven voor het woonwagenleven van woonwagenbewoners;
- Hiervoor is nodig dat de behoefte aan standplaatsen helder is;
- Corporaties voorzien in de huisvesting van woonwagenbewoners voor zover deze tot de doelgroep behoren;
- De afbouw van standplaatsen is niet toegestaan (behoudens uitzonderlijke omstandigheden) zolang er behoefte is aan standplaatsen;
- Een woningzoekende woonwagenbewoner die dit wenst, heeft binnen een redelijke termijn kans op een standplaats.
3.5.2 Regionaal beleid
De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het Regionaal Ruimtelijk Overleg (gemeenten, provincie) heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
- We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het stedelijk gebied zoals dat is aangegeven in de provinciale interimverordening.
- Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij geldt dat we geen nieuwe uitleglocaties ontwikkelen, tenzij…….Het regionaal portefeuillehoudersoverleg neemt hierover een unanieme beslissing. Uitleglocaties liggen buiten het stedelijk gebied zoals aangegeven in de interimverordening.
- In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. Hierbij maken we zo optimaal
mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de
woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen. - Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Een nieuw bestemmingsplan dat meer dan 75 woningen in stedelijke kernen of 25 woningen in landelijke kernen mogelijk maakt, dient regionaal afgestemd te worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehoudersoverleg voorgelegd.
De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden. Wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen.
Onderhavige ontwikkeling voorziet in 4 woonwagenstandplaatsen. Dit past binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Bovendien is de locatie gelegen binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee past het binnen de afspraken voor woningbouwontwikkelingen.
3.5.3 Lokaal beleid
Woonvisie
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maken we de richting waarin we ons willen ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft.
We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stations- omgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is.
We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
Herijking Woonwagenbeleid Gemeente Eindhoven 2017
In Eindhoven is de afgelopen decennia veel inzet gepleegd op de woonwagenlocaties. Het actuele woonwagenbeleid is vastgelegd in de Herijking Woonwagenbeleid Gemeente Eindhoven 2017. Het doel van deze herijking is om een realistisch, uitvoerbaar en integraal woonwagenbeleid te ontwikkelen. De herijking geeft een beschrijving van de stand van zaken in het woonwagendossier en van het gevoerde proces.
De uitbreiding van de locatie Alblasstraat door de realisatie van drie nieuwe woonwagenstandplaatsen en het legaliseren van een gedoogde standplaats is in het beleid opgenomen.
3.5.4 Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel een zelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.
De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd.
Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Voorliggend plangebied is op de gemeentelijke archeologische waarenkaart niet gekenmerkt als archeologisch waardevol gebied of als archeologisch verwachtingsgebied. Het aspect archeologie levert dan ook geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wel geldt ten aanzien van archeologie een meldingsplicht voor archeologische toevalvondsten. Mochten tijdens werkzaamheden archeologische restenworden aangetroffen dan dienen deze (op grond van de meldingsplicht in artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016) direct gemeld te worden aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (eventueel via de Afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven). Vervolgens zal bepaald worden of en zo ja welke aanvullende maatregelen getroffen worden.
3.6.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Voorliggend plangebied alsook de directe omgeving zijn op de gemeentelijke cultuurhistorische waarenkaart niet gekenmerkt als gebied met bijzondere waarden. Het aspect cultuurhistorie levert dan ook geen belemmering op voor de voorgenomen ontwikkeling.
3.7 Verkeer En Parkeren
Ontsluiting plangebied
De woonwagenlocatie wordt ontsloten via de bestaande in- en uitrit op de Alblasstraat en de nog te realiseren in- en uitrit op de Spaarnestraat. Bij deze tweede ontsluiting wordt een verkeersremmende maatregel aangelegd. Zowel de Alblasstraat als de Spaarnestraat hebben ruim voldoende capaciteit om de toename van het verkeer afkomstig van de extra standplaatsen op te vangen.
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
Op basis van de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 zijn voor de vier (inclusief één gedoogplek) aanvullende woonwagenstandplaatsen zes extra parkeerplaatsen en 17 fietsenstallingen nodig.
Voor de in totaal negen woonwagenstandplaatsen zijn volgens de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 in totaal 13 parkeerplaatsen nodig. In totaal zijn er 16 parkeerplaatsen, waarvan zeven parkeerplaatsen in het openbare gebied. Er is dus een overschot van aantal parkeerplaatsen op het totale terrein.
De vier nieuwe woonwagenstandplaatsen hebben een eigen parkeerplaats op eigen terrein. Dit zijn in totaal vier parkeerplaatsen. De extra twee benodigde parkeerplaatsen kunnen op de reeds aanwezige zeven openbare parkeerplaatsen opgevangen worden, omdat sprake is van een overschot.
Iedere woonwagenlocatie heeft een eigen berging, waarmee de benodigde fietsenstallingen worden gerealiseerd.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
- richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
- faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
- aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
- groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
- partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.
