KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd -
Artikel 4 Groen
Artikel 5 Water
Artikel 6 Waarde - Ecologie
Artikel 7 Waarde - Archeologie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Anti-dubbeltelregel
Artikel 9 Algemene Gebruiksregels
Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 12 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
2.3 De Buurten
Hoofdstuk 3 Planvoornemen
Hoofdstuk 4 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
4.1 Inleiding
4.2 Rijksbeleid
4.3 Provinciaal Beleid
4.4 Gemeentelijk Beleid
4.5 Volkshuisvesting
4.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
4.7 Verkeer En Parkeren
4.8 Groen
4.9 Horeca
4.10 Prostitutie
4.11 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 5 Milieuparagraaf
5.1 Bedrijven En Milieuzonering
5.2 Geluid
5.3 Luchtkwaliteit
5.4 Externe Veiligheid
5.5 Duurzaamheid
5.6 Bodem
5.7 Natuur
Hoofdstuk 6 Waterparagraaf
6.1 Inleiding
6.2 Beleid
6.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
6.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving
7.1 Algemeen
7.2 Planmethodiek
7.3 Verbeelding
7.4 Planregels
Hoofdstuk 8 Handhaving
8.1 Algemeen
8.2 Handhaving Voorliggend Plan
Hoofdstuk 9 Financiële Aspecten
Hoofdstuk 10 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
10.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
10.3 Samenspraak
10.4 Zienswijzen
10.5 Ambtshalve Aanpassingen
Bijlage 1 Visie Ecologie Herinrichting Dommeltuin
Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten
Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 2 Visie Ecologie Inrichting Dommeltuin
Bijlage 3 Watertoets

I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 02-10-2018 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80320-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft..

1.6 archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens een dienst of instelling dat voldoet aan de meest actuele versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA).

1.7 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in het gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.9 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.

1.10 bedrijfsvloeroppervlak

de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.11 beeldbepalende boom

Bomen met een hoge esthetische en belevingswaarde voor de directe omgeving of voor de wijk. De bomen zijn door hun leeftijd, omvang of verschijningsvorm onvervangbaar voor het karakter van de omgeving en vormen bovendien een buitengewoon structurerend element voor de openbare ruimte. Het criterium beeldbepalend zegt tevens iets over de zichtbaarheid.
Een beeldbepalende boom dient voor >50% van de omvang zichtbaar te zijn vanaf openbaar terrein.

1.12 bestaande situatie

bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;

bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

1.13 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.14 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.15 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.16 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.17 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.18 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.

1.19 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.20 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.21 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.22 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.23 café

horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.

1.24 cafetaria/snackbar/afhaalservice

een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.

1.25 coffeeshop

een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.

1.26 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.27 dagrecreatie

Een vorm van recreëren die zich beperkt tot één dag (zonder overnachting), dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld kamperen en dergelijke waarbij men zich voor meerdere dagen van huis begeeft.

1.28 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.29 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.

1.30 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.31 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.

1.32 discotheek of dancing

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.

1.33 erotisch getinte vermaaksfunctie

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.34 evenementen

een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).

1.35 extensief recreatief medegebruik

die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen.

1.36 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.37 gebruiken

het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.

1.38 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.

1.39 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of afleveren van goederen aan wederverkopers, dan wel instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit.

1.40 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.

1.41 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.42 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.43 hotel

een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.

1.44 internetwinkel

Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:

  • de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend; en/of
  • de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.

1.45 invloedsgebied

gebied waarin, volgens de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. De grens van het invloedsgebied is gelijk aan de 1% letaliteitsgrens, bepaald bij weertype F 1.5, tenzij in de bij het Revi behorende uitvoeringsregeling voor een specifieke stof of activiteit een ander invloedsgebied is gedefinieerd.

1.46 kantoor

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, zoals sociaal wetenschappelijke onderzoek of een architectenbureau.

1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.48 koffie-/theehuis

een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.

1.49 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.50 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.51 langzaam verkeer

verkeer dat vanwege de beperkte snelheid en beperkte motorisering ofwel het ontbreken van motorisering gericht is op het gebruik van fietspaden en voetpaden. Hieronder wordt in ieder geval het voetgangers- en fietsverkeer begrepen.

1.52 lijst van bedrijfsactiviteiten

de bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering van de VNG zoals deze gold ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp bestemmingsplan en opgenomen in Bijlage 2 Lijst van bedrijfsactiviteiten behorende bij deze regels.

1.53 lijst van horeca-activiteiten

lijst met een onderverdeling van horeca-activiteiten naar de mate van mogelijke overlast voor de omgeving zoals opgenomen in behorende bij deze regels;

1.54 lunchroom

een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.

1.55 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn tevens begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.

1.56 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologisch, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang;

1.57 nevenactiviteiten

het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwvlak die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen.

1.58 Nota Parkeernormen 2016

parkeernormen vastgesteld op 17 mei 2016, gepubliceerd en in werking getreden op 10 juni 2016.

1.59 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.60 onzelfstandige woonruimte

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.

1.61 oppervlakteverharding

dit zijn verharde terreindelen, hieronder worden niet begrepen: onverharde paden. Halfopen en halfverharde terreindelen worden voor 50% als oppervlakte verharding beschouwd'.

1.62 overkapping

bijgebouw in de vorm van een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal drie wanden.

1.63 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.64 prieel

een geheel of gedeeltelijk open overkapping.

1.65 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, bewerkt of hersteld, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.66 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.

1.67 restaurant

een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.

1.68 showroom

een uitstallingsruimte van groothandels - of productiebedrijven ten behoeve van wederverkopers of afnemers voor het gebruik in eigen bedrijf of instelling.

1.69 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.70 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.71 verdieping

de bouwlaag respectievelijk bouwlagen die boven de begane grondbouwlaag gelegen is/zijn.

1.72 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.

1.73 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.74 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.75 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.76 Wet milieubeheer

Wet van 13 juni 1979 (Stb. 442) houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.77 Wet ruimtelijke ordening

Wet van 20 oktober 2006 (Stb. 2006, nr. 566) houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening, zoals deze luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.

1.78 winkel

een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.79 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.

1.80 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bebouwingspercentage:

een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, ventilatiekanalen, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd -

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Gemengd -' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. erven en terreinen;
  2. b. wegen en paden;
  3. c. parkeervoorzieningen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  4. d. groenvoorzieningen;
  5. e. speelvoorzieningen;
  6. f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

bij de gebouwen behorende gebruik voor:

  1. g. dienstverlening;
  2. h. kantoor;
  3. i. maatschappelijk;
  4. j. vrije beroepen;
  5. k. bedrijven;
  6. l. cultuur en ontspanning met dien verstande dat bordeel, prostitutie en seksinrichtingen niet zijn toegelaten;
  7. m. detailhandel als nevenfunctie ten dienste of ter ondersteuning van de onder h t/m l genoemde bestemmingen;
  8. n. horeca als ondersteunend onderdeel van de binnen het belendende complex Mariënhage toegestane zelfstandige horecaactiviteiten, alsmede horeca als nevenfunctie ten dienste of ter ondersteuning van de onder h t/m l genoemde bestemmingen, voorzover niet gelegen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';

3.2 Bouwregels

3.3 Specifieke gebruiksregels

Het gebruik van deze gronden ten behoeve van de gebouwen en functies zoals genoemd in artikel 3.1 onder g tot en met n is toegelaten, nadat is voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.3.1 van deze regels.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Groen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. park;
  2. b. groenvoorzieningen;
  3. c. bermen en beplanting;
  4. d. paden;
  5. e. extensief recreatief medegebruik;
  6. f. speelvoorzieningen, voorzover gelegen buiten de aanduiding 'overige zone - dommeltuin';
  7. g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder mede begrepen: waterlopen, waterpartijen en waterberging;
  8. h. beeldende kunstobjecten;
  9. i. ter plaatse van de aanduiding 'brug' een oeververbinding in de vorm van een brug, welke uitsluitend dient ter geleiding van het langzame verkeer;

met daarbij behorende:

  1. j. verhardingen;
  2. k. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels

4.3 Specifieke gebruiksregels

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Water´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. a. alle oppervlaktewateren, zoals riveren, beken en andere waterlopen, alsmede sloten, greppels, (infiltratie)vijvers ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
  2. b. waterberging;
  3. c. waterhuishouding;
  4. d. waterlopen;
  5. e. groen;
  6. f. oevers;
  7. g. ter plaatse van de aanduiding 'brug' een oeververbinding in de vorm van een brug, welke uitsluitend dient ter geleiding van het langzame verkeer;

met de daarbij behorende:

  1. h. voorzieningen voor de waterhuishouding;
  2. i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels

5.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 5.1 wordt in ieder geval gerekend:

  1. a. het aanleggen van woonschepen;
  2. b. het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliën en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 6 Waarde - Ecologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. a. de aanleg en instandhouding van een ecologische verbindingszone;

met daarbij behorende:

  1. b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  2. c. waterhuishoudkundige voorzieningen.

6.2 Bouwregels

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 7 Waarde - Archeologie

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

7.2 Bouwregels

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde mits:

  1. a. dit in overeenstemming is met de ter plaatse geldende bestemming; en
  2. b. met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met de oprichting van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor afwijking wordt gevraagd kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de afwijking de volgende regels verbonden:
    1. 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; en/of,
    2. 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; en/of,
    3. 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene Gebruiksregels

9.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 10 Algemene Aanduidingsregels

10.1 Toevoegen van oppervlakteverhardingen binnen zoekgebied evz

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - zoekgebied evz' geldt voor toe te voegen oppervlakte verhardingen dat deze maximaal 100m2 mogen bedragen.

Artikel 11 Algemene Afwijkingsregels

11.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. b. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is.

Artikel 12 Overige Regels

12.1 Parkeereis

  1. a. Bij de afgifte van een omgevingsvergunning wordt het aantal te realiseren parkeerplaatsen bepaald conform de Nota Parkeernormen 2016.
  2. b. In afwijking van het bepaalde onder a, mag getoetst worden aan nieuwe dan wel gewijzigde parkeernormen, als deze in werking zijn getreden en leiden tot een lagere parkeernorm.

12.2 Afwijken van parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 indien:

  1. a. uit een parkeeronderzoek blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. b. het voldoen aan de in lid 12.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 12.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.2 Afwijken

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 13.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 13.1 met maximaal 10%.

13.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 13.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

13.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 13.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 13.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 13.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.).

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan "I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.)" maakt de herinrichting van de Dommeltuin bij het kloostercomplex Mariënhage mogelijk en voorziet in een mogelijke realisatie van een oeververbinding over de Dommel in de vorm van een brug ter geleiding van langzaamverkeer.

Deze ontwikkelingen kennen een onderlinge samenhang met de herbestemming van het kloostercomplex Mariënhage tot themahotel en ceremoniehuis (Delamondo). Als gevolg van deze planvorming wordt de Dommeltuin beleefbaar en toegankelijk gemaakt. De bedoeling is dat Mariënhage met het initiatief verder zal vergroenen en in volle glorie wordt hersteld, waardoor het een aangenaam gebied wordt om te verblijven. De ambitie is voorts om de oeververbinding door middel van een bio-based brug over de Dommel vorm te geven.

'Delamondo' is een gezamenlijk initiatief van Dela coöperatie, de Orde der Augustijnen, de gemeente Eindhoven en de provincie Noord-Brabant. Het bestemmingsplan is door Pouderoyen Compagnons in opdracht van Dela coöperatie en in onderlinge afstemming met de gemeente Eindhoven opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0001.jpg"

Afbeelding: luchtfoto Mariënhage in vogelvlucht (bron: eindhoven.nl)

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is onderstaande toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.

1.2 Het Plangebied

Het plangebied ligt in de binnenstad van Eindhoven en is als gebied bekend onder de naam Mariënhage (een samenhangend complex bestaande uit een klooster, paterskerk, voormalig Augustinianum en Studentenkapel en omliggende tuinen). Het gebied Mariënhage is een verscholen pareltje. De oudste plek van Eindhoven met een rijke historie, die teruggaat tot de oorsprong van onze stad in de 12e eeuw. Ook is het een groene, rustige oase aan de Dommel, op enkele minuten lopen van de Eindhovense binnenstad en het centraal station.

De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de bestemmingen 'Gemengd - 3', 'Groen' en 'Water' als opgenomen in het bestemmingsplan 'Binnenstad' en het wijzigingsplan '1e wijziging Binnenstad (Mariënhage)'. Tevens is inbegrepen de bestemming 'Groen' aan de overzijde van de Dommel als opgenomen in het bestemmingsplan 'Stratum binnen de ring II'.

Hierbij wordt het plangebied aan de westzijde begrenst door de bebouwing van het complex Mariënhage. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Augustijnendreef en een perceel aan de Nachtegaallaan. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Nachtegaallaan en aan de zuidzijde aan de Kanaalstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0002.jpg"

Afbeelding: contour plangebied geprojecteerd op luchtfoto

1.3 Voorgaande Plannen

In het bestemmingsplan "I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.)" worden de regels en de verbeelding gewijzigd van de volgende plannen:

  • het geldende bestemmingsplan 'Binnenstad' (zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven d.d. 20 augustus 2013), en;
  • het geldende wijzigingsplan ''1e wijziging Binnenstad (Mariënhage)' (vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven d.d. 27 september 2017), en;
  • het geldende bestemmingsplan ''Stratum binnen de ring II' (vastgesteld door de raad van de gemeente Eindhoven d.d. 13 mei 2014).

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 9 hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is beschreven op welke wijze rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiële uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid (waaronder de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Historisch Perspectief

Het gebied Mariënhage, waarvan de Dommeltuin onderdeel utmaakt, betreft het oudste deel van Eindhoven. In onderstaande wordt ingegaan op de totstandkoming van de bebouwing. Deze bebouwing maakt géén onderdeel uit van het plangebied, maar heeft wel een duidelijke samenhang met de aanpalende Dommeltuin. Redenen waarom een en ander in onderstaand historisch perspectief wordt gezet.

Historisch perspectief met betrekking tot bebouwing Mariënhage:

Vermoedelijk tussen 1100 en 1250 werd op het grondgebied van de toenmalige gemeente Woensel een zgn. mottekasteel gebouwd. De naam,"Die Haghe", was een veel voorkomende naam voor kastelen uit die tijd. Het was vermoedelijk een rechthoekige woontoren (donjon) op een motte, een door mensenhanden opgeworpen heuvel aan de Dommel die was omsloten door een gracht. Het was eigendom van de Heren van Cranendonck en Eindhoven en diende hen tot woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0003.png"

Afbeelding: macquette vankasteel ‘Die Haghe’ te Eindhoven, omstreeks 1250

De laatste heer die het kasteel bewoonde was Jan van Schoonvorst. Hij liet, vermoedelijk tussen 1413 en 1420, een ander kasteel optrekken op 200 meter afstand (waar nu Ravensdonck ligt). Het oude kasteel werd geschonken aan de Augustijner kannuniken, die er een klooster stichtten in 1420. Het kasteel werd gesloopt en er werden kloostergebouwen opgericht. Van het huidige klooster dateert de vleugel aan de Dommel in oorsprong nog uit deze tijd, rond 1420.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0004.png"

Afbeelding: Detail stadsplattegrond Jacob van Deventer, 1560.

In de ondergrond van het terrein zijn nog resten aan te treffen van de fundamenten van het oude kasteel, die vermoedelijk uit de 13e eeuw stammen, en enkele kloosterfundamenten uit 1443. De locatie heeft tussen 1420 en 1890 vele bestemmingen gehad, van militaire doeleinden tot huisvesting van de rentmeesters van de prins van Oranje, woonhuis en industriële activiteiten. Op 29 december 1890 werd het complex gekocht door de Nederlandsche Augustijner Missie die op 7 maart 1891 het klooster betrok. Sindsdien en nu nog, is het klooster woon- en werkplek van de Augustijnen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0005.png"

Afbeelding: inzichtelijkheid ouderdom bebouwing in het gebied Mariënhage (bron: Kaders gebiedsontwikkeling 2012)

De Augustijnen bouwden een nieuwe kerk: de Paterskerk, die in 1898 in gebruik genomen werd. Vanuit de Paterskerk werden en worden openbare religieuze diensten verzorgd in de roomskatholieke traditie. Ook richtten de paters in 1898 een school op: het Gymnasium Augustinianum, de eerste Rooms-Katholieke middelbare school in Eindhoven. In het begin werden lessen verzorgd vanuit het klooster, later werd een school met internaat gebouwd in 4 vleugels. Het oudste gedeelte is het internaatsgebouw uit 1913, dat direct achter de Paterskerk staat. Daarna werd aan het binnenplein in 1917 de zogenaamde Sigarendoos gebouwd, met klassen en slaapvertrekken. Beide schoolgebouwen en de Paterskerk zijn ontworpen door architect Hegener (de kerk i.s.m. architect Bekkers). De vleugel aan de Kanaalstraat werd in 1924 gebouwd en bood ruimte aan een aula, gymzaal, klaslokalen en slaapvertrekken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0006.png"

Afbeelding: duiding bij ontwikkeling van Mariënhage (Delamondo) betrokkken gebouwen (bron: inspiratiedocument Mariënhage 2013)

De Studentenkapel werd in 1925 voltooid en voorzag in een kapel en recreatieruimte. Deze vleugels zijn een ontwerp van architect-monnik Dom Paul Bellot. Door toenemende leerlingaantallen en de onmogelijkheid om verder uit te breiden, verhuisde het Augustinianum in 1959 naar de van Wassenhovenstraat. Tot 2005 is het voormalig Augustinianum benut door verschillende onderwijsinstellingen: de Hogere Burgerschool, het Lyceum en de afdeling Drama van de Fontys Hogeschool. Sinds 2008 stelt de gemeente drie vleugels beschikbaar aan Stichting Ruimte, die het verhuurt aan creatieve ondernemers. De Studentenkapel wordt tijdelijk verhuurd: de begane grond aan Tipo Tango en de eerste verdieping aan de Eindhovense Studentenkerk.

Alle panden in het gebied Mariënhage zijn rijksmonument en de ondergrond ter plaatse van de huidige bebouwing is aangewezen als archeologisch monument.

