KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Het Plangebied
1.3 Voorgaande Plannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Inleiding
2.2 Beschrijving Omgeving Plangebied
2.3 Beschrijving Plangebied
2.4 Beschrijving Toekomstige Situatie
Hoofdstuk 3 Beleidskaders
3.1 Inleiding
3.2 Rijksbeleid
3.3 Provinciaal Beleid
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.5 Volkshuisvesting
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.7 Verkeer En Parkeren
3.8 Groen
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Inleiding
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
4.3 Geluid
4.4 Luchtkwaliteit
4.5 Externe Veiligheid
4.6 Duurzaamheid
4.7 Bodem
4.8 Natuur
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
5.2 Beleid
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.4 Advies / Overleg Waterschap
Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving
6.1 Algemeen
6.2 Planmethodiek
6.3 Verbeelding
6.4 Regels
Hoofdstuk 7 Financiële Aspecten
7.1 Inleiding
7.2 Economische Haalbaarheid
Hoofdstuk 8 Procedure
8.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
8.2 Samenspraak
8.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
8.4 Zienswijzen
Bijlage 1 Notitie Zichtlijnen Hofdijkstraat
Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai
Bijlage 3 Bodem, Asbest In Puin En Asfaltonderzoek
Bijlage 4 Nader Onderzoek Asbest In Bodem En Puin
Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna
Bijlage 6 Bezonningsonderzoek
Bijlage 7 Verslag Samenspraak
Bijlage 8 Verkavelingsstudies Hofdijkstraat
Bijlage 9 Zienswijzennota
Bijlage 10 Verkeersonderzoek Maart 2024
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Artikel 5 Parkeren
Artikel 6 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging
Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
Artikel 9 Slotregel
Bijlage 1 Besluit Hogere Grenswaarden

IX Stratum binnen de Ring 2007 (Hofdijkstraat 1)

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 28-05-2024 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Lidl Nederland is voornemens om gronden waarop een voormalige Lidl supermarkt staat en die zijn voorzien van een bedrijfs- en verkeersbestemming om te zetten naar een woonbestemming, zodat hier in de toekomst woningbouw kan plaatsvinden. Het betreft de gronden van de voormalige Lidl-supermarkt aan de Hofdijkstraat te Eindhoven.

Deze gewenste ontwikkeling is niet rechtstreeks mogelijk binnen de regels van het geldende bestemmingsplan omdat de gronden voorzien zijn van een bedrijfs- en verkeersbestemming. Om de beoogde herstructurering toch mogelijk te maken is een bestemmingsplanherziening ex. artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt deze gewenste herontwikkeling van het plangebied planologisch-juridisch mogelijk gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de benodigde ruimtelijke onderbouwing c.q. verantwoording ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan, in de vorm van een toelichting. Naast deze toelichting omvat dit bestemmingsplan regels en een verbeelding. Deze vormen het samen het juridische kader voor de gebruiks- en bouwmogelijkheden die zullen gaan gelden binnen het plangebied.

1.2 Het Plangebied

verplicht
Luchtfoto met ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen binnen het stadsdeel Stratum, net ten zuiden van het stadscentrum van Eindhoven. Het plangebied ligt ingeklemd tussen bebouwing langs de Aalsterweg en de Hofdijkstraat. Ten westen van het plangebied liggen braakliggende gronden waar in de toekomst woningbouwontwikkeling zal plaatsvinden.

verplicht
Uitsnede van de kadastrale percelenkaart

Het plangebied bestaat uit de volgende kadastrale percelen: Stratum sectie C nummers 1039, 1040, 1224, 1225, 1334 en 839.

1.3 Voorgaande Plannen

Het plangebied ligt binnen het geldende bestemmingsplan ‘Stratum binnen de ring 2007’, vastgesteld door de raad op 8 september 2008. Op basis van dit bestemmingsplan gelden voor het plangebied de volgende bestemmingen;

  • 'Bedrijfsdoeleinden';
  • ‘Verkeers- en verblijfsdoeleinden’.

De bedrijfsbebouwing van de voormalige supermarkt is voorzien van een bouwvlak.

verplicht
Uitsnede geldende bestemmingsplan met het plangebied rood omlijnd

De gewenste ontwikkeling past niet binnen de regels van de voorgaand benoemde bestemmingen. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te kunnen maken zal daarom een nieuw bestemmingsplan moeten worden vastgesteld voor deze locatie.

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting bestaat uit 8 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk volgt hoofdstuk 2, waarin de bestaande situatie en de beoogde toekomstige situatie is beschreven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en zo nodig de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt aandacht besteed aan de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. De te volgen procedure en de maatschappelijke haalbaarheid komen aan bod in hoofdstuk 8.

Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de omgeving van het plangebied, het plangebied zelf het planvoornemen en de stedenbouwkundige en ruimtelijke effecten hiervan.

2.2 Beschrijving Omgeving Plangebied

Het plangebied bevindt zich in het stadsdeel Stratum, gelegen ten zuidoosten van het centrum van Eindhoven. Stratum is één van de vijf lobben die rond het centrum zijn ontwikkeld. Deze lobben zijn te vergelijken met de blaadjes (lobben) van een bloem die rondom het hart zijn geformeerd. De scheiding tussen de lobben is duidelijk waarneembaar en wordt gevormd door groengebieden of bedrijfsterreinen. Stratum binnen de Ring is opgebouwd uit acht woonbuurten met een geheel eigen identiteit die deel uitmaken van de wijk Oud-Stratum. De wijk is genoemd naar het oude centrum van het dorp Stratum dat bij de Sint Joriskerk lag. Het plangebied maakte tot 1920 nog onderdeel uit van de gemeente Stratum, waarna Stratum als geheel onderdeel wordt van de gemeente Eindhoven.

verplicht
Luchtfoto van het plangebied en haar omgeving, het gevarieerde karakter van de omgeving is hierop goed te zien

De omgeving van het plangebied kent een gevarieerd karakter. Naast wonen zijn er bijvoorbeeld langs de Aalsterweg veel verschillende voorzieningen (winkels, horeca, dienstverlening) te vinden en net ten noord - westen van het plangebied is het Parktheater gelegen wat op haar beurt weer grenst aan het Stadswandelpark. De directe omgeving is het best te omschrijven als een 'achterkant' situatie. In het oosten en zuiden grenst het plangebied namelijk aan achtertuinen van de woningen / voorzieningen aan de Aalsterweg en de Anna Bijnsweg. In het westen grenst het plangebied aan een braakliggend terrein waar in de toekomst eveneens woningen zullen worden ontwikkeld en ten noorden van het plangebied zijn recentelijk nieuwe woningen opgeleverd.

2.3 Beschrijving Plangebied

verplicht
Impressies van de voormalige supermarkt en het daarbij behorende parkeerterrein

Het plangebied bestaat uit de bedrijfsbebouwing van de voormalige supermarkt in het noorden en een grote parkeerplaats bestrijkt het zuidelijke overige deel van het plangebied. De aanwezige bebouwing is verouderd en ook de openbare ruimte is enigszins verwilderd. Er groeien verwilderde struiken op de perceelsgrens van met name de parkeerplaats en tevens is er veel onkruid aanwezig. Je zou kunnen zeggen dat dit gebied ogenschijnlijk ligt te wachten op een nieuwe ontwikkeling. Deze gewenste nieuwe ontwikkeling wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.

verplicht
Luchtfoto van het plangebied

2.4 Beschrijving Toekomstige Situatie

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 40 woningen mogelijk binnen het plangebied. Gezien de huidige situatie en uitstraling van het plangebied als geheel is onderhavige ontwikkeling van deze inbreidingslocatie in Stratum zeker een kwaliteitsverbetering te noemen.

De gewenste woningen zullen allen mogelijk gemaakt worden op de gronden waar momenteel de voormalige supermarkt staat en op het parkeerterrein. Op deze gronden wordt 1 groot bouwvlak opgenomen waarbinnen verdere uitwerking kan plaatsvinden. Hierbij is rekening gehouden met de stedenbouwkundige kenmerken in de omgeving van het plangebied. Dit is nader uitgewerkt in een notitie waarin de relatie tussen maximale invulling van het planvoornemen en de bestaande bebouwing is uitgewerkt in overzichtsplattegronden, aanzichten en vogelperspectieven (). Het bouwvlak houdt in het westen en zuiden van het plangebied een grotere afstand aan tot de bestaande bebouwing (zie onderstaande afbeelding).

verplicht
Overzichtsplattegrond met afstanden tussen bestaande bebouwing en het bestemmings- en bouwvlak.

Daarnaast is er in de regeling (de regels in combinatie met een aanduiding op de verbeelding) een maximale bouwhoogte van 12 meter opgenomen. Deze bouwhoogte biedt flexibiliteit ten aanzien van de uiteindelijke stedenbouwkundige invulling van het plangebied. Op deze manier worden zowel grondgebonden woningen mogelijk gemaakt, bestaande uit 2 lagen met een kap, als bijvoorbeeld een gestapeld woongebouw van 3 bouwlagen. Tijdens de inloopavond die heeft plaatsgevonden op 3 juli 2021 zijn mogelijke stedenbouwkundige inpassingen inzichtelijk gemaakt door middel van verkavelingsstudies die zijn gebaseerd op de kaders van het bestemmingsplan (Zie het verslag van de inloopavond in en de verschillende verkavelingsstudies in ).

De maximale bouwhoogte van 12 meter is bepaald op basis van de omliggende bebouwing: enerzijds de bebouwing langs de Aalsterweg met een hoogte van circa 9 a 10 meter, anderzijds de woongebouwen Parc Fontaine met een hoogte van circa 22 meter. Daarmee is sprake van een getrapte toename van de toegestane bouwhoogte vanaf de Aalsterweg in de richting van het Stadswandelpark. Hiermee sluit de maximale invulling van het planologisch-juridisch kader van dit bestemmingsplan stedenbouwkundig gezien op verantwoorde wijze aan op de bestaande omgeving (zie onderstaande afbeelding).

verplicht
Weergave maximale stedenbouwkundige uitwerking van een gestapeld woongebouw binnen het bouwvlak

Naar aanleiding van zienswijzen is in de regeling van onderhavig plan tevens een voorwaardelijke verplichting opgenomen, die ten behoeve van privacybescherming van omwonenden de realisatie van een groene erfafscheiding met een hoogte van 2 meter voorschrijft. Op de verbeelding is aangegeven waar deze dient te worden aangebracht. Op de verbeelding van dit plan is ten slotte tevens de aanduiding parkeergarage opgenomen zodat er onder de toekomstige bebouwing een parkeergarage kan worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) speelt in op de volgende ontwikkelingen en uitdagingen:

  • de veranderende behoefte aan wonen en werken;
  • de mobiliteit van personen;
  • economische positie tussen de tien meest concurrerende landen vasthouden voornamelijk in de sectoren logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw;
  • de bijzondere waarden (compacte steden omringd door open en natuurrijk landelijk gebied, cultuurhistorie en natuur) koesteren en versterken;
  • waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater in verband met de klimaatverandering en stedelijke ontwikkeling;
  • aandeel duurzame energiebronnen als wind, zon, biomassa en bodemenergie moet worden vergroot;
  • deregulering.

