XIII Strijp binnen de Ring 2007 (Eurostaete)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 12-10-2021 - geheel onherroepelijk in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aanleiding en doel van dit bestemmingsplan is de voorziene transformatie van een locatie aan de PSV-laan - grenzend aan het Philips stadion - van kantoorgebouw tot drie woongebouwen met een gemengde plint.
Het project bestaat uit de realisatie van maximaal 480 gestapelde woningen alsmede een gevarieerde invulling (plintfuncties) op de begane grond.
Deze herontwikkeling is onderdeel van een nieuw woongebied in Eindhoven gelegen tussen het bestaande centrumgebied en het gebied Strijp S. Het project past niet binnen het vigerende bestemmingsplan.
Dit bestemmingsplan is aldus opgesteld en voorziet in een passende juridische en planologische regeling om de herontwikkeling mogelijk te maken.
1.2 Het Plangebied
De bebouwing binnen het plangebied zal deels worden geamoveerd en de locatie (kadastraal bekend gemeente Strijp sectie C nummers 4956 en 4957) zal worden bebouwd met het project.
Eurostaete ligt tussen de PSV-laan en de Gerard Philipslaan en grenst aan de reeds ontwikkelde woningen van het Stadion Kwartier. Aan de zuidzijde liggen de woongebouwen 'Rio' en 'Antwerpen' aan de overzijde van de Gerard Philipslaan. Aan de oostzijde ligt het Philips stadion. Aan de noordzijde (PSV-laan) ligt geen woonbebouwing in de directe nabijheid. Aan de westzijde is woningbouwplan “Hartje Eindhoven” in ontwikkeling ter afronding van project Stadionkwartier.
1.3 Crisis- En Herstelwet
De Crisis- en herstelwet (Chw) is in het leven geroepen ten behoeve van versnelling van ruimtelijke projecten. Dit om de economische crisis en haar gevolgen te bestrijden. Per 25 april 2013 is deze wet permanent geworden (Staatsblad, jaargang 2013, nr. 144 en nr. 145).
De Chw is met name gericht op grote infrastructurele projecten en projecten gericht op duurzaamheid, innovatie en energie, alsmede woningbouwplannen, omvattende meer dan 11 woningen.
Aldus kan worden geconcludeerd dat de Chw op dit bestemmingsplan van toepassing is.
1.4 Vigerend Plan
Het bestemmingsplan Strijp binnen de Ring 2007 (onherroepelijk op 22-07-2011) wordt voor wat betreft het plangebied vervangen door het bestemmingsplan “XIII Strijp binnen de Ring 2007 (Eurostaete)”.
Hieronder is opgenomen een gedeelte van de plankaart (verbeelding) van het bestaande bestemmingsplan met daarin het plangebied.
Het gebouw in het plangebied kende de bestemming “kantoren” en “verkeerdoeleinden”.
1.5 Leeswijzer
Het bestemmingsplan “XII Strijp binnen de Ring 2007 (Eurostaete)” bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Bij (de regels van) het bestemmingsplan behoort het Besluit Hogere grenswaarde
Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. De toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2 met de beschrijving van de bestaande situatie in het plangebied en een beschrijving van het project en de randvoorwaarden. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden voor en het beleidskader voor de opstelling van het voorliggende bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in de relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is beschreven in hoofdstuk 6. Handhaving komt in hoofdstuk 7 aan de orde. De financiële uitvoerbaarheid is beschreven in hoofdstuk 8 en hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde en te volgen procedure inclusief de maatschappelijke uitvoerbaarheid. (met name de resultaten van het gevoerde overleg en de samenspraak/inspraak).
Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Historisch Perspectief
Eindhoven
Eindhoven is ontstaan op het punt waar de riviertjes de Dommel en de Gender bij elkaar komen. In 1232 kreeg de nederzetting stadsrechten, maar tot het begin van de 19e eeuw blijft de stad klein en heeft deze slechts een beperkte regionale betekenis.
Door de aanleg van het Eindhovens Kanaal in 1846 wordt de economische reikwijdte van de stad vele malen groter. De aanleg van de spoorlijn in 1866 versterkt dat proces. Naast de opkomst van de grotere industrieën zoals de textiel aan de randen van de stad, is er ook een opleving van de bedrijvigheid in kleinere industrieën zoals de tabaksverwerking, leerlooierijen, brouwerijen en hoedenmakerijen. In 1874 wordt de stad daartoe uitgebreid met delen van Woensel en Tongelre. In 1891 vestigt Philips zich met een gloeilampenfabriek in het pand Emmasingel 31. Gaandeweg koopt Philips veel grond om naast de fabrieken ook woningbouw en allerlei maatschappelijke en culturele voorzieningen voor haar werknemers te kunnen bouwen. Om de snelle groei die de stad doormaakt te accommoderen worden in 1920 de dorpen Stratum, Strijp, Gestel, Tongelre en Woensel toegevoegd aan de stad. Van een verzameling dorpen groeit Eindhoven zo uit tot een industriële stad, waar de oude dorpslintstructuur nog goed in de huidige stadsplattegrond is terug te vinden.
Om de nieuwe relatie tussen de dorpen en de stad te verbeteren, worden in de loop der tijd verschillende uitbreidingsplannen gemaakt. In alle plannen is de vraag of en zo ja hoe de binnenstad vergroot moet worden, hoe de verkeersfuik van het noord-zuidverkeer in en door het centrum opgelost kan worden en tenslotte, hoe er een structurele verbinding gelegd kan worden tussen de dorpen en de binnenstad. Het meest bekende plan dat gemaakt is, is van de planoloog De Casseres in 1929, dat uitgaat van eerdere plannen, maar waarin de verkeerscirculatie nog verder is verbeterd. Het duurt echter tot na de 2e Wereldoorlog voordat de belangrijkste onderdelen van dit plan, namelijk de Rondweg en haar radiale ontsluitingswegen van en naar het centrum, worden gerealiseerd.
In de Tweede Wereldoorlog wordt de binnenstad van Eindhoven meerdere keren getroffen door bombardementen. De Wederopbouwplannen hebben enerzijds herstel van deze schade en opbouw van de stad tot doel, anderzijds wordt de vooroorlogse ambitie om het verkeer rondom en naar de binnenstad te verbeteren voortgezet, samen met hoe de binnenstad vergroot kan worden. De grootste ingreep die gedaan wordt is het aanleggen van het hoog spoor in noordelijke richting. Daardoor wordt een deel van Woensel bij de binnenstad gevoegd en ontstaat er een langgerekte zone direct naast het hoog spoor, waar ruimte is voor nieuwe grootstedelijke functies zoals een modern station, een stadspostkantoor, warenhuizen en kantoren. Tevens maakt het hoog spoor een einde aan de barrière tussen het centrum en het stadsdeel Woensel. Dit betekent een grote verbetering voor het doorgaande verkeer in de noord-zuidrichting. De bereikbaarheid van de binnenstad wordt vergroot door het completeren van de binnenring. Vanaf 1961 is Eindhoven qua inwonertal de vijfde stad van Nederland en gaat de verkeersafwikkeling met de opkomst van de auto een bepalende rol spelen in de stadsontwikkeling. Verkeer i.c.de auto wordt als stimulans voor de groei van de stad gezien en als middel om grote functies in de binnenstad te faciliteren.
In het midden van de jaren '80 neemt de ruimte en de dominantie van de industrie op de stad af. Dit is vooral merkbaar in het centrum. Leegstaande bedrijfs- en industriegebouwen worden gesloopt of hergebruikt. De gerenoveerde bedrijfsgebouwen bieden plek aan de opkomende creatieve- en kennisindustrie. Bekende voorbeelden hiervan zijn de Witte Dame, de Lichttoren en het gebied Strijp S. Meer en meer wordt duidelijk dat een prettig (be)leefbare stad, die ruimte biedt aan wonen, winkelen, werken, horeca en leisure van groot belang is voor de aantrekkingskracht van Eindhoven. Het verbeteren en verdichten van de binnenstad wordt daarmee een belangrijk doel, mede in verband met de positie van de stad als 'hart' van de regio Zuidoost Brabant, beter bekend als Brainport.
Het plangebied en haar omgeving
Kenmerkend voor het plangebied is de ligging in de wijk “Strijp” tussen het zogenaamde Philipsdorp, het gebied Strijp S, het Philips stadion en de spoorlijn Eindhoven – Boxtel.
Strijp
Strijp is één van de vijf dorpen rondom Eindhoven die in 1920 door Eindhoven is geannexeerd. Het centrum van Strijp is het St. Trudoplein en omgeving. Vanuit dit plein liepen wegen naar de omliggende kernen. De Strijpsestraat, de Gagelstaat en de later aangelegde Willemstraat verbonden Strijp met de stad Eindhoven. De Schootsestraat behoorde eveneens tot de oorspronkelijke dorpsstructuur. Deze historische wegen met karakteristieke lintbebouwing zijn ondanks de verstedelijking nog steeds herkenbaar. Ook zijn deze straten nog steeds belangrijk voor de ontsluiting van Eindhoven.
Vanaf 1910 begon Philips tussen Strijp en Eindhoven aan de ontwikkeling van Philipsdorp, ontworpen door architect Ir. G.J. de Jongh. Zijn romantische landschappelijke benadering met vloeiende en gebogen wegen die uitkomen in het voormalige centrale park, zijn bepalend voor de stedenbouwkundige structuur van Strijp. Het centrale park werd begrensd door brede groen ingerichte lanen: de Frederiklaan, de Jonghlaan en de Elisabethlaan. De Frederiklaan is ontworpen als een centrale hoofdweg tussen het St. Trudoplein en de Willemstraat en heeft nog steeds deze functie. Het groene karakter van de lanen is verloren gegaan en de 'Green' is inmiddels bebouwd met het PSV-stadion en het Stadionkwartier. De Elisabethlaan bestaat niet meer.
Ter voorbereiding van de annexatie van de omliggende dorpen van Eindhoven werd in 1918 het Algemeen Uitbreidingsplan opgesteld. Een belangrijk onderdeel hiervan was het verbeteren van de verkeersstructuur. Ringwegen en radiaalwegen moesten Eindhoven en de randdorpen ontsluiten. De huidige Glaslaan maakte onderdeel uit van de binnenste ring. Deze binnenste ring is nooit afgemaakt.
De Kastanjelaan maakte een verbinding tussen de buitenring (de huidige Ring) en de binnenste ring en ontsloot de nieuwe bedrijfsterreinen van Philips.
Het plein bij de Essenstraat koppelt de Kastanjelaan en de Glaslaan met de Frederiklaan. Dit plein werd gevormd in een periode waarin de verdere groei van het Philipsconcern en het Philipsdorp niet meer los kon worden gezien van de ontwikkeling van Eindhoven in groter verband. Het markeert de historische overgang tussen de fase van Company Town naar moderne industriestad.
De aanleg van deze verkeerswegen en de verknoping met het bestaande wegennet bepaalt de stedenbouwkundige opzet van Strijp, de positie van de woonbuurten van Philipsdorp en de planlocatie.
Philipsdorp
Philipsdorp is gebouwd in de periode tussen 1910 tot 1923 door de NV Philips Gloeilampenfabriek, om hiermee het probleem van de volkshuisvesting en de toenemende woningnood op eigen kracht op te lossen. door voor hun arbeiders te zorgen voor een gezonde woning met voldoende licht en lucht, goede sanitaire omstandigheden, op korte afstand van het werk en met een moestuin voor het telen van eigen groente en fruit.
Het fabrieksdorp vormde nagenoeg een complete leefgemeenschap met winkels, scholen en recreatieve voorzieningen. Men woonde er tussen collega's en directe superieuren, die vaak van verschillende gezindte en nationaliteit waren. Een jonge, gevarieerde, maar hechte wijkgemeenschap was het gevolg. Philips stichtte hiermee een "stralend" fabrieksdorp, met woningen en (winkel)voorzieningen die zich scharen rondom een 'Green'. Deze 'Green' bestond uit een centraal gemeenschapspark met recreatieve en sportieve voorzieningen, zoals een voetbalveld: de bakermat van de huidige voetbalclub PSV. Eromheen liep een brede wandelpromenade begeleid door een watersingel. Verder was er weinig groene verblijfsruimte in de buurt.
De naoorlogse stedelijke ontwikkelingen hebben er voor gezorgd dat Philipsdorp centraal in het stedelijk gebied is komen te liggen. Fabrieksgebouwen maken plaats voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het PSV-stadion is uitgebreid en het appartementencomplex Stadionkwartier is op de voormalige 'Green' gerealiseerd. Deze ontwikkelingen hebben er toe geleid dat Philipsdorp als Company Town van de kaart dreigde te verdwijnen.
De aanwijzing van Philipsdorp als beschermd stadsgezicht (16 april 2003), de vaststelling van een ontwikkelingsvisie voor Philipsdorp (november 2008) en een concept-beeldkwaliteitsplan voor Philipsdorp kennen als gemeenschappelijk doel is om Philipsdorp duurzaam te conserveren voor de stad.
Strijp S
Philips maakte aan het begin van de twintigste eeuw een groei door waardoor uitbreiding van de bebouwing noodzakelijk werd. De locatie Strijp-S werd samen met de gebieden Strijp-T en Strijp-R aangewezen om deze uitbreiding op te vangen. Deze gebieden samen vormen het Philips Strijp-complex. Het complex is strategisch gesitueerd: enerzijds dichtbij het centrum en anderzijds dichtbij de groene wig.
De structuur van industrieterrein Strijp-S werd ontworpen door A. I. J. de Broekert, hoofd van de Philips Technische Bedrijven, nadat Philips daarvoor gronden had verworven aan de spoorlijn naar Boxtel. Het terrein werd ingericht volgens rationele principes waarbij de transportlijnen (spoor en leidingen) richtinggevend waren. Dit resulteerde in een orthogonale structuur met lange lijnen uitgaande van een wig aan de Glaslaan waar de spoorlijn zich afsplitste. De latere bebouwing is ook op basis van deze structuur ingepast.
Het gebied werd gedomineerd door zeer grootschalige fabriekscomplexen: de apparatenfabriek (Hoge Rug) en de Philitefabriek (klokgebouw) uit 1928/1929. De gebouwen in functionalistische stijl zijn ontworpen door het Philips bouwbureau. Logistiek, multifunctionaliteit en grote raamoppervlakken waren essentiële bebouwingselementen. Philips ontwikkelde hiervoor driebeukige meerlaagse fabrieksgebouwen met een brede centrale straat. De gebouwen zijn uitgevoerd als hoogbouw in een betonconstructie met stalen raamprofielen. In het verlengde van de Hoge Rug is in 1942 het Veemgebouw gerealiseerd. Dit gebouw bestaat uit een betonskelet met metselwerk. In de ronde hoeken is de invloed van het expressionisme herkenbaar.
Na de Tweede Wereldoorlog vond een verdere verdichting van het gebied plaats waarbij nieuwe gebouwen tot stand kwamen. Op basis van een in 1975 vastgesteld masterplan werden veel oude gebouwen gesloopt om plaats te maken voor parkeergelegenheid. Andere gebouwen werden gerenoveerd. In de jaren negentig werd besloten een groot gedeelte van Philips vastgoed af te stoten. In 2001 werd daartoe een convenant ondertekend. Strijp-S werd "teruggegeven" aan de stad. Vanaf dat moment zouden alle industriële activiteiten uit het gebied verdwijnen. Voor een groot deel zijn deze verplaatst naar de High Tech Campus. Vervolgens heeft Strijp-S een openbaar karakter gekregen.
Stadionkwartier
Het plangebied is gelegen in het gebied “stadionkwartier” en maakt deel uit van een bebouwingslint langs de spoorlijn. Dit lint vanaf de Herdgang via Strijp naar het centrum van Eindhoven bevat verschillende hoogteaccenten.
2.2 Stedenbouwkundige Structuur
Op de onderstaande afbeelding is een deel van de gemeente Eindhoven te zien, waarbinnen met rode pijl globaal aangeduid het plangebied direct naast het markante Philips stadion en aansluitend aan het bestaande woongebied Stadionkwartier.
Dit stadionkwartier maakt deel uit van het stedenbouwkundige plan voor Strijp-S, waarvoor het landschaps- en stedenbouwkundige bureau West 8 als supervisor optrad namens de gemeente Eindhoven. Het ontwerp van het stadionkwartier is afkomstig van Cees Vermeulen, destijds architect bij Toon van Aken Architectuur en Vermeulen van Aken Architectuur.
Het bestaande Stadionkwartier kent verschillende soorten gestapelde woningen, zoals uit onderstaand overzicht blijkt. De appartementen liggen rondom twee grote binnentuinen. Typerend zijn de namen van grote internationale steden die aan de verschillende secties zijn toegekend :
2.3 Projectprofiel
Met de ontwikkeling van Eurostaete wordt een bestaand kantoorgebouw vervangen door een woongebouw, dat aansluiting zoekt bij de overige woongebouwen van het stadionkwartier. In het verlengde hiervan wordt ook het maaiveld rondom het gebouw getransformeerd, waarbij het verblijfsklimaat en de langzaam verkeersroutes sterk worden verbeterd.
Met deze ontwikkeling krijgt het stadionkwartier een volgende kwaliteitsimpuls en wordt daarmee op een hoogwaardige en 'natuurlijke' wijze verder afgerond. Deze ontwikkeling zal een fraaie toevoeging zijn aan de reeds hoogwaardige woongebouwen en openbare verblijfsgebieden in het stadionkwartier.
Het nieuwe gebouw bestaat aldus uit drie volumes (bouwdeel 1, 2 en 3). De drie bouwdelen zijn fysiek met elkaar verbonden maar in de architectonische uitwerking wordt evenwel een duidelijke parcelering toegepast. De parcelering komt voort uit het stedenbouwkundige concept waarbij verspringende rooilijnen zijn geïntroduceerd die de spoorlijn begeleiden.
De drie verschillende bouwdelen krijgen ieder een eigen identiteit. Dit komt tot uitdrukking in de materialisatie, kleurstelling en de geleding van de gevel. Door puien en kozijnen per bouwdeel te ontwerpen, wordt de eigen identiteit van de bouwdelen kracht bijgezet.
De buitenruimtes (wintertuinen, loggia's, balkons en dakterrassen) zijn per bouwdeel en afhankelijk van de positie in het gebouw ontworpen. De appartementen aan de PSV-laan en het Philips stadion worden uitgerust met een wintertuin waarvan de gevel tevens dienst doet als geluidsscherm. De appartementen krijgen hierdoor een hoog akoestisch comfort.
Op de begane grond van de toren is een ruime entree gesitueerd met de allure van een lobby. Vanuit deze ruimte is de stijgkern bereikbaar van waaruit alle woningen worden ontsloten. De stijgkern biedt tevens toegang tot het gezamenlijke dakterras. In het “lagere” deel zit een tweede kern die vanuit de kelder doorloopt tot op het gezamenlijke dakterras.
Stedenbouwkundige inpassing
Eurostaete ligt in het stadionkwartier en maakt deel uit van een bebouwingslint langs de spoorlijn. Dit lint begeleidt de treinreiziger vanaf de Herdgang via Strijp naar het centrum van Eindhoven en bevat verschillende hoogteaccenten.
Direct naast het Philips stadion wordt een nieuw accent geïntroduceerd. Hiermee wordt een groot stedenbouwkundig gebaar gemaakt als tegenwicht voor het stadion. De hoogbouw past goed binnen de ambities van Eindhoven en draagt bij aan de skyline en herkenbaarheid van de stad. Een herkenbare skyline geeft een stad internationale allure.
De stedenbouwkundige inpassing, verschijningsvorm en verschillende hoogtematen zijn in nauw overleg met Adriaan Geuze (West8) als supervisor van de spoorzone Eindhoven afgestemd. Het nieuwe gebouw krijgt overigens de voor Eindhoven (en met name de Philipsgebouwen) typerende hoogte waarmee aansluiting wordt gevonden bij de omliggende bestaande en voorgenomen bebouwing in de Spoorzone en op Strijp S. Met de footprint van het gebouw wordt aansluiting gezocht op de rooilijnen van Hartje Eindhoven en het in ontwikkeling zijnde plangebied ten westen van Eurostaete.
De nieuwe verschijningsvorm van Eurostaete past goed in zijn stedenbouwkundige context. Zo is rekening gehouden met de zichtlijnen vanuit naastgelegen bebouwing en de Anton Philipslaan richting de PSV-laan.
Inrichting omgeving en maaiveld
Met de herontwikkeling van Eurostaete wordt ook het maaiveld rondom het gebouw aangepakt. Om Eurostaete in de beleving onderdeel uit te laten maken van de rest van het stadiongebied, is het essentieel dat het buitengebied van Eurostaete hierin wordt meegenomen en een prettiger verblijfskarakter krijgt voor met name fietsers en voetgangers. De looplijnen rondom het gebouw worden helder gefaciliteerd vanuit het maaiveld en de aangrenzende openbare ruimte.
De PSV-laan wordt een steeds belangrijkere verbindingsroute tussen Strijp S en het centrum van Eindhoven. In zijn nieuwe verschijningsvorm zal Eurostaete bijdragen aan een upgrading van de huidige PSV-laan, waardoor ook aan deze zijde van het gebouw het verblijfsklimaat in deze laan verbeterd wordt. Verstening zal plaatsmaken voor vergroening.
Door het buitengebied aan de zijde van de Gerard Philipslaan te verbeteren, krijgt deze laan een upgrading tot een verkeersluwe en veilige straat waar voetgangers en fietsers op een prettige wijze kunnen verblijven en verplaatsen tussen de woongebouwen.
Woningtypologieën en verdeling:
De hoofdfunctie in Eurostaete is wonen. In overleg met de gemeente - en in de anterieure overeenkomst concreet vastgelegd - is een woonprogramma gedefinieerd op basis van het vastgestelde woningbouwoffensief van de gemeente Eindhoven. Derhalve wordt in deze ontwikkeling met name rekening gehouden met de middeninkomens door de ontwikkeling van voornamelijk huurappartementen in het middensegment.
De middel dure huur appartementen zijn bereikbaar voor een grote doelgroep. Een doelgroep die enerzijds niet (meer) in aanmerking komt voor een sociale huurwoning en anderzijds (nog) niet de middelen heeft voor een dure huur- of koopwoning. In de top van de toren is een aantal duurdere appartementen voorzien. Alle appartementen worden gelijkvloers en drempelloos uitgevoerd en zijn daarmee geschikt voor alle doelgroepen: de single starter, de jonge gezinnen (met kinderen) tot en met de empty nesters en oudere echtparen.
Naast het woningbouwprogramma, is op de begane grond ruimte (maximaal 499 m2) voor een gevarieerde invulling (plintfunctie). De plint zal verder worden ingevuld met een mix aan functies die ten dienste staan aan de bewoners van Eurostaete. Hierbij valt te denken aan een was- en strijkservice, stomerij, koffiecorner of bikerepair zaak. Ook bevat de begane grond de benodigde techniekruimte en zal voor het “bezoekers-fietsparkeren” in de plint een oplossing worden gevonden. Voor zover in de toekomst aan de orde zal in overleg met de gemeente kunnen worden gekomen tot een invulling met andere functies om te komen tot een meer levendige plint, e.e.a. middels toepassing van de “kruimelgevallenregeling”.
Het gehele gebouw zal worden voorzien van een een-laags-parkeerkelder, waarmee kan worden voorzien aan de normatieve behoefte aan “bewoners-fietsparkeren” en eventueel (op basis van nader onderzoek) enig autoparkeren, e.e.a. zoals nader in paragraaf 3.7 beschreven.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden opgenomen waar bij de realisatie van het bestemmingsplan rekening mee dient te worden gehouden. De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling in dit hoofdstuk een complete samenvatting te geven van het beleid. Uitsluitend de meest relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven. Niet-ruimtelijk beleid is per onderwerp apart in dit hoofdstuk opgenomen. Het beleid dat gericht is op verschillende milieu- en andere planologische aspecten wordt toegelicht in de milieuparagraaf. Beleid met betrekking tot het aspect water wordt beschreven in de waterparagraaf.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beëindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
In de regio Eindhoven moeten vanwege de groei van het aantal huishoudens in de periode tot 2040 nog circa 40.000 woningen worden bijgebouwd en ook een kleine 30.000 woningen worden vervangen die niet meer voldoen aan de woonwensen. Het vestigingsklimaat voor (buitenlandse) bedrijven en kenniswerkers behoeft versterking met hoogwaardige woonmilieu's, stedelijke voorzieningen, voldoende aanbod van cultuur en sport en grensoverschrijdende verbindingen. Ook de diversiteit aan toegankelijke groengebieden rond de steden en een robuust netwerk voor natuur vormen voor deze regio een belangrijke vestigingsfactor.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander Rijksinstrumentarium zo effectief en efficiënt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van “best practices”).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen (bijvoorbeeld kantoorlocaties, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen) moet in het bestemmingsplan worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro. Daarin staat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In paragraaf 3.2.2 en 3.5 wordt hier nader op ingegaan.
3.2.2 Duurzaamheidsladder
Op 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder vormt daarmee een bindend toetsingskader voor alle gemeentelijke bestemmingsplannen, provinciale inpassingsplannen en provinciale ruimtelijke verordeningen.
Per 1 juli 2017 is artikel 3.1.6. lid 2 Bro gewijzigd en komen te luiden als volgt :
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Uitgangspunt is dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd en dat eerst als dat niet mogelijk is wordt gemotiveerd waarom die ontwikkeling niet in bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.
De volgende stappen dienen doorlopen te worden:
- Uitgangspunten vaststellen: Wat zal met het bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?
- Afweging locatiekeuze: valt het bestemmingsplan binnen of buiten bestaand stedelijk gebied.
- Beschrijving van de behoefte: voorzien de diverse functies die het plan mogelijk maakt in een behoefte.
Ad. 1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De eerste vraag die aan de orde blijft, is - op basis van planvergelijking - of het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hierbij is van belang wat het voorgaande bestemmingsplan aan ruimtelijke mogelijkheden bood en in hoeverre het nieuwe bestemmingsplan hierop een toevoeging of wijziging mogelijk maakt.
In het Bro (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: “ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen”.
Als een bestemmingsplan voorziet in functiewijziging en nieuwbouw van een zekere omvang dan is in beginsel sprake van een “stedelijke ontwikkeling” als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Consequentie daarvan is dat dan de plantoelichting een verantwoording aan de Ladder moet bevatten (artikel 3.1.6 lid 2 Bro). Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen “sec” die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling. In dat geval hoeft de Ladder niet te worden toegepast.
Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een locatie met een kantoorbestemming naar een locatie met gestapelde woonbebouwing omvattende maximaal 480 woningen, bijbehorende aan wonen gerelateerde functies en in beperkte mate commerciële functies (maximaal 499 m²) in een plint op de begane grond. Het plan is gelegen op een binnenstedelijke locatie. De hoeveelheid woningen in het plangebied neemt dusdanig toe, dat op basis van geldende jurisprudentie op dit onderdeel zeker sprake is van een ontwikkeling die de grens van een kleinschalige ontwikkeling overstijg en aldus een stedelijke ontwikkeling vormt als hier bedoeld. Aldus is een laddertoets aan de orde ten aanzien van de functie “wonen”, waarbij de locatiekeuze gemotiveerd moet worden en dat een beschrijving van de behoefte nodig is.
Voor andere stedelijke ontwikkelingen, niet zijnde woningbouw blijkt uit vaste jurisprudentie dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in een terrein met een ruimtebeslag van meer dan 500 m2 of in een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte groter dan 500 m2, deze ontwikkeling in beginsel als een stedelijke ontwikkeling dient te worden aangemerkt. Gelet op het aantal m² aan commerciële functies en het feit dat hiertoe geen sprake is van separate nieuwe bebouwing (nieuw ruimtebeslag) is ten aanzien van de invulling van de plint geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zodat een laddertoets dienaangaande achterwege kan blijven.
Ad. 2 Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied
Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied dient gemotiveerd te worden of deze behoefte niet in stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Daarom is het van belang om te weten of het plangebied binnen of buiten stedelijk gebied is gelegen. In artikel 1.1.1 Bro wordt het stedelijk gebied als volgt gedefinieerd :
'Bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Dit plangebied is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied van Eindhoven.
Zoals in deze toelichting beschreven kiest de gemeente voor toevoeging van gestapelde woningbouw op deze centrumlocatie om hiermee te komen tot afronding van een bestaand woonmilieu. Op basis van vaste jurisprudentie hoeft de gemeente - indien een behoefte bestaat waarin kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied - te beoordelen of ook elders binnen bestaand stedelijk gebied in de gemeente of de regio in deze behoefte zou kunnen worden voorzien.