Historisch perspectief Dommeltuin:

Het onderhavige plangebied voor de Dommeltuin heeft een hoge archeologische verwachtingswaarde. Een en ander houdt verband met de in het verleden aldaar aanwezige bovenaangehaalde complex en bijbehorende voorzieningen, zoals een gracht, toegangspoort en in moestuinen. In onderstaande verbeelding is dit historisch perspectief geprojecteerd op een voorlopig ontwerp voor de herinrichting van het terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0007.jpg"

Afbeelding: duiding ligging oorspronkelijk aanwezige gracht, poort en moestuinen ten opzichte van ontwerp herinichting (bron: buro lubbers)

2.2 Stedenbouwkundige Structuur

Opbouw

Het ensemble van gebouwen en tuinen van Mariënhage, ligt op een plek die vanaf de middeleeuwen, met de bouw van het kasteel en later het klooster, van grote betekenis was voor de stedenbouwkundige ontwikkeling van de stad.

Het totaal is belangrijk voor het aanzien van de binnenstad omdat het is gebouwd aan het einde van een zeer dominante zichtlijn die in het tweede kwart van de negentiende eeuw is ontstaan door de aanleg van het Eindhovens Kanaal. De Paterskerk geldt nog steeds als een Eindhovens ‘landmark’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0008.png"

Afbeelding; Mariënhage met in het verlengde het Eindhovens Kanaal en links daarvan het NRE-terrein rond 1920 (bron: eindhoven.nl)

Het bebouwingscomplex met zijn buitenruimten kent derhalve een centrale ligging aan de oost-west verbinding in de stedelijke structuur van Eindhoven. De verbinding tussen het centrum richting het oosten, naar het kanaal en verder krijgt in Eindhoven een steeds grotere betekenis. Het complex vormt straks een van de belangrijke functies aan deze route.

Tegelijkertijd gaat het complex een duidelijke verbinding aan met het NRE-terrein en de Binnenstad. De Dommeltuin en het bebouwde deel van het complex Mariënhage wordt hiervoor 'doorwaadbaar' gemaakt. Onderhavig plan geeft hier invulling aan door de herinrichting en een oeververbinding voor geleiding van langzaam verkeer mogelijk te maken. In onderstaande afbeelding is de inbedding van het complex Mariënhage in de stedelijke context weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0009.jpg"

Afbeelding: Stedelijke inbedding van het complex Mariënhage (Delamondo) als schakel tussen het NRE terrein en de binnenstad

Voorts is de strategische ligging aan de Dommel in de huidige tijd nog steeds betekenisvol. De Dommelzone is immers een belangrijke landschappelijke structuur met ecologische en recreatieve functies die verschillende parken en tuinen aaneenrijgt. De Dommeltuin gaat hierbij een beleefbare stapsteen vormen in het weefsel van groene gebieden rondom de Dommel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0010.jpg"

Afbeelding: Inbedding Dommeltuin (Delamondo) als groene stapsteen in Dommelzone

Verkeersstructuur

Algemeen:

In paragraaf 4.7 zal uitgebreid worden ingegaan op de verkeer en parkeren. In de voorliggende paragraaf wordt de verkeersstructuur beknopt beschouwd. Om een samenhangend beeld mee te geven is ook de verkeersstructuur beschouwd die in de nabijheid van het plangebied is gelegen.

Het plangebied is gelegen binnen het centrumgebied, ruim binnen de buitenring en net buiten de binnenring van de stad Eindhoven. De Kanaalstraat aan de zuidelijke zijde van het plangebied vormt nu en in de toekomst een belangrijke ontsluiting voor de binnenstad van Eindhoven. De Kanaalstraat komt uit op de Vestdijk, welke onderdeel is van de huidige binnenring van de stad. De Augustijnendreef aan de noordelijke zijde van het plangebied betreft een erftoegangsweg.

Ontsluiting Mariënhage:

De ontsluiting van Mariënhage voor expediteurs vindt plaats via de Kanaalstraat en vervolgens over een bestaande eigen weg rondom de Studentenkapel naar het achterterrein (het plangebied grenst aan deze route, waarvan een klein onderdeel op het binnenterrein van Mariënhage onderdeel uitmaakt van dit plangebied).

Aan de Kanaalstraat zal ter hoogte van de Paterskerk en het Internaatsgebouw een 'Kiss en Ride' punt worden gecreëerd waar bezoekers met bagage van Mariënhage kunnen worden afgezet of worden opgehaald. Vanuit dit punt kan één van de entree's van Mariënhage, de entree aan de Kanaalstraat, worden betreden (dit gedeelte valt geheel buiten dit plangebied).

Aan de zijde van de Paterskerk wordt voorzien in een entree voor personen. Personenauto's zullen aan deze zijde van het complex kort kunnen parkeren om bezoekers af te leveren of op te halen en bagage op te pikken. (dit gedeelte valt geheel buiten het plangebied)

Aan de noordzijde van het complex aan de Augustijnerdreef wordt een bestaande entree ten behoeve van ontsluiting van parkeerplaatsen op eigen terrein gehandhaafd. Deze parkeerplaatsen zijn geschikt voor de stalling van personenautos. In het kader van de herinrichting van de Dommeltuin worden de parkeerplaatsen geherpositioneerd, zodanig dat de parkeerplaatsen nog uitsluitend aan de noordzijde van het plangebied zijn te vinden. Hiermee worden motorvoertuigbewegingen door de Dommeltuin voorkomen, waardoor de tuin als groene stapsteen beter tot zijn recht komt (dit gedeelte maakt onderdeel uit van het plangebied).

Teneinde een doorwaadbaar terrein te creëren, als schakel tussen het NRE terrein en de binnenstad, wordt binnen het plangebied voorzien in een oeververbinding voor de geleiding van langzaamverkeer tussen de Nachtegaallaan en het complex Mariënhage. De randvoorwaarden voor een uitvoerbaar ontwerp zijn inmiddels zodanig concreet geworden dat deze mogelijkheid met dit bestemmingsplan kan worden gefaciliteerd.

In onderstaande afbeelding wordt het ontwerp weergegeven van de heringerichte Dommeltuin gecombineerd met een oeververbinding ter geleiding van langzaamverkeer over de Dommel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0011.jpg"

Afbeelding: ontwerp heringerichte Dommeltuin met oeververbinding voor geleiding van langzaamverkeer

Groen en water

Het complex Mariënhage is op dit moment, met uitzondering van de groene binnentuin van het Augustijenklooster (buiten dit plangebied gelegen) en de groene kloostertuin aan de Dommel (onderdeel van het plangebied), volledig verhard. Binnen het complex is géén sprake van watergangen, wel is er een duidelijk relatie met de Dommel die grenst aan de Dommeltuin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0012.png"

Afbeelding: zicht op Augustijnenklooster vanuit Dommelzijde (uit inspiratiedocument Mariënhage 2013)

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0013.png"\

Afbeelding: kloostertuin aan Dommelzijde (bron: eindhoven-in-beeld.nl (Frans Gommers))

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0014.png"

Afbeelding: zicht op Dommel vanuit het Pad Mariënhage aan Dommelzijde met een duidelijkzichtbare scheiding ten opzichte van de kloostertuin (uit inspiratiedocument Mariënhage 2013)

Met het initiatief zal het complex verder vergroenen en zal het door middel van de herinrichting van de Dommeltuin aan landschappelijke en ecologische waarden winnen.

Door de beoogde herpositionering van de parkeerplaatsen, bevinden de parkeerplaatsen zich na de herinrichting nog uitsluitend aan de noordzijde van het plangebied. Hiermee worden motorvoertuigbewegingen door de Dommeltuin voorkomen en ontstaat door verwijdering van grootschalige verhardingen een tuin die als groene stapsteen beter tot zijn recht komt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0015.jpg"

Afbeelding: te verwijderen grootschalige verhardingen en garageboxen in beeld (bron: Pouderoyen Compagnons).

Ook het creëren van groenelementen op het binnenterrein van het Augustinianum draagt bij aan de verdere vergroening (dit binnenterrein is aanpalend aan het plangebied gelegen).

De Dommeltuin en de Dommel worden hierbij beleefbaar gemaakt door de wijze van herinrichting die gecombineerd gaat met een oeververbinding voor de geleiding van langzaamverkeer. Onderhavig bestemmingsplan voorziet in deze herinrichtingsmogelijkheden.

2.3 De Buurten

Mariënhage (inclusief de Dommeltuin) vormt een bijzondere plek in de binnenstad van Eindhoven. In onderstaande worden enkele nabije woonbuurten nader belicht.

NRE terrein

Het NRE-terrein aan de oostelijke zijde van het plangebied ofwel aan de overzijde van de Dommel kent een lange geschiedenis als voormalig gasfabriekterrein aan het Eindhovens Kanaal. Met het bestemmingsplan 'Tongelre binnen de Ring (NRE-terrein)' transformeert dit gebied momenteel naar een kleinschalig, levendig en creatief gebied met een mix van wonen, werken en levendigheid. Het bijzondere industriele karakter van het NRE-terrein blijft hierbij zo veel mogelijk behouden. De karakteristiek wordt gevormd door de historisch industriële sfeer, het erf met daarop panden van diverse maat, schaal en architectuur en de specifieke historische betekenis. De industriële gebouwen nemen een belangrijke rol in als een waardevol ensemble van ruim honderd jaar geschiedenis. Uitgangspunt is om de panden te behouden en om ze een nieuw functie te geven.

Villapark

Het nabijgelegen Villapark (oostelijk gelegen en grenzend aan het NRE terrein) is een parkachtige buurt in de nabijheid met een mix van huur- en koopwoningen met bewoning door vooral gezinnen en tweepersoonshuishoudens. De meeste woningen zijn gebouwd voor 1945. Kenmerkend voor de buurt zijn de grote hoeveelheid monumentale panden en de privétuinen die naast het openbare groen de buurt een groene uitstraling geven. Naast de grote hoeveelheid rijks- en gemeentelijke monumenten is een deel van de buurt aangewezen als beschermd stadsgezicht. De buurt ligt gunstig ten opzichte van het centrum en profiteert daardoor van centrumvoorzieningen.

Mariënhage en het NRE terrein

Met onderhavig plan wordt het mogelijk om een oeververbinding ter geleiding van langzaam verkeer te realiseren die het NRE terrein en het complex van Mariënhage alsmede de hieraan in het verlengde gelegen binnenstad verbind.

Hoofdstuk 3 Planvoornemen

Inleiding

Kloostercomplex Mariënhage bevindt zich op de oudste plek van Eindhoven. Historische kaarten tonen op deze plek een motte met een donjon, op een eiland naast de Dommel. Het monument Mariënhage is een belangrijk voor Eindhoven. Een monument dat een essentieel verhaal vertelt over de stad en dat het verdient om een plaats te houden in de moderne samenleving.

Het monumentale kloostercomplex bestaat op dit moment uit een ensemble van gebouwen met verschillende leeftijden en verschillende architecten. Mariënhage transformeert volgens de plannen in een hotel met een hieraan gelieerd centrum voor congressen en ceremonies, voor ontmoeting en verbinding. Het gebied wordt ontwikkeld vanuit en met behoud van het thema 'met hart en ziel'. Het nieuwe Mariënhage zal hierbij vergroenen en een nieuwe schakel vormen in het stedelijke en groene weefsel van Eindhoven.

In onderstaande is een beschrijving van het planvoornemen uiteengezet, voorzover dat ziet op de ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan worden gefaciliteerd:

  • de herinrichting van de Dommeltuin;
  • het realiseren van een oeververbinding over de Dommel in de vorm van een brug ter geleiding van het langzaamverkeer;
  • realisatie van toeleidende paden naar de te realiseren oeververbinding.

De buitenruimten van Mariënhage in een breder perspectief gesteld:

De gebouwen van Mariënhage presenteren zich aan drie zijdes aan de openbare ruimte: de Dommel, de Kanaalstraat en de stad. De buitenruimten rondom de bebouwing vormen het intermediair tussen de gebouw en het publieke domein. Hier komen functies samen, hier verenigen zich landschappelijke en stedelijke sferen. Zo verankert de nieuwe stedelijke voorziening in de structuur van de stad.

De buitenruimten bestaan uit verschillende plekken die een samenhangend ruimtelijk geheel vormen. Niet alle buitenruimten maken overigens onderdeel uit van dit bestemmingsplan en vallen derhalve deels buiten het bestek van dit bestemmingsplan. Daarnaast is sprake van een gefaseerde herontwikkeling van het buitenterrein.

Met voorliggend plan wordt herinrichting van De Dommeltuin mogelijk gemaakt alsmede de oeververbinding ter geleiding van langzaamverkeer over de Dommel en de toeleiding van paden naar deze oeverbinding aan beide zijden van de Dommel.

Het geheel aan buitenruimten wordt gevormd door: de Dommeltuin, het binnenplein, het Dommelpad met de kapel, de Kanaalstraat en de tussentuin. Hun toegankelijkheid maakt het getransformeerde Mariënhage tot een nieuwe schakel in Eindhoven.

De tuin aan de Dommel is op dit moment gescheiden van de Dommel en het doorgaande pad langs de Dommel. Op afzienbare termijn wordt voorzien in een visuele en functionele uitwisseling. De tuin wordt via nieuwe entrees toegankelijk voor publiek.

De parkeerplaatsen in de tuin verstoren de rust in stilte in de tuin niet, omdat ze aan de noordelijke randen worden geherpositioneerd en gecamoufleerd door bomen en struiken.

Het binnenplein van het Augustinianum is bereikbaar vanuit de Dommeltuin en het Dommelpad. Het plein krijgt een sobere inrichting en functioneert straks als onderdeel van de nieuwe bestemmingen in het complex. Het plein biedt ruimte aan terrassen van zowel het restaurant onder de kapel als de horecavoorziening in de serre. Het plein is ruim genoeg voor bijeenkomsten in de buitenlucht.

Het plein is net als de Dommeltuin overdag toegankelijk. Via de knoop (de verbindende nieuwe ruimte in het complex) kunnen bezoekers maar ook passanten het gebied doorsteken richting de stad.

Aan de stadskant ligt naast het plein voor de kerk 'de tussentuin'. Vanaf het plein voor de kerk loopt een hellingbaan naar de glazen foyer in de Knoop. De hellingbaan strekt zich uit langs de tussentuin. De semi-openbare en toegankelijke tussentuin wordt een aantrekkelijke ruimtelijke schakel tussen het gebruik van de foyer, het openbare domein van het stadscentrum en de iets hoger gelegen begraafplaats en de stenen muur die blijven zoals ze zijn.

Hoofdstuk 4 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.

Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.

Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Realisatie

Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.

De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:

  • Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
  • Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
  • Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).

Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).

  • Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
  • Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen, militaire objecten en het Nationaal Natuur Netwerk.

Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder worden de belangen van de luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd. Deze belangen kennen geen doorwerking naar onderhavig bestemmingsplan.

Nationaal Natuur Netwerk

In het Barro is voorts opgenomen dat de provinciale begrenzing van de het Nationaal Natuurnetwerk Nederland (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die de NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 4.3.2). Daarmee is de NNN een provinciaal belang. Vanwege de ligging van de Dommel in het plangebied heeft het NNN een doorwerking naar dit bestemmingsplan. In onderhavig bestemmingsplan zijn mitigerende maatregelen voorgeschreven ter voorkoming van aantasting van het NNN. Deze mitigerende maatregelen betreffen het stellen van randvoorwaarden aan de realisatie van een brug ter geleiding van het langzame verkeer. Een en ander in lijn met de uitgevoerde ecologische onderzoeken. Hiermee zijn de belangen van het NNN in onderhavig bestemmingsplan gewaarborgd.

4.3 Provinciaal Beleid

4.3.1 Structuurvisie

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0016.png"

Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.

2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.

3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

4.3.2 Verordening Ruimte

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Op 10 juli 2015, 18 november 2016 en 8 juli 2017 is deze opnieuw en gewijzigd vastgesteld. Bij de laatste wijziging is tevens de naam van de verordening gewijzigd naar 'Verordening Ruimte Brabant'. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels
In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)
Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur / Natuur Netwerk Brabant
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0017.png"

Themakaarten

Naast de hoofdkaart zijn er vijf themakaarten opgenomen in de Verordening Ruimte. Voor onderhavig plangebied is met name de themakaart stedelijke ontwikkeling van belang. Daarnaast zijn de themakaarten natuur en landschap, water van belang voor de nabijgelegen rivier de Dommel.

Themakaart stedelijke ontwikkeling

Op deze themakaart staan het bestaand stedelijk gebied, zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling, integratie stad-land en de regionale bedrijventerreinen. Het plangebied is aangeduid als 'Bestaand stedelijk gebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijke gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling. Hieronder valt ook een deel van de Dommeltuin, waarin wordt voorzien in een groene herinrichting.

Themakaart water

Op deze themakaart staan de structuren en aanduidingen die betrekking hebben op water. Het plangebied heeft deels de aanduiding 'behoud en herstel watersystemen'. Het betreft hier de Dommel en de oevers van de Dommel. Betreffende aanduiding staat niet aan de voorgestane ontwikkelingen in de weg. Door het stellen van randvoorwaarden in dit bestemmingsplan, waaronder een doorvertaling naar de regels, wordt geborgd dat het watersysteem van de Dommel wordt behouden.

Themakaart natuur en landschap

Op deze themakaart staan de structuren en aanduidingen rondom natuur en landschap. Het plangebied is deels aangeduid als:

  • Zoekgebied voor een ecologische verbindingszone. Het betreft het gebied rondom de Dommel;
  • Natuur Netwerk Brabant. Het betreft het gebied van de watergang van de Dommel.

De voorgestane ontwikkelingen passen binnen de beleidskaders van de Verordening Ruimte.

Voor de brug ter geleiding van langzaamverkeer geldt dat deze als extensief recreatieve voorziening op grond van het bepaalde in de Verordening Ruimte is toegestaan binnen het NNB gebied. Uit de ecologische rapportages, zoals beschreven in paragraaf 5.7, volgt dat door het stellen van randvoorwaarden zeker kan worden gesteld dat er géén sprake is van verstoring van soorten binnen het NNB gebied.

Voor de herinrichting van de Dommeltuin en de toeleiding van paden naar de oeververbinding (aan beide zijden van de Dommel) is er sprake van het aanbrengen van verhardingen van meer dan 100 m2 binnen het zoekgebied voor de ecologische verbindingszone.

Afgezien van het feit dat de realisatie van de ecologische verbindingszone volgens het natuurbeheerplan van de provincie in deze zone van de Dommel is afgerond, kunnen deze verhardingen in verband met de geldende aanduiding in de Verordening slechts tot stand komen na herbegrenzing van het zoekgebied.

