III Bedrijventerrein GDC-Noord (De Schakel)
Bestemmingsplan - gemeente Eindhoven
Vastgesteld op 24-01-2023 - geheel in werking
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
In de logistieke sector is veel vraag naar grootschalige bedrijfsgebouwen. Om aan deze behoefte te kunnen voldoen en het bedrijventerrein GDC-Noord af te ronden is dit bestemmingsplan opgesteld. Met dit bestemmingsplan wordt ook voldaan aan de regionale afspraken voor bedrijventerreinen. In de huidige situatie zijn de gronden in eigendom van verschillende eigenaren en kan niet voldaan worden aan waar de markt om vraagt: grootschalige bedrijfsgebouwen voor de logistieke sector. Gelet op de eigendomssituatie, mede in combinatie met de ligging van de percelen ten opzichte van elkaar is het niet mogelijk om 'individueel' (dat wil zeggen elke eigenaar afzonderlijk) binnen het plangebied grootschalige bedrijfsgebouwen te realiseren. Daarnaast is gebleken dat tot op heden nog geen ontwikkeling van de grond is gekomen op de gronden binnen dit plangebied.
De huidige bestemming geeft geen mogelijkheid voor een grootschalig logistiek bedrijfsgebouw. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.
Het bestemmingsplan "III Bedrijventerrein GDC-Noord (De Schakel)" bestaat uit een digitale en analoge verbeelding (plankaart) met de daarbij behorende regels. Bij het bestemmingsplan is een toelichting gevoegd. In de toelichting wordt aangegeven waarom het bestemmingsplan is opgesteld en welke afwegingen hebben plaatsgevonden in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Naast de digitale versie is er tevens een papieren versie van het bestemmingsplan beschikbaar. De digitale versie is juridisch bindend.
Ligging plangebied binnen Eindhoven (plangebied in rode circel)
1.2 Het Plangebied
Het plangebied ligt aan de noordwestzijde van Eindhoven, binnen het bedrijventerrein GDC-Noord. Het gebied wordt op hoofdlijnen begrensd door een gedeelte van De Schakel, de A2 en aan de zuidzijde aan de nieuw te realiseren 'Weginfrastructuur omgeving Eindhoven Noordwest, Oirschot en Best' (voorheen de 'Challengevariant' genoemd) in het kader van Gebiedsontwikkeling Brainport Park. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied weergegeven.
Luchtfoto ligging plangebied (rood omlijnd).
1.3 Voorgaande Plannen
Het bestemmingsplan "III Bedrijventerrein GDC-Noord (De Schakel)" vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan "Bedrijventerrein GDC-Noord 2009", dat is vastgesteld door de gemeenteraad op 2 september 2014.
1.4 Leeswijzer
Deze toelichting bestaat uit negen hoofdstukken. Na deze inleiding volgt hoofdstuk 2. Hierin is een beschrijving van het plangebied en het planvoornemen gegeven. Hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten bij, de randvoorwaarden en de beleidskaders voor het opstellen van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 4 geeft inzicht in en een verantwoording van alle relevante milieuaspecten. Hoofdstuk 5 bevat de waterparagraaf. In deze paragraaf is de wijze beschreven waarop rekening wordt gehouden met de gevolgen van het bestemmingsplan voor de waterhuishouding. De juridische vormgeving van het bestemmingsplan is verwoord in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de handhaving van het bestemmingsplan. De financiƫle uitvoerbaarheid is verantwoord in hoofdstuk 8. Hoofdstuk 9 gaat ten slotte in op de gevolgde procedure, inclusief een paragraaf over de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Hoofdstuk 2 Beschrijving Plangebied
2.1 Beschijving Omgeving Plangebied
Het Goederen Distributie Centrum Noord (GDC Noord) ligt in het noordwestelijke deel van Eindhoven en is een doorontwikkeling van het noordelijk deel van Bedrijventerrein GDC Acht. GDC-Noord biedt ruimte aan bedrijven gericht op goederendistributie en in het noordelijke deel van het terrein ook op afvalverwerking. Voor het terrein geldt een beeldkwaliteitsplan (Beeldkwaliteitsplan GDC-Noort' uit 2007) dat door de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit als toetsingskader wordt gebruikt voor bouwaanvragen. Dit beeldkwaliteitsplan schetst in grote lijnen de inrichting van GDC-Noord en beoogt een samenhang te creƫren tussen de individuele bebouwing, de terreininrichting van de individuele kavels en het openbare gebied. Er is ook rekening gehouden met de relatie van GDC-Noord met de A2 om zo bij te kunnen dragen aan de transformatie van de A2 tot kwalitatief aansprekende, samenhangende en onderscheidende zone waarlangs de regio Eindhoven zich presenteert als een toptechnologisch gebied. De eigen identiteit van bedrijven zal worden benadrukt door de afmetingen van de bebouwing en door een opvallende dakrand. Daarnaast hebben de randen van GDC-Noord ieder hun eigen beeldkwaliteit die zich uit in bijzondere gevels.