Het Groenbeleidsplan 2017 zal na vaststelling van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Figuur: Ruimtelijke Strategieënkaart
Onderhavig plangebied is in het Groenbeleidsplan 2017 aangeduid als Stad, rood beeldbepalend. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.
De uitbreiding van de woonwagenlocatie kan slechts gerealiseerd worden door de groenstrook kleiner te maken. Dit heeft het verwijderen van bomen tot gevolg (Bijlage 4 en Bijlage 5) . Bij het verwijderen van bomen dient rekening gehouden te worden met de overlevingskansen van de eventueel te behouden bomen, die nu plots vrij komen te staan ten opzichte van de wind. Een aantal van de bomen die buiten het uitbreidingsgebied staan zullen niet kunnen blijven vanwege verdroging- en windworp gevaar. In het groenplan met boom-effectanalyse (Bijlage 4) en het bijbehorende taxatierapport (Bijlage 5) is een en ander nader toegelicht.
Door de uitvoering van het bestemmingsplan zal het groenareaal derhalve afnemen in verband met de realisatie van de nieuwe woonwagenstandplaatsen (in totaal is sprake van een afname van groenoppervlak van ca. 733 m2). Dit wijkt af van de doelstellingen van het groenbeleidsplan. Wel wordt binnen het plangebied ook nieuwe aanplant gerealiseerd. In het groenplan (zie Bijlage 4) is uiteengezet dat in de nieuwe greppels aanplant van elzen plaats zal vinden en dat op de rabatten aanplant van lindes, vuilboom, hazelaar en een naaldboom gerealiseerd wordt. Aanvullend is voorzien in een nieuwe haagbeuk aan de zijde Alblasstraat.
Het rabattenbos dat gemaakt zal worden heeft qua bodem en vegetatiekeuze meer gelegenheid voor ontwikkeling van verscheidenheid aan flora en fauna. De greppels en rabatten creëren droge en vochtige situaties tegelijkertijd. De nieuwe boom- en struiksoorten zijn inheemse soorten die zich thuis voelen in het leemrijke rabattenbosmilieu. De stammen van de bomen die nu op de locatie groeien, zijn na velling van waarde voor insecten en schimmels, bodemleven en nieuwe vegetatie. Op de rabatten worden de stammen verwerkt in de lengte richting van de rabatten. Dit geeft een structuurverscheidenheid in de aanplant. Gedurende de afbraak van de stammen zijn deze van grote waarde voor de ecologie.
De huidige vegetatie heeft geen bijzondere soorten. In de nieuwe situatie worden bijzondere varens toegevoegd. In vergelijking met de huidige situatie zal het nieuwe bosje meer vocht ter beschikking hebben wat ten goede komt aan de conditie van de bomen en hun functioneren. Ook hier is sprake van meerwaarde. Een beter functionerend bosje heeft meer gunstig effect op de omgeving.
Samengevat het onderscheid tussen de huidige en de toekomstige situatie. In de nieuwe situatie is er meer structuur in de bodem, meer organisch materiaal beschikbaar voor bodemontwikkeling, meer vocht beschikbaar voor instandhouding en groei van de vegetatie en een veel groter aandeel en diversiteit van inheemse boom en struiksoorten. Daarom kan geconcludeerd worden dat de beoogde situatie kwalitatief beter is dan de huidige situatie.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Deze beleidsregel geldt niet voor bestaande economische ontwikkelgebieden. Economische ontwikkelgebieden zijn in dit verband:
- lopende projecten of toekomstige ontwikkellocaties waar al juridisch bindende afspraken over gemaakt zijn op papier in een anterieure overeenkomst, koopovereenkomst of collegebesluit, of waar al een vorm van compensatie heeft plaatsgevonden;
- braakliggende terreinen (op grond van vigerende bestemmingsplan);
- gebieden met in Groenbeleidsplan 2017 de strategie ‘Integrale ontwikkeling groen-rood’ (op grond van vastgestelde verhouding 40% rood en 60% groen);
- HOV-lijnen en snelfietsroutes (op grond van duurzame ambitie);
- aanleg van zeer beperkte verharding in het groen rond wegen/kanalen, ten behoeve van de publieke toegankelijkheid of het verkeerstechnisch functioneren (bijvoorbeeld voetpad naar bushalte).
Door het college van B&W is op 12 januari 2016 besloten om voor de woonwagenlocatie aan de Alblasstraat uit te gaan van de legalisering van één standplaats, de toevoeging van vier standplaatsen en het realiseren van een tweede ontsluiting. Uiteindelijk is de woonwagenlocatie aan de Alblasstraat in het gemeentelijke beleid 'Herijking woonwagenbeleid gemeente Eindhoven 2017' (vastgesteld door de gemeenteraad) opgenomen als locatie waar één standplaats wordt gelegaliseerd en drie standplaatsen worden toegevoegd.