Herbegrenzing is mogelijk als dit tot een beter resultaat leidt voor de ecologische verbindingszone. In dit geval gaat de herbegrenzing gepaard met een concrete inrichting van een ecologische stapsteen in de vorm van de Dommeltuin. De ecologische verbindingszone wordt hiermee versterkt. Dit betekent dat een herbegrenzing mogelijk is.

Anders dan bij een herbegrenzing van het NNB gebied gaat het hierbij niet om een areaal compensatieverplichting, maar om een kwalitatieve compenserende verplichting. Na realisatie van de ecologische stapsteen is overigens het beschermingskader voor het NNB gebied volgens de Verordening Ruimte van toepassing. In het bestemmingsplan is door middel van het stellen van regels (onder andere aan de kwaliteit van de inrichting en het behoud van de Dommeltuin) verzekerd dat sprake is van een adequaat beschermd NNB gebied ter plaatse.

In verband met de herbegrenzing van provinciale kaartaanduidingen zijn in het ontwerp-bestemmingsplan specifieke aanduidingen opgenomen.

De ontwikkeling past hiermee binnen de provinciale beleidskaders voor natuur- en landschap.

4.4 Gemeentelijk Beleid

4.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Het plangebied is gelegen buiten een transformatiegebied als bedoeld in de Interimstructuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0018.png"

Figuur: Ruimtelijke hoofdstructuur Interimstructuurvisie Eindhoven

4.5 Volkshuisvesting

In het onderhavige plangebied zijn geen concrete nieuwe ontwikkelingen voorzien op het gebied van woningbouw. De beleidsbeschouwing inzake het regionaal en gemeentelijk beleid terzake is in dit verband in dit bestemmingsplan achterwege gelaten.

4.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

4.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012' , dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.


De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

De ondergrond van Mariënhage is aangewezen als gemeentelijk archeologisch monument, uitgezonderd de kloostertuin aan de Dommel die is aangemerkt als verwachtingsgebied met hoge archeologische waarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0020.png"

Afbeelding: archeologische waarden Mariënhage (bron: kaders gebiedsontwikkeling 2012)

In onderhavig bestemmingsplan is de dubbelbestemming voor archeologie uit het bestemmingsplan 'Binnenstad' en het hierop gebaseerde wijzigingsplan met bijbehorend beschermend kader dienovereenkomstig overgenomen.

Een en ander betekent dat voor de werkzaamheden van de herinrichting van de tuin sprake is van een aanlegvergunningstelsel op grond van de toepasselijke dubbelbestemming. Dit maakt het voor de gemeente Eindhoven ten alle tijden mogelijk om randvoorwaarden te stellen aan de uitvoering van de werkzaamheden verband houdend met de herinrichting van de Dommeltuin in het belang van de bescherming van het bodemarchief.

Voor de werkzaamheden geldt overigens als uitgangspunt dat deze archeo-vriendelijk worden ingezet. Er zal geen sprake zijn van diepe vergravingen. Ophogingen in het terrein (aan de randen van de Dommeltuin voorzien) blijven voorts in hoogte beperkt, zodat de druk op het bodemarchief beperkt blijft.

4.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0021.png"Afbeelding: uitsnede cultuurhistorische waardenkaart Eindhoven ter plaatse van Mariënhage (bron: Eindhoven.nl)

In de directe omgeving van Mariënhage wordt de Ten hagestraat alsmede een begin van de Tramstraat als een historische wegenstructuur rond 1900 aangemerkt. Binnen het plangebied zijn geen gebieden of structuren gelegen die op de CHW kaart zijn aangegeven.

Mariënhage betreft hierbij wel een rijksmonumentaal ensemble. Voor de cultuurhistorische waardering zijn in dit verband meerdere rapporten relevant.

Voor de Paterskerk is allereerst de redengevende omschrijving uit het monumentenregister van monumentnummer: 518826 relevant. Voorts is voor de Paterskerk de waardenstelling en de erfgoedSWOT als verwoord in de rapportage 'De mantel der liefde' van steller 'Vanhellenberghubar.org' d.d. mei 2014 relevant.

Verder is het in opdracht van de Gemeente Eindhoven door BAAC bv (onderzoeks en adviesbureau voor Bouwhistorie, Archeologie, Architectuur en Cultuurhistorie) te ‘s-Hertogenbosch, uitgevoerde waardestellende bouwhistorisch onderzoek met betrekking tot het Augustinianum, Kanaalstraat 4, 6 en 8 te Eindhoven, relevant. Het betreft BAAC rapport B-09.0390 juni 2010 (tevens een rijksmonument).

Gelet op het karakter van het bestemmingsplan (herinrichting onbebouwde Dommeltuin en omgeving) wordt een verdere verantwoording van het aspect cultuurhistorie hier buiten beschouwing gelaten.

4.7 Verkeer En Parkeren

Visie 'Eindhoven op Weg'

In de visie Eindhoven op Weg wordt gewerkt aan het realiseren van ruimtelijke- en duurzaamheidsdoelen én aan het oplossen en voorkomen van knelpunten die met mobiliteit samenhangen. Eindhoven op Weg zet in op:

  • aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Brainport: multimodale bereikbaarheid van de economische toplocaties draagt bij aan een uitstekend vestigingsklimaat;
  • aantrekkelijk leefklimaat: het centrum, woon- en verblijfsgebieden zijn vrij van hinder en overlast van het verkeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen is goed;
  • gezond, schoon, groen en sociaal: de lucht is schoon en het geluid van een aangenaam niveau. Sociale cohesie is gegroeid door meer en aantrekkelijkere ruimtes voor ontmoeten en ontspannen en het gebruik van gedeelde voorzieningen in het vervoer;
  • energieneutraal in 2040: energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen;
  • veilig: een stad met zo min mogelijk verkeersslachtoffers;
  • duurzame mobiliteit: een stad, met waar het kan meer lopen, fietsen en gebruik van het openbaar en waar het moet prioriteit voor de auto.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0022.png"

Afbeelding: sleutelkaart duurzaam verbinden uit visie 'Eindhoven op weg'

Uit oogpunt van mobiliteit wordt gewerkt volgens het principe 'slow motion – fast forward'. Waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren naar de veelzijdige stad geldt het principe 'plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen. In het centrum wordt meer plaats gemaakt voor het langzame verkeer, waarbij op de Binnenring meer ruimte komt voor voetgangers, doorgaande fietsroutes en HOV, gecombineerd met groen.

Deze verkeerskundige principes gelden met name ook voor de multimodale ontsluiting en aansluiting van het complex Mariënhage op de binnenstad en de met voorliggend bestemmingsplan beoogde oeververbinding in de vorm van een brug over de Dommel ter geleiding van langzaamverkeer en aansluiting van Mariënhage op het NRE-terrein.

Mariënhage ligt op een van de hoofdknooppunten van binnenstedelijke routes voor voetgangers, fietsers, openbaar vervoer en auto's en is daarmee van buitenaf optimaal bereikbaar met alle modaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0023.png"

Afbeelding: kaart 'Centrum en Binnenring / voetganger' uit deel B visie 'Eindhoven op weg'

Autoverkeer, expeditieverkeer en calamiteitenverkeer

Relevante wegen in directe omgeving:

Het plangebied wordt direct omringd door de Kanaalstraat aan de zuidelijke zijde, de Tramstraat aan de westelijke zijde en de Augustijnendreef aan de noordelijke zijde.

Aan westelijke zijde komt de Kanaalstraat via de Ten Hagestraat uit op de Vestdijk.

Meer op afstand aan de oostelijke zijde van het plangebied en parallel aan de Dommel zijn gelegen de Nachtegaallaan en de Bleekstraat (éénrichtingsverkeer van noordelijke naar zuidelijke richting). Het verlengde van de Kanaalstraat aan oostelijke zijde van de Dommel wordt gevormd door de Kanaaldijk Zuid.

De betreffende wegen zijn als volgt gecategoriseerd:

  • De Kanaalstraat, Ten Hagestraat en de Tramstraat zijn 30km-wegen, gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg voor de binnenstad en het Augustijnenkwartier.
  • De Nachtegaallaan en de Bleekstraat zijn 30km-wegen, eveneens gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg.
  • De Kanaaldijk Zuid is een 50km-weg tot aan de Nachtegaallaan die de aansluiting met de oostelijke kant van de ring verzorgt voor autoverkeer dat de stad in- en uitrijdt.
  • De Vestdijk is onderdeel van de binnenring en betreft een 30km-weg voor autoverkeer dat zich in de stad verplaatst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0024.jpg"

Afbeelding: luchtfoto met de belangrijkste aanrijrichtingen voor autoverkeer richting Mariënhage rekening houdend met eenrichtingsverkeer van de Vestdijk en Nachtegaallaan (bron: google Maps, bewerking Pouderoyen Compagnons)

Afwikkeling aankomend auto- en vracht- c.q. calamiteitenverkeer:

De belangrijkste aanrijrichting voor autoverkeer richting Mariënhage wordt gevormd door de Kanaaldijk Zuid en de Kanaalstraat in het verlengde daarvan. Daarnaast zijn ook de aanrijrichtingen vanuit de Nachtegaallaan en vanuit de Vestdijk mogelijk.

Vanuit de aanrijrichting Kanaaldijk Zuid en de Nachtegaallaan zijn voor expediteurs de laad- en losplekken voor de bevoorrading van het hotel en het hieraan gelieerde restaurant en brasserie op het binnenterrein van Marienhage bereikbaar via de huidige ontsluiting, langs de Kapel over het dommelpad. Vanuit voornoemde aanrijrichting en vanuit de aanrijrichting Vestdijk is voorts de bevoorrading van het ceremoniehuis in de kerk door expediteurs mogelijk.Daarbij is rekening gehouden met de vereiste bochtstralen die op de relevante plekken gedimensioneerd worden voor expeditie- en/of calamiteitenverkeer. Laad- en losplekken worden per gebouw aangewezen en zijn realiseerbaar op grond van de geldende bestemming.

Personenautoverkeer kan via de aanrijrichting Kanaaldijk Zuid en de Nachtegaallaan de beoogde 'kiss and ride'/laad en los-zone' aan de Kanaalstraat bereiken voor brengen en halen van bezoekers en leveren van post en goederen. Vanuit voornoemde aanrijrichting en vanuit de aanrijrichting Vestdijk zijn voorts het voorterrein van de kerk en de entree van het complex aan deze zijde bereikbaar alsmede de parkeerplaatsen die worden ontsloten via een bestaande ingang aan de Augustijnendreef aan de noordzijde van het plangebied. De herpositionering van de parkeerplaatsen wordt hierbij mede op basis van dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

Afwikkeling vertrekkend auto- en vracht- c.q. calamiteitenverkeer:

De afwikkeling van afwaartse autoverkeerbewegingen van Mariënhage naar andere locaties in de stad en/of buiten de stad vindt hoofdzakelijk plaats via de Kanaalstraat en de Tramstraat richting de Ten Hagestraat en vervolgens verder via de Vestdijk. Belangrijke andere afwaartse bewegingen vinden plaats vanuit de Tramstraat via de Kanaalstraat naar de Kanaaldijk Zuid of Bleekstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0025.jpg"

Afbeelding: luchtfoto met de belangrijkste afwaartse rijrichtingen van autoverkeer komend vanaf Mariënhage rekening houdend met eenrichtingsverkeer (bron: google Maps, bewerking Pouderoyen Compagnons)

Fietsverkeer en ander langzaam verkeer

De Kanaalstraat is onderdeel van het snelfietsroutenetwerk van Veldhoven naar Nuenen. De kruisende fietsroute over de Nachtegaallaan wordt aangemerkt als 'slowlane'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0026.png"

Afbeelding: kaart 'Centrum en Binnenring / fietser' uit deel B visie 'Eindhoven op weg'

Openbaar Vervoer

Over de Kanaalstraat loopt een buslijn. Aan de Kanaaldijk Zuid en op de Vestdijk (HOV-lijn) zijn in de huidige situatie diverse bushaltes op korte loopafstand vanaf het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0027.png"

Afbeelding: kaart 'Centrum en binnenring / (H)OV reiziger' uit visie 'Eindhoven op weg'

Centraal Station

Binnen een kilometer afstand vanaf het complex ligt het Centraal Station en busstation Neckerspoel dat met verschillende vervoersmodaliteiten is te bereiken, waardoor met de bus of de trein nagenoeg heel Nederland bereikbaar is en andersom het complex bereikbaar is.

Herontwerp Kanaalstraat

Buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan om is de gemeente in relatie tot de herontwikkeling van het complex bezig met een herontwerp van het profiel van de Kanaalstraat binnen de kaders van de hiervoor geldende bestemmingen. Het blijft een 30km-gebiedsontsluitingsweg in twee richtingen. Met het herontwerp wordt er aan de zijde van het complex Mariënhage meer ruimte gemaakt voor de voetganger, fietser en voor groen. Dit ter verbetering van de bereikbaarheid van het complex voor voetgangers en fietser, ter verbetering van de verkeersveiligheid en van de beeldkwaliteit.

Verbeterde bereikbaarheid en doorwaadbaarheid voor de voetganger

Op grond van de mogelijkheden die de geldende bestemmingen bieden (en derhalve geen onderdeel van het bestemmingsplan), wordt het fijnmazige netwerk voor de voetganger vanaf de Ten Hagestraat uitgebreid over de Binnenring heen, waardoor het langzaamverkeersnetwerk in de binnenstad wordt vergroot. De doorwaadbaarheid van de kloostertuinen, het complex en multimodale ontsluiting van Mariënhage wordt geregeld via het aanleggen van meerdere voetgangersroutes naar en over het complex en via doorsteken door en via de met dit bestemmingsplan beoogde voetgangersbrug over de Dommel richting de Nachtegaallaan. Daarmee wordt de fysieke verbinding gemaakt met het NRE-terrein en wordt invulling gegeven aan de stedelijke ambitie van de verbrede binnenstad, waarbinnen districten ontstaan met ieder hun eigen sfeer. Mariënhage vormt hierin een plek als groene oase van rust en sereniteit.

Parkeernormen:

De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een bouwplan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Een bouwplan (voor de aanwezige gebouwen) is echter bij dit bestemmingsplan niet aan de orde. Wel wordt voor de inrichting van het terrein rekening gehouden met de functionele invulling van Mariënhage.

Mariënhage is een Rijksmonument waarbij de ondergrond is aangewezen als gemeentelijk archeologisch monument, uitgezonderd de kloostertuin aan de Dommel die is aangemerkt als verwachtingsgebied met hoge archeologische waarde. De bedoeling is dat het complex verder zal vergroenen, zodat het monument in volle glorie wordt hersteld en aangenaam is om te verblijven.

De gronden bij Mariënhage bieden voldoende mogelijkheden om het parkeren op te lossen, maar gelet op de monumentale en archeologische waarden die het complex vertegenwoordigen en de wens om te vergroenen, is sprake van bijzondere omstandigheden die in het kader van de reeds met een coördinatieprocedure gevoerde wijzigingsplanprocedure en omgevingsvergunningprocedure hebben gerechtvaardigd om om af te wijken van de parkeernormen zoals opgenomen in het bestemmingsplan 'Binnenstad'. Onderhavig bestemmingsplan voorziet tevens in de mogelijkheid om af te wijken van de parkeernormen. Een en ander zoals bedoeld in de op 17 mei 2016 vastgestelde Nota Parkeernormen 2016, waarbij er mogelijkheden zijn om flexibel met de normen om te gaan.

Flexibele parkeernormen maken ontwikkelingen mogelijk die goed zijn voor de stad. Ook is het wenselijk dat er niet meer parkeerplekken worden gerealiseerd in de stad dan nodig. Dan blijft er meer ruimte over voor bijvoorbeeld groen of recreatie. Tot slot wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd, dus meer lopen, fietsen en openbaar vervoer-gebruik. Ontwikkelingen op locaties die goed bereikbaar zijn per openbaar vervoer, die goede voorzieningen hebben voor fietsers en bijvoorbeeld deelauto's aanbieden, hebben minder ruimte nodig voor parkeren. De dichtstbijzijnde parkeergarages bij Mariënhage liggen op een acceptabele loopafstand van 200m tot 500m (Heuvelgalerie en Stadhuisplein).

In het kader van de gevoerde gecoördineerde omgevingsvergunningprocedure is een afwijking van de parkeernorm reeds getoetst. Als onderlegger hiervoor is het aspect parkeren voor de ontwikkeling van Mariënhafe normatief beschouwd in relatie tot de geldende parkeernorm in bestaande situatie en nieuwe situatie ten gevolge van het betreffende wijzigingsplan.

Uit deze in het wijzigingsplan opgenomen normatieve beschouwing (welke in dit bestemmingsplan niet wordt herhaald) is gebleken dat wordt voldaan aan de geldende parkeernormen. Een afwijking van de parkeernormen op basis van bovenstaande is hiermee niet noodzakelijk gebleken.

Afwikkeling intensiteiten auto- en vrachtverkeersbewegingen als gevolg van ontwikkeling DelaMondo in relatie tot infrastructuur:

Voor deze aspecten geldt dat het reeds vastgestelde wijzigingsplan in deze beschouwing voorziet, maar dat deze beschouwing niet de ontwikkeling raakt die thans voorligt (de herinrichting van de Dommeltuin en omgeving). Het enige relavante in dit kader om te vermelden is dat als gevolg van de herinrichting motorvoertuigbewegingen in de Dommeltuin worden beperkt door herpositionering van het parkeren naar de noordelijke zijde van het plangebied, hetgeen tot een gunstig resultaat uitwerkt voor de vergroening van de Dommeltuin.

4.8 Groen

4.8.1 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaat adaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.
  • Het Groenbeleidsplan 2017 zal na vaststelling van kracht blijven tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente.
  • In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken opgenomen die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0028.jpg"

Afbeelding: ruimtelijke strategieënkaart uit groenbeleidsplan 2017

Het plangebied heeft op de bovenstaande ruimtelijke strategieënkaart hoofdzakelijk de strategie 'stad, rood bepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. In ondergeschikte mate is binnen het plangebied in het grensgebied met de Dommel sprake van 'structureel stadsgroen'. Deze gebieden zijn bedoeld voor groene dooradering van de stad, voor intensieve recreatie en ontspanning (parken), natuur en waterberging. Het beleid is gericht op het versterken van de functionaliteit van deze gebieden en het verbinden tot robuuste structuren. De met dit plan beoogde aanpassingen van de terreininrichting, onder andere ten behoeve van een verbeterde doorwaardbaarheid van het gebied door voetgangers en het verbeteren van de relatie tussen het plangebied en de Dommel, dienen rekening te houden met voornoemde strategieën.

