KadastraleKaart.com

Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
1.2 Ligging Plangebied
1.3 Geldende Bestemmingsplannen
1.4 Leeswijzer
Hoofdstuk 2 Planbeschrijving
2.1 Algemeen
2.2 Wegontwerp
2.3 Verkeerskundig Onderzoek
2.4 Landschappelijke Inpassing En Ruimtelijke Kwaliteit
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.2 Provinciaal Beleid
3.3 Gemeentelijk Beleid (Gemeente Eindhoven)
Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten
4.1 Milieueffectrapportage
4.2 Verkeer
4.3 Bodem
4.4 Water
4.5 Geluid
4.6 Natuur
4.7 Externe Veiligheid
4.8 Luchtkwaliteit
4.9 Archeologie En Cultuurhistorie
4.10 Kabels En Leidingen
4.11 Zonering Vliegbasis Eindhoven
4.12 Radarverstoringsgebieden Woensdrecht En Herwijnen
Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving
5.1 Algemeen
5.2 Planmethodiek
5.3 Verbeelding
5.4 Planregels
5.5 De Bestemmingen
Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro
7.2 Inspraak
7.3 Vaststelling
Bijlage 1 Verkeerskundig Onderzoek
Bijlage 2 (Aanmeld)notitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek
Bijlage 4 Verkennend Bodem-, Asbest- En Asfaltonderzoek
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
Bijlage 6 Natuurtoets
Bijlage 7 Nader Onderzoek Marterachtigen En Iepenpage
Bijlage 8 Onderzoek Stikstofdepositie
Bijlage 9 Ecologische Voortoets Stikstof
Bijlage 10 Notitie Externe Veiligheid
Bijlage 11 Onderzoek Luchtkwaliteit
Bijlage 12 Nota Van Vooroverleg
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
Artikel 2 Wijze Van Meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Verkeer
Artikel 4 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
Artikel 6 Algemene Bouwregels
Artikel 7 Algemene Gebruiksregels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
Artikel 10 Overige Regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
Artikel 12 Slotregel

Kempenbaan-Oost

Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven

Vastgesteld op 01-06-2021 - geheel onherroepelijk in werking

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Bedrijventerrein De Run is een bedrijventerrein met een grote betekenis voor de gemeente Veldhoven en de metropoolregio Eindhoven. Op het terrein is een concentratie van hoogwaardige, technologische ontwikkelings- en assemblagebedrijven aanwezig en zijn grote bedrijven als ASML en het Maxima Medisch Centrum gevestigd. Door de groei van de bedrijven is de bereikbaarheid van De Run onder druk komen te staan en is sprake van zware congestie op de belangrijkste ontsluitingsweg: de Kempenbaan. De bereikbaarheid van De Run zal, mede door de verwachte groei van arbeidsplaatsen, de komende jaren verder verslechteren als er geen maatregelen worden getroffen.

Er is daarom een maatregelenpakket opgesteld om de bereikbaarheid van De Run te verbeteren. Dit maatregelenpakket, bekrachtigd in januari 2019, is een resultaat van de samenwerking tussen de gemeenten Veldhoven en Eindhoven, het Rijk, de provincie Noord-Brabant, Rijkswaterstaat en ASML. De Kempenbaan wordt in verschillende fases aangepakt. De Kempenbaan-Midden is in de afgelopen jaren al gereconstrueerd en de aanpak van de Kempenbaan-West, inclusief de realisering van een nieuwe aansluiting op de A67, is in voorbereiding. Het bestemmingsplan 'Kempenbaan-West', dat de benodigde aanpassingen aan de Kempenbaan-West mogelijk maakt, is door een uitspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 onherroepelijk geworden. Voor het oostelijk deel van de Kempenbaan (Kempenbaan-Oost) is ook een reconstructie voorzien. De reconstructie van de Kempenbaan-Oost gaat gepaard met aanpassingen van de aansluiting op de N2, met de aanleg van nieuwe ontsluitingswegen en fietspaden op De Run 1000 en 2000 en met aanpassingen van het oostelijk deel van de Provincialeweg en De Run 4200. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de reconstructie van de Kempenbaan-Oost planologisch mogelijk te maken, inclusief de overige verkeerskundige maatregelen die hiermee samenhangen.

1.2 Ligging Plangebied

De ingrepen die samenhangen met de reconstructie van de Kempenbaan-Oost vinden grotendeels plaats in de gemeente Veldhoven en voor een klein deel in de gemeente Eindhoven. In de gemeente Eindhoven zijn de ingrepen beperkt tot reconstructie van de Meerveldhovenseweg (onderdoorgang A2/N2) en aanpassing van de aansluiting van de Karel de Grotelaan op de N2.

Om de reconstructie mogelijk te maken, worden twee bestemmingsplannen opgesteld: één bestemmingsplan voor het grondgebied van de gemeente Veldhoven en één bestemmingsplan voor het grondgebied van de gemeente Eindhoven. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het Eindhovense deel van het project. De verbeelding en regels van de bestemmingsplannen zijn afgestemd op het deel van het plangebied dat binnen de gemeentegrens ligt. Omdat sprake is van een integrale herontwikkeling van de Kempenbaan-Oost wordt in de toelichting van beide bestemmingsplannen op het totale projectgebied ingegaan.

Het plangebied van de bestemmingsplannen volgt grotendeels de projectgrenzen voor de reconstructie voor de Kempenbaan-Oost. Het plangebied omvat het oostelijke deel van de Kempenbaan in Veldhoven en een deel van de Karel de Grotelaan in Eindhoven. Daarnaast zijn de nieuwe ontsluitingswegen en fietsverbindingen op De Run 1000 en De Run 2000 onderdeel van het plangebied, alsmede het oostelijk deel van de Provincialeweg en De Run 4200. In figuur 1.1 is een overzicht van het projectgebied met het nieuwe wegontwerp opgenomen.

verplicht

Figuur 1.1: Overzicht projectgebied reconstructie Kempenbaan-Oost met belangrijkste wegen en gebieden (Tauw, 2020)

1.3 Geldende Bestemmingsplannen

In de gemeente Eindhoven gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen voor het plangebied:

  • 'Bedrijventerrein De Hurk-Croy 2017' (vastgesteld op 18 december 2017)
  • 'Reconstructie A2/A67' (vastgesteld op 2 augustus 2007)
  • 'Gestel buiten de Ring 2005' (vastgesteld op 23 april 2007)

De geldende bestemmingsplannen maken de reconstructie van de Kempenbaan-Oost deels al mogelijk, namelijk op de gronden waarvoor nu al een verkeersbestemming geldt. Omdat delen van de Kempenbaan na reconstructie buiten de verkeersbestemming komen te liggen en omdat daarnaast is voorzien in de aanleg van nieuwe wegen op De Run 1000 en De Run 2000, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld om de volledige reconstructie mogelijk te maken.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is de planbeschrijving opgenomen. Het beleidskader, bestaande uit nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid, is opgenomen in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 zijn de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten beschreven. In hoofdstuk 5 is een toelichting op de verbeelding en de planregels van het bestemmingsplan gegeven. Hoofdstuk 6 beschrijft de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

De projectdoelstelling voor het project Kempenbaan-Oost is als volgt benoemd:

De bereikbaarheid van bedrijventerrein De Run borgen door het realiseren van een robuuste en gezamenlijk gedragen integrale oplossing (infrastructuur, klimaatrobuust, landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteit) voor Kempenbaan-Oost, die binnen 3 jaar is te realiseren, en waarbij rekening is gehouden met Smart Mobility oplossingen in de toekomst.

De gemeente Veldhoven heeft, in samenwerking met de gemeente Eindhoven, Rijkswaterstaat en Waterschap De Dommel, een integraal ontwerp opgesteld voor de reconstructie van de Kempenbaan-Oost en de daarmee samenhangende infrastructurele ingrepen in de omgeving van de Kempenbaan. Het integraal ontwerp is de basis voor dit bestemmingsplan. In de volgende paragrafen wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het wegontwerp en de landschappelijke inpassing.

2.2 Wegontwerp

2.2.1 Verkeerskundige visie

Het project Kempenbaan-Oost kent oorspronkelijk de volgende hoofddoelstelling:

Het optimaliseren van de doorstroming van de Kempenbaan door middel van capaciteitsuitbreiding.

In de afgelopen periode is op basis van diverse verkeerskundige studies een duidelijke conclusie te trekken. De beoogde en de gewenste groei binnen De Run is binnen de randvoorwaarden en ruimtelijke kaders niet bereikbaar te houden met enkel en alleen autoverkeer. Andere vormen van mobiliteit, zoals de fiets, openbaar vervoer en collectief vervoer, zijn essentiële pijlers om De Run bereikbaar te houden. Daarnaast is de verwachting dat Smart Mobility oplossingen in de toekomst een positieve bijdrage leveren aan de bereikbaarheid van De Run.

In de oorspronkelijke doelstelling was hoofdzakelijk aandacht voor capaciteitsuitbreiding voor het autoverkeer. In het huidige wegontwerp is in aanvulling daarop ook veel aandacht besteed aan andere vervoerswijzen. Openbaar vervoer en fietsverbindingen zijn een wezenlijk onderdeel van het wegontwerp en zijn - samen met (toekomstige) Smart Mobility oplossingen zoals collectief vervoer, people movers, deelfietsen en deelscooters - integraal onderdeel van de oplossing voor verbetering van de bereikbaarheid van De Run.

2.2.2 Wegontwerp en weginrichting

De scope van het wegontwerp is de volledige weginrichting van de Kempenbaan-Oost met de gebieden De Run 1000 en De Run 2000. De zuidelijke op- en afrit van afslag 32 (Veldhoven-Zuid) van de N2 naar de Kempenbaan valt buiten de scope van het project, omdat het wegontwerp hier nagenoeg overeenkomt met de bestaande situatie. De noordelijke op- en afrit van afslag 32 maakt wel deel uit van het project, aangezien hier aanpassingen zijn voorzien. Het aantal opstelvakken en de lengtes daarvan ter plaatse van de kruisingen zijn bepaald aan de hand van verkeerssimulaties en de aanwezige fysieke ruimte. Parallel aan het opstellen van het wegontwerp zijn verkeerskundige berekeningen uitgevoerd om het ontwerp te valideren. In paragraaf 2.3 wordt hierop ingegaan. Het wegontwerp met de belangrijkste verkeerskundige aanpassingen is weergegeven in figuur 2.1 en wordt in de volgende paragrafen nader toegelicht.

verplicht.

Figuur 2.1: Wegontwerp met belangrijkste verkeerskundige aanpassingen (Tauw, 2020)

Karel de Grotelaan

De aanpassingen aan de Karel de Grotelaan zijn beperkt tot een aanpassing van het kruisingsvlak met de op- en afrit van de N2. De weg wordt hier verbreed zodat extra opstelstroken kunnen worden gerealiseerd tot een totaal van 6 stuks: 2 voor linksaf, 2 voor rechtsaf en 2 voor rechtdoor. Hiermee wordt aangesloten op het nieuwe profiel van de Kempenbaan/Meerveldhovenseweg ter plaatse van de onderdoorgang A2/N2.

verplicht

Figuur 2.2: Kruisingsvlak Karel de Grotelaan/N2 (Tauw, 2020)

In het ontwerp van de Kempenbaan-Oost zijn bestaande fietsverbindingen aangepast en nieuwe toegevoegd. Het doel hiervan is om de bedrijventerreinen goed bereikbaar te houden voor fietsverkeer én om nieuwe verbindingen toe te voegen voor doorgaand fietsverkeer. De vrijliggende fietspaden in het plangebied vormen een nieuwe verbinding voor (doorgaand) fietsverkeer tussen de Peter Zuidlaan/Julianastraat in het noorden en de Ulenpas in het zuiden. De grootste aanpassingen zijn:

  • De fietsverbinding aan de noordzijde van de Kempenbaan/Karel De Grotelaan tussen De Run 1100 en Bouvigne vervalt. Hierdoor ontstaat ruimte voor de retour bypass vanaf De Run 1000 en vervalt de kruising met fietsverkeer voor de noordelijke op- en afrit naar de N2. Om het verdwijnen van de noordelijke fietsverbinding op te vangen, wordt het fietspad aan de zuidzijde van de Kempenbaan/Meerveldhovenseweg aangepast naar een tweerichtingenfietspad.
  • Ter hoogte van de kruising van de Kempenbaan met De Run 1100 wordt een fiets- en voetgangerstunnel aangelegd onder de kruising. Hierdoor wordt het (tweerichtingen)fietspad aan de zuidzijde van de weg goed bereikbaar vanuit noordelijke richting, terwijl conflicten tussen autoverkeer en langzaam verkeer worden voorkomen. De fiets- en voetgangerstunnel sluit aan op bushaltes langs de busbaan, die centraal in het wegprofiel blijft liggen, tussen de 2x2 rijstroken van de Kempenbaan. Aan weerszijden van de Kempenbaan zijn fietsenstallingen voorzien.
  • Vanaf de kruising van De Run 1100 met de Kempenbaan wordt in noordelijke richting een vrijliggend fietspad aangelegd aan de westzijde van De Run 1100. Het fietspad sluit aan op het bestaande vrijliggende fietspad in de Julianastraat.
  • Tussen de Ulenpas en De Kempenbaan wordt een nieuwe fietsverbinding aangelegd. Deze verbinding ligt parallel aan de N2/A2;

2.2.3 Conclusie

Het planvoornemen gaat uit van een integrale aanpak van de wegenstructuur rond de Kempenbaan-Oost. Naast een reconstructie van de Kempenbaan - waarbij het huidige wegprofiel van 2 x 2 rijstroken met daartussen een busbaan op hoofdlijnen gehandhaafd blijft - wordt de noordelijke op- en afrit naar de N2 aangepast en worden nieuwe wegen aangelegd om De Run 1000 en De Run 2000 goed bereikbaar te houden. Gelijktijdig worden (delen van) bestaande wegen en aansluitingen (het oostelijk deel van de Provincialeweg en de bestaande aansluiting van De Run 2100) opgeheven om de doorstroming op de Kempenbaan te verbeteren.

De reconstructie gaat gepaard met de aanleg van nieuwe vrijliggende fiets- en voetgangerspaden, zodat de bereikbaarheid en doorkruisbaarheid van het gebied voor langzaam verkeer verbeteren. De oost-westfietsverbinding tussen Veldhoven en Eindhoven blijft behouden via een tweerichtingenfietspad aan de zuidzijde van de Kempenbaan/Meerveldhovenseweg. In noord-zuidrichting wordt een nieuwe vrijliggende fietsverbinding toegevoegd, die aansluit op de busbaan in het hart van de Kempenbaan. Door de kruising van de fiets- en voetgangersverbinding met de Kempenbaan vorm te geven als tunnel worden conflicten tussen gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer voorkomen, waardoor de verkeersveiligheid verbetert.

Er is sprake van een integrale en duurzame verkeerskundige oplossing voor de Kempenbaan-Oost, waardoor de bereikbaarheid van De Run (en Veldhoven-Zuid) sterk verbetert.

2.3 Verkeerskundig Onderzoek

In verband met de reconstructie van de Kempenbaan-Oost is verkeerskundig onderzoek uitgevoerd (Kempenbaan-Oost, verkeersberekeningen BBMA-model t.b.v. milieu-onderzoeken, BonoTraffics, 4 juli 2020). Het onderzoek is als Bijlage 1 opgenomen. Het verkeerskundig onderzoek heeft een tweeledig doel:

  • door middel van een modelberekening, gebaseerd op het actuele regionale BBMA-verkeersmodel, zijn voor verschillende jaren de verkeersintensiteiten op de wegen in het plangebied berekend. Het doel hiervan is om voor de milieuonderzoeken (zie hoofdstuk 4) te beschikken over de juiste verkeerskundige uitgangspunten.
  • door middel van een dynamische simulatie zijn de snelheden en reistijden voor voertuigen (gemotoriseerd verkeer en fietsverkeer) bepaald voor het referentiejaar 2032. Deze berekening geeft inzicht in de te verwachten vertragingen in de spitsperioden en daarmee in het effect van de reconstructie.