In casu is daarom sprake van een economisch ontwikkelgebied in de zin van de beleidsregels groencompensatie, waardoor deze beleidsregel niet van toepassing is op de ontwikkeling aan de Alblasstraat.
3.8.2 Beleid bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2015. Voor it plangebied geldt de Verordening Bomen 2015 (inclusief nadere regels). Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Verordening Bomen
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
Nadere regels Bomen
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Het plangebied
In de beplantingstrook staan enkele dikke, vitale sparren en een enkele berk en eik. Tussen de bomen staan diverse struiken, met name vlier. Langs de beplanting staan enkele dichte groepen heesters.
In het plangebied komen conform de Groene Kaart geen beschermde bomen of beschermde structuren voor. Wel is sprake van een perceel van meer dan 500 m2. Het kappen van bomen (waarvan de stam op 1,30 meter hoogte een omtrek heeft van minstens 45 centimeter) op het perceel is daarmee omgevingsvergunningplichtig. Een omgevingsvergunning voor het kappen dient nog te worden aangevraagd. Voor het plan is een groenplan en een boom-effectanalyse uitgevoerd (Bijlage 4) alsook een taxatie (zie Bijlage 5). In het Groenplan is uiteengezet dat de uitvoering van dit groenplan, dat bijdraagt aan een kwalitatieve verbetering van de groensituatie ter plaatse, een financiële waardering kent die groter is dan het te compenseren bedrag op basis van de taxatie.
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is met name 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Stedelijk ontwikkelingsproject
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
Binnen het plangebied worden drie woonwagenstandplaatsen gerealiseerd en één gedoogplek gelegaliseerd. De woonwagenstandplaatsen worden toegevoegd aan een bestaande woonwagenlocatie in een gemengd gebied (wonen en bedrijvigheid).
Het planvoornemen zal wat betreft verkeer aansluiten op de aanwezige infrastructuur. De infrastructuur heeft voldoende capaciteit. Het plangebied is goed bereikbaar. In verband met eventuele calamiteiten wordt een tweede ontsluiting aan de zuidzijde van het plangebied gerealiseerd. De parkeerbehoefte die deze ontwikkeling met zich mee brengt wordt op eigen terrein opgelost.
Er heeft onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke milieugevolgen (hoofdstuk 4). De uitgevoerde onderzoeken tonen aan dat het realiseren van deze woonwagenstandplaatsen op de locatie voldoet aan de wettelijke eisen vanuit milieuoogpunt. Gelet op de resultaten hiervan en de omstandigheid dat ver onder de drempelwaarden van categorie D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r. wordt gebleven, zijn belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu uitgesloten. Zie ook uitspraak van de AbRS 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3791).
4.1.2 Conclusie
Op basis van bovenstaande feiten kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit m.e.r. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is daardoor niet van toepassing.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied. Het plangebied kan -op de overgang tussen bedrijventerrein en woonwijk- aangemerkt worden als gemengd gebied.
4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieën met potentiële milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'gemengd gebied';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 0 meter;
- categorie 2: grootste afstand 10 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 50 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 200 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 700 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.000 meter.
Voor dit bestemmingsplan is geen staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen, aangezien geen bedrijven aanwezig zijn dan wel mogelijk worden gemaakt. Wel is bij de bestemming Wonen een 'lijst van bedrijfsactiviteiten bij wonen' opgenomen.
4.2.2 Voorliggend plangebied en omliggende bedrijvigheid
Nabij het plangebied is een strook bedrijvigheid gesitueerd aan de noordzijde van de Alblasstraat. Ter plaatse van deze bedrijvenstrook zijn conform het vigerende bestemmingsplan bedrijven van categorie 1 tot en met 3 toegestaan, zoals opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van het plangebied is sprake van het gebiedstype 'gemengd gebied', omdat het plangebied ligt op de overgang tussen bedrijventerrein en woonwijk en woon- en werkfuncties gemengd naast elkaar voorkomen. In geval van bedrijven van categorie 3.2 dient, uitgaande van het gebiedstype 'gemengd gebied', te worden uitgegaan van een aan te houden richtafstand van 50 meter. De feitelijke afstand tussen de betreffende strook bedrijven en de beoogde nieuwe woonwagenstandplaatsen bedraagt echter circa 20 tot 40 meter.
Bestaande (dienst)woningen aan de Alblasstraat zijn in voorliggende situatie al op kortere afstand van de betreffende bedrijven gesitueerd. De gevestigde bedrijven dienen ook bij deze bestaande woningen te voldoen aan de milieunormen (bijvoorbeeld geluid). De bestaande woningen zijn dus bepalend voor de maximaal mogelijke milieucategorie/milieuhinder van de betrokken bedrijven. De nieuwe woonwagenstandplaatsen leggen geen extra beperkingen op. Anderzijds kan daarmee gesteld worden dat de milieuhinder bij de betreffende nieuwe standplaatsen beperkt blijft.