4.8.2 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basisbomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Het plangebied
Voor het plangebied heeft een bomeninventarisatie plaatsgevonden in verband met mogelijke aanpassingen in de terreininrichting op het buitenterrein van het complex. Voorzover de aanpassingen de aanwezige bomen mogelijk 'raakt', geldt dat betreffende aanpassingen van de terreininrichting in beginsel op grond van de geldende bestemmingen kunnen worden uitgevoerd. Ten behoeve van het bestemmingsplan is een verantwoording op dit punt vanuit de verordening bomen derhalve niet aan de orde. Deze verantwoording vindt plaats in het spoor van de omgevingsvergunning.

Uiteraard zijn de ecologische aspecten hiervan wel beschouwd. Deze bevindingen treft u aan in paragraaf 5.7. Uit deze paragraaf blijkt dat ruimschoots compensatie plaatsvindt voor de verwijdering van enkele bomen in de vorm van herplant van bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0029.jpg"

Afbeelding: bestaande (lichtgroen met boomkruin) en beeldbepalende (donkergroen met boomkruin) bomen.

4.9 Horeca

Op 11 maart 2014 heeft de gemeenteraad het nieuwe horecabeleidsplan 'Kennis maken met een gastvrije stad' vastgesteld. De nota is op 2 november 2016 gepubliceerd. Eindhoven wil aantrekkelijk zijn om er te komen, verblijven, studeren, wonen en werken. Horeca speelt hierbij een belangrijke rol. Het horecabeleidsplan bevat een aantal speerpunten om ervoor te zorgen dat de horeca in Eindhoven kan meebewegen met de ontwikkelingen in de stad. De gemeente wil de vestiging van kwalitatief goede horecabedrijven stimuleren. Daarbij is een wederzijdse versterking van de nabije andere functies belangrijk. Om dit bewerkstelligen maakt het horecabeleidsplan onderscheid gebiedtypen en in typen horeca.

Typen horeca

Het horecabeleidsplan maakt onderscheid in twee typen horeca:

Nat & Droog
Het al dan niet schenken van alcohol is vanuit de taken van de overheid zeer bepalend. Om die reden is een eerste onderscheid naar nat en droog logisch. Indien een horecabedrijf geen alcoholische dranken verstrekt, wordt deze gerekend tot de droge horeca. Natte horeca verstrekt alcoholische dranken.

Dag, Avond & Nacht
Naast de indeling op basis van het schenken van alcoholhoudende dranken moeten we echter ook kijken naar de exploitatietijden. Op basis hiervan kan worden gekeken naar de tijden waarop een horecabedrijf invloed heeft op zijn omgeving. Ook dit heeft weer een verband met wanneer de overheid welke taak heeft. Hierin kunnen in beginsel drie typen worden onderscheiden: dag-, avond en nachthoreca. Van belang is hierbij de combinatie met nat of droog.

Regels over het schenken van alcohol en openingstijden zijn opgenomen in de drank- en horecawet en in de APV. In het bestemmingsplan worden hierover geen regels opgenomen. Wel wordt in het bestemmingsplan opgenomen welke vorm van horeca is toegestaan. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de lijst van Horeca-activiteiten (Lijst van horeca-activiteiten).

Gebiedstypen

In het horecabeleidsplan wordt onderscheid gemaakt in drie gebiedstypen:

  1. 1. Stimuleringsgebied: gebieden waar uitbouw van de horecasector mogelijk is.
  2. 2. Toelatingsgebied: gebieden waar per aanvraag wordt bezien of nieuwe horeca of uitbreiding van bestaande horeca inpasbaar is. Dit is afhankelijk van onder andere infrastructuur, woonbelangen, levendigheid, leefbaarheid en milieu-aspecten.
  3. 3. Restrictiegebied: gebieden waar (vanuit leefbaarheid) een vermindering van het aantal horecavestigingen wordt nagestreefd.

Per deelgebied of cluster wordt aangegeven welk gebiedstype van toepassing is.


Het plangebied

Het plangebied is te typeren als een nieuw centrumgebied in ontwikkeling en kan derhalve gelijkgeschaard worden met de gebiedstypering stimuleringsgebied. Voor onderhavig bestemmingsplan, welke voorziet in de herinrichting van de Dommeltuin en omgeving is deze constatering niet verder van belang. Voor dit gebied wordt het aspect 'horeca' ten opzichte van de geldende planregelingen conserverend bestemd.

4.10 Prostitutie

Er bevinden zich in het plangebied géén prostitutiebedrijven. Op grond van de bestemmingen in het plangebied zijn een bordeel, prostitutie en seksinrichtingen niet toegelaten.

4.11 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Er bevinden zich binnen het plangebied géén hoofdtransportleidingen. Evenmin is er sprake van straalpaden. Voorzover relevant in dit verband wordt dit betrokken in de aanvraag voor een omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 5 Milieuparagraaf

5.1 Bedrijven En Milieuzonering

Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieën bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.

In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

Voor dit bestemmingsplan, welke ziet op de herinrichting van de Dommelruin en omgeving is het aspect bedrijven en milieuzonering niet relevant om nader te beschouwen.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.

De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt een herinrichting van de Dommeltuin en omgeving mogelijk gemaakt. Dit betreft géén geluidgevoelige bestemming. De beschouwing van wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai, industrielawaai en luchtverkeerslawaai kan derhalve achterwege blijven.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.

5.3.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Samengevat

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

5.3.3 Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

5.3.4 Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

5.3.5 Planbeschrijving en toetsing

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het mogelijk maken van herinrichting van de Dommeltuin en omgeving, welke niet als een gevoelige bestemming wordt beschouwd. Een nadere beschouwing van dit aspect is niet aan de orde.

5.4 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.

In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.

5.4.1 Wettelijk kader

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';

Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Het plangebied
Hieronder wordt beschreven welke risicovolle inrichtingen in of nabij het gebied liggen, of er vervoer van gevaarlijke stoffen in het gebied plaatsvindt en of er risicovolle buisleidingen liggen.

Inrichtingen
Met behulp van de risicokaart is bepaald of het plangebied binnen de plaatsgebonden
risicocontouren, dan wel invloedsgebieden van omliggende risicovolle inrichtingen is
gelegen. In de uitsnede in onderstaande figuur is de ligging van relevante inrichtingen in
de directe omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0030.png"

Hieruit blijkt dat de PR 10-6 risicocontouren en de invloedsgebieden van de inrichtingen in de omgeving van het plangebied niet reiken tot aan het plangebied. De risico’s als gevolg van de aanwezigheid van risicovolle inrichtingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor de planlocatie.

Transport

Transport over water

Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour of invloedsgebied van de nabijgelegen waterweg. De risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over het water vormen geen aandachtspunt voor het plangebied.

Transport over de weg

Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour, een plasbrandaandachtsgebied of een afstand van 200 meter van de nabijgelegen wegenwaarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de A2 en de A67 (wel op een afstand groter dan 200m). Als gevolg van de risico’s van gevaarlijke stoffen over de A2 en de A67 geldt een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico.

Transport over spoor

Het plangebied is niet gelegen binnen een PR 10-6-risicocontour, een plasbrandaandachtsgebied of een afstand van 200 meter van een spoorweg waarover structureel gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het plangebied bevindt zich wel binnen het invloedsgebied (wel op een afstand groter dan 200m) van de spoorlijn Tilburg aansl. – Eindhoven aansl. Voor de risico’s als gevolg van de transporten met gevaarlijke stoffen over de spoorlijn geldt een beperkte verantwoordingsplicht groepsrisico.

Buisleidingen
Binnen een afstand van 580 meter van het plangebied zijn geen buisleidingen met gevaarlijke stoffen gelegen.De afstand tussen het plangebied en de dichtstbijzijnde buisleiding bedraagt ruim 2.200 meter. Het plangebied valt niet binnen de 1%-letaliteitsafstand van een buisleiding; de risico’s als gevolg van het transport over door buisleidingen vormen derhalve geen aandachtspunt voor de planlocatie.

5.4.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. De Veiligheidsregio is betrokken geweest bij het opstellen van de visie externe veiligheid en heeft hierin ook een adviesrol gehad. Er hoeft dus voor dit onderdeel niet opnieuw advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio. In de visie zijn voor de planlocatie overigens geen specifieke aandachtspunten benoemd.

5.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is gelet op het bepaalde in paragraaf 5.4.2 niet aan de orde.

5.5 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het
raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. De voorliggende opgave verschilt overigens wel ten opzichte van 'standaard' ruimtelijke ontwikkelingen waarin nagenoeg 'carte blanche' op duurzaamheidsaspecten kan worden ingezet. Van belang voor onderhavige ontwikkeling is dat invulling kan worden gegeven aan klimaatadaptie door middel van afkoppeling van regenwater, de circulaire economie door hergebruik van bestaande bebouwing en producten, duurzame mobiliteit kan worden gestimuleerd vanuit de bedrijfsvoering door onder andere gasten in verbinding te stellen met de mogelijkheden van openbaar vervoer en maatschappelijk verantwoord ondernemen als uitgangspunt wordt genomen voor de bedrijfsvoering.

Een belangrijke duurzaamheidsambitie die met voorliggend plan wordt getracht waar te maken is de realisatie van een bio-based langzaamverkeersbrug.

5.6 Bodem

Het bestemmingsplan maakt de herinrichting van de Dommeltuin mogelijk. Dit betreft een niet-gevoelige bestemming, mede bezien vanuit de uiteindelijke gebruikssituatie. Een verkennend bodemonderzoek is dan ook niet essentieel voor het bestemmingsplan.

Desalniettemin heeft vooruitlopend op de omgevingsvergunningprocedure voor de werkzaamheden vanuit het kader van een veilige werksituatie en het voorkomen van verspreiding van vervuilde grond een verkennend bodemonderzoek plaatsgevonden.

Dit geeft voor het bestemmingsplan in ieder geval het beeld dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering behoeft te vormen voor de realisatie.

Door Inpijn - Blokpoel is in opdracht van Dela een 'Verkennend bodemonderzoek aan de Augustijnendreef 15 te Eindhoven' voor de Dommeltuin uitgevoerd d.d. 10 november 2017, rapportnummer 14P001958-03-adv01. Het onderzoek is bij dit bestemmingsplan gevoegd.

In onderstaande is een afbeelding opgenomen van het onderzoeksgebied welke overeenkomt met het te herinrichten deel van de Dommeltuin. Tevens is hierbij een nog niet onderzocht deel aan de voorzijde van het kloostercomplex meegenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0031.jpg"

Afbeelding: afbeelding onderzochte deelgebieden in verkennend bodemonderzoek

Uit de rapportage vloeien de volgende conclusies voort:

Het geheel aan onderzoeksresultaten (o.a. veldwaarnemingen, aanvullende historische informatie en analyseresultaten getoetst aan het desbetreffende kader) geeft aanleiding de gestelde hypothese onverdacht te verwerpen.

In de baksteenhoudende boven- en ondergrond op het oostelijke terreindeel zijn lichte verontreinigingen met cadmium, koper, kwik, lood en zink aangetoond. Daarnaast komt in de ondergrond ook een lichte verontreiniging met PAK voor.

De baksteenhoudende boven- en ondergrond op het westelijke terreindeel is licht verontreinigd met som PCB’s. Daarnaast is in de ondergrond ook een lichte verontreiniging met PAK aangetroffen.

Het grondwater blijkt licht verontreinigd met barium, naftaleen en minerale olie. Het criterium voor nader onderzoek wordt voor de genoemde parameters niet overschreden, nader onderzoek wordt derhalve niet noodzakelijk geacht. De gevolgde onderzoeksopzet wordt als adequaat beoordeeld.

Wel wordt het volgende opgemerkt. In enkele boringen is een bodemlaag met baksteenbijmenging aangetroffen. Bodemlagen met ongedefinieerd puin van onbekende herkomst worden in principe als ‘asbestverdacht’ beschouwd. In de overige soorten puin (puin van asfalt, cement, klinkers en/of straatstenen en historisch puin) zit in de regel geen asbesthoudend materiaal en de aanwezigheid van die soorten puin maakt een locatie of bodemlaag niet (asbest)verdacht. Op basis hiervan is bovengenoemde laag dus niet expliciet asbestverdacht. Bij een asbest bodemonderzoek op het aanpalende deel is eerder geen asbest bodemverontreiniging aangetroffen.

Resumerend kan bij beoordeling van het geheel aan onderzoeksresultaten gesteld worden dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en zodoende geen belemmering vormt voor de beoogde herinrichting van de Dommeltuin e.o..

De constatering dat bepaalde gehalten de desbetreffende achtergrondwaarde overschrijden, kan wel consequenties hebben bij eventuele grondafvoer; de vrijkomende grond is buiten het perceel niet noodzakelijkerwijs multifunctioneel toepasbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.

5.7 Natuur

5.7.1 Quickscan Flora en Fauna

De Wet Natuurbescherming biedt het juridische kader voor het beschermen van dier- en plantensoorten in Nederland. In relatie tot een bestemmingsplan kan de aanwezigheid van beschermde soorten en/of het voorkomen van een beschermde leefomgeving van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.

Ten behoeve van onderhavige ontwikkeling, waarin de herinrichting van de Dommeltuin en realisatie van oeververbinding ter geleiding van langzaamverkeer centraal staat, is door Staro b.v. een Quickscan Flora en Fauna uitgevoerd.

De door Staro vervaardigde rapportage d.d. november 2017 met als titel 'Dommeltuin en brug Mariënhage te Eindhoven', rapportnummer: 17-0269 is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

Voor de inhoud hiervan wordt integraal verwezen naar betreffende bijlage. In onderstaande zijn de conclusies van het rapport aangegeven en is ingegaan op de relatie met dit bestemmingsplan.

Uit de rapportage vloeien de volgende conclusies voort:

Beschermde gebieden:

Uit de toetsing blijkt dat negatieve effecten op Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen plannen zijn uit te sluiten. Het plangebied grenst aan het NNB, de Dommel, langs de Dommel loopt een zone van ongeveer 50 meter breed die is aangewezen als zoekgebied Ecologische verbindingszone (EVZ). Om verstoring van het NNB te voorkomen dient een toename van lichtval op de Dommel te worden voorkomen. Daarnaast dient de brug een minimale onderdoorgang te hebben van 1 meter (gerekend vanuit de door het waterschap bepaalde gemiddelde peilniveau van de Dommel ter plaatse) en dienen de brughoofden niet aan het water te worden geplaatst om fauna langs de waterlijn te kunnen laten migreren. De brug mag geen barrière vormen voor de dieren die gebruikmaken van de EVZ en de Dommel.

Voor de inrichting van de EVZ in de Dommeltuin is een apart document opgesteld. De overige (inrichtings)voorwaarden zijn opgenomen in het ontwerpplan van de Dommeltuin en de overzijde van de Dommel.

Groenbeleidsplan 2017 Eindhoven

Voor het realiseren van een deel van de nieuwe parkeerplaats in een stukje openbaar groen wordt binnen de Dommeltuin gecompenseerd door het verwijderen van grote delen verharding en deze locaties groen in te richten, zodat per saldo sprake is van een afname van verhardingen en een kwaliteitsverbetering van het structureel groen door een herpositionering van deze verhardingen. Het kappen van zes bomen wordt ruimschoots gecompenseerd door de aanplant van 20 nieuwe bomen.

Door tot slot tevens rekening te houden met lichtgevoelige fauna bij de keuze voor verlichting in de Dommeltuin wordt bij de herinrichting van de Dommeltuin voldaan uit de voorwaarden uit het Groenbeleidsplan 2017 van gemeente Eindhoven.

Beschermde soorten:

In het plangebied komen mogelijk verschillende soorten voor die beschermd zijn onder paragrafen 3.1, 3.2 en 3.3 van de Wet natuurbescherming. In tabel 1 op pagina 24 zijn de (mogelijk) in het plangebied voorkomende beschermde diersoorten opgenomen.

Soorten van paragraaf 3.1 van de Wet natuurbescherming

Het plangebied is geschikt als broed- en foerageergebied voor algemeen voorkomende vogelsoorten. De voorgenomen plannen zullen geen negatieve effecten hebben ten aanzien van foerageer- en/of broedgebied. Indien vogels aan het broeden zijn, kan het verwijderen van bomen en beplanting niet plaatsvinden zonder deze dieren te verstoren. Door bomen en struiken buiten het broedseizoen van vogels te verwijderen/snoeien wordt voorkomen dat negatieve effecten zullen optreden ten aanzien van algemeen voorkomende vogelsoorten. In het kader van de Wet natuurbescherming wordt echter geen standaardperiode gehanteerd; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De tuin kan als foerageergebied dienen voor huismussen. Tijdens en na de herinrichting van het plangebied zal voldoende foerageergebied aanwezig blijven voor huismussen. De voorgenomen plannen zullen geen negatief effect hebben op het foerageergebied van huismussen.


Soorten van paragraaf 3.2 van de Wet natuurbescherming


Het plangebied is geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Negatieve effecten
op het foerageergebied zijn redelijkerwijs uit te sluiten. Vleermuizen jagen graag
boven water en de meeste soorten mijden daarbij verlichte plekken. Een toename van
de lichtval op de Dommel dient daarom voorkomen te worden. De Dommel vormt
mogelijk een vliegroute voor vleermuizen. Om verstoring hiervan te voorkomen dient
een toename van lichtval op de Dommel te worden voorkomen. Ook tijdens de
realisatiefase is van belang dat voorwaarden worden gesteld aan de werkwijze om
verstoring te voorkomen. Tevens dient in de Dommeltuin rekening te worden gehouden met het foerageergebied van vleermuizen door het in de tuin plaatsen van lage
oriëntatieverlichting (max. 40 cm) en op de randen van de parkeerplaats armaturen te
plaatsen die naar beneden zijn gericht en bestaan uit (amberkleurige) vleermuisvriendelijke ledverlichting. Er is geen sprake van een ontheffingsplicht indien verstoring wordt voorkomen.