2.3.1 Modelberekening

Door middel van een modelberekening zijn de te verwachten verkeersintensiteiten op de wegen in en rond het plangebied berekend. Er is rekening gehouden met een toename van het aantal verkeersbewegingen door toename van het aantal inwoners van Veldhoven en van het aantal arbeidsplaatsen op De Run. Daarnaast is rekening gehouden met wijzigingen in het verkeersnetwerk, waaronder het project Kempenbaan-West met een nieuwe aansluiting op de A67 en het gereedkomen van de nieuwe N69. Deze verkeerskundige ingrepen leiden tot veranderingen in de verkeersstromen rond Eindhoven/Veldhoven, zowel op de A2/N2 als op het onderliggende wegennet. De berekeningen met het BBMA-model geven inzicht in de verkeersintensiteiten in de volgende situaties:

  • huidige situatie 2020;
  • referentiesituatie (zonder realisatie project) en projectsituatie 2022;
  • referentiesituatie (zonder realisatie project) en projectsituatie 2032;

Door vergelijking van deze situaties zijn autonome ontwikkelingen en projecteffecten in beeld gebracht. In het model wordt zichtbaar dat door het gereedkomen van de nieuwe aansluiting van de Kempenbaan-West op de A67 het verkeer op de Kempenbaan-Oost afneemt. Door de groei van het aantal inwoners van Veldhoven en van het aantal arbeidsplaatsen op De Run neemt de verkeersintensiteit in 2032 op de Kempenbaan-Oost per saldo echter toch toe. Vanwege deze verkeerstoename zijn, ook na gereedkomen van de Kempenbaan-West, voor de Kempenbaan-Oost maatregelen nodig voor het verbeteren van de bereikbaarheid van De Run en Veldhoven-Zuid.

Door aanpassing van de Kempenbaan-Oost en de aansluitende wegen (aanleg bypass, opheffen aansluitingen Provincialeweg en De Run 2100) stroomt het verkeer in het projectsituatie 2032 veel beter door dan in de referentiesituatie 2032 (zie de resultaten van de dynamische simulatie in de volgende paragraaf). Op niveau van het projectgebied Kempenbaan-Oost leiden de ingrepen tot een verschuiving van verkeersstromen. Het afsluiten van de aansluiting van de Provincialeweg op de Kempenbaan leidt ertoe dat het verkeer op de Provincialeweg en de Oranje Nassaulaan afneemt en het verkeer op de Kempenbaan-Oost toeneemt. Een deel van het verkeer rijdt via De Run 3100 alsnog naar de Provincialeweg, de rest rijdt via De Run 5300.

2.3.2 Dynamische simulatie

In de dynamische situatie zijn de te verwachten vertragingen voor het jaar 2032 berekend, in de referentiesituatie en in de projectsituatie. De referentiesituatie is gebaseerd op de te verwachten verkeersintensiteiten in 2032, zonder aanpassingen aan de Kempenbaan-Oost. In de projectsituatie zijn dezelfde verkeersintensiteiten doorgerekend, maar dan inclusief de reconstructie van de Kempenbaan-Oost en de overige verkeerskundige maatregelen die daarmee samenhangen. De simulatie geeft inzicht in de te verwachten vertragingen in de ochtend- en avondspits, zowel voor gemotoriseerd verkeer als voor fietsverkeer.

Tijdens de simulatie zijn gemiddelde snelheden en reistijden bepaald en is de netwerkprestatie gemeten. Dit is vertaald in een totaal aantal voertuigverliesuren per spits, voor zowel de referentiesituatie als de projectsituatie. Hieruit blijkt dat de realisatie van het project tot een forse afname van het aantal voertuigverliesuren leidt. In de ochtendspits neemt het aantal voertuigverliesuren af met 72% en in de avondspits met 61%.

Tabel 2.1: aantal voertuigverliesuren in de referentiesituatie 2032 en de projectsituatie 2032 (BonoTraffics, 2020)

verplicht

Ook de gemiddelde vertraging per motorvoertuig neemt in de projectsituatie fors af. Zowel in de ochtend- als in de avondspits resteert een gemiddelde vertraging van 31 seconden. Dat is zeer gering gezien de hoeveelheid verkeer en het aantal verkeerslichten dat zich binnen het netwerk bevindt. In de referentiesituatie is sprake van aanzienlijk hogere verliestijden, oplopend tot 103 seconden in de ochtendspits.

Tabel 2.2: gemiddelde verliestijd per motorvoertuig in de referentiesituatie 2032 en de projectsituatie 2032 (BonoTraffics, 2020)

verplicht

Niet alleen het autoverkeer profiteert van het project, ook de fietser heeft veel baat bij de voorgestelde oplossing. Doordat een aantal gelijkvloerse oversteken wordt vervangen door een fietsonderdoorgang wordt de gemiddelde verliestijd voor de fietser sterk gereduceerd.

Tabel 2.3: gemiddelde verliestijd per fietser in de referentiesituatie 2032 en de projectsituatie 2032 (BonoTraffics, 2020)

verplicht

2.3.3 Conclusie

Uit het verkeersonderzoek blijkt dat de reconstructie van de Kempenbaan-Oost een groot positief effect heeft op de doorstroming van het gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer. Het aantal voertuigverliesuren en de gemiddelde verliestijd per voertuig nemen fors af.

2.4 Landschappelijke Inpassing En Ruimtelijke Kwaliteit

Naast een belangrijke ontsluitingsweg is de Kempenbaan ook een belangrijke structuur in het (stedelijk) landschap en heeft de inrichting van de weg een relatie met de natuurwaarden en de waterhuishouding in het gebied. Door rekening te houden met groen en water in het ontwerp wordt de weg landschappelijk ingepast.

2.4.1 Groenstructuren

De gehele Kempenbaan wordt in een aantal fases vernieuwd. Als basis voor de vernieuwing van de weg is een visie op de beeldkwaliteit opgesteld voor de gehele Kempenbaan, die is opgedeeld in drie deelgebieden: oost, midden en west. Deelgebied midden is inmiddels al uitgevoerd en in deelgebied west is gestart met een nadere uitwerking van het ontwerp. Deelgebied oost heeft een duidelijk eigen gewenste beeldkwaliteit die tot uiting komt in het groen: de 'Parkway' Kempenbaan-Oost. Aan het plangebied grenzen drie gebieden met een eigen karakteristiek, waar deelgebied oost op moet aansluiten: het Genderlandschap van deelgebied midden, de groene dooradering van Eindhoven en het groen rond De Run 1000 dat er al ligt.

verplicht

Figuur 2.7: Groenstructuren rond het plangebied (Tauw, 2020)

Groene dooradering Eindhoven

De A2/N2 ligt op de grens tussen de gemeenten Eindhoven en Veldhoven. Beide gemeenten hebben hun eigen visie op de groenstructuren, maar duidelijk is dat de bestaande groenstructuren in elkaar overvloeien. Aan de oostzijde van het plangebied eindigt de groene dooradering van Eindhoven bij het viaduct onder de A2/N2. De hoofdgedachte achter de landschappelijke inpassing van de weg is om de groene dooradering aan Eindhovense zijde door te zetten aan de Veldhovense zijde van de snelweg en beide groenstructuren zoveel mogelijk te continueren. Gestreefd wordt naar een beeld van boomgroepen in kruiden- en bloemrijk grasland, met aan de noordzijde van de Karel de Grotelaan een overgang naar bosplantsoen en struweel.

2.4.2 Beplanting en landschappelijke inpassing

In het hele plangebied is gezorgd voor landschappelijke inpassing van de weg met behoud en versterking van natuurwaarden, landschappelijke waarden en borging van de waterhuishouding. In het wegontwerp is dit uitgewerkt in een beplantingsplan en inpassingsmaatregelen ten behoeve van natuur.

Langs de Kempenbaan blijven bomenrijen behouden en worden deze aangevuld. De primaire functie van de bomenrijen langs de Kempenbaan is om het verkeer te geleiden. Bomen direct langs de weg worden aangeplant in een strak ritme, terwijl het groen wat verder van de weg een meer parkachtig karakter kan krijgen. Overal langs de rijbaan waar voldoende ruimte is om de juiste condities voor nieuwe bomen te kunnen garanderen, zijn in het plan bomen opgenomen. De bermen langs de Kempenbaan-Oost worden ingericht met bloem- en kruidenrijk gras. In het integraal wegontwerp is ook voor de overige delen van het plangebied (de fietsvallei, het bosplantsoen langs de Karel de Grotelaan, De Run 2000 en De Run 1000) bepaald hoe de groene inrichting en inpassing wordt vormgegeven.

2.4.3 Bomencompensatie

Voor de realisatie van de reconstructie van de Kempenbaan-Oost is het kappen van een aantal bomen noodzakelijk. Deze bomen worden binnen het plangebied gecompenseerd door de aanplant van nieuwe bomen. Bij de boomcompensatie is niet alleen het aantal bomen belangrijk, maar ook de landschappelijke waarde die bepaalde groenstructuren met zich meebrengen.

In het plangebied worden in totaal ruim 100 bomen gekapt ten behoeve van de verbreding van de weg. Op grond van het huidige wegontwerp is sprake van het kappen van 111 bomen, waarvan 8 in de gemeente Eindhoven en 103 in de gemeente Veldhoven. Om de te kappen bomen te compenseren worden als onderdeel van het wegontwerp 156 bomen aangeplant (9 stuks in de gemeente Eindhoven, 122 in de gemeente Veldhoven en 25 op grond van Rijkswaterstaat). Hiermee worden de te kappen bomen ruimschoots gecompenseerd.

2.4.4 Conclusie

Alle belangrijke groenstructuren rond de Kempenbaan blijven intact. Er moeten weliswaar ruim 100 bomen worden gekapt, maar als compensatie daarvoor worden ruim 150 bomen aangeplant, in de vorm van nieuwe bomenrijen en de versterking van bestaande structuren. De inrichting van de Kempenbaan als 'Parkway', met een strakke laanstructuur op korte afstand van de weg en een lossere opzet in de groengebieden die op wat grotere afstand van de weg liggen, benadrukt de variatie aan groenstructuren in het gebied. Over het gehele plangebied genomen worden (de landschappelijke waarden van) de te kappen bomen ruimschoots gecompenseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, is de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. De SVIR benoemt de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland en bepaalt de focus voor de mobiliteitsinvesteringen. Het Rijk gaat gericht investeren in projecten die bijdragen aan een betere bereikbaarheid van de gebieden met de grootste economische verdiencapaciteit voor Nederland. Door weg, spoor, regionaal OV en vaarwegen in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling te bekijken, gaan bereikbaarheid, leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand.

De SVIR is de eerste stap naar meer ruimte voor ontwikkeling, het terugbrengen van de bestuurlijke drukte en het schrappen van regelgeving. De tweede stap wordt de Omgevingswet. Deze integreert alle relevante wetten voor de ruimtelijke inrichting. Meer ruimte betekent ook minder en eenvoudigere regels en procedures.

Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  1. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  2. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat.
  3. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SVIR worden opgaven van nationaal belang geformuleerd voor de MIRT-regio Brabant en Limburg.

Relatie met het bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling is in lijn met de SVIR. De reconstructie van de Kempenbaan Oost is bedoeld om de bereikbaarheid van De Run te verbeteren. De Run is één van de bedrijventerreinen die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van Brainport en de metropoolregio Eindhoven. Ook de bereikbaarheid van Veldhoven-Zuid en Eindhoven worden hiermee verbeterd. Daarnaast wordt voorkomen dat er terugslag plaatsvindt op de N2, wat voor een verbetering van de doorstroming op de N2 zorgt. Dit zorgt voor een verbetering van de bereikbaarheid van de Brainportregio.

3.1.2 Besluit en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de bijbehorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de juridische vertaling van de kaderstellende uitspraken die in de SVIR zijn geformuleerd. Het Besluit en de Regeling bevatten regels ter bescherming van de nationale belangen. De regels van het Barro moeten in acht worden genomen bij het opstellen van provinciale ruimtelijke verordeningen en bestemmingsplannen, zodat ze doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming.

Relatie met het bestemmingsplan

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro in het obstakelbeheergebied rond Vliegbasis Eindhoven. Op deze gronden gelden op grond van artikel 2.6.4 van het Barro maximaal toelaatbare bouwhoogtes voor objecten ter bescherming van de veiligheid van het luchtvaartverkeer en ter bescherming van de werking van (radar)apparatuur. Dit bestemmingsplan maakt geen hogere bebouwing mogelijk dan toegelaten binnen het obstakelbeheergebied en is daarom in overeenstemming met het Barro. In paragraaf 4.11 wordt hier gedetailleerd op ingegaan.

Het plangebied valt volgens de kaarten van de Rarro tevens in het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie op vliegbasis Woensdrecht en het radarverstoringsgebied van de radarinstallatie Herwijnen. Het plangebied ligt niet binnen de kern van de radarverstoringsgebieden maar binnen de daaromheen liggende ring. In die ring gelden uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Het radarverstoringsgebied legt daarom geen beperkingen op aan bebouwing binnen het plangebied. In paragraaf 4.12 wordt hier gedetailleerd op ingegaan.

3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is de ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Doel van de ladder is het stimuleren van zuinig ruimtegebruik, door te komen tot een optimale benutting van de ruimte in het stedelijk gebied en het voorkomen van leegstand. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. Per 1 juli 2017 luidt de ladder, zoals opgenomen in artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening, als volgt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Relatie met het bestemmingsplan

Een stedelijke ontwikkeling is volgens artikel 1.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening gedefinieerd als een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. De reconstructie van wegen en de aanleg van nieuwe wegen en fietspaden valt niet onder dit begrip en zijn dus geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. De ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet van toepassing op dit bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal Beleid

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

In 2010 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie ruimtelijke ordening (Svro) vastgesteld. De Svro is in 2014 partieel herzien, waarbij onder andere het gewijzigde beleid op het gebied van natuur (realisering van het Natuur Netwerk Brabant) en veehouderij (transitie naar een zorgvuldige veehouderij) zijn verwerkt. De Svro bevat de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie Noord-Brabant en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten inzet die de Wet ruimtelijke ordening biedt.

De Svro benoemt en beschrijft ambities voor vier ruimtelijke structuren: infrastructuur, landelijk gebied, groenblauwe mantel en stedelijke structuur. Op het gebied van infrastructuur is een belangrijke ambitie het bevorderen van de bereikbaarheid (ook internationaal), het beter verknopen van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkelingen en het inpassen van nieuwe infrastructuur in het landschap. Investeren in bereikbaarheid wordt gekoppeld aan verbeteringen in het omliggende (landelijke) gebied. Beter benutten van bestaande infrastructuur staat voorop, daarna wordt gekeken waar uitbouw van infrastructuur noodzakelijk is.

Relatie met het bestemmingsplan

De reconstructie van de Kempenbaan-Oost heeft tot doel om de bereikbaarheid van De Run, één van de bedrijventerreinen in de metropoolregio Eindhoven, te verbeteren door opwaardering van de infrastructuur in het bestaand stedelijk gebied. Verbetering van de bereikbaarheid is één van de provinciale doelstellingen die is benoemd in de Svro.

3.2.2 Omgevingsvisie Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 14 december 2018 de Brabantse Omgevingsvisie vastgesteld. De omgevingsvisie is opgesteld volgens de uitgangspunten van de nieuwe Omgevingswet (die naar verwachting in 2022 in werking treedt) en beschrijft de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. De provincie streeft in de omgevingsvisie naar het creëren van meerwaarde. Het handelen van de provincie is daarom gericht op het verknopen en verweven van opgaven en het zoeken naar synergie. Daarbij vindt de provincie het belangrijk om vanuit meerdere richtingen naar een ontwikkeling te kijken:

  • Een 'diepe' manier van kijken: niet alleen kijken naar effecten op de bovenste laag in het hier en nu, maar de dynamiek en randvoorwaarden betrekken die de onderste lagen meegeven. Kijken op verschillende schaalniveaus en actief benutten van de factor tijd. Hierbij ook kijken naar het verleden, de geschiedenis van de lagen op een plek.
  • Een 'ronde' manier van kijken: niet sectoraal kijken, maar combineren van opgaven en kansen zodat ontwikkelingen optimaal bijdragen aan een circulair, sterk en sociaal Brabant, waarin alle Brabanders zich prettig voelen. Kijken vanuit een gebiedsgerichte insteek, naar een balans tussen people, planet en profit.
  • Een 'brede' manier van kijken: niet kijken vanuit één gezichtspunt, maar het betrekken van veel partijen, met al hun gezichtspunten, meningen, wensen, ideeën en belangen.