Gezien het voorgaande levert het planvoornemen geen belemmering op voor de bedrijven ten noorden van de Alblasstraat. Voorts mag hierdoor worden aangenomen dat ter plaatse van de woonwagenstandplaatsen sprake zal zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggende bestemmingsplan zijn als geluidgevoelige bestemmingen woonwagenstandplaatsen (als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Huisvestingswet) aanwezig.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
In het kader van "Duurzaam Veilig" zijn alle wegen in en nabij het plangebied 30 km per uur wegen geworden. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat deze verder buiten beschouwing kunnen blijven. De planlocatie is niet gelegen binnen de zone van een weg.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient ook aandacht besteed te worden aan de geluidbelasting ten gevolge van een weg met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Gegeven de beperkte verkeersintensiteit en de afstand van de nieuwe woonwagenstandplaatsen tot de omliggende wegen, kan de geluidbelasting echter als acceptabel gekwalificeerd worden.
4.3.3 Railverkeerslawaai
Het plan ligt in de zone van de spoorlijn Eindhoven - 's-Hertogenbosch, met een zonebreedte aan weerszijden daarvan van 900 meter. In onderhavige situatie is echter sprake van veel bebouwing tussen de bron (het spoor) en de locatie. Deze bebouwing bestaat onder andere uit bedrijfsbebouwing en bestaande woningen. De tussenliggende bebouwing zorgt dan ook voor voldoende afscherming van de planlocatie. Ter plaatse van het plangebied zal de voorkeursgrenswaarde van 55 dB dan ook niet overschreden worden. Dit blijkt ook uit de Geluidkaart van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, waarvan onderstaand een uitsnede is weergegeven.
4.3.4 Industrielawaai
Het plan ligt niet binnen de geluidzone van industrieterreinen. In de directe omgeving van het plangebied zijn ook geen relevante bedrijven met een grote hindercontour gesitueerd (zie ook paragraaf 4.2).
4.3.5 Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op enige afstand (circa 3 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport).
Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. In de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden.
In het Luchthavenbesluit is de 35 Ke geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt buiten deze vastgestelde geluidszone (35 Ke-contour). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend voor onderhavig plangebied.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Samengevat
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
Het plan omvat de aanleg van vier extra woonwagenstandplaatsen. Dit past binnen de getalsmatige begrenzing voor “niet in betekende mate”projecten.
Conclusie
Aangezien het plan niet meer dan vier woonwagenstandplaatsen omvat, is er geen sprake is van een “in betekende mate “ project zodat de realisatie van het plan niet zal leiden tot overschrijding van de luchtkwaliteitseisen. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt;april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.
Inrichtingen
In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn geen relevante inrichtingen gelegen.
Transport
In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn geen relevante transportroutes gelegen. De relevante Rijkswegen en spoorwegen zijn op geruimte afstand (> 200 meter) van het plangebied gesitueerd.
Buisleidingen
In het plangebied en in de nabijheid van het plangebied zijn geen relevante buisleidingen gelegen.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.
4.5.3 Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
4.6 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.6.1 Planbeschrijving
In onderhavig plan wordt op verschillende manieren een bijdrage geleverd aan duurzaamheid. Daarbij wordt vooral aandacht besteed aan zongericht bouwen en de EPC-eis uit het Bouwbesluit.
Met name de toepassing van PV-panelen is een optie. Gezien de schaal van het planvoornemen wordt de realisatie van windturbines en/of warmte-koudeopslag niet realistisch geacht. Het planvoornemen houdt rekening met zongericht bouwen, door mogelijk te maken dat de dakvlakken gericht zijn op het zuiden/zuidoosten.
Voorts dienen de woonwagens en woonwagenwoningen te voldoen aan de meest actuele eisen ten aanzien van isolatie en energieverbruik. Het Bouwbesluit kent voor woonwagens een minimale EPC-eis van 1,3. Deze zal de komende jaren mogelijk worden verscherpt, hetgeen past in de ambitie van gemeente om een energieneutrale stad te worden. De gemeente spant zich, binnen haar mogelijkheden, in om bouwers en ontwikkelaars vooruit te laten denken en woningen te bouwen die nu reeds aan de toekomstige eisen voldoen.
4.7 Bodem
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden, de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen getroffen moeten worden, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
PFAS
Volgens de notitie 'Aanvulling bodemkwaliteitskaart gemeente Eindhoven voor PFAS-verbindingen en grondstromenbeleid PFAS-houdende grond', is PFAS geen belemmering voor deze ruimtelijke ontwikkeling.