Ad 3. Beschrijving van de behoefte
Woningen
Kwantitatief
Het bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 480 woningen (appartementen) mogelijk. Het ruimtelijk verzorgingsgebied voor de beoogde woningbouw op deze locatie betreft gemeente Eindhoven. Hierbij wordt opgemerkt dat in de gehele regio Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de woningvraag groter is dan de totale harde plancapaciteit. Binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied is er een behoefte aan zo'n 1.470 woningen in de periode 2018-2028. In de regionale woningbouwafspraken wordt de hoge provinciale woningbehoefteprognose (2017) als uitgangspunt voor de vraagontwikkeling gehanteerd. Daarnaast is in het regionale afsprakenkader Wonen 2017 in het SGE afspraken gemaakt over woningbouwaantallen en dat de provinciale prognose daarbij leidend is voor het aantal toe te voegen woningen. Met dit regionale systeem van afstemming worden planoverschotten voorkomen waardoor er bij het uitgaan van de hoge prognose geen verstorende werking op de vraag- aanbodverhoudingen in de regio zijn te verwachten.
Op basis van de provinciale woningbehoefteprognose zal de woningvraag tot 2028 toenemen met circa 10.800 woningen (zie bovenstaande tabel). In Eindhoven biedt de harde plancapaciteit ruimte voor circa 9.330 woningen. Gelet hierop resteert een woningbehoefte van circa 1.470 woningen. Daarmee kan voor dit plan met maximaal 480 woningen ruimschoots in een (kwantitatieve) woningbehoefte voorzien.
In aanvulling op de provinciale woningbehoefteprognose kan worden opgemerkt dat op 7 maart 2019 is gekomen tot de “Woondeal BZK-Stedelijk Gebied Eindhoven-provincie Noord-Brabant”, waarmee gemeente Eindhoven, SGE, Provincie en Rijksoverheid afspraken hebben gemaakt omtrent de woningbouw in onder andere Eindhoven. In deze Woondeal is onder meer het navolgende te lezen :
I Afspraken over het versnellen van de woningbouw en specifieke versnellingslocaties
Versnellen woningbouwproductie
Het SGE heeft behoefte aan 27.000 woningen in de periode 2019 tot en met 2023. Deze behoefteraming geldt als richtinggevend bij de versnelling van de woningbouwproductie. De minister, de provincie en het SGE spreken het volgende af :
a. Het zwaartepunt voor het realiseren van groen-stedelijke woonmilieus ligt - zoals vastgelegd in het Afsprakenkader Wonen SGE 2017 - in de negen prioritaire locaties: Aarle, Brandevoort, Blixembosch, Ekenrooi Zuid, Nuenen West, Meerhoven, Tongelrese Akkers, Waaire Noord en Zilverackers. De minister, de provincie en het SGE volgen de ontwikkeling van deze locaties als geheel op het gebied van aantallen en exploitatie. Het zwaartepunt voor het realiseren van centrum-stedelijke woonmilieus ligt in Eindhoven binnen de Ring (waaronder het centrumgebied en Knoop XL).
b. Onderzoek toont aan dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar ca. 15.000 woningen bedraagt (als onderdeel van het totaal van 27.000 voor het SGE). Dit vraagt een forse versnelling van de jaarlijkse woningbouwproductie naar ca. 3.000 woningen gemiddeld per jaar.
c. De minister, de provincie en het SGE onderzoeken of de versnelling kan worden uitgevoerd binnen de bestaande mogelijkheden. Indien aanpassingen nodig zijn in bijvoorbeeld provinciale beleidskaders, regelgeving of instrumenten, dan spannen de provincie en het SGE zich gezamenlijk in om deze wijzigingen doorte voeren. De minister spant zich in om, indien nodig, het toepassen van bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte mogelijk te maken (…)
Ill Afspraken over voldoende plancapaciteit
12. Plancaoaciteit
Het SGE heeft de behoefte om tussen 2024 en 2040 tussen de 22.500 en 35.000 woningen te realiseren, waarvan voor Eindhoven tussen de 12.500 en 25.000. Om deze productie mogelijk te maken is ook hier artikel 1 lid c van toepassing. Ter onderbouwing gaat het SGE in 2019, in samenwerking met de provincie, de regionale woningbehoefte nader onderzoeken. De minister stelt hiervoor €100.000,beschikbaar. De uitkomsten hiervan worden gebruikt voor een actualisatie van het woningbouwprogramma vanaf 2024, als onderdeel van het huidige afsprakenkader.
Hieruit blijkt dat de provinciale woningbehoefteprognose een verouderde weergave is van de werkelijkheid van de Eindhovense woningmarkt, omdat de partijen bij de Woondeal schriftelijk vastleggen dat de woningbehoefte in Eindhoven de komende vijf jaar (zijnde de periode 2019 – 2024) ca 15.000 woningen bedraagt. Aan de hieruit voortvloeiende versnelling naar circa 3.000 woningen per jaar wordt middels dit woningbouwplan in beperkte mate invulling gegeven. Hiermee wordt de kwantitatieve behoefte aan de betreffende woningen bevestigd.
Kwalitatief
In de anterieure overeenkomst is de verplichting opgenomen om te komen tot een mix van woningen. De middeldure huur appartementen zijn bereikbaar voor een grote doelgroep. Een doelgroep die enerzijds niet (meer) in aanmerking komt voor een sociale huurwoning en anderzijds (nog) niet de middelen heeft voor een dure huur- of koopwoning. Alle appartementen worden gelijkvloers en drempelloos uitgevoerd en zijn daarmee geschikt voor alle doelgroepen: de single starter, de jonge gezinnen (met kinderen) tot en met de empty nesters en oudere echtparen.
Er is in Eindhoven grote behoefte aan middeldure koop, midden huur en sociale huur, waarin dit plan grotendeels voorziet. Zowel uit het recente regionaal woningmarktonderzoek (2017) als wel het woningmarktonderzoek van Companen (2018) toegespitst op Eindhoven blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen waaronder het centrumstedelijke woonmilieu. Dit plan voorziet hier in waardoor het plan tevens voorziet in een kwalitatieve behoefte.
Publieksgerichte - plint – functies
Uitgaande van een totaal ruimtebeslag van circa 499 m² b.v.o., kan worden vastgesteld dat de publiekgerichte - plint – functies als onderdeel van Eurostate niet kunnen worden gezien als een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 lid 2. Bro.
Het totale project is zoals aangegeven wel een stedelijke ontwikkeling, doch dit betreft primair de woningbouw. De beperkte toevoeging van aanvullende functies is niet van een aard of omvang dat dienaangaande - als gevolg van de woningbouw waarvan het een onderdeel uitmaakt – een ladderonderzoek noodzakelijk c.q. zinvol mogelijk zou zijn.
Wel dient te worden beoordeeld – in het kader van het criterium “goede ruimtelijke ordening” of de wijziging van functies in bestaande gebouwen dan wel een niet substantiële ontwikkeling zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat zal leiden, die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar moet worden geacht. Uiteraard dient ook het belang van de betreffende functiewijziging en/of niet substantiële ontwikkeling op een inhoudelijke wijze te worden verwoord.
Bij de toets of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening dient beoordeeld te worden of de in het plan voorziene bestemmingen passende bestemmingen zijn (ARRS 25 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2294 (Weert) en of de ontwikkeling voorziet in een behoefte (ARRS 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:943 (Ermelo)). De behoefte aan de mogelijk gemaakte ontwikkeling dient met het oog op de uitvoerbaarheid van het plan te zijn onderbouwd ARRS 18 december 2013, ECLI:NL: RVS:2013:2471 (Weststellingwerf)). In redelijkheid dient ervan te kunnen worden uitgegaan dat binnen de planperiode van in beginsel tien jaar behoefte zal bestaan aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt (ARRS 18 november 2015, ECLI:NL: RVS:2015:3542 (Leek)).
Wat betreft de overige functies ofwel plintfuncties van plan Eurostaete is duidelijk, dat hierdoor geen sprake is van onnodig ruimtebeslag, omdat al deze functies zijn gelegen binnen de footprint van de primair voor woningen bestemde gebouwen. Gezien de beperkte oppervlakte van de plintfuncties zal deze ontwikkeling geen zodanige leegstand tot gevolg hebben dat dit tot een aantasting van het woon-, leef- en ondernemersklimaat zal leiden, die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbaar moet worden geacht.
De plintfuncties kunnen als ter plaatse passende functies worden gezien, omdat hiermee de leefbaarheid van de locatie sterk wordt bevorderd. Enkel een woonmilieu (ook op de begane grond) zou de gebouwen een veel meer gesloten uitstraling geven, waarmee de gewenste verbinding tussen de Eindhovense binnenstad en het nieuwe woon- en werkgebied Strijp S niet tot stand zou komen. Juist de diversiteit ter plaatse middels de plintfuncties maakt het een meer aantrekkelijk gebied, waarbij de plintfuncties bovendien een welkome aanvulling kunnen vormen voor en in een behoefte kunnen voorzien van de diverse bewoners in de nieuwe ontwikkeling alsmede in de omliggende bestaande woongebouwen en woningen. Aldus staat de behoefte aan plintfuncties in het plangebied binnen de planperiode voldoende vast,
Consequentie daarvan is dat in de plantoelichting - in aanvulling op het vorenstaande - een verantwoording aan de Ladder ex artikel 3.1.6 lid 2 Bro achterwege kan blijven voorzover het betreft de plintfuncties in dit plangebied. Wat betreft de behoefte aan deze detailhandel als onderdeel van de plintinvulling kan worden verwezen naar paragraaf 3.9 waar het aspect “detailhandel” wordt beschreven.
Conclusie Laddertoets
Zoals beschreven voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de eisen van artikel 3.1.6. lid 2 Bro. Het plan wordt gekenmerkt door diverse soorten woningen, die op een harmonieuze manier tot een samenhangend woningbouwplan zijn gevormd, waarmee een opwaardering van het plangebied en de omgeving hiervan plaatsvindt en het Stadionkwartier wordt afgerond. Gezien de ligging van de locatie in het centrumgebied van Eindhoven zijn de woningen erg geschikt voor een brede doelgroep.
De woningtypen sluiten aan op de afspraken die in regionaal en provinciaal verband zijn gemaakt en de inwoners / huishoudensgroei in de gemeente Eindhoven. Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland. De marktbehoefte aan het type woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd is bovendien groot, temeer het woningtype in een hoogstedelijk woonmilieu in regionaal verband niet of nauwelijks aangeboden wordt.
Het plan staat op de prioriteitenlijst van de gemeente Eindhoven en levert een bijdrage aan de regionale woningbehoefte en vormt een onderdeel van het gemeentelijke bouwinitiatief 2018.
De publieksgerichte - plint - functies voorzien in een behoefte, zijn passend in het plangebied en leiden niet tot onevenredige c.q. onaanvaardbare effecten, zodat deze functies ter plaatse toelaatbaar zijn.
3.2.3 Ontwerp Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
In Nederland staan we voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Denk aan de opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen. Door goed in te spelen op deze veranderingen kan Nederland vooroplopen en kansen verzilveren. Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regio's
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het ontwerp NOVI heeft van 20 augustus tot en met 30 september 2019 ter inzage gelegen. Naar verwachting wordt de NOVI eind 2020 vastgesteld.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de ontwerp NOVI opgenomen.
3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel AMvB Ruimte genoemd, van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen zoals rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en militaire objecten.
Voor Eindhoven is de 380 Kv hoogspanningsleiding van belang. Deze is gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal NatuurNetwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen, waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden. Tot slot worden de belangen van luchthaven Eindhoven via het Barro geborgd.
De 380 Kv hoogspanningsleiding is niet in het plangebied gelegen.
Ook valt het plangebied niet in het NNB.
3.2.5 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening
In de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn de terreinen, gebieden en installaties zoals bedoeld in het Barro, aangewezen. Voor onderhavig gebied is het obstakelbeheergebied van militair luchtvaartterrein Vliegbasis Eindhoven relevant. Dit gebied is op onderstaande kaart aangegeven. De kaart behoort bij de Rarro.
3.2.6 Luchthavenbesluit
In 2009 is de Wet luchtvaart gewijzigd. Naar aanleiding hiervan is een nieuw luchthavenbesluit voor Eindhoven vastgesteld. Dit is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden (openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximum aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar) en het beperkingengebied vastgelegd. Op onderstaande kaart is het Luchthavengebied weergegeven. Voor dit bestemmingsplan is vooral het beperkingengebied van belang.
Het beperkingengebied bestaat uit:
- de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer (hier wordt in paragraaf 4.3.5 op ingegaan). Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone, maar wel binnen obstakelbeheergebied en vogelbeheersgebied van luchthaven Eindhoven.
De obstakelbeheergebieden
Met de obstakelbeheergebieden wordt geregeld tot welke hoogte gebouwen en bouwwerken gebouwd mogen worden. Dit is om gevaar voor het vliegverkeer op en rondom de luchthaven te voorkomen. De toegestane hoogten worden bepaald door de vliegfunnel, de IHCS en de ILS.
Vliegfunnel
De vliegfunnel wordt bepaald door de start- en landingsbaan en het verlengde daarvan. Hier gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 meter boven NAP).
IHCS
Het IHCS (Inner Horizontal and Conical Surface) is bedoeld om vliegtuigen die in het circuit vliegen (circuitverkeer), voorafgaand aan de landing, te beschermen tegen hoge objecten. Het betreft een obstakelvrije zone van 45 meter hoog met een straal van 4 km rond de landingsbaan. De hoogte van deze obstakelvrije zone is gerelateerd aan de ligging van de start en landingsbaan ten opzichte van NAP. Buiten deze zone gaat de maximaal toegestane bouwhoogte geleidelijk omhoog.
Op onderstaande kaart is het obstakelbeheergebied voor de vliegfunnels en IHCS aangegeven.
ILS
Daarnaast beschikt de Luchthaven over een Instrument Landing System (ILS). Dit wordt gebruikt om een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Onderhavig plangebied is niet gelegen binnen het ILS-verstoringsgebied.
Het vogelbeheersgebied
Binnen het vogelbeheersgebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
In beginsel is een grondgebruik of bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan:
- oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
- natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
- vishouderijen met extramurale bassins;
- extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
- afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Geen van deze categorieën wordt binnen het plangebied mogelijk gemaakt. Het planvoornemen vormt dan ook geen belemmering voor het vogelbeheersgebied van luchthaven Eindhoven.
3.2.7 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
- een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte geen consequenties.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Onderhavig plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
3.2.8 Conclusie Rijksbeleid
Het rijksbeleid heeft 13 nationale belangen. Het bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met deze belangen. Het bestemmingsplan voorziet in een transformatie van een deel van een voormalige kantoorlocatie naar de bouw van diverse woningen en enkele hieraan qua oppervlakte ondergeschikte functies in binnenstedelijk gebied en past binnen de uitgangspunten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en conflicteert niet met nationale belangen. De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan artikel 3.1.6. lid 2 Bro.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 in werking getreden (hierna: Structuurvisie). Deze Structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De Structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
1. de groenblauwe structuur
De groenblauwe structuur bestaat uit bestaande natuur, watersystemen en nieuwe natuur in hiervoor kansrijke gebieden. Het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden is hier belangrijk. Daarnaast biedt de groenblauwe structuur ruimte aan een natuurlijk en robuust watersysteem. Dit is nodig voor een goed waterbeheer en biedt mogelijkheden om in te spelen op de effecten van klimaatverandering.
2. het landelijk gebied
Het landelijk gebied ligt buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur. Het landelijk gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte voor land- en tuinbouw, natuur, water, recreatie, toerisme en kleinschalige stedelijke functies. Land- en tuinbouw zijn de grootste ruimtegebruikers. De provincie streeft hier naar een multifunctionele gebruiksruimte, met behoud van agrarische productieruimte in die delen van het landelijk gebied waar de landbouw leidend is voor nieuwe ontwikkelingen.
3. de stedelijke structuur
De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
4. de infrastructuur
Het infrastructuurnetwerk bestaat uit een fijnmazig en samenhangend netwerk van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen. De Brabantse infrastructuur maakt deel uit van het internationale netwerk van infrastructuur in noordwest Europa. De provincie kiest hier voor een goede bereikbaarheid van BrabantStad en de economische clusters van Noord-Brabant. Voor het personenvervoer zijn het hoofdwegennet en het OV-netwerk BrabantStad de dragers. Het goederenvervoer wordt zoveel mogelijk via de te ontwikkelen Goederenruit (spoor en waterwegen) geleid. Zo wordt ruimte gemaakt voor het versterken van de (inter)nationale ontsluiting (weg, water, spoor en lucht) van de Brabantse steden.
Uitwerking Structuurvisie
De provincie heeft geen aparte ruimtelijke visie op het landschap ontwikkeld, maar geeft haar visie op het landschap vorm in de zogenaamde 'gebiedspaspoorten'. Daarin beschrijft de provincie welke landschapskenmerken zij op regionaal niveau van belang vindt en hoe deze kunnen worden versterkt. Er zijn ook deelstructuurvisies opgesteld voor specifieke onderwerpen. Zo is voor het gebied ten oosten van Eindhoven de deelstructuurvisie Brainport Oost opgesteld. Deze bevat keuzes voor wonen, werken en bereikbaarheid ten oosten van Eindhoven.
Toetsing
Op basis van de Structuurvisie is onderhavig plangebied gelegen in de stedelijke structuur (zijn de steden en dorpen in Noord-Brabant), en in het stedelijk concentratiegebied (waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen).
In de stedelijke structuur beoogd de provincie het volgende te bereiken:
- concentratie van verstedelijking;
- zorgvuldig ruimtegebruik;
- meer aandacht voor ruimtelijke kwaliteit;
- betere verknoping van stedelijke ontwikkelingen aan de infrastructuur;
- versterking van de economische kennisclusters.
Het stedelijk concentratiegebied met de bijhorende zoekgebieden voor verstedelijking vangt de groei van de bovenlokale verstedelijkingsbehoefte op. Naar huidige inzichten - met het perspectief tot 2025 en een doorkijk naar 2040- is in het stedelijk concentratiegebied (inclusief de zoekgebieden voor verstedelijking) voldoende ruimte om in de verstedelijkingsbehoefte (wonen, werken en voorzieningen) te voorzien. Hier is ruimte voor een grote verscheidenheid aan woon- en werkmilieus, of een menging daarvan, in uiteenlopende dichtheden.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geïnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Onderhavig plan maakt de realisatie van diverse gestapelde woningen en maximaal 500 m2 aan plintfuncties op de begane grond mogelijk. Deze planontwikkeling past in de doelstellingen van de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. Door deze ontwikkeling wordt een kwaliteitsimpuls gegeven aan het binnenstedelijke woon-, werk-, en leefmilieu.
3.3.3 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen :
- provinciale milieuverordening
- verordenring natuurbescherming
- verordening ontgrondingen
- verordening ruimte
- verordening water
- verordening wegen
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een 'Interim' omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de 'definitieve' omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in één verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zo'n activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren. Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we één of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en één van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur én natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreëren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als :
- economische wereldspeler;
- gezonde en toekomstbestendige stad;
- een sociale, inclusieve en gastvrije stad en
- een authentieke stad met sterke gebieden.
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen
de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven :
- Werken aan een gezonde groei van de stad
- Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum
- Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit
- Werken aan een duurzame en concurrerende economie
- Werken aan de energietransitie van de stad
- Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in sloop van een kantoorgebouw en de nieuwbouw van een woongebouw met diverse soorten woningen. Het plan draagt bij aan een aantrekkelijk hoogstedelijk woonmilieu in aansluiting op de ontwikkelingen de laatste jaren in de directe omgeving van de plan. De woningen zijn geschikt voor een brede doelgroep. Aldus wordt bijgedragen aan een gezonde groei van de stad. De wijze waarop invulling wordt gegeven aan het aspect mobiliteit draagt bij aan de stedelijke bereikbaarheid. Op deze wijze geeft dit plan invulling aan de ambities die zijn geformuleerd in de Omgevingsvisie.
3.4.2 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad van Eindhoven vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de ontwikkelingen ten opzichte van de ruimtelijke hoofdstructuur. De kaart geeft de ontwikkelingen aan binnen de hoofdstructuur. Het plangebied is in onderstaande afbeelding aangeduid met een blauwe cirkel.
Kaartlaag a. Ruimtelijke hoofdstructuur
De onderdelen van de ruimtelijke hoofdstructuur vormen een raamwerk waarnaar het grondgebruik zich richt. De hoofdstructuur ligt grotendeels vast, in fysieke en/of beleidsmatige zin. Het gaat op hoofdlijnen om onderdelen als de hoofdwegenstructuur, spoorlijnen, waterlopen, het bebouwde gebied en de Groene Hoofdstructuur. De kaart geeft ook nieuwe, te ontwikkelen onderdelen van de hoofdstructuur aan, voortvloeiend uit vastgesteld beleid. Voor de evenwichtige doorontwikkeling van Eindhoven zijn deze essentieel. Voorgenomen ontwikkelingen zijn gearceerd of met een onderbroken lijn aangegeven. Het plangebied ligt niet in een op de kaart aangegeven transformatiegebied.
Kaartlaag b. Gebruik van de Ruimte
De Interimstructuurvisie is het resultaat van de integratie van de ruimtelijk relevante raadsprogramma's die tot medio 2009 zijn vastgesteld. Dit is onder andere verbeeld in een kaart die inzicht biedt in de verdeling van het actuele en gewenste grondgebruik
In onderstaande afbeelding is de kaart 'Gebruik van de ruimte' uit de Interimstructuurvisie opgenomen. Het plangebied is globaal aangeduid met een blauwe pijl. Het plangebied is aangeduid als “centrumvoorzieningen”. Deze gronden zijn bedoeld voor goed bereikbare concentraties van centrumstedelijke voorzieningen (detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, welzijn en zorg), wonen, onderwijs en werken.
De gronden binnen het plangebied zijn bestemd voor wonen met daaraan ondergeschikt nevenfuncties. Door deze functies wordt het gebied getransformeerd van kantoorlocatie met gestapelde woningen naar primair een woonmilieu met een beperkte nevengebruik. Het plan past binnen de Interimstructuurvisie.
3.4.3 Prioriteitennota
De prioriteitennota regelt de fasering van bouwlocaties ten opzichte van elkaar. Op de kwalitatieve eisen wordt gestuurd in de diverse thematische beleidsnota's zoals de woonvisie, parkeernota, hoogbouwvisie, welstandsnota. Waar een initiatief strijdig is met het bestemmingsplan kan de prioriteitennota regie uitoefenen.
Met de beleidsnota 'Prioriteiten bouwlocaties 2015' – op 23 februari 2016 vastgesteld door de Raad (16R6640) - wil de gemeente Eindhoven haar groei zo goed mogelijk in de tijd faseren voor de komende periode. De groei na 2020 is moeilijk te voorspellen. Eindhoven bevindt zich tussen twee beleidsmatige denkrichtingen, de prognoses van de provincie en de woningbouwafspraken met de regiogemeenten enerzijds en de wens om te groeien naar een stad van 300.000 inwoners en verder te verstedelijken anderzijds. De prognoses van de provincie zijn ingehaald door de werkelijkheid, bieden daarom geen houvast voor de programmering en zijn inmiddels ook door de Provincie herzien. Het voorzien in voldoende woonruimte is een van de ruimtelijke randvoorwaarden voor Eindhoven om haar Brainport positie internationaal te kunnen behouden. Deze stedelijke woningbouwproductie is niet concurrerend met de woningbouw in de regiogemeenten, vanwege de stedelijkheid in combinatie met het hoge voorzieningenniveau dat Eindhoven biedt. Vanwege deze functie als centrumstad van de Brainportregio trekt Eindhoven nog steeds grote aantallen internationale kenniswerkers.
De trends op het gebied van bedrijven, detailhandel, kantoren en wonen richten zich met name op duurzame verstedelijking, met als uitgangspunten zuinig ruimtegebruik, versterken van bestaande voorzieningenstructuren, benutten bestaande locaties, inzet op transformatie en verkleuring en moderne mogelijkheden en innovaties dankzij internet.
Binnen alle woonmilieus dient qua prioritering de voorkeur te worden gegeven aan:
- benutten van bestaande gebouwen door middel van transformaties;
- nieuwbouw ter vervanging van bestaand vastgoed;
- nieuwbouw als bestaand aanbod ontbreekt of ongeschikt is.
Om op kwalitatieve wijze te kunnen prioriteren op nieuwe bouwinitiatieven - met het oog op het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad en al haar variatie in woon-,werk- en leefgebieden - wordt onderscheid gemaakt in vier woonmilieus, te weten : centrumstedelijk, kleinstedelijk, suburbaan en uitleggebied. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.
Daarbij vragen verschillende woonmilieus om verschillende afwegingscriteria. De impact van bepaalde ontwikkelingen is voor elk woonmilieu anders. Gebiedsgerichte prioritering komt neer op het mogelijk maken van ontwikkelingen die passend zijn voor dat specifieke woonmilieu.
Onderhavige projectlocatie (zie blauwe cirkel op bovenstaande afbeelding) is gelegen in het woonmilieu "Centrumstedelijk", waarvoor onderstaande afwegingscriteria gelden :
er is zeer grote vraag naar centrumstedelijk wonen vanuit de Brainport positie. Hierin blijft de gemeente voorzien. Dit type woonmilieu is niet concurrerend met de regio. Fasering is gericht op het tegengaan van onderlinge concurrentie en overlast op de omgeving binnen de deelgebieden. Het gaat over het algemeen om projecten/ontwikkelingen van grote omvang (zowel qua oppervlakte als intensiteit/aantallen). Een gevarieerde mix van typen wooneenheden binnen het gebied is hierbij uitgangspunt.
Onderdeel van de Prioriteitennota is het 'Overzicht bouwlocaties 2018' met alle lopende - en bekende toekomstige projecten en potentiële locaties. Naast de nieuwe vergunningsaanvragen, zijn ook de afspraken met de regio en de locaties uit het Woningbouwoffensief, vastgestelde gebiedsvisies en initiatieven die zich bij de Integrale Intake hebben gemeld meegenomen. De nog zachte initiatieven/locaties zijn voor het totaal overzicht wel opgenomen, maar zonder aantallen. Omdat hierover nog geen harde afspraken of ruimtelijk kwalitatieve adviezen zijn afgesproken.
Het bouwplan waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld is opgenomen in de prioriteitennota 2018 als een project dat al loopt of waar al bestuurlijk of juridisch medewerking is toegezegd of is verkregen. Bovendien is sprake van herontwikkeling van een bestaande stedelijke locatie gelegen in het centrumgebied van Eindhoven.
3.4.4 bouwinitiatief Eindhoven 2018
Per raadsinformatiebrief van 19 december 2017 is door B&W gemeente Eindhoven de Gemeenteraad geïnformeerd omtrent het “Bouwoffensief in Eindhoven”, waarmee invulling wordt gegeven aan het streven naar voldoende woonruimte, zijnde is een van de ruimtelijke randvoorwaarden voor Eindhoven om haar Brainport positie internationaal te kunnen behouden
De woningmarkt in Eindhoven toont op dit moment helaas tekenen van oververhitting. Er is een groot tekort aan verschillende woningtypen, met name ten aanzien van grondgebonden koop en middel dure huur, appartementen koop en middel dure huur en aan zelfbouwkavels. Door het tekort worden mensen de stad en zelfs de regio uitgedreven. Deze ontwikkeling sluit niet aan bij het streven om een inclusieve stad te zijn.
Een verdere doorontwikkeling van Brainport vraagt om voldoende goede en betaalbare woningen en onderscheidende en aansprekende woonmilieus. Dit is belangrijk voor de kwaliteit van leven, én voor de economische kracht van de regio. Het woningbouwoffensief heeft als doel hierin te voorzien.
Eindhoven kende het afgelopen jaar een bouwproductie van ongeveer 2.500 woningen en ook 2017 en de komende jaren is er sprake van een forse geplande bouwproductie. In het kader van het recent in het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) geformuleerde Afsprakenstelsel Wonen wordt met provincie en SGE overeengekomen dat géén plannen tot inbreiding, herstructurering en transformatie, die toezien op realisatie op korte termijn, in het onderlinge overleg afgekeurd worden op grond van mogelijke over-programmering ten opzichte van de provinciale prognoses.
De situatie op de woningmarkt, gerelateerd aan het grote belang van woningaanbod als vestigingsvoorwaarde, maken het nu noodzakelijk de inspanningen op het gebied van bouwen verder te intensiveren om oververhitting van de koopwoningmarkt te bestrijden. Het bouwoffensief heeft ook een kwalitatief karakter: er moet gebouwd worden waar de meeste behoefte aan is c.q. de meeste tekorten bestaan. Gestimuleerd wordt derhalve de bouw van koopwoningen, eengezinswoningen, koopwoningen bereikbaar voor lage middeninkomens, middeldure huurwoningen en betaalbare sociale huurwoningen.