In de omgevingsvisie zijn één basisopgave en vier hoofdopgaven benoemd. De basisopgave is het werken aan veiligheid, gezondheid en omgevingskwaliteit. De vier hoofdopgaven zijn:

  • werken aan de Brabantse energietransitie;
  • werken aan een klimaatproof Brabant;
  • werken aan Brabant als slimme netwerkstad;
  • werken aan een concurrerende, duurzame economie.

De omgevingsvisie gaat over de hele fysieke leefomgeving, heeft een integraal karakter en bevat geen sectorale beleidsdoelen. Concrete doelen voor bijvoorbeeld natuur, water, veiligheid, milieu, mobiliteit en ruimtelijke kwaliteit staan nog in de bestaande plannen van de provincie, bijvoorbeeld in de Svro en het provinciale verkeers- en vervoersplan. De provincie is bezig met het afstemmen van het sectorale beleid op de omgevingsvisie. Dit betekent dat aan de hand van de drie manieren van kijken wordt beoordeeld welke waarden moeten worden beschermd en hoe beleid kan worden vormgegeven. Het (sectorale) beleid wordt verder uitgewerkt in programma's en de op te stellen omgevingsverordening. Hier wordt de komende periode aan gewerkt.

Relatie met het bestemmingsplan

De reconstructie van de Kempenbaan-Oost heeft primair tot doel om de bereikbaarheid van De Run te verbeteren. Daarmee draagt het initiatief bij aan het goed functioneren van bedrijvigheid en het versterken van de economie. Parallel hieraan vindt een uitbreiding plaats van het fietsnetwerk. Het OV-netwerk (vrijliggende busbaan) blijft behouden en wordt verbeterd door de aanleg van nieuwe bushaltes met fietsvoorzieningen. Het initiatief past binnen de ambities en (hoofd)opgaven die in de Brabantse Omgevingsvisie zijn benoemd.

3.2.3 Interim omgevingsverordening Noord-Brabant

Provinciale Staten hebben op 25 oktober 2019 de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant vastgesteld. De Interim omgevingsverordening is in werking getreden op 5 november 2019 en bevat regels voor de fysieke leefomgeving. De regels hebben betrekking op ruimtelijke ordening, milieu, natuur, water, bodem en wegen. De Interim omgevingsverordening vervangt de Verordening ruimte Noord-Brabant, de Provinciale milieuverordening, de Verordening natuurbescherming, de Verordening water, de Verordening ontgrondingen en de Verordening wegen. De Interim omgevingsverordening is beleidsneutraal van karakter. Dat betekent dat de regels uit de voorheen geldende verordeningen zijn gehandhaafd met het daarbij horende beschermingsniveau en dat er in beginsel geen beleidswijzigingen zijn doorgevoerd. Er zijn alleen inhoudelijke wijzigingen doorgevoerd als die rechtstreeks voortvloeien uit vastgesteld beleid, bijvoorbeeld uit de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven

In hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening staan rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven. Er gelden onder andere rechtstreeks werkende regels voor activiteiten in grondwaterbeschermingsgebieden en stiltegebieden, voor activiteiten rond provinciale wegen, voor ontgrondingen en voor handelingen die te maken hebben met bepaalde beschermde dier- en plantensoorten. Ook voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom en voor veehouderijen gelden rechtstreeks werkende regels.

Instructieregels voor gemeenten

In hoofdstuk 3 van de Interim omgevingsverordening zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen. De instructieregels zijn overgenomen uit de Verordening ruimte Noord-Brabant en gelden voor bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen waarmee van het bestemmingsplan wordt afgeweken. De regels zijn een doorvertaling van het provinciaal beleid uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening en de Omgevingsvisie Noord-Brabant.

Werkingsgebieden binnen het plangebied

De regels van de Interim omgevingsverordening zijn gekoppeld aan werkingsgebieden die op de kaart van de verordening zijn weergegeven. Voor de toepassing van de regels in hoofdstuk 3 van de verordening is Brabant onderverdeeld in drie werkingsgebieden: het Natuur Netwerk Brabant (NNB), het stedelijk gebied en het landelijk gebied. Daarnaast gelden voor een groot aantal regels specifieke werkingsgebieden, bijvoorbeeld voor de gebieden waar verstedelijking afweegbaar is, voor de ecologische verbindingszones en voor de gebieden waar extra beperkingen gelden voor veehouderijen.

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het bestaand stedelijk gebied, dat is aangewezen als stedelijk concentratiegebied. De provincie ziet de stedelijke concentratiegebieden en de daarbij behorende zoekgebieden als ruimtelijk samenhangende verstedelijkte gebieden. Binnen deze gebieden liggen mogelijkheden voor verdere verstedelijking. Bij de begrenzing van de concentratiegebieden is aangesloten op bestaande, veelal historisch gegroeide, grote stedelijke concentraties alsmede op de aanwezige natuur- en landschapswaarden. Daarnaast is de ligging aan belangrijke wegen, spoorwegen en vaarwater van belang omdat de stedelijke concentraties ook in de toekomst goed bereikbaar moeten zijn. Opwaardering en uitbreiding van de infrastructuur is binnen het bestaand stedelijk gebied mogelijk. Voor nieuwe ontwikkelingen geldt dat altijd sprake moet zijn van zorgvuldig ruimtegebruik en dat rekening moet worden gehouden met de waarden in een gebied.

Het zuidelijk deel van het plangebied ligt in een boringsvrije zone. In een boringsvrije zone gelden op grond van paragraaf 2.1.4 van de Interim omgevingsverordening rechtstreeks werkende regels. Boringen zijn toegestaan tot een diepte van 80 meter, mits wordt gewerkt overeenkomstig het daarvoor geldende protocol en een startmelding wordt gedaan bij Gedeputeerde Staten. Op grond van artikel 3.12 van de Interim omgevingsverordening dient een bestemmingsplan dat van toepassing is op een boringsvrije zone mede te strekken tot het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen en regels te stellen om risico's op schade aan de bodem en het grondwater te voorkomen.

Relatie met het bestemmingsplan

In het wegontwerp voor de Kempenbaan-Oost is rekening gehouden met zorgvuldig ruimtegebruik en met de bestaande waarden in de omgeving. Groenstructuren (boombeplanting) blijven zoveel mogelijk behouden en worden, waar behoud niet mogelijk is, gecompenseerd door aanplant van nieuwe bomen. In hoofdstuk 2 van deze toelichting is beschreven op welke wijze de (nieuwe) infrastructuur wordt ingepast in het plangebied. De bestaande watergangen, waaronder de Gender, blijven behouden en worden aangevuld met waterhuishoudkundige voorzieningen zodat sprake is van een waterneutrale ontwikkeling. In de Interim omgevingsverordening zijn geen bijzondere natuurlijke, cultuurhistorische of andere waarden aangeduid in het plangebied.

Het bestemmingsplan ziet op de reconstructie en aanleg van wegen, en daarmee op werkzaamheden die plaatsvinden in de bovenste laag van de ondergrond. Er is geen sprake van boringen dieper dan 80 meter. De rechtstreeks werkende regels van hoofdstuk 2 van de Interim omgevingsverordening volstaan voor de bescherming van de boringsvrije zone. Ter plaatse van de boringsvrije zone is op de verbeelding een aanduiding opgenomen ('milieuzone - boringsvrije zone'). In de planregels is hieraan geen regeling gekoppeld, maar is ter signalering aangegeven dat de regels van de Interim omgevingsverordening van toepassing zijn in dit gebied.

3.2.4 Uitnodigend groen - Integrale provinciale natuur- en landschapsvisie 2012-2022

Deze visie zet een nieuwe koers uit voor versterking van de Brabantse natuur en het Brabantse landschap. De provincie wil het Natuur Netwerk Brabant (voorheen de ecologische hoofdstructuur) afmaken en natuur en landschap vanuit hun intrinsieke waarde beschermen en een plek geven in de samenleving zodat ze ten goede komen aan alle Brabanders. Natuur en landschap zijn immers essentieel voor een goed en gezond leef- en vestigingsklimaat. De basis moet hiervoor op orde zijn, namelijk een samenhangend netwerk van natuurgebieden en een grote variëteit aan dier- en plantensoorten. Goed milieu- en waterbeheer is hiervoor een randvoorwaarde, daarom wordt ingezet op:

  1. een samenhangend en robuust netwerk van natuurgebieden inclusief verbindingen;
  2. behoud en herstel van biodiversiteit, Brabantbreed van stad tot land;
  3. een Brabants mozaïek van landschappen met regionale identiteiten gericht op een goed leef- en vestigingsklimaat;
  4. verankering van natuur en landschap in de samenleving, in samenhang met economische en sociale culturele ontwikkelingen in een ruimtelijke context.

Relatie met het bestemmingsplan

In het ontwerp is rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied en met de landschappelijke inpassing van de reconstructie.

3.3 Gemeentelijk Beleid (Gemeente Eindhoven)

3.3.1 Interimstructuurvisie 2009

In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost-Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van de economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.

Relatie met het bestemmingsplan

In de ruimtelijke hoofdstructuur is de Kempenbaan/Meerveldhovenseweg/Karel de Grotelaan een primaire weg en de A2/N2 een stroomweg. De reconstructie van de Kempenbaan-Oost (in Eindhoven de Karel de Grotelaan) verbetert de functie van deze wegen en daarmee past de voorgenomen ontwikkeling in de structuurvisie.

3.3.2 Groenbeleidsplan

Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Het Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen: 'het verhaal van de stad', wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.

Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad-gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.

In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.

Relatie met het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan ligt in de 'groene dooradering', onderdeel van de hoofdgroenstructuur. In het ontwerp wordt rekening gehouden met deze kenmerkende groenstructuur. Hoewel ook aan de Eindhovense zijde enkele bomen moeten worden gekapt, wordt de groenstructuur als geheel door de herplant van bomen aan weerszijden van de A2/N2 niet geschaad.

3.3.3 Beleid bomen

Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2015. Deze verordening is op 7 april 2015 door de gemeenteraad vastgesteld en op 24 augustus 2016 in werking getreden. De verordening en (de uitwerking daarvan in) de nadere regels Bomen is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is van toepassing op:

  • bossen die buiten de 'bebouwde kom Boswet' liggen;
  • alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 hectare;
  • bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.

Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing. Bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Boswet, vallen onder de Verordening Bomen/Nadere Regels Bomen zoals opgesteld door de gemeente Eindhoven.

Verordening Bomen

Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. De gemeente streeft naar een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.

Groene Kaart

Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstanden. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:

  • monumentale bomen;
  • waardevolle bomen;
  • basisbomen;
  • bomen hoofdstructuur;
  • bomen nevenstructuur;
  • bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.

De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:

  • waardevolle bomen;
  • bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
  • bomen op percelen van 500 m2 of groter.

Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.

Nadere regels
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting is houtopstanden.

Relatie met het bestemmingsplan

In dit bestemmingsplan wordt omwille van de verbetering van de verkeerskundige situatie ter plaatse bestaand groen opgeofferd en worden enkele bomen gekapt. De bomen worden gecompenseerd binnen het plangebied.

Hoofdstuk 4 Milieuhygiënische En Planologische Aspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Bepaalde activiteiten kunnen belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, waardoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is. In het Besluit milieueffectrapportage is vastgelegd welke activiteiten m.e.r-plichtig zijn en voor welke activiteiten een m.e.r-beoordeling moet worden verricht:

  • In onderdeel C van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen ten aanzien waarvan het maken van een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht is.
  • In onderdeel D van de bijlage zijn de activiteiten, plannen en besluiten opgenomen waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Voor alle activiteiten zijn drempelwaarden opgenomen. Als een activiteit voorkomt in kolom 1 van de C- of D-lijst en de drempelwaarden uit kolom 2 worden overschreden, is een m.e.r. (onderdeel C) of een m.e.r.-beoordeling (onderdeel D) verplicht. Voor activiteiten die genoemd worden in onderdeel D, maar waarbij de drempelwaarde niet wordt overschreden, geldt de verplichting om na te gaan of tóch een m.e.r. moet worden uitgevoerd. De motivering moet zijn gebaseerd op een toets die qua inhoud aansluit bij de verplichte m.e.r.-beoordeling. Voor de toets gelden echter geen vormvereisten, daarom wordt de term 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' gehanteerd.

Activiteit en drempelwaarden

In onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is categorie D1.2 'de wijziging of uitbreiding van een weg bestaande uit vier of meer rijstroken, of verlegging of verbreding van bestaande wegen van twee rijstroken of minder tot wegen met vier of meer rijstroken niet zijnde een autosnelweg of autoweg' opgenomen.

Wijzigingen of uitbreidingen van wegen van vier of meer rijstroken zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een tracélengte van 5 kilometer of meer. Bij de reconstructie van de Kempenbaan-Oost is sprake van een totale tracélengte van iets meer dan 1 kilometer, waardoor de activiteit ruimschoots onder de drempel van 5 kilometer blijft. De overige nieuwe en aan te passen wegen in het projectgebied bestaan uit twee rijstroken en vallen niet onder een in onderdeel D opgenomen categorie. De activiteit is dus niet formeel m.e.r.-beoordelingsplichting. Omdat de activiteit voorkomt in kolom 1 van de D-lijst, dient wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling te worden verricht.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor de Kempenbaan-Oost is een (aanmeld)notitie opgesteld ((Aanmeld)notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling Kempenbaan-Oost, Antea Group, 7 augustus 2020), waarin de resultaten van de vormvrije m.e.r.-beoordeling zijn opgenomen. De notitie is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. In de vormvrije m.e.r.-beoordeling is geconcludeerd dat het project - gelet op de kenmerken van het project, de locatie van het project en de kenmerken van de effecten van het project - niet leidt tot milieueffecten van dusdanige omvang dat sprake kan zijn van ‘belangrijke nadelige milieugevolgen’. Er is daarom geen aanleiding of noodzaak voor het verrichten van een m.e.r..

4.2 Verkeer

De verkeersafwikkeling over de Kempenbaan is met name in de ochtend- en avondspits problematisch. Door de toename van het aantal inwoners van Veldhoven en de groei van bedrijvigheid op De Run is de bereikbaarheid van De Run en van de individuele bedrijven de afgelopen jaren steeds verder onder druk komen te staan. De komende jaren wordt een verdere groei van bedrijvigheid op De Run voorzien, enerzijds door groei van bedrijven en intensivering van het ruimtegebruik (reeds mogelijk op grond van de geldende bestemmingsplannen) en anderzijds door de mogelijke ontwikkeling van onbebouwde gronden tot bedrijventerrein. Daarnaast groeit het inwoneraantal van Veldhoven verder door, wat een toename van het (auto)verkeer tot gevolg heeft.

Dit bestemmingsplan ziet uitsluitend op verkeerskundige maatregelen, in de vorm van reconstructie van de Kempenbaan-Oost en daarmee samenhangende maatregelen, waaronder de aanleg van nieuwe wegen ter ontsluiting van De Run 1000 en De Run 2000, de afsluiting van enkele andere wegen en de aanleg van nieuwe verbindingen voor langzaam verkeer. Het bestemmingsplan voorziet niet in aanpassingen van de bedrijfsbestemming of in overige ontwikkelingen op De Run, maar biedt slechts de mogelijkheid om de huidige verkeersproblematiek op te lossen en de toekomstige toename van het verkeer op te kunnen vangen. Dit bestemmingsplan leidt op zichzelf dus niet tot een verkeerstoename, maar biedt slechts het juridisch-planologische kader om de huidige en toekomstige verkeersproblematiek op de Kempenbaan-Oost duurzaam op te lossen. Door de infrastructurele aanpassingen is wel sprake van een verschuiving van verkeersstromen ten opzichte van de situatie vóór reconstructie. Er is met name een verschuiving zichtbaar van de Provincialeweg naar de Kempenbaan-Oost, doordat de aansluiting van de Provincialeweg komt te vervallen.

Verkeerskundig onderzoek en input voor milieuonderzoeken

Het wegontwerp voor de Kempenbaan-Oost is in een verkeerskundig onderzoek gemodelleerd (Kempenbaan-Oost, verkeersberekeningen BBMA-model t.b.v. milieu-onderzoeken, BonoTraffics, 2020). Uit het verkeerskundig onderzoek blijkt dat de reconstructie van de Kempenbaan-Oost een groot positief effect heeft op de doorstroming van het gemotoriseerd verkeer en het fietsverkeer. Het aantal voertuigverliesuren en de gemiddelde verliestijd per voertuig nemen fors af door de infrastructurele maatregelen. Het verkeerskundig onderzoek is samengevat in paragraaf 2.3 en is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.