Daarnaast dient de hoogte van de onderkant van de brug voldoende hoog te zijn, zodat vleermuizen er nog makkelijk onder door kunnen vliegen. De minimale onderdoorgang van de brug dient 1 meter te zijn, gerekend vanuit de door het waterschap bepaalde gemiddelde peilniveau van de Dommel ter plaatse. Dit voldoet aan de eisen voor de meervleermuis, watervleermuis en gewone dwergvleermuis. De profielschets van Buro Lubbers (zie onderstaand dwarsprofiel), voldoet aan deze voorwaarde; het gemiddelde peilniveau is 14,41 boven NAP en de minimale onderdoorgang van de brugconstructie zal +15,70 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0032.png"

Afbeelding: dwarsprofiel waarin de uitwerking van de randvoorwaarden centraal staat. Een uitvoering met een andere materialisering is reëel te verwachten nu de gemeentelijke ambitie is gesteld om de brug biobased uit te voeren.


Soorten van paragraaf 3.3. van de Wet natuurbescherming:

Het plangebied is voor een aantal grondgebonden zoogdieren van §3.3 van de Wet
natuurbescherming geschikt als (onderdeel van hun) leefgebied; konijn, egel en
diverse algemene muizensoorten. Voor deze muizensoorten, egel en konijn (§3.3 wn) geldt in Noord-Brabant in het kader van ruimtelijke ontwikkeling een algehele
vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Het is derhalve
niet noodzakelijk om mitigerende maatregelen te nemen voor deze zoogdiersoorten.


Het plangebied behoort mogelijk tot het leefgebied van eekhoorn. Aangezien het
plangebied voor deze soort geschikt blijft, zijn negatieve effecten uit te sluiten.


Het is mogelijk dat algemene soorten amfibieën gewone pad, bruine kikker, kleine
watersalamander, Alpenwatersalamander en bastaardkikker van §3.3 wn met name
de Dommeltuin in het plangebied als landhabitat en winterhabitat gebruiken. De voorgenomen plannen hebben mogelijk een negatief effect op deze amfibiesoorten.


Voor de soorten gewone pad, bruine kikker, kleine watersalamander en
bastaardkikker geldt in provincie Noord-Brabant in het kader van ruimtelijke
ontwikkeling een algehele vrijstelling. Het is derhalve niet noodzakelijk om mitigerende
maatregelen te nemen voor deze soorten.


Voor Alpenwatersalamander geldt vrijstelling van de verbodsbepalingen wanneer
aantoonbaar wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Dit brengt met zich mee dat bij herinrichting van de Dommeltuin en de oevers van de Dommel rekening gehouden dient te worden met de kwetsbare periodes van de Alpenwatersalamander. Vanwege het ontbreken van geschikte biotopen is het uit te sluiten dat beschermde amfibiesoorten die meer kritisch zijn ten aanzien van het leefgebied voorkomen in het plangebied. Het is uit te sluiten dat in het centrum van Eindhoven reptielen voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0772.80320-0301_0033.png"

Algehele conclusie Quickscan flora en fauna onderzoek in relatie tot bestemmingsplan:

In het kader van het voorkomen van effecten op soorten is het in het bestemmingsplan noodzakelijk regels op te nemen ten aanzien van de verlichting in de tuin en op de oeververbinding in de vorm van een brug ter geleiding van langzaamverkeer.

Tevens is het noodzakelijk om in het bestemmingsplan een minimale hoogte van de onderkant van de brug op te nemen teneinde te garanderen dat de vliegroute van vleermuizen in de relevante seizoenen wordt gegarandeerd.

Deze regels worden verder gecompleteerd met voorwaarden die een ongestoorde migratie van soorten over land langs de Dommel garanderen.

5.7.2 Ecologische visie inrichting Dommeltuin

Ten behoeve van de herbestemming van het kloostercomplex Mariënhage in Eindhoven tot themahotel en ceremoniehuis, wordt de aangrenzende Dommeltuin opnieuw ingericht. De Dommeltuin wordt hierbij beleefbaar en toegankelijk gemaakt voor voetgangers door middel van een bio-based brug over de Dommel. Uit de kaarten van het Natuurbeheerplan van de provincie Noord-Brabant blijkt dat het zoekgebied van de ecologische verbindingszone (EVZ) over het pad langs de Dommel en gedeeltelijk over de Dommeltuin, de huidige parkeerplaats en de beoogde locatie voor de nieuwe parkeerplaats is gesitueerd. Ook aan de overzijde van de Dommel, langs de Nachtegaallaan, ligt de zone “zoekgebied EVZ”, zie figuur 1 van deze visie. De EVZ is reeds ingericht door Waterschap De Dommel.

Uit de Quickscan flora en fauna (Staro Natuur en Buitengebied, 2017) is gebleken datde herinrichting van de Dommeltuin kansen biedt om te compenseren voor het verlies van een klein stuk oppervlakte en kwaliteit in het “zoekgebied EVZ” in verband met de toeleiding vanuit het aansluitend terrein naar de te realiseren voetgangersbrug.

Daarnaast wordt door het inrichten van de tuin als een stapsteen van de EVZ Dommel de natuur in de stad versterkt en uitgebreid. In deze beschouwing wordt de afname van en concentratie van verhardingen voor parkeren op een gunstigere plek binnen de Dommeltuin meegenomen.

Ook is uit de quickscan gebleken dat indien de voetgangersburg niet goed wordt aangelegd, het een barrière kan vormen voor dieren die gebruik maken van de Dommel als leefgebied en verbindingszone. In het kader van de herinrichting van de Dommeltuin is door Buro Lubbers een ontwerp voor de Dommeltuin opgesteld. Samen met Buro Lubbers wordt binnen het ontwerp gezocht naar een optimale inrichting voor de ecologie, waarbij de functie van de tuin als parktuin bij het themahotel en ceremoniehuis niet uit het oog wordt verloren.

Ter plaatse van het plangebied is de EVZ reeds gerealiseerd door Waterschap De Dommel. Het waterschap heeft in 2008 een ontwerp voor de Dommel door Eindhoven opgesteld. Wat betreft de visie voor de inrichting en de doelsoorten wordt aangesloten bij het ontwerp van Waterschap de Dommel (2008). Om de Dommeltuin als een stapsteen van de bestaande EVZ te laten functioneren voor de doelsoorten, dient de inrichting van de tuin aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden voor de inrichting worden in de ecologische visie voor de herinrichting beschreven.

Doelen ecologische visie:

Het in de Visie ecologie inrichting Dommeltuin (bijlage 2 d.d. november 2017, rapportnummer P17-0269) beschreven onderzoek heeft tot doel het stellen van voorwaarden voor de inrichting van de Dommeltuin om als stapsteen en versterking van de bestaande Ecologische verbindingszone (EVZ) te kunnen functioneren. En het opstellen van voorwaarden voor de voetgangersbrug, zodat deze geen barrière vormt voor de (doel)soorten die gebruik maken van de EVZ en de Dommel (NNB). Op basis van deze voorwaarden wordt samen met Buro Lubbers een ontwerp opgesteld voor de tuin waarbij de ecologische waarden worden geoptimaliseerd, zonder de functie van de tuin uit het oog verliezen. Hierbij is gekeken naar de ecologische vereisten van de doelsoorten en de visie van Waterschap de Dommel.

Geformuleerde randvoorwaarden vanuit doelen ecologische visie:

In paragraaf 4.5 van de ecologische inrichtingsvisie zijn randvoorwaarden benoemd om de geformuleerde doelen te behalen:

+ Het ontwerp sluit aan op de doelsoorten en ontwerp van EVZ Dommel door

Eindhoven van Waterschap de Dommel;

+ De tuin wordt ingericht voor algemene soorten vogels, vlinders, libellen en

bunzing. Meeliftende soorten zijn bijvoorbeeld vleermuizen, amfibieën, insecten

en grondgebonden zoogdieren;

+ In de tuin worden zoveel mogelijk inheemse bomen en plantensoorten gebruikt;

+ Voor de aanplant van vaste planten wordt gekozen voor vlinder-, bijenlokkende en

doorn- en besdragende beplanting;

+ Beperkte stukken met gazons, sierbomen of infrastructuur zijn geen probleem

voor de doelsoorten;

+ Dieren mogen geen hinder ondervinden van verlichting van de Dommeltuin en de

beoogde brug over de Dommel;

+ De beoogde brug mag migratie langs de oeverzone niet verhinderen, brughoofden

beginnen niet aan de waterkant en er dient in de oeverzone onder de brug een

voldoende brede zone te zijn voor het migreren van dieren.

+ De beoogde brug mag migratie van dieren over het wateroppervlak niet

verhinderen.

+ In verband met (het gevoel van) veiligheid worden geen dichte struiken/struweel

geplant op de oevers van de Dommel.

+ Het nieuwe sierhek om de Dommeltuin dient passeerbaar te zijn voor bunzing. De

afstand tussen de spijlen dient minimaal 10 cm te zijn.

+ In de tuin worden enkele robuustere, dichtere struwelen aangelegd;

+ De Dommeltuin is in de avonduren niet toegankelijk voor wandelaars.

Op basis van deze randvoorwaarden en (inrichtings)voorwaarden om de Dommeltuin te laten voldoen als leefgebied en/of migratieroute voor de doelsoorten te kunnen functioneren volgen in de visie concrete inrichtingsvoorstellen voor het ontwerp van de Dommeltuin. Hiervoor wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van de ecologische visie.

Algehele conclusie ecologische visie in relatie tot bestemmingsplan:

Om te bereiken dat de herbegrenzing van het zoekgebied voor de EVZ bijdraagt aan een verdere versterking van de EVZ in de vorm van een ecologische stapsteen zijn randvoorwaarden meegegeven voor de herinrichting. Deze randvoorwaarden zijn overgenomen in de regels van het bestemmingsplan. Hiermee wordt gegarandeerd dat de herinrichting ook zodanig tot stand komt dat deze als ecologische stapsteen kan gaan gelden.

Ten behoeve van het voorkomen van effecten in verband met de leefgebieden en migratie van soorten zijn hierbij, mede in het verlengde van de Quickscan Flora en Fauna en de ecologische eisen vanuit het waterschap, specifieke randvoorwaarden opgenomen in de regels (waaronder verlichting, passeerbaarheid van een sierhek etc.). Vastgesteld moet worden dat het bestemmingsplan hiermee invulling geeft aan de vereiste planologische borging.

Hoofdstuk 6 Waterparagraaf

6.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium een plaats te geven in het besluitvormingsproces voor ruimtelijke plannen. Daarin zijn zowel de actuele waterhuishouding in het plangebied beschreven als de watereisen waaraan ontwikkelingen (binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan) moeten voldoen. Ruimtelijke plannen moeten onder meer worden getoetst aan het criterium "hydrologisch neutraal" conform het landelijke en lokale waterbeleid.

Het bestemmingsplan I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.) voorziet in de herinrichting van de Dommeltuin en realisatie van een oeververbinding in de vorm van een brug ter geleiding van langzaamverkeer over De Dommel.

Bij de herinrichting van de Dommeltuin wordt de parkeerplaats verplaatst naar een minder prominente locatie in de tuin. Hierdoor verdwijnt ook de verharde toegangsweg naar de voormalige parkeerplaats. Met deze veranderingen wijzigt de hoeveelheid verharding en daarmee het afvoerend oppervlak. Het is gewenst om inzicht te krijgen op welke wijze de afvoer- en infiltratiemogelijkheden van het hemelwater op het terrein uitgevoerd kunnen worden.

Daarnaast wordt een voetgangersbrug aangelegd over de Dommel. Deze voetgangersbrug vormt een verbinding tussen het centrum en het gebied ten westen van de Dommel. In het document ‘Dommel door Eindhoven’ d.d. mei 2008, Waterschap De Dommel, is beschreven dat voor bruggen voor langzaam verkeer binnen de Ring van Eindhoven geen bezwaren zijn, mits deze dusdanig worden uitgevoerd dat hierdoor geen extra knelpunt ontstaat, zoals bijvoorbeeld faunapasserbaarheid. Het is gewenst inzicht te krijgen in hoe deze brug moet worden vormgegeven zodat er geen extra knelpunt ontstaat.

Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder b en c van het Besluit ruimtelijke ordening. De volledige watertoets is als Bijlage 3 bijgevoegd.

6.2 Beleid

6.2.1 Rijksbeleid

In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).

6.2.2 Provinciaal beleid

6.2.3 Beleid Waterschap

6.2.4 Gemeentelijk beleid

6.2.5 Waterplan

Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald

6.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied

6.3.1 Checklist watersysteem

Checklist Watersysteem
Hoofdwatergang cq open water Aanwezig binnen plangebied (Dommel)
zijwatergang Niet aanwezig binnen plangebied
Keurgebied binnen plangebied? Ja, rondom de Dommel
Binnen 25-100 jaarszone? Nee
Binnen boringsvrije zone? Nee
Ecologische verbindingszone? Gedeeltelijk in verband met de Dommel
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? Nee
Attentiegebied EHS Nee
Rioolwatertransportleiding Nee
Waterschap gemaal Nee
Landelijke afvoernorm binnen plangebied Niet van toepassing, nu vanwege beperkte afname verhardingen géén watercompenserende maatregelen noodzakelijk zijn.
Verdachte/verontreinigde locaties? Uit bodemonderzoek is niet gebleken van ernstige verontreiinigingen van het grondwater
Infiltratie praktisch mogelijk? Er is sprake van slecht doorlatende grondlagen en een hoge grondwaterstand, waardoor iinfiltratie praktisch niet mogelijk is.
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid

6.3.2 Gebied specifieke eigenschappen m.b.t. water

In het plangebied is de Dommel als watergang gelegen. Een deel van het terrein van het plangebied is verhard. Uitzonderingen zijn de onverharde delen van de Dommeltuin. In de bijgevoegde watertoets is nader ingegaan op de onderlinge verhoudingen tussen verhardingen en niet verharde delen van het terrein. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.

6.3.3 Oppervlaktewater

Aanwezig binnen het plangebied: de Dommel.

6.3.4 Verharding

Veel verrhardingen. Uitzonderingen zijn delen van de Dommeltuin.

6.3.5 Bodemopbouw

De bodemopbouw bestaat overwegend uit zeer fijn tot matig fijn siltig zand. Lokaal komt in de ondergrond sterk zandig leem en zwak zandig veen voor.

6.3.6 Grondwater

De gemiddelde hoogste grondwaterstanden reiken tot 0,4 meter beneden maaiveld.

6.3.7 Regenwater

Regenwater afkomstig van daken en terreindelen wordt grotendeels afgekoppeld en afgevoerd op De Dommel. Gelet op de beperkte afname van verhardingen zijn geen voorzieningen in de vorm van een vertraagde afvoer noodzakelijk. Voor het realiseren en gebruiken van de uitstroomvoorziening op de Dommel wordt een separate melding bij het waterschap ingediend.

6.3.8 Afvalwater

Afvalwater wordt afgevoerd over bestaande riolering.

6.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem

Onderstaande geeft een beeld van de wijzigingen die optreden als gevolg van aanpassingen van terreinverhardingen.

6.4.1 Verharding

De bestaande verhardingen zullen worden geherpositioneerd en in oppervlakte licht afnemen. Hiervoor wordt integraal verwezen naar Bijlage 3.

6.4.2 Berging

Op het terrein zijn vanwege de hoge grondwaterstanden en slechte infiltratiemogelijkheden geen mogelijkheden voor waterberging. Vanuit de beperkte afname van verhardingen zijn dergelijke watercopmpenserende maatregelen op grond van de Keur van het waterschap ook niet vereist.

6.4.3 Oppervlaktewater

Hierin zijn geen veranderingen aan de orde. Door het stellen van randvoorwaarden aan de hoogte van de onderkant van de brug (+ 15,70 M), voorkomen van palen in de Dommel, plaatsing van brughoofden op voldoende afstand van de waterkant, treden er geen effecten op ten aanzien van het oppervlaktewater.

6.4.4 Waterkwaliteit

Hierin zijn geen veranderingen aan de orde.

6.4.5 Advies / overleg Waterschap

Het Waterschap De Dommel heeft in het kader van vooroverleg gereageerd op de planvorming en aangegeven hiermee in te kunnen stemmen. Aangegeven wordt dat het plan geen impact heeft op natuur en waterdoelstellingen van de Dommel.

De nadere detaillering van de brug en de NNB-EVZ zone in het watervergunning traject verder wordt uitgewerkt en toegelicht.

Hoofdstuk 7 Juridische Vormgeving

7.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

7.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

7.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

7.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels.

DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels.

In "Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In de Bestemmingsregels zijn in lijn met de verbeelding diverse bestemmingen opgenomen die deels de bestaande toestand regelen alsmede deels de realisatie van de herinrichting van de Dommeltuin en oeververbinding in de vorm van een brug ter geleiding van langzaamverkeer mogelijk maakt.

Voor de bestemming Gemengd - is aansluiting gezocht bij de geldende bestemming in het bestemmingsplan `Binnenstad`en de eerste wijziging van dit plan, waarbij zelfstandige horeca in een groot deel van het complex Marienhage wordt toegestaan. In feite betreft de bestemming Gemengd - de buitenruimten behorende bij het complex Marienhage, met uitzondering van de her in te richten Dommeltuin. Vanwege het ontbreken van een bouwvlak op de verbeelding ten behoeve van het oprichten van gebouwen in deze buitenruimte zijn enkele bepalingen die voorkomen in het geldende bestemmingsplan geschrapt. Horeca wordt in deze buitenruimten toegestaan als uitloop van de horecavoorziening in het gebouwencomplex van Marienhage en het aldaar permanent gesitueerde terras. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk om bij goed weer ijs te verkopen vanuit een ijskar. Vanuit het oogpunt van het houden van voldoende afstand tot aan omliggende woningen is de parkeerplaats van horeca gevrijwaard.

Voor erf[ en terreinafscheidingen is specifiek voorgeschreven dat deze worden vormgegeven in de vorm van een open hekwerk met openingen van 10 cm. Een en ander op grond van het ecologisch onderzoek met als doel een bepaalde soort te kunnen laten migreren over het terrein.

In de bestemmingen Groen, Water en Waarde - Ecologie zijn voorwaarden opgenomen die overeenkomen met de geldende bestemmingen en zijn tevens specifieke voorwaarden opgenomen ten behoeve van de herinrichting van de Dommeltuin en de realisatie van een oeververbinding ter geleiding van het langzame verkeer over de Dommel.