Tegelijk is het wenselijk dat het segment middeldure huur dat in Eindhoven gerealiseerd wordt een duurzaam karakter heeft. Er dient regelgeving en afspraken (net als en in samenwerking met steden als Utrecht en Amsterdam) uitgewerkt te worden die zorgen voor continuïteit en reële prijsontwikkeling in dit segment.
Het is verder van belang dat het signaal dat werk gemaakt wordt van tekorten op de woningmarkt doorklinkt om op die manier risicovolle prijsstijgingen te voorkomen.
Het Bouwoffensief Eindhoven gaat zorg dragen voor locaties, voorrang voor kansrijke plannen en voor procedures, die plannenmakers snel op weg helpen. Naast het benoemen van vier concrete initiatieven als zijnde “quick wins” is het bouwoffensief als geheel begin 2018 integraal opgepakt, samen met de evaluatie van de prioriteitennota, en de uitwerking van woningbouwafspraken in het Stedelijk Gebied Eindhoven. Uitgewerkt worden doelstellingen, mogelijkheden, overige potentiële locaties, instrumentarium, randvoorwaarden en integrale businesscases. Dit alles om te komen tot een jaarlijkse woningbouwproductie van circa 3.000 woningen.
Een voorwaarde voor projecten om in aanmerking te komen om onderdeel van het bouwoffensief te worden is dat het project een duurzame bijdrage levert aan toevoeging in segment waar een tekort is.
Als gevolg van het Bouwinitiatief is het aanvankelijk aantal woningen zoals opgenomen in de prioriteitennota 2018 voor dit project vergroot tot 429 woningen, met hierbij concrete afspraken over verdeling van soorten woningen, e.e.a. zoals beschreven in hoofdstuk 2.
3.5 Volkshuisvesting
3.5.1 Regionaal beleid
De negen gemeenten in het Stedelijk Gebied Eindhoven(SGE) staan samen aan de lat om een woon- en leefklimaat van hoge kwaliteit te realiseren en de veranderende kwalitatieve en kwantitatieve vraag zo goed mogelijk te bedienen. Dit is een voorwaarde voor een aantrekkelijke vestigingsplek voor nieuwe inwoners en om te kunnen blijven concurreren met andere (inter)nationale topregio's. Dit gaat niet alleen. We hebben elkaar maar vooral bewoners en partners, zoals corporaties, ontwikkelaars, beleggers, bouwondernemingen en makelaars, nodig. Die investeren mee in de kwaliteit van de regio en het woonklimaat. Als samenwerkende partners in een creatieve regio zoeken we daarbij ook naar mogelijkheden om innovaties in het bouwproces te realiseren.
Het regionaal ruimtelijk overleg heeft op 13 december 2017 het 'Afsprakenkader Wonen 2017' bekrachtigd dat door de afzonderlijke negen gemeenteraden is vastgesteld. Hierin zijn o.a. de volgende afspraken over woningbouwontwikkelingen opgenomen:
- We geven ruim baan aan initiatieven die uitgaan van herstructurering, transformatie en inbreiding. Dit betreft de locaties binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals dat is aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
- Alle overige initiatieven stemmen we op elkaar af, waarbij het uitgangspunt is dat er geen nieuwe uitleglocaties worden ontwikkeld, tenzij het regionaal portefeuillehoudersoverleg hierover een unanieme beslissing neemt. Uitleglocaties liggen immers buiten het bestaand stedelijk gebied zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant.
- In principe beschouwen we de kwantitatieve provinciale prognoses 2017 als richtinggevend op het niveau van het Stedelijk Gebied. De indicatieve prognose voor Eindhoven is gemiddeld 1182 woningen per jaar voor de komende 10 jaar. Hierbij maken we zo optimaal mogelijk gebruik van de ruimte die de Brabantse Agenda Wonen biedt. Door de woningbouwontwikkelingen goed te monitoren kunnen we ingrijpen op het moment dat dat nodig is en voorkomen we dat goede plannen voor de korte termijn (2021) worden tegengehouden op basis van de programmering op langere termijn (2030). Hierdoor ontstaat meer ruimte om snel in te kunnen spelen op marktontwikkelingen.
- Het Stedelijk Gebied Eindhoven heeft een bestuursopdracht voor de aanpak van een negental majeure projecten gegeven. Het onderdeel programmering kan echter volgens het coördinatieteam op dit moment niet voldoende worden uitgewerkt. Hiervoor heeft zij kaders in de vorm van een regionale visie op wonen en bijbehorende marktonderzoek(en) nodig. Deze visie wordt 2e helft 2019 verwacht. Het merendeel van de majeure projecten kan daar niet op wachten omdat er enerzijds behoefte is aan deze woningen en anderzijds bestemmingsplannen geactualiseerd, gewijzigd dan wel opgesteld moeten worden. Daarom is in het portefeuillehoudersoverleg van 26 oktober en 21 december 2017 besloten het onderdeel programmeren, voor nu uit de Bestuursopdracht te halen en ten aanzien van de locaties planologische voorwaarden in de nieuwe bestemmingsplannen mee te geven.
In het Afsprakenkader 2017 is aangegeven welke plannen regionaal afgestemd worden. Via het coördinatieteam worden deze plannen aan het portefeuillehouders-overleg voorgelegd. De provincie ziet er op toe dat de plannen regionaal afgestemd worden, wanneer bij het vooroverleg blijkt dat dat niet het geval is worden de plannen door de provincie niet in behandeling genomen. Voor de majeure projecten betekent dit dat bij een nieuw bestemmingsplan van meer dan 75 woningen in stedelijke kernen en in landelijke kernen meer dan 25 woningen, deze regionaal afgestemd dient te worden. Voor Eindhoven zijn Blixembosch, Tongelrese Akkers en Bosrijk/Meerrijk aangewezen als majeure projecten.
Deze ontwikkeling voorziet in maximaal 480 woningen (appartementen), passend binnen de kwantitatieve prognose voor Eindhoven. Daarnaast betreft de locatie een inbreiding en herstructurering binnen het 'bestaand stedelijk gebied' zoals aangegeven in de provinciale Verordening ruimte Noord-Brabant. Daarmee voldoet deze ontwikkeling aan de afspraken over woningbouwontwikkelingen.
3.5.2 Gemeentelijk beleid
De Woonvisie is op 15 december 2015 vastgesteld. In de woonvisie gaat de gemeente in op haar ambities op het gebied van bouwen en wonen. Daarmee maakt de gemeente de gewenste ontwikkelingsrichting duidelijk aan de stad, haar bewoners en alle partijen die een rol spelen in de verdere ontwikkeling van de stad :
Ambitieuze stad
Eindhoven groeit en dat creëert een nieuwe vraag naar wonen. Eindhoven wil verder verstedelijken. Onder stedelijkheid verstaan we een gemengde en gevarieerde omgeving waar mensen wonen, werken en elkaar ontmoeten. En een stad die tegelijk ook groen en gemoedelijk blijft. We staan voor de unieke kans om de stad als geheel, en het gebied binnen de Rondweg in het bijzonder, de komende jaren te laten groeien. We verwachten dat het inwonersaantal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de prognoses nu voorspellen. De bijzondere bevolkingsopbouw van Eindhoven (een relatief jonge bevolking) draagt daaraan bij. Die groei moet ook op het vlak van wonen gefaciliteerd worden.
Tot 2030 willen we minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de Rondweg realiseren. Voor het gebied binnen de Rondweg staan met projecten als Strijp S, Stationsomgeving, NRE en Philips Lighting in deze periode al circa 5.000 nieuwe woningen in de planning. Daarnaast is de wens dat boven winkels wooneenheden worden gerealiseerd en kantoren worden omgebouwd tot woningen. Hierin is de markt aan zet.
Eindhoven formuleert in deze Woonvisie geen concreet woningbouwprogramma, gegoten in cijfers en categorieën. Dat zou niet passen bij de rol van een gemeente anno 2015. We willen ruimte geven aan de markt om gewenste ontwikkelingen te realiseren. Zonder op voorhand aan te geven wat-waar-wanneer gebouwd moet worden. Dat doen we door gebruik te maken van een model voor de onderbouwing van de wenselijkheid van nieuwe initiatieven. Daarin vragen we van initiatiefnemers (projectontwikkelaars, corporaties, gemeentelijke grondexploitaties) om in te gaan op een aantal punten zoals bijvoorbeeld het marktsegment, het woonmilieu en de periode van oplevering.
Solidaire stad
Wij willen dat Eindhoven een samenleving is, waarvan iedereen onderdeel is. De meeste inwoners kunnen zelfstandig hun plaats vinden in die samenleving, sommigen hebben een steuntje in de rug nodig. We zorgen dat er voor hen een vangnet is. We hebben oog voor mensen in lastige situaties: asielzoekers, daklozen, mensen in psychische nood en ex-gedetineerden. Door de decentralisatie in de zorg moeten meer mensen met een beperking een plek in de wijk vinden. De vergrijzing zet de komende jaren stevig door. Veel ouderen, met of zonder zorgvraag, zullen langer thuis blijven wonen. Het is belangrijk dat er voor al deze mensen een plek blijft op de woningmarkt. Concentratie in bepaalde wijken is ongewenst.
De sociale woningvoorraad is onderdeel van de sociale basisinfrastructuur. In theorie is in Eindhoven de sociale woningvoorraad in balans met de doelgroep. Twee ontwikkelingen vragen echter om aandacht: de samenstelling van de sociale woningvoorraad en de positie van de 13.500 huishoudens met een middeninkomen. Met de inwerkingtreding van de nieuwe woningwet 2015 moeten woningcorporaties hun woningen 'passend toewijzen'. Minimaal 80% van de vrijkomende sociale huurwoningen moet aan huishoudens met een laag inkomen worden toegewezen. Daarnaast is er ruimte om 10% van de woningen toe te wijzen aan huishoudens met een middeninkomen. De resterende 10% sociale huurwoningen mogen woningcorporaties vrij toewijzen, maar daarbij moeten zij wel voorrang geven aan mensen die door bijvoorbeeld fysieke of psychische beperkingen moeilijk aan voor hen passende huisvesting kunnen komen.
Het aantal eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens groeit. Dit betekent een grote uitdaging. Niet alleen in woonwensen maar ook in betaalbaarheid, want alleen wonen is relatief duur. We zetten in op transformatie en ander gebruik. Bij de transformatie van grotere kantoren, zorg- en onderwijsgebouwen kunnen (collectief) particulier opdrachtgeverschap en nieuwe woonconcepten een oplossing bieden. Ook het gebruik van eengezinswoningen door bijvoorbeeld twee eenpersoonshuishoudens, met name in het gebied buiten de Rondweg, behoort tot de mogelijkheden.
Innovatieve stad
We gaan partijen uitdagen om klantgeoriënteerd, sneller, goedkoper en duurzamer te produceren. En ook in de aanpak van de bestaande voorraad en in de transformatie van kantoren en zorggebouwen is er een grote behoefte aan vernieuwing en aan creatieve, betaalbare oplossingen.
Een andere ontwikkeling is het zogenaamde flexwonen. Tot voor kort kende de woningmarkt een vrij overzichtelijk aanbod: koop- of huurwoningen, zelfstandige of onzelfstandige woonruimten, grondgebonden woningen of appartementen. Maar de vraagkant is de afgelopen jaren sterk veranderd. Er komen steeds meer groepen die behoefte hebben aan tijdelijke woonruimte. Denk bijvoorbeeld aan studenten, expats, arbeidsmigranten, mensen die een echtscheiding achter de rug hebben, ex-gedetineerden en mensen die uit een opvangvoorziening komen. Deze mensen zijn op zoek naar goede tijdelijke huisvesting, met passende voorzieningen, die snel beschikbaar is en tegen een prijs die past bij hun budget. Dit flexwonen wordt een belangrijke nieuwe woonvorm in Eindhoven. Het biedt tevens kansen voor de transformatie van leegstaand vastgoed.
Verder willen we in de koopsector dat inwoners zoveel mogelijk invloed hebben op hun eigen woning en woonomgeving, bijvoorbeeld door het stimuleren (collectief) particulier opdrachtgeverschap. En we willen dat zelf bouwen niet alleen bereikbaar is voor de huishoudens met een hoger inkomen. Ook in de huursector is er sinds de herziening van de Woningwet meer aandacht voor mede-eigendom en zelfbeheer, bijvoorbeeld via het model van wooncoöperaties. Wooncoöperaties zijn een soort tussenvorm van huur en koop. Samen met de corporaties willen we de vraag naar deze eigendoms- en beheervorm en de mogelijkheden in Eindhoven onderzoeken.
De woonvisie kiest expliciet voor het beter benutten van de bestaande stad. Zowel uit het recente regionaal woningmarktonderzoek (2017) als wel het woningmarktonderzoek van Companen (2018) toegespitst op Eindhoven blijkt een grote behoefte aan binnenstedelijk wonen waaronder het centrumstedelijke woonmilieu.
De Woonvisie (2015) –schetst een reële verwachting dat het inwonertal van Eindhoven de komende 10 jaar fors zal toenemen, harder dan de provinciale prognose voorspelde, met vooral een relatief jonge bevolking. Om deze woningbehoefte afdoende te faciliteren wil de gemeente Eindhoven tot 2030 minstens twee derde van de extra woningcapaciteit binnen de rondweg realiseren met respect voor de bestaande woonomgeving en verbetering van de kwaliteit van gebieden.
3.5.3 Kamerverhuur en woningsplitsing
Op 12 juni 2018 heeft de gemeenteraad het paraplubestemmingsplan 'parkeren, kamerverhuur en woningsplitsing' vastgesteld. Tot het moment van inwerkingtreding van dit paraplubestemmingsplan, werd via de huisvestingsverordening voorkomen dat woningen zonder vergunning (dus ongebreideld) werden gesplitst, omgezet, onttrokken en samengevoegd. Hoewel kamerverhuur en woningsplitsing verschillend zijn en andere toetsingskaders kennen, hebben beiden wel eenzelfde soort ruimtelijk effect op de omgeving en is het wenselijk om deze initiatieven soortgelijk te reguleren in bestemmingsplannen. Door de regeling in het paraplubestemmingsplan wordt kamerverhuur en woningsplitsing voortaan via één vergunning (omgevingsvergunning) geregeld. Deze regeling moet in opvolgende bestemmingsplannen zoals het onderhavige opnieuw worden overgenomen om geldend te blijven voor het betreffende plangebied. Om die reden is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan in dit bestemmingsplan overgenomen.
3.5.4 Conclusie
De voorziene woningen in het plangebied passen binnen de bestaande regionale woningbouwafspraken. Het betreft dan niet alleen de kwantitatieve afspraak qua regionale behoefte passend binnen de bestaande beschikbare (regionale) beleidsstukken. Maar de toevoeging past ook binnen de regionale kwalitatieve behoefte, aangezien de woningtypen en het woonmilieu aansluiten op het doel en de ambitie om de groeiende jonge bevolkingsgroep met eenpersoons- en tweepersoonshuishoudens, expats en studenten (in het kader van de demografische ontwikkeling) binnen Eindhoven te kunnen huisvesten in een dynamisch onderscheidend hoogstedelijk woonmilieu met internationale uitstraling binnen Zuid-Nederland. De marktbehoefte aan het type woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd is bovendien groot, temeer het woningtype in een hoogstedelijk woonmilieu in regionaal verband niet of nauwelijks aangeboden wordt.
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld bij bouwplannen, dan moeten de waarden worden opgegraven en ex situ worden bewaard.
Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente bevoegd gezag op het gebied van cultuurhistorie en archeologie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden. Dit wordt samen met de andere onderdelen rond de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving overgeheveld naar de toekomstige Omgevingswet.
De gemeente Eindhoven heeft eigen archeologiebeleid, als uitwerking van het nationale en provinciale beleid. Dit beleid staat in het 'Beleidsplan Archeologie Eindhoven en Helmond 2008-2012', waarmee de raad in september 2008 heeft ingestemd. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor het bodemarchief zelf ter hand door te investeren in kerntaken en opbouw van expertise. De gemeente Eindhoven kent archeologische waarden daterend uit de prehistorie en de Romeinse tijd. Het gemeentelijk bodemarchief herbergt tevens fundamentele gegevens over de geschiedenis van stad en platteland gedurende en na de middeleeuwen. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat archivalische bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
De archeologische gebieden binnen de gemeente Eindhoven staan aangegeven op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, een onderdeel van de gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart. Het beleid van de gemeente Eindhoven is om bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met de archeologische waarden en verwachtingen in de ondergrond en daarbij uit te gaan van de gemeentelijke archeologische waardenkaart.
Het project ligt niet in een archeologisch gebied, zodat er vooraf geen rekening hoeft te worden gehouden met archeologisch (voor)onderzoek. Wel geldt dat als er archeologische resten (vondsten, sporen et cetera) worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden, die op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet 2016 gemeld moeten worden bij de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit van de) gemeente.
3.6.2 Cultuurhistorische waarden
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten, een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart.
Overeenkomstig de cultuurhistorische waardenkaart van de Gemeente Eindhoven is de locatie – zoals overigens vele delen van de stad – onderdeel van de historische stedenbouwkundige structuur. Dit betreft de manier waarop bebouwing, straten, pleinen, water en andere open ruimte ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd. De ontwikkeling brengt hierin geen verandering. Wel is het zo dat de bebouwing qua aard en schaal door de ontwikkeling zal wijzigen, van een kantoorgebouw tot een woongebouw met stedenbouwkundig accent.
Van een cultuurhistorisch waardevolle locatie en/of cultuurhistorisch waardevol gebouw is echter geen sprake. Het te amoveren Ziggo-gebouw is vanuit cultuurhistorisch perspectief niet waardevol.
Vermeld kan worden dat voorheen sprake was van de zogenaamde “green”. Deze 'Green' bestond uit een centraal gemeenschapspark met recreatieve en sportieve voorzieningen, zoals een voetbalveld: de bakermat van de huidige voetbalclub PSV. Het voetbalveld in de vorm van het Philips stadion is ter plaatse natuurlijk nog steeds prominent aanwezig. De op het gebouw te realiseren daktuin vormt een link naar het verleden voor wat betreft het gemeenschapspark (in deze voor de toekomstige bewoners).
Vanuit de latere industriële ontwikkelingen van Strijp S, T en R, volgt de ontwikkeling van Eurostaete de ingezette orthogonale structuur van deze industriegebieden met haar kenmerkende grootschalige gebouwen. In materiaal gebruik wordt een verwijzing gemaakt naar de metselgebouwen met een betonstructuur zoals het Veemgebouw. Met de nieuwbouwtoren wordt in kleurstelling en materiaalgebruik daarentegen een sterke verwijzing gemaakt naar het Philips stadion. Hiervoor in deze toelichting is reeds ingegaan op het historisch perspectief (van Eindhoven als geheel alsmede van het plangebied en de omgeving hiervan), op de stedenbouwkundige structuur alsmede het project(profiel).
Gezien het voorgaande heeft cultuurhistorie geen belemmeringen voor onderhavig planvoornemen.
3.7 Verkeer En Parkeren
3.7.1 Eindhoven op weg
De mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is in 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Hierin is het verkeersbeleid voor de komende decennia (planhorizon 2040) vastgelegd. Deze visie vormt het bestuurlijke beleidskader voor alle verkeers- en mobiliteitsopgaven.
In de visie Eindhoven op Weg wordt gewerkt aan het realiseren van ruimtelijke- en duurzaamheidsdoelen én aan het oplossen en voorkomen van knelpunten die met mobiliteit samenhangen. Eindhoven op Weg zet in op :
- aantrekkelijk vestigingsklimaat voor Brainport: multimodale bereikbaarheid van de
- economische toplocaties draagt bij aan een uitstekend vestigingsklimaat;
- aantrekkelijk leefklimaat: het centrum, woon- en verblijfsgebieden zijn vrij van hinder en
- overlast van het verkeer en de kwaliteit van de openbare ruimte en het groen is goed;
- gezond, schoon, groen en sociaal: de lucht is schoon en het geluid van een aangenaam
- niveau. Sociale cohesie is gegroeid door meer en aantrekkelijkere ruimtes voor ontmoeten en ontspannen en het gebruik van gedeelde voorzieningen in het vervoer;
- energieneutraal in 2040: energiebesparing in het verkeer en een transitie naar het gebruik van duurzame brandstoffen;
- veilig: een stad met zo min mogelijk verkeersslachtoffers;
- duurzame mobiliteit: een stad, met waar het kan meer lopen, fietsen en gebruik van het
- openbaar vervoer en waar het moet prioriteit voor de auto.
Uit oogpunt van mobiliteit wordt gewerkt volgens het principe 'slow motion – fast forward'. Waar het kan krijgen de voetganger, de fietser en het openbaar vervoer het primaat. Waar het moet is er prioriteit voor de auto. Voor het ruimtelijk transformeren naar de veelzijdige stad geldt het principe 'plaats maken'. Daadwerkelijk ruimte maken voor duurzamer vervoer en verbetering van stedelijke kwaliteit met meer ruimte voor groen.
De bovengenoemde principes bepalen dat waar mogelijk de historische radialen primair geschikt worden gemaakt voor de fietser en de voetganger, en secundair voor de auto. De nieuwe radialen worden juist meer gebruikt door de auto en het HOV. In het centrum wordt meer plaats gemaakt voor het langzame verkeer, waarbij op de Binnenring meer ruimte komt voor voetgangers, doorgaande fietsroutes en HOV, gecombineerd met groen.
Het fijnmazige netwerk voor de voetganger wordt uitgebreid over de Binnenring heen waardoor de binnenstad wordt vergroot.
In de volgende paragrafen zijn de essentiële elementen voor het plangebied beschreven
3.7.2 De locatie
Onderdeel van de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is de herziening van de wegencategorisering. Voor de ordening van wegen gericht op een doelmatig én duurzaam veilig gebruik is het stedelijk wegennet binnen de bebouwde kom ingedeeld in drie categorieën, te weten :
- Gebiedsontsluitingswegen: de lokale hoofdwegen, 50 km/u, 70 km/u
- Buurt-/wijkontsluitingswegen: de verzamelwegen binnen een buurt of wijk: 30km/u of 50 km/u. Het te kiezen snelheidsregime voor deze wegen is afhankelijk van het verkeersgebruik, het wegprofiel en de omgeving en de mogelijkheden dit in de gewenste richting te beïnvloeden.
- Erftoegangswegen: overige wegen, 30 km/u.
Het plangebied is direct gelegen aan een gebiedsontsluitingsweg met een belangrijke stroomfunctie voor autoverkeer. De route Ring-Cederlaan-Kastanjelaan-PSV-laan is een belangrijke route vanuit de Ring naar Strijp-S, het PSV-stadion en enkele parkeergarages in het centrum van Eindhoven.
De gemeente Eindhoven wil het gebruik van de fiets stimuleren. In de mobiliteitsvisie 'Eindhoven op Weg' is een fietsnetwerk opgenomen dat bestaat 3 soorten fietsroutes. In volgorde van belangrijkheid; snelfietsroutes, primaire fietsroutes en secundaire fietsroutes.
De PSV-laan vormt onderdeel van een secundaire fietsroute. Deze routes zijn grotendeels vormgegeven door middel van vrijliggende fietspaden of brede fietsstroken.
Eindhoven op Weg gaat uit van 2 netwerken voor het openbaar vervoer: een Hoogwaardig Openbaar Vervoer netwerk (HOV-netwerk) en een netwerk van ontsluitende buslijnen. De planlocatie is gelegen aan de HOV verbinding Strijp S – centrum Eindhoven.
Op circa 1000 meter van het plangebied is gelegen station Eindhoven centraal en op circa 2000 meter van het plangebied is gelegen station Strijp-S. Door de aanwezigheid van beide treinstations op loopafstand, met directe treinverbindingen naar Den Bosch Centraal, Tilburg Universiteit en Station Weert, vormt het plangebied een ideale uitvalsbasis voor forensen. De aanwezigheid van bushaltes op loopafstand van het plangebied (zal het gebruik van openbaar vervoer stimuleren.
3.7.3 Verkeersafwikkeling
Door de woningprogramma's van Eurostaete en Hartje Eindhoven neemt de verkeersintensiteit in de directe omgeving toe. Het gaat dan voornamelijk om het kruispunt van de Anton Philipslaan en de PSV laan. Inrijdend verkeer rijdt uit oostelijke en westelijke richting vanaf de PSV-laan en de Anton Philipslaan direct Parking Philips Stadion binnen. Bij het verlaten loopt de routing via de Gerard Philipslaan en vervolgens via de genoemde straten in omgekeerde richting.
In het kader van het bestemmingsplan “Hartje Eindhoven” was vastgesteld dat verkeersgeneratie van deze ontwikkeling en de aanvankelijk aan de orde zijnde transformatie van gebouw Eurostaete tot 429 woningen te samen 1.455 voertuigen per etmaal bedroeg. (CROW (2018) Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Het aandeel van Eurostaete in deze bedroeg hiervan 866 voertuigbewegingen per etmaal. Nu in de ontwikkeling Eurostaete geen sprake is van transformatie tot 429 woningen doch algehele nieuwbouw met een totale maximale plancapaciteit van 480 woningen zal per etmaal sprake zijn (conform voormelde normering) van niet 866 voertuigbewegingen doch 977 voertuigbewegingen.
In eerste instantie wordt deze verkeersgeneratie gecorrigeerd door de aanwezigheid van een HOV-halte alsmede de inzet van deelmobiliteit. Het betreft een correctie van 497 voertuigbewegingen. Daarentegen zorgen de deelauto's voor een verkeersgeneratie van 116 voertuigen per etmaal. Per saldo resulteert dit in een verkeersgeneratie van 977 -/- 497 + 116 = 596 per etmaal.
In de praktijk dient vervolgens de toekomstige verkeersgeneratie gecorrigeerd te worden voor de historische verkeersgeneratie, gegenereerd door de gebruikers van het gebouw als kantoorruimte. In dat geval resulteert dit in een gecorrigeerde verkeersgeneratie. Hierbij zijn we uitgegaan van een huidige situatie met 4.500 m2 BVO kantoorruimte. Dit levert een verkeersgeneratie van 230 voertuigen per etmaal op (CROW (2018) Toekomstbestendig parkeren – Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Na aftrek van het historische gebruik resteert een verkeersgeneratie van 596 – 230 = 366 voertuigen per etmaal.
Hiervan wordt 7,7% aan de ochtendspits en 8,6% aan de avondspits toegerekend (CROW (2012) ASVV, figuur 6.2/3). Dit betekent dat de ochtendspits een verkeersgeneratie van 28 voertuigen kent en de avondspits een verkeersgeneratie van 31 voertuigen. Beide aantallen worden tijdens het drukste uur van de spits waargenomen.
In de huidige inregeling van de verkeersregelinstallatie (VRI) wordt voorkeur gegeven aan de doorstroming op de PSV-laan, aangezien dit de hoofdrichting van deze straat is. De afhandeling van het genoemde aantal voertuigen is verkeerskundig geen probleem. Hiertoe dient de VRI op deze situatie ingeregeld te worden. Afstemming hierover met de verkeerskundig specialist van de gemeente Eindhoven dient nog plaats te vinden.
3.7.4 Parkeren/Parkeerbeleid
Autoparkeren
De ruimte in de stad is beperkt en kostbaar. De gemeente moet dan ook de schaarse ruimte efficiënt gebruiken. Daarom worden bij een plan eisen aan het aantal te realiseren parkeerplaatsen gesteld. Bij besluit van 17 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Parkeernormen 2016 vastgesteld. Hierin zijn normen vastgelegd voor parkeren. Deze nota is inmiddels geactualiseerd door de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019.
De Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 is vanaf 4 oktober 2019 van kracht en past in de ontwikkeling naar een groenere, bereikbare en duurzame stad. We hebben te maken met een grote verdichtingsopgave in Eindhoven en tegelijk moeten we het centrum van Eindhoven goed bereikbaar houden. Er is straks minder plaats voor autoverkeer en parkeren in en om het autoluwe centrum. Daarom streven we nu naar het aanleggen van zo min mogelijk nieuwe parkeerplaatsen en we zetten zoveel mogelijk in op duurzame alternatieve vervoerswijzen: lopen, fietsen en openbaar vervoer.
In de nota is dat uitgewerkt in de zogenaamde verplichte "HOV-reductie" (minder parkeerplaatsen bij stations en Hoogwaardig openbaar vervoer-haltes) en het stimuleren van gebruik van deelauto's voor bewoners. Als tweede aanpassing willen we de bestaande (privé) parkeercapaciteit beter en efficiënter gaan benutten ten opzichte van realisatie van parkeerplaatsen op eigen terrein. De derde belangrijke aanpassing is dat ontwikkelaars een bijdrage in het mobiliteitsfonds moeten storten, bij gebruik van reeds aanwezige openbare parkeerplaatsen. Met dat geld willen we onder andere de opbouw van een stadsbreed deelmobiliteit netwerk op weg helpen. In de Actualisatie Nota Parkeernormen 2019 hebben we eveneens de fietsparkeernormen geactualiseerd en gaan daar uitgebreider op toetsen en handhaven.