In het verkeerskundig onderzoek zijn voor de jaren 2020, 2022 en 2032 de verkeersintensiteiten in beeld gebracht, met en zonder realisatie van het project. Deze verkeersintensiteiten zijn gehanteerd als basis voor diverse milieuonderzoeken: het akoestisch onderzoek, het luchtkwaliteitsonderzoek en het onderzoek naar stikstofdepositie. In het verkeerskundig onderzoek heeft een omrekening plaatsgevonden van werkdag naar weekdag, zijn de verkeersintensiteiten verdeeld over de dag-, avond- en nachtperiode en zijn de intensiteiten verrijkt met een verdeling naar licht, middelzwaar en zwaar verkeer.

4.3 Bodem

4.3.1 Historisch bodemonderzoek

Voor het plangebied is een historisch bodemonderzoek verricht (Historisch bodemonderzoek Kempenbaan Oost Veldhoven, Antea Group, 21 juni 2019). Het onderzoeksrapport is als Bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Op grond van het historisch bodemonderzoek kan het plangebied worden opgedeeld in vier deelgebieden met ieder een optimale aanpak, en vier losstaande verdachte locaties.

Deelgebieden

De bodemkwaliteit (Meerveldhovenseweg & Karel de Grotelaan) is relatief goed onderzocht, echter zijn de onderzoeken veelal niet recent meer (<2005). Er is eenmaal nabij een matig verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Ook zijn er ter plaatse en in de nabijheid veelvoudig licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB, EOX en minerale olie aangetoond. Het grondwater is licht tot matig verontreinigd met zware metalen. In één onderzoek is asbest analytisch onderzocht en niet aangetoond.

Het merendeel van de diverse verdachte activiteiten in de omgeving van de locatie zijn middels diverse bodemonderzoeken of door het inzien van de milieudossiers afdoende onderzocht. Vanwege het gebruik van de locatie als bedrijventerrein is het op basis van dit vooronderzoek niet mogelijk om uitspraken te doen over de herkomst van de veelvoudig aangetoonde (licht) verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater. Dit kan zowel veroorzaakt worden door de bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse of natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.

Verdachte locaties

Uit het historisch bodemonderzoek blijkt dat binnen het plangebied of direct grenzend aan het plangebied sprake is van vier locaties waar verdachte activiteiten of bodemonderzoeken aanwezig zijn waarvoor niet voldoende informatie voor beschikbaar is of waar interventiewaarde overschrijdingen zijn aangetoond. Ter plaatse van De Run 2168 hebben er meerdere verdachte activiteiten plaatsgevonden, zijn er overtredingen op de milieuwetgeving geconstateerd en is de locatie tevens verdacht op de aanwezigheid van asbest. Ter plaatse van De Run 2188 is een autospuitbedrijf en een stookolietank aanwezig geweest waar geen verdere informatie over beschikbaar is. Ter plaatse van De Run 2192 is een verontreinigingscontour met PAK aanwezig die niet perceel overschrijdend is onderzocht. Ter plaatse van de kruising thv De Run 3100 is er een verontreiniging met PAK én asbest geconstateerd.

Indien er ook graafwerkzaamheden in de aanwezige watergangen plaatsvinden, dienen deze ook als onverdacht te worden onderzocht.

4.3.2 Verkennend bodem-, asbest- en asfaltonderzoek

In het plangebied zijn een verkennend bodem- en asbestonderzoek en een verkennend asfaltonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodem-, asbest- en asfaltonderzoek, Milon, 8 mei 2020). De onderzoeksrapportage is als Bijlage 4 bij deze toelichting opgenomen.

Het doel van het asfaltonderzoek is het verkrijgen van een indicatie van de dikte, gelaagdheid, samenstelling en teerhoudendheid van het asfalt. Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het verkrijgen van inzicht in de bodemopbouw en de actuele milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater. Het doel van het verkennend asbestonderzoek is het bepalen van de aan- of afwezigheid van asbest in de puinfundering van de rijbanen. Daarnaast is van de puinfundering indicatief de milieuhygiënische kwaliteit bepaald en getoetst aan de eisen die gelden voor een niet-vormgegeven bouwstof.

Asfaltonderzoek

In het asfaltonderzoek zijn in totaal 221 asfaltboringen geplaatst verdeel over 90 wegvakken. Bij het PAK-marker onderzoek is bij verschillende kernen een fluorescerende verkleuring aangetoond. Op basis van de DLC-analyses zijn geen extra kernen als teerhoudend aangemerkt. In het onderzoek zijn per straat de hoeveelheden teerhoudend en teervrij asfalt weergeven. In totaal is sprake van circa 290 ton teerhoudend asfalt en circa 21.600 ton teervrij asfalt.

Verkennend bodemonderzoek

Ter plaatse van het te onderzoeken gebied zijn zintuiglijk bij diverse boringen bijmengingen waargenomen met (metsel)puin, asfalt en bakstenen. Asbestverdacht materiaal is niet waargenomen. Voor het overige zijn geen bijzonderheden waargenomen die duiden op een mogelijke verontreiniging van de bodem. Uit de analyseresultaten blijkt een aantal licht verhoogde parameters. Er is daarnaast sprake van een sterk verhoogde concentratie vinlylchloride in het grondwater.

Ten aanzien van PFAS liggen de gehaltes binnen het volledige projectgebied ruimschoots lager dan de ad hoc interventiewaarde. Daarnaast zijn de gehaltes PFAS lager dan de maximale waarde voor bodemfunctieklasse landbouw/natuur. De bepalingsgrens wordt wel voor enkele individuele PFAS overschreden.

Op basis van de uitgevoerde SGC-zeefkrommes wordt verwacht dat het zand dat vrijkomt zal voldoen aan de eisen voor ‘zand in zandbed’ en ‘zand in aanvulling of ophoging’, met uitzondering van De Run 2100 en De Run 1100. Het zand dat ter plaatse van deze locaties vrijkomt zal naar verwachting enkel voldoen voor ‘zand in aanvulling of ophoging’.

Op basis van het samenstellings- en uitloogonderzoek wordt verwacht dat de funderingslagen, met uitzondering van de asfaltfundering ter plaatse van de Meerveldhovenseweg, zullen voldoen aan de eisen van een niet-vormgegeven bouwstof. De asfaltfundering is teerhoudend en komt niet in aanmerking voor hergebruik. De onderzoeksresultaten zijn indicatief en uitsluitend bruikbaar voor de afvoer van de materialen naar een erkend verwerker of acceptant.

Verkennend asbestonderzoek in puin

Tijdens de monsterneming is in het grootste gedeelte van de gegraven asbestgaten een volledige puinlaag aangetroffen. Al het ontgraven materiaal uit de proefgaten is gezeefd en geïnspecteerd, waarbij in de proefgaten A025, A027, A037, A047, A050 en A052, aan de Kempenbaan, en in de proefgaten A085 en A086, aan De Run 1100, asbestverdachte plaatmaterialen zijn aangetroffen.

Ter plaatse de Meerveldhovenseweg en Karel de Grotelaan, Rijksweg N2, De Run 2100, De Run 4200 en de Provincialeweg is geen asbest aangetoond boven de norm voor nader onderzoek.

Ter plaatse van de Kempenbaan is in proefgaten A025, A047, A050 en A052 asbest aangetroffen boven de norm voor nader asbestonderzoek. Ook aan De Run 1100 is in proefgat A086 een gehalte aan asbest aangetoond boven de norm voor nader onderzoek. Op basis van de onderzoekresultaten is de Kempenbaan en proefgat A086 verontreinigd met asbest. De overige straten en proefgaten zijn niet verontreinigd met asbest.

Conclusies en aanbevelingen

Het onderzoek heeft geleid tot een goed beeld van de bodemkwaliteit binnen de onderzoekslocatie. Daarnaast is met het onderzoek voldoende inzicht verkregen in de verwachte civieltechnische kwaliteit van de grond, de verwachte hergebruiksmogelijkheden van de funderingslagen en de aanwezigheid van verontreinigingen met asbest in de puinfundering.

Op basis van de onderzoeksresultaten worden de volgende aanvullende onderzoeken geadviseerd:

  • Nader bodemonderzoek NTA 5755: Onderzoek naar de oorzaak, ernst en omvang van de sterk verhoogde concentratie vinylchloride in het grondwater van peilbuis 128;
  • Verkennend onderzoek asbest in grond NEN 5707: Onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in grond ter plaatse van de volgende deellocaties:
  • Bermen op- en afritten Rijksweg N2 (puin op maaiveld);
  • Onverharde terreindeel ter hoogte van de rotonde De Run 4200 en westelijk van Rijksweg N2 (puin op maaiveld);
  • Westzijde Kempenbaan, ter hoogte van het verwijderde fietspad (puin op maaiveld);
  • Omgeving Meerveldhovenseweg en Karel de Grotelaan (ongedefineerd puin in de grond).
  • Nader onderzoek asbest in puin NEN 5897: Onderzoek naar het gehalte asbest in de puinfundering ter plaatse van de volgende deellocaties:
  • Kempenbaan;
  • De Run 1100 (proefgat A086).

Indien werkzaamheden uitgevoerd gaan worden ter hoogte van kruispunt Kempenbaan/De Run 3100 wordt geadviseerd een nader asbestonderzoek NEN 5707 uit te voeren naar de omvang van de eerder aangetroffen bodemverontreiniging met asbest.

De aanbevolen nadere onderzoeken worden verricht voordat wordt gestart met de werkzaamheden.

4.4 Water

4.4.1 Waterrelevant beleid en regelgeving

Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021

Op 18 december 2015 is het Provinciaal Milieu- en Waterplan 2016 - 2021 (PMWP) vastgesteld. Het PMWP staat voor samenwerken aan Brabant waar iedereen prettig woont, werkt en leeft in een veilige en gezonde leefomgeving. Het PMWP zet de nieuwe koers uit voor de provinciale inzet met betrekking tot water, bodem, lucht en de overige milieuaspecten. Het PMWP staat voor:

  • voldoende water voor mens, plant en dier;
  • schone en gezonde leefomgeving (bodem, water en lucht);
  • bescherming van Brabant tegen overstromingen en externe risico's;
  • verduurzaming van onze grondstoffen-, energie- en voedselvoorziening.

Waterbeheerplan 2016 - 2021 Waterschap de Dommel 'Waardevol Water'

Het waterbeheerplan 'Waardevol Water' beschrijft de doelen van Waterschap De Dommel voor de periode 2016-2021. Het plan is afgestemd op de ontwikkeling van het Nationaal Waterplan, het Provinciaal Milieu- en Waterplan en het Stroomgebiedsbeheerplan. Meer dan voorheen wil het waterschap inspelen op initiatieven van derden en kansen die zich voordoen in het gebied.

Ten aanzien van de doelen is een indeling gemaakt in de volgende waterthema's:

  • Droge voeten: voorkomen van wateroverlast in het beheergebied (onder meer door het aanleggen van waterbergingsgebieden en het op orde brengen van regionale keringen);
  • Voldoende water: zowel voor de natuur als de landbouw is het belangrijk dat er niet te veel en niet te weinig water is. Daarvoor reguleert het waterschap het grond- en oppervlaktewater;
  • Natuurlijk water: zorgen voor flora en fauna in en rond beken en sloten door deze waterlopen goed in te richten en te beheren; Schoon water: zuiveren van afvalwater en vervuiling van oppervlaktewater aanpakken en voorkomen;
  • Mooi water: stimuleren dat mensen de waarde van water beleven, door onder meer recreatief gebruik.

Het waterschap staat voor een aantal complexe uitdagingen, die zij in veel gevallen niet alleen kan realiseren. Deze uitdagingen geven invulling aan de verbinding van water met de maatschappelijke ontwikkelingen. Daarom zet het waterschap sterk in op samenwerking. In het Waterbeheerplan nodigt het waterschap waterpartners, stakeholders, boeren, burgers en bedrijven nadrukkelijk uit om gezamenlijk te werken aan slimme, innovatieve oplossingen voor de complexe wateropgaven. Dit betekent onder meer dat het waterschap de bestaande samenwerking met alle partners in het gebied wil uitbreiden en 'grenzeloos' organiseren vanuit de kracht van ieders rol en verantwoordelijkheid.

Wat zijn de belangrijkste uitdagingen voor de komende planperiode?

  • voldoende water voor landbouw en natuur;
  • wateroverlast en hittestress;
  • kringloop-denken;
  • steeds meer ongewenste stoffen in het water, zoals medicijnen;
  • vergroten waterbewustzijn.

Keur Waterschap de Dommel 2015

De 'Keur Waterschap De Dommel 2015' bevat regels met daarin verboden en verplichtingen ten aanzien van oppervlaktewater en grondwater die gelden voor iedereen die woont of werkt binnen het gebied van Waterschap De Dommel. Hierin wordt het beheer en het onderhoud van watergangen geregeld (bijvoorbeeld betreffende onderhoudsstroken) en is aangegeven wanneer een vergunning of algemene regels van toepassing zijn voor ingrepen in de waterhuishouding. Verder zijn er beleidsregels voor het beschermingsbeleid van gebieden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde gebieden waterhuishouding, attentiegebieden, beekdalen en overige gebieden. Met deze beleidsregels wordt aangegeven op welke wijze gebiedsgericht wordt omgegaan met vergunning verlening.

De Keur van het waterschap is enkel van toepassing wanneer direct wordt geloosd naar een oppervlaktelichaam in beheer en eigendom van het waterschap De Dommel

Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater

De drie Brabantse waterschappen, Aa en Maas, De Dommel en Brabantse Delta hanteren sinds 1 maart 2015 dezelfde (beleids)uitgangspunten voor het beoordelen van plannen waarbij het verhard oppervlak toeneemt. Deze (beleids)uitgangspunten zijn geformuleerd in de 'Beleidsregel Hydrologische uitgangspunten bij de Keurregels voor afvoeren van hemelwater, Brabantse waterschappen'. Bij een toename en afkoppeling van het verhard oppervlak geldt het uitgangspunt dat plannen zoveel mogelijk hydrologisch neutraal worden uitgevoerd. De waterschappen maken bij het beoordelen van plannen met een toegenomen verhard oppervlak onderscheid tussen grote en kleine plannen. Hoewel er relatief veel kleine plannen zijn, veroorzaken deze op deelstroomgebiedsniveau nauwelijks een toename van de maatgevende afvoer. Het waterschap maakt grofweg onderscheid in projecten met een toename van verhard oppervlak van maximaal 2.000 m², 2.000 m² tot 10.000 m² en meer dan 10.000 m².

Verbreed Gemeentelijk rioleringsplan 2015 - 2019 gemeente Veldhoven

Het waterbeleid van de gemeente Veldhoven is vastgelegd in het Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (2015-2019). De term Verbreed houdt verband met de wettelijke uitbreiding van de zorgplicht riolering. Volgens de wetgeving heeft de gemeente Veldhoven drie zorgplichten op het gebied van stedelijk waterbeheer:

  • zorgplicht stedelijk afvalwater;
  • zorgplicht hemelwater;
  • zorgplicht grondwater.

Dit komt er op neer dat de gemeente vanuit het oogpunt van volksgezondheid en veiligheid zorg draagt voor een deugdelijke inzameling, berging, transport en/of lokale zuivering van stedelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater en grondwater. De kans op overlast dient hierbij te worden beperkt tot maatschappelijk aanvaardbare normen.

Wanneer wordt aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel van de gemeente Veldhoven zijn de volgende regels van toepassing:

  • vuilwater en schoon hemelwater worden separaat aangeboden op de perceelgrens;
  • de gemeente hanteert voor een toename van het verhard oppervlak van 250 m2 tot 2000 m2 een compensatie van 42 mm/m2 berging binnen het te ontwikkelen plangebied. Boven de 2000 m2 gelden de regels van de Keur van Waterschap de Dommel;
  • voorkeur voor een bovengrondse berging;
  • leegloop van de bergingsvoorziening (infiltratie, geknepen afvoer en dergelijke) dient per locatie te worden aangegeven. Bij infiltratie dient te worden aangetoond dat infiltratie mogelijk is;
  • wanneer wordt afgevoerd naar het gemengde stelsel dient een terugslag te worden toegepast zodat vuilwater niet de voorziening in kan stromen;
  • bij het indienen van een omgevingsvergunningaanvraag dient een gedetailleerd ontwerp te worden ingediend van de bergingsvoorziening en de leegloopconstructie.