NGE's
Gemeente Eindhoven beschikt over kaarten met de gebieden die verdacht zijn op het voorkomen van nge’s (niet gesprongen explosieven). In deze gebieden dient voorafgaand aan grondverzet explosieven onderzoek uitgevoerd te worden, in de vorm van een projectgebonden risicoanalyse (PRA) of een detectie onderzoek. Wanneer op basis van onderzoek nge’s worden aangetroffen worden deze geruimd. De ontwikkeling aan de Ablasstraat valt buiten deze verdachte gebieden. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Bodemonderzoek
In het plangebied zijn in een eerder stadium reeds bodemonderzoeken uitgevoerd (zie Bijlage 1 en Bijlage 2). Uit deze onderzoeken blijkt dat sprake is van lichte diffuse verontreinigingen (onder andere cadmium, kobalt, zink, PAK), die vaker voorkomen in stedelijk gebied en geen bezwaar opleveren voor het beoogde gebruik van de locatie. Geconcludeerd wordt dat het terrein geschikt is voor de functie "wonen".
4.8 Natuur
4.8.1 Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan de aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die gevolgen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.
Zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
In het kader van voorliggend plan is een flora en faunaonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 3). Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat bij uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden dient te worden met algemene broedvogels van stedelijk groen. Indien de beplanting buiten het broedseizoen wordt verwijderd, wordt overtreding van verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming voorkomen en bestaan er geen ecologische belemmeringen inzake het planvoornemen.
4.8.2 Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen deel uit van een gebied dat beschermd is in het kader van de Wet natuurbescherming of het Natuurnetwerk Nederland (NNN).
Gebieden behorend tot Natura 2000-gebieden liggen op ruim 9 kilometer afstand ten zuidoosten van het plangebied. Het betreft het Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux.
uitsnede: www.synbiosys.alterra.nl/natura2000
Er worden vier extra woonwagenstandplaatsen geraliseerd. Voor het project dient aangetoond te worden of relevante stikstofdeposities (>0,00 mol per ha/jaar) kunnen optreden ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Door de Omgevingsdienst Zuid-Oost Brabant is onderzoek uitgevoerd naar de stikstofemissies vanuit het plangebied. Uit de AERIUS berekening volgt dat er als gevolg van het initiatief geen (0,00 mol/ha/j) stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000-gebieden plaats vindt als gevolg van het project. Hiermee vormt stikstof geen belemmering voor het project. Het onderzoek is als Bijlage 6 toegevoegd bij deze toelichting.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.
Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de conserverende bestemming van vijf woonwagenstandplaatsen, het legaliseren van één gedoogde standplaats en de realisatie van drie nieuwe standplaatsen.
Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Binnen het plangebied bevindt zich geen oppervlaktewater. De locatie is niet gelegen binnen grondwaterbeschermingszones (grondwaterbeschermingsgebied / 25-jaarszone, boringsvrije zone of 100-jaarsaandachtsgebied, waterwingebied), reserveringsgebied voor waterberging of natte ecologie.
In de bestaande situatie is het plangebied deels verhard en deels onverhard. Het hemelwater vanaf de daken wordt (niet gescheiden) afgevoerd naar het in de openbare weg gelegen (gemengde) rioolstelsel, evenals het afvalwater.
Door de realisatie van extra woonwagenstandplaatsen zal de verharding in het plangebied toenemen.
De gemeente Eindhoven heeft in februari 2018 de beleidsregel “Klimaatrobuust ontwikkelen” vastgesteld. Dit beleid zal gefaseerd worden ingevoerd waarbij in 2020 voor elke m2 verharding een bergingseis van 60mm wordt opgelegd. Hierbij wordt een groene inrichting gestimuleerd door de bergingseis te reduceren naargelang de hoeveelheid groen.
De bij het beleid behorende Rekentool is ingevuld op basis van de functies van de gronden in de huidige en toekomstige situatie (zie Bijlage 7). Conform de Rekentool dient een bergingscapaciteit van 42,7 m3 gerealiseerd te worden.
Hierbij is er worst-case van uitgegaan dat de als verkeer en als woonwagenstandplaats bestemde gronden geheel verhard kunnen worden en dat de bouwvlakken geheel bebouwd zijn of kunnen worden (en dus als dakoppervlak geteld worden).
Beoogd wordt een bergingscapaciteit van 1,4 m3 te realiseren binnen de nieuwe particuliere tuin, bijvoorbeeld door het toepassen van groen of infiltratiekratten. Voorts wordt beoogd een bergingscapaciteit van ruim 70 m3 te realiseren door middel van een rabattenbos met greppels in het (ten opzichte van het peil van de standplaatsen enigszins lager gelegen) groengebied ten zuidoosten van de woonwagenlocatie (zie ook figuur 4 in paragraaf 2.2). Een en ander wordt nader omschreven in het Groenplan (Bijlage 4). Het hemelwater dat op de nieuwe standplaatsen valt zal naar deze wadi worden geleid. Op basis van de grondwaterstandenkaart van de gemeente Eindhoven wordt afgeleid dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) ca. 1,1 tot 1,5 meter onder maaiveld bedraagt. De bergingsvoorziening dient dan ook boven deze GHG gesitueerd te worden.