Om goed op deze ontwikkelingen en eisen in te spelen is een beleid nodig dat toekomstbestendig is en de gebruiker ruimte geeft. Dit vraagt een grondige actualisatie van de bestaande beleidsnota's voor ruimte en mobiliteit. De structuurvisie voorziet hierin door overheden, burgers en bedrijven de ruimte te geven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zich meer richten op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van belangen voor Nederland als geheel. Het Rijk ziet verder toe op de deregulering waarmee jaarlijks vele miljoenen euro's kunnen worden bespaard.

De provincies en gemeenten zullen afspraken maken over verstedelijking, groene ruimte en landschap. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het Rijk verbindt ruimtelijke ontwikkeling en mobiliteit en zet de gebruikers centraal. Het zijn bewoners, ondernemers, reizigers en verladers die Nederland sterk maken. Provincies en gemeenten krijgen de ruimte zelf maatwerk te leveren. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Hiertoe zijn voor de middellange termijn (2028) drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt 13 nationale belangen; hiervoor is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze belangen zijn gelijkwaardig aan elkaar en beïnvloeden elkaar onderling. In de SVIR is een eerste integrale afweging gemaakt van deze belangen. Dit heeft als gevolg dat het Rijk in gebieden of projecten een gebieds- of projectspecifieke afweging zal maken. Indien nodig maakt het Rijk duidelijk welke nationale belangen voorgaan.

Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1). De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuidoost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land. Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. Hightech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.

In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieus, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.

Toepassing plangebied

De SVIR voorziet niet in onderwerpen die direct op het plangebied van toepassing zijn. Dit houdt in dat voor het planvoornemen geen beperkingen vanuit de SVIR gelden. Wel is de ladder voor duurzame verstedelijking een belangrijk uitgangspunt voor het toevoegen van woningen, zoals opgenomen in de SVIR (zie paragraaf 3.2.3). Transformeren en benutten van bestaand bebouwd gebied door herstructurering geniet de voorkeur boven nieuwe uitbreiding. Voorliggend planvoornemen voorziet in het transformeren van een voormalig supermarktterrein binnen een bestaand bebouwd gebied naar een verbeterde kwalitatieve ruimte met woningen, nieuwe openbare ruimte, groen en parkeervoorzienigen. Het planvoornemen past derhalve goed binnen het rijksbeleid.

In algemene zin kan worden opgemerkt dat met deze ruimtelijke onderbouwing invulling wordt gegeven aan de vereiste zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming (nationaal belang 13).

3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De SVIR (zie paragraaf 3.2.1) bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.

Voor Eindhoven is de 380Kv-hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in het noorden en deels oosten van Eindhoven. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het NatuurNetwerkNerderland (NNN), dit betreft de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS), direct doorwerkt naar bestemmingsplannen. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale verordening aangewezen (zie ook paragraaf 3.3.2). Daarmee is het NNN een provinciaal belang geworden onder de noemer NatuurNetwerkBrabant (NNB). Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.

Toepassing plangebied

Het Barro voorziet niet in onderwerpen die op het plangebied van toepassing zijn. Het plangebied is namelijk niet gelegen nabij de hoogspanningsleiding of binnen het NNB. Ook is het plangebied niet gelegen binnen het beperkingengebied zoals is opgenomen in het Luchthavenbesluit Eindhoven. Het is dan ook niet nodig om hier afzonderlijk nader op in te gaan. Voor het planvoornemen gelden dan ook geen beperkingen vanuit het Barro.

3.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ingevolge artikel 5.20 Besluit omgevingsrecht en de zogenoemde ladder voor duurzame verstedelijking, als vastgelegd in artikel 3.1.6, lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden beschreven:

  • dat wordt voorzien in een behoefte (trede 1) en zo ja,
  • als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden via herstructurering, transformatie of anderszins (trede 2)

Stedelijke ontwikkeling?

Uit het voorgaande blijkt dat in de eerste plaats sprake moet zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Onder stedelijke ontwikkeling wordt gezien het bepaalde in artikel 1.1.1 Besluit ruimtelijke ordening verstaan: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. In de literatuur wordt er bij voorziene ontwikkelingen met betrekking tot woningbouw gesproken over een daadwerkelijke ondergrens. Volgens vaste jurisprudentie zijn elf woningen (welke op één dezelfde locatie worden gerealiseerd) het maximale aantal woningen wat door de Afdeling als te kleinschalig wordt geacht om als een stedelijke ontwikkeling te kunnen worden gekwalificeerd (ABRvS 18-11-2015, ECLI:NL:RVS:2015:3542, r.o. 8.2.). Het minimale aantal woningen wat gerealiseerd moet worden (op dezelfde locatie) om als stedelijke ontwikkeling te worden gekwalificeerd is aldus twaalf (ABRvS 22-07-2015, ECLI:NL:RVS:2015:2329, r.o. 6.3).

Actuele regionale behoefte

In het Regionaal Ruimtelijk Overleg (RRO) van 16 december 2015 is wel het regionaal woningbouwprogramma 2015 t/m 2024 voor de subregio Stedelijk Gebied vastgesteld, maar nog niet de onderlinge verdeling per gemeente. De onderlinge verdeling per gemeente zal in een extra RRO worden vastgesteld. Tot die tijd wordt door de provincie uitgegaan van aantallen van de afspraken de gemaakt zijn in het overleg Bestuurlijk Overleg Randgemeenten (BOR) en het Bestuurlijke samenwerking stedelijk gebied Eindhoven (BSGE). Daarmee zijn we bij het besluit van het RRO van november 2014.

In het gecombineerde portefeuillehoudersoverleg Ruimte en Wonen/Regionaal Ruimtelijk Overleg Zuidoost Brabant van november 2014 zijn, op basis van de geactualiseerde provinciale bevolkings- en woningbehoefteprognose (2014) en de eerder vastgestelde uitgangspunten, de regionale woningbouwafspraken voor de periode 2014 t/m 2023 vastgesteld. Voor Eindhoven zijn dit 3.775 woningen. Dit betreft de netto toename van de woningvoorraad exclusief vervangende nieuwbouw door sloop. In de regionale Agenda Wonen 2014 is voor de eerst komende tienjaarsperiode een overzicht gegeven in hoeverre de plancapaciteit kan voorzien in de geprognosticeerde woningbouwopgave/-afspraken. Het aandeel harde plancapaciteit voor de tienjaarsperiode bedraagt in het merendeel van de gemeenten in Zuidoost-Brabant gemiddeld 55%. Voor Eindhoven is dit percentage 64%. Daarmee bestaat kwantitatief in ieder geval ruimte voor dit planvoornemen daar komt nog bij dat het plangebied is opgenomen in de prioriteitenlijst van de Woonvisie van de gemeente Eindhoven zoals omschreven in paragraaf 3.5.

Binnen bestaand stedelijk gebied door herstructurering / transformatie

Dit plan heeft betrekking op een herstructurerings / transformatie-opgave binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven. Omdat er sprake is van herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en omdat er sprake is van een aangetoonde behoefte past het planvoornemen binnen de uitgangspunten van de ladder. Daarnaast is dit plan flexibel opgezet zodat zowel kwalitatief als kwantitatief kan worden ingespeeld op de actuele behoefte.

3.3 Provinciaal Beleid

3.3.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening 2014

Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.

Deel A

Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.

Deel B

De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:

  • de groenblauwe structuur
  • het landelijk gebied
  • de stedelijke structuur
  • de infrastructuur

In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.

Uitwerking structuurvisie

De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.

Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij aan een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.

verplicht
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014, het plangebied is rood omcirkeltd en valt volledig binnen Stedelijk concentratiegebied

Toepassing plangebied

Het plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken. De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid uit de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening van de provincie Noord-Brabant, mits voldaan wordt aan de afspraken uit het RRO en de ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.2.3 is reeds ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking en in paragraaf 3.5 wordt ingegaan op de regionale woonafspraken.

Op de structurenkaart van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening is net ten westen van het plangebied een paars gestreepte lijn aanwezig. Deze lijn is aangeduid als 'OV-netwerk HOV regionaal - in studie'. Het betreft de HOV-verbinding tussen het centrum van Eindhoven en de High Tech Campus. De HOV-verbinding is inmiddels gerealiseerd ter plaatse van de Vestdijk en loopt niet door het plangebied. Gezien het voorgaande vormt het de structuurvisie geen belemmering voor het planvoornemen.

3.3.2 Verordening ruimte 2014

Provinciale Staten van Noord-Brabant heeft op 7 februari 2014 de 'Verordening Ruimte 2014' vastgesteld. Daarna is deze meermaals opnieuw en gewijzigd vastgesteld. In de Verordening Ruimte staan regels waarmee een gemeente rekening moet houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen. Door deze regels weten gemeenten al in een vroeg stadium waar ze aan toe zijn. De provincie stelt algemene regels die voor heel Brabant gelden, maar verdeelt het grondgebied ook in vier structuren waarvoor apart beleid geldt.

Algemene regels

In de verordening zijn algemene regels opgenomen die altijd en voor heel Brabant gelden. Deze regels hebben betrekking op zorgvuldig ruimtegebruik en op het bevorderen van de ruimtelijke kwaliteit van Brabant. In het algemeen houdt dit in dat gebruikers van een gebied rekening houden met het karakter, de grootte en de functie ervan. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Het doel van zorgvuldig ruimtegebruik is om bestaand bebouwd gebied zo goed mogelijk te benutten. Pas als dat niet kan, wordt gezocht naar de beste plek in het buitengebied om nieuwe ruimte te gebruiken. Daarnaast wil de provincie verouderde locaties in stedelijk gebied opnieuw invullen en ongewenste functies in het buitengebied saneren.