De voorwaarden zijn specifiek afgestemd op de uitgevoerde ecologische onderzoeken en zijn gesteld ter voorkoming van ongwenste effecten op soorten ofwel ter voorkoming van ongewenste effecten op het nationaal natuurnetwerk brabant. Ook zijn de voorwaarden te relateren aan verkrijgen van de status van de Dommeltuin na herinrichting als ecologische stapsteen en onderdeel van het nationaal natuurnetwerk brabant.

In dit kader zijn onder andere voorwaarden gesteld aan de vormgeving van hekwerken (zoals hiervoor toegelicht), verlichting (vanwege vleermuizen) en constructie van de brug (vanwege migratie van meerdere soorten).

Onder het de bepalingen van het Overgangsrecht is de in het besluit op de ruimtelijke ordening voorgeschreven overgangsrecht vervat.

Hoofdstuk 8 Handhaving

8.1 Algemeen

De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is, daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.

Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.

De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.

Handhavingsmodel
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door zeven basisprincipes:

  1. 1. Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
  2. 2. Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
  3. 3. Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
  4. 4. Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
  5. 5. In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
  6. 6. In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
  7. 7. We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.

Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.

Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:

  • Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
  • Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
  • Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .

Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.

Duidelijke regels
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.

In het voorliggende bestemmingssplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied en voorzover relevant voor het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.

De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.

8.2 Handhaving Voorliggend Plan

Leidend motief bij de toekenning van de bestemmingen is het antwoord op de vraag of de desbetreffende functie ter plaatse in ruimtelijk opzicht acceptabel is (ongeacht of een en ander in overeenstemming is met de voorgaande (nu nog vigerende) bestemmingsplannen en/of een en ander functioneert in overeenstemming met andere regelgeving, bijvoorbeeld milieuwetgeving, winkelsluitingswet, bouwverordening, algemene plaatselijk verordening etc.) Er zal dus in een aantal gevallen sprake kunnen zijn van het met het voorliggende plan legaliseren van situaties die niet conform de nu nog geldende bestemmingsplannen zijn, maar uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening aanvaardbaar zijn. Dit zal betekenen dat in deze situaties te zijner tijd niet meer zal kunnen worden opgetreden op basis van het voorliggende bestemmingsplan. Opgemerkt kan worden dat het in nagenoeg alle gevallen bedrijven betreft waarvan het bestaan bij de gemeente bekend is. De plicht tot handhaving van andere regelgeving (bijvoorbeeld milieuwetgeving) ter zake blijft uiteraard onverkort van kracht.

Er is in het voorliggende plan slechts aandacht voor handhaving in geval realisatie van de herinrichting van de dommeltuin en realisatie van een brug ter geleiding van het langzame verkeer ofwel het gebruik van de bestemde percelen niet plaats vindt overeenkomstig de in het bestemmingsplan gestelde voorwaarden.

Hoofdstuk 9 Financiële Aspecten

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.

Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

Er is in casu een anterieure overeenkomst afgesloten zodat er geen verplichting bestaat tot het vaststellen van een exploitatieplan.

Hoofdstuk 10 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

10.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig project met het toekomstige plan is geplaatst in Groot Eindhoven op 1 maart 2017. De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.

10.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het wijzigingsplan voor het totale project is schriftelijk aangeboden aan de vooroverlegpartners. Bij brieven van 17 maart 2017 en 24 juli 2017 heeft het waterschap De Dommel hierop gereageerd en aangegeven in te kunnen stemmen met de planvorming. Aangegeven wordt dat het wijzigingsplan geen impact heeft op natuur en waterdoelstellingen van de Dommel. De provincie Noord-Brabant heeft bij brief van 16 maart 2017 aangegeven dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

De voorliggende herziening van de bijbehorende terreinen is niet schriftelijk voorgelegd aan de vooroverlegpartners, maar wel besproken met de provincie en het Waterschap. De doelstellingen van dit plan worden door beide vooroverlegpartners onderschreven.

10.3 Samenspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming. Het bestemmingsplan "I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.)" maakt de herinrichting van de Dommeltuin bij het kloostercomplex Mariënhage mogelijk en voorziet in een mogelijke realisatie van een oeververbinding over de Dommel in de vorm van een brug ter geleiding van langzaamverkeer.


Deze ontwikkelingen kennen een onderlinge samenhang met de herbestemming van het kloostercomplex Mariënhage tot themahotel en ceremoniehuis (Delamondo). Hiervoor is recent een wijzigingsplan voor vastgesteld. Op 18 april 2017 heeft een informatieavond plaatsgevonden voor het totale project. De voorliggende herziening betreft de uitvoering van de onbebouwde gronden behorende bij he totale project. Beleidsmatig zijn de uitgangspunten voor het project niet gewijzigd. Vandaar dat voor deze herziening geen aparte samenspraak is georganiseerd.

10.4 Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 8 februari 2018 tot en met woensdag 21 maart 2018 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 7 februari 2018 gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Naar aanleiding van de tervisielegging zijn drie zienswijzen ontvangen.
In de 'nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' is beargumenteerd op de zienswijzen ingegaan.

10.5 Ambtshalve Aanpassingen

Naast de aanpassingen naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen zijn ambtshalve aanpassingen doorgevoerd. De aanpassingen zijn in de 'nota zienswijzen en ambtshalve wijzigingen' opgenomen.

Bijlage 1 Visie Ecologie Herinrichting Dommeltuin

Bijlage 1 Visie ecologie herinrichting Dommeltuin

Bijlage 2 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten

Lijst van bedrijfsactiviteiten bij de regels van het bestemmingsplan I Binnenstad (Mariënhage Dommeltuin e.o.)