Verder is van belang dat elk bestaand adres of een nieuw adres waar een omgevingsvergunning is afgegeven na 2016 in het POET-overzicht (parkeren op eigen terrein) komt. Adressen uit dit overzicht kunnen geen (nieuwe) parkeervergunning aanvragen en hebben geen recht op een bezoekersregeling binnen betaald parkeergebieden. Bestaande parkeervergunningen worden niet meer verlengd. Dat gaan we in een vroeg stadium communiceren met de nieuwe bewoners.
De gemeente Eindhoven wil de vraag naar parkeergelegenheid faciliteren op een zodanige wijze dat de bereikbaarheid van de stad in zijn geheel als de verschillende delen daarvan (het centrum, de woonwijken, de bedrijventerreinen e.d.) kan worden gewaarborgd en de kwaliteit van de openbare ruimte behouden blijft of verbetert. Bovendien wil de gemeente zorgen voor voldoende flexibiliteit om initiatieven in de stad te faciliteren. Nieuwe woon- en werkvormen moeten mogelijk zijn en het bijbehorende parkeeraanbod dient daarmee in overeenstemming te worden gebracht. Een tekort aan parkeercapaciteit kan een bron van overlast in een (centrum)gebied of (woon)buurt zijn. Een goede sturing en afweging van belangen is noodzakelijk bij het oplossen van het parkeervraagstuk. Parkeernormen zijn daarbij een hulpmiddel. Het doel van het toepassen van de gemeentelijke parkeernormen is ervoor te zorgen dat een (nieuwe of her)ontwikkeling op de beleidsmatig gewenste wijze voorziet in de parkeeropgave en daarmee niet leidt tot parkeeroverlast in de omgeving, waarbij de verkeersaantrekkende werking van de ontwikkeling zo veel mogelijk wordt beperkt.
Aan de toetsing voor autoparkeren liggen de volgende uitgangspunten ten grondslag :
- Een nieuwe planontwikkeling mag geen parkeeroverlast voor de nabije omgeving veroorzaken.
- De verkeersaantrekkende werking en het aantal parkeerplaatsen voor een nieuwe ontwikkeling dient maximaal beperkt te worden.
De nota “Actualisatie Nota Parkeernormen 2019” legt een transparant toetsingskader vast voor nieuwe planontwikkelingen in Eindhoven. In aansluiting op het bouwproces wordt de parkeeropgave stapsgewijs berekend. Het proces, waarbij de gemeente en initiatiefnemer met elkaar overleg kunnen voeren, leidt tot de parkeeropgave en wordt schematisch weergegeven in onderstaande figuur.
Uitgangspunt is dat bij nieuwe planontwikkelingen nooit parkeervergunningen en bezoekersregelingen voor parkeren op de openbare weg worden verstrekt. Nieuwe bewoners komen dus in huidige en toekomstige parkeerrestrictiegebieden niet in aanmerking voor een gemeentelijke parkeervergunning dan wel bezoekersregeling. De adressen behorende bij de planontwikkeling worden toegevoegd aan het POET (Parkeren Op Eigen Terrein)-overzicht.
Stap 1: Bepaling normatieve parkeerbehoefte
Bij elk plan wordt eerst gekeken welke normatieve parkeerbehoefte er geldt. Per functie wordt het normatieve aantal parkeerplaatsen van het betreffende plan berekend. Dit aantal parkeerplaatsen (op gehele getallen afgerond naar boven) is de parkeerbehoefte die bij het plan hoort. In Eindhoven wordt in de parkeernormering onderscheid gemaakt tussen centrum, schilwijk en restgebied.
Stap 2: Toets dubbelgebruik
Het in stap 1 bepaalde aantal (berekende) parkeerplaatsen geeft invulling aan een belangrijk deel van de parkeerbehoefte, maar het kan zijn dat verschillende doelgroepen op andere tijden gebruik kunnen maken van dezelfde parkeerplaatsen. Om dat in beeld te brengen is een toets nodig van het dubbelgebruik. Dit wil zeggen dat voor alle maatgevende momenten bepaald wordt of er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn voor de parkeerbehoefte op het betreffende moment.
Parkeeropgave
Met het doorlopen van de stappen 1 en 2 is de theoretische parkeeropgave voor de nieuwe planontwikkeling bepaald die beantwoord aan de doelstelling om een passende parkeeroplossing te bieden en geen parkeeroverlast in de omgeving te veroorzaken. Omdat wordt gestreefd naar een groene en duurzame stad, is het wenselijk waar mogelijk minder parkeerplaatsen te realiseren dan de berekende parkeerbehoefte. In onderstaande stappen zijn de mogelijkheden weergegeven om deze parkeeropgave in te vullen. In alle gevallen geldt dat de voorgestelde parkeeroplossing slechts van toepassing kan worden verklaard, als deze structureel en beheersbaar kan worden gemaakt.
Stap 3: Mobiliteitscorrectie
Met een mobiliteitscorrectie wordt de (normatieve) parkeerbehoefte anders ingevuld dan met (reguliere) parkeerplaatsen. Dit kan door de parkeeropgave (deels) op te vangen door:
- te ontwikkelen nabij haltes van het HOV (Hoogwaardig Openbaar Vervoer) Voor een ontwikkeling in de directe nabijheid van een HOV-halte zijn de volgende correctiefactoren voor de parkeeropgave van toepassing: - binnen 800 m hemelsbreed van station Eindhoven Centraal: - 50% - binnen 400 m hemelsbreed van een HOV-halte en station Strijp S: - 25%
- door het inzetten van deelauto's voor bewoners, waarbij één deelauto: - in het centrum maximaal 10 parkeerplaatsen vervangt - in de schilwijken maximaal 7 parkeerplaatsen vervangt - in het restgebied maximaal 4 parkeerplaatsen vervangt
- de inzet van duurzaam alternatief vervoer. Dit is maatwerk, waarbij de omvang van de correctie van het aantal parkeerplaatsen in onderling overleg zal worden bepaald.
Met een mobiliteitsplan wordt aangetoond hoe met de mobiliteitscorrectie aan de parkeeropgave wordt tegemoetgekomen. In het centrum en de schilwijken is de initiatiefnemer verplicht om een mobiliteitsplan op te (laten) stellen bij nieuwe ontwikkelingen, waarbij gestreefd wordt naar de maximale inzet van de mobiliteitscorrectie.
Stap 4: Gebruik van bestaande parkeerplaatsen
Omdat het gewenst is de bestaande parkeerplaatsen in de stad zo goed mogelijk willen benutten, kan de initiatiefnemer de parkeeropgave ook (deels) invullen met private of openbare ongebruikte parkeerplaatsen. Dit kan door bijvoorbeeld gebruik te maken van een bestaand (privé) parkeerterrein van kantoren voor nieuwe woningen, door overcapaciteit in privé parkeergarages bij woningen, inzet van een openbare parkeergarage of gebruik maken van openbare parkeerplaatsen in de straat. Hier dient rekening te worden gehouden met de acceptabele loopafstanden per functie. Aangetoond moet worden dat de openbare dan wel private parkeerplaatsen tijdens de maatgevende tijdstippen in de huidige situatie onbenut zijn. Bij gebruik van openbare parkeerplaatsen moet door middel van een onafhankelijk parkeeronderzoek aangetoond worden dat de toename niet leidt tot een overschrijding van de maximaal parkeerbezetting van 90%. Omdat de openbare ruimte schaars is, dient per benodigde parkeerplaats een bijdrage worden geleverd in het mobiliteitsfonds conform de bedragen genoemd onder stap 6.
Stap 5: Gebruik eigen terrein
Voor de parkeerbehoefte die resteert na het doorlopen van stap 1 t/m 4 kunnen op eigen terrein parkeerplaatsen gerealiseerd worden. Dit worden dan privé parkeerplaatsen voor (deel)auto's. Aangetoond moet worden dat de parkeerplaatsen voldoen aan de minimale afmetingen en goed bereikbaar zijn.
Stap 6: Afkoop Mobiliteitsfonds
Indien een plan na stap 5 de parkeeropgave niet (volledig) heeft ingevuld, dient voor het restant van de parkeeropgave in het Mobiliteitsfonds een bijdrage geleverd worden per benodigde parkeerplaats. Vanuit het Mobiliteitsfonds wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van stadsbrede duurzame alternatieve mobiliteitsvoorzieningen.
Memo “Eurostaete mobiliteitsoplossingen”
In de als Bijlage 1 opgenomen memo “Eurostaete mobiliteitsoplossingen” van Toogethr BV is de parkeerbalans opgenomen.
Parkeervoorzieningen betreffende Eurostaete worden georganiseerd op basis van de gemeentelijke parkeernorm voor schilwijken en enkel niet-grondgebonden woningen, waarbij zowel bewoners- alsook bezoekers- parkeren in deze norm is opgenomen. De actuele 'Nota Parkeernormen 2019' is op 24 september 2019 door het college vastgesteld.
Om de parkeereis van een ontwikkeling te berekenen, heeft de gemeente een rekentool beschikbaar gesteld. Deze tool berekent de normatieve parkeerbehoefte die conform de hierboven genoemde Nota Parkeernormen 2019 behoort bij het programma van Eurostaete.
De normatieve parkeervraag bedraagt 424 parkeerplaatsen. Deze behoefte is tot stand gekomen door het programma met de planologisch toegestane verschillende functies en hun omvang in het rekenmodel van de gemeente Eindhoven af te zetten tegen de geldende parkeernormen.
Wanneer wordt deze parkeerbehoefte gecorrigeerd, doordat Dubbelgebruik – op basis van aanwezigheidspercentages – wordt toegepast en een mobiliteitscorrectie van 25% wordt toegekend, doordat de ontwikkeling gelegen is binnen een loopafstand van 400 meter tot een HOV-bushalte (op de PSV-laan) leidt dit tot een parkeeropgave van 270 parkeerplaatsen.
Vervolgens wordt deze parkeerbehoefte gecorrigeerd door de inzet van 29 deelauto's. Conform Eindhovens gemeentelijk beleid mag voor Eurostaete worden uitgegaan van een reductie van 7 privé-auto's per deelauto. Derhalve kan de beschikbare capaciteit worden beperkt met 174 parkeerplaatsen (zijnde 203 reductie – 29 plaatsen voor de deelauto's).
Vervolgens wordt de uiteindelijke parkeerbehoefte (van 270 – 174 = 96 plaatsen) afgezet tegen de te realiseren dan wel voor het project beschikbare parkeercapaciteit. In het geval van Eurostaete gaat het om de beschikbaarheid van 97 dedicated parkeerplaatsen in Parking Philips Stadion.
In onderstaand overzicht is de berekening op hoofdlijnen weergegeven :
De berekening toont dat de parkeerbalans sluitend is: alle benodigde parkeerbehoefte voor bewoners, bezoekers en medewerkers inclusief de deelauto's kunnen in de parkeergarage terecht, waardoor geen parkeeroverlast in de omliggende straten ontstaat.
In de directe omgeving van Eurostaete (Philipsdorp) zijn de meeste straten reeds gereguleerd. Enkele straten (waaronder de De Jonghstraat, de Gerard Philipsstraat, de Frits Philipsstraat en de Anton Philipsstraat) zijn niet gereguleerd. In het niet-gereguleerde gebied kan iedere automobilist parkeren – ongeacht de bestemming – zolang de voorraad strekt. In het gereguleerde gebied parkeren hoofdzakelijk bewoners (met een vergunning) en bezoekers van bewoners. Ook hier kunnen – zij het tegen betaling aan de ticketautomaat – andere doelgroepen parkeren.
Het adres wordt toegevoegd aan het POET-overzicht van de gemeente, waardoor nieuwe bewoners geen parkeervergunning of bezoekersregeling krijgen toegewezen bij de invoering van betaald parkeren.
Fietsparkeren
Fietsparkeren voor bewoners wordt eveneens berekend via voormelde rekentool. Net als bij het autoparkeren is deze gebaseerd op de Nota parkeernormen 2019. Uit onderstaande berekening kan worden afgeleid dat in totaliteit 1.385 fietsparkeerplaatsen vereist zijn, waarvan circa 100 bezoekers-fietsparkeerplaatsen.
In de plint van Eurostaete wordt een afgesloten collectieve fietsenstalling gerealiseerd van in totaal 200 plaatsen, waarmee kan worden voorzien in fiets-parkeren van bezoekers van woningen alsmede medewerkers van de voorzieningen in de plint. De overige fietsparkeerplaatsen worden voorzien in de kelder van het gebouw, met een theoretische capaciteit van 1.500 fietsparkeerplaatsen, zoals op onderstaande indicatieve weergave opgenomen.
Aldus kan in totaal worden voorzien in 1.700 fietsparkeerplaatsen, waarmee aan de normatieve omvang van 1.385 fietsparkeerplaatsen ruimschoots kan worden voldaan.
Voor het geval dat op termijn mocht blijken, dat de feitelijke hoeveelheid fietsparkeer-plaatsen aanzienlijk meer is dan feitelijk worden gevraagd c.q. gebruikt, is bouwkundig voorzien in de mogelijkheid deze kelder deels ook te gebruiken voor het parkeren van auto's. Hiertoe zal in een gescheiden toegang voor auto's en fietsen worden voorzien. Uitgangspunt blijft dat wordt voldaan aan de normatieve behoefte aan fietsparkeerplaatsen, waarvan echter op gemotiveerd verzoek door het College van B&W bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, indien uit een parkeerbalans blijkt dat minder fietsparkeerplaatsen noodzakelijk zijn of indien het voldoen aan de in parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien. Aldus is vastgelegd in de (standaard) parkeerregeling in de regels van dit bestemmingsplan.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan 2017
In januari 2017 is een actualisatie van het Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is, welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. De doelen van het Groenbeleidsplan 2017 zijn:
- richting geven aan ontwikkelingen en ambities formuleren;
- faciliteren van de ontwikkeling van Eindhoven als gezonde, klimaatadaptieve en groene stad om zo de vitaliteit en het welzijn van haar bewoners naar een hoger plan te kunnen brengen;
- aanknopingspunten bieden voor beheer en inrichting;
- groen en groenontwikkelingsmogelijkheden voor Eindhoven duurzaam veiligstellen waar het moet en flexibiliteit bieden waar het kan;
- partners in de stad inspireren en stimuleren: inwoners, bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen en overheid.
Het Groenbeleidsplan 2017 blijft van kracht tot de gemeenteraad anders beslist; het streven is een geldigheid van 10 jaar of langer. Het plan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatie-fonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieën de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Dit bestemmingsplan is gelegen binnen de strategie 'Stad, rood beeldbepalend'. In deze gebieden heeft groen een ondersteunende functie aan de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is gericht op behoud van de bestaande structuur, kwaliteit, identiteit en functionaliteit. Uiteindelijk moet het groen in deze meer stenige gebieden omspoeld zijn door grotere groenstructuren die deel uitmaken van de groene dooradering die op de groene wiggen aansluit. en ontwikkelen van deze groene elementen of functies. Binnen de aangeduide groenarme buurten - zoals het plangebied - wordt gestreefd naar uitbreiding van het groenareaal.
Beleidsregel groencompensatie
Op 13 maart 2018 is de 'Regeling Groencompensatiefonds' vastgesteld. Bij deze regeling hoort de 'Beleidsregel Groencompensatie'. Deze beleidsregel is bedoeld als afwegingskader bij aanvragen voor (ruimtelijke) ontwikkelingen die kunnen leiden tot aantasting van groen. Bij aantasting en verlies van groen is compensatie vereist, de Beleidsregel geeft hiervoor de richtlijnen.
Groen in huidige en toekomstige situatie Eurostaete
Het huidig groen bestaat uit heesterbeplanting in betonnen plantenbakken met een gesloten bodem als onderdeel van het gebouw of als losse elementen rondom het gebouw. Aan de Gerard Philipslaan staan drie bomen. Het huidige groen heeft weinig tot geen betekenis op de aspecten natuur (ecologie/biodiversiteit), klimaat/ milieu en water (klimaatbestendigheid/adaptatie), productie en recreatie (gebruikswaarde) en de identiteit (cultuurhistorie en belevingswaarde). Het betreft geen 'volwassen' groen. De plantenbakken zijn gesloten betonnen plantenbakken waardoor de groeimogelijkheid van het groen beperkt is. Op de plantenbakken wordt geen (extra) hemelwater geloosd om enige vorm van vertraagde hemelwaterafvoer te faciliteren.
In de toekomstige situatie wordt op het dak een daktuin aangelegd als hoogwaardig verblijfsgebied voor de bewoners van Eurostaete, met de mogelijkheid van waterberging. Deze daktuin kent een oppervlakte van circa 780m² incl. terras en wordt nader uitgewerkt binnen de constructieve mogelijkheden. De drie bestaande bomen aan de Gerard Philipslaan worden ingepast in het ontwerp. Daarnaast draagt ontwikkelaar een bedrag groot € 200.000,- bij aan de vergroening van de PSV-laan. Deze bijdrage is te zien als een compensatie overeenkomstig een groen invulling van 2.000 m². Aldus is sprake van een vergroening van ca. 2.800 m², ofwel 6,6 m2 per woning. Hiermee wordt op deze binnenstedelijke locatie (waar een diversiteit van belangen en beleid geldt en waarbij bovendien sprake is van gestapelde bouw dus relatief weinig ruimtebeslag op begane grond) voldaan aan het streven in het groenbeleidsplan 2017 van 4-8 m2 toevoeging groen per woning.
Trefpunt groen
Met Trefpunt Groen Eindhoven heeft op 14 mei 2019 overleg plaats gevonden. In deze bespreking is het plangebied en de hierin voorziene ontwikkeling in detail besproken. Door Trefpunt Groen Eindhoven is aangeven dat zij akkoord zijn met het plan gezien het feit dat het om een inbreidingslocatie gaat. Bij de verdere planontwikkeling zal, daar waar mogelijk, met de adviezen van Trefpunt groen rekening worden gehouden c.q. deze adviezen worden geïmplementeerd.
3.8.2 Verordening bomen
Op 7 april 2015 heeft de gemeenteraad de Verordening Bomen 2015 vastgesteld. Deze is op 24 augustus 2016 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels Bomen samen, vervangen het onderdeel houtopstanden uit de Algemene Plaatselijke Verordening, het Bomenbeleidsplan 2008 en de Nota Niet kappen tenzij.
Het bomenbeleid van de gemeente Eindhoven heeft tot doel een kwalitatief hoogwaardig bomenbestand te ontwikkelen dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en het groene imago van Eindhoven. Centraal hierbij staat het behoud en het versterken van een gezond, gevarieerd, duurzaam en kwalitatief hoogwaardig bomenbestand. Samen met de Nadere regels bomen vormt de Verordening Bomen 2015 het bomenbeleid van de gemeente Eindhoven Deze verordening biedt tevens handvaten voor het verlenen van vergunningen, toezicht en handhaving op het gebied van bomen.
Het bomenbeleid is gebaseerd op drie pijlers: behoud, versterking en ruimte voor dynamiek. Eindhoven wil een aantrekkelijke groene stad zijn en blijven. Bomen spelen daarbij een voorname rol. Een hoogwaardig bomenbestand dat een duurzame bijdrage levert aan de ruimtelijke kwaliteit en recht doet aan het groene imago van de stad is waar de gemeente naar streeft. Duurzaam behoud van de groene signatuur staat voorop. Het bomenbestand dient echter ook aan te sluiten op intensief gebruik van de openbare ruimte en de gewenste ruimtelijke kwaliteit. Dit betekent soms dat in een bepaalde situatie andere belangen preferabel zijn en bomen moeten wijken. Het bomenbeleid voorziet in die gevallen in de mogelijkheden tot mitigatie en compensatie.
Een belangrijk onderdeel van de Verordening Bomen is de Groene Kaart. Het is een topografische kaart met daarop aangegeven de beschermde houtopstand. De Groene Kaart bevat verschillende categorieën houtopstanden. Voor bomen in gemeentelijk eigendom (publiek eigendom) kent de Groene Kaart zes categorieën:
- Monumentale bomen;
- Waardevolle bomen;
- Basisbomen;
- Bomen hoofdstructuur;
- Bomen nevenstructuur;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend.
De Groene Kaart kent daarnaast voor bomen in particulier eigendom (privaat eigendom) drie categorieën:
- Waardevolle bomen;
- Bomen in gebieden stad, groen beeldbepalend;
- Bomen op percelen van 500 m2 of groter.
Voor het vellen van een houtopstand die deel uit maakt van tenminste één van deze categorieën is, behoudens een aantal vrijstellingen, een omgevingsvergunning verplicht.
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels Bomen. Deze zijn op 19 juli 2016 vastgesteld door het college en op 4 augustus 2016 in werking getreden. De beleidsregels geven inzicht in de wijze waarop het college gebruik maakt van de aan haar in de Verordening toegekende bevoegdheden tot het aanwijzen en plaatsen van houtopstanden op de Groene Kaart. Tevens zijn richtlijnen uitgewerkt voor omgang met overlast, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de weigeringsgronden bij beoordeling van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in houtopstanden.
Plangebied
Binnen het plangebied is geen sprake van te handhaven bomen.
Buiten het plangebied staan aan de PSV-laan diverse bomen. Voor deze bomen moet voorkomen worden dat eventuele bemalings-activiteiten een negatieve invloed hebben op het wortelstelsel van de aanwezige boom (bomen).
Het tijdelijk verlagen van de waterstanden kan wortelgroei stimuleren. Na beëindiging van de werkzaamheden komen haarwortels onder het grondwaterniveau. De aangroei van wortels is gestimuleerd in de droge periode. Grondwater (hangwater) uit de capillaire zone kan niet langer door het wortelstelsel worden opgenomen (te diep doorgeschoten) met alle gevolgen van dien. Om toch tijdelijke grondwaterstanden te kunnen verlagen, zonder nadelige beïnvloeding nabij de boom (bomen), kan bevloeiing of bewatering worden toegepast.
Bij solitaire bomen in het groeiseizoen is er vaak sprake van een behoorlijke verdamping en is bevloeiing van de bodem vaak niet afdoende. Indien een voedingsdrain ontbreekt kan een verticale bewateringsfilter aangebracht worden ter hoogte van het wortelstelsel. Het verticaal filter word aangesloten op een netvat of waterbak welke verhoogd is opgesteld. Het netvat kan worden voorzien van een regelbare afsluiter zodat de hoeveelheid te infiltreren water ingeregeld kan worden. Visuele controle op het waterniveau van het netvat geeft aan wanneer deze wederom gevuld dient te worden. In de regel eens per 2 à 3 dagen.
Voorafgaand aan de realisatie van de bebouwing zal door ontwikkelaar een plan opgesteld worden de invloed van eventuele bouwwerkzaamheden op de omliggende bomen te minimaliseren. In overleg met de eigenaren van de bomen zal dit plan ten uitvoer worden gebracht.
3.9 Detailhandel
Leegstaande winkelpanden en borden met 'opheffingsuitverkoop' en 'leegverkoop' sieren de Nederlandse winkelstraten. Door onder meer de economische crisis en de toenemende invloed van internetverkopen heeft de retail-sector het erg moeilijk. Tegelijkertijd bieden de veranderingen in de sector ook nieuwe uitdagingen en mogelijkheden voor innovatieve concepten. Duidelijk is in ieder geval dat regionale afstemming steeds meer noodzakelijk wordt. Bovendien vraagt de provincie in de Verordening Ruimte om regionale afstemming en zijn regionale afspraken van belang voor de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Naar aanleiding hiervan heeft de Metropoolregio Eindhoven een detailhandelsvisie opgesteld. Hierin zijn de verschillende trends en ontwikkelingen en de gevolgen daarvan beschreven. Vervolgens is er een visie opgesteld, op basis waarvan concrete afspraken geformuleerd zijn. In de subregio's is vervolgens gewerkt aan subregionale detailhandelsvisies. Deze visies bieden een kader, maar vragen wel nog om lokale verankering. Dat is gebeurd in de gemeentelijke Detailhandelsnota.
Op 15 december 2015 is de Eindhovense detailhandelsnota “Wie kiest, wordt gekozen” vastgesteld. De detailhandelssector heeft te maken met veel veranderingen. In de detailhandelsnota worden duidelijke keuzes gemaakt over waar welke vormen van detailhandel zijn toegestaan en waar niet. In de nota wordt eerst ingegaan op verschillende onderdelen. Vervolgens wordt per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven.
In de nieuwe detailhandelsnota is per stadsdeel de positie en het perspectief van alle winkelcentra beschreven. Voor stadsdeel Centrum waar het plangebied is gelegen is het navolgende opgenomen :
Het centrum van Eindhoven wordt gezien als één winkelconcentratie, met daarbinnen verschillende delen zoals het kernwinkelgebied en De Bergen als bijzonder aanloopmilieu. Ook in de toekomst moeten deze gebieden elkaar blijven aanvullen
en ieder een eigen taak vervullen (het geheel is meer dan de som der delen). Om dat te kunnen doen, moeten ze blijven beschikken over eigen kenmerken en kwaliteiten. Dit is duidelijk voor de consument, biedt aanknopingspunten voor strategie en investeringen van ondernemingen en biedt mogelijkheden voor elkaar versterkende effecten (doelgroepen, combinatiebezoeken, e.d.). …
Compacte binnensteden qua winkelaanbod hebben toekomst. Consumenten hebben behoefte aan meer functies op een kleiner oppervlak. Qua winkelaanbod is dus waakzaamheid gevraagd voor de randgebieden in het centrum. Waar dit
onder druk komt, kan functiemenging een oplossing bieden. De toename van het aantal inwoners, de herontwikkeling van randen van / bij het centrum (zoals het terrein van Philips Lichting, Marienhage, Van Der Meulen Ansems, NRE), bieden kansen om de aantrekkelijkheid, verblijfskwaliteit, diversiteit van het totale centrumgebied van Eindhoven te verbeteren. Hoewel voor deze gebieden geen
substantiële toevoegingen van detailhandel zijn gewenst, wordt het volledig uitsluiten van detailhandel te beperkend geacht. …
Voor zowel het kernwinkelgebied, het aanloopmilieu en de randgebieden geldt dat er ruimte moet zijn voor een zekere functiemenging (aanwezigheid detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur, vermaak, etc.) en lexibiliteit. Dit verhoogt de aantrekkingskracht, verblijfsduur en herhalingsbezoek. De aard en mate van de menging is afhankelijk van het thema en functioneel concept. Ook initiatieven die gericht zijn op tijdelijkheid kunnen de aantrekkingskracht verhogen. Pop ups (kunnen) verrassen en bieden (meer) beleving. Naast ingrepen in de openbare ruimte kunnen pop ups ook bijdragen aan de ervaring van technologie, design en kennis in het centrum.
Kansen liggen er ook in de dagelijkse artikelensector. We zien dat de binnenstad in verhouding tot de referentiesteden een beperkt aanbod heeft. Dit gecombineerd met de groei van de bevolking (die niet alleen uit jonge internationale kenniswerkers zal bestaan maar ook oudere die de nabijheid van voorzieningen waarderen) in het centrum is een motief om het aanbod aan dagelijkse voorzieningen te versterken. Het centrum huisvest twee supermarkten (Tramstraat en Vestdijk). De inwoner van het centrum is verder met name aangewezen op het aanbod in de radialen. De focus ligt niet op inpassing van een nieuwe grootschalige supermarkt in het centrum, maar op (een) extra steunpunt(en) en food-speciaalzaken (bijv. duurzaam en biologisch).
Tot slot kan de ontwikkeling van het centrum niet los worden gezien van andere concentraties in de Eindhovense detailhandelsstructuur. In dit verband is met name van belang om het onderscheid met Strijp-S en WoensXL te benadrukken. Het onderscheid met het stadsdeelcentrum WoensXL is met name het bezoekmotief (recreatief versus boodschappen doen) en met Strijp-S in de aard van het aanbod en de uitstraling/mentaliteit van het gebied (grootschaligheid en bekende concepten versus relatieve kleinschaligheid en experimenteren).
Het plangebied van Eurostaete is gelegen in het aanloopgebied tussen Strijp S en het centrum. Hierbij geldt dat er sprake mag zijn voor functiemenging. In dit plan is daarom ruimte voor een levendige plint waar detailhandel kan plaatsvinden. Dit past binnen het detailhandelsbeleid.
Aldus kan worden geconcludeerd dat de beoogde plintinvulling in Eurostaete in overeenstemming is met het detailhandelsbeleid.
3.10 Kabels, Leidingen
Planologisch relevante leidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. Tevens moeten relevante zones worden aangegeven, waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd :
- gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
- aardgas;
- defensiebrandstoffen;
- warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.