Structuren (hoofdkaart)

Verder onderscheidt de verordening de volgende vier structuren:

  • stedelijke structuur
  • ecologische hoofdstructuur
  • groenblauwe mantel
  • gemengd landelijk gebied

Deze structuren zijn gekoppeld aan de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en zijn Brabant dekkend. Elk ruimtelijk oppervlak van Brabant valt onder één van deze structuren. Per structuur is uitgewerkt welke functies ontwikkeld kunnen worden en onder welke voorwaarden. De vier structuren staan op de hoofdkaart van de verordening.

verplicht
Themakaart Stedelijke ontwikkeling uit de Verordening ruimte 2014, het plangebied is rood omcirkeld

Toepassing plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de structuur 'Bestaand stedelijk gebied, stedelijk concentratiegebied'. Het provinciale beleid is er al decennia lang op gericht om stedelijke ontwikkeling in stedelijke concentratiegebieden te bundelen. Het doel daarvan is om voldoende draagvlak voor de steden als economische en culturele motor te creëren en om het dichtslibben van het landelijk gebied tegen te gaan. Op provinciale schaal betekent dit dat het merendeel van de woningbouw, de bedrijventerreinen, voorzieningen en bijbehorende infrastructuur moet plaatsvinden in of aansluitend op de stedelijke concentratiegebieden. Binnen het bestaand stedelijk gebied is de gemeente in het algemeen vrij om te voorzien in stedelijke ontwikkeling.

Verder is het belang 'zorgvuldig ruimtegebruik' in de Verordening Ruimte 2014 aangemerkt als een provinciaal belang. Stedelijke ontwikkelingen dienen te worden gemotiveerd met in achtneming van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' zoals opgenomen in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 3.2.3 is reeds uitvoerig ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking en hieruit is gebleken dat het planvoornemen past binnen de uitgangspunten van de ladder. Gezien het voorgaande vormt de verordening geen belemmering voor het planvoornemen.

3.4 Gemeentelijk Beleid

3.4.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik.

verplicht
Gebruik van de ruimte Interimstructuurvisie Eindhoven, het plangebied is rood omcirkeld

Toepassing plangebied

Het plangebied is op de op de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie aangeduid als wonen. Deze gronden zijn voornamelijk bedoeld voor wonen, inclusief alle afgeleide wijk- en buurtgerichte functies op het gebied van (middelbaar-/ basis-)onderwijs, zorg, opvang, cultuur, religieuze voorzieningen, ontspanning en vrije tijd, groen (o.a. buurt- en wijkparken, sportfaciliteiten en -velden, buurtontmoetingsruimten), detailhandel en werken (woonwerkcombinaties en kleine bedrijven met milieucategorie 1, 2 en gedeeltelijk 3). Deze functies zijn noodzakelijk voor het functioneren van een gebied als woongebied. Zij vallen dus onder deze definitie en worden niet afzonderlijk in beeld gebracht, mede omdat hun ruimtebeslag relatief beperkt is. Deze ontwikkeling voorziet in een woonfunctie en is daarmee dan ook in overeenstemming met de uitgangspunten in de Interimstructuurvisie.

3.5 Volkshuisvesting

De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de Woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maakt de gemeente de richting waarin zij de stad wil ontwikkelen duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad.

Ambitieuze stad

Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft. De gemeente staat voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. Men verwacht dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden. Tot 2030 willen de gemeente minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stationsomgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.

Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente (anno 2015). De gemeente wil ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat wil men doen door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vraagt men van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Solidaire stad

Eindhoven wil een samenleving zijn, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, maar sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is. De gemeente heeft oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.

De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.

Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.

Innovatieve stad

De gemeente wil partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.

Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.

Verder wil de gemeente in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties wil de gemeente de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.

Toepassing plangebied

Zoals uit de ambitie 'Ambitieuze stad' blijkt, zal het inwoneraantal in Eindhoven de komende jaren nog groeien. Eindhoven wenst de extra wooncapaciteit binnen de rondweg op te vangen. Daarbij zijn initiatiefnemers, waaronder projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties, aan zet. Bij nieuwe initiatieven dienen ze in te gaan op een aantal punten, zoals het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.

Kijkend naar de belangrijkste uitgangspunten in de Woonvisie speelt dit planvoornemen in op het mogelijk maken van transformatie van leegstaand vastgoed / braakliggend terrein. Daarnaast betreft dit een initiatief vanuit de markt, iets waar de gemeente nu juist naar op zoek is en er bestaat straks de mogelijkheid tot het creëren van een nieuw centrumstedelijk woonmilieu. Met dit bestemmingsplan worden namelijk 40 stadswoningen mogelijk gemaakt in een centrumstedelijk gebied.

Daarnaast maakt deze woningbouwlocatie al langer deel uit van het woningbouwprogramma van de gemeente Eindhoven en is ook opgenomen in het overzicht van bouwplannen d.d. april 2018 dat behoort bij de Woonvisie die op 15 december 2015 is vastgesteld.

Huisvestingsverordening

Op 15 december 2015 heeft de gemeenteraad de 'Huisvestingsverordening 2016' vastgesteld. In de Huisvestingsverordening is een urgentieregeling opgenomen en een regeling voor het wijzigen van de samenstelling van de woningvoorraad. De urgentieregeling is samen met de gemeenten van het Stedelijk Gebied Eindhoven opgesteld. In deze regeling wordt geregeld dat bepaalde doelgroepen voorrang krijgen op de woningmarkt.

Daarnaast zijn regels opgenomen over het wijzigen van de samenstelling van de woonruimtevoorraad. Hieronder wordt verstaan het onttrekken of samenvoegen van woonruimte, het omzetten van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte (kamerbewoning), woningvorming (verbouwen tot twee of meer woonruimten) en splitsing in appartementsrechten. In de verordening staan regels voor het verlenen van een vergunning hiervoor. De huisvestingsverordening is van toepassing naast dit bestemmingsplan.

3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden

3.6.1 Archeologie

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.

verplicht
Uitsnede van de archeologische waardenkaart van de gemeente Eindhoven waarbij het plangebied rood is omcirkeld

Toepassing plangebied

Het plangebied grenst aan de historische dorpskern van Stratum, een gebied waar een archeologische verwachtingswaarde op van toepassing is. Het plangebied valt hier echter net buiten, de oostelijke plangrens vormt namelijk de exacte grens van het gebied met de archeologische verwachtingswaarde. Dit blijkt eveneens uit bestudering van het geldende bestemmingsplan. Binnen dat plan is er geen dubbelbestemming archeologie van toepassing op het plangebied. Het aspect archeologie hoeft dan ook niet nader te worden onderzocht.

Als er onverwacht toch archeologische vondsten worden aangetroffen dan moeten deze vondsten en de locatie waar ze zijn gevonden worden aangemeld. Dit is geregeld in de Erfgoedwet door middel van een meldingsplicht. Officieel moet de vondst worden gemeld bij de minister, in de praktijk kan de vinder terecht bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed of bij de afdeling Omgevingskwaliteit van de gemeente Eindhoven.”

3.6.2 Cultuurhistorie

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

verplicht
Uitsnede van de cultuurhistorische waardenkaart van de gemeente Einhoven, het plangebied is rood omcirkeld

Uit bestudering van de cultuurhistorische waardenkaart blijkt dat er geen cultuurhistorische waarden zijn toegekend aan het plangebied. Wel zijn er in de directe omgeving van het plangebied cultuurhistorisch waardevolle elementen te vinden. Dit betreffen de Aalsterweg als historisch lint en het stadswandelpark als historische groenstructuur. Het planvoornemen om maximaal 40 woningen te realiseren is hier niet van negatieve invloed op.

Conclusie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het planvoornemen.

3.7 Verkeer En Parkeren

3.7.1 Verkeer

Het plangebied wordt voor het autoverkeer ontsloten via de Hofdijkstraat welke in zuidelijke richting uitkomt op de Anna Bijnsweg, nog verder richting het zuiden komt men via de La Sage ten Broeklaan uiteindelijk uit op de Boutenslaan welke onderdeel is van de ringweg rond het centrum van Eindhoven. De La Sage ten Broeklaan loopt eveneens in noordelijke richting in de richting van het Parktheater, deze route is enkel geschikt voor fietsers en voetgangers in beide richtingen. In noord - oostelijke richting wordt het plangebied ontsloten via de Looiakkerstraat welke uitkomt op de Aalsterweg. Tot slot is er via de Anna Bijnsweg (eenrichtingsverkeer vanaf de Aalsterweg) nog een derde manier om het plangebied enkel te betreden met de auto. Alle voorgaand genoemde wegen zijn eveneens geschikt voor langzaam verkeer.

Daarnaast zijn er plannen om de Looiakkerstraat door te trekken tot aan de Hofdijkstraat (zie gele peil op de volgende afbeelding). Deze ingreep zou een extra verbetering betreffen van de ontsluiting van het plangebied. Om deze zogenaamde doorsteek in de toekomst mogelijk te maken is op de verbeelding de aanduiding 'verkeer' opgenomen. Omdat deze uitwerking nog niet heeft plaatgevonden en onduidelijk is waar de eventueel toekomstige doorsteek precies komt te liggen is de aanduiding ruim opgezet, er kan hierdoor in voldoende mate worden geschoven met de positie van de weg. Op de nu volgende afbeelding wordt het voorgaande verder verduidelijkt.

verplicht
Het plangebied (geel omcikeld), de rode pijlen geven de ontsluiting weer en de gele peil geeft de mogelijke doorsteek van de Looiakkerstraat naar de Hofdijkstraat weer. De rode stippellijn geeft de langzaamverkeersroute weer over de Le Sage ten Broeklaan

Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling (de realisatie van maximaal 40 woningen) wordt niet verwacht dat de ontwikkeling een dusdanige verkeersaantrekkende werking met zich mee zal brengen dat dit voor problemen in de omgeving zal zorgen. Daarnaast is het nog niet bekend wat voor typen woningen er precies zullen worden gerealiseerd. Om die reden is er voor de nu volgende verkeersgeneratie cijfers uitgegaan van een 'worst-case' scenario. Hiervoor is aansluiting gezocht bij de ASVV 2012 van het CROW. Let wel, de nu volgende berekening betreft een voorbeeld. De exacte berekening kan pas plaatsvinden als het plan verder is uitgewerkt. Voor de berekeningen is uitgegaan van de schil van het centrum en een zeer sterk stedelijk gebied.

Voorbeeld 1 worst case

Stel er worden 40 woningen gerealiseerd waarvan 10 tussen koop tussenwoningen en 30 appartementen waarvan 15 koop middelduur en 15 huur middelduur dan komt dit neer op de nu volgende berekeningen. Er wordt nogmaals benadrukt dat er bij deze voorbeelden uit is gegaan van een 'worst case' scenario (maximale verkeersgeneratie conform ASVV cijfers).