Ambitie gemeente Veldhoven voor afvoer van hemelwater

Als het regent in de gemeente Veldhoven verdwijnt het meeste hemelwater in de riolering. Door verandering van het klimaat wordt het bestaande rioolstelsel steeds zwaarder op de proef gesteld. Buien worden heviger en duren langer. Hierdoor neemt het risico op (grond)wateroverlast toe. Om droge voeten te houden, wordt ruimte gecreëerd in het groen en/of wordt oppervlaktewater aangelegd. Hierbij wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: infiltreren (vasthouden) waar mogelijk, bufferen op locaties met voldoende beschikbare ruimte en - als het niet anders kan - dan pas afvoeren. In openbaar gebied komt dit tot uiting door hemelwatervoorzieningen in groenstroken die geschikt zijn gemaakt voor de opvang van overtollig hemelwater en in de aanpassing van waterpartijen. De perceelseigenaar draagt een steentje bij door op eigen terrein voorzieningen te treffen voor buffering en/of opslag van hemelwater en/of opvang van overtollig grondwater. De gemeente ziet hierbij toe op een doelmatige invulling van de hemelwateropgave.

Gemeentelijk Rioleringsplan (2019 - 2022) gemeente Eindhoven

Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) verantwoordt aan de inwoners van Eindhoven de ambities en bijbehorende maatregelen en middelen op watergebied. In het GRP 2019 - 2022 wordt aangegeven op welke wijze er omgegaan wordt met de zorgplichten rondom afval-, hemel- en grondwater. Hiervoor zijn in het plan activiteiten opgenomen enerzijds gericht op het beheer en onderhoud en anderzijds op het verbeteren van de oppervlaktewaterkwaliteit en het hydraulisch functioneren van het rioolstelsel.

Speerpunt van het GRP is het inspelen op de klimaatverandering welke extreme regenbuien, langdurige droogteperiodes en hittestress met zich meebrengt. Hiervoor zijn uitgangspunten, richtlijnen en ontwerpnormen uit het klimaatplan 2016-2020 en de hierin benoemde beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´ nader uitgewerkt. Concreet betekent dit dat voor het aspect water bij nieuwe ontwikkelingen 60mm berging gerealiseerd dient te worden over het totaal verhard oppervlak binnen het plangebied. Daarbij kan de waterbergingseis gereduceerd worden naargelang de hoeveelheid groen binnen datzelfde plangebied. Dit om overlast van hittestress, verdroging en biodiversiteit te beperken. Om initiatiefnemers te ondersteunen heeft de gemeente een website ontwikkeld waar de benodigde waterberging kan worden berekend en voorbeelden zijn beschreven om invulling te geven aan de opgave.

Beleidsregel klimaatrobuust handelen gemeente Eindhoven

Vanwege de urgentie heeft de gemeente Eindhoven vorig jaar een beleidsregel opgesteld om de ambitie waar te maken om in 2020 volledig klimaat robuust te handelen en dat de stad in 2050 volledig klimaat robuust is. In december 2018 is de beleidsregel aangepast. In het beleid is een toetsingskader opgenomen met concrete ontwerp normen voor de openbare ruimte gekeken naar klimaat robuustheid. In de eerste beleidsregel (tweede punt) is opgenomen:

“We hanteren de norm dat iedere op de gemeentelijke riolering afwaterende m2 verharding binnen het plangebied van nieuwbouw en/of herontwikkeling gecompenseerd moet worden met een voorzieningen boven, op of onder maaiveld, die tot 60 mm water kan bergen en vertraagd laat leeglopen in minimaal 10 en maximaal 24 uur. Waterbergingsvoorzieningen zijn bij voorkeur groene maatregelen (groende daken, verlaagd uitgevoerde boom en/of beplantingsvakken) of, indien het niet anders kan, civiel technische maatregelen met vertraagde leegloop. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm.”

Er mag bij hoge uitzondering worden afgeweken van de beleidsregel indien er ander maatschappelijke belang spelen óf dat er eventueel schade kan ontstaan door de maatregelen. In de geüpdatete versie van december 2018 wordt er onderscheid gemaakt tussen ruimtelijke ontwikkeling op de private- en openbare ruimte. Waarbij voor private gronden nog het vigerend beleid wordt gehanteerd, waarbij vrijblijvend klimaatadvies wordt gegeven.

4.4.2 Watertoets

Onderdeel van het integraal wegontwerp is het ontwerp van een waterhuishoudkundig systeem. Voor het ontwerp zijn op basis van het beleid van Waterschap De Dommel en de gemeenten Veldhoven en Eindhoven de volgende uitgangspunten en randvoorwaarden bepaald:

  • De maatgevende bui is een bui die één keer in de 100 jaar valt (T=100 bui). Bij deze bui valt er 60 mm in één uur.
  • Het hemelwater dat in het projectgebied valt, wordt lokaal (in het projectgebied) vastgehouden, geborgen en afgevoerd.
  • Het wordt een klimaatadaptief en toekomstrobuust project, hierdoor wordt berging voor het gehele oppervlak gecreëerd voor de maatgevende bui en niet alleen voor het extra (nieuw) verhard oppervlak.
  • De wateraanvoer naar de bergingsvoorzieningen komt van het verhard oppervlak, het onverhard oppervlak wordt hierin niet meegenomen.
  • De gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) is binnen het gehele projectgebied met de beschikbare meetreeks bepaald op een gemiddelde GHG van 18,00 m+NAP. Dit betekent dat de GHG circa 1,00 meter onder het maaiveld is.
  • Alle bergings- en infiltratievoorzieningen moeten binnen 10 uur tot 72 uur na de bui weer beschikbaar zijn, met als voorkeur binnen 10 uur tot 24 uur
  • Alle bergings- en infiltratiesystemen worden robuust ontworpen met een overloop of bypass-systeem.
  • De k-waarde in de berekeningen wordt op 0,00 m/dag aangehouden, dit is een worst-case scenario waarbij er geen infiltratie plaats kan vinden.
  • In de berekeningen wordt geen rekening gehouden met afstroomverliezen of verdamping. Dit houdt in dat elke druppel die in het projectgebied valt geborgen en verwerkt moet worden volgens de berekeningen.
  • Het hemelwater in het projectgebied mag niet worden afgevoerd middels het bestaande GWA/DWA stamriool.
  • De afvoer uit een voorziening naar het oppervlaktewater mag maximaal 2 l/s/ha zijn.
  • De doorstroom van de Gender mag niet worden verstoord.
  • De hydraulische werking van de Gender mag niet negatief worden beïnvloed.

Huidige situatie

In het plangebied is oppervlaktewater aanwezig in de vorm van de beek de Gender, een aantal afwateringssloten aan weerszijden van de beek en langs de Rijksweg, en een drietal poelen. Twee van deze poelen liggen ten noorden van de Kempenbaan, aan weerzijden van de Rijksweg. De derde poel ligt ten zuiden van de Kempenbaan, tussen de afrit 32 Veldhoven-Zuid en de Rijksweg. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Waterschap De Dommel.

Het maaiveld in het projectgebied is overwegend vlak met een gemiddelde hoogte van 19,00 m+NAP. Belangrijk gegeven in het ontwerp is dat de noordelijke en zuidelijke rijbaan van de Kempenbaan Oost variëren in hoogte van 0,10 tot 0,40 meter. In het projectgebied zijn hoofdzakelijk twee typen bodemtypen aanwezig: zwak lemig fijn zand en fijn zand. De infiltratiesnelheid in het plangebied is over het algemeen laag, zodat voor de berekeningen wordt uitgegaan van een k-waarde van 0,00 meter/dag. De GHG en GLG in het projectgebied zijn ingeschat op basis van een aantal peilbuizen.

Ontwerpkeuzes

Voor het ontwerp van het waterhuishoudkundig systeem is het volgende ontwerpkader aangehouden:

  • Open water wordt gecreëerd waar mogelijk.
  • Berging op het maaiveld is de tweede keuze, waarbij een wadi of greppel de meest gunstige opties zijn.
  • Ondergrondse berging (berging onder het maaiveld), hierbij wordt alleen gekeken naar een waterbergende fundering en riolering.

In het integraal wegontwerp zijn de uitgangspunten en voorwaarden voor de realisering van open water, wadi's, greppels, waterbergende fundering en hemelwaterriolering uitgewerkt.

Waterhuishoudkundig ontwerp

Voor de waterbalans en de voorzieningen is het projectgebied ingedeeld in verschillende deelgebieden. Deze deelgebieden zijn gekozen vanwege de afstroming van het oppervlak naar de verschillende voorzieningen (afstroomgebieden). Het projectgebied is onderverdeeld in 14 verschillende afstroomgebieden.

verplicht

Figuur 4.1: Deelgebieden Kempenbaan-Oost (Tauw, 2020)

Voor ieder deelgebied is in het integraal wegontwerp bepaald hoe groot het oppervlak is, welk deel van dit oppervlak verhard is en hoe groot de oppervlakte van de waterhuishoudkundige voorziening binnen het deelgebied is. Vervolgens is per deelgebied onderzocht hoe het waterhuishoudkundig ontwerp eruitziet en wat de waterbalans is. Het waterhuishoudkundig systeem bestaat uit een aantal verschillende oplossingen:

  • aanbrengen van waterbergende fundering onder de rijbaan;
  • afvoer van water naar (bestaande en nieuwe) bermen, greppels, wadi's en poelen;
  • afvoer van water via (waterbergende) HWA-riolering;
  • afvoer van water vanuit de ondergrondse langzaam verkeersverbinding via een pompkelder naar HWA-riolering.

In sommige deelgebieden wordt voorzien in een bergingsoverschot, terwijl in andere deelgebieden sprake is van een bergingstekort. Door water af te voeren naar deelgebieden met een bergingsoverschot is per saldo sprake van een hydrologisch neutraal ontwerp, waarbij al het hemelwater binnen het projectgebied wordt geborgen.

De verdere uitwerking van het waterhuishoudkundig systeem is onderdeel van de uitwerking van het integraal wegontwerp. Bij de uitwerking van het watersysteem wordt, in overleg met Waterschap De Dommel, bepaald welke maatregelen in de verschillende deelgebieden worden getroffen.

A-watergangen in het plangebied

In het plangebied ligt een aantal A-watergangen die zijn opgenomen op de legger van het Waterschap. De Gender kruist zowel de Kempenbaan-Oost als de nieuwe ontsluitingsweg voor De Run 2000. Verder oostelijk kruist de Gender via een duiker ook de Karel de Grotelaan. De A-watergangen GE14 (parallel aan de Kempenbaan), GE13 (parallel aan de A2/N2 ter hoogte van De Run 1000) en GE12 (parallel aan de A2/N2 ter hoogte van De Run 4000) wateren af op de Gender en liggen deels ook binnen het plangebied. De A-watergangen zijn bestemd als 'Water'. De beschermingszone van 5 meter aan weerszijden van de watergangen is bestemd als 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'.

verplicht

Figuur 4.2: A-watergangen in het plangebied (Legger Waterschap De Dommel)

Conclusie

Doordat voldoende waterberging gerealiseerd wordt, is sprake van een hydrologisch neutraal ontwerp, waardoor het aspect water geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling. De A-watergangen die in het plangebied liggen, blijven behouden zodat het oppervlaktewatersysteem niet wijzigt. Deze watergangen zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Water'.

4.5 Geluid

Binnen het project Kempenbaan-Oost vinden fysieke aanpassingen plaats aan de Kempenbaan, de Karel de Grotelaan, de Meerveldhovenseweg (onderdoorgang A2/N2), De Run 1100, de Provincialeweg, de Oranje Nassaulaan, De Run 4200 en afrit 32 van de N2. Daarnaast worden twee nieuwe wegen aangelegd: de bypass op De Run 1000 en een nieuwe ontsluitingsweg voor De Run 2000, die aansluit op De Run 4200. Ten gevolge van de afsluiting van de Provincialeweg zal daarnaast de verkeersintensiteit op De Run 3100 en op De Run 5300 toenemen. In een akoestisch onderzoek (Veldhoven, Kempenbaan Oost, Akoestisch onderzoek (reconstructie en goede ruimtelijke ordening), Antea Group, 22 maart 2021) zijn de akoestische effecten ten gevolge van de aanpassing van de infrastructuur onderzocht. Het akoestisch onderzoek is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.

Het akoestisch onderzoek is deels een reconstructieonderzoek (voor zover fysieke aanpassingen aan wegen plaatsvinden), deels een onderzoek naar de geluidbelasting vanwege nieuwe wegen (bypass en ontsluiting De Run 2000) en deels een onderzoek naar het uitstralingseffect (vanwege de verkeerstoename op De Run 3100 en De Run 5300).

De Wet geluidhinder is uitsluitend van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zones van wegen. Wegen met een 30 km/uur-regime vallen buiten het wettelijk kader van de Wet geluidhinder en hebben geen wettelijke geluidzone. Uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening zijn deze wegen toch meegenomen in het akoestisch onderzoek.

Onderzochte situaties

Om het effect van de wijzigingen ter plaatse van geluidgevoelige objecten in kaart te brengen, is de geluidbelasting berekend in diverse situaties en jaren. Op grond van de Wet geluidhinder dient het reconstructie-effect te worden bepaald door een vergelijking te maken tussen de geluidbelasting in het jaar voordat een aanvang wordt gemaakt met de reconstructie en de geluidbelasting na reconstructie in het maatgevende toekomstige jaar, zonder geluidmaatregelen. Voor het project is daarom uitgegaan van de onderstaande jaren en situaties.

  • 2020 – huidige situatie;
  • 2032 – toekomstige projectsituatie.

De verkeersgegevens die in het akoestisch onderzoek zijn gehanteerd, zijn gebaseerd op het verkeerskundig onderzoek (BonoTraffics, 2020).

Resultaten

In het akoestisch onderzoek zijn de volgende conclusies getrokken.

Reconstructie

  • Uit het onderzoek naar reconstructie van bestaande wegen waarop de Wet geluidhinder van toepassing is (50 km/uur of meer) blijkt dat de fysieke aanpassingen aan de Kempenbaan/Karel de Grotelaan/Meerveldhovenseweg, afrit 32 van de N2 en de Provincialeweg niet zorgen voor een verhoging van de geluidbelasting van 2 dB of meer. Hierdoor is er geen sprake van reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. Aangezien er geen reconstructie-effect plaatsvindt, hoeft er geen onderzoek plaats te vinden naar eventuele maatregelen.
  • De maximumsnelheid van De Run 1100 wordt verlaagd van 50 km/uur naar 30 km/uur. Hierdoor valt deze weg buiten het toepassingsgebied van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting van deze weg wel onderzocht. Hieruit is gebleken dat, ondanks dat die formeel niet van toepassing is, de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden.

Nieuwe wegen

  • De bypass heeft gedeeltelijk een maximum snelheid van 50 km/uur en valt daardoor gedeeltelijk onder de Wet geluidhinder. De woningen die zijn gelegen in de zone van dit wegdeel hebben een geluidbelasting, ten gevolge van het verkeer op de bypass, die lager is dan de voorkeursgrenswaarde. Hierdoor is er geen aanleiding voor het treffen van maatregelen of het aanvragen van hogere waarden.
  • De nieuwe 30 km/uur wegen (nieuwe ontsluiting De Run 2000 en het gedeelte van de bypass met een maximum snelheid van 30 km/uur) vallen niet onder de Wet geluidhinder. Deze wegen leiden tot een geluidbelasting die onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder ligt. Dit betreft de geluidbelasting inclusief correctie voor stillere voertuigen. Hierdoor kan worden gesteld dat vanwege het geluid van deze wegen sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Uitstralingseffect

  • Op De Run 5300 is sprake van een beperkte toename van verkeer, die leidt tot een toename van de geluidbelasting van circa 0,7 dB. De verhoging van de geluidbelasting bedraagt minder dan 2 dB, waardoor geen sprake is van een uitstralingseffect. Op de Kempenbaan (tussen De Run 5300 en 6100) en de Provincialeweg is sprake van een afname van de verkeersintensiteit en dus ook van een afname van de geluidbelasting.
  • De geluidbelasting op geluidgevoelige objecten in de geluidzone van De Run 3100 is berekend. Uit de berekeningen blijkt dat op geen van de geluidgevoelige objecten binnen de geluidzone sprake is van een toename van de geluidbelasting van 2 dB of meer. Er is dus geen sprake van een uitstralingseffect.