Daarnaast moeten optisch vrije paden in het bestemmingsplan worden opgenomen.
Binnen het plangebied liggen geen hoofdtransportleidingen en straalpaden die vanuit ruimtelijk oogpunt relevant zijn voor verwerking in het bestemmingsplan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
3.11 Hoogbouwvisie
Hoogbouwbeleid
In de notitie 'De derde dimensie van een laagbouwstad, Hoogbouwvisie Eindhoven' (Gemeente Eindhoven, vastgesteld door de Raad in haar vergadering van 16 december 2008) is het hoogbouwbeleid van de gemeente Eindhoven vastgelegd. Het doel van de notitie is het vormen van een afwegingskader voor nieuwe hoogbouwprojecten. Het hoogbouwbeleid levert een bijdrage aan de doelstellingen van het raadsprogramma Ruimtelijke Kwaliteit. Het beleid is bindend voor besluitvorming en visieontwikkeling, maar heeft geen juridische status (dat ligt vast in bestemmingsplannen). Het is allereerst een toetsingskader waarmee de wenselijkheid van hoogbouw kan worden bepaald.
Hoogbouw is een vorm van intensief ruimtegebruik en levert een belangrijke bijdrage aan de manier hoe de stad omgaat met de verstedelijkingsdruk. Eindhoven wil het beste van twee werelden zijn. Aan de ene kant is Eindhoven een dynamische stad, die prikkelt en stimuleert; aan de andere kant is Eindhoven een stad waar het goed en rustig wonen is, met volop groenvoorzieningen.
Het is daarom belangrijk dat gebieden in de stad zich sterk van elkaar onderscheiden om daarmee die diversiteit te waarborgen. Vanuit die visie bezien moeten duidelijke keuzes worden gemaakt over de gebieden waar hoogbouw wel of niet wordt toegestaan. Dit is sterk afhankelijk van externe factoren en de bereikbaarheid per auto en openbaar vervoer speelt een bepalende rol. Een belangrijke functie wordt toegedicht aan de HOV-lijnen.
In de Hoogbouwnota wordt Eindhoven verdeeld in gebieden waar hoogbouw mogelijk is en laagbouwmilieu's. De locatie is niet gelegen in een als laagbouwmilieu aangeduid gebied :
Qua hoogbouw wordt in de Hoogbouwnota wordt onderscheid gemaakt tussen hoogbouw in de S-categorie (buurtaccenten tot vijf lagen hoog), de M-categorie (structuurdragende hoogbouw tot 45 meter), de L-categorie (stedelijke oriëntatiepunten tot ongeveer 75 meter), de XL-categorie (regionale landmarks, torengebouwen zichtbaar van buiten de stad tot 105 meter) en de XXL-categorie (gebouwen hoger dan 105 meter).
Ten aanzien van het centrumgebied is in de Hoogbouwnota het navolgende te lezen :
“In het centrum staan vier van de vijf XL-categorie torengebouwen van de stad. Het gebied wordt daarnaast met de doorontwikkeling van de HOV-lijnen steeds beter bereikbaar. Hierbij valt met name het stationsgebied op in meervoudige bereikbaarheid. Dit biedt mogelijkheden voor verdere intensivering. Hoge gebouwen versterken de stedelijkheid van het centrum en kondigen het centrum van de stad in de wijde omgeving aan. De Binnenring vormt daarbij het 'parelsnoer' voor hoogbouw in de binnenstad, waarbij continu aansluiting wordt gezocht bij de bestaande omliggende hoogtes. Het Emmasingelkwadrant biedt op basis van de ontwikkelingsvisie voor dat gebied ruimte voor hoogbouw tot en met de L-categorie. Het Stationsgebied leent zich door de bijzondere ligging in de radiaalconcentrische structuur van de stad en de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied voor superhoogbouw (XXL-categorie).
Het plangebied c.q. bouwplan
Het ontwerp bestaat uit een ensemble van twee gebouwen met verschillende hoogtes van circa 38 m1 en 100 m1, zoals op onderstaande afbeeldingen weergegeven.
De voorgestelde hoogste hoogte van maximaal 100 meter behoort tot de XL categorie uit voormeld hoogbouwbeleid. In de ruimtelijke vorm van de stad wordt een (toren)gebouw met deze hoogte aangemerkt als “stedelijk oriëntatiepunt”. Het is een type gebouw dat herkend wordt als een bekend punt in de stad.
Ter plekke van het Philips stadion wordt met het hoogbouwdeel van Eurostaete een nieuw accent geïntroduceerd en aldus een groot stedenbouwkundig gebaar gemaakt als tegenwicht voor het stadion. De hoogbouw past goed binnen de ambities van Eindhoven en draagt bij aan een herkenbare skyline.
Aldus sluit het bouwplan voldoende aan bij de hoogbouwvisie.
3.12 Windhinder, Privacy En Bezonning
3.12.1 Windhinder
In Nederland bestaat geen wetgeving ter voorkoming van windhinder of windgevaar. Op basis van artikel 3.1. Wro dient in het kader van de zorg voor een goede ruimtelijke ordening echter bij het opstellen van ruimtelijke plannen windhinder of windgevaar te worden meegenomen in de afwegingen, indien aard of omvang van de bebouwing en van de omgeving hiertoe aanleiding geeft.
In 2006 is de privaatrechtelijke norm NEN 8100 'Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving' uitgekomen. Deze norm geeft richtlijnen (methodes) voor het uitvoeren van windtunnel- en CFD onderzoek. Daarnaast wordt een beoordelingsmethodiek van windhinder en windgevaar. Hierbij wordt gewerkt met uurgemiddelde windsnelheden (m/s) gerelateerd aan de overschrijdingskans in percentage van uren per jaar. In een tabel is voor verschillende situaties en activiteiten (doorlopen, slenteren, langdurig zitten) een beoordeling van het windklimaat gegeven (slecht, matig, goed). Daarnaast is een toetsingskader ten aanzien van windgevaar uitgewerkt.
Door ONE Simulations BV is voor het plan op basis van voormelde NEN 8100 een theoretische beschouwing van het windklimaat opgesteld, welke als Bijlage 2 bij de toelichting is opgenomen. Het windklimaat is inzichtelijk gemaakt met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) simulaties aan de hand van de methodiek die omschreven staat in de NEN 8100. Een CFD simulatie geeft inzicht in de te verwachten luchtstromingen, rekening houdend met verschillende fysische verschijnselen.
Het lokale windklimaat voor de nieuwe situatie wordt vergeleken met de huidige situatie. Aan de hand hiervan kan worden beoordeeld of er maatregelen genomen moeten worden genomen wanneer een gevaarlijk windklimaat ontstaat.
Het berekende windklimaat wordt vervolgens getoetst aan de beleidsregel gemeentelijke normen windhinder van de gemeente Eindhoven Hierin worden een aantal punten genoemd, welke hieronder zijn samengevat :
- Hoofdentree moet voldoen aan de kwalificatie goed voor activiteit slenteren
- Openbare ruimten moeten voldoen aan de kwalificatie goed
- Kwalificatie matig kan eventueel na bestuurlijke afweging worden geaccepteerd
- Slecht is niet toegestaan, maar hiervan kan door B&W worden afgeweken
- Bij windgevaar moet de kwalificatie gevaarlijk te allen tijde worden vermeden
Als conclusie wordt vermeld :
In de huidige situatie is het percentage overschrijding in het gebied van interesse kleiner dan 20% en wordt overal maximaal kwaliteitsklasse D (matig bij doorlopen) gehaald.
In de nieuwe situatie, nabij de hoeken van de woontoren, treedt op twee plaatsen een matig tot slecht windklimaat op. Dit zijn bekende onvermijdelijke knelpunten bij torens.
Bij de westelijke punt van het gebouw is een gebied met matig windklimaat voor slenteren (klasse D). In dit gebied ligt de kruising van de Gerard Philipslaan en de Anton Philipslaan en hier zullen dus voornamelijk auto's rijden. Er zijn op deze kruising geen stoplichten of zebrapaden, waardoor verwacht wordt dat hier de activiteit doorlopen geldt. Hierdoor wordt gesteld dat er niet veel hinder door voetgangers wordt ervaren. Daarbij wordt in de huidige situatie in dit gebied ook windklasse D behaald, dus is er geen verslechtering op het trottoir.
Bij de oostelijke punt wordt in een klein gebied een slecht windklimaat behaald. Echter, in dit gebied ligt een kleine, met hekwerk afgesloten, parkeerlocatie. Het is daarom niet te verwachten dat hier veel hinder wordt ervaren. In de oorspronkelijke situatie wordt hier al een matig windklimaat behaald.
Langs de gehele noordoost gevel van de gebiedsontwikkeling wordt windklasse A behaald. Dit geldt ook voor de hoofdentree van de Eurostaete woontoren gelegen aan deze gevel.
In beide situaties is de overschrijdingskans kleiner dan 0,03 % en is er volgens de NEN 8100 geen sprake van windgevaar.
In de directe omgeving wordt voldaan aan de punten genoemd in de beleidsregel gemeentelijke normen windhinder
In de rapportage wordt aldus aangetoond dat voor wat betreft het aspect windhinder wordt voldaan aan gemeentelijk beleid. Voor wat betreft het aspect windgevaar blijkt dat hiervan geen sprake is.
Conclusie is dat het aspect windhinder de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
3.12.2 Privacy en bezonning
Privacy
In een hoogstedelijk gebied als waarvan het plangebied onderdeel uitmaakt is een beperking van privacy en vrij uitzicht als gevolg van nieuwe ontwikkelingen inherent aan verdichting.
Door toevoeging van het woongebouw - waarmee de ontwikkeling rondom woongebied Hartje Eindhoven wordt afgerond - is voor bepaalde bestaande woonappartementen sprake van minder privacy en minder uitkijk. De afronding van dit gedeelte van de PSV-laan met woningen in plaats van kantoren sluit goed aan op het bestaande woongebied zowel qua functie alsook qua gebouwvolumes.
Van privaatrechtelijke belemmeringen is geen sprake en afrondende woonbebouwing ten opzichte van hetgeen ter plaatse is gerealiseerd is evenmin een onverwachte ontwikkeling. Gelet op de afstanden tussen nieuwbouw en bestaande bebouwing en gezien de aard van de centrum stedelijke omgeving zal geen sprake zijn van een onaanvaardbare aantasting van de privacy.
Bezonning
In het kader van de planontwikkeling is onderzoek gedaan inzake de bezonning. In het bezonningsonderzoek van Aveco de Bondt van 13 november 2020 (opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting) wordt uitgegaan van de gemeentelijke “beleidsregels voor bezonning woningen” zoals vastgesteld door het College van B&W op 10 januari 2017.
Gemeentelijk beleid is dat bij omliggende woningen minimaal 2 uur zonneschijn per dag in de periode van 19 februari t/m 21 oktober aanwezig dient te zijn op de gevel, ter hoogte van het midden van de vensterbank van het raam van de woonkamer. Per woning mag de bezonning op voor-, achter- en zijgevels worden opgeteld. Dit komt overeen met de zogenaamde 'lichte' TNO norm.
In het onderzoek is navolgende conclusie opgenomen :
Het woon- en leefklimaat van woningen in de omgeving van Eurostaete wordt in het kader van bezonning nauwelijks of niet beïnvloedt. Alle onderzochte bestaande woonlocaties hebben minimaal 2 uur bezonning en voldoen aan het beleid van de gemeente Eindhoven.
Vanuit het eigen gebouw bekeken, is de locatie van Eurostaete gebonden aan het bestaande gebouw Eurobuilding waardoor er geen optimalisatie of oplossingen in de planlocatie mogelijk zijn om meer bezonning toe te laten treden. Deze beperking van de locatie dient afgewogen te worden bij het ontwikkelen van woningen op deze planlocatie in relatie tot de stedenbouwkundige link met de gebiedsontwikkeling van Strijp.
Uit de resultaten volgt dat het gebouw Eurostaete op de maatgevende dag 19 februari bij de lagere bouwlagen aan de Gerard Philipslaan weinig tot geen bezonningsuren heeft. De noordoostgevel en de noordwestgevel hebben door de oriëntatie van het gebouw geen bezonningsuren op 19 februari. Op 21 maart (tot en met 21 september) is er wel bezonning op deze gevels en in de periode van 21 april tot en met 21 augustus is er minimaal 2 uur bezonning. Voor de hogere bouwlagen is de bezonning altijd optimaal (geen beschaduwing).
Het woon- en leefklimaat van de bestaande woningen in de omgeving van Eurostaete wordt in het kader van bezonning dus niet of nauwelijks beïnvloed. De woningen hebben minimaal 2 uur bezonning en voldoen daarmee aan het beleid van de gemeente.
Wat het bouwplan Eurostaete zelf betreft zorgen de hoogstedelijke omgeving van en de combinatie van een woontoren en kleinschalige (éénzijdig georiënteerde) appartementen ervoor dat niet alle appartementen voldoen aan de gemeentelijke beleidsregel van minimaal 2 uur zon per dag. Dit is echter inherent aan hoogbouw en bouwen in een hoogstedelijk gebied.
Gezien de wens om te komen tot hoogbouw en hierbinnen een woonprogramma (60% middeldure huur) met relatief veel kleinere woningen, die niet in alle bouwdelen een tweezijdige oriëntatie kunnen bezitten, kan gedurende een beperkt deel van het jaar derhalve niet worden voldaan aan gemeentelijk bezonningsbeleid, waardoor dit beleid in beperkte mate ondergeschikt geacht moet zijn aan de overige belangen bij de voorgestane ontwikkeling.
Met inachtneming van het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bezonning de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staan.
3.13 Explosieven
Aan de hand van uitgebreid historisch archiefonderzoek is voor Eindhoven geïnventariseerd welke locaties mogelijk kans hebben op de aanwezigheid van niet gesprongen conventionele explosieven (zogenaamde blindgangers). Voor de gebieden die 'explosieven-verdacht' zijn wordt een nader onderzoek gewenst geacht. Uit zo'n nader onderzoek moet dan blijken of een feitelijk explosieven onderzoek nodig is.
Doordat de geallieerden dwars door Eindhoven zijn getrokken naar Son en er over en weer is geschoten met artillerie, is het nooit helemaal uit te sluiten dat er explosieven worden aangetroffen bij de grondwerkzaamheden.
Aldus is in het kader van dit bestemmingsplan gekeken naar de mogelijk om te komen tot een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van CE of delen daarvan binnen het projectgebied.
Vanwege de aanwezige verhardingen en obstakels in het onderzoeksgebied is het echter ten tijde van de totstandkoming van het bestemmingsplan niet mogelijk om een onderzoek in het veld te doen naar de aanwezigheid van niet gesprongen explosieven.
Vastgesteld kan worden dat de thans nog onbebouwde gronden op de kop van Eurostaete verdacht zijn voor het aantreffen van niet gesprongen explosieven. Voorafgaand aan graaf- en bouwwerkzaamheden zal (in eerste instantie) een vlakdekkend detectieonderzoek worden uitgevoerd. Hierbij wordt de locatie middels een meersonde gradiometer en een grondradar ingemeten. Op grond van de analyse worden op een locatiekaart de vrijgegeven gebieden en eventueel aanwezige verdachte objecten aangegeven met een uniek identificatienummer. Aan de hand van de uitkomsten zal worden bezien of en zo ja welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Conclusie is dat het aspect CE de totstandkoming van dit bestemmingsplan niet in de weg staat, maar wel aanvullende aandacht behoeft.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 M.e.r.-beoordeling
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.
Bij het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Voor dit bestemmingsplan is 11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen.
Uit de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009 volgt dat de omvang van een project voor een gemeente niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.
Op 16 mei 2017 is de Implementatiewet 'herziening m.e.r.-richtlijn' in werking getreden. Met deze wet wordt de herziene Europese m.e.r.-richtlijn in Nederlandse wetgeving vertaald. Op basis van deze wetgeving worden voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling enkele procedurele vereisten uit de Wet milieubeheer van toepassing.
Dit betekent dat de initiatiefnemer voortaan een melding moet doen van het voornemen om een activiteit uit te voeren die beneden de drempelwaarde van de D-lijst van het Besluit m.e.r. blijven. Waar tot de wetswijziging het voor activiteiten die onder de drempelwaarde uit de D-lijst bleven geen besluit nodig was voor de m.e.r. (vormvrij), moet nu voor elke activiteit een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden gemaakt, en er moet daarop worden besloten. Hierdoor is een aparte beoordeling nodig die voorafgaand aan de behandeling moet plaatsvinden. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan uiteindelijk tot twee conclusies leiden:
• belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten:
Er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
• belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten:
Er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.
Uit de jurisprudentie volgt dat of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van Besluit m.e.r afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard, omvang en locatie van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hieronder wordt ingegaan op deze aspecten.
De in het kader van dit bestemmingsplan aan de orde zijnde planinvulling valt onder een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in categorie D11.2 van het Besluit m.e.r. Het aantal woningen ligt echter ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen. De voorgestane ontwikkeling binnen het plangebied past aldus ruimschoots binnen de genoemde drempelwaarden.
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r wordt benoemd wat onder een gevoelig gebied wordt verstaan: gebieden die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied is niet in een dergelijk gebied gelegen en is dusdanig ver verwijderd van de Ecologische Hoofdstructuur, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake is.
Uit deze - hier als Bijlage 4 opgenomen - beoordeling volgt dat negatieve effecten voor het milieu zijn uit te sluiten. Een MER is niet noodzakelijk. De beslissing op de vormvrije m.e.r.-beoordeling is voorafgaand aan het vrijgeven van het ontwerpbestemmingsplan genomen.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals die is opgenomen in de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In de omgeving van het plangebied is een bedrijf gelegen die een mogelijke beperking met zich mee kunnen brengen ten aanzien van de uitvoerbaarheid van de woonbestemming, zijnde het PSV voetbalstadion. Het hierbij relevante aspect betreft het geluidsaspect en wordt hierna besproken in paragraaf 4.3.
4.3 Geluid
4.3.1 Normstelling en geluidsbronnen
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan met ontheffing tot een bepaald maximum in een aantal gevallen mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
In het voorliggend plan zijn 480 woningen als geluidgevoelige bestemmingen opgenomen.
Aldus is door Ingenieursbureau Aveco de Bondt een akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd. Ook is gekeken naar de geluidsaspecten van het nabijgelegen Philips stadion. De rapportage betreffende dit onderzoek (d.d. 23 oktober 2020, ref. Rng/0620/18.0966.02) is als Bijlage 5 bij deze toelichting opgenomen.
Doel van het onderzoek is te bepalen of op de gevels van de nieuwe woningen wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder, aan het geluidbeleid van de gemeente Eindhoven en akoestisch inpasbaar is nabij het Philips Stadion.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder geluidzones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. Binnen de geluidzone van een weg moet de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen voldoen. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen, zijnde nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zodat nader akoestisch onderzoek naar geluidbelastingen ten gevolge van het wegverkeerslawaai noodzakelijk is.
Het plan ligt in de zone van de PSV-laan en dus moet het aspect wegverkeerslawaai worden onderzocht.
De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Wordt deze voorkeursgrenswaarde overschreden dan kan door de gemeente een hogere waarde worden vastgesteld, indien de geluidbelasting lager is dan de maximale ontheffingswaarde, indien maatregelen gericht op terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn dan wel op overwegende bezwaren stuiten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
De overige wegen in en nabij het plangebied zijn 30 km per uur wegen. Deze wegen en woonerven hebben volgens de Wet geluidhinder geen zone, zodat hiervoor geen hogere waarden kunnen worden aangevraagd of verleend. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden beoordeeld of de geluidbelasting op de gevels van nieuwe woningen nabij wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur voldoet aan de voorkeursgrenswaarden van 48 dB.
Op basis van het voorgaande is voor wel zowel de zoneplichtige wegen als voor de genoemde 30-km/uurwegen in voormeld onderzoek getoetst of de geluidsbelasting van de nieuw te bouwen woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde. Voordat wordt getoetst aan de grenswaarden in de Wgh dient volgens artikel 110g Wgh de berekende geluidbelasting vanwege het wegverkeer te worden gecorrigeerd. In artikel 3.4, lid 1 RMG2012 is de aftrek van artikel 110g Wgh omschreven. Deze aftrek is 5 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen minder dan 70 km/uur is.
Door Ingenieursbureau Aveco de Bondt wordt aangegeven dat de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen als gevolg van de PSV-laan ten hoogste 61 dB bedraagt en aldus de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt niet overschreden.
Geluidreducerende wegdekverharding levert een reductie op van ten hoogste 3 dB, waarmee de voorkeurswaarde niet wordt gehaald. Het beperken van de rijsnelheid en omvang van het verkeer op de PSV-laan wordt niet haalbaar geacht te zijn vanwege het doorgaande karakter van deze weg. Het is vanwege de beperkte ruimte niet mogelijk om een effectief geluidscherm langs de PSV-laan te projecteren om het geluid van deze weg te reduceren. Daarnaast is een geluidscherm niet effectief door de hoogte van het gebouw en er op hogere bouwlagen geen afscherming meer kan plaatsvinden.
Aldus stuit vanuit verkeerskundige en financiële overwegingen het toepassen van bronmaatregelen op overwegende bezwaren en stuit vanuit stedenbouwkundige overwegingen, het toepassen van overdrachtsmaatregelen op overwegende bezwaren.
Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente, zoals nader beschreven in par. 4.3.6.
4.3.3 Railverkeerslawaai
Het plan ligt in de zone van de spoorlijn Eindhoven-Boxtel, met een zonebreedte aan weerszijden daarvan van 600 meter en dus moet het aspect railverkeerslawaai worden onderzocht.
Door Ingenieursbureau Aveco de Bondt wordt aangegeven dat de geluidbelasting op de nieuwe woningen als gevolg van de spoorweg ten hoogste 67 dB bedraagt en aldus hoger is dan de voorkeurswaarde van 55 dB, maar niet hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 68 dB.
Door toepassing van raildempers kan een geluidreductie van 3 dB worden behaald. De omstandigheden ter hoogte van het plan, het supportersstation ter hoogte van het stadion met remmende en optrekkend treinverkeer, staan een effectieve werking van raildempers in de weg. Hiermee is het aannemelijk dat de geluidreductie van 3 dB niet kan worden behaald en dat deze maatregel onvoldoende effectief is. Naast de spoorweg staan reeds geluidschermen van 2 tot 3 meter hoog. Met een geluidscherm van 8 meter hoog zal de reductie op de hogere woonlagen ten hoogste 1 dB zijn.
Aldus zijn bronmaatregelen niet mogelijk en/of onvoldoende doeltreffend en zijn vanwege de kosten van de benodigde constructie van een geluidsscherm op een perron en het veiligheidsaspect (het 'insluiten' van personen op het perron tussen geluidsschermen is niet gewenst) overdrachtsmaatregelen ter hoogte van het station geen reële optie.
Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente, zoals nader beschreven in par. 4.3.6.
4.3.4 Industrielawaai, Philips stadion
Het plan ligt niet in de zone van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder, waarop de vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers is toegestaan. Het plan ligt wel in de directe nabijheid van het Philips stadion. In het Philips-stadion vinden zowel wedstrijden alsook in beperkte mate evenementen plaats, die in het kader van het aspect industrielawaai relevant zijn. Het stadion heeft geactualiseerde geluidsnormen, waartoe door bureau DGMR recent akoestisch onderzoek is verricht.
Bij de ontwikkeling van Eurostaete is uitgegaan van een nieuwe milieuvergunning voor het Philips stadion. De representatieve geluidsituatie van het Philips stadion wordt ook in deze nieuwe situatie gekenmerkt door overwegend een zeer geluidarme dagelijkse bedrijfssituatie, met tijdelijke hogere geluidsuitstraling gedurende een relatief beperkte (avond)periode tijdens gemiddeld 20 tot 30 wedstrijddagen per jaar. Vanwege het beperkt aantal (muziek)evenementen zijn deze niet maatgevend.
Gezien de grote hoeveelheid bestaande woningen rondom het Philips stadion is ervan uitgegaan dat bij een gewijzigde vergunning voor PSV rekenschap is gegeven aan de omliggende woonfunctie en dat – tegen de achtergrond van de binnenstedelijke locatie, de evidente aanwezigheid en het belang van het stadion alsmede de beperkte periode van geluidproductie – is geoordeeld dat ter plaatse sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Tijdelijke hoge geluidbelastingen bij de betreffende bestaande woningen worden dus aanvaardbaar geacht.
Dat geeft aanleiding tot de conclusie dat ook bij nieuwe woningen van Eurostaete sprake zal zijn van een aanvaardbaar binnenstedelijk woon- en leefklimaat, omdat :
• De hogere geluidbelasting ten opzichte van de geluidsarme representatieve situatie slechts in beperkte mate optreedt, omdat wedstrijddagen een beperkt aantal dagen per jaar zijn en op deze dagen slechts een beperkt aantal uren sprake is van “wedstrijd- en muziekgeluid”.
• Tijdens wedstrijden muziek maatgevend is in de berekeningen, in verband met het niet mogen toepassen van de bedrijfsduurcorrecte op muziekgeluid, waarmee een overschatting plaatsvindt van het werkelijk optredende geluidniveau. Tijdens wedstrijden is bovendien slechts gedurende een beperkte periode van muziekgeluid.
• De stedelijke omgeving van de locatie Eurostaete nabij de PSV laan en het spoor maakt dat met het aspect geluid ook vanwege deze bronnen rekening is gehouden in het ontwerp van Eurostaete. De geluidwering (gevelisolatie) is afgestemd op de geluidbelasting van het spoor en biedt derhalve extra geluidwering voor tijdelijke geluid vanuit het PSV-stadion.
Om te bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is aangesloten bij de vergunning van het Philips Stadion, waarin is gesteld dat een hoger beoordelingsniveau in de dag- en avondperiode aanvaardbaar is.
Uit de resultaten blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gehele zuidoostgevel en vanaf de 11de verdieping aan de zuidwestgevel meer bedraagt dan 55 dB(A) in de dag- en/of avondperiode. De gevels van deze woningen worden in principe zonder te openen raamdelen uitgevoerd en dienen minimaal één geluidluwe zijde te hebben.
4.3.5 Luchtvaartlawaai
Het plangebied ligt op hemelsbreed circa 5,5 km van de luchthaven Eindhoven. Het plangebied ligt niet binnen de vastgestelde geluidszone (35Ke-contouren. Luchtvaartlawaai werkt derhalve niet belemmerend voor onderhavig plangebied en is onderzoek op dit onderdeel niet aan de orde.
4.3.6 Cumulatie, hogere waarde , geluidbeleid gemeente Eindhoven
Wet Geluidhinder
In artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder is bepaald dat een hogere grenswaarde alleen kan worden verleend indien toepassing van (bron- of overdrachts)maatregelen onvoldoende doeltreffend is of overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Indien de woningen zijn gelegen binnen de zone van twee of meer geluidzones en sprake is van een overschrijding van de zogenaamde voorkeurswaarde van de twee of meer geluidbronnen, dient op grond van artikel 110f van de Wet geluidhinder ook onderzoek te worden gedaan naar de effecten van de samenloop van verschillende geluidbronnen. Voor de cumulatie is aangesloten op de methodiek in hoofdstuk 2 van bijlage 1 van het RMG2012. Hierbij dient de aftrek ingevolge artikel 110g Wgh niet te worden toegepast.
Voor het verkrijgen van een hogere grenswaarde dan de voorkeurswaarde dient de procedure gevolgd te worden zoals is omschreven in artikel 110c Wgh.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 66 dB. Hierbij is voor wegverkeerslawaai gerekend zonder de aftrek artikel 110g Wgh. Hiermee wordt de maximaal toelaatbare grenswaarde van 68 dB zonder aftrek artikel 110g Wgh voor wegverkeerslawaai niet overschreden.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven heeft geluidbeleid (Hogere Waarden Beleid Geluid, kenmerk svs/LD10002448, d.d. maart 2010) vastgesteld met een aanvullende uitleg voor de voorwaarde 'geluidluwe zijde' in de Beleidsregels hogere waardenbeleid geluid (Gemeenteblad 2018, 153767, d.d. 17 juli 2018).
De hoofdlijn van het geluidbeleid is dat:
- eerst maatregelen aan de bron worden onderzocht, en als deze (gemotiveerd) niet mogelijk blijken;
- overdrachtsmaatregelen worden onderzocht, en als deze (gemotiveerd) niet mogelijk blijken;
- maatregelen bij de ontvanger worden onderzocht.
Voor de afweging en onderbouwing waaruit blijkt dat onvoldoende bron- of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen is aangesloten op artikel 110a, lid 5 Wgh. Dit zijn de overwegingen van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke en financiële aard.