10 koopwoningen tussen/hoek: 6,2 voertuigbewegingen per etmaal: 10 x 6,2 = 62

15 appartementen middelduur koop: 4,5 voertuigbewegingen per etmaal: 15 x 4,5 = 67,5

15 appartementen middeldure huur: 2,6 voertuigbewegingen per etmaal: 15 x 2,6 = 39

Totaal = 168,5

Voorbeeld 2 worst worst case

Stel, al lijkt dit onwaarschijnlijk, er worden 40 dure koop appartementen gerealiseerd dan komt dit neer op de nu volgende berekening. Ook hier is weer uitgegaan van 'worst case'.

40 appartementen duur koop: 6,2 voertuigbewegingen per etmaal: 40 x 6,2 = 248

Voorbeeld 3 een realistischer beeld

Stel er worden 40 woningen gerealiseerd waarvan 10 tussen koop tussenwoningen en 30 appartementen waarvan 10 koop duur en 10 huur middelduur en 10 huur kamerverhuur (niet voor studenten) dan komt dit neer op de nu volgende berekeningen. Bij dit voorbeeld is er uitgegaan van het gemiddelde tussen de minimale en maximale verkeersgeneratie conform de ASVV cijfers.

10 koopwoningen tussen/hoek: 5,8 voertuigbewegingen per etmaal: 10 x 5,8 = 58

10 appartementen duur koop: 5,8 voertuigbewegingen per etmaal: 10 x 5,8 = 58

10 appartementen middeldure huur: 2,2 voertuigbewegingen per etmaal: 10 x 2,2 = 22

10 appartementen kamerverhuur: 1,0 voertuigbewegingen per etmaal: 10 x 1,0 = 10

Totaal = 148

3.7.2 Nota parkeernormen

In september 2019 is de Nota parkeernormen 2019 vastgesteld. De nota legt vast hoeveel parkeerplekken voor auto's en fietsen gerealiseerd moeten worden bij nieuwe ontwikkelingen in de stad. Het gaat dan bijvoorbeeld om een woongebied, een winkelcentrum, een bedrijventerrein of een combinatie van verschillende functies.

verplicht
Tabel waarin de parkeernormen voor auto's met betrekking tot wonen voor een 'schilwijk' zijn weergegeven
verplicht
Tabel waarin de parkeernormen voor fietsen met betrekking tot wonen voor een 'schilwijk' zijn weergegeven

Toepassing plangebied

Het plangebied is volgens de Nota Parkeernormen 2019 gelegen in een 'schilwijk'. Bij de verdere uitwerking van dit woongebied zal rekening moeten worden gehouden met de parkeernomen zoals weergegeven in voorgaande tabellen. Hieraan zal worden getoetst zodra er een omgevingsvergunning voor bouwen wordt aangevraagd. Het plangebied is voldoende groot en biedt voldoende mogelijkheden om aan de parkeernorm voor de realisatie van 40 woningen te voldoen, zeker ook gezien het feit er een mogelijkheid tot realisatie van een parkeergarage in het plan is opgenomen. Het aantal benodigde parkeerplaatsen is hierbij afhankelijk van de verschillende normen per woningtype. Om dit te borgen is er in de regels van dit bestemmingsplan een dynamische verwijzing naar de Nota Parkeernormen opgenomen. Binnen alle nu volgende voorbeelden is bezoekers parkeren inbegrepen.

Voorbeeld 1 worst case

Stel er worden 40 woningen gerealiseerd waarvan 10 tussen koop tussenwoningen (grondgebonden woning midden) en 30 appartementen waarvan 15 koop middelduur (niet grondgebonden woningen midden) en 15 huur middelduur (niet grondgebonden woningen midden) dan komt dit neer op de nu volgende berekeningen. Ook hier is gegaan van een 'worst case' scenario (maximale parkeerbehoefte conform ASVV cijfers).

Parkeerbehoefte auto's

10 koopwoningen tussen/hoek: 1,3 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 1,3 = 13

15 appartementen middelduur koop: 0,9 benodigde parkeerplaatsen: 15 x 0,9 = 14

15 appartementen middeldure huur: 0,9 benodigde parkeerplaatsen: 15 x 0,9 = 14

Totaal = 41

Parkeerbehoefte fietsen

10 koopwoningen tussen/hoek: 4 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 4,0 = 40

15 appartementen middelduur koop: 0,9 benodigde parkeerplaatsen: 15 x 3,0 = 45

15 appartementen middeldure huur: 1,6 benodigde parkeerplaatsen: 15 x 3,0 = 45

Totaal = 130

Voorbeeld 2 worst worst case

40 kleine grondgebonden woningen:

1,2 benodigde autoparkeerplaatsen: 40 x 1,2 = 48

4,0 benodigde fietsparkeerplaatsen: 40 x 4,0 = 160

Voorbeeld 3 een realistischer beeld

Stel er worden 40 woningen gerealiseerd waarvan 10 tussen koop tussenwoningen (grondgebonden woning midden) en 30 appartementen waarvan 10 koop duur (niet grondgebonden groot) en 10 huur middelduur (niet grondgebonden midden) en 10 huur kamerverhuur (niet voor studenten) (niet grondgebonden klein) dan komt dit neer op de nu volgende berekeningen. Bij dit voorbeeld is er uitgegaan van het gemiddelde tussen de minimale en maximale parkeerbehoefte conform de nota parkeernormen.

Parkeerbehoefte auto

10 koopwoningen tussen/hoek: 1,3 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 1,3 = 13

10 appartementen duur koop: 1,7 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 2,0 = 20

10 appartementen middeldure huur: 1,25 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 0,9 = 9

10 appartementen kamerverhuur: 0,4 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 0,2 = 2

Totaal = 44

Parkeerbehoefte fiets

10 koopwoningen tussen/hoek: 4,0 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 4,0 = 40

10 appartementen duur koop: 1,7 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 4,0 = 40

10 appartementen middeldure huur: 1,25 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 3,0 = 30

10 appartementen kamerverhuur: 0,4 benodigde parkeerplaatsen: 10 x 1,0 = 10

Totaal = 120

3.8 Groen

3.8.1 Groenbeleidsplan 2017

Begin 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:

  • richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
  • faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
  • aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
  • groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
  • partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.

Het Groenbeleidsplan 2017 blijft na vaststelling van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen. Het plangebied is geheel gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'.

Strategie: Stad, rood beeldbepalend

In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen.

Toepassing plangebied

Momenteel bestaat het plangebied uit het bedrijfspand van de voormalige supermarkt en verhard oppervlak in de vorm van bestrating en asfalt. Het enige groen dat aanwezig is betreft wild gegroeide struiken, en onkruid. Dit groen is enkel aanwezig op de perceelsgrens van het plangebied en is onverzorgd en door de aanwezige hekken heen gegroeid zoals goed te zien is op de nu volgende afbeeldingen. Daarnaast groeit er veel onkruid rondom het plangebied. Kortom het aanwezige groen heeft geen betekenisvolle waarde.

verplicht
Impressie van het aanwezige groen en onkruid
verplicht
Impressie van het plangebied (rood omlijnd), hierop is goed te zien dat er enkel groen aanwezig op de perceelsgrens

Vanzelfsprekend is het binnen deze nieuwe woonbestemming ook toegestaan om groen te realiseren. Bij de verdere uitwerking van het plan zal door de ontwikkelaar rekening moeten worden gehouden met groen in zowel de nieuwe openbare ruimte evenals in de toekomstige tuinen van de woningen. Gesteld kan worden dat, gezien de zeer geringe en onverzorgde hoeveelheid (aankledings) groen er momenteel aanwezig is, het groen binnen het plangebied in de toekomstige situatie toe zal gaan nemen en dat eveneens de kwaliteit en uitstraling van het groen zal verbeteren.

Verdichten en vergroenen

Aansluitend op de doelstelling ter behoud en versterking van de groenstructuur en groene kwaliteiten/uitstraling geldt een streefwaarde voor de hoeveelheid groen. Bij ontwikkelingen binnen bebouwd gebied is de streefwaarde 4-8 m2 toevoeging groen per toegevoegde woning. Daar waar dat door ruimtegebrek niet mogelijk is, biedt de nog uit te werken groencompensatieregeling de mogelijkheid om deze gewenste toevoeging door financiële compensatie elders voor de vergroening van het centrum of ter versterking van de groenstructuur in te zetten. In bepaalde gevallen kan ook kwalitatief hoogwaardig groen op dak en gevel gedeeltelijk als compensatie ingezet worden. Ook dit dient te worden uitgewerkt als onderdeel van de groencompensatieregeling bij de verdere uitwerking van het planvoornemen.

3.8.2 Verordening bomen

Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (uitwerking daarvan in) 'nadere regels Bomen' samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene kaart

Een belangrijk onderdeel van de verordening Bomen is de groene kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • Monumentale bomen;
  • Waardevolle bomen;
  • Basis bomen;
  • Bomen hoofdstructuur;
  • Bomen nevenstructuur;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • Waardevolle bomen;
  • Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • Bomen op private gronden groter of gelijk aan 500 m².

Voor het vellen van een houtopstand die deel uitmaakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning noodzakelijk.

Nadere regels

De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van de kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.

Toepassing plangebied

Binnen het plangebied zijn geen bomen aanwezig. Op de perceelsgrens zijn zoals hiervoor omschreven enkel wild gegroeide struiken aanwezig. Er zijn dus geen waardevolle bomen aanwezig binnen of in de directe omgeving van het plangebied. De dichtsbijzijnde bomen staan ten zuiden van het plangebied in de achtertuinen van de woningen langs de Anna Bijnsweg, ook dit zijn geen waardevolle bomen en daarnaast heeft het toestaan van woningen binnen het plangebied geen negatief effect op deze bomen. Kortom, er zijn geen bomen of andere aanwezige natuurwaarden aanwezig binnen of in de directe omgeving van het plangebied.

3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.

Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf

4.1 Inleiding

Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling, dient onderzocht te worden welke milieuaspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals woningen.

Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

4.2 Bedrijven En Milieuzonering

Bij de ontwikkeling van nieuwe functies dient rekening gehouden te worden met milieuzoneringen van bestaande en toekomstige bedrijven en inrichtingen om zodoende de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Bij de milieuzonering wordt gebruik gemaakt van de door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) opgestelde Lijst van Bedrijfsactiviteiten. In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in de richtafstandentabel gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
  • de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
  • de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.

Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.