Ter plaatse is infiltratieonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 8). Uit dit onderzoek blijkt dat de bodem weliswaar matig tot slecht waterdoorlatend is, maar met een k-waarde van 0,2m/dag wel voldoende waterdoorlatend om regenbuien tijdig te infiltreren binnen de daartoe gehanteerde normen (de gevulde wadi heeft een ledigingstijd van minder dan 72 uur en is dan weer beschikbaar voor een volgende bui). Vanuit de bergingsvoorziening zal een overstortvoorziening (slok-op constructie) naar het riool gerealiseerd worden.
Mocht blijken dat het water uit de bergingsvoorziening niet tijdig infiltreert, kan overwogen worden om grindpalen aan te brengen welke de aangetroffen leemlaag doorbreken of de aanleg van drainage die aangesloten wordt op de slok-op constructie.
De gronden waarin de bergingsvoorziening gesitueerd wordt zijn eigendom van de gemeente Eindhoven. Bij het ontwerp en de aanleg van de bergende voorziening wordt er rekening gehouden met het onderhoud en beheer van deze bergende voorziening (bereikbaarheid e.d.). Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor dit plan levert initiatiefnemer een technisch uitgewerkt ontwerp aan waaruit op te maken is hoe de ontwikkeling haar totale bergings- en vertragingsopgave definitief invult. Dit dient nog ter goedkeuring voorgelegd te worden aan Waterschap de Dommel en de gemeente Eindhoven.
Door deze bergings- en afvoermogelijkheden wordt overlast in de omgeving van het plangebied voorkomen. Het plan past dan ook binnen het principe hydrologisch neutraal / klimaatrobuust bouwen.
5.4 Advies/overleg Waterschap
Op 16 juli 2019 heeft het Waterschap De Dommel ingestemd met het voorontwerpbestemmingsplan V Kerkdorp Acht 2007 (woonwagenlocatie Alblasstraat).
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "V Kerkdorp Acht 2007 (woonwagenlocatie Alblasstraat)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Artikel 1 Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming `Groen' (Artikel 3)
De bestemming Groen sluit zoveel mogelijk aan bij de bestemming Groen uit het geldende bestemmingsplan.
Bestemming `Verkeer - Verblijfsgebied' (Artikel 4)
Het gaat bij deze bestemming om de wegen die primair dienen c.q. zullen dienen voor de ontsluiting van de aangrenzende of nabijgelegen gronden, zoals winkelerven, pleinen, woonstraten, woonerven en paden. Ook is deze bestemming bedoeld voor de parkeerterreinen en voor de groenstrookjes die een onderdeel zijn van de straatinrichting.
Bestemming 'Wonen' (Artikel 5)
Deze bestemming geldt voor een stukje perceel dat aansluit aan de Spaarnestraat en een woonbestemming heeft gekregen. Hoofdgebouwen zijn niet toegestaan omdat er geen bouwvlak op ligt. Wel zijn de regelingen voor bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde opgenomen.
Bestemming `Wonen - Woonwagenstandplaats' (Artikel 6)
Deze bestemming is gelegd op de in het plangebied gelegen gronden met woonwagenstandplaatsen en de bijbehorende voor- en achtererven. In de regels is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. Het gebouw dat door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, wordt beschouwd als het hoofdgebouw. Bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen zijn in architectonisch opzicht te onderscheiden van, en ondergeschikt aan, het hoofdgebouw. De regeling voor de bijgebouwen (voor wat betreft de toegestane oppervlaktes) sluit zoveel mogelijk aan bij de regeling van de bestemming Wonen.
Hoofdgebouwen moeten binnen de bouwvlakken worden gebouwd. Er zijn in totaal maximaal negen woonwagens / woonwagenwoningen toegestaan.
Aan huis-verbonden-beroepen
Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2).
Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, de Overige regels en deAlgemene afwijkingsregels.
Voorwaardelijke verplichting waterberging
In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.
Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.
De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl.
In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrechten deSlotregel opgenomen.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
- Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
- Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
- Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
Ook kan er sprake zijn van zogenaamde “kruimelgevallen”. Het komt er hierbij op neer dat de door de gemeente te maken kosten beperkt zijn en de kosten verhaald kunnen worden via de legesverordening. Voorwaarde hierbij is dat er geen sprake is van fasering, locatie-eisen of eisen aan woningbouwcategorieën.
De gronden waarop de nieuwe woonwagenstandplaatsen worden gerealiseerd zijn in eigendom van de Eindhoven. Er wordt een overeenkomst gesloten met Wooninc. waarmee de gronden in eigendom worden overgedragen aan Wooninc. Er bestaat daarom geen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven op 12 juli 2017. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat er geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen overleg plaatsgevonden met (diensten van) het rijk. Wel is bij de voorbereiding van het plan overleg geweest met Waterschap De Dommel. Deze is akkoord met dit bestemmingsplan.