De voorwaarden voor het toestaan van een hogere waarde zijn navolgende :
- bij een geluidbelasting van meer dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai en/of 55 dB vanwege spoorweglawaai geldt een verplichting van tenminste één geluidluwe zijde waaraan verblijfsruimte is gesitueerd;
- wanneer de bestemming binnen de zone van meerdere bronnen ligt dan geldt dat de gecumuleerde geluidbelasting de maximaal toelaatbare grenswaarde niet mag overschrijden.
- In de aanvulling op het gemeentelijk geluidbeleid zijn enkele oplossingsrichtingen opgenomen voor het realiseren van een geluidluwe zijde. Voor dit project is de onderstaande oplossingsrichting één van de mogelijkheden:
We accepteren dat voortaan ook in minimale zin aan de eis van een geluidluwe zijde wordt voldaan wanneer (vooral bij eenzijdig gerichte woningen (dus met maar één buitengevel) en bij hoogstedelijke (ver-) nieuwbouw) per woning tenminste één geluidgevoelige ruimte beschikt over een raam waar de geluidbelasting voldoet aan de voorkeurswaarde. Dit raam dient over zodanige spui-ventilatie mogelijkheden te beschikken dat voldaan wordt aan de desbetreffende eisen van het Bouwbesluit. Wanneer de geluidbelasting op de te openen delen hoger is dan de voorkeurswaarde kunnen in/op en/of aan de gevel maatregelen worden getroffen waardoor alsnog een stille zijde gerealiseerd wordt. Minimaal moeten deze maatregelen de te openen delen afdoende afschermen zodat aldaar aan de voorkeurswaarde wordt voldaan.
Voor de nadere uitwerking van een dove gevel in combinatie met loggia's is in overleg met de gemeente Eindhoven besloten om aan te sluiten op de voorwaarden die zijn opgenomen in het geluidbeleid van de gemeente Amsterdam (“Amsterdams Geluidbeleid, Hogere waarde Wet geluidhinder 2016”). Hierin zijn voorwaarden opgenomen om dove gevels te onderbreken door geveldelen als verglaasde balkons of loggia's.
Toetsing bouwplan aan beleid : wegverkeer en spoorweglawaai
Door Aveco de Bondt is getoetst of kan worden voldaan aan de voorwaarden die zijn opgenomen in het geluidbeleid voor het toestaan van een hogere waarde. Bij een geluidbelasting van meer dan 53 dB vanwege wegverkeerslawaai en/of 55 dB vanwege spoorweglawaai geldt een verplichting van tenminste één geluidluwe zijde waaraan een verblijfsruimte is gesitueerd.
In de rapportage van Aveco de Bondt wordt aannemelijk gemaakt dat op een technisch haalbare wijze voldaan kan worden aan geluidluwe zijdes en uiteengezet de mogelijke bouwkundige voorzieningen voor het realiseren van geluidluwe zijdes.
Bij eenzijdig georiënteerde woningen, zonder loggia, dient daar waar nodig een bouwkundige oplossing in de gevel te worden verwerkt voor het realiseren van een geluidluwe zijde. Daar waar geen loggia's zijn voorzien en er dus een eenzijdige georiënteerde woning is zonder buitenruimte, zijn bouwkundige voorzieningen voor het realiseren van geluidluwe zijdes nodig. Vorenbedoelde oplossingen zijn inzichtelijk gemaakt en technisch haalbaar.
Bij wijzigingen in de indeling of het ontwerp dient bij de aanvraag Omgevingsvergunning (aspect bouwen) te worden aangetoond dat elke woning een geluidluwe zijde heeft. Bij die aanvraag Omgevingsvergunning dient tevens te worden aangetoond dat de geluidwering van de gevels voldoende is om de binnenwaarde van 33 dB te waarborgen.
Toetsing bouwplan aan beleid : Philips Stadion
Op basis van de informatie uit het akoestisch onderzoek van DGMR, met kenmerk M.2018.0869.01.R001, d.d. 26 juli 2019, is door Aveco de Bondt een akoestisch rekenmodel gereproduceerd om de langtijdgemiddeld beoordelingsniveaus op de gevels van Eurostaete inzichtelijk te maken en te beoordelen op aanvaardbaarheid.
De niet-wedstrijddagen worden gezien als de representatieve bedrijfssituatie conform Activiteitenbesluit, waarbij wordt voldaan aan de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) voor industrielawaai. Het vaststellen van eventuele hogere waarden tot ten hoogste 55 dB(A)) komt aldus niet aan de orde.
Wat de wedstrijddagen betreft is dus sprake van een niet- representatieve bedrijfssituatie waarin blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gehele zuidoostgevel en vanaf de 11de verdieping aan de zuidwestgevel meer bedraagt dan 55 dB(A) in de dag- en/of avondperiode. De gevels van deze woningen worden uitgevoerd zonder te openen delen waarbij de betreffende woningen minimaal één geluidluwe zijde hebben.
De (muziek)geluidniveaus bij grootschalige evenementen (bv Groots van Guus Meeuwis) zijn circa 80 à 85 dB(A) bij de woningen. Deze worden aanvaardbaar geacht vanwege het beperkt aantal keren dat deze zullen optreden, temeer omdat dat voor een groot deel van de woningen van Eurostaete specifieke geluidvoorzieningen worden getroffen.
Samenvattend kan aldus worden geteld, dat de representatieve geluidsituatie van het Philips Stadion ook in de nieuwe vergunde situatie wordt gekenmerkt door een overwegend geluidarme dagelijkse bedrijfssituatie, met tijdelijke hogere geluidsuitstraling gedurende een relatief beperkte (avond)periode tijdens gemiddeld 20 tot 30 wedstrijddagen per jaar en enkele malen in geval van een grootschalig evenement. Tijdelijke hoge geluidbelastingen bij omliggende (bestaande) woningen worden van gemeentewege aanvaardbaar geacht. Dat geeft aanleiding tot de conclusie dat ook bij nieuwe woningen van Eurostaete sprake zal zijn van een aanvaardbaar (binnenstedelijk) woon- en leefklimaat gerelateerd aan de betreffende hoogstedelijke woonomgeving.
Conclusie en advies
Aveco de Bondt adviseert - met inachtneming van de in haar rapportage opgenomen vaststellingen en oplossingsrichtingen - om voor de nieuwe woningen een hogere waarde vast te stellen voor de PSV-laan en de spoorweg. Voor het aantal vast te stellen hogere waarden is in de onderstaande tabel uitgegaan van een flexibele invulling van het plan aangezien het in de verdere uitwerking mogelijk is dat de indeling en/of het ontwerp nog (licht) wijzigt waardoor een eventuele verschuiving in de hoogte en aantal vast te stellen hogere waarden kan worden 'opgevangen'.
4.3.7 Conclusie
Op grond van het vorenstaande zal een procedure hogere grenswaarde worden doorlopen, waarvan het ontwerp besluit hogere waarde samen met het bestemmingsplan ter inzage ligt.
Het aspect geluid vormt aldus geen belemmering voor de voorgestane invulling van het plangebied c.q. totstandkoming van het onderhavige bestemmingsplan.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (ìg/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. In Eindhoven is de jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 overal lager dan 20 microgram/m³.
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt o.a. voor woningbouw-locaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen. Voor nieuwe kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte (van alle binnenruimten) omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg of niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.2 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse “Handreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit” opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AMvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.3 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient op basis van artikel 3.1. Wro altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg.
In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.4 Planbeschrijving en toetsing
Het programma dat in het plangebied zal worden gerealiseerd omvat de realisatie van maximaal 480 woningen en maximaal 499 m2 plintfuncties Wat betreft het aspect luchtkwaliteit kan verwezen worden naar de als Bijlage 7 opgenomen notitie van Ingenieursbureau Aveco de Bondt d.d. 6 november 2020, projectnummer 18.0966.04
Aveco de Bondt concludeert dat gezien de aard (woningen en commerciële ruimten) en omvang van de ontwikkeling het project niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In beginsel vormen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor voorgenomen ontwikkeling.
Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de NSL-monitoringstool, de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland (GCN) en Luchtmeetnet. Aveco de Bondt concludeert dat de NO2-concentratie en PM10-concentratie bij de rekenpunten nabij het plangebied lager zijn dan 35 ìg/m3. De Vonderweg, Boschdijk en Fellenoord zijn vergelijkbare wegen en op sommige trajecten nog drukker dan de PSV-Laan. De Beukenlaan is een drukkere weg vergeleken met de PSV-Laan. Gezien het feit dat er op deze gemeentelijke wegen voldaan wordt aan de wettelijke norm is de kans zeer klein dat de rustigere PSV-laan wat betreft de achtergrondconcentraties NO2 en PM10 een belemmering vormt voor voorgenomen ontwikkeling. De concentraties rondom de gemeentelijke wegen voldoen aan de wettelijke normen en vormen geen belemmering voor een goed woon- en leefklimaat.
Het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) maakt jaarlijks kaarten met grootschalige concentraties in Nederland in het kader van natuur- en milieubeleid. Het geeft de gemeten concentraties aan onder andere stikstofdioxide en fijn stof in de lucht weer. Op basis van de GCN blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied ver onder de wettelijke norm zit. In 2016 bedroeg de achtergrondbelasting respectievelijk circa 19,7 ìg/m³ en circa 26 ìg/m³. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke norm van 40 ìg/m³.
Op basis van het voorgaande wordt door Aveco de Bondt geconcludeerd, dat zowel vanuit de Wet milieubeheer als vanuit een goede ruimtelijke ordening de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Het bouwplan binnen het plangebied voorziet niet in gevoelige bestemmingen, noch is het plangebied gelegen in de nabijheid van een provinciale of rijksweg. Om die reden vindt het Besluit gevoelige bestemmingen in dit gebied geen toepassing.
4.4.5 Conclusie
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de ontwikkeling. c.q. geen invloed heeft op de ruimtelijke ontwikkelings-mogelijkheden van het plangebied.
4.5 Externe Veiligheid
Het externe veiligheid beleid is gericht op het beheersen van risico´s en de effecten van calamiteiten en het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten (bedrijven en transport) met gevaarlijke stoffen. Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Eerst wordt het wettelijk kader op nationaal niveau beschreven, daarna het gemeentelijk beleid en vervolgens overige wet- en regelgeving die voor het plangebied relevant is. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
Ten aanzien van het aspect Externe veiligheid is door Adviesgroep AVIV BV uit Enschede een rapportage opgesteld d.d. 13 oktober 2020 (projectnummer 204316) (Bijlage 8) alsmede een aanvullende rapportage opgesteld d.d. 15 oktober 2020 (projectnummer 204316), (Bijlage 9). Hierbij zijn zowel het project Eurostaete alsook het naastgelegen project Hartje Eindhoven beoordeeld. Deze paragraaf 4.5 is mede gebaseerd op deze rapportages.
4.5.1 Wettelijk kader
Rijksbeleid
Het Rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege het :
- gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen door bedrijven (inrichtingen);
- transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, waterwegen, spoorwegen en buisleidingen);
- gebruik van luchthavens.
Dat gebeurt o.a. door te voorkomen dat te dicht bij kwetsbare bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen moet getoetst worden aan het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen Plaatsgebonden risico en Groepsrisico:
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 is het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen van kracht geworden. Dit Basisnet geeft aan over welke routes (spoor, water en weg) gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het Basisnet spoor heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over het hoofdspoorwegennet. Op basis van de wet- en regelgeving omtrent het Basisnet worden, rekening houdend met te verwachten groei van vervoer van gevaarlijke stoffen door Nederland en verdichting van de ruimte naast het spoor (binnen een afstand van 200 m van het spoor) in met name stedelijke kernen, afspraken gemaakt over de risicoruimte.
Het eindbeeld van het Basisnet spoor was medio 2012 reeds beschikbaar. Het laat ten aanzien van Eindhoven zien dat, ondanks in voorbereiding zijnde plannen tot verdichting in de spoorzone en toenemend vervoer van gevaarlijke stoffen, de risico's ten opzichte van de bestaande situatie zullen afnemen. Het rijk accepteert het dan nog bestaande groepsrisico (3,2 x de oriënterende waarde) in Eindhoven. Thans wordt een actualisering van het Eindhovens beleid inzake het Groepsrisico (inclusief bijhorende instrumenten) voorbereid voor de gehele spoorzone.
Gemeentelijke Visie externe veiligheid
De gemeenteraad van Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid ('Risico's de maat genomen') vastgesteld. Met deze visie wordt richting en uitwerking gegeven aan een verantwoorde veilige, integrale invulling van duurzame ruimtelijke ontwikkeling passend binnen de Brainportontwikkelingen en het Programma Brabant Veiliger. In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geïnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
De beleidsvisie is opgebouwd aan de hand van een aantal gebiedsgerichte risicoprofielen. Daarin zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid voorwaarden opgenomen. Het plangebied ligt binnen gebiedsgericht risicoprofiel D 'woongebied nabij hoofdtransport-assen'. Aan dit gebied stelt de visie vanuit het oogpunt van externe veiligheid de volgende voorwaarden:
- Geen risicovolle bedrijven toegestaan;
- Gebieden met grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen van woningen en kantoren;
- Kwetsbare objecten > 30 m uit de transportas;
- Functies voor beperkt zelfredzame groepen > 200 m uit transportas;
- Evenementen > 200 m uit transportas (met uitzondering van daartoe bestemde gebouwen/ruimtes);
- Zelfredzaamheid en beheersbaarheid worden op peil gebracht en restrisico's worden door het college van B&W acceptabel bevonden.
4.5.2 Risicobronnen
Op onderstaande weergave is het plangebied aangegeven :
Spoorwegemplacement Eindhoven Centrum
Op circa 750 meter van het plangebied is het spoorwegemplacement Eindhoven Centrum gelegen. Uit een in 2016 uitgevoerde analyse bleek dat een aanzienlijk dichterbij gelegen ontwikkeling op ca. 30 m tot het buitenste spoor geen wijziging van het groepsrisico tot gevolg had. Naar verwachting heeft de ontwikkeling van Eurostaete en Hartje Eindhoven daarom evenmin een wijziging van het groepsrisico tot gevolg.
In de Checklist milieu DRGL 2016 wordt bovendien vermeld dat op emplacement Eindhoven volgens de vigerende vergunning niet met gevaarlijke stoffen mag worden gerangeerd (samenstellen/splitsen). Dat sluit andere handelingen zoals locwissel niet uit.
Blijkens informatie van Omgevingsdienst Zuidoost Brabant zijn handelingen met gevaarlijke stoffen op emplacement Eindhoven niet meer vergund. Het emplacement is nog wel opgenomen in de Revi.
Gelet op bovenstaande wordt emplacement Eindhoven verder niet beschouwd.
Transport over het spoor
Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van de spoorlijn Boxtel-Eindhoven.
Voor dit traject geldt ter hoogte van het plangebied een plaatsgebonden risicocontour van maximaal 5 meter. Binnen deze contour zijn geen (beperkt) kwetsbare gebouwen bestemd.
Het plangebied is niet gelegen binnen voormelde contour.
Daarnaast geldt er voor het spoortraject een plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter vanaf het spoor. Het plangebied is niet gelegen binnen voormeld gebied.
Onderstaande tabel toont de hoogte van het groepsrisico als factor ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Er is aangegeven hoeveel de berekende frequentie op een bepaald aantal slachtoffers maximaal afwijkt van de oriëntatiewaarde. Een factor 3.1 betekent bijvoorbeeld dat het groepsrisico meer dan drie keer groter is dan de oriëntatiewaarde.
Uit bovenstaande tabel blijkt dat de oriëntatiewaarde in zowel de huidige als toekomstige situatie wordt overschreden. Door de ontwikkeling van Eurostaete neemt het groepsrisico toe. Omdat er sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Momenteel wordt een actualisering van het Eindhovense beleid inzake het Groepsrisico voorbereid voor de gehele spoorzone. Zodra dit geactualiseerde beleid door de gemeenteraad is vastgesteld zal dit dus ook het plangebied van toepassing zijn.
Hoogspanningsleidingen
Hoogspanningsleidingen gaan gepaard met magnetische velden. Met het oog op gezondheidsrisico's wordt uit voorzorg geadviseerd om bij bovengrondse hoogspanningsleidingen geen nieuwe gevoelige bestemmingen binnen de 0,4 micro-teslazone toe te staan. Binnen het plangebied bevinden zich geen onder- of bovengrondse hoogspanningsleidingen. Ook in de nabijheid van het plangebied ontbreken dergelijke leidingen.
Vliegveld
Het plangebied is gelegen op circa 4,5 km van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). Vanaf 1 november 2009 geldt de Wet luchtvaart. Conform de systematiek van deze wet is voor luchthaven Eindhoven één luchthavenbesluit vastgesteld op 26 september 2014. In het kader van dit luchthavenbesluit is een milieueffectrapportage uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn onder andere de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven. Het aanwijzingsbesluit komt overeen met planalternatief 2 uit het MER. Uit de rapportage blijkt dat het plangebied buiten de 10-6 contour van het vliegveld is gelegen. Het plangebied ondervindt dan ook geen belemmeringen als gevolg van de externe veiligheid van luchthaven Eindhoven.
4.5.3 Verantwoording groepsrisico
Als het groepsrisico door een bestemmingsplan dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een transportroute meer dan 10% toeneemt ten opzichte van de bestaande situatie en groter is dan 10% van de oriëntatiewaarde dient het groepsrisico te worden verantwoord.
Het groepsrisico wordt bepaald per kilometer route en vergeleken met de oriëntatiewaarde. Deze waarde helpt het bevoegd gezag bij de afweging of de kans op een ramp opweegt tegen het maatschappelijk voordeel van het voorgenomen besluit. Het begrip oriëntatiewaarde houdt in dat het bevoegd gezag gemotiveerd kan besluiten een hogere kans op een ramp te accepteren.
Doordat het plan binnen 200 meter van het spoor is gelegen dient conform artikel 8 van het Bevt het groepsrisico volledig te worden verantwoord. Daarnaast dient op basis van artikel 7 van het Bevt advies te worden gevraagd aan de Veiligheidsregio Zuidoost-Brabant.
In de motivering bij het betrokken besluit moeten ten minste de volgende gegevens worden opgenomen:
- 1°. de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan of besluit wordt vastgesteld, rekening houdend met de in dat gebied reeds aanwezige personen en de personen die in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan of de geldende bestemmingsplannen of een omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten zijn, en
- 2°. de als gevolg van het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan of die vergunning betrekking heeft;
- het groepsrisico op het tijdstip waarop het plan of de vergunning wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat plan of besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de oriëntatiewaarde;
- de maatregelen ter beperking van het groepsrisico die bij de voorbereiding van het plan of de vergunning zijn overwogen en de in dat plan of die vergunning opgenomen maatregelen, waaronder de stedenbouwkundige opzet en voorzieningen met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte, en
- de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico en de voor-en nadelen daarvan.
Als basismotivering is het navolgende als uitgangspunt genomen :
Maatregelen aan de bron
Voor het traject Boxtel-Eindhoven is met de vervoerder afgesproken dat er warme-BLEVE-vrij wordt gereden. Dit wil zeggen dat de kans op een warme-BLEVE zeer klein is. Daarnaast is een 2,5 meter hoge wand op de spoordijk aangebracht en een wal langs het spoor , zodat uitstroming van vloeistoffen wordt tegengehouden (namelijk: opvangen in het spoorbed) en de hittestraling wordt gedempt.
Een koude-BLEVE is wel een scenario dat als realistisch moet worden beschouwd. De afstand van een koude-BLEVE waarop de warmtestraling nog 35 kW/m2 bedraagt is 80 meter vanaf het spoor. In geval van een calamiteit op het spoor geldt dat voornamelijk de gevel aan de bronzijde de effecten van een calamiteit opvangt.
De BLEVE is een extreem gevaarlijke en bijzondere soort van explosie waarbij een houder met vloeistof onder druk bezwijkt, dit een plotselinge "kook" van de vloeistof veroorzaakt, hierdoor in zeer korte tijd zeer veel vloeistof verdampt en als gevolg hiervan een grote overdruk ontstaat die de houder volledig "opblaast". Onderscheid kan gemaakt worden tussen koude BLEVE's en warme BLEVE's. Een warme BLEVE kan ontstaan wanneer een drukvat wordt opgewarmd, waardoor de dampdruk boven de vloeistof in het drukvat toeneemt. Door de verhoogde temperatuur kan de sterkte van het drukvat afnemen. Wanneer de dampdruk de bezwijkdruk van het drukvat overschrijdt, zal de tank openscheuren, waarna het plotselinge kookproces zoals hierboven beschreven zal optreden. Van een koude BLEVE is sprake wanneer het drukvat bezwijkt door een andere oorzaak dan verhoogde temperatuur (bijvoorbeeld mechanische impact).
Binnen het invloedsgebied van het spoor c.q. spoorcomplex kunnen alle soorten risico's voorkomen. Er zijn drie soorten ongevalscenario's te onderscheiden, te weten : explosie (druk), brand en het vrijkomen van toxische stoffen (door brand of het vrijkomen van een toxisch gas).
Voor alle drie de scenario's gelden specifieke maatregelen.
Explosie:
bij een explosie komen hoge drukken tot stand. Dicht bij de bron zijn de drukken zo hoog dat maatregelen bijna niet mogelijk zijn. Ondanks dat bij de milieuvergunning de BBT zijn toegepast voor de risicovolle activiteiten op het emplacement, kunnen drukken bij de bron zo hoog zijn dat maatregelen niet mogelijk zijn en/of dermate hoge kosten met zich meebrengen dat het niet redelijk is deze maatregelen toe te passen.
Brand:
bij een brand komt veel hitte vrij. Bij een brand met vloeistoffen bedraagt op een afstand van 20 meter van de bron de warmtestraling ongeveer 20 kW/m2, hierna neemt de warmtestraling geleidelijk af. Bij transport over het spoor wordt deze zone gerekend tot het PAG. De breedte van een PAG-zone bedraagt 30 meter, gemeten vanaf het midden van het buitenste spoor. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze PAG's gelden strengere eisen voor de gebouwen. Die eisen zullen worden opgenomen in het Bouwbesluit 2012 en de daarbij behorende ministeriële regeling. Het plangebied is echter gelegen buiten het PAG.
Toxisch:
afhankelijk van de toxiciteit van de vrijkomende (verbrandings)gassen kunnen op grote afstand van de bron nog slachtoffers vallen. De enige maatregel die hiertegen getroffen kan worden is er voor te zorgen dat de toxische stoffen niet in de gebouwen kunnen komen. Hierbij geldt o.a. dat de ventilatiesystemen moeten kunnen worden uitgezet. Deze maatregel kan relatief gemakkelijk worden toegepast en geldt voor alle nieuwbouw binnen het gehele plangebied waar meerdere personen gedurende een langere periode van de dag in verblijven.
Motivering wenselijkheid ontwikkeling
De gemeente Eindhoven heeft de Spoorzone aangemerkt als met prioriteit te ontwikkelen gebied. Het gebied omvat circa 300 meter aan weerszijden van het spoor en loopt vanaf de campus van de TU/E, via het Stationsdistrict, het Stadionkwartier, Strijp-S, tot en met Strijp-T. Veel gebouwen en functies worden de komende jaren herijkt en herontwikkeld.
Beide projecten Eurostaete en Hartje Eindhoven zijn er op gericht om te komen tot een afronding van de ter plaatse gerealiseerde woonomgeving “Hartje Eindhoven”. Bedoeling is om aldaar te komen tot een hoogstedelijk woonmilieu direct aansluitend aan de binnenstad van Eindhoven, dat tevens een brugfunctie heeft tussen de binnenstad en de nieuwe stadswijk Strijp S.
De woonfunctie ter plaatse wordt tevens uitermate wenselijk geacht juist vanwege de directe nabijheid tot het station, zodat concreet invulling kan worden gegeven aan de wens c.q. noodzaak tot alternatieve mobiliteit van bewoners van Eindhoven. Vanwege de afspraak om te komen tot woningen binnen bepaalde prijscategorieën is op deze locatie een bepaald volume noodzakelijk om tot een haalbare ontwikkeling te kunnen komen. Dat geeft aanleiding om te denken aan een hogere wooncomplexen, die ook stedenbouwkundig als wenselijk wordt gezien.
Maatregelen ter beperking groepsrisico
In de rapportage van Adviesgroep AVIV BV d.d. 15 oktober 2020 (Bijlage 9) wordt aangegeven dat er twee soorten maatregelen zijn waarmee het risico beperkt kan worden :
- Maatregelen die de kans kleiner maken op een ongeval (bronmaatregelen).
- Maatregelen die de gevolgen beperken van een ongeval (ruimtelijke maatregelen).
Het groepsrisico kan effectief gereduceerd worden door het treffen van bronmaatregelen, dat wil zeggen maatregelen die het vervoer en de infrastructuur betreffen. Deze bronmaatregelen zijn niet expliciet onderzocht. De reden hiervoor is dat het treffen van bronmaatregelen een landelijke afweging vergt en deze afweging heeft plaatsgevonden in het kader van het Basisnet. In dit rapport wordt derhalve ingegaan op getroffen en (eventueel) te treffen ruimtelijke maatregelen.
Een overzicht van (mogelijk te treffen) maatregelen is opgenomen in tabel 4 op pagina 11 van voormelde rapportage van AVIV BV met hierbij aangegeven op welke stofcategorie de betreffende maatregel effect heeft en een beoordeling van de maatregel toegepast op onderhavige situatie. De relevante aspecten worden hierna in deze paragaaf nader besproken.
Zelfredzaamheid
Bij incidenten met een brandbare vloeistof is vluchten de insteek omdat schuilen niet effectief is. In het plangebied en de directe omgeving daarvan zijn voldoende vluchtmogelijkheden van het spoor af, zodat de vluchttijd bijzonder kort is
Bij incidenten met een toxische vloeistof is schuilen de insteek. Bij calamiteiten met toxische wolken, waarvan omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing mede afhankelijk is van de weersgesteldheid, is het van belang dat personen veilig inpandig kunnen verblijven. Hiertoe is het van belang dat eventuele centrale mechanische ventilatie kan worden uitgezet.
Naast voldoende mogelijkheden voor vluchten (bij brand) of schuilen (bij toxische stoffen) is het tevens van belang dat de beoogde functies erop gericht zijn alleen functies voor doelgroepen van personen met een normale zelfredzaamheid mogelijk te maken.
Bestrijdbaarheid /Hulpverlening / bluswatervoorziening
De mogelijkheden van de voorbereiding op, de bestrijding en de beperking van de omvang van een ramp berusten op de ongevalsscenario's die als representatief worden beschouwd.
Binnen het hele spectrum van mogelijke ongevallen (calamiteiten) en de daarbij behorende ontwikkelingsscenario's zijn er situaties waarin brandweer en hulpdiensten mogelijkheden heeft om kansrijk op te treden in de beperking van de gevolgen en vlotte hulpverlening van gewonden. Er zijn ook situaties waarin dat niet mogelijk zal zijn omdat de hoeveelheid gevaarlijke stof die vrijkomt te groot is.
Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met een goede bereikbaarheid voor hulpdiensten via meerdere wegen.
Door de planvaststelling wordt de hoogte van Eurostaete vergroot. In geval van een calamiteit op het spoor die leidt tot brand op de hoger gelegen verdiepingen, zal het voor de brandweer moeilijker zijn om deze verdiepingen met een blusstraal te bereiken. In de directe nabijheid van Eurostate zijn diverse brandkranen. Volgens de veiligheidsregio ZOB zijn de openbare voorzieningen op dit moment voldoende. Het gebouw Eurostaete wordt voorzien van een sprinklerinstallatie.
Bouwkundige maatregelen, vluchtroutes, trappenhuis, warmtestraling.
Verder kunnen er bij de bouw van de gebouwen maatregelen genomen worden om de effecten van een incident te verkleinen. Conform voormelde uitgangspunten zoals geformuleerd in het externe veiligheidsonderzoek zal in het bouwplan worden gezorgd voor brandcompartimentering, een sprinklersysteem, afsluitmogelijkheden lucht en beheersing luchtcirculatie, ontruimingsinstallatie en ontruimingsplan.
Wat betreft de indeling van het plangebied zijn goede vluchtroutes zinvol. Uiteraard worden de nooduitgangen en vluchtwegen gesitueerd dat van de risicobron af kan worden gevlucht en kennen deze routes een voldoende capaciteit.