Toepassing plangebied

Met dit bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal 40 woningen mogelijk gemaakt. De exacte locatie van deze toekomstige woningen is op dit moment nog niet bekend dus er is uitgegaan van de grens van het bouwvlak om de afstanden tot omliggende bedrijven te bepalen. Ten oosten van het plangebied, langs de Aalsterweg, zijn verschillende bedrijven / voorzieningen gevestigd. Het betreft horeca en detailhandel met allen een grootste afstand van 10 meter. In alle gevallen ligt het bouwvlak op ruim 20 meter afstand van deze bedrijven. Daar komt tevens bij dat er sprake is van een gemengd gebied waardoor de afstand van 10 meter terug valt naar 0. Er is, naast woningen, namelijk ook sprake van andere functies (met name langs de Aalsterweg) zoals winkels, horeca en andere kleine bedrijven. Ten noordwesten van het plangebied op een afstand van ongeveer 70 meter ligt, weliswaar volledig afgeschermd door tussenliggende bebouwing, het Parktheather. Dit theater heeft een grootste afstand van 30 meter. Ook ligt het plangebied in de buurt van hoofdinfrastructuur (de Aalsterweg). Op de nu volgende afbeelding wordt dit verder verduidelijkt.

Gezien de afstanden tot de verschillende voorzieningen en voorgaande uiteenzetting vormen deze voorzieningen geen belemmering voor het planvoornemen en vormen woningen binnen het plangebied ook geen belemmering voor de verschillende bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving.

verplicht
Luchtfoto waarop goed te zien is dat er sprake is van een gemengd gebied. Langs de Aalsterweg, die als hoofdontsluitingsweg kan worden aangemerkt zijn naast woningen namelijk ook een café, een restaurant, een bakkerij, een drogist, een kaaswinkel, een wijnwinkel, een lederwarenwinkel, een taalschool, een kapper en een hypotheekverstrekker gelegen. Daarnaast is iets meer naar het noord - westen nog het Parktheather gelegen met bijbehorend restaurant, er is dus duidelijk sprake van een gemengd gebied

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.3 Geluid

De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken. De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.

Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen. Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 40 appartementen mogelijk. Appertementen (woningen) zijn geluidgevoelige bestemmingen in de zin van de Wgh.

Toepassing plangebied

Wegverkeerslawaai

Om te kunnen controleren of er wordt voldaan aan de normen uit de Wgh is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd door bureau Kragten, rapportnummer WND608-0001-VL, datum 13 september 2018. De conclusies uit dit onderzoek zijn nu volgend weergegeven en de volledige onderzoeksrapportage is bijgevoegd als Bijlage 2.

Uit het onderzoek blijkt dat, ten gevolge van verkeer op de Aalsterweg, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder ter plaatse van een deel van het plangebied wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt niet overschreden. Vanwege de overige wegen in de omgeving van het plangebied bedraagt de geluidbelasting niet meer dan 48 dB.

verplicht
Afbeelding waarop de geluidsbelasting van de Aalsterweg goed zichtbaar is, voor de gele gedeelten geldt dat als hier woningen worden gerealiseerd er hogere grenswaarden moeten worden aangevraagd

De maximaal toegestane snelheid op de Aalsterweg bedraagt 50 km/uur. Een verdere snelheidsverlaging op deze, binnen de bebouwde kom gelegen gebiedsontsluitingsweg, is geen reële optie. Door het toepassen van een wegdektype met een hogere geluidreducerende werking op de Aalsterweg kan de geluidbelasting worden gereduceerd, echter niet tot maximaal de voorkeursgrenswaarde. Daarnaast zullen maatregelen aan het wegdek dermate kostbaar zijn, dat deze redelijkerwijs niet te verlangen zijn.

Het op grotere afstand van de weg realiseren van de woningen, in het gebied waar de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden stuit mogelijk op stedenbouwkundige bezwaren. Het plaatsen van schermen en/of wallen zal, vanwege de ligging van het bouwplan in stedelijk gebied, stuiten op landschappelijke en/of verkeerskundige bezwaren.

Aangezien bron- en/of overdrachtsmaatregelen niet haalbaar of gewenst zijn, zal voor de woningen een hogere waarde aangevraagd moeten te worden. Een hogere waarde wordt vaak berekend aan de hand van de specifieke locatie en gevelconstructie zoals aangevraagd wordt bij een omgevingsvergunning. Omdat nog geen verkaveling van het plangebied bekend is, moet in dit geval een hogere waarde van 53 dB, de maatgevende geluidbelasting vanwege de Aalsterweg, op voorhand worden vastgesteld aan de hand van het bouwvlak om daarmee de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te verzekeren.

Railverkeerslawaai

Het plangebied ligt op ruim 1,6 kilometer van het Centraal Station van Eindhoven. Het plangebied is dan ook niet gelegen binnen de zone van de spoorlijnen Eindhoven - Weert en Eindhoven - Venlo, die vanaf het station in (zuid)oostelijke richting lopen. Het aspect railverkeerslawaai is dan ook niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

Industrielawaai

Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het aspect industrielawaai is dan ook niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

Luchtvaartlawaai

Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 7 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Deze wet omvat een nieuw stelsel van besluitvorming en normen voor alle luchthavens, met uitzondering van Schiphol. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld met een militaire geluidsruimte voor militair vliegverkeer en een burgergeluidsruimte voor het commercieel burgermedegebruik. Het luchthavenbesluit is op 26 september 2014 vastgesteld. Met dit besluit is de 35Ke-geluidszone rond de luchthaven vastgelegd als grens van de geluidsbelasting van het gezamenlijke militaire en civiele vliegverkeer. Het plangebied ligt niet binnen deze vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren). Deze geluidszone werkt daarom niet belemmerend op het planvoornemen.

Conclusie

Gezien voorgaande conclusies vormt het aspect geluid geen belemmering voor het planvoornemen mits er hogere waarden worden vastgesteld. Gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure zal om die reden ook een procedure hogere waarden worden doorlopen.

4.4 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.

Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m3. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 micogram/m3.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieën projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:

  • woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
  • woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
  • kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.

Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt
  • een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.

Besluit gevoelige bestemmingen

Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.

Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.

In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.

Goede ruimtelijke ordening

Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.

Toepassing plangebied

Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van maximaal 40 woningen. Uitgaande van het 3% criterium (1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg) is binnen het plangebied daarmee bij lange na geen sprake van een project dat in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Derhalve hoeft er niet te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.

Uit oogpunt van goede ruimtelijke ordening is eveneens gekeken naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (zowel PM10 als PM2.5) ter plaatse van de voorgenomen ontwikkeling. Om een goed beeld te krijgen van deze concentraties is gebruik gemaakt van de resultaten uit de NSL Monitoringstool (monitoringsronde 2020). Met deze Monitoringstool wordt de luchtkwaliteit jaarlijks in beeld gebracht langs de drukste wegen in Nederland, zowel voor het gepasseerde jaar als voor de toekomst. De Monitoringstool wordt jaarlijks geactualiseerd op basis van de generieke invoergegevens en verkeersgegevens van het Rijk, provincies en gemeenten. De (maximale) concentraties in de directe nabijheid van de voorgenomen ontwikkeling zijn in onderstaande tabel in beeld gebracht. Als uitgangspunt zijn de waarden van het dichtstbijzijnde meetpunt genomen (langs de Aalsterweg richting kruising Leenderweg, zie meest noordelijke aangeduide meetpunt op navolgende afbeelding).

verplicht
Uitsnede kaart NSL-monitoringstool. Dichtstbijzijnde meetpunten rood omcirkeld
2020 2030 Maatgevende richtwaarde
NO2 19.942 13.501 50
PM10 17.411 15.118 32.5
PM2,5 9.937 8.113 25

Uit de NSL- monitoringskaart blijkt dat de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5 ter plaatse van de rekenpunten ver onder de maatgevende richtwaarden liggen. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van het plangebied ruimschoots wordt voldaan aan de richtwaarden. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor onderhavig planvoornemen.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Externe Veiligheid

Bij de ruimtelijke planvorming moet rekening worden gehouden met het aspect externe veiligheid. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en risicovol transport. Daarbij gaat het om de risico's verbonden aan 'risicovolle inrichtingen', waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd, opgeslagen of gebruikt en anderzijds om het 'vervoer van gevaarlijke stoffen' via wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen. Het uitgangspunt van wet- en regelgeving en beleid ten aanzien van externe veiligheid is scheiding van kwetsbare functies en risicobronnen, waarmee men het volgende wil bereiken:

bescherming van personen die zich bevinden in de nabijheid van een risicobron tegen de kans op overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen of ten gevolge van een ongeval met een vliegtuig op of nabij een luchthaven;

bescherming van de samenleving tegen het ontwrichtende effect van een dergelijk ongeval met een groot aantal slachtoffers.

Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; 1 januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico.

Plaatsgebonden Risico (PR)

Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten'.

Groepsrisico (GR)

Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.

Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid

De Gemeente Eindhoven heeft in mei 2009 de Visie externe veiligheid vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd hoe in de stad nabij risicobronnen wordt omgegaan met het veilig stellen van een acceptabel niveau voor risico's in het kader van externe veiligheid en de beheersbaarheid ervan. Ook is in de visie voor de gebieden buiten invloedsgebieden van risicobronnen (o.m. het gebied > 200m van het spoor) een verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt.

Eindhoven heeft te maken met verschillende risicobronnen die niet allemaal even risicovol zijn. De meest risicovolle bronnen vormen het transport van gevaarlijke stoffen over de rijkswegen (A2, A58 en A67), het spoor en enkele risicovolle bedrijven. Voor deze risicobronnen moet een afstand worden aangehouden waarbinnen geen kwetsbare functies mogen liggen. Bij de rijkswegen en het spoor wordt momenteel rekening gehouden met een afstand van 30 meter. In sommige gevallen kan deze afstand iets groter zijn. Bij de lokale wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt gelden geen afstandseisen.

In de visie is een aantal aanvullende maatregelen bij functies nabij risicobronnen (wonen, werken, recreatie) opgenomen. Om de risico's zo klein mogelijk te houden, komen er aanvullende beschermingsmaatregelen voor de veiligheid van kwetsbare functies in de buurt van risicobronnen.

Nieuwe kwetsbare functies moeten op een afstand van minimaal 30 meter van het spoor en de rijkswegen worden gesitueerd.

Ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afstand van 200 meter van een transportas, of in het invloedsgebied van een risicovol bedrijf zijn in principe mogelijk. Om de veiligheid te verhogen, komen er maatregelen voor zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

De gemeente zorgt ervoor dat het basisniveau voor beheersbaarheid (bereikbaarheid, bluswater e.d.) voor de hulpdiensten op orde is.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied van 200 meter rondom de risicobron zorgt de initiatiefnemer voor nodig geachte extra veiligheidsverhogende (bouwkundige) maatregelen (bouwbesluit plus) en aanvullende voorzieningen voor zelfredzaamheid en beheersbaarheid.