SBI-
code
Nr Omschrijving Afstanden in meters Cate-gorie
geur
stof geluid gevaar
grootste
afstand
01 - LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW
011,012,
013
Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) 10 10 30 C 10 30 2
011, 012,
013, 016
0 Tuinbouw:
011, 012, 013 1 - bedrijfsgebouwen 10 10 30 C 10 30 2
011, 012, 013 2 - kassen zonder verwarming 10 10 30 C 10 30 2
011, 012, 013 3 - kassen met gasverwarming 10 10 30 C 10 30 2
0113 4 - champignonkwekerijen (algemeen) 30 10 30 C 10 30 2
0113 5 - champignonkwekerijen met mestfermentatie 100 10 30 C 10 100 3.2
0163 6 - bloembollendroog- en prepareerbedrijven 30 10 30 C 10 30 2
011 7 - witlofkwekerijen (algemeen) 30 10 30 C 10 30 2
0141, 0142 Fokken en houden van rundvee 100 30 30 C 0 100 3.2
0143, 0145 0 Fokken en houden van overige graasdieren:
0143 1 - paardenfokkerijen 50 30 30 C 0 50 3.1
0145 2 - overige graasdieren 50 30 30 C 0 50 3.1
0146 Fokken en houden van varkens 200 30 50 C 0 200 D 4.1
0147 0 Fokken en houden van pluimvee:
0147 1 - legkippen 200 30 50 C 0 200 D 4.1
0147 2 - opfokkippen en mestkuikens 200 30 50 C 0 200 4.1
0147 3 - eenden en ganzen 200 50 50 C 0 200 4.1
0147 4 - overig pluimvee 100 30 50 C 0 100 D 3.2
0149 0 Fokken en houden van overige dieren:
0149 1 - nertsen en vossen 200 30 30 C 0 200 4.1
0149 2 - konijnen 100 30 30 C 0 100 3.2
0149 3 - huisdieren 30 0 50 C 10 50 3.1
0149 4 - maden, wormen e.d. 100 0 30 C 10 100 3.2
0149 5 - bijen 10 0 30 C 10 30 2
0149 6 - overige dieren 30 10 30 C 0 30 D 2
0150 Akker- en/of tuinbouw in combinatie met het fokken en houden van dieren (niet intensief) 100 30 30 C 0 100 3.2
016 0 Dienstverlening t.b.v. de landbouw:
016 1 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m2 30 10 50 10 50 D 3.1
016 2 - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. <= 500 m2 30 10 30 10 30 2
016 3 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven:
b.o. > 500 m2
30 10 50 10 50 3.1
016 4 - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven:
b.o. <= 500 m2
30 10 30 10 30 2
0162 KI-stations 30 10 30 C 0 30 2
02 - BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW
021, 022, 024 Bosbouwbedrijven 10 10 50 0 50 3.1
03 - VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN
0311 Zeevisserijbedrijven 100 0 100 C 50 R 100 3.2
0312 Binnenvisserijbedrijven 50 0 50 C 10 50 3.1
032 0 Vis- en schaaldierkwekerijen:
032 1 - oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven 100 30 50 C 0 100 3.2
032 2 - visteeltbedrijven 50 0 50 C 0 50 3.1
08 - TURFWINNING
089 Turfwinningbedrijven 50 50 100 C 10 100 3.2
06 - AARDOLIE- EN AARDGASWINNING
061, 062 0 Aardolie- en aardgaswinning:
061 1 - aardoliewinputten 100 0 200 C 200 R 200 4.1
062 2 - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: < 10.000.000 N m3/d 30 0 500 C 200 R 500 5.1
062 3 - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: >= 10.000.000 N m3/d 50 0 700 CZ 200 R 700 5.2
08 - WINNING VAN ZAND, GRIND, KLEI, ZOUT E.D.
0812 0 Steen-, grit- en krijtmalerijen (open lucht):
0812 1 - algemeen 10 100 200 10 200 D 4.1
0812 2 - steenbrekerijen 10 200 700 Z 10 700 5.2
0893 Zoutwinningbedrijven 50 10 100 C 30 100 3.2
0899 Mergel- en overige delfstoffenwinningbedrijven 10 200 500 C 50 500 5.1
10, 11 - VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
101, 102 0 Slachterijen en overige vleesverwerking:
101, 102 1 - slachterijen en pluimveeslachterijen 100 0 100 C 50 R 100 D 3.2
101 2 - vetsmelterijen 700 0 100 C 30 700 5.2
101 3 - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval 300 0 100 C 50 R 300 4.2
101 4 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. > 1000 m2
100 0 100 C 50 R 100 3.2
101 5 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. <= 1000 m2
50 0 50 C 30 50 3.1
101 6 - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken:
p.o. <= 200 m2
30 0 50 10 50 3.1
101, 102 7 - loonslachterijen 50 0 50 10 50 3.1
108 8 - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant- en klaarmaaltijden p.o. < 2.000 m2 50 0 50 10 50 3.1
102 0 Visverwerkingsbedrijven:
102 1 - drogen 700 100 200 C 30 700 5.2
102 2 - conserveren 200 0 100 C 30 200 4.1
102 3 - roken 300 0 50 C 0 300 4.2
102 4 - verwerken anderszins: p.o. > 1000 m2 300 10 50 C 30 300 D 4.2
102 5 - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m2 100 10 50 30 100 3.2
102 6 - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m2 50 10 30 10 50 3.1
1031 - Aardappelproductenfabrieken:
1031 1 - vervaardiging van aardappelproducten 300 30 200 C 50 R 300 4.2
1031 2 - vervaardiging van snacks met p.o, < 2.000 m2 50 10 50 50 R 50 3.1
1032, 1039 0 Groente- en fruitconservenfabrireken:
1032, 1039 1 - jam 50 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 2 - groente algemeen 50 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 3 - met koolsoorten 100 10 100 C 10 100 3.2
1032, 1039 4 - met drogerijen 300 10 200 C 30 300 4.2
1032, 1039 5 - met uienconservering (zoutinleggerij) 300 10 100 C 10 300 4.2
104101 0 Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke olieën en vetten:
104101 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 30 100 C 30 R 200 4.1
104101 2 - p.c. > 250.000 t/j 300 50 300 CZ 50 R 300 4.2
104101 0 Raffinage van plantaardige en dierlijke olieën en vetten:
104102 1 - p.c. < 250.000 t/j 200 10 100 C 100 R 200 4.1
104101 2 - p.c. >= 250.000 t/j 300 10 300 CZ 200 R 300 4.2
1042 0 Margarinefabrieken:
1042 1 - p.c. < 250.000 t/j 100 10 200 C 30 R 200 4.1
1042 2 - p.c. >= 250.000 t/j 200 10 300 CZ 50 R 300 4.2
1051 0 Zuivelproductenfabrieken:
1051 1 - gedroogde producten, p.c. >= 1,5 t/u 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
1051 2 - geconcentreerde producten, verdamp.cap. >= 20 t/u 200 30 500 CZ 50 R 500 5.1
1051 3 - melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 t/j 50 0 100 C 50 R 100 3.2
1051 4 - melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 t/j 100 0 300 CZ 50 R 300 4.2
1051 5 - overige zuivelproductenfabrieken 50 50 300 C 50 R 300 4.2
1052 1 Consumptie-ijsfabrieken p.o. > 200 m2 50 0 100 C 50 R 100 3.2
1052 2 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m2 10 0 30 0 30 2
1061 0 Meelfabrieken:
1061 1 - p.c. >= 500 t/u 200 100 300 CZ 100 R 300 4.2
1061 2 - p.c. < 500 t/u 100 50 200 C 50 R 200 4.1
1061 Grutterswarenfabrieken 50 100 200 C 50 200 D 4.1
1062 0 Zetmeelfabrieken:
1062 1 - p.c. < 10 t/u 200 50 200 C 30 R 200 4.1
1062 2 - p.c. >= 10 t/u 300 100 300C Z 50 R 300 4.2
1091 - Veevoerfabrieken:
1091 1 - destructiebedrijven 700 30 200 C 50 700 D 5.2
1091 2 - beender-, veren-, vis- en vleesmeelfabriek 700 100 100 C 30 R 700 D 5.2
1091 3 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water 300 100 200 C 30 300 4.2
1091 4 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. >= 10 t/u water 700 200 300 CZ 50 700 5.2
1091 5 - mengvoeder, p.c. < 100 t/u 200 50 200C 30 200 4.1
1091 6 - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u 300 100 300 CZ 50 R 300 4.2
1092 Vervaardiging van voer voor huisdieren 200 100 200 C 30 200 4.1
1071 0 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071 1 - v.c. < 7500 kg meel/week 30 10 30 C 10 30 2
1071 2 - v.c. >= 7500 kg meel/week 100 30 100 C 30 100 3.2
1072 Banket-, biscuit- en koekfabrieken 100 10 100 C 30 100 3.2
1081 0 Suikerfabrieken:
1081 1 - v.c. < 2.500 t/j 500 100 300 C 100 R 500 5.1
1081 2 - v.c. >= 2.500 t/j 1000 200 700 CZ 200 R 1000 5.3
10821 0 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
10821 1 - cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m2 500 50 100 50 R 500 5.1
10821 2 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m2 100 30 50 30 100 3.2
10821 3 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m2 30 10 30 10 30 2
10821 4 - suikerwerkfabrieken met suiker branden 300 30 50 30 R 300 4.2
10821 5 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:
p.o. > 200 m2
100 30 50 30 R 100 3.2
10821 6 - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden:
p.o. <= 200 m2
30 10 30 10 30 2
1073 Deegwarenfabrieken 50 30 10 10 50 3.1
1083 0 Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1083 1 - koffiebranderijen 500 30 200 C 10 500 D 5.1
1083 2 - theepakkerijen 100 10 30 10 100 3.2
108401 Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden 200 30 50 10 200 4.1
1089 Vervaardiging van overige voedingsmiddelen 200 30 50 30 200 D 4.1
1089 Bakkerijgrondstoffenfabrieken 200 50 50 50 R 200 4.1
1089 0 Soep- en soeparomafabrieken:
1089 1 - zonder poederdrogen 100 10 50 10 100 3.2
1089 2 - met poederdrogen 300 50 50 50 R 300 4.2
1089 Bakmeel- en puddingpoederfabrieken 200 50 50 30 200 4.1
110101 Destilleerderijen en likeurstokerijen 300 30 200 C 30 300 4.2
110102 0 Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
110102 1 - p.c. < 5.000 t/j 200 30 200 C 30 R 200 4.1
110102 2 - p.c. >= 5.000 t/j 300 50 300 C 50 R 300 4.2
1102 t/m 1104 Vervaardiging van wijn, cider e.d. 10 0 30 C 0 30 2
1105 Bierbrouwerijen 300 30 100 C 50 R 300 4.2
1106 Mouterijen 300 50 100 C 30 300 4.2
1107 Mineraalwater- en frisdrankfabrieken 10 0 100 50 R 100 3.2
12 - VERWERKING VAN TABAK
120 Tabakverwerkende industrie 200 30 50 C 30 200 4.1
13 - VERVAARDIGING VAN TEXTIEL
131 Bewerken en spinnen van textielvezels 10 50 100 30 100 3.2
132 0 Weven van textiel:
132 1 - aantal weefgetouwen < 50 10 10 100 0 100 3.2
132 2 - aantal weefgetouwen >= 50 10 30 300 Z 50 300 4.2
133 Textielveredelingsbedrijven 50 0 50 10 50 3.1
139 Vervaardiging van textielwaren 10 0 50 10 50 3.1
1393 Tapijt-, kokos- en vloetmattenfabrieken 100 30 200 10 200 4.1
139, 143 Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen 0 10 50 10 50 3.1
14 - VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141 Vervaardiging kleding van leer 30 0 50 0 50 3.1
141 Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer) 10 10 30 10 30 2
142, 151 Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont 50 10 10 10 50 3.1
15 - VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN
(EXCL. KLEDING)
151, 152 Lederfabrieken 300 30 100 10 300 4.2
151 Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) 50 10 30 10 50D 3.1
152 Schoenenfabrieken 50 10 50 10 50 3.1
16 - HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.
16101 Houtzagerijen 0 50 100 50 R 100 3.2
16102 0 Houtconserveringsbedrijven:
16102 1 - met creosootolie 200 30 50 10 200 4.1
16102 2 - met zoutoplossingen 10 30 50 10 50 3.1
1621 Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 100 30 100 10 100 3.2
162 0 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout 0 30 100 0 100 3.2
162 1 Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 0 30 50 0 50 3.1
162902 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken 10 10 30 0 30 2
17 - VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN
1711 Vervaardiging van pulp 200 100 200 C 50 R 200 4.1
1712 0 Papier- en kartonfabrieken:
1712 1 - p.c. < 3 t/u 50 30 50 C 30 C 50 3.1
1712 2 - p.c. 3 - 15 t/u 100 50 200 CZ 50 R 200 4.1
1712 3 - p.c. >= 15 t/u 200 100 300 CZ 100 R 300 4.2
172 Papier- en kartonwarenfabrieken 30 30 100 C 30 R 100 3.2
17212 0 Golfkartonfabrieken:
17212 1 - p.c. < 3 t/u 30 30 100 C 30 R 100 3.2
17212 2 - p.c. >= 3 t/u 50 30 200 CZ 30 R 200 4.1
58 - UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE
VAN OPGENOMEN MEDIA
581 Uitgeverijen (kantoren) 0 0 10 0 10 1
1811 Drukkerijen van dagbladen 30 0 100 C 10 100 3.2
1812 Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen) 30 0 100 10 100 3.2
18129 Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen 10 0 30 0 30 2
1814 A Grafische afwerking 0 0 10 0 10 1
1814 B Binderijen 30 0 30 0 30 2
1813 Grafische reproductie en zetten 30 0 10 10 30 2
1814 Overige grafische aktiviteiten 30 0 30 10 30D 2
182 Reproductiebedrijven opgenomen media 0 0 10 0 10 1
19 - AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN
191 Cokesfabrieken 1000 700 1000CZ 100 R 1000 5.3
19201 Aardolieraffinaderijen 1500 100 1500CZ 1500 R 1500 6
19202 A Smeerolieën- en vettenfabrieken 50 0 100 30 R 100 3.2
19202 B Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie 300 0 100 50 R 300 4.2
19202 C Aardolieproductenfabrieken n.e.g. 300 0 200 50 R 300D 4.2
201, 212, 244 Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven 10 10 100 1500 1500 D 6
20 - VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2011 0 Vervaardiging van industriële gassen:
2011 1 - luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 t/d lucht 10 0 700 CZ 100 R 700 5.2
2011 2 - overige gassenfabrieken, niet explosief 100 0 500 C 100 R 500 5.1
2011 3 - overige gassenfabrieken, explosief 100 0 500 C 300 R 500 5.1
2012 Kleur- en verfstoffenfabrieken 200 0 200 C 200 R 200D 4.1
2012 0 Anorg, chemische grondtsoffenfabrieken:
2012 1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 100 30 300 C 300 R 300D 4.2
2012 2 - vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300 50 500 C 700 R 700 D 5.2
20141 A0 Organ. chemische grondstoffenfabrieken:
20141 A1 - niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300 10 200 C 300 R 300D 4.2
20141 A2 - vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 1000 30 500 C 700 R 1000 D 5.3
20141 B0 Methanolfabrieken:
20141 B1 - p.c. < 100.000 t/j 100 0 200 C 100 R 200 4.1
20141 B2 - p.c. >= 100.000 t/j 200 0 300 CZ 200 R 300 4.2
20149 0 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):
20149 1 - p.c. < 50.000 t/j 300 0 200 C 100 R 300 4.2
20149 2 - p.c. >= 50.000 t/j 500 0 300 CZ 200 R 500 5.1
2015 Kustmeststoffenfabrieken 500 300 500 C 500 R 500 5.1
2016 Kunstharsenfabrieken e.d. 700 30 300 C 500 R 700 5.2
202 0 Landbouwchemicaliënfabrieken:
202 1 - fabricage 300 50 100 C 1000 R 1000 5.3
202 2 - formulering en afvullen 100 10 30 C 500 R 500 D 5.1
203 Verf-, lak- en vernisfabrieken 300 30 200 C 300 R 300D 4.2
2110 0 Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2110 1 - p.c. < 1.000 t/j 200 10 200 C 300 R 300 4.2
2110 2 - p.c. >= 1.000 t/j 300 10 300 C 500 R 500 5.1
2120 0 Farmaceutische productenfabrieken:
2120 1 - formulering en afvullen geneesmiddelen 50 10 50 50 R 50 3.1
2120 2 - verbandmiddelenfabrieken 10 10 30 10 30 2
2041 Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken 300 100 200 C 100 R 300 4.2
2042 Parfumerie- en cosmeticafabrieken 300 30 50 C 50 R 300 4.2
2051 Kruit-, vuurwerk- en springstoffenfabrieken 30 10 50 1000 V 1000 5.3
2052 - Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2052 1 - zonder dierlijke grondstoffen 100 10 100 50 100 3.2
2052 2 - met dierlijke grondstoffen 500 30 100 50 500 5.1
205902 Fotochemische productenfabrieken 50 10 100 50 R 100 3.2
205903 A Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 50 10 50 50 R 50 3.1
205903 B Overige chemische productenfabrieken n.e.g. 200 30 100 C 200 R 200 D 4.1
2060 Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken 300 30 300 C 200 R 300 4.2
22 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER
EN KUNSTSTOF
221101 Rubberbandenfabrieken 300 50 300 C 100 R 300 4.2
221102 0 Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
221102 1 - vloeropp. < 100 m2 50 10 30 30 50 3.1
221102 2 - vloeropp. >= 100 m2 200 50 100 50 R 200 4.1
2219 Rubber-artikelenfabrieken 100 10 50 50 R 100 D 3.2
222 0 Kunststofverwerkende bedrijven:
222 1 - zonder fenolharsen 200 50 100 100 R 200 4.1
222 2 - met fenolharsen 300 50 100 200 R 300 4.2
222 3 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststof bouwmaterialen 50 30 50 30 50 3.1
23 - VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
231 0 Glasfabrieken:
231 1 - glas en glasproducten, p.c. < 5.000 t/j 30 30 100 30 100 3.2
231 2 - glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 t/j 30 100 300 CZ 50 R 300 4.2
231 3 - glaswol en glasvezels, p.c. < 5.000 t/j 300 100 100 30 300 4.2
231 4 - glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 t/j 500 200 300 CZ 50 R 500 5.1
231 Glasbewerkingsbedrijven 10 30 50 10 50 3.1
232, 234 0 Aardewerkfabrieken:
232, 234 1 - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW 10 10 30 10 30 2
232, 234 2 - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW 30 50 100 30 100 3.2
233 A Baksteen en baksteenelementenfabrieken 30 200 200 30 200 4.1
233 B Dakpannenfabrieken 50 200 200 100 R 200 4.1
2351 0 Cementfabrieken:
2351 1 - p.c. < 100.000 t/j 10 300 500 C 30 R 500 5.1
2351 2 - p.c. >= 100.000 t/j 30 500 1000CZ 50 R 1000 5.3
235201 0 Kalkfabrieken:
235201 1 - p.c. < 100.000 t/j 30 200 200 30 R 200 4.1
235201 2 - p.c. >= 100.000 t/j 50 500 300 Z 50 R 500 5.1
235202 0 Gipsfabrieken;
235202 1 - p.c. < 100.000 t/j 30 200 200 30 R 200 4.1
235202 2 - p.c. >= 100.000 t/j 50 500 300 Z 50 R 500 5.1
23611 0 Betonwarenfabrieken:
23611 1 - zonder persen, triltafels en bekistingtrillers 10 100 200 30 200 4.1
23611 2 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d 10 100 300 30 300 4.2
23611 3 - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 t/d 30 200 700 Z 30 700 5.2
23612 0 Kalkzandsteenfabrieken:
23612 1 - p.c. < 100.000 t/j 10 50 100 30 100 3.2
23612 2 - p.c. >= 100.000 t/j 30 200 300 Z 30 300 4.2
2362 Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken 50 50 100 30 100 3.2
2363, 2364 0 Betonmortelcentrales:
2363, 2364 1 - p.c. < 100 t/u 10 50 100 100 R 100 3.2
2363, 2364 2 - p.c >= 100 t/u 30 200 300 Z 50 R 300 4.2
2365, 2369 0 Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips):
2365, 2369 1 - p.c. < 100 t/d 10 50 100 50 R 100 3.2
2365, 2369 2 - p.c. >= 100 t/d 30 200 300 Z 200 R 300 4.2
237 0 Natuursteenbewerkingsbedrijven:
237 1 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m2 10 30 100 0 100 D 3.2
237 2 - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m2 10 30 50 0 50 3.1
237 3 - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j 10 100 300 10 300 4.2
237 4 - met breken, zeven of drogen, v.c. >= 100.000 t/j 30 200 700 Z 10 700 5.2
2391 Slijp- en polijstmiddelenfabrieken 10 30 50 10 50 D 3.1
2399 A0 Bitumineuze materialenfabrieken:
2399 A1 - p.c. < 100 t/u 300 100 100 30 300 4.2
2399 A2 - p.c. >= 100 t/u 500 200 200 Z 50 500 5.1
2399 B0 Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):
2399 B1 - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j 100 200 300 CZ 30 300 4.2
2399 B2 - overige isolatiematerialen 200 100 100 C 50 200 4.1
2399 C Minerale productenfabrieken n.e.g. 50 50 100 50 100 D 3.2
2399 D0 Asfaltcentrales p.c. < 100 ton/uur 100 50 200 30 200 4.1
2399 D1 - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur 200 100 300 Z 50 300 4.2
24 - VERVAARDIGING VAN METALEN
241 0 Ruwijzer- en staalfabrieken:
241 1 - p.c. < 1.000 t/j 700 500 700 200 R 700 5.2
241 2 - p.c. >= 1.000 t/j 1500 1000 1500CZ 300 R 1500 6
245 0 IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:
245 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 500 30 500 5.1
245 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 1000 Z 50 R 1000 5.3
243 0 Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
243 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 300 30 300 4.2
243 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 50 700 Z 50 R 700 5.2
244 A0 Non-ferro-metaalfabrieken:
244 A1 - p.c. < 1.000 t/j 100 100 300 30 R 300 4.2
244 A2 - p.c. >= 1.000 t/j 200 300 700 Z 50 R 700 5.2
244 B0 Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.:
244 B1 - p.o. < 2.000 m2 50 50 500 50 R 500 5.1
244 B2 - p.o. >= 2.000 m2 200 100 1000 Z 100 R 1000 5.3
2451, 2452 0 IJzer- en staalgieterijen/-smelterijen:
2451, 2452 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 C 30 R 300 4.2
2451, 2452 2 - p.c. >= 4.000 t/j 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
2453, 2454 0 Non-ferro-metaalgieterijen/-smelterijen:
2453, 2454 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 C 30 R 300 4.2
2453, 2454 2 - p.c. >= 4.000 t/j 200 100 500 CZ 50 R 500 5.1
25, 31 - VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDDELEN)
251, 331 0 Constructiewerkplaatsen:
251, 331 1 - gesloten gebouw 30 30 100 30 100 3.2
251, 331 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
251, 331 2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 30 50 200 30 200 4.1
251, 331 3 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 50 200 300 Z 30 300 4.2
2529, 3311 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2529, 3311 1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 300 30 R 300 4.2
2529, 3311 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 500 Z 50 R 500 5.1
2521, 2530, 3311 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels 30 30 200 30 200 4.1
255, 331 A Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven 10 30 200 30 200 4.1
255, 331 B Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d. 50 30 100 30 100 D 3.2
255, 331 B1 Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 D 3.1
2561, 3311 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2561, 3311 1 - algemeen 50 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 10 - stralen 30 200 200 30 200 D 4.1
2561, 3311 11 - metaalharden 30 50 100 50 100 D 3.2
2561, 3311 12 - lakspuiten en moffelen 100 30 100 50 R 100 D 3.2
2561, 3311 2 - scoperen (opspuiten van zink) 50 50 100 30 R 100 D 3.2
2561, 3311 3 - thermisch verzinken 100 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 4 - thermisch vertinnen 100 50 100 50 100 3.2
2561, 3311 5 - mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten) 30 50 100 30 100 3.2
2561, 3311 6 - anodiseren, eloxeren 50 10 100 30 100 3.2
2561, 3311 7 - chemische oppervlaktebehandeling 50 10 100 30 100 3.2
2561, 3311 8 - emailleren 100 50 100 50 R 100 3.2
2561, 3311 9 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.) 30 30 100 50 100 3.2
2562, 3311 1 Overige metaalbewerkende industrie 10 30 100 30 100 D 3.2
2562, 3311 2 Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m2 10 30 50 10 50 D 3.1
259, 331 A0 Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
259, 331 A1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 200 30 200 4.1