In het Eurostaete-gebouw heeft de veiligheidsregio de aanvullende eis gesteld, dat het trappenhuis van de hoge toren brandwerend en explosiewerend uitgevoerd moet worden. Volgens het scenarioboek externe veiligheid geldt op een afstand tussen 40 en 50 m een overdruk van 0.35 tot 0.17 bar. Aangetoond is dat de toren van Eurostaete bij optreden van een LPG-tank explosie op het spoor niet omvalt: de achterzijde en het trappenhuis blijven overeind. Daarnaast is de sterkte van het vluchttrappenhuis aangetoond door middel van de wandcontrole in dit trappenhuis, waarmee een langere vluchttijd feitelijk mogelijk wordt gemaakt en daarmee de nadelen van een hogere toren en langere vluchtroute voldoende worden gecompenseerd. Verwezen wordt naar de rapportage van bureau Tielemans, opgenomen als Bijlage 12.
Een mogelijk ongevalsscenario is het vrijkomen en ontsteken van uitgestroomde brandbare vloeistof uit een wagon op het spoor resulterend in een plasbrand. Het blijkt dat uitgaande van de overheersende windrichting, dus van de gebouwen af, de warmtebelasting op de gevel kleiner is dan 10 kW/m2 zodat brandoverslag niet waarschijnlijk is (Bijlage 10).
Overleg en pre-advies Veiligheidsregio
Op 16 april 2019 heeft een overleg plaatsgevonden met de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost, waarna het College op 25 juni 2019 aan de Veiligheidsregio een pre-advies heeft gevraagd. Dit leidde tot het preadvies d.d. 9 juli 2019, hier opgenomen als Bijlage 11. De belangrijkste punten van dit advies betreffen:
Wij adviseren de gemeente om bij de verantwoording van het groepsrisico de volgende aspecten worden meegenomen:
1) Een beschrijving dat door deze planvaststelling er veel meer mensen slachtoffer kunnen worden door een calamiteit op het spoor. De kans op zo'n calamiteit is klein. Door deze planontwikkeling zijn er meer mensen in de nabijheid van het spoor aanwezig. Daarnaast moeten ze vluchten uit een hoogbouw, waardoor het langer duurt om op tijd, als dat lukt, uit het gebouw te vluchten. Als een calamiteit plaatsvindt moeten deze mensen zichzelf in veiligheid brengen en de hulpdiensten moeten meer mensen uit een hoog gebouw(en) helpen met evacueren.
2) Een beschrijving dat wellicht de mogelijkheden om op te kunnen treden beperkt is in het plangebied omdat het te onveilig is om dicht bij het rampgebied te komen.
3) Een beschrijving dat ondanks dat er maatregelen worden getroffen het risico om een groot aantal slachtoffers toeneemt met deze ontwikkeling. Ook al is de kans klein.
4) Een uitgebreidere beschrijving van de risicocommunicatie zodanig dat hieruit blijkt dat de bewoners bekend worden met de risico's en weten hoe ze moeten handelen als het mis gaat.
In reactie op dit advies kan worden vastgesteld, dat de in juni / juli 2019 voorliggende rapportage “VGr / Gebiedsontwikkeling PSV-laan in Eindhoven, bijdragen aan de paragraaf externe veiligheid” van Adviesgroep AVIV BV mede naar aanleiding van dit advies is verfijnd en is gebracht tot het document van d.d. 15 oktober 2020, dat als Bijlage 9 bij deze toelichting is opgenomen.
In lijn met en in aanvulling op het in Bijlage 9 gestelde en hetgeen reeds is verwoord in deze paragraaf 4.5 kan worden vastgesteld, dat in het kader van de verantwoording groepsrisico een aantal aspecten van belang zijn. Aan de hand hiervan wordt de gemeentelijke reactie op het pre-advies van de Veiligheidsregio hieronder vormgegeven:
• Afstand tot de risico's vergroot de veiligheid
Vanuit veiligheidsoogpunt is een grotere afstand van het plangebied tot het spoor beter. Echter het vergroten van de afstand tot het spoor maakt de ontwikkeling zoals deze in het plangebied wordt voorgestaan onmogelijk. Bij de keuze om medewerking aan deze ontwikkeling te geven is het voor de gemeente Eindhoven van belang dat wordt gekomen tot verdere verdichting van het (hoog)stedelijke woonmilieu. Hiermee kan worden voldaan aan de woningbouw-opgave die de gemeente heeft gesteld op basis van het (Brainport) groeiscenario.
Juist door bebouwing in de nabijheid van het spoor toe te staan ontstaat de mogelijkheid om te komen tot een meer hoogwaardige afwikkeling van verkeersstromen via openbaar vervoer, zodat de automobiliteit in Eindhoven wordt beperkt c.q. de (ongewenste) toename van auto's de (gewenste) toename van woningen niet onmogelijk maakt. De voorgestane invulling van de locatie zorgt bovendien voor een verbinding van het gebied Strijp S met de Eindhovense binnenstad, waarmee een voor bewoners en publiek aangename hoogstedelijke zone ontstaat.
Het zijn deze belangen, die ertoe leiden dat de toename van het risico aanvaardbaar wordt geacht, ondanks dat deze toename door het nemen van maatregelen als beschreven in deze paragraaf 4.5 Externe Veiligheid en in de als bijlage bij deze toelichting opgenomen documenten betreffende het aspect Externe Veiligheid niet volledig wordt gecompenseerd.
Bij onderhavige ontwikkeling is tenslotte rekening gehouden het minimaliseren van eventuele risico's door de bebouwing buiten de plaatsgebonden risicocontour en het plasbrandaandachtsgebied van het spoortraject te situeren.
• De omgeving maakt snel en effectief optreden van de hulpverleningsdiensten mogelijk
In de visie 'Externe Veiligheid, risico's de maat genomen' zijn de mogelijkheden voor hulpverleningsdiensten ten aanzien van het spoor en emplacement uitgewerkt. Hierin is ook het maatrampniveau beschreven van wat de Veiligheidsregio aan kan. Voor te ontwikkelen gebieden/ruimtelijke plannen zijn kaders vastgelegd ten aanzien van het te realiseren niveau van beheersbaarheid (bereikbaarheid, bluswater en zelfredzaamheid).
Zowel de aanwezige beheersmiddelen als de zelfredzaamheid zijn voldoende meegenomen bij de voorzieningen en voldoen aan de voorwaarden gesteld in de 'Beleidsregel bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid' en zijn voldoende voor de hulpverlening. Een aantal voorzieningen zullen nog nader in de omgevingsvergunning worden uitgewerkt.
Uitgangspunt is dat de bereikbaarheid van de locatie niet wijzigt door de gebiedsontwikkeling. De mogelijkheden voor de hulpdiensten om de gevolgen van een ongeval te bestrijden worden door de planvaststeliing niet negatief beïnvloed. Wel is het zo dat zich meer mensen in het plangebied gaan bevinden en dus kunnen er meer mensen slachtoffer worden door een calamiteit op het spoor. De kans op zo'n calamiteit is echter klein. Feit is verder dat de mensen zullen moeten vluchten uit een hoogbouw. Als een calamiteit plaatsvindt moeten deze mensen zichzelf in veiligheid brengen en de hulpdiensten moeten meer mensen uit een hoog gebouw(en) helpen met evacueren.
• Gebouwen en gebieden bieden bescherming en zijn snel en voldoende veilig te verlaten
Mocht de situatie zich voordoen dat hulpdiensten niet kunnen optreden in het plangebied om dat het te onveilig is om dicht bij het rampgebied te komen dan is zelfredzaamheid van het grootste belang.
De vluchtwegen en de bouwkundige schil van de gebouwen vormen in dit geval de primaire bron van personenveiligheid. Het is belangrijk dat is nagegaan of de gebouwen bestand zijn tegen warmtestraling en druk. Dit aspect is hiervoor beschreven.
Vluchtroutes in de gebouwen en buiten de gebouwen worden zodanig uitgevoerd dat ze zoveel als mogelijk leiden van het spoor af. In de gebouwen zullen geen groepen verminderd zelfredzame personen verblijven.
De aanvullende bron van personenveiligheid betreft de risico- en crisiscommunicatie, waardoor bewoners en bezoekers bekend zijn met de wijze waarop men zich in veiligheid kan brengen. Deze communicatie zal worden vormgegeven door het op te nemen in de te verstrekken koop- en huurdersinformatie alsmede door diverse aanduidingen in de gebouwen.
Conclusie EV onderzoek
Als conclusie wordt in de rapportage van Adviesgroep AVIV BV d.d. d.d. 15 oktober 2020 (Bijlage 9) aangegeven :
- Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
- Het groepsrisico is hoger dan de oriëntatiewaarde en neemt toe door de ontwikkeling.
- Het bevoegd gezag heeft geen mogelijkheden om maatregelen te treffen aangaande het transport van gevaarlijke stoffen over de spoorroute door Eindhoven het groepsrisico te beperken.
- De bereikbaarheid van de locatie wijzigt niet door de gebiedsontwikkeling.
- De bluswatervoorzieningen langs het spoor zijn in voldoende mate aanwezig.
- Voor zover mogelijk zijn vluchtwegen binnen de panden zo gesitueerd dat van de risicobron af kan worden gevlucht.
- De gebouwen zullen geen plaats bieden aan verminderd zelfredzame personen.
- Beide gebouwen worden voorzien van afsluitbare ventilatie.
- Uitgaande van de overheersende windrichting is de warmtebelasting op de gevel van beide gebouwen kleiner dan 10 kW/m2.
- De constructie van Eurostaete is zodanig uitgevoerd dat de achterzijde en het trappenhuis van de toren niet bezwijken door belastingen ten gevolge van drukgolf.
Door de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling neemt het aantal personen in de nabijheid van het spoor toe. In geval van een calamiteit met gevaarlijke stoffen op het spoor kunnen daardoor meer mensen slachtoffer worden. De kans op een dergelijke calamiteit is erg klein. Met de voorziene te treffen maatregelen zijn de mogelijkheden voor zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid geoptimaliseerd.
Gelet op het vorenstaande en met inachtneming van de opgesomde maatregelen wordt het groepsrisico aanvaardbaar geacht.
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor onderhavige ontwikkeling.
4.6 Duurzaamheid
4.6.1 Gemeentelijke ambities
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers – woningen, winkels, kantoren – mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiënter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.6.2 Planbeschrijving en duurzaamheid
Eurostaete draagt bij aan de ambitie van Eindhoven om in een voortvarend tempo te verduurzamen. De woningen worden 'all-electric' (gasloos) en energiezuinig gebouwd met een warmte-koude opslagsysteem. Hierbij wordt warmte en koeling uit het, in de bodem aanwezige, grondwater als energiebron gebruikt. Door te voorzien in een royale fietsenstalling wordt fietsgebruik gestimuleerd. Het auto parkeren wordt voor het grootste deel opgelost in reeds bestaande voorzieningen. De daken van blok 1 en 2 worden uitgerust als daktuinen en zijn daarmee een vrij toegankelijk en prettig verblijfsgebied voor alle bewoners. Met deze daktuinen wordt ontmoeting onder de bewoners gestimuleerd.
In de tabel is aangegeven op welke wijze deze ontwikkeling bijdraagt aan een gezonde en toekomstbestendige ontwikkeling in Eindhoven.
4.7 Bodem
Het (industriële) verleden van Eindhoven heeft zijn sporen in de bodem nagelaten. In de afgelopen jaren heeft op zeer veel locaties in Eindhoven om diverse redenen milieukundig bodemonderzoek plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het kader van het verlenen van omgevingsvergunningen of in het kader van de aan- of verkoop van locaties. Uit al deze onderzoeken blijkt dat diverse locaties in Eindhoven de bodem verontreinigd is of verontreinigd is geweest. In het bodeminformatiesysteem van de gemeente zijn al deze gegevens geregistreerd. Het komt echter zelden voor dat er als gevolg van bodemverontreiniging sprake is van risico's voor de gezondheid van mensen. Dergelijke locaties zijn op dit moment binnen en in de directe omgeving van het plangebied dan ook niet bekend.
In opdracht van ontwikkelaar is door Aveco de Bondt een Verkennend bodemonderzoek PSV-laan te Eindhoven (projectnummer 18069904, ref. R-LBR-282-18069904 uitgevoerd, zoals beschreven in de rapportage van 28 maart 2019 (hier opgenomen als Bijlage 13). Middels vijf grondboringen en de plaatsing van een peilbuis is inzicht verkregen in de gesteldheid van vaste bodem en grondwater.
De conclusie luidt :
Grond
In het grondmengmonster van de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan som-PAK gemeten. Het aangetoonde gehalte overschrijdt de betreffende achtergrondwaarde (index 0,01) maar geeft geen aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek.
Grondwater
In het grondwatermonster uit de peilbuis zijn licht verhoogde concentratie aan nikkel en naftaleen gemeten.
Resumé
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden.
Gegeven de in dit rapport beschreven onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het huidige gebruik en voorgenomen nieuwbouw.
Het aspect bodem levert aldus geen belemmeringen op de voor ontwikkelingen binnen het plangebied.
4.8 Natuur
4.8.1 Natuurbeschermingsbeleid en - wetgeving
Het natuurbeschermingsbeleid en de wet- en regelgeving op het gebied van flora en fauna kennen twee sporen, namelijk een gebiedsgericht en een soortgericht spoor. Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. Deze vervangt drie wetten; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet.
Ruimtelijke plannen dienen te worden beoordeeld op de uitvoerbaarheid in relatie tot voormelde actuele natuurwetgeving. Er mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die op onoverkomelijke bezwaren stuiten door effecten op flora en fauna en/of beschermde natuurgebieden.
In navolgende paragrafen zal de toetsing van het voornemen plaatsvinden aan enerzijds de soortenbescherming en anderzijds de gebiedsbescherming.
4.8.2 Soortenbescherming
In verband met de uitvoerbaarheid van bestemmingsplannen dient rekening te worden gehouden met soortenbescherming en met name de aanwezigheid van beschermde soorten in het plangebied.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Als gevolg hiervan zijn veel soorten niet meer beschermd. Echter een aantal andere vlinder- en libellesoorten en florasoorten zijn nu wel beschermd. Tevens blijft de algemene zorgplicht gelden. Daarnaast geldt in bepaalde provincies voor een aantal van de Tabel 1-soorten uit de Flora- en faunawet wet geen vrijstelling meer. Dit zijn voor de provincie Noord-Brabant de bunzing, hermelijn en wezel.
Voor de strikt beschermde soorten in de nieuwe Wet Natuurbescherming, namelijk de soorten die zijn beschermd in de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn, geldt dat deze in de Flora- en faunawet gelijkwaardige bescherming genieten. De conclusies ten aanzien van deze soorten zullen dan ook niet veranderen met het van kracht worden van de nieuwe wet.
Een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Wet natuurbescherming is altijd van toepassing :
1. in het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen niet worden verwijderd. Werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zou kunnen verstoren.
2. op basis van de zorgplicht volgens volgens artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving.
Door Aveco de Bondt is gekomen tot een onderzoeksrapportage “Quickscan flora en fauna Eurostaete Eindhoven” (d.d. 19 november 2020, projectnummer 180966), hier opgenomen alsBijlage 14.
Op 5 maart 2019 heeft een ecoloog van Aveco de Bondt het plangebied en de directe omgeving verkend om een indruk te krijgen van de biotopen ter plaatse en de geschiktheid ervan voor beschermde soorten te beoordelen.
De Quickscan leidde voor wat betreft soortbescherming tot navolgende conclusies :
5.1.1 Vleermuizen
Verblijfplaatsen buiten het plangebied
In de bebouwing schuin tegenover het plangebied langs de Anton Philipslaan kunnen vleermuizen aanwezig zijn. Deze zijde van het plangebied blijft in de uitgewerkte plannen voor het gebouw staan. Sloop en uitbouw vindt aan de andere zijde van het Eurostaete plaats. Door tijdens de uitvoering en in de eindsituatie het aanlichten van omliggende zones te voorkomen, zal verstoring van een eventuele verblijfsfunctie niet aan de orde zijn.
Foerageergebied
De plannen zullen niet lijden tot de aantasting van foerageergebied voor vleermuizen. Nader onderzoek naar deze functie en het aanvragen van een ontheffing is derhalve niet nodig.
Vliegroute
De bomenlaan ten noorden van het plangebied kan theoretisch dienst doen als vliegroute door de stad naar geschikte foerageergebieden. Gezien de beperkte aard en schaal van de voorgenomen ingreep, en door tijdens de uitvoering en in de eindsituatie de bomenrij op de PSV-laan intact te houden, de route niet te blokkeren met groot werktuig en het aanlichten van deze bomenrij te voorkomen, is verstoring van een eventuele functie als vliegroute niet aan de orde en nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing niet nodig.
5.1.2 Broedvogels
Omdat alle vogels tijdens het broeden beschermd zijn, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Wet natuurbescherming. Er wordt geen standaardperiode voor het broedseizoen gehanteerd; ongeacht het seizoen mogen nesten van vogels die actief in gebruik zijn, niet worden aangetast of verstoord. Het broedseizoen loopt van globaal medio maart – eind juli, maar is afhankelijk van de betreffende soort en buitentemperatuur.
Niet-jaarrond beschermde nesten (categorie 5 en overige soorten)
Categorie 5 nesten zijn niet te verwachten binnen het plangebied. Algemene broedvogels kunnen wel binnen het plangebied tot broeden komen. Geadviseerd wordt de werkzaamheden uit te voeren of te starten buiten het broedseizoen dan wel de locatie broedvrij te houden voorafgaand aan de werkzaamheden. Met name de daken zijn hierbij een punt van aandacht. Hier kunnen algemene vogelsoorten potentieel tot broeden komen. Daarnaast kan een soort als stadsduif ook bijna overal tot broeden komen. Als het plangebied broedvrij gehouden wordt/is, kunnen de werkzaamheden uitgevoerd worden zonder het overtreden van verbodsbepalingen.
4.8.3 Gebiedbescherming
De hiervoor in paragraaf 4.8.2. vernoemde Quickscan leidde voor wat betreft gebiedsbescherming tot navolgende conclusies :
Het plangebied ligt op 5 en 8 kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden en 1,2 en 1,8 kilometer van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Brabant-gebied. Gezien de afstand tot NNN- en N2000-gebieden en de ligging van het plangebied midden het bebouwde gebied van Eindhoven wordt er geen (in)directe aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden of van een effect op de kernkwaliteiten van het NNN verwacht. Een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming is niet noodzakelijk. Een 'nee tenzij-toets' is niet noodzakelijk.
De Quickscan leidde overigens tot navolgende conclusies :
5.3 Houtopstanden
Het plangebied ligt binnen de 'bebouwde kom Boswet' van de Gemeente Eindhoven waardoor eventueel aanwezige bomen geen deel uitmaken van beschermde houtopstand. Binnen het plangebied zijn enkele bomen aanwezig.
5.4 Zorgplicht
In het kader van de zorgplicht geldt voor onderhavig situatie dat er geen (soort)specifieke maatregelen hoeven te worden getroffen uitgezonderd de 'algemene' aandacht voor eventueel aanwezige individuen bij de uitvoering van het werk.
4.8.4 Aerius berekening
Om voormelde verwachting betreffende het niet aantasten van instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden te kunnen onderbouwen is een aanvullende Aerius berekening uitgevoerd, betreffende zowel de realisatiefase alsook de gebruiksfase van project Eurostaete, neergelegd in de rapportage van Aveco de Bondt d.d. 17 november 2020 met als kenmerk MNS/204534/01. Deze berekening is opgenomen als Bijlage 15 bij deze toelichting en leidt tot de conclusie dat in realisatiefase noch in gebruiksfase sprake is van een toename van stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden en bevestigt aldus de conclusie uit voormelde Quick scan, dat een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk is.
In haar uitspraak van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:683) overweegt de Afdeling over de cumulatie van stikstof, dat geen rechtsregel ertoe dwingt om de stikstofdepositie van activiteiten die het voorliggende plan niet mogelijk maakt te betrekken bij de gevolgen van het ter beoordeling staande plan. Aldus is formeel op het onderdeel stikstofdepositie een (gezamenlijke) beoordeling van andere ontwikkelingen die in andere bestemmingsplannen dan het bestemmingsplan XIII Strijp binnen de Ring 2007 (Eurostaete) mogelijk zijn of worden gemaakt niet aan de orde.
4.8.5 Conclusie
De voorgenomen ingreep leidt niet tot overtreding van de verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming of de vigerende provinciale ruimtelijke verordening van de provincie Noord-Brabant. Het aspect natuurbescherming vormt geen belemmering voor realisatie van de voorgenomen herontwikkeling van de locatie.
Met navolgende maatregelen uit voormelde Quickscan dient bij de ontwikkeling van het plangebied deugdelijk rekening te worden gehouden :
- Voor vleermuizen vliegroutes en foerageergebied: Omgeving van het plangebied (PSV-laan en rond de bebouwing aan de Anton Philipslaan) niet aanlichten en niet blokkeren tijdens de werkzaamheden in de kwetsbare periode (april-november) .
- Voor vleermuizen verblijfplaatsen: Omgeving van het plangebied ( bij de bebouwing aan de Anton Philipslaan) niet aanlichten .
- Voor broedvogels: werkzaamheden (starten) buiten broedseizoen (globaal 15 maart tot 1 augustus); locatie actief broedvrijhouden.
4.9 Trillingshinder
Vanwege de ligging nabij de spoorlijn Eindhoven – Boxtel is sprake van een te verwachten trillingsniveau vanwege met name railverkeer in de geprojecteerde woningen van prohject Eurostaete. In het kader van het direct naastgelegen nieuwbouwplan "Hartje Eindhoven 2.0" is gekomen tot onderzoek door bureau Peutz d.d. 26 mei 2020. Als uitgangspunt voor project Eurostaete wordt vooralsnog uitgegaan van een grotendeels vergelijkbaar trillingniveau.
Voor de beoordeling van te verwachten trillingen kan worden uitgegaan van de streefwaarden voor de maximaal optredende trillingssnelheden zoals opgenomen in de Richtlijn deel B “Hinder voor personen in gebouwen door trillingen, Meet en beoordelingsrichtlijn” van de Stichting Bouwresearch (SBR) van augustus 2006. Deze systematiek sluit aan bij de Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen van mei 2019 van het Ministerie van I & W.
Voor woningen geldt een zogenaamde onderste streefwaarde A1 van 0,1. Deze waarde wordt naar mag worden aangenomen bij project Eurostaete in de geprojecteerde woningen overschreden vanwege passerende treinen alsmede passerende voertuigen.
Bij overschrijding van de onderste streefwaarde wordt toetsing aan de bovenste streefwaarde A2 relevant. Omdat ook in de nacht sprake is van passerende treinen en voertuigen geldt een maatgevende A2 van 0,2. Deze waarde wordt vanwege de passerende treinen ook overschreden. Voor voertuigen zal naar verwachting aan deze waarde worden voldaan.
Dit betekent dat in het kader van aanvraag en verlening van de omgevingsvergunning bouw aandacht moet worden gegeven aan voorhanden zijnde oplossingsmogelijkheden. Middels deze maatregelen kan een acceptabel - aan de locatie gerelateerd - woonklimaat worden gewaarborgd, hetgeen in de regels middels een voorwaardelijke verplichting wordt geborgd, zodat qua trillingen geen belemmeringen bestaan om het bestemmingsplan vast te stellen.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de huidige watersituatie in het plangebied. Daarnaast legt het vast aan welke watereisen ontwikkelingen, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, moeten voldoen. Het doet dit door ruimtelijke plannen onder meer te toetsen aan " hydrologisch neutraal" conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c, van het Besluit ruimtelijke ordening. De watertoets is opgenomen in Bijlage 16.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
Het beleid van de Gemeente Eindhoven ten aanzien van wateropgaves in binnenstedelijke ontwikkeling is vastgelegd in het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) 2019-2022 en beleidsregel ´Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen´. Het vastgelegde beleid is erop gericht om wateroverlast ten gevolge van extreme neerslag zoveel mogelijk te voorkomen door voldoende bergingscapaciteit op het perceel zelf te realiseren. Uitgangspunt is dat al het hemelwater wordt verwerkt op de locatie waar het valt.
In de beleidsregel 'Klimaatrobuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen' is beschreven dat een nieuwe (her)inrichting van een straat of ruimtelijke ontwikkeling in de openbare ruimte minimaal dient te voldoen aan label B , op basis van de uitgangspunten in bijlage 1 van de beleidsregel. Label A behalen is optioneel. Van het behalen van label B kan alleen beargumenteerd worden afgeweken:
- Als andere maatschappelijke belangen zwaarder wegen en we de risico's en schade die daardoor ontstaan accepteren. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie;
- Als het doelmatiger is de klimaatadaptatie opgave voor deze ontwikkeling in het omliggende gebied op te vangen. In dit geval is het wel vereist dat de nieuwe (her)inrichting of ruimtelijke ontwikkeling minimaal 1 label beter scoort dan de uitgangssituatie. Daarnaast moet de compenserende maatregel maximaal 3 jaar na deze afweging gerealiseerd kunnen zijn.
In het kader van deze ontwikkeling heeft afstemming plaatsgevonden met de gemeente. De gemeente Eindhoven heeft de klimaatadaptatietoets ontwikkeld waaraan alle ontwikkelingen getoetst moeten worden. Er wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen bestaand en nieuw verhard oppervlak. De toets omvat 3 hoofdregels en deze vormen de basis voor het Eindhovens klimaatadaptatie beleid:
1. Zorg voor voldoende bergingsruimte om extreme buien tijdelijk op te vangen en vertraagd af te voeren.
2. Infiltreer regenwater zoveel mogelijk en waar mogelijk op de plek waar het valt, en voorkom daarmee droogte.
3. Zorg dat de straat niet onnodig opwarmt en voldoende plekken voor verkoeling heeft op het heetst van de dag.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen met 150 m2 of meer verharding binnen het plangebied en kleinere ontwikkelingen tot 150 m2 verharding binnen het plangebied. Voor de eerste groep geldt de eis van 60 mm waterberging per m2 aanwezige verharding. Voor de tweede groep is deze eis 20 mm.
Het jaar 2019 geldt als een overgangsjaar waarin hoeft te worden voldaan aan 50% van de waternorm. Vanaf 1 januari 2020 geldt voor particulieren en ontwikkelaars een 100% opgave voor de waternorm. Bij het optoppen van bestaande bebouwing hoeft geen berging gerealiseerd te worden.
Bij ontwikkelingen op privaat terrein ligt de verantwoordelijkheid voor het opvangen en verwerken van hemelwater in eerste instantie bij de eigenaar van het perceel waar de druppel valt. De landelijke voorkeursvolgorde '(her)gebruiken, vasthouden, bergen en vertraagd afvoeren´ is van toepassing. Een voorbeeld van hergebruiken is hemelwater als spoelwater voor toiletten en een voorbeeld van vasthouden is infiltratie van hemelwater in de bodem. Als hergebruik en vasthouden door lokale omstandigheden niet doelmatig is kan hemelwater worden geborgen en vertraagd worden afgevoerd. Hierdoor wordt het rioolstelsel bij piekbuien ontlast met als gevolg beperking van wateroverlast. Daarnaast wordt het oppervlaktewatersysteem gelijkmatiger belast.
Het beleid is zo opgesteld dat vergroening op privaat terrein bij nieuwbouw wordt gestimuleerd en beloond. Hoe groener een plangebied wordt ingericht hoe lager de waterbergingseis in mm wordt, terwijl grijze oplossingen juist met een grotere bergingseis worden belast.
Voor het berekenen van de bergingsopgave heeft de gemeente een rekentool opgesteld die bij beoordelen van de vergunningsaanvraag wordt gebruikt om het plan te toetsen (https://www.eindhovenduurzaam.nl/klimaat/ga-je-bouwen). In de uitdraai van de toets staan punten opgenomen die in de tekeningen terug moeten komen.
5.2.5 Regeling in bestemmingsplan
Het aspect water is dus een belangrijk kwantitatief beleidsuitgangspunt, dat in ruimtelijke plannen dient te worden “vertaald”.
Op de verbeelding moet duidelijk worden gemaakt dat er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor realisatie van in de toelichting beschreven, compensatievoorziening
De bestemming moet zodanig zijn dat de compensatievoorziening zoals in de toelichting beschreven ook kan worden gerealiseerd, bijvoorbeeld met de (mede)bestemming “waterhuishoudkundige voorzieningen” en voldoende bebouwingsvrije ruimte.
In de toelichting moet de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het hydrologisch neutraal ontwikkelen op hoofdlijnen duidelijk zijn en worden onderbouwd.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied Van De Huidige Situatie
In het kader van onderhavige waterparagraaf c.q. de wateropgave behorende bij de ontwikkeling van het plangebied is door Aveco de Bondt een watertoets-notitie opgesteld “projectnummer 180966 referentie JJ/180996/01” d.d. 27 oktober 2020, welke als Bijlage 16 bij deze toelichting is opgenomen.
Bestaande situatie
In het plangebied was voorheen een kantoorgebouw aanwezig. De bebouwing zal worden vervangen door nieuwbouw, zoals in deze toelichting beschreven.