In een gebied van 200 meter rondom een risicovolle transportas worden geen functies toegestaan voor personen die verminderd zelfredzaam zijn (zoals kinderdagverblijf, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis e.d.).

verplicht
Uitsnede van de Risicokaart, het plangebied is geel omcirkeld

Toepassing plangebied

De risicokaart (www.risicokaart.nl) is geraadpleegd en hieruit is gebleken dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportassen en/of buisleidingen aanwezig zijn.

Risicovolle inrichtingen

De dichtstbijzijnde inrichting (gasdrukregel- en meetstation (gasreduceerstation) van Endinet B.V.) is gelegen op ruim 1,1 kilometer ten noorden van van het plangebied zoals te zien is op voorgaande afbeelding. De overige inrichtingen liggen op nog grotere afstand van het plangebied en daarmee zijn er binnen of nabij het plangebied geen risicobronnen gelegen die van invloed zijn op het plan.

Transport gevaarlijke stoffen over het spoor

De spoorweg is op meer dan 1 kilometer van het plangebied gelegen. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de invloedssfeer van het spoor.

Transport gevaarlijke stoffen over de weg

De rijkswegen zijn op meer dan 2 kilometer van het plangebied gelegen. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van een weg waarover gevaarlijke stoffen getransporteerd worden.

Vliegveld Eindhoven

De zones van de invloedssfeer van Eindhoven Airport hebben ten doel om te voorkomen dat (te) hoge bebouwing wordt opgericht, waardoor belemmeringen voor deze systemen ontstaan. Er gelden dus hoogtebeperkingen. Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedssfeer van Eindhoven Airport.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit planvoornemen.

4.6 Duurzaamheid

De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Dit programma wordt uitgevoerd vanuit een overkoepelende filosofie, gebaseerd op de methodiek van "The Natural Step". Het programma kent vier pijlers zoals weergegeven in onderstaande figuur.

verplicht

Energie / CO2-emissie

Eindhoven heeft in 2008 de ambitie vastgelegd om 'energieneutraal' te worden in de toekomst (2035 - 2045). Dat wil zeggen dat alle energie die de stad dan nog gebruikt, duurzaam wordt opgewekt.

Daarbovenop heeft de gemeenteraad in de 'Klimaatverordening gemeente Eindhoven 2016' vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. Dit betekent dat bij elk project of ontwikkeling enerzijds ingezet moet worden op een zo groot mogelijke bijdrage aan de beperking van de CO2 emissie, en anderzijds dat in de planontwikkeling gekwantificeerd moet worden wat voor en na de ingreep de omvang van de CO2 emissie is, uitgedrukt in kg CO2/jaar. Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk.

Duurzame mobiliteit

Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins) en daarnaast dat smart mobility concepten een vlucht zullen nemen, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.

Circulaire Economie

Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. De gemeente Eindhoven wil een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die men gebruikt hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur.

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.

Toepassing plangebied

Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 40 woningen mogelijk. Bij de verdere uitwerking van het plan zal rekening moeten worden gehouden met de uitgangspunten uit het Programma Duurzaamheid. Er bestaat geen aanleiding om een borging in de regels van dit bestemmingsplan op te nemen, aangezien het bouwbesluit in de borging, voor zover deze is vereist, voorziet.

Conclusie

Het aspect duurzaamheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Bodem

Op basis van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening zijn gemeenten verplicht om in de toelichting bij een bestemmingsplan een paragraaf over de bodemkwaliteit op te nemen. In deze paragraaf dient gemotiveerd te worden of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van de bodem. Uitgangspunt van een goede ruimtelijke ordening is dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemming en de daarin toegestane gebruiksvormen. Zo mag een eventuele aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem en mag de bodemkwaliteit niet verslechteren door grondverzet.

Onderzoek

Om te kunnen controleren of er sprake is van bodemkwaliteit die geschikt is voor de bestemming 'Wonen' is er een bodemonderzoek uitgevoerd door Econsultancy, rapportnummer 7690.001 versie D1 , datum 14 september 2018. Dit onderzoek bestond uit een verkennend bodem- en asbest in puin onderzoek en een asfaltonderzoek. De conclusies uit de onderzoeksrapportage zijn nu volgend weergegeven en het volledige onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 3.

Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd, dat de onderzoekslocatie onderzocht dient te worden volgens de strategie voor een "verdachte locatie met diffuse bodembelasting en een heterogene verontreiniging op schaal van monsterneming, niet lijnvormig" (VED-HE-NL). De bodem bestaat voornamelijk uit matig tot uiterst siltig, zeer fijn tot matig fijn zand. De bodem onder de asfaltverharding is bovendien tot maximaal 1,0 m -mv zwak humeushoudend. De ondergrond is plaatselijk op wisselde diepte zwak tot matig zwak gleyhoudend. Plaatselijk (boring 10 en 11), is de bodem zwak grindhoudend. Zeer plaatselijk (boring 01), komt vanaf 2,65 m -mv een sterk zandige kleilaag voor van circa 20 cm.

Verkennend bodemonderzoek NEN 5740

De bodem onder de aanwezige puinlagen is plaatselijk licht verontreinigd met cadmium, kwik, lood, zink, minerale olie en PAK. In de zintuiglijk schone ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en molybdeen. De vooraf gestelde hypothese, dat de onderzoekslocatie als "verdacht" dient te worden beschouwd wordt, op basis van de onderzoeksresultaten, bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging, bestaat er echter géén reden voor een nader onderzoek.

Indien er werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Besluit bodemkwaliteit zijn hierop mogelijk van toepassing.

Verkennend onderzoek asbest in puin NEN 5897

In de bodem zijn zintuiglijk in de fractie > 20 mm géén asbestverdachte (plaat)materialen aangetroffen. In de puinlaag is analytisch echter hechtgebonden en niet hechtgebonden asbest geconstateerd. Het indicatieve gehalte ter plaatse van de parkeerplaats, noordelijk deel (asbestinspectiegaten 01, 07, 08, 09 en 10) overschrijdt (vooralsnog) de interventiewaarde. Op basis van de onderzoeksresultaten wordt gesteld dat er aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek asbest in puin.

Asfaltonderzoek

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat het asfalt op de onderzoekslocatie geheel teervrij is. Het onderzoek is uitgevoerd conform de CROW-richtlijn, waarmee wordt voldaan aan de eisen zoals beschreven in het "Formulier Acceptatie Asfaltgranulaat t.a.v. Milieuhygiënische Eigenschappen" (NCOB versie 4.2, april 2010).

Gezien de resultaten uit het bodem- en asfaltonderzoek is nader onderzoek op deze punten niet noodzakelijk. Echter gezien het voorgaande dient er wel aanvullend een nader onderzoek naar asbest in puin te worden uitgevoerd.

Onderzoek naar asbest in bodem en puin

Derhalve is een nader onderzoek naar asbest in bodem en puin uitgevoerd (Econsultancy, rapportnummer 7690.002, d.d. 27 november 2018) bijgevoegd als Bijlage 4.


Tijdens de visuele inspectie van het maaiveld en de toplaag (maaiveldinspectie) zijn op het maaiveld van de onderzoekslocatie (voor zover waarneembaar) géén asbestverdachte (plaat)materialen waargenomen. De bodem direct onder de aanwezige puinlaag bestaat voornamelijk uit sterk siltig, matig fijn, zwak humeus zand.

De bodem onder de aanwezige puinlaag is zwak baksteen-, beton-, kolengruis-, plastic- en/of glashoudend. Ter plaatse van de sleuven 03 en 04 is in de puinlaag asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Het door Econsultancy aangetroffen asbestverdachte plaatmateriaal (fractie > 20 mm) ter plaatse van (enkel) sleuf 04 is volgens het laboratorium daadwerkelijk asbesthoudend. Analytisch (fractie < 20 mm) is in de puinlaag ter plaatse van sleuf 04 géén asbest aangetoond. Ter plaatse van de puinlaag van sleuf 04 is een totaal berekend asbestgehalte vastgesteld van 14,6 mg/kg d.s.

In de geanalyseerde (meng)monsters is ter plaatse van de baksteen- en betonhoudende bodem direct onder de aanwezig puinlaag ter plaatse van het zuidelijk deel van de parkeerplaats, (sleuf 01, 02, 03, 04 en 05) is in de fijne fractie (< 20 mm) analytisch hechtgebonden asbest aangetoond (2,9 mg/kg d.s.). In de overige (meng)monsters is analytisch geen asbest aangetroffen.


Op de onderzoekslocatie is géén sprake van een verontreiniging met asbest in bodem en/of puin. De maximale hergebruikswaarde uit de Regeling Bodemkwaliteit (100 mg/kg d.s.), wordt niet overschreden.

Conclusie

Gezien de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken kan gesteld worden dat er géén belemmeringen voor het aspect bodem bestaan voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging.

4.8 Natuur

Per 1 januari 2017 is de Flora en faunawet opgegaan in de nieuwe Wet Natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming biedt bescherming aan Natura 2000-gebieden, soorten en houtopstanden, hout en houtproducten. De aanwezigheid van beschermde gebieden of beschermde soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen. Dit bestemmingsplan maakt ontwikkelingen mogelijk die mogelijk gevolgen kunnen hebben voor de gunstige staat van instandhouding van beschermde planten- of diersoorten.

Gebiedsbescherming

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Leenderbos, Groote Heide en De Plateaux' bevindt zich op geruime afstand (circa 3.5 kilometer) en het projectgebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS)). Vanwege de aard en de relatief beperkte omvang van de ingreep (herontwikkeling in het stedelijk gebied) is er geen negatief effect te verwachten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN en Natura 2000-gebieden. Gezien het vorenstaande is er geen noodzaak voor toetsing aan zowel de Wet natuurbescherming als het Natuurnetwerk Nederland (gebiedsbescherming).

Het plangebied bevindt zich binnen het stedelijk gebied van Eindhoven. De afstand tot het aangrenzende buitengebied is daardoor groot. Natura 2000 gebieden en het NatuurNetwerkBrabant liggen dan ook op ruime afstand. Het planvoornemen is dan ook niet van negatieve invloed op Natura-2000 gebieden of andere natuurgebieden.

Soortenbescherming

Behalve de mogelijke effecten op natuurgebieden moet ook duidelijk zijn of het betreffende plan effecten heeft, en zo ja welke, op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming beschermt niet alleen gebieden, maar ook plant- en diersoorten. Op grond van de Wet natuurbescherming is het verboden om beschermde dieren te verontrusten, verjagen, vangen of te doden. Ook rust- en voorplantingsplaatsen mogen niet worden verontrust of beschadigd. Beschermde planten mogen niet worden vernield. Voor handelingen die mogelijk schadelijk kunnen zijn voor beschermde soorten, moet een ontheffing worden aangevraagd.