Conclusie

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat er geen sprake is van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder of van een uitstralingseffect. Vanwege de aanleg van nieuwe wegen wordt op alle geluidgevoelige objecten voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. Er is daarom geen noodzaak voor het overwegen van maatregelen of het verlenen van hogere waarden.

4.6 Natuur

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking. De Wnb is het wettelijke stelsel voor natuurbescherming en heeft drie tot dan bestaande wetten vervangen, namelijk de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet.

4.6.1 Natuurtoets

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd (Natuurtoets Kempenbaan Oost, Antea Group, 22 mei 2019). Het onderzoeksrapport is als Bijlage 6 bij deze toelichting opgenomen.

Soortenbescherming

Uit de bureaustudie in combinatie met het terreinbezoek is gebleken dat (leefgebied van) de volgende in het kader van de Wet natuurbescherming beschermde soorten aanwezig zijn en/of mogelijk verwacht worden in het plangebied:

  • Vogels (algemene broedvogels);
  • Zoogdieren (marterachtigen, vleermuizen en eekhoorn);
  • Amfibieën (alpenwatersalamander);
  • Insecten (iepenpage).

Algemene broedvogels

Alle in gebruik zijnde nesten van vogelsoorten in Nederland zijn beschermd onder de Wet natuurbescherming (soortbescherming). Met de meeste broedvogels kan echter in het algemeen relatief eenvoudig rekening gehouden worden door werkzaamheden die invloed hebben op het broedbiotoop niet uit te voeren in de broedtijd (circa maart tot en met juli) en indien concrete broedgevallen aanwezig zijn. Op deze wijze zijn geen belemmeringen vanuit de Wet natuurbescherming (soortbescherming) aan de orde. De volgende maatregelen worden aanbevolen:

  1. Werken buiten broedseizoen.
  2. Vooraf ongeschikt maken.
  3. Check ecoloog en vrijgave.

Marterachtigen

In het plangebied is geschikt leefgebied aanwezig van marterachtigen (kleine marters en steenmarter). Marterachtigen zijn beschermd volgens Artikel 3.10, onderdeel A in de Wet natuurbescherming. In de provincie Noord-Brabant zijn de kleine marterachtigen (bunzing, hermelijn en wezel) met ingang van 1 januari 2017 niet langer vrijgesteld. Indien verblijfplaatsen en essentieel leefgebied van marterachtigen wordt aangetast is dit in overtreding met de wet. Het gebruik van het plangebied wordt inzichtelijk gemaakt middels nader onderzoek.

De potentiële aanwezigheid vormt niet noodzakelijk een belemmering om de uitvoerbaarheid van het voornemen aan te tonen. Het voornemen is uitvoerbaar indien aangetoond kan worden dat aannemelijk is dat een eventuele ontheffing verleend kan worden. Om het plangebied functioneel te houden voor marterachtigen is de verbindende functie van opgaande vegetatie en de hoeveelheid functioneel leefgebied van belang. Indien voldoende alternatief leefgebied wordt gerealiseerd, is de verwachting dat een ontheffing zal worden verleend.

Vleermuizen

Essentiële vliegroutes en foerageergebieden zijn evenals verblijfplaatsen beschermd in de Wet natuurbescherming (Artikel 3.5). Voor een dergelijk essentieel element geldt dat deze pas als essentieel mogen worden beschouwd, indien geen alternatieve foerageergebieden en/of vliegroutes aanwezig zijn in de directe omgeving van de huidige vliegroute en/of foerageergebied. In eerder onderzoek (Tauw, 2017) is in beeld gebracht welke gronden in en in de omgeving van het plangebied belangrijk gebied zijn voor vleermuizen.

verplicht

Figuur 4.3: Resultaten van het vleermuisonderzoek van Tauw (2017) ten opzichte van het plangebied (Antea Group, 2019)

In het zuidwestelijke deel wordt het belangrijke vleermuisgebied slechts aan de oostzijde geraakt door het voornemen. Echter, de bestemming van deze locatie is 'Groen'. Van aantasting op belangrijke vleermuisgebieden is geen sprake. Ten noordoosten van het plangebied raakt het voornemen een klein deel van het belangrijke leefgebied aan de zuidkant (langs de weg). Echter, de vliegroute wordt onderbroken en er blijft voldoende alternatief leefgebied over. (Significant) negatieve effecten op belangrijk leefgebied van vleermuizen is uitgesloten.

Eekhoorn

De eekhoorn is beschermd onder Artikel 3.10, onderdeel A van de wet natuurbescherming. In gebruik zijnde nesten van de eekhoorn mogen niet zonder ontheffing worden aangetast. De eekhoorn komt zeer waarschijnlijk voor in en om het plangebied.

De eekhoorn kan in het gehele plangebied voorkomen. Met de eekhoorn kan echter relatief gemakkelijk rekening worden gehouden door te werken met een goedgekeurde gedragscode (Gedragscode RWS, 2018). Dit betekent dat buiten de kwetsbare periodes van de eekhoorn gewerkt mag worden zonder ontheffing. Indien binnen de kwetsbare periode van de eekhoorn gewerkt wordt, is een controle op in gebruik zijnde nesten van de eekhoorn aan de orde. De potentiële aanwezigheid van de eekhoorn vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Alpenwatersalamander

De alpenwatersalamander is beschermd onder Artikel 3.10, onderdeel A van de Wet natuurbescherming. De alpenwatersalamander is in voorgaand nader onderzoek (Tauw, 2017) aangetoond in watergangen. Dit betekent dat volgens de gedragscode RWS, 2018 de volgende maatregelen worden opgelegd: het beschadigen of vernielen van (vaste) voortplantings- of rustplaatsen en het opzettelijk vernielen van eieren wordt voorkomen of beperkt door:

  • P1 de voorplantingslocaties en rustplaatsen (voortplantingswateren, overwinteringslocaties, zomerverblijven, broedhopen en dergelijke) te sparen. De voortplantings- of rustplaatsen worden gemarkeerd op kaart en/of in het veld;
  • P2 alternatieve voortplantings- of rustplaatsen te realiseren die de betreffende functie op een volwaardige wijze kunnen overnemen, waardoor de functionaliteit van de voortplantings- of rustplaats behouden blijft. De alternatieve voortplantings- of rustplaatsen moeten functioneren voordat de werkzaamheden van start gaan. De functionele leefomgeving die onlosmakelijk met de nesten of rustplaatsen is verbonden, valt eveneens onder het beschermingsregime van artikel 3.5 of 3.10 Wnb.

Iepenpage

De iepenpage is een vlindersoort welke beschermd is onder artikel 3.10, onderdeel A van de Wet natuurbescherming. Het gebruik van het plangebied voor de iepenpage wordt in kaart gebracht middels nader onderzoek.

Indien de soort aanwezig blijkt te zijn en de te kappen iepen onderdeel uitmaken van het essentiële leefgebied van de iepenpage, dient middels maatwerk van een vlinderdeskundige tot een oplossing met betrekking tot mitigatie/compensatie te komen. Voor het aantasten van essentieel leefgebied voor de iepenpage is daarnaast een ontheffing noodzakelijk.

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

Voor wat betreft het Natuur Netwerk Nederland (NNN) is bij directe/indirecte aantasting sprake van vervolgstappen, waaronder compensatie. Er bevindt zich geen NNN binnen het plangebied. Er is van directe aantasting van de NNN dan ook geen sprake. In de omgeving van het plangebied liggen wel NNN-gebieden. Ook significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN in de nabijheid van het plan kunnen worden uitgesloten. De ontwikkeling in het plangebied heeft geen effect op de directe omgeving van het plangebied. Vanuit dit oogpunt zijn er voor NNN geen belemmeringen. Het NNN-beleid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

Houtopstanden

Voor bomen binnen de bebouwde kom houtopstanden is de gemeentelijke APV aan de orde. Voor bomen buiten de bebouwde kom houtopstanden is de provincie Noord-Brabant het bevoegd gezag. De gemeente Veldhoven staat het kappen van bomen toe zonder kapvergunning. Echter, dit geldt niet voor bomen buiten de bebouwde kom houtopstanden en monumentale bomen. In het plangebied zijn bomen aanwezig die op de monumentale bomenlijst staan van de gemeente. Een kapvergunning dient te worden aangevraagd bij de gemeente voor de betreffende bomen. Voor de uitwerking van het plan blijven veel bomen behouden en worden nieuwe bomen aangeplant, waardoor sprake is van een ruime compensatie aan herplant.

Natura 2000

Uit de bureaustudie blijkt dat binnen drie kilometer afstand van het plangebied een Natura 2000-gebied ligt. Het Natura 2000-gebied ligt buiten het invloedsgebied van het plan wat betreft de meeste verstoringsfactoren zoals verdroging of geluid- en lichtverstoring. Vanwege de afstand en daardoor de afscherming worden als gevolg van de meeste verstoringsfactoren geen effecten op soorten, habitats van soorten of habitattypen in het Natura 2000-gebied verwacht. De A67 vormt daarnaast een barrière tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied.

Als gevolg van de infrastructurele aanpassingen treden mogelijk verschillen op in het aantal vervoersbewegingen in het plangebied en directe omgeving. Indien sprake is van een toename in verkeersbewegingen zal mogelijk sprake zijn van een toename in de emissie van stikstof. Stikstof kan op grotere afstand neerslaan en leiden tot vermesting en verzuring van stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten. Stikstofonderzoek is daarom noodzakelijk.

Conclusie

Uit de natuurtoets blijkt dat er nader onderzoek nodig is naar marterachtigen en de iepenpage. Daarnaast is stikstofonderzoek nodig. Voor het overige zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.6.2 Nader onderzoek marterachtigen en iepenpage

Naar aanleiding van de natuurtoets is nader onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen en de iepenpage in het plangebied (Nader onderzoek Kempenbaan-Oost, nader onderzoek naar de aanwezigheid van kleine marterachtigen en iepenpage, Antea Group, 6 februari 2020). De rapportage is als Bijlage 7 bij deze toelichting opgenomen.

Kleine marterachtigen

In het plangebied is in de periode oktober 2019 tot en met januari 2020 volgens de geldende handreiking onderzoek gedaan naar het voorkomen en het gebruik van het plangebied door kleine marterachtigen. Er zijn tijdens het onderzoek geen kleine marterachtigen waargenomen. In het noordelijke deel van het plangebied was sprake van een hoge mate van verstoring door zowel mensen als honden. Door deze hoge mate van verstoring kan hier de aanwezigheid van kleine marterachtigen worden uitgesloten, ondanks dat de onderzoeksperiode korter was dan aanbevolen volgens de handreiking. Zodoende is de aanwezigheid van kleine marterachtigen uitgesloten.

Iepenpage

De in het plangebied aanwezige iepen zijn in november 2019 met behulp van een hoogwerker onderzocht op de aanwezigheid van eieren van de iepenpage in de boomkruinen. Deze zijn niet aangetroffen. Zodoende kan de aanwezigheid van de iepenpage in het plangebied worden uitgesloten.

Conclusie

In het plangebied komen geen kleine marterachtigen voor. Ook de iepenpage komt niet voor in het plangebied. Het onderdeel soortbescherming uit de Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6.3 Onderzoek stikstofdepositie

Op basis van de natuurtoets zijn alle effecten op Natura 2000-gebieden uitgesloten, uitgezonderd effecten vanwege een toename van stikstofdepositie. Daarom is een onderzoek uitgevoerd naar de stikstofdepositie (Onderzoek stikstofdepositie Kempenbaan Oost, Antea Group, 28 januari 2021). Het onderzoek is als Bijlage 8 bij deze toelichting opgenomen.

Uitgangspunten

Om de stikstofdepositie van het voornemen te achterhalen, is een berekening voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase uitgevoerd. Aangezien de stikstofemissie in de realisatiefase en de gebruiksfase op verschillende momenten plaatsvinden (eerst realiseren, dan gebruiken) is voor de realisatiefase gekozen voor het rekenjaar 2021. Voor de gebruiksfase is een vergelijkende berekening gemaakt tussen de referentiesituatie en de plansituatie in het jaar na realisatie (2023) en tien jaar na realisatie (2033). De verkeersgegevens die in het onderzoek zijn gehanteerd, zijn gebaseerd op het verkeerskundig onderzoek (BonoTraffics, 2020).

Realisatiefase

De verkeersmaatregelen aan de Kempenbaan zullen verspreid over twee jaar worden uitgevoerd. Op basis van het ontwerp en de daarbij behorende SSK-raming is bepaald welke machines worden ingezet voor de realisatie van de verkeersmaatregelen en hoe lang deze machines moeten worden ingezet tijdens de realisatiefase. Daarnaast is bepaald hoeveel verkeer er zal gaan rijden ten gevolge van de realisatie, vanwege de aanvoer van materialen, materieel en het rijden van lichte motorvoertuigen voor het personeel.

Aerius Calculator berekent voor de realisatiefase een bijdrage van maximaal 0,02 mol/ha/ja. Er is sprake van de volgende deposities op de volgende Natura 2000-gebieden:

  • 0,02 mol/ha/ja op Leenderbos, Groote Heide & De Plateux;
  • 0,01 mol/ha/ja op Strabrechtse Heide & Beuven;
  • 0,01 mol/ha/ja op Kempenland-West.

Voor de bovengenoemde Natura 2000-gebieden geldt dat de depositie gedurende maximaal twee jaar zal optreden.

Gebruiksfase

Voor de gebruiksfase na de realisatie van de verkeersmaatregelen geldt niet zozeer dat er sprake zal zijn van een toename van verkeer, maar dat er sprake is van een verschuiving van verkeer, wat extra voertuigkilometers tot gevolg heeft. Hier staat tegenover dat de doorstroming op met name de Kempenbaan flink zal verbeteren ten gevolge van de verkeersmaatregelen. Het aantal voertuigen dat in de file staat zal hierdoor afnemen.

Op basis van het BBMA verkeersmodel regionaal verkeersmodel B is onderzocht op welke wegvakken sprake is van een significante verandering van verkeerintensiteiten (Verkeerskundig onderzoek, BonoTraffics, 2020). Voor deze wegvakken is zowel voor het jaar 2023 (jaar na realisatie) als voor het jaar 2033 (10 jaar na realisatie) een vergelijkingsberekening uitgevoerd tussen de referentiesituatie en de plansituatie. Om te bepalen wat de verbeterde doorstroming tot gevolg heeft voor de stikstofdepositie is, voor de wegvakken waar een significante verandering in filevorming plaatsvindt, onderzocht hoeveel verkeer er in de ochtend- en de avondspits rijdt.

Uit de stikstofberekeningen blijkt dat er zowel in 2023 als in 2033 geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar op Natura 2000-gebieden zijn. In zowel 2023 als in 2033 geldt dat door de verkeersmaatregelen meer voertuigkilometers worden afgelegd. Uit de berekeningen blijkt echter dat de emissie van deze extra voertuigkilometers teniet wordt gedaan doordat er minder verkeer in de file staat door de verbeterde doorstroming ten gevolge van de verkeersmaatregelen.

Conclusie

In de gebruiksfase (2023 en 2033) is er geen sprake is van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, zodat kan worden gesteld dat significant negatieve effecten ten gevolge van stikstofdepositie in de gebruiksfase zijn uitgesloten. Voor de tijdelijke bijdrages aan de stikstofdepositie in de realisatiefase kan in een voortoets worden onderzocht of significant negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten.

4.6.4 Ecologische voortoets stikstof

Omdat uit het onderzoek naar stikstofdepositie blijkt dat gedurende de realisatiefase (maximaal twee jaar) sprake is van een (beperkte) toename van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden Kempenland-West, Leenderbos, Groote Heide & De Plateaux en Strabrechtse Heide en Beuven en is een ecologische voortoets uitgevoerd (Ecologische voortoets stikstof Kempenbaan Oost, Witteveen en Bos, 19 april 2021). De voortoets is als Bijlage 9 bij deze toelichting opgenomen. In de voortoets is onderzocht of significante gevolgen op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden vanwege stikstofdepositie op voorhand zijn uit te sluiten. Daartoe zijn de gevolgen van de verhoogde stikstofdepositie door het voorgenomen project bepaald en beoordeeld voor de realisatiefase van het project. In de gebruiksfase is er immers geen sprake van een bijdrage aan stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden.