Het plangebied is momenteel vrijwel helemaal verhard, bestaande uit gebouwen, wegen en parkeervoorzieningen. Er zijn geen bomen in het plangebied aanwezig.
maaiveldhoogte
De maaiveldhoogte van het plangebied is bepaald aan de hand van de Algemene Hoogtekaart Nederland (AHN3, ingewonnen 2016). De maaiveldhoogte varieert tussen +17,95 m NAP en +18,55 m NAP. Het plangebied loopt af van de Gerard Philipslaan naar de andere omliggende wegen (van zuid naar noord).
bodemopbouw en grondwater
Uit de beschikbare informatie blijkt dat de toplaag van bodem voornamelijk bestaat uit fijn zand met daaronder op wisselende diepte een leemlaag. De leemlaag wordt aangetroffen tussen 1,5 en 3,5 meter beneden maaiveld. Deze leemlaag heeft een wisselende dikte. Onder deze leemlaag bevindt zich een laag zand.
De infiltratiecapaciteit wordt geschat op ongeveer 1 tot 5 m/d (bron DINO loket). Hierdoor is de infiltratie goed mogelijk.
De grondwaterstand schommelt tussen +15,0 en +16,9 m NAP. Op de locatie van de peilbuis, waar het maaiveld op +18,06 m NAP ligt, betekent dit een grondwaterstand van 3,06 tot 1,16 meter beneden maaiveld.
oppervlaktewater
Het plangebied ligt binnen het beheergebied van Waterschap de Dommel. Bij het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
riolering
De huidige bebouwing is aangesloten op het riool onder de PSV-Laan. Hier is een gemengd rioolstelsel aanwezig volgens het Gemeentelijk Rioleringsplan van Eindhoven.
overige (water)belangen
Het plangebied is gecontroleerd op overige raakvlakken met functies die voor de waterhuishouding van belang zijn. Uit gegevens van de provincie Noord-Brabant en Waterschap de Dommel blijkt dat het plangebied niet in of nabij een keurbeschermingsgebied, waterbergingsgebied, KRW waterlichamen, meandering, bij beekherstel: profiel van vrije ruimte, natte natuurzones, natuurvriendelijke oevers, boringvrije zone, grondwaterbeschermings- of winningsgebied ligt. Ook is geen sprake van (regionale) waterkeringen. Wel is in de Gerard Philipslaan bij het stadion een vergund bodemenergie systeem aanwezig. De uitbreiding komt nabij het bodemenergiesysteem aangegeven op de kaart. Hierover moet nadere informatie over verzameld worden of dit de bouwwerkzaamheden beïnvloed.
5.4 Toekomstige Situatie Van Het Watersysteem
Toekomstige situatie
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit een volledige nieuwbouw na sloop van de bestaande bebouwing.
Om de benodigde waterberging te bepalen is een klimaatberekening uitgevoerd. De klimaat berekening sluit aan op het klimaatbeleid om te vergroenen/verkoelen door nieuwe bouwontwikkeling binnen het plangebied te belonen met een kleinere waterbergingsopgave. De klimaatberekening is onderdeel van Bijlage 16.
Bergen en vertraagd afvoeren is mogelijk op de locatie. Afvoer rechtstreeks naar oppervlaktewater is niet haalbaar. Gekozen is voor bergen binnen de planlocatie met vertraagde afvoer naar het gemengde riool.
De berging van het regenwater kan op verschillende wijzen worden gerealiseerd. Bovengronds kan een waterberging op het dak worden toegepast. Ondergronds kan waterberging in kratten onder de verharding worden toegepast. In lijn met het gemeentelijk en waterschapsbeleid is er voor onderhavige ontwikkeling voor gekozen om de waterberging op het dak uit te voeren.
De rekentool van de gemeente Eindhoven is gebruikt voor het bepalen van de bergingsopgaaf. Door deze ontwikkeling wordt 2.519 m² verhard oppervlak gecreëerd waarvoor de bergingsopgaaf geldt. In de huidige situatie is dit oppervlak al verhard, door het plan neemt het verhard oppervlak niet toe. Naast het verhard oppervlak wordt door de rekentool ook een bergingsopgaaf bepaald voor het geveloppervlak boven de 30 m gezien vanuit het zuidwesten. Het plan heeft totaal 2.007 m² geveloppervlak boven de 30 meter op het zuidwesten. De rekentool maakt het verschil tussen de bergingsopgaven voor groene en grijze oplossingen inzichtelijk.
Het gehele plangebied wordt verhard, een groene oplossing kan alleen worden vormgegeven met groen dak. Door Burobol is een ontwerp opgesteld voor een daktuin waarbij gedeeltelijk invulling wordt gegeven aan de benodigde bergingsopgave. Daarnaast worden voor een deel groene daken toegepast waarmee 100 m³ berging wordt gerealiseerd.. Met deze uitwerking, zoals in (de bijlagen bij) Bijlage 16 beschreven is de haalbaarheid van het plan aangetoond.
Voor het legen van de berging is een voorziening voor vertraagde afvoer nodig. De vertraagde afvoer, gerealiseerd middels een begrenzer/knijpconstructie, wordt zodanig gedimensioneerd dat de berging in 48 uur leegloopt en daarna weer volledig beschikbaar is. Dit betekent dat tijdens het leeglopen via de begrenzers 0,58 l/s wordt afgevoerd naar het gemengde riool. De berging wordt voorzien van (nood)overstorten zodat ook buien met een neerslagintensiteit van 60 mm/uur of hoger afgevoerd kunnen worden. Dit geldt ook voor situaties waarbij meerdere (zware) buien binnen 48 uur vallen, en de berging nog niet voldoende is geleegd om de nieuwe neerslag volledig op te kunnen vangen. De (nood)overstorten kunnen bestaan uit verlaagde dakranden, 'brievenbussen in de dakrand' of waterspuwers, hierbij wordt regenwater buiten het gebouw afgevoerd. Ook kan water via een overstort op de regenwaterafvoer worden aangesloten. De nooduitlaten/overstort, aantal en constructie, worden door de constructeur van het bouwobject bepaald in verband met de toelaatbare dakbelasting.
In de uitzonderlijke situaties, waarbij de neerslag niet (volledig) in de berging kan worden opgevangen, wordt het regenwater dat niet geborgen kan worden versneld afgevoerd, waarbij de noodoverlaten alleen in werking treden zodra de aanwezige berging benut is. Dit kan mogelijk ook leiden tot water op straat. Ook in de huidige situatie zal extreme neerslag, die niet in het riool verwerkt kan worden, leiden tot water op straat. Door de gerealiseerde berging zal er juist minder water op straat komen. Omdat de overblijvende versnelde afvoer van regenwater alleen in uitzonderlijke situaties plaatsvind worden hier geen extra maatregelen op genomen om deze extra afvoer te bergen en vertraagd af te voeren.
De aanwezige verharding rondom het gebouw neemt af ten opzichte van de huidige situatie. De verhardingsstroken blijven natuurlijk afwateren naar openbaar verhard terrein.
Bij de resultaten van de rekentool worden ook eisen gesteld aan de bouwtechnische tekeningen die bij de aanvraag van vergunning meegestuurd dienen te worden.
Afvalwater
Het afvalwater wordt gescheiden van hemelwater aangeboden aan de bestaande riolering.
Bouwpeilen
Ten aanzien van het te hanteren bouwpeil dient rekening gehouden te worden met de droogleggingseis en de ontwateringseis. Doordat het grondwater zich op meer dan 1 meter onder maaiveld bevindt levert dit geen problemen op. Wel wordt aangeraden om het vloerpeil minstens 30 centimeter boven straatpeil aan te leggen. Bij extreme neerslag zal water op straat hierdoor minder snel tot wateroverlast en/of schade leiden.
Hergebruik water
In de voorkeursreeks voor het verwerken van regenwater is de eerste keuze hergebruik van regenwater. Te denken valt aan regenwater gebruiken als spoelwater voor toiletten. Hiervoor moet een aparte berging gecreëerd worden.
Conclusies
Door Aveco de Bondt zijn de mogelijkheden om water te bergen en af te voeren binnen het plangebied onderzocht :
- De eisen van de gemeente schrijven voor dat de compenserende maatregelen in staat moeten zijn om max. 75 mm op verhard oppervlak te bergen.
- Groene oplossingen voor de bergingsopgaaf worden door de gemeente gestimuleerd.
- Als uitwerking is in deze watertoets uitgegaan van een groen dak. Hiermee kan de bergingsopgave van regenwater op de locatie worden gehaald.
- Het geborgen regenwater moet met vertraagde afvoer naar het riool worden afgevoerd, er is geen oppervlaktewater nabij het plangebied waarop geloosd kan worden.
- In de uitwerking is rekening gehouden met ca. 100 m³ berging middels een groen dak in de vorm van een daktuin. Om deze berging binnen 48 uur vertraagd af te voeren is een afvoer van 0.58 liter/s nodig.
- De afwatering van het pand dient qua afvoercapaciteit ingericht te zijn op een extremere bui dan de berging, om afwatering van overtollig regenwater te kunnen faciliteren, waarbij noodoverlaten alleen in werking treden zodra de aanwezige berging benut is
- Aangeraden wordt om het gebouw en de entree minstens 30 centimeter boven straatpeil aan te leggen. Bij extreme neerslag zal water op straat hierdoor minder snel tot wateroverlast en/of schade leiden.
- De bouwwerkzaamheden liggen nabij een bodemenergiesysteem Hierover wordt nog nadere informatie ingewonnen bij de omgevingsdienst Zuidoost Brabant om na te gaan of dit de bouwwerkzaamheden beïnvloed.
- Bij het indienen van de omgevingsvergunning dienen al de wateronderdelen te zijn uitgewerkt. Daaruit moet zijn op te maken dat het benodigde waterbergingsvolume & vertraging behaald wordt.
Conclusie is dat kan worden voldaan aan de wateropgave.
5.5 Afspraken Waterschap
Zowel het waterschap als de gemeente hebben akkoord gegeven op de Watertoets.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "XIII Strijp binnen de Ring 2007 (Eurostaete)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is, wordt afgeweken van de standaard en kan specifiek toegesneden worden op de feitelijke situatie in het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, volgens de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik.
6.3 Verbeelding
In de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. Ten behoeve van de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in de hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen omdat de manier van raadplegen verschillend is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, in bestemmingsregels, in algemene regels en in overgangs- en slotregels.
De Inleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten, teneinde te voorkomen dat discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In Artikel 1 Begrippen geeft een omschrijving van in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels gebruikte begrippen niet in dit artikel voorkomen, dan geldt de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Artikel 2 Wijze van meten" worden de te gebruiken meetmethodes vastgelegd.
Het bestemmingsplan kent de bestemming “gemengd”, zoals vervat in artikel 3, op basis waarvan de gronden bestemd zijn voor woongebouwen uitsluitend in de vorm van gestapelde woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf alsmede voor diverse functies tot een maximum van 475 m2 op de begane grond. Hierbij behorend zijn wegen, straten, paden en overige verhardingen, groenvoorzieningen, tuinen, dakterrassen en erven, boven- en ondergrondse parkeervoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, nutsvoorzieningen alsmede bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De bouwregels en de omschrijving van strijdig gebruik completeren het betreffende artikel 3.
Onder de algemene regels zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, de algemene afwijkingsregels en de overige regels.
In de overgangs- en slotregels zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen
Hoofdstuk 7 Handhaving
7.1 Algemeen
De gemeente stelt jaarlijks het toezicht- en handhavingsprogramma vast. In dit handhavingsprogramma is aangegeven dat de gemeente zich inzet om van Eindhoven een sterke stad met een levendige economie te maken. Veiligheid en leefbaarheid staan daarbij voorop. Het gemeentebestuur heeft een gemeente voor ogen die maximaal dienstverlenend is, maar die ook de grenzen aangeeft en de spelregels bewaakt. Zij treedt, waar dat nodig is,
daadkrachtig op in het algemeen belang voor de bescherming van de rechtszekerheid van
individuele belangen. De gemeente handhaaft consequent, werkt in belangrijke mate stadsdeel- en gebiedsgericht en programmatisch en staat dicht bij de burger.
Goed toezicht en handhaving zijn van cruciaal belang om de leefbaarheid, de rechtszekerheid, de veiligheid, bedrijvigheid en het milieu in Eindhoven te bevorderen. Overlast en vervuiling dienen te worden teruggedrongen en naleving van voorschriften van bijvoorbeeld ruimtelijke ordening , bouw-, milieu- en gebruiksvergunningen is hierbij noodzakelijk.
De wet- en regelgeving blijft het uitgangspunt voor toezicht en handhaving. Cruciaal is evenwel dat de gemeente zich vanuit toezicht en handhaving als partner opstelt en daarbij de nodige dynamiek toont en helder communiceert over wat wel en niet kan.
Er is een handhavingsmodel voor toezicht en handhaving en dit model wordt gekenmerkt door 7 basisprincipes:
- Integrale aanpak vanuit een samenhangende organisatie.
- Toezicht en handhaving als sterke schakels in de reguleringsketen ( zowel beleidsmatig als qua uitvoering).
- Optimaal toepassen van moderne communicatietechnologie bij toezicht en handhaving.
- Goede informatiepositie van de handhavers door een betere beschikbaarheid van betrouwbare gegevens over kenmerken van de stad, vergunningen, controles, activiteiten en procedures.
- In een vroegtijdig stadium van toezicht en handhaving in gesprek gaan met de burgers en bedrijven gericht op het zo min mogelijk hoeven toepassen van bestuursrechtelijke maatregelen.
- In alle redelijkheid is ruimte voor maatwerk maar zo nodig wordt doorgepakt.
- We zeggen wat we doen; we doen wat we zeggen en we laten zien wat we gedaan hebben.
Op basis van dit toezicht- en handhavingsprogramma is een gemeentelijk werkplan opgesteld waarin per aandachtsveld de toezicht- en handhavingsactiviteiten SMART zijn vorm gegeven.
Voor het aandachtsveld Bouwen, wonen en ruimtelijke ordening (strijdigheid met het bestemmingsplan) zijn op ruimtelijke ordeningsgebied onder meer de volgende activiteiten benoemd:
- Controle panden op illegale bewoning/strijdig gebruik woning met bestemmingsplan.
- Controle panden op ontoelaatbare woningsplitsing.
- Accent op specifieke locaties per stadsdeel (autohandellocaties) .
Bij illegale bouw en illegaal gebruik worden gemelde misstanden aangepakt waarbij zaken waar veiligheid, monumentale panden en welstand in het geding is.
Een eerste vereiste om goed te kunnen handhaving zijn duidelijk regels. Bij het ontwikkelen van de standaardregels voor het stedelijk gebied van Eindhoven is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geredigeerd, dat deze in de toetsingspraktijk goed hanteerbaar zijn. Planregels dienen duidelijke normen te bevatten die niet voor verschillende uitleg vatbaar zijn en tevens actueel en controleerbaar zijn. Teneinde hieraan te voldoen zijn de regels aangepast aan de meest recente jurisprudentie en wetgeving (bijv. Woningwet en de SVBP2012). Dit biedt voldoende garanties voor de rechtszekerheid en de flexibiliteit van de nieuwe bestemmingsplannen.
In het voorliggende bestemmingsplan is het actuele ruimtelijk beleid van Eindhoven vastgelegd, toegespitst op het plangebied. Het bestemmingsplan bevat een juridisch toetsingskader voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit. Om deze kwaliteit voor de planperiode te kunnen garanderen is vereist, dat in de praktijk de planregels strikt worden toegepast en gehandhaafd. Goede voorlichting en informatievoorziening dragen bij aan een verbetering in de naleving van de bestemmingsplannen.
De handhavingscapaciteit is beperkt zodat het college jaarlijks de handhavingsprioriteiten vastlegt in een werkprogramma handhaving.
7.2 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit – prioriteit – risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiële Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten; die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling mogelijk te maken, te verhalen op de eigenaar/ontwikkelaar.
Van deze verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan kan worden afgezien indien het kostenverhaal op een andere manier is geregeld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van gemeentelijke gronduitgifte of door het afsluiten van een overeenkomst.
In dit plangebied is sprake van gemeentelijke gronduitgifte. Er is met exploitant gekomen tot een overeenkomst dienaangaande waarin tevens aanvullende voor de totstandkoming van dit bestemmingsplan relevante afspraken zijn opgenomen.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1. Bro
Op grond van artikel 1.3.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden, kennis worden gegeven. De kennisgeving van de voorbereiding van onderhavig bestemmingsplan is geplaatst in Groot Eindhoven 28 augustus 2019 De kennisgeving is tevens bij de officiële publicaties op de gemeentelijke website www.eindhoven.nl geplaatst. Er zijn geen stukken betreffende het voornemen ter inzage gelegd, noch de mogelijkheid open gesteld om zienswijzen tegen het voornemen in te dienen of instanties om advies te vragen.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat geen rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg plaatsgevonden met het Rijk. Met de provincie heeft het vooroverleg plaatsgevonden middels het digitale vooroverlegformulier. Hieruit is gebleken dat er geen provinciale belangen in het geding zijn. Met het Waterschap heeft vooroverleg plaatsgevonden. De resultaten van dit vooroverleg is verwerkt in Hoofdstuk 5 van de toelichting.
Daarnaast voert de gemeente nog overleg met Trefpunt Groen Eindhoven en de Henri van Abbestichting. Trefpunt Groen heeft geen opmerkingen, wel heeft zij nog adviezen gegeven voor de verdere uitwerking van het bouwplan en de inrichting van het openbaar gebied.
9.3 Inspraak
Per 1 oktober 2008 is de "Verordening Samenspraak en Inspraak gemeente Eindhoven 2008" in werking getreden. Het doel hiervan is het betrekken van burgers bij de besluitvorming.
In dat kader is op 13 februari 2019 een informatiebijeenkomst geweest. In een open dialoog is het plan met omwonenden en andere stakeholders besproken aan de hand van een presentatie door de supervisor en aan de hand van informatie(thema)borden. Tijdens de informatieavond zijn reactie-formulieren uitgedeeld waarop omwonenden hun opmerkingen/vragen kunnen vermelden. Hierop zijn geen reacties ontvangen die aanleiding gaven tot aanpassing van de verdere ontwikkeling van het plan.
Verder is in de periode van 26 april tot en met 15 mei 2021 de omgeving opnieuw benaderd voor samenspraak. Hiertoe hebben circa 700 adressen in de omgeving van Eurostaete een uitnodiging per post ontvangen om kennis te nemen van Eurostaete op www.eurostaeteeindhoven.nl. Hiernaast is Eurostaete en de bijbehorende website gepubliceerd op de voorpagina van het ED. Dit alles heeft geleid tot circa 2350 bezoeken op de website en 51 reacties waarvan 9 inhoudelijk op de plannen. De reacties en meest gestelde vragen, inclusief antwoorden vanuit de ontwikkeling, zijn in het samenspraakverslag vervat. Dit verslag is opgenomen als bijlage van het bestemmingsplan.
9.4 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van donderdag 17 juni 2021tot en met woensdag 28 juli 2021 op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid gesteld om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de ter inzage legging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven van 16 juni 2021 gepubliceerd.
Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Naar aanleiding van de tervisielegging is 1 zienswijze ontvangen.
Bijlage 1 Mobiliteitsoplossingen
bijlage 1 Mobiliteitsoplossingen
Bijlage 2 Onderzoek Windhinder
bijlage 2 Onderzoek windhinder
Bijlage 3 Bezonningsonderzoek
Bijlage 4 Vormvrije Mer Beoordeling
bijlage 4 Vormvrije MER beoordeling
Bijlage 5 Akoestisch Onderzoek
bijlage 5 Akoestisch onderzoek
Bijlage 6 Ontwerpbesluit Hogere Waarden
bijlage 6 Ontwerpbesluit hogere waarden
Bijlage 7 Memo Luchtkwaliteit
Bijlage 8 Externe Veiligheid, Onderzoek
bijlage 8 Externe veiligheid, onderzoek
Bijlage 9 Externe Veiligheid, Nadere Verantwoording
bijlage 9 Externe veiligheid, nadere verantwoording
Bijlage 10 Externe Veiligheid, Memo Warmtebelasting
bijlage 10 Externe veiligheid, memo warmtebelasting
Bijlage 11 Externe Veiligheid, Preadvies Veiligheidregio
bijlage 11 Externe veiligheid, preadvies veiligheidregio
Bijlage 12 Externe Veiligheid, Berekening Toren
bijlage 12 Externe veiligheid, berekening Toren
Bijlage 13 Verkennend Bodemonderzoek
bijlage 13 Verkennend bodemonderzoek
Bijlage 14 Quickscan Flora En Fauna
bijlage 14 Quickscan flora en fauna
Bijlage 15 Memo Aerius Calculatie
bijlage 15 Memo aerius calculatie
Bijlage 16 Watertoets
Bijlage 17 Verslag Samenspraak 2021
bijlage 17 Verslag samenspraak 2021
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan XIII Strijp binnen de Ring 2007 (Eurostaete), identificatienummer NL.IMRO.0772.80367-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.4 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens
De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 aan-huis-verbonden beroep
een vrij beroep, dat in of bij een woongebouw wordt uitgeoefend, waarbij het woongebouw in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Bijvoorbeeld gastouderopvang; detailhandel via internet zonder opslag en/of verkoop aan huis; of het enkel uitoefenen van een administratie ten behoeve van een bedrijf.
Onder vrije beroepen worden verstaan: (para)medische, juridische, therapeutische, ontwerp-technische, administratieve, sociaal-maatschappelijke, kunstzinnige en daarmee gelijk te stellen beroepen.
1.7 actualisatie nota parkeernormen 2019
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.8 bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.9 bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.10 bestaande situatie
bij bouwwerken: legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vergunning;
bij gebruik: legaal gebruik van grond en opstallen zoals aanwezig tijdens de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.11 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.12 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.14 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.15 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 bruto vloeroppervlak (bvo)
de bruto vloeroppervlakte van de ruimte(n) van een gebouw wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de (buitenste) opgaande scheidingsmuren en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidingsconstructie, die de desbetreffende ruimte(n) omhullen over alle bouwlagen van een gebouw.
1.21 café
horeca, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, uitsluitend of overwegend gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid.
1.22 cafetaria/snackbar/afhaalservice
een bedrijf gericht op het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken.
1.23 coffeeshop
een bedrijf gericht op het verstrekken van niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse, met eventueel als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet ter plaatse bereid, en van verdovende en/of hallucinerende stoffen.
1.24 dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.25 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen internetwinkel/webwinkel en afhaalpunten. Onder detailhandel wordt in dit plangebied niet begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum en supermarkt.
1.26 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling
bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, belwinkels, internetcafé, schoonheidsinstituten, fotostudio´s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
1.27 dienstverlening
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.28 discotheek of dancing
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van dranken voor consumptie ter plaatse, in combinatie met het doen beluisteren van overwegend mechanische muziek en het gelegenheid geven tot dansen, feesten en daarmee vergelijkbare evenementen.
1.29 erotisch getinte vermaaksfunctie
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.
1.30 evenement
een evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV).
1.31 evenementen- en beursruimte
grootschalige (al dan niet overdekte) ruimte(n) ten behoeve van tentoonstellingen, beurzen, exposities, manifestaties en soortgelijke (bedrijfs)activiteiten.
1.32 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.33 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.34 hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.35 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.36 horeca
een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.
1.37 hotel
een bedrijf hoofdzakelijk gericht op het verstrekken van logies (per nacht) met - al dan niet - als nevenactiviteit het verstrekken van maaltijden en dranken voor consumptie ter plaatse.
1.38 huishouden
een meerderjarige alleenstaande, dan wel twee of meer personen waarvan er ten minste één meerderjarig is, die duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.39 internetwinkel
Internetwinkels worden in het kader van dit bestemmingsplan aangemerkt als een specifieke vorm van detailhandel waarbij:
- de transactie via internet of andere media tot stand komt, en;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgehaald, en/of;
- de goederen ter plaatse kunnen worden afgerekend, en/of;
- de goederen ter plaatse kunnen worden bekeken of geprobeerd.
1.40 kamerverhuur
woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die onzelfstandige woonruimte.
1.41 kantoor
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor het bestuurlijk/ambtelijk of bedrijfsmatig uitoefenen van juridische, financiële, administratieve en naar de aard daarmee gelijk te stellen werkzaamheden.
1.42 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend (niet zijnde prostitutie).
1.43 koffie-/theehuis
een bedrijf gericht op het verstrekken van zwak-alcoholische en niet-alcoholische dranken, met als nevenactiviteit het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren.
1.44 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouwen zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van één der beeldende kunsten.
1.45 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.46 lunchroom
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van voor consumptie ter plaatse bereide kleine etenswaren en niet-alcoholische dranken.
1.47 maatschappelijke voorzieningen
educatieve, medische, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, wooneenheden voor beschermd en/of verzorgd wonen en daarbij behorende voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en openbaar bestuur. Onder maatschappelijke voorzieningen zijn ten deze niet begrepen kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en buitenschoolse opvang.
1.48 manifestatie
publieke vertoningen en evenementen.
1.49 nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van algemeen nut in ruime zin zoals: voorzieningen / installaties ten behoeve van gas, water en elektriciteit, signaalverdeling, telecommunicatieverkeer, waterzuivering, waterbeheersing, waterhuishouding, vuil- en afvalverwerking, compostering, wijkverwarming, milieuvoorzieningen e.d.
1.50 overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.
1.51 peil
0,30 m' boven de kruin van de weg.
1.52 plasbrandaandachtsgebied
het gebied tot 30 meter van de weg of spoor waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand.
1.53 prostitutiebedrijf
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin tegen vergoeding seksuele handelingen worden verricht.
1.54 recreatieve voorzieningen
activiteiten die in hoofdzaak gericht zijn op het bedrijfsmatig vermaken van personen ten behoeve van vrijetijdsbesteding c.q. ontspanning op het gebied van amusement, sport en spel, educatie, cultuur, historie of een daarmee gelijk te stellen gebied.
1.55 restaurant
een bedrijf uitsluitend gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van dranken.
1.56 seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.57 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.58 verkoopvloeroppervlakte
de totale vloeroppervlakte van ruimten welke rechtstreeks ten dienste staan van de detailhandelsactiviteiten en voor publiek toegankelijk zijn; kantoren, magazijnen en overige dienstruimten worden hieronder niet begrepen.
1.59 verminderd zelfredzame functies
functies voor verminderd zelfredzame personen, zoals kinderdagverblijf, gastouderopvang, basisschool, bejaardenhuis, verpleeghuis, ziekenhuis.
1.60 verminderd zelfredzame personen
personen die in het algemeen alleen met individuele begeleiding een onveilige zone kunnen verlaten.
1.61 voorkeursgrenswaarde
de toelaatbare waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.62 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
1.64 Wet geluidhinder
Wet van 16 februari 1979 (Stb. 442), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan.
1.65 winkel
een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.
1.66 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. Een woonwagen wordt niet tot een woning gerekend.
1.67 woongebouw
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
1.68 woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw, niet zijnde een woning, dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.6 ondergeschikte bouwdelen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen wordt de overschrijding van de bouwgrens en/of bouwhoogte door ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, gevel- en kroonlijsten, gevelisolatie, reclameaanduidingen, luifels, erkers, balkons en overstekende daken e.d. buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwgrens niet meer dan 1 meter bedraagt.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Gemengd
3.1 Bestemmingsomschrijving
3.2 Bouwregels
3.3 Specifieke gebruiksregels
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 5 Algemene Aanduidingsregels
5.1 veiligheidszone - groepsrisico
Binnen de aanduiding 'veiligheidszone - groepsrisico' mogen de gronden en/of gebouwen niet worden gebruikt voor verminderd zelfredzame functies.
Artikel 6 Algemene Afwijkingsregels
6.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en van zend-, ontvang- en/of sirenemasten 20 m is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 50 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m².
Artikel 7 Overige Regels
7.1 Parkeren
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, staat vast dat voldoende parkeergelegenheid, overeenkomstig de beleidsregels Actualisatie nota parkeernormen 2019 wordt gerealiseerd en in stand gehouden.
- Als de onder sub a bedoelde beleidsregels worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
7.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1 indien:
- uit een parkeerbalans blijkt dat meer of minder parkeerplaatsen noodzakelijk zijn;
- het voldoen aan de in lid 7.1 genoemde parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of voor zover op andere wijze in de nodige parkeerplaatsen wordt voorzien.
7.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 7.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
7.4 Waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022, gepubliceerd op 3 december 2019 (Gemeenteblad 2019, 292183);
- als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling worden gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
8.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
8.2 Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 8.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 8.1 met maximaal 10%.
8.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 8.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
8.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 8.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
8.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 8.4 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
8.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 8.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan “XIII Strijp binnen de Ring 2007 (Eurostaete)”