Onderzoek

Ten behoeve van dit plan is een Quickscan flora en fauna uitgevoerd om aan te kunnen tonen of er beschermde soorten binnen het plangebied aanwezig zijn. Deze Quickscan is uitgevoerd door Econsultancy, rapportnummer 7778.001 versie D1, datum 4 september 2018 en bijgevoegd als Bijlage 5.

Uit deze quickscan blijkt dat ten aanzien van algemene broedvogels overtredingen kunnen worden voorkomen door rekening te houden met het broedseizoen. Daarnaast dient bij werkzaamheden te allen tijde de zorgplicht in acht te worden genomen ten aanzien van onder andere algemene zoogdieren en amfibieën.

Met betrekking op gebiedsbescherming zijn ten aanzien van de voorgenomen plannen op de onder-zoekslocatie geen negatieve effecten te verwachten op Natura-2000 gebieden en het Natuurnetwerk Nederland. Ten aanzien van houtopstanden zijn alleen de gemeentelijke verordeningen van toepassing.

Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

Hoofdstuk 5 Waterparagraaf

5.1 Inleiding

Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.

5.2 Beleid

5.2.1 Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

De zorg voor een duurzaam schone en veilige fysieke leefomgeving staat centraal in dit Provinciaal Milieu- en Waterplan. Het Provinciaal Milieuplan 2012-2015 en het Provinciaal Waterplan 2010-2015 gaven hieraan de afgelopen jaren invulling. Het Provinciaal Milieu- en Waterplan (PMWP) 2016-2021 integreert de milieu- en de wateropgave, geheel in de geest van de Omgevingswet. Het zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten.

Brabant is duurzaam beschermd tegen overstromingen vanuit het hoofdwatersysteem. In 2050 heeft de provincie alle maatregelen uitgevoerd die nodig zijn om te voldoen aan de wettelijke beschermingsnormen. Er is lokaal maatwerk geleverd en zoveel mogelijk rekening gehouden met economie, natuur, recreatie, cultuurhistorie, landschap, agrarisch gebruik en leefbaarheid in dorpskernen. De kwaliteit van het rivierengebied is veel hoger dan voorheen en heeft een belangrijke economische waarde. Het rivierbed van de rivieren wordt zo min mogelijk bebouwd.

Het regionale watersysteem is robuust ingericht, zodat wateroverlast voorkomen kan worden, ook bij een veranderend klimaat. Hierbij wordt de trits vasthouden, bergen, afvoeren gehanteerd. Als in het systeem waterkeringen noodzakelijk zijn, dan voldoen ze aan de gestelde normen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt ervoor gezorgd dat die niet ten koste gaan van de hoeveelheid water die het watersysteem kan bergen (waterbergend vermogen).

5.2.2 Waterbeheerplan 2016 - 2021 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied. Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren;
  • Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In dit Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met al de partners in het gebied wil uitbouwen en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid. De belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode zijn:

  • Voldoende water voor landbouw en natuur;
  • Wateroverlast en hittestress;
  • Kringloop denken;
  • Steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • Vergroten waterbewustzijn.

5.2.3 Keur oppervlaktewateren

Op 1 maart 2015 is de nieuwe keur van Waterschap De Dommel in werking getreden. In de keur is een verbod opgenomen om zonder een vergunning hemelwater af te voeren naar oppervlaktelichamen. Het verbod is van toepassing wanneer door een ontwikkeling het verhard oppervlak toeneemt of het bestaand oppervlak wordt afgekoppeld en waardoor neerslag naar een oppervlaktelichaam worden afgevoerd. Het verbod geldt niet wanneer het af te koppelen verhard oppervlak minder dan 10.000 m² betreft of wanneer de toename van het verhard oppervlak minder dan 2.000 m² betreft. Ook wanneer de toename van het verhard oppervlak bestaat uit een groen dak, is het verbod niet van toepassing. Een toename van het verhard oppervlak tussen 2.000 en 10.000 m² is mogelijk, mits compenserende maatregelen (retentievoorziening) zijn getroffen om versnelde afvoer van hemelwater tegen te gaan.

5.2.4 Hydrologisch neutraal bouwen

Hydrologisch neutraal bouwen is overgenomen in de Keur. In de Algemene Regels en in de Beleidsregels wordt nader beschreven en uitgewerkt waar het voor staat en welke maatregel er nodig is om hier aan te voldoen. Hieronder is een samenvatting voor Hydrologisch neutraal bouwen opgenomen.

Neerslag die op een onverharde bodem valt infiltreert voor een (belangrijk) deel in de bodem en komt dan uiteindelijk in het grondwater of via ondergrondse afstroming in een oppervlaktewaterlichaam terecht. Ter plaatse van verhard oppervlak zal de neerslag niet of nauwelijks in de bodem dringen. Als het verhard oppervlak niet is aangesloten op de riolering, stroomt vrijwel al het water direct af naar het oppervlaktewatersysteem. Dit betekent dat het oppervlaktewatersysteem bij een flinke regenbui een grote afvoerpiek moet kunnen opvangen en dat infiltratie in de bodem niet of slechts beperkt kan plaatsvinden. Bij het afkoppelen van verhard oppervlak zal de neerslag die valt op de verharding niet meer worden afgevoerd naar de rioolwaterzuivering maar rechtstreeks op de ontvangende waterloop worden geloosd. Ook dit zorgt voor een versnelde en/of extra afvoer richting het ontvangende oppervlaktewater.

De realisatie van nieuw verhard oppervlak en afkoppelen van verhard oppervlak moet daarom zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd en optimaal worden ingepast in het bestaande watersysteem. Dit betekent dat de aanvrager/initiatiefnemer voldoende compenserende maatregelen moet nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem na realisatie van de verharding voldoende robuust blijft. Hierbij wordt getoetst aan de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". Wateroverlast door versneld afvoeren van verhard oppervlak moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Dit kan op twee manieren waarbij de voorkeur uitgaat naar zoveel mogelijk vasthouden aan de bron. Vasthouden kan door hergebruik of het infiltreren van water in de bodem en past het meest bij het principe hydrologisch neutraal ontwikkelen, zowel voor het ontvangend oppervlaktewater- als grondwatersysteem. Als niet of onvoldoende kan worden geïnfiltreerd is een aanvullende voorziening noodzakelijk die het water tijdelijk bergt. Het gaat hier dan om een voorziening die er voor zorgt dat water in ieder geval niet versneld wordt afgevoerd.

5.2.5 Gemeentelijk rioleringsplan (2015 - 2018)

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. Met het GRP geeft de gemeente invulling aan de gemeentelijke zorgplicht en op het gebied van (grond)water. Het GRP bevat de geplande activiteiten voor het beheer en onderhoud van het rioolstelsel en bevat maatregelen ter verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel. Deze maatregelen bestaan vooral uit het afkoppelen van verhard oppervlak. Daarbij wordt regenwater gescheiden van afvalwater ingezameld en afgevoerd naar het oppervlaktewater. Waar mogelijk dient regenwater eerst te worden geborgen binnen het plangebied waarna alsnog vertraagd kan worden afgevoerd.

Daar komt nog bij dat de gemeente Eindhoven momenteel bezig is met het opstellen van het 'Gemeentelijk rioleringsplan (2019 - 2023)'. Gezien het feit dat de verdere uitwerking van dit planvoornemen nog moet plaatsvinden en dit bestemmingsplan pas in 2019 zal worden vastgesteld dient er vooruitlopend op het vaststellen van dit nieuwe beleid ook al rekening gehouden met dit beleid. Belangrijkste wijziging ten opzichte van het huidige beleid betreft het feit dat vanaf 1 januari 2019 alle verharding in een plan gecompenseerd dient te worden. De norm hierbij is 60 mm waterberging per m2 verharding. Echter, indien het plan groener wordt valt deze norm lager uit. Kortom het gaat dus om het aantal m2 verhadring / bebouwing en de m2 groen. Bij de verdere uitwerking van het plan zal hiermee rekening gehouden moeten worden.

5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied

5.3.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied. Het plangebied is nagenoeg volledig verhard door de bestaande bebouwing (de garages en de voormalige supermarkt) en terreinverharding grotendeels bestaande uit de voormalige parkeerplaats. De oppervlakte van de voormalige supermarkt en het parkeerterrein samen betreft ongeveer 3.400 m2. Binnen het plangebied zijn geen oppervlakte wateren aanwezig.

verplicht

5.3.2 Toekomstige situatie

Het planvoornemen voorziet in de realisatie van ongeveer 40 appartementen. Het verhard oppervlak zal in de nieuwe situatie enigszins afnemen doordat er naast de realisatie van woningen en openbare ruimte tevens groen en tuinen worden gerealiseerd. Dit neemt niet weg dat het beleid van de gemeente Eindhoven ziet op volledige compensatie / infiltratie van hemelwater met een norm van 60 mm per m2. Er zullen dus de nodige waterhuishoudkundige maatregelen moeten worden genomen om hemelwater te bergen en vertraagd af te voeren. Te denken valt hierbij aan bijvoorbeeld groendaken voor het bergen en vertraagd afvoeren van hemelwater en infiltratievoorzieningen voor infiltratie binnen het plangebied. Bij de verdere uitwerking van de plannen zal hier rekening mee gehouden worden.

Waterkwaliteit

Bij de inrichting, bouw en beheer fase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden.

Overige afspraken

Ten behoeve van het aspect water zijn nog aanvullende afspraken gemaakt tussen initiatiefnemer en gemeente. Deze afspraken staan hieronder vermeld:

  • Een eventuele parkeerkelder zal waterdicht worden uitgevoerd;
  • De nieuwe ontwikkeling zal haar afval- en hemelwater gescheiden op de erfgrens aanbieden en afwateren via het gemengde rioolstelsel.
  • De aansluiting(en) op het gemeentelijke rioolstelsel vindt in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven plaats;
  • Er wordt rekening gehouden met onderhoud en beheer van de groene daken (bereikbaarheid e.d.);
  • Bestrijdingsmiddelen zijn voor het onderhoud van de sedumdaken niet toegestaan;
  • De eventuele groene daken dienen het hemelwater vertraagd af te voeren op het gemeentelijke rioolstelsel. In het technisch ontwerp dient duidelijk zijn hoe de vertraging op een beheersbare manier ingezet kan worden.
  • Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor dit plan levert initiatiefnemer een technisch uitgewerkt ontwerp aan waaruit op te maken is hoe de ontwikkeling haar totale bergings- en vertragingsopgave definitief invult. Dit dient nog ter goedkeuring voorgelegd te worden aan Waterschap de Dommel en de gemeente Eindhoven.