Resultaten stikstofberekeningen

In de voortoets zijn per Natura 2000-gebied en per habitattype/leefgebied de maximale en gemiddelde projectbijdrage in beeld gebracht. Daarbij zijn ook de kritische depositiewaarde (KDW) en de achtergronddepositie (ADW) weergegeven. Hieruit blijkt dat het voornemen leidt tot kleine, tijdelijke projectbijdragen (maximaal 0,02 mol/ha/jaar gedurende 2 jaar) binnen habitattypen/leefgebieden die in de huidige situatie al te kampen hebben met een overbelasting van stikstof (overschrijding KDW). Significante gevolgen van de (beperkte) projectbijdragen op deze stikstofgevoelige habitattypen en/of leefgebieden binnen de genoemde Natura 2000-gebieden zijn aan de hand van een algemene ecologische analyse nader beschreven en beoordeeld.

Effectbeoordeling

In de effectbeoordeling is geconcludeerd dat geringe bijdragen zoals die voor dit project aan de orde zijn, ecologisch gezien niet leiden tot een aantasting van de natuurlijke kenmerken. De berekende kleine en tevens tijdelijke stikstofdepositie zal op geen enkele wijze leiden tot een meetbaar of merkbaar gevolg voor de vegetatie, en daarmee op de kwaliteit van het de habitattypen/leefgebieden. Ook niet in een reeds overbelaste of naderende overbelaste situatie. De onderbouwing hiervoor is vijfledig:

  1. deposities door emissie van mobiele werktuigen maken sinds de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden onderdeel uit van de bestaande achtergronddepositie;
  2. kleine (en tijdelijke) deposities (< 0,05 mol/ha/jr) zijn nagenoeg verwaarloosbaar in verhouding tot achtergronddeposities;
  3. kleine (en tijdelijke) deposities leiden nooit tot schade aan planten;
  4. kleine (en tijdelijke) deposities leiden niet tot meetbare veranderingen in groeisnelheid en vegetatiesamenstelling;
  5. kleine (en tijdelijke) deposities zijn verwaarloosbaar in relatie tot het (reguliere) beheer.

Deze vijf punten zijn in de ecologische voortoets nader onderbouwd.

Conclusie

De lage (en tijdelijke) toenames in stikstofdepositie tijdens de realisatiefase van het project leiden nooit tot directe schade aan planten of tot meetbare veranderingen in groeisnelheid en vegetatiesamenstelling. Daarnaast vormen deposities van dit formaat een verwaarloosbare bijdrage aan de totale depositie. Significante gevolgen van stikstofdepositie voor de genoemde Natura 2000-gebieden zijn op voorhand uitgesloten. Een passende beoordeling of vergunningsaanvraag ten aanzien van stikstof zijn niet nodig.

4.7 Externe Veiligheid

Voor het onderhavige bestemmingsplan is een beschouwing van de externe veiligheid uitgevoerd (Externe veiligheid Kempenbaan Oost, Veldhoven, Antea Group, 1 juli 2019). Het volledige rapport is als Bijlage 10 bij deze toelichting opgenomen.

Risicobeschouwing

Kempenbaan-Oost

  • Op basis van de gegevens van het rapport van Antea Group (Risicobeschouwing vervoer van gevaarlijke stoffen, Kempenbaan, gemeente Veldhoven; 11 maart 2009) is geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour op de Kempenbaan. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • Op basis van de gegevens van het rapport van Antea Group (Risicobeschouwing vervoer van gevaarlijke stoffen, Kempenbaan, gemeente Veldhoven; 11 maart 2009) valt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde, de waarde neemt niet toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling;
  • Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en zal ten aanzien van de beoogde ontwikkeling niet wijzigen/toenemen, verantwoording van het groepsrisico is niet verplicht.

LPG-tankstation

  • De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van het LPG-tankstation reiken niet tot de ontwikkelingslocatie. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • Het groepsrisico van het LPG-tankstation neemt niet toe gezien het plangebied bestemd is voor verkeer. Verkeersdeelnemers worden niet meegenomen in de beschouwing van het groepsrisico;
  • Het invloedsgebied van het LPG-tankstation reikt tot het plangebied, verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet verplicht gezien het gebied bestemd is voor verkeer. Verkeersdeelnemers worden niet meegenomen in de beschouwing van het groepsrisico.

Bakx Foods B.V.

  • De 10-6 plaatsgebonden risicocontouren van de ammoniak installatie reikt niet tot de ontwikkelingslocatie.
  • Het groepsrisico van Bakx Foods B.V. food neemt niet toe gezien het plangebied bestemd is voor verkeer. Verkeersdeelnemers worden niet meegenomen in de beschouwing van het groepsrisico;
  • De installatie van Bakx Foods B.V. heeft geen invloedsgebied. Een verantwoording van het groepsrisico is derhalve niet nodig.

Rijksweg A2

  • De weg heeft een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 26 meter, deze contour reikt tot een gedeelte van het plangebied. In dit gebied bevinden zich alleen verkeersfuncties en geen (beperkt) kwetsbare objecten. Er wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde ten aanzien van het plaatsgebonden risico;
  • Op de weg geldt een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, de contour reikt tot het plangebied. Gezien er geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen het plangebied worden gerealiseerd/geprojecteerd, zijn aanvullende (bouwkundige)maatregelen niet noodzakelijk;
  • Het groepsrisico van de weg neemt niet toe ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling;
  • Het invloedsgebied van de weg reikt tot het plangebied. Met de beoogde ontwikkeling zal het groepsrisico niet stijgen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een verantwoording (zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) gegeven.

Verantwoording groepsrisico

Verantwoording van het groepsrisico is ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg verplicht. In de rapportage zijn elementen ter verantwoording van het groepsrisico aangedragen.

4.8 Luchtkwaliteit

Voor dit bestemmingsplan is een luchtkwaliteitsonderzoek verricht (Kempenbaan-Oost luchtkwaliteitsonderzoek, Antea Group, 3 april 2020). De onderzoeksrapportage is als Bijlage 11 bij deze toelichting opgenomen.

Uitgangspunten

In het onderzoek zijn de concenraties luchtverontreinigende stoffen onderzocht, in beeld gebracht en beoordeeld. In het onderzoek zijn alle wegen meegenomen waarop sprake is van relevante veranderingen van verkeersstromen als gevolg van het plan, inclusief de A2 en A67. De verkeersgegevens die in het luchtkwaliteitsonderzoek zijn gehanteerd, zijn gebaseerd op het verkeerskundig onderzoek (BonoTraffics, 2020). Het wegennet is in het onderzoek gemodelleerd conform de NSL Monitoringstool.

Resultaten

De hoogst berekende jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) doet zich voor langs de Kempenbaan en bedraagt 25,9 µg/m3. Deze waarde ligt ruim onder de grenswaarde van 40 µg/m3. Uit de berekeningsresultaten blijkt bovendien dat de berekende uurgemiddelde concentratie NO2 niet meer dan 18 keer per jaar groter is dan 200 µg/m3, waarmee de wettelijke norm niet wordt overschreden.

De hoogst berekende jaargemiddelde concentraties voor fijnstof (PM10 en PM2,5) doen zich voor langs de Kempenbaan en de A2. De concentratie PM10 ligt met maximaal 19 µg/m3 ruim onder de norm van 40 µg/m3 . De concentratie PM2,5 ligt met maximaal 11,2 µg/m3 ook ruimschoots onder de norm van 25 µg/m3.

Conclusie

Uit het luchtkwaliteitsonderzoek blijkt dat dat op alle beoordelingspunten (ruimschoots) wordt voldaan aan de te toetsen grenswaarden. Er is geen sprake van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden, zodat de luchtkwaliteitseisen geen belemmering zijn voor de ontwikkeling.

4.9 Archeologie En Cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

De Wet op de Archeologische Monumentenzorg (2007) is een raamwet die regelt hoe Rijk, provincie en gemeente bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De wet beoogt het archeologische erfgoed te beschermen. Onder archeologisch erfgoed wordt verstaan: alle fysieke overblijfselen, zowel in als boven de grond, die bijdragen aan het verkrijgen van inzicht in menselijke samenlevingen uit het verleden. Enkele van de uitgangspunten van deze wet zijn:

  • Archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren en alleen opgraven als behoud in de bodem (in situ) niet mogelijk is.
  • Vroeg in de ruimtelijke ordening al rekening houden met archeologie. Initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen moeten in een vroegtijdig stadium aangeven hoe met eventuele archeologische waarden bij bodemverstorende ingrepen zal worden omgegaan. Dit houdt in een verplichting tot vooronderzoek bij werkzaamheden die de grond gaan verstoren en eventuele maatregelen om behoudenswaardige archeologische resten te beschermen door deze op te graven of in de bodem te behouden.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is aangegeven dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor hun bodemarchief. De gemeenten Veldhoven en Eindhoven hebben hiertoe eigen archeologiebeleid opgesteld.

Archeologisch beleid gemeente Eindhoven

De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', dat de raad in september 2008 heeft vastgesteld. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise.

De gemeente kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.

De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart. In het plangebied van dit bestemmingsplan komen geen gebieden met archeologische (verwachtings)waarde voor. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek of het opnemen van een beschermende regeling in het bestemmingsplan is daarom niet noodzakelijk.

4.9.2 Cultuurhistorie

Nationaal staat het cultuurhistorisch beleid in het teken van het behoud en het beheer van de cultuurhistorische waarden. Op gelijke voet staat het streven naar het gebruik van het cultuurhistorisch erfgoed als inspiratiebron voor de ruimtelijke inrichting. Dit beleid geldt voor alle cultuurhistorische waarden, dat wil zeggen voor zowel archeologische als voor historisch-geografische en historisch bouwkundige waarden. Het rijksbeleid is mede gebaseerd op het Verdrag van Malta (1992).

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) in werking getreden en is in het Besluit ruimtelijke ordening de verplichting opgenomen om in de toelichting van een bestemmingsplan te beschrijven hoe met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Het beleid van de provincie Noord-Brabant sluit aan op het nationale beleid voor de (archeologische) monumentenzorg. De provincie richt zich op de bescherming van objecten en de bescherming, benutting en ontwikkeling van structuren en ensembles van een grotere schaal. De ruimtelijke ordening is een belangrijk integrerend beleidsterrein als het gaat om de zorgvuldige omgang met cultuurhistorisch waardevolle structuren. Een aantal cultuurhistorische objecten en structuren is beschermd via de Erfgoedwet respectievelijk de Monumentenwet 1988 dan wel via een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening. Bij aantasting en bij wijziging van deze objecten en structuren is een omgevingsvergunning vereist.

Cultuurhistorisch beleid gemeente Eindhoven

Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.

De volgende cultuurhistorische elementen zijn aanwezig:

  • Historische wegenstructuur voor 1900
  • Historische waterloop

Met deze structuren is rekening gehouden in het ontwerp. Op Eindhovens grondgebied zijn de ingrepen beperkt tot aanpassing van de kruising van de Karel de Grotelaan met de noordelijke oprit naar de N2. Deze maatregelen tasten de cultuurhistorisch waardevolle elementen niet aan.

4.10 Kabels En Leidingen

In het plangebied liggen diverse kabels en leidingen. Over het algemeen betreft het leidingen die bij de reconstructie en aanleg van de wegen in het plangebied eenvoudig kunnen worden verlegd als dat nodig is. In het plangebied liggen geen leidingen die onder het regime van het Besluit externe veiligheid buisleidingen vallen. Wel is sprake van een aantal (hoofd)rioolwatertransportleidingen. Het betreft vrijverval-leidingen met verschillende diameter. Aan de westzijde van de A2/N2 ligt een vrijverval rioolwatertransportleiding die in beheer is ij Waterschap De Dommel. In overleg met het waterschap wordt bezien hoe deze leiding wordt ingepast.

verplicht

Figuur 4.4: Ligging vrijverval rioolwatertransportleiding van Waterschap De Dommel (oranje lijn) en overstorten (rode en blauwe vierkantjes) (Waterschap De Dommel)

4.11 Zonering Vliegbasis Eindhoven

Op grond van het Luchthavenbesluit Eindhoven ligt rond Vliegbasis Eindhoven (Eindhoven Airport) een beperkingengebied, waar beperkingen gelden voor het oprichten van bebouwing en/of het gebruik van de gronden. Het beperkingengebied bestaat uit zones met bouwhoogtebeperkingen (ten behoeve van de veiligheid van het vliegverkeer en de ongestoorde werking van radarapparatuur), zones waar beperkingen gelden vanwege luchtvaartverkeerslawaai en een zone waar beperkingen gelden voor bestemmingen met een vogelaantrekkende werking. Voor dit bestemmingsplan zijn uitsluitend de zoneringen met betrekking tot de funnel/IHCS en de vogelaantrekkende werking van belang. De overige beperkingengebieden reiken niet tot het plangebied.

Funnel en IHCS

De maximaal toelaatbare bouwhoogtes en de ligging en omvang van de gebieden met een bouwhoogtebeperking worden bepaald door de ligging van de start- en landingsbaan en berusten op internationaal vastgelegde afspraken. Het is voor de vliegveiligheid van belang dat binnen de obstakelvrije vlakken de maximaal toelaatbare hoogtes niet worden overschreden. De obstakelvrije vlakken worden gevormd door de funnel en de Inner Horizontal and Conical Surface (IHCS).

Funnel

De funnel is opgebouwd uit een obstakelvrije rechthoek (strook) rond de start- en landingsbaan met aansluitend twee zijvlakken, waarvan de hoogte oploopt tot circa 45 m. De toegestane bouwhoogte geldt ten opzichte van de hoogte van de landingsdrempel - in het geval van Vliegbasis Eindhoven 22,4 m+NAP. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt volledig buiten de funnel.

IHCS

Het obstakelbeheergebied van de IHCS sluit aan op de funnel. De IHCS bestaat uit een horizontaal vlak, dat gelegen is op een hoogte van 65 m + NAP, met aansluitend daarop een conisch vlak, waarvan de hoogte oploopt met een helling van 5% tot een hoogte van 165 m+NAP. Het plangebied ligt binnen het obstakelbeheergebied van de IHCS en valt binnen het oplopende vlak. Voor het plangebied gelden hoogtebeperkingen van circa 100 m+NAP (in de noordwestelijke hoek) tot circa 145 m+NAP (langs de oostelijke plangrens). Er mogen geen objecten worden gerealiseerd die de maximaal toegestane hoogte overschrijden.

Het plangebied ligt op een hoogte van 18 à 19 m+NAP. Dit betekent dat bebouwing tot een hoogte van 80 meter overal in het plangebied toelaatbaar is. Dit bestemmingsplan maakt dergelijke hoge bebouwing niet mogelijk. Voor de IHCS is daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen.

Vogelbeperkingengebied

Het plangebied ligt binnen het vogelbeperkingengebied van Vliegbasis Eindhoven. Binnen het vogelbeperkingengebied geldt op grond van artikel 3.2.3 van het Luchthavenbesluit Eindhoven een verbod voor vogelaantrekkende functies, zoals oppervlaktewateren groter dan drie hectare, vishouderijen met extramurale bassins en extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal. Dergelijke functies komen niet voor in het plangebied en het bestemmingsplan maakt deze functies ook niet mogelijk.

4.12 Radarverstoringsgebieden Woensdrecht En Herwijnen

Het plangebied ligt in het radarverstoringsgebied van vliegbasis Woensdrecht en van het radarstation Herwijnen. Op grond van artikel 2.6.9 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) gelden in een radarverstoringsgebied bouwhoogtebeperkingen voor bouwwerken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Conform artikel 2.4 en verder van de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is rond de radarstations een cirkel met een straal van 75 kilometer vastgelegd, gemeten vanaf de positie van de radar. Deze cirkel bestaat uit een kern met een straal van 15 kilometer met een maximale bouwhoogte voor bouwwerken (in het algemeen) en daaromheen een ring die doorloopt tot 75 kilometer van de radar met een maximale bouwhoogte voor (alleen) windturbines.