Het concept van het ontwerp bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk vooroverleg aan de provincie voorgelegd. Naar aanleiding hiervan zijn er van de provincie geen opmerkingen.
9.3 Samenspraak
Voordat het bestemmingsplan ter inzage is gelegd, heeft samenspraak plaatsgevonden met diverse belanghebbenden.
Er is reactie gevraagd van Trefpunt Groen Eindhoven, Stichting Wederopbouw Eindhoven en de Van Abbestichting. De Van Abbestichting en SBWE hebben geen opmerkingen op het plan. Trefpunt Groen Eindhoven heeft een positief advies afgegeven, mits onderstaande adviezen worden meegenomen:
- Behoud over de gehele lengte van de Zaanstraat een groenstrook van ten minste de breedte zoals ingetekend tegenover Zaanstraat nr. 1, 3 en 9 t/m 19, op de verbeelding voor het nieuwe bestemmingsplan (figuur 2). Trefpunt Groen Eindhoven adviseert om bovenstaande redenen te zoeken naar een inpassing waarbij de groenstrook ongehinderd doorgezet kan worden langs de blauwe lijn in onderstaande figuur, bijvoorbeeld door het draaien van de woonwagen met naar de positie zoals aangegeven in donkerblauw.
- Breng op de grens tussen wonen en groen (langs de blauwe lijn uit bovenstaande figuur) een hek aan en laat deze begroeien met hedra. Op deze manier is de scheiding tussen wonen en groen fysiek zichtbaar en ontstaat vanuit beide zijden een fraai groen beeld waarmee tevens een bijdrage geleverd wordt aan water, luchtkwaliteit, ecologie en thermisch comfort. Hedra is schaduwminnend en is hiermee geschikt op de voorgestelde locatie.
- Behoud zoveel mogelijk van de bestaande bomen. In de groenstrook langs de Spaarnestraat kunnen bijna alle bomen worden ingepast. In de groenstrook langs de Zaanstraat zijn met name de reuze sparren en de berken van grote waarde. Trefpunt Groen Eindhoven adviseert zo veel mogelijk van deze bomen in te passen in het toekomstig ontwerp voor het rabattenbos. De groep van 23 fijnsparren verkeren in een slechte conditie. Het is beter deze bomen te kappen en te vervangen. In de vergunningenfase denkt Trefpunt Groen Eindhoven graag mee in het uitwerken van het groenplan.
- Om jaarrond een groene heesterrand te waarborgen tussen de woonstraten en de randen van het woonwagenkampje adviseert Trefpunt Groen Eindhoven de haag van vlier te vervangen door laurier. Laurier is groenblijvend, heeft goede luchtfilterende eigenschappen en biedt verblijf- en nestelplaatsen voor fauna. Met het oog op de lange termijn adviseert TGE om bovenstaande redenen te overwegen de haag van vlier te vervangen door een laurierhaag rondom het gehele perceel.
Reactie gemeente: het plan is aangepast op de volgende onderdelen:
- Het plangebied is aan de kant van de Zaanstraat over de gehele breedte uitgebreid. De groenzone wordt hierdoor dus breder. De stoep aan de Zaanstraat wordt als een uitstapstrook ingericht.
- Daarnaast is de woonbestemming van de woonwagenstandplaats die richting de Zaanstraat 'uitsteekt' verschoven en een parkeerplaats verwijderd.
Door bovenstaande twee aanpassingen is de groene zone achter de woonwagenstandplaatsen aan de zijde van de Zaanstraat breder geworden. De totale breedte achter deze woonwagenstandplaatsen bedraagt 10,8 meter. Dit wordt gebruikt voor een groene invulling.
Op basis van de aanpassingen heeft TGE het plan opnieuw beoordeeld en een herzien advies uitgebracht. TGE geeft aan in te stemmen met het bestemmingsplan.
Op 3 juli 2018 is een informatieavond georganiseerd voor omwonenden van het plangebied. In Bijlage 9 is een verslag van de bijeenkomst bijgevoegd. Naar aanleiding van de informatieavond is onder andere in het plan verduidelijkt dat de extra ontsluiting van het plangebied noodzakelijk is in verband met eventuele calamiteiten en is de groenstrook aan de zijde van de Zaanstraat verbreed.
Op 2 juli 2019 is een tweede informatieavond georganiseerd voor omwonenden van het plangebied. Omwonenden vinden het belangrijk dat een grotere strook groen aan de zijde van de Zaanstraat (daar waar een van de woonwagenstandplaatsen 'uitsteekt') overblijft. Dit voorstel komt ook naar voren in het eerste advies van Trefpunt Groen Eindhoven. De omwonenden willen niet dat er aan de zijde van de Zaanstraat parkeerplaatsen verdwijnen ten behoeve van het groen.
Het plan is op een aantal onderdelen aangepast (zie aanpassingen onder punt 1 bij eerste advies TGE). Zowel omwonenden als TGE worden bij de verdere inrichting van het groen betrokken.