5.4 Advies / Overleg Waterschap

Het Waterschap de Dommel heeft op 16 mei 2019 laten weten dat zij kunnen instemmen met het plan.

Hoofdstuk 6 Juridische Planbeschrijving

6.1 Algemeen

Het bestemmingsplan 'IX Stratum binnen de Ring 2007 (Hofdijkstraat 1)' is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

6.2 Planmethodiek

Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

6.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied de bestemming 'Wonen' gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend.

De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

6.4 Regels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels. De Inleidende regels in hoofdstuk 1 bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 Begrippen wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd. Vervolgens komen de regels per bestemming aan bod, de regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

Bestemming `Wonen'

Deze bestemming is over het gehele plangebied gelegd. In de bouwregels is bepaald dat hoofdgebouwen uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd met in achtneming van de maximale bouwhoogtes zoals aangeduid op de verbeelding. Ter plaatse van de bouwaanduiding 'parkeergarage' op de verbeelding is met in achtneming van de voorgeschreven bouwhoogte en bouwdiepte de bouw van een parkeergarage voor de bewoners toegelaten. Daarnaast dient er een groene erfafscheiding te worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1'. Met de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het maximum aantal woningen binnen de bestemming voorgeschreven.

Aan huis-verbonden-beroepen

Het gebruik van ruimten voor aan huis verbonden beroepen is binnen de woonbestemming toegestaan (tot maximaal 50 m2). Het is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 75 m² vloeroppervlak te benutten voor aan huis gebonden beroepen. Tevens is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om maximaal 30 m2 te benutten voor kleinschalige bedrijvigheid.

Algemene regels

Algemene regels zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Onder de Algemene regels zijn opgenomen de Anti-dubbeltelregel, Algemene bouwregels en de Algemene afwijkingsregels. In de Algemene bouwregels zijn de parkeerregels opgenomen, die voorschrijven dat bij het bouwen van een gebouw voldoende parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. Deze plicht is gekoppeld aan de actuele gemeentelijke parkeernota. De verwijzing naar parkeernormen is dynamisch. Wanneer er nieuwe parkeernormen worden vastgesteld, dient aan deze nieuwe normen te worden voldaan. Daarnaast bevatten de algemene bouwregels voorschriften met betrekking tot het realiseren van voldoende waterberging. De Algemene afwijkingsregels bevatten bepalingen op basis waarvan in bepaalde gevallen binnenplans kan worden afgeweken van de bepalingen uit de bestemmingsregels.

Overgangs- en slotregels

In de Overgangs- en slotregels zijn het Overgangsrecht en de Slotregel opgenomen.

Bijlagen bij de Regels

De lijst van bedrijfsactiviteiten is opgenomen in verband met de bedrijvigheid als nevenfunctie bij de woonfunctie. In verband met de toepassing van de parkeereis is de Nota Parkeernormen 2016 als bijlage bij de regels opgenomen.

Hoofdstuk 7 Financiële Aspecten

7.1 Inleiding

Naast het toetsen van een bestemmingsplan aan diverse milieu- en veiligheidsaspecten, dient ook getoetst te worden aan de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. Hierbij wordt gekeken naar de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid. De economische haalbaarheid komt aan bod in dit hoofdstuk.

7.2 Economische Haalbaarheid

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten, die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar. Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.

In dit geval heeft de initiatiefnemer heeft een anterieure overeenkomst met de gemeente gesloten. Door het afsluiten van een anterieure overeenkomst zijn er voor de gemeente Eindhoven aan het planvoornemen geen kosten verbonden. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.

Hoofdstuk 8 Procedure

8.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro

De gemeente heeft de voorbereiding van dit bestemmingsplan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.

8.2 Samenspraak

Op 3 juli 2019 heeft een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. Over het algemeen wordt herontwikkeling van deze locatie ten behoeve van woningbouw als een positieve ontwikkeling beschouwd. Een verslag van de avond met alle gemaakte opmerkingen is te vinden in . In zijn de op deze avond getoonde mogelijke en realistische stedenbouwkundige invullingen van het juridisch kader van dit plan opgenomen.

8.3 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro

Op grond van artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht juncto artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is overleg nodig met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het project in het geding zijn.

Het planvoornemen gaat uit van de realisatie van maximaal 40 woningen in het stedelijk gebied van Eindhoven. Hierbij spelen geen belangen van andere gemeenten of het Rijk een rol.

8.4 Zienswijzen

Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 9 september 2021 tot en met 20 oktober 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken. Naar aanleiding van de tervisielegging zijn een aantal zienswijzen ontvangen, die zijn samengevat in een zienswijzennota. Deze is als Bijlage 9 aan deze toelichting toegevoegd. Enkele zienswijzen hebben op een aantal punten geleid tot verduidelijking van de toelichting en aanpassing van de regels.

Bijlage 1 Notitie Zichtlijnen Hofdijkstraat

bijlage 1 Notitie zichtlijnen Hofdijkstraat

Bijlage 2 Akoestisch Onderzoek Wegverkeerslawaai

bijlage 2 Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai

Bijlage 3 Bodem, Asbest In Puin En Asfaltonderzoek

bijlage 3 Bodem, asbest in puin en asfaltonderzoek

Bijlage 4 Nader Onderzoek Asbest In Bodem En Puin

bijlage 4 Nader onderzoek asbest in bodem en puin

Bijlage 5 Quickscan Flora En Fauna

bijlage 5 Quickscan flora en fauna

Bijlage 6 Bezonningsonderzoek

bijlage 6 Bezonningsonderzoek

Bijlage 7 Verslag Samenspraak

bijlage 7 Verslag samenspraak

Bijlage 8 Verkavelingsstudies Hofdijkstraat

bijlage 8 Verkavelingsstudies Hofdijkstraat

Bijlage 9 Zienswijzennota

bijlage 9 Zienswijzennota

Bijlage 10 Verkeersonderzoek Maart 2024

bijlage 10 Verkeersonderzoek maart 2024

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan 'IX Stratum binnen de Ring 2007 (Hofdijkstraat 1)' met identificatienummer NL.IMRO.0772.80334-0302 van de gemeente Eindhoven;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aan huis gebonden beroep

een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Hieronder wordt tevens verstaan het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf alsmede detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis, dat in of bij een woongebouw wordt uitgevoerd.

Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 Actualisatie nota parkeernormen (2019)

de gemeentelijke parkeernormen, zoals opgenomen in de nota 'Actualisatie nota parkeernormen 2019', gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.

1.7 balkon

buiten de gevel stekende constructieve open buitenruimte van een gebouw die niet verbonden is met de begane grond of een aan- of uitbouw;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming

1.11 bijgebouw

een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.15 bouwperceelsgrens

de grens van een bouwperceel;

1.16 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde zijn toegestaan;

1.17 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.18 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten, ruimte vormt;

1.19 gebruiken

het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.20 gevellijn

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een hoofdgebouw tot aan de perceelsgrenzen;

1.21 groene erfafscheiding

een hekwerk met opgaand groen of een haag in combinatie met ondergeschikt metselwerk;

1.22 halfverdiepte parkeergarage

een gebouwde parkeervoorziening, waarbij de bouwhoogte maximaal 2 meter boven peil mag bedragen.

1.23 hoofdgebouw

een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.24 huishouden

een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.

1.25 kamerverhuur

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.26 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).

1.27 kunstobject

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.28 kunstwerk

bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.29 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.

1.30 ondergrondse parkeergarage

gebouwde parkeervoorziening waarvan de bouwhoogte niet boven peil komt.

1.31 peil

0.30 m' boven de kruin van de weg.

1.32 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden.

Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.33 voorgevel

de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.34 water

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.35 waterhuishoudkundige voorzieningen

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).

1.36 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden, dan wel voor de huisvesting van maximaal twee personen die geen gezamenlijk huishouden voeren.

1.37 woongebouw

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.38 zorgwoning

een complex van ruimten uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van een of meer personen, met bijbehorende voorzieningen ten behoeve van de zorg.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.3 ondergeschikte bouwonderdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, reclameaanduidingen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor `Wonen´ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden-beroep;
  2. zorgwoningen;
  3. een halfverdiepte of ondergrondse parkeergarage, ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
  4. een groene erfafscheiding, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1';
  5. een verkeersontsluiting ten dienste van de woningen ter plaatse van de functieaanduiding "verkeer".

met dien verstande dat:

  1. de vloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden-beroep niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  2. een woning niet mag worden gewijzigd naar twee of meerdere woningen;
  3. kamerverhuur niet is toegestaan, tenzij het een bestaande situatie betreft.

met de daarbij behorende:

  1. tuinen en erven;
  2. parkeervoorzieningen, paden e.d ;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen (o.a. waterlopen, waterpartijen en waterberging);
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken voor wat betreft de maximale goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen, indien dat wenselijk is uit een oogpunt van een goede constructieve en/of bouwkundige aansluiting van het bijbehorende bouwwerk bij de hoogte van de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw.

3.4 Specifieke gebruiksregels

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en toestaan dat in combinatie met het wonen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten tot een bedrijfsvloeroppervlakte van maximaal 30 m2 en/of voor een aan huis-verbonden-beroep tot een oppervlakte van maximaal 75 m2, mits:

  1. de totale oppervlakte voor kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten en een aan-huis-verbonden beroep gezamenlijk niet meer dan 75 m² bedraagt;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet zodanig is, dat ten gevolge daarvan extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen op de openbare weg, noodzakelijk worden;
  3. deze activiteiten door ten hoogste twee personen worden uitgeoefend, waarvan minstens één persoon woonachtig in het betreffende pand; voor kapsalons geldt dat deze activiteit door maximaal één in het pand woonachtige persoon mag worden uitgeoefend;

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 5 Parkeren

5.1 Parkeren

Artikel 6 Voorwaardelijke Verplichting Waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Artikel 7 Algemene Afwijkingsregels

7.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat ter plaatse van de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie-1 geen gebruik kan worden gemaakt van deze afwijkingsbevoegdheid voor zover het betreft afwijking ten behoeve van het overschrijden van de voorgevelrooilijnen, de bestaande goot- en bouwhoogte of de bestaande dakhelling;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is.
  4. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
  5. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

8.2 Overgangsrecht gebruik

burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.

8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

8.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

8.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

8.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan IX Stratum binnen de Ring 2007 (Hofdijkstraat 1).

Bijlage 1 Besluit Hogere Grenswaarden

bijlage 1 Besluit hogere grenswaarden