Het plangebied valt niet binnen de kern van de radarverstoringsgebieden, maar in de daaromheen liggende ring. Binnen het plangebied gelden daarom uitsluitend bouwhoogtebeperkingen voor windmolens. Voor het bouwen van gebouwen en overige bouwwerken gelden geen maximale bouwhoogtes. Omdat dit bestemmingsplan de bouw van windmolens niet mogelijk maakt, hoeft voor het radarverstoringsgebied geen regeling te worden opgenomen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan "Kempenbaan-Oost" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.

5.2 Planmethodiek

Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.

5.3 Verbeelding

Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.

5.4 Planregels

De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemmingen worden hierna afzonderlijk toegelicht.

In geval meerdere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen gelijktijdig van toepassing zijn op een gebied of in het geval dat er meerdere bepalingen van toepassing zijn binnen één bouwperceel, geldt dat deze bepalingen qua rangorde gelijk zijn aan elkaar. Dit betekent dat aan alle voorwaarden uit de relevante bepalingen voldaan moet worden. Logischerwijs heeft dit tot gevolg dat de meest beperkende bepaling geldt.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In hoofdstuk 2 zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat een aantal algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel: dit artikel regelt dat grond die is meegerekend bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de beoordeling van een later bouwplan.
  • Algemene bouwregels: dit artikel geeft een aantal bouwregels die een algemene werking hebben, en dus niet in één of meer specifieke bestemmingen worden gegeven. Het artikel bevat een regeling voor ondergronds bouwen en voor bestaande maten. In de bestaande maten-regeling is bepaald dat, als bestaande maten van bebouwing afwijken van de planregels, deze maten als minimum dan wel maximum mogen worden aangehouden. Hiermee wordt voorkomen dat legale situaties onbedoeld onder het overgangsrecht worden gebracht.
  • Algemene gebruiksregels: in de algemene gebruiksregels is aangegeven dat gebruik in overeenstemming met een functie-aanduiding wordt aangemerkt als gebruik overenkomstig de bestemming.
  • Algemene aanduidingsregels: in dit artikel zijn regels opgenomen die samenhangen met de gebiedsaanduiding op de verbeelding. Er is een (signalerende) regeling opgenomen ter plaatse van de boringsvrije zone in verband met de bescherming van het grondwater ('milieuzone - boringsvrije zone').
  • Algemene afwijkingsregels: dit artikel geeft een algemene regeling voor het afwijken van de bouwregels.
  • Overige regels: in de overige regels is een parkeerregeling opgenomen en is bepaald dat, als een omgevingsvergunning voor bouwen wordt verleend, moet worden voorzien in voldoende waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.5 De Bestemmingen

Opbouw bestemmingsbepalingen:

Voor de enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen geldt een vaste opbouw. Niet alle elementen hoeven hierbij steeds te worden opgenomen.

Verkeer

Binnen deze bestemming zijn de gronden bestemd voor wegen, fiets- en voetpaden, pleinen en overige verblijfsgebieden en verkeers- en parkeervoorzieningen. Daarnaast zijn bijbehorende voorzieningen als geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen en water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

In de bestemmingsomschrijving is vastgelegd dat Meerveldhovenseweg/Karel de Grotelaan (gemeente Eindhoven) maximaal 2 x 2 doorgaande rijstroken mogen hebben. De overige wegen in het plangebied mogen bestaan uit maximaal 2 x 1 doorgaande rijstroken. Naast deze doorgaande rijstroken zijn binnen het wegprofiel parallelrijbanen, busstroken en busbanen en doelgroepenstroken toegestaan. Daarnaast zijn ter plaatse van kruisingen extra rijstroken toegestaan. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om opstelstroken en invoegstroken die in het verlengde van deze opstelstroken liggen. In het ontwerp zijn op de kruising van de Kempenbaan met De Run 1100 bijvoorbeeld 3 opstelstroken voor rechtdoorgaand verkeer voorzien. Na het kruisingsvlak voegt het verkeer op de 3e rijstrook weer in naar de 2 doorgaande rijstroken. Daarnaast zijn in- en uitvoegstroken en op- en afritten toegelaten. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - autosnelweg' is een auto(snel)weg toegestaan, waarvoor geen beperkingen gelden ten aanzien van het aantal rijstroken. Deze aanduiding is opgenomen voor de gronden ter plaatse van het viaduct van de A2/N2.

Er mogen gebouwen ten dienste van het openbaar nut worden opgericht, zoals wachthuisjes voor busdiensten en gebouwtjes voor energie-, waterdistributie en telecommunicatie. Daarnaast mogen gebouwen worden gebouwd ten dienste van het openbaar vervoer (bijvoorbeeld liftgebouwen om het verdiept gelegen fiets- en voetpad onder de Kempenbaan aan te sluiten op de hoger gelegen busbaan) en ten dienste van het langzaam verkeer (bijvoorbeeld een fietsenstalling indien dit een gebouw betreft). Tevens mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht zoals verkeers- en wegaanduidingen, verlichting en (langzaamverkeers- en voetgangers)bruggen.

Waterstaat - Waterstaatkundige functie

De voor deze bestemming aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van watergangen, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing. Op of in deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen die ten dienste staan van deze bestemming met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

Voorwaardelijke verplichting waterberging

In de overige regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg van waterberging bij de bouw van bouwwerken. Op grond van deze verplichting mag er alleen gebouwd worden als er voldoende waterberging is aangelegd, eventueel in combinatie met andere maatregelen die bijdragen aan het klimaatbestendig maken van de stad. Deze verplichting is ontleend aan paragraaf 5.5 en de beleidsregel “Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen” in bijlage 5 van het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022 (verder: GRP). Bij bouwwerken met een oppervlakte van 150 m² of meer moet in principe een waterberging aangelegd worden tot 75 mm per m² oppervlakte van het bouwwerk. Voor bouwwerken met een oppervlakte tussen 50 m² en 150 m² geldt een lagere bergingseis: daar moet in principe worden voorzien in een waterberging tot 25 mm per vierkante meter bouwoppervlakte. In groenarme gebieden geldt een hogere eis, omdat daar een grotere opgave ligt.

Een deel van de vereiste waterberging kan worden gecompenseerd met andere maatregelen die in lijn zijn met het beleid voor klimaatadaptatie, dat is beschreven in de beleidsregel Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld het aanplanten van nieuwe bomen (die zorgen voor vasthouden van regenwater en beschaduwing) of het aanleggen van gevelgroen. De exacte omvang van de benodigde waterberging en de omvang van andere maatregelen is sterk afhankelijk van de kenmerken van het bouwplan en de locatie. De wijze waarop de benodigde maatregelen moeten worden bepaald, is uitgewerkt in de genoemde beleidsregel.

De gemeente heeft een rekentool beschikbaar gesteld waarmee initiatiefnemers eenvoudig kunnen nagaan wat de omvang van de maatregelen moet zijn, op basis van een aantal gegevens van hun initiatief en de locatie. Deze rekentool is te raadplegen op https://rekentool.eindhovenduurzaam.nl. De rekentool is dynamisch van aard, dat wil zeggen dat deze kan worden aangepast.

Hoofdstuk 6 Economische Uitvoerbaarheid

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening gaat een bestemmingsplan vergezeld van een toelichting waarin ook inzicht wordt gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Hierna wordt inzicht gegeven in de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

De kosten voor het project bestaan uit onder meer kosten voor de aanleg van de weg, kunstwerken en planvorming en bedragen in totaal circa €27 miljoen. Dit bedrag wordt gedekt uit het in december 2018 opgestelde Maatregelenpakket Bedrijventerrein De Run.

Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke Uitvoerbaarheid

7.1 Overleg Ex Artikel 3.1.1. Bro

Het concept bestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening in vooroverleg gezonden naar de betrokken instanties. Er zijn reacties ontvangen van de provincie Noord-Brabant, Waterschap De Dommel, Rijkswaterstaat, de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, Defensie en de Gasunie. De vooroverlegreacties zijn samengevat en beantwoord in een nota van vooroverleg, die als Bijlage 12 bij deze toelichting is opgenomen.

De provincie Noord-Brabant, de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, Defensie en de Gasunie hebben geen inhoudelijke opmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan en stemmen in met het plan. Rijkswaterstaat en Waterschap De Dommel hebben wel enkele inhoudelijke opmerkingen geplaatst. Naar aanleiding van deze opmerkingen (met name die van het waterschap) is het ontwerpbestemmingsplan op onderdelen gewijzigd. Zo is de waterparagraaf geactualiseerd en zijn alle A-watergangen in het plangebied op verzoek van het waterschap bestemd als 'Water'.

7.2 Inspraak

Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.

Het voorontwerpbestemmingsplan 'Kempenbaan-Oost' is in 2019 naar diverse instanties toegestuurd in het kader van het vooroverleg. Trefpunt Groen Eindhoven heeft positief geadviseerd over het bestemmingsplan.

Zowel het bestemmingsplan als ook het concept DO van de weg isin de eerste week van de inzagetermijn toegelicht en gepresenteerd in een informatiebijeenkomst op 10 september 2020. Eerder is het voorlopig ontwerp van de weg gepresenteerd in een informatiebijeenkomst in januari 2019.

7.3 Vaststelling

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening van 10 september 2020 tot en met 21 oktober 2021 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om digitaal, schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerpbestemmingsplan kenbaar te maken. Waterschap De Dommel heeft een zienswijze ingediend, maar heeft deze per brief d.d. 9 april 2021 weer ingetrokken omdat de door het waterschap gewenste voorwaardelijke verplichting al voldoende is uitgewerkt in artikel 10.4 van de planregels van het ontwerpbestemmingsplan. Verder zijn tijdens de periode van terinzagelegging geen zienswijzen ontvangen.

Bijlage 1 Verkeerskundig Onderzoek

bijlage 1 Verkeerskundig onderzoek

Bijlage 2 (Aanmeld)notitie Vormvrije M.e.r.-beoordeling

bijlage 2 (Aanmeld)notitie vormvrije m.e.r.-beoordeling

Bijlage 3 Historisch Bodemonderzoek

bijlage 3 Historisch bodemonderzoek

Bijlage 4 Verkennend Bodem-, Asbest- En Asfaltonderzoek

bijlage 4 Verkennend bodem-, asbest- en asfaltonderzoek

Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek

bijlage 5 Akoestisch onderzoek

Bijlage 6 Natuurtoets

bijlage 6 Natuurtoets

Bijlage 7 Nader Onderzoek Marterachtigen En Iepenpage

bijlage 7 Nader onderzoek marterachtigen en iepenpage

Bijlage 8 Onderzoek Stikstofdepositie

bijlage 8 Onderzoek stikstofdepositie

Bijlage 9 Ecologische Voortoets Stikstof

bijlage 9 Ecologische voortoets stikstof

Bijlage 10 Notitie Externe Veiligheid

bijlage 10 Notitie externe veiligheid

Bijlage 11 Onderzoek Luchtkwaliteit

bijlage 11 Onderzoek luchtkwaliteit

Bijlage 12 Nota Van Vooroverleg

bijlage 12 Nota van vooroverleg

Hoofdstuk 1 Inleidende Regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Kempenbaan-Oost met identificatienummer NL.IMRO.0772.80352-0301 van de gemeente Eindhoven.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 antenne-installatie:

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.6 antennedrager:

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

  1. bij bebouwing: zoals legaal aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;
  2. bij gebruik van grond en opstallen: zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bodemingreep:

werken of werkzaamheden, die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige archeologische bodemarchief.

1.12 bouwen:

het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.13 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.14 dak:

de gesloten bovenbeëindiging van een gebouw.

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 kunstobject:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.

1.17 kunstwerk:

een in bouwkundige zin, door mensenhanden gemaakt (civiel technisch) bouwwerk, zoals aquaducten, bruggen, dijken, tunnels en viaducten.

1.18 nok:

bovenste rand van een dak of de horizontale snijlijn van twee dakvlakken.

1.19 nutsvoorziening:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten.

1.20 ondergeschikte bouwdelen:

bouwdelen van beperkte afmetingen, die buiten het gebouw uitsteken, zoals schoorstenen, windvanen en liftschachten.

1.21 openbaar gebied:

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied.

1.22 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en niet meer dan één eigen wand.

1.23 parkeerplaats:

opstelplaats ten behoeve van één auto, hieronder niet begrepen parkeergarages en/of garageboxen behorende bij woningen. Opstelplaatsen gelegen in collectieve parkeervoorzieningen en carports worden wel aangemerkt als parkeerplaats.

1.24 peil:

  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang aan een weg grenst: 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld.

1.25 standplaats:

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de open lucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel aanbieden van diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel. Onder een standplaats wordt niet verstaan een vaste plaats op een markt als bedoeld in artikel 160, lid 1 aanhef en onder h van de Gemeentewet, dan wel een vaste plaats op een evenement.

1.26 verblijfsgebied:

gronden waarbij de nadruk ligt op het verblijf van personen in het openbaar gebied en die tevens een verkeersfunctie hebben voor fietsers en voetgangers.

1.27 voorgevel:

de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw.

1.28 voorgevellijn:

de denkbeeldige lijn door de voorgevel.

1.29 water:

al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.

1.30 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan voorzieningen als duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten en dergelijke.

Artikel 2 Wijze Van Meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten (Nen 2580):

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de diepte van een bodemingreep:

de diepte van de bodemverstorende ingreep, gemeten ten opzichte van het maaiveld ter plaatse (straat of terreinniveau).

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de oppervlakte van een bodemingreep:

het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een verstorende werking kunnen hebben op het archeologisch bodemarchief.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Verkeer

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen, bestaande uit:
    1. niet meer dan 2 x 2 doorgaaande rijstroken, voor zover het betreft de Karel de Grotelaan en de Meerveldhovenseweg;
    2. niet meer dan 2 x 1 doorgaande rijstroken voor de overige wegen;

alsmede parallelrijbanen, busstroken en busbanen, doelgroepenstroken, opstelstroken en extra rijstroken voor invoegend verkeer in het verlengde van deze opstelstroken, in- en uitvoegstroken en op- en afritten;

  1. een auto(snel)weg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - autosnelweg';
  2. fiets- en/of voetpaden;
  3. pleinen en overige verblijfsgebieden;
  4. verkeers- en parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen, zoals:

  1. geluidwerende voorzieningen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. kunstwerken;
  4. kunstobjecten;
  5. nutsvoorzieningen;
  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  7. bushokjes, fietsenstallingen, straatmeubilair en dergelijke.

3.2 Bouwregels

3.3 Afwijken van de bouwregels

Artikel 4 Waterstaat - Waterstaatkundige Functie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie'aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beheer en onderhoud van watergangen, met de bijbehorende voorzieningen, zoals bermen, schouwpaden en beschoeiing.

4.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen, in afwijking van het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van gebouwen die ten dienste staan van de bestemming 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' met een bouwhoogte van maximaal 2 m.

4.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.2 ten behoeve van het bouwen van een gebouw binnen andere daar voorkomende bestemmingen, mits het belang van de watergang niet onevenredig wordt verstoord. Hieromtrent wordt de beheerder van de watergang gehoord.

Hoofdstuk 3 Algemene Regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene Bouwregels

6.1 Ondergronds bouwen

Kelders en parkeergarages zijn, voor zover geheel gesitueerd onder het maaiveld, overal toegestaan waar gebouwen zijn toegestaan.

6.2 Bestaande maten

Artikel 7 Algemene Gebruiksregels

7.1 Gebruik overeenkomstig de bestemming

Al dan niet in afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van Hoofdstuk 2 wordt ter plaatse van een functie-aanduiding het gebruik van gronden en opstallen in overeenstemming met die functie-aanduiding aangemerkt als gebruik overeenkomstig die bestemming.

Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels

8.1 Milieuzone - boringsvrije zone

Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels

9.1 Binnenplans afwijken

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
  3. de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
  4. de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.

Artikel 10 Overige Regels

10.1 Voorwaardelijke verplichting parkeren

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
  2. Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

10.2 Afwijken van parkeereis

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 indien:

  1. uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
  2. het voldoen aan de in lid 10.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.

10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

10.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging

  1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
  2. De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022;
  3. Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.

Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

11.2 Afwijken

het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.

11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan 'Kempenbaan-Oost''