259, 331 A2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 500 Z 30 500 5.1
269, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 30 30 100 30 100 3.2
259, 331 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig p.o. < 200 m2 30 30 50 10 50 3.1
27, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
27, 28, 33 0 Machine- en apparatenfabrieken:
27, 28, 33 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 100 30 100 D 3.2
27, 28, 33 2 - p.o. >= 2.000 M2 50 30 200 30 200 D 4.1
28, 33 3 - met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW 50 30 300 Z 30 300 D 4.2
26, 28, 33 - VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33 A Kantoormachines- en computerfabrieken 30 10 30 10 30 2
26, 27, 33 - VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
271, 331 Elektromotoren- en generatorenfabrieken 200 30 30 50 200 4.1
271, 273 Schakel- en installatiemateriaalfabrieken 200 10 30 50 200 4.1
273 Elektrische draad- en kabelfabrieken 100 10 200 100 R 200 D 4.1
272 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 100 30 100 50 100 3.2
274 Lampenfabrieken 200 30 30 300 R 300 4.2
293 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 10 30 10 30 2
2790 Koelelectrodenfabrieken 1500 300 1000CZ 200 R 1500 6
26, 33 - VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
261, 263, 264, 331 Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. 30 0 50 30 50 D 3.1
2612 Fabrieken voor gedrukte bedrading 50 10 50 30 50 3.1
26, 32, 33 - VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN
26, 32, 33 A Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. 30 0 30 0 30 2
29 - VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
291 0 Autofabrieken en assemblagebedrijven:
291 1 - p.o. < 10.000 m2 100 10 200 C 30 R 200 D 4.1
291 2 - p.o. >= 10.000 m2
200 30 300 Z 50 R 300 4.2
29201 Carrosseriefabrieken 100 10 200 30 R 200 4.1
29202 Aanhangwagen- en opleggerfabrieken 30 10 200 30 200 4.1
293 Auto-onderdelenfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
30 - VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN
(EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
301, 3315 0 Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
301, 3315 1 - houten schepen 30 30 50 10 50 3.1
301, 3315 2 - kunststof schepen 100 50 100 50 R 100 3.2
301, 3315 3 - metalen schepen < 25 m 50 100 200 30 200 4.1
301, 3315 4 - metalen schepen >= 25 m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW
100 100 500 CZ 50 500 5.1
3831 Scheepssloperijen 100 200 700 100 R 700 5.2
302, 317 - Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
302, 317 1 - algemeen 50 30 100 30 100 3.2
302, 317 2 - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW
50 30 300 Z 30 R 300 4.2
303, 3316 0 Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
303, 3316 1 - zonder proefdraaien motoren 50 30 200 30 200 4.1
303, 3316 2 - met proefdraaien motoren 100 30 1000 Z 100 R 1000 5.3
309 Rijwiel- en motorrijwielfabrieken 30 10 100 30 R 100 3.2
3099 Transportmiddelenindustrie n.e.g. 30 30 100 30 100 D 3.2
31 - VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
310 1 Meubelfabrieken 50 50 100 30 100 D 3.2
9524 2 Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 0 10 10 0 10 1
321 Fabricage van munten, sieraden e.d. 30 10 10 10 30 2
322 Muziekinstrumentenfabrieken 30 10 30 10 30 2
323 Sportartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
324 Speelgoedartikelenfabrieken 30 10 50 30 50 3.1
32991 Sociale werkvoorziening 0 30 30 0 30 2
32999 Vervaardiging van overige goederen n.e.g. 30 10 50 30 50 D 3.1
38 - VOORBEREIDING TOT RECYCLING
383201 Metaal- en autoschredders 30 100 500 Z 30 500 5.1
383202 A0 Puinbrekerijen en -malerijen:
383202 A1 - v.c. < 100.000 t/j 30 100 300 10 300 4.2
383202 A2 - v.c. >= 100.000 t/j 30 200 700 10 700 5.2
383202 B Rubberregeneratiebedrijven 300 50 100 50 R 300 4.2
383202 C Afvalscheidingsinstallaties 200 200 300 C 50 300 4.2
35 - PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
35 A0 Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe)
35 A1 - kolengestookt (incl. meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth 100 700 700 CZ 200 700 5.2
35 A2 - oliegestookt, thermisch vermogen >= 75 MWth
100 100 500 CZ 100 500 5.1
35 A3 - gasgestookt (incl. bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth 100 100 500 CZ 100 R 500 5.1
35 A4 - kerncentrales met koeltorens 10 10 500 C 1500 1500 D 6
35 A5 - warmtekrachtinstallaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth 30 30 500 CZ 100 R 500 5.1
35 B0 bio-energieinstallaties elektrisch vermogen
< 50 MWe:
35 B1 - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie 100 50 100 30 R 100 3.2
35 B2 - vergisting, verbranding en vergassing van
overige biomassa
50 50 100 30 R 100 3.2
35 C0 Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
35 C1 - < 10 MVA 0 0 30 C 10 30 2
35 C2 - 10 - 100 MVA 0 0 50 C 30 50 3.1
35 C3 - 100 - 200 MVA 0 0 100C 50 100 3.2
35 C4 - 200 - 1000 MVA 0 0 300 CZ 50 300 4.2
35 C5 - >= 1000 MVA 0 0 500 CZ 50 500 5.1
35 D0 Gasdistributiebedrijven:
35 D1 - gascompressorstations vermogen < 100 MW 0 0 300 C 100 300 4.2
35 D2 - gascompressorstations vermogen >= 100 MW
0 0 500 C 200 R 500 5.1
35 D3 - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, cat. A 0 0 10 C 10 10 1
35 D4 - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C 0 0 30 C 10 30 2
35 D5 - gasontvang- en verdeelstations, cat. D 0 0 50C 50 R 50 3.1
35 E0 Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
35 E1 - stadsverwarming 30 10 100 C 50 100 3.2
35 E2 - blokverwarming 10 0 30 C 10 30 2
36 - WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER
36 A0 Waterwinning-/bereiding bedrijven:
36 A1 - met chloorgas 50 0 50 C 1000 R 1000 D 5.3
36 A2 - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling 10 0 50 C 30 50 3.1
36 B0 Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
36 B1 - < 1 MW 0 0 30 C 10 30 2
36 B2 - 1 - 15 MW 0 0 100 C 10 100 3.2
36 B3 - >= 15 MW 0 0 300 C 10 300 4.2
41, 42, 43 - BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43 0 Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m2 10 30 100 10 100 3.2
41, 42, 43 1 - bouwbedrijven algemeen: b.o <= 2.000 m2 10 30 50 10 50 3.1
41, 42, 43 2 Aannemersbedrijven met werkplaats:
b.o. > 1000 m2
10 30 50 10 50 3.1
41, 42, 43 3 - aannemersbedrijven met werkplaats:
b.o. < 1000 m2
0 10 30 10 30 2
45, 47 - HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTOR- FIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454 Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven 10 0 30 10 30 2
451 Groothandel in vrachtauto's (incl. import en reparatie) 10 10 100 10 100 3.2
45204 A Autoplaatwerkerijen 10 30 100 10 100 3.2
45204 B Autobeklederijen 0 0 10 10 10 1
45204 C Autospuitinrichtingen 50 30 30 30 R 50 3.1
45205 Autowasserijen 10 0 30 0 30 2
453 Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accesoires 0 0 30 10 30 2
473 0 Benzineservicestations:
473 1 - met LPG > 1000 m3/jr 30 0 30 200 R 200 4.1
473 2 - met LPG < 1000 m3/jr 30 0 30 50 R 50 3.1
473 3 - zonder LPG 30 0 30 10 30 2
46 - GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING
461 Handelsbemiddeling (kantoren) 0 0 10 0 10 1
4621 0 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders 30 30 50 30 R 50 3.1
4621 1 Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer 100 100 300 Z 50 R 300 4.2
4622 Groothandel in bloemen en planten 10 10 30 0 30 2
4623 Groothandel in levende dieren 50 10 100 C 0 100 3.2
4624 Groothandel in huiden, vellen en leder 50 0 30 0 50 3.1
46217, 4631 Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen 30 10 30 50 R 50 3.1
4632, 4633 Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsolieën 10 0 30 50 R 50 3.1
4634 Groothandel in dranken 0 0 30 0 30 2
4635 Groothandel in tabaksproducten 10 0 30 0 30 2
4636 Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk 10 10 30 0 30 2
4637 Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen 30 10 30 0 30 2
4638, 4639 Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen 10 10 30 10 30 2
464, 46733 Groothandel in overige consumentenartikelen 10 10 30 10 30 2
46499 0 Groothandel in vuurwerk en munitie:
46499 1 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton 10 0 30 10 V 30 2
46499 2 - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton 10 0 30 50 V 50 3.1
46499 3 - professioneel vuurwerk, netto expl.massa per bewaarplaats < 750 kg (en > 25 kg theatervuurwerk) 10 0 30 500 V 500 5.1
46499 4 professioneel vuurwerk, netto expl.massa per bewaarplaats 750 kg tot 6 ton 10 0 30 1000 V 1000 5.3
46499 5 - munitie 0 0 30 30 30 2
46711 0 Groothandel in vaste brandstoffen:
46711 1 - klein, lokaal verzorgingsgebied 10 50 50 30 50 3.1
46711 2 - kolenterminal, opslag opp. >= 2.000 m2 50 500 500 Z 100 500 5.1
46712 0 Groothandel in vloeibare en gasvormige brandstoffen:
46712 1 - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 50 0 50 200 R 200 D 4.1
46712 2 - vloeistoffen, o.c >= 100.000 m3 100 0 50 500 R 500 D 5.1
46712 3 - tot vloeistof verdichte gassen 50 0 50 300 R 300 D 4.2
46713 Groothandel in minerale olieproducten (excl. brandstoffen) 100 0 30 50 100 3.2
46721 0 Groothandel in metaalertsen:
46721 1 - opslag opp. < 2.000 m2 30 300 300 10 300 4.2
46721 2 - opslag opp. >= 2.000 m2 50 500 700 Z 10 700 5.2
46722, 46723 Groothandel in metalen en -halffabrikaten 0 10 100 10 100 3.2
4673 0 Groothandel in hout en bouwmaterialen:
4673 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 10 50 10 50 3.1
4673 2 - algemeen: b.o. <= 2.000 m2 0 10 30 10 30 2
46735 4 zand en grind:
46735 5 - algemeen: b.o. > 200 m2 0 30 100 0 100 3.2
46735 6 - algemeen: b.o. <= 200 m2 0 10 30 0 30 2
4674 0 Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
4674 1 - algemeen: b.o. > 2.000 m2 0 0 50 10 50 3.1
4674 2 - algemeen: b.o. < = 2.000 m2 0 0 30 0 30 2
46751 Groothandel in chemische producten 50 10 30 100 R 100 D 3.2
46752 Groothandel in kunstmeststoffen 30 30 30 30 R 30 2
4676 Groothandel in overige intermediaire goederen 10 10 30 10 30 2
4677 0 Autosloperijen: b.o. > 1000 m2 10 30 100 30 100 3.2
4677 1 - autosloperijen: b.o. <= 1000 m2 10 10 50 10 50 3.1
4677 0 Overige groothandel in afval en schroot:
b.o. > 1000 m2
10 30 100 10 100 D 3.2
4677 1 - overige groothandel in afval en schroot:
b.o. <= 1000 m2
10 10 50 10 50 3.1
466 0 Groothandel in machines en apparaten:
466 1 - machines voor de bouwnijverheid 0 10 100 10 100 3.2
466 2 - overige 0 10 50 0 50 3.1
466, 469 Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.) 0 0 30 0 30 2
47 - DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN
47 A Detailhandel voor zover n.e.g. 0 0 10 0 10 1
471 Supermarkten, warenhuizen 0 0 10 10 10 1
4722, 4723 Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken 10 0 10 10 10 1
4724 Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel 10 10 10 C 10 10 1
4773, 4774 Apotheken en drogisterijen 0 0 0 10 10 1
4752 Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten 0 0 30 10 30 2
4778 Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt 0 0 10 10 V 10 1
4791 Postorderbedrijven 0 0 50 0 50 3.1
952 Reparatie t.b.v. partuculieren (excl. auto's en motorfietsen) 0 0 10 10 10 1
55 - LOGIES, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
5510 Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra 10 0 10 10 10 1
553, 552 Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken) 30 0 50 C 30 50 3.1
561 Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. 10 0 10 C 10 10 1
563 1 Café's, bars 0 0 10 C 10 10 1
563 2 Discotheken, muziekcafé's 0 0 30 C 10 30 D 2
5629 Kantines 10 0 10 C 10 10 D 1
562 Cateringbedrijven 10 0 30 C 10 30 2
49 - VERVOER OVER LAND
491, 492 0 Spoorwegen:
491, 492 1 - stations 0 0 100 C 50 R 100 D 3.2
491, 492 2 - rangeerterreinen, overslagstations (zonder rangeerheuvel) 30 30 300 C 300 R 300 D 4.2
493 Bus-, tram- en metrostations en -remises 0 10 100 C 0 100 D 3.2
493 Taxibedrijven 0 0 30 C 0 30 2
493 Touringcarbedrijven 10 0 100 C 0 100 3.2
494 0 Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m2 0 0 100 C 30 100 3.2
494 1 - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1000 m2 0 0 50 C 30 50 3.1
495 Pomp- en compressorstations van pijpleidingen 0 0 30 C 10 30 D 2
50, 51 - VERVOER OVER WATER/DOOR DE LUCHT
50, 51 A Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren) 0 0 10 0 10 1
52 - DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER
52241 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen:
52241 1 - containers 0 10 500 C 100 R 500 5.1
52241 2 - stukgoederen 0 30 300 C 100 R 300 D 4.2
52241 3 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. >= 2.000 M2 50 700 1000CZ 50 1000 5.3
52241 4 - granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u 100 500 500 CZ 100 R 500 5.1
52241 5 - steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2 50 700 700 CZ 100 700 5.2
52241 6 - olie, LPG e.d. 300 0 100 C 1000 R 1000 5.3
52241 7 - tankercleaning 300 10 100 C 200 R 300 4.2
52242 0 Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:
52242 1 - containers 0 10 300 50 R 300 4.2
52242 2 - stukgoederen 0 10 100 50 R 100 D 3.2
52242 3 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. < 2.000 M2 30 200 300 30 300 4.2
52242 4 - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. >= 2.000 M2 50 500 700 Z 50 700 5.2
52242 5 - granen of meelsoorten, v.c. < 500 t/u 50 300 200 50 R 300 4.2
52242 6 - granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u 100 500 300 Z 100 R 500 5.1
52242 7 - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 50 300 300 50 300 4.2
52242 8 - steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2 50 500 500 Z 100 500 5.1
52242 9 - olie, LPG, e.d. 100 0 50 700 R 700 5.2
52102, 52109 A Distributiecentra, pak- en koelhuizen 30 10 50 C 50 R 50 D 3.1
52109 B Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) 0 0 30 C 10 30 2
5221 1 Autoparkeerterreinen, parkeergarages 10 0 30 C 0 30 2
5221 2 Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) 10 0 100 C 30 100 3.2
5222 Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) 0 0 10 0 10 1
5223 A Luchthavens 200 50 1500 C 500 R 1500 D 6
5223 B Helikopterlandplaatsen 0 50 500 50 500 5.1
791 Reisorganisaties 0 0 10 0 10 1
5229 Expediteurs, cargadoors (kantoren) 0 0 10 0 10 D 1
53 - POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532 Post- en koeriersdiensten 0 0 30 C 0 30 2
61 A Telecommunicatiebedrijven 0 0 10 C 0 10 1
61 B0 Zendinstallaties:
61 B1 - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) 0 0 0 C 100 100 3.2
61 B2 - FM en TV 0 0 0 C 10 10 1
61 B3 - GSM en UMTS-steunzenders (indien bouwergunningplichtig) 0 0 0 C 10 10 1
64, 65, 66 - FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGS-
WEZEN
64, 65, 66 A Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen 0 0 10 C 0 10 1
41, 68 - VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED
41, 68 A Verhuur van en handel in onroerend goed 0 0 10 0 10 1
77 - VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711 Personenautoverhuurbedrijven 10 0 30 10 30 2
7712, 7739 Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) 10 0 50 10 50 D 3.1
773 Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen 10 0 50 10 50 D 3.1
772 Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. 10 10 30 10 30 D 2
62 - COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62 A Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. 0 0 10 0 10 1
58, 63 B Datacentra 0 0 30 C 0 30 2
72 - SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721 Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk 30 10 30 30 R 30 2
722 Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek 0 0 10 0 10 1
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 - OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82 A Overige zakelijke dienstverlening, kantoren 0 0 10 0 10 D 1
812 Reinigingsbedrijven voor gebouwen 50 10 30 30 50 D 3.1
74203 Foto- en filmontwikkelcentrales 10 0 30 C 10 30 2
82991 Veilingen voor landbouw- en visserijproducten 50 30 200 C 50 R 200 4.1
82992 Veilingen voor huisraad, kunst e.d. 0 0 10 0 10 1
84 - OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN
84 A Openbaar bestuur (kantoren e.d.) 0 0 10 0 10 1
8422 Defensie-inrichtingen 30 30 200 C 100 200 D 4.1
8425 Brandweerkazernes 0 0 50 C 0 50 3.1
85 - ONDERWIJS
852, 8531 Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs 0 0 30 0 30 2
8532, 854, 855 Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs 10 0 30 10 30 D 2
86 - GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
8610 Ziekenhuizen 10 0 30 C 10 30 2
8621, 8622, 8623 Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven 0 0 10 0 10 1
8691, 8692 Consultatiebureaus 0 0 10 0 10 1
871 1 Verpleeghuizen 10 0 30 C 0 30 2
8891 2 Kinderopvang 0 0 30 0 30 2
37, 38, 39 - MILIEUDIENSTVERLENING
3700 A0 RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks:
3700 A1 - < 100.000 i.e. 200 10 100 C 10 200 4.1
3700 A2 - 100.000 - 300.000 i.e. 300 10 200 CZ 10 300 4.2
3700 A3 - >= 300.000 i.e. 500 10 300 CZ 10 500 5.1
3700 B rioolgemalen 30 0 10 C 0 30 2
381 A Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. 50 30 50 10 50 3.1
381 B Gemeentewerven (afval-inzameldepots) 30 30 50 30 R 50 3.1
381 C Vuiloverslagstations 200 200 300 30 300 4.2
382 A0 Afvalverwerkingsbedrijven:
382 A1 - mestverwerking/korrelfabrieken 500 10 100 C 10 500 5.1
382 A2 - kabelbranderijen 100 50 30 10 100 3.2
382 A3 - verwerking radio-actief afval 0 10 200 C 1500 1500 6
382 A4 - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) 50 10 30 10 50 3.1
382 A5 - oplosmiddelterugwinning 100 0 10 30 R 100 D 3.2
382 A6 - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW 300 200 300 CZ 50 300 D 4.2
382 A7 - verwerking fotochemisch en galvano-afval 10 10 30 30 R 30 2
382 B Vuilstortplaatsen 300 200 300 10 300 4.2
382 C0 Composteerbedrijven:
382 C1 - niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr 300 100 50 10 300 4.2
382 C2 - niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jr 700 300 100 30 700 5.2
382 C3 - belucht v.c. < 20.000 ton/jr 100 100 100 10 100 3.2
382 C4 - belucht v.c. > 20.000 ton/jr 200 200 100 30 200 4.1
382 C5 - GFT in gesloten gebouw 200 50 100 100 R 200 4.1
94 - DIVERSE ORGANISATIES
941, 942 Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) 0 0 10 0 10 1
9491 Kerkgebouwen e.d. 0 0 30 0 30 2
94991 A Buurt- en clubhuizen 0 0 30 C 0 30 D 2
94991 B Honderdressuurterreinen 0 0 50 0 50 3.1
59 - CULTUUR, SPORT EN RECREATIE
591, 592, 601, 602 Studio's (film, TV, radio, geluid) 0 0 30 C 10 30 2
5914 Bioscopen 0 0 30 C 0 30 2
9004 Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen 0 0 30 C 0 30 2
9321 Recreatiecentra, vaste kermis e.d. 30 10 300 10 300 D 4.2
8552 Muziek- en balletscholen 0 0 30 0 30 2
85521 Dansscholen 0 0 30 C 0 30 2
9101, 9102 Bibliotheken, musea, ateliers e.d. 0 0 10 0 10 1
91041 Dierentuinen 100 10 50 C 0 100 3.2
91041 Kinderboerderijen 30 10 30 C 0 30 2
931 0 Zwembaden:
931 1 - overdekt 10 0 50 C 10 50 3.1
931 2 - niet overdekt 30 0 200 10 200 4.1
931 A Sporthallen 0 0 50 C 0 50 3.1
931 B Bowlingcentra 0 0 30 C 0 30 2
931 C Overdekte kunstijsbanen 0 0 100 C 50 R 100 3.2
931 D Stadions en open lucht-ijsbanen 0 0 300 C 50 R 300 4.2
931 E Maneges 50 30 30 0 50 3.1
931 F Tennisbanen (met verlichting) 0 0 50 C 0 50 3.1
931 G Veldsportcomplex (met verlichting) 0 0 50 C 0 50 3.1
931 H Golfbanen 0 0 10 0 10 1
931 I Kunstskibanen 0 0 30 C 50 R 50 3.1
931 0 Schietinrichtingen:
931 1 - binnenbanen: geweer- en pistoolbanen 0 0 200 C 10 200 4.1
931 10 - buitenbanen met voorzieningen: pistoolbanen 10 0 1000 200 1000 5.3
931 11 - buitenbanen met voorzieningen: boogbanen 0 0 30 30 30 2
931 2 - binnenbanen: boogbanen 0 0 10 C 10 10 1
931 3 - vrije buitenbanen: kleiduiven 0 0 200 300 300 4.2
931 4 - vrije buitenbanen: schietbomen 0 0 500 1500 1500 6
931 5 - vrije buitenbanen: geweerbanen 10 0 1500 1500 1500 6
931 6 - vrije buitenbanen: pistoolbanen 10 0 1500 1500 1500 6
931 7 - vrije buitenbanen: boogbanen 0 0 10 200 200 4.1
931 8 - buitenbanen met voorzieningen: schietbomen 10 0 300 500 500 5.1
931 9 - buitenbanen met voorzieningen: geweerbanen 10 0 1000 1500 1500 6
931 A Skelter- en kartbanen, in een hal 10 0 50 10 50 3.1
931 B Skelter- en kartbanen, open lucht, < 8 uur/week in gebruik 50 30 500 C 30 500 5.1
931 C Skelter- en kartbanen, open lucht, >= 8 uur/ week in gebruik 50 50 1000CZ 30 1000 5.3
931 D Autocircuits, motorcrossterreinen e.d.,
< 8 uur/week in gebruik
100 50 700 50 700 5.2
931 E Autocircuits, motorcrossterreinen e.d.,
>= 8 uur/week in gebruik
100 100 1500 Z 50 1500 6
931 F Sportscholen, gymnastiekzalen 0 0 30 C 0 30 2
932 G Jachthavens met diverse voorzieningen 10 10 50 C 30 50 3.1
9200 Casino's 10 0 30 C 0 30 2
92009 Amusementshallen 0 0 30 C 0 30 2
93229 Modelvliegtuigvelden 10 0 300 100 300 4.2
96 - OVERIGE DIENSTVERLENING
96011 A Wasserijen en strijkinrichtingen 30 0 50 C 30 50 3.1
96011 B Tapijtreinigingsbedrijven 30 0 50 30 50 3.1
96012 Chemische wasserijen en ververijen 30 0 30 30 R 30 2
96013 A Wasverzendinrichtingen 0 0 30 0 30 2
96013 B Wasserettes, wassalons 0 0 10 0 10 1
9602 Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten 0 0 10 0 10 1
9603 0 Begrafenisondernemingen:
9603 1 - uitvaartcentra 0 0 10 0 10 1
96031 2 - begraafplaatsen 0 0 10 0 10 1
96032 3 - crematoria 100 10 30 10 100 3.2
9313, 9604 Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden 10 0 30 C 0 30 2
9609 A Dierenasiels en -pensions 30 0 100 C 0 100 3.2
9609 B Persoonlijke dienstverlening n.e.g. 0 0 10 C 0 10 D 1

Bijlage 3 Lijst Van Horeca-activiteiten

Bijlage 3 Lijst van horeca-activiteiten

Bijlage 1 Quickscan Flora En Fauna

Bijlage 1 Quickscan Flora en Fauna

Bijlage 2 Visie Ecologie Inrichting Dommeltuin

Bijlage 2 Visie ecologie inrichting Dommeltuin

Bijlage 3 Watertoets

Bijlage 3 Watertoets