Daarnaast vinden bewoners de veiligheid bij de tweede ontsluiting aan de Spaarnestraat belangrijk. Tijdens de bijeenkomst is aangegeven dat bij deze tweede ontsluiting een verkeersremmende maatregel wordt aangelegd.
In 2019 heeft de Dorpsraad Acht een schriftelijke reactie ingediend. Op 20 februari 2020 heeft een overleg met de Dorpsraad Acht plaatsgevonden. Dit overleg ging met name over de groenzone aan de zijde van de Zaanstraat. Naar aanleiding van dit overleg is nogmaals bekeken of het plan aan de zijde van de Zaanstraat aangepast kan worden. Het plan is aangepast op de onderdelen zoals benoemd onder punt 1 bij eerste advies TGE.
Alle gewijzigde onderdelen zijn voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan in een wijkinfo opgenomen en verstuurd. Deze wijkinfo is als Bijlage 10 toegevoegd.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerp van het bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 4 juni 2020 tot en met woensdag 15 juli 2020 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp van het bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 12 juli 2017 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
9.5 Ambtshalve Aanpassingen
Er is één ambtshalve aanpassing doorgevoerd in de regels. De aanpassing is in de 'nota zienswijzen V Kerkdorp Acht 2007 (woonwagenlocatie Alblasstraat) opgenomen.
Bijlage 1 Verkennend Bodemonderzoek 1
bijlage 1 Verkennend bodemonderzoek 1
Bijlage 2 Verkennend Bodemonderzoek 2
bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek 2
Bijlage 3 Quickscan Flora En Fauna
bijlage 3 Quickscan flora en fauna
Bijlage 4 Groenplan En Boomeffectanalyse
bijlage 4 groenplan en boomeffectanalyse
Bijlage 5 Taxatierapport Bomen
bijlage 5 Taxatierapport bomen
Bijlage 6 Berekening Stikstof
Bijlage 7 Rekentool Klimaat
Bijlage 8 Infiltratieonderzoek
bijlage 8 Infiltratieonderzoek
Bijlage 9 Wijkinfo Juli 2018
Bijlage 10 Wijkinfo Mei 2020
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan V Kerkdorp Acht 2007 (woonwagenlocatie Alblasstraat) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80304-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 Actualisatie nota parkeernormen 2019
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.3 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
1.4 aan-huis-verbonden-beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.5 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.6 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.7 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.8 aansluitend terrein
het afgewerkte terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.
1.9 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.10 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.11 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.12 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.13 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.14 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.15 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.16 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.17 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.18 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.19 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.20 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.21 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.22 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.23 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw.
1.24 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.25 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.26 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.27 eengezinswoningen
als type eengezinswoning wordt beschouwd: elke woning welke tevens een geheel pand vormt. Hieronder vallen vrijstaande woningen, aaneengebouwde woningen, zoals twee onder één kap gebouwde hele huizen, boerderijen met woningen en voorts alle rijenhuizen.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.30 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.31 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.32 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.33 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.
1.34 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.35 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.36 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.37 parkeerbalans
met een parkeerbalans wordt de (on)balans berekend tussen parkeervraag en parkeeraanbod binnen een bepaald gebied. Vaak valt de parkeervraag van functies niet samen in de tijd. Gecombineerd gebruik van parkeerplaatsen is dan mogelijk (dubbelgebruik).
1.38 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.39 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.40 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.41 stacaravan
een permanent kampeermiddel in de vorm van een caravan, die als een gebouw valt aan te merken.
1.42 standplaats
een kavel bestemd voor het plaatsen van een woonwagen of een woonwagenwoning.
1.43 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.44 verdieping
de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.
1.45 voorgevel
de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
1.46 voorgevelrooilijn
de denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.47 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.48 waterberging
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
1.49 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.50 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.51 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.52 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.53 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat is geplaatst op een standplaats en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
1.54 woonwagenwoning
een op traditionele wijze gebouwd voor bewoning bestemd hoofdgebouw welke is geplaatst op een standplaats.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
2.2 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein.
2.4 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 ondergeschikte bouwdelen
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, schoorstenen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
- bermen en beplanting;
- paden;
- speelvoorzieningen;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
- kunstobjecten.
met daarbij behorende:
- verhardingen;
- parkeervoorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer - Verblijfsgebied´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonstraten;
- pleinen;
- voet- en fietspaden;
- parkeervoorzieningen;
- groenvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
Artikel 5 Wonen
5.1 Bestemmingsomschrijving
5.2 Bouwregels
5.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximale goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.
5.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 6 Wonen - Woonwagenstandplaats
6.1 Bestemmingsomschrijving
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene Gebruiksregels
8.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming
Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
- Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
10.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 10.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
10.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijken
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan V Kerkdorp Acht 2007 (woonwagenlocatie Alblasstraat).