Weginfrastructuur omgeving Eindhoven Noordwest, Oirschot en Best
De gemeenten Eindhoven, Best en Oirschot passen de bestaande infrastructuur in het noordwestelijk deel van Eindhoven en de aangrenzende delen van Best en Oirschot aan en leggen een nieuwe weginfrastructuur aan. Daarbij is onder andere uitgegaan van een noodzakelijke ontsluitende verbinding tussen GDC en de A58, door BIC noord, voor de waarborg van een voldoende verdeling van het autoverkeer over de beschikbare te verbeteren aansluitingen op het hoofdwegennet. Deze ontsluitende verbinding grenst aan het zuiden van het plangebied.
Het projectgebied
Onderhavig gebied ligt in het zuidwestelijk deel van GDC Noord, ten zuidwesten van De Schakel en op enige afstand ten noordwesten van de Mispelhoefstraat. Oorspronkelijk was dit een gedeelte met een meer kleinschalige opzet. Een reden hiervoor was het aansluiten op de schaal van de bestaande bedrijfsbebouwing aan de Mispelhoefstraat. Door bovengenoemde infrastructurele ontwikkelingen is het zuidoostelijk deel van de oorspronkelijke bedrijfslocatie komen te vervallen en ligt de locatie nu niet meer aan de Mispelhoefstraat maar aan de nieuwe verbindingsweg. Daarnaast is er momenteel een grote vraag naar grootschalige bedrijfslocaties voor distributie. Verder is in de regionale programmering dit bedrijventerrein opgenomen als vestigingslocatie voor grootschalige Brainport gelieerde logistiek. Deze zaken hebben geleid tot een heroverweging van dit gebied.
Luchtfoto waarbij het bouwvlak ten noorden van de verbindingsweg van de kavel rood omlijnd is.
2.2 Beschrijving Projectprofiel
De beoogde bebouwde invulling van het plangebied bestaat uit ƩƩn bedrijfsgebouw op een kavel van minimaal 1,5 hectare. Het bouwperceel is circa 5,5 hectare en heeft een bouwvlak van circa 4,3 hectare. De bebouwing is maximaal 20 meter hoog. Voor de kavel mag aan De Schakel ƩƩn inrit worden gerealiseerd met een uitbreiding tot maximaal twee inritten, indien dit verkeerstechnisch voldoet. Aan de verbindingsweg tussen GDC en A58 mag de kavel niet worden ontsloten.
Hoofdbebouwing bestaat uit kubische volumes. De bebouwing volgt de contour van de groenzone. De ruimte tussen de bebouwing en de groenzone wordt groen ingevuld (dit betreft de gronden die als 'Bedrijf' zijn bestemd waar geen bouwvlak op is gelegen, grenzend aan de bestemming 'Groen'). Parkeerplaatsen bevinden zich volledig op eigen terrein.
Het plangebied.
Voor het bedrijventerrein GDC-Noord is het 'Beeldkwaliteitsplan GDC-Noord' uit 2007 van toepassing. In dat beeldkwaliteitsplan is voor de zuidwesthoek van het bedrijventerrein, waarin dit plangebied is gelegen, uitgegaan van een kleinere verkaveling. EƩn grootschalige logistiek gebouw past niet binnen dat beeldkwaliteitsplan. Daarom is een nieuw beeldkwaliteitsplan voor de zuidwesthoek opgesteld, waarbij de uitgangspunten van het 'Beeldkwaliteitsplan GDC-Noord' uit 2007 zo veel mogelijk in acht zijn genomen. Het nieuwe beeldkwaliteitsplan 'GDC-Noord (De Schakel)' richt zich specifiek op de nieuwe kavel in de zuidwestelijke hoek van het bedrijventerrein GDC-Noord en beoogt samenhang tussen het nieuwe gebouw, de terreininrichting en het overige bedrijventerrein.
Hoofdstuk 3 Uitgangspunten, Randvoorwaarden En Beleidskader
3.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Verantwoord wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past in het (toekomstig) ruimtelijk beleid. Er wordt geen complete samenvatting gegeven van alle beleidsaspecten. Uitsluitend de relevante beleidskaders voor het plangebied zijn in dit hoofdstuk weergegeven en verantwoord.
3.2 Rijksbeleid
3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
In de definitieve Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) schetst het Rijk ambities van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor Nederland in 2040. Het Rijk zet twee zaken helder neer: een kader voor prioritering van investeringen om Nederland in beweging te krijgen en een selectief ruimtelijk beleid dat meer loslaat en overlaat aan provincies en gemeenten.
Het is de uitdaging om Nederland in de wereldeconomie van de toekomst concurrerend te houden. Dat betekent dat onze stedelijke regio's en netwerken versterkt moeten worden door de kwaliteit voor de leefomgeving te verbeteren, hoogwaardige en klimaatbestendige woon- en werkmilieus te realiseren, de bereikbaarheid te verbeteren en de mobiliteit te verduurzamen, maatregelen te treffen ten behoeve van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en ruimte te maken voor de noodzakelijke transitie naar duurzame energie.
Het Rijk onderscheidt 13 nationale belangen in de SVIR. Daarnaast kiest ze nadrukkelijk voor een vereenvoudiging van de regelgeving en brengt de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degenen die het aangaat: burgers en bedrijven. Zo beƫindigt het Rijk zijn rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones, binnenstedelijk bouwen, landsbrede verstedelijkingsafspraken, sport- en recreatievoorzieningen.
Het Rijk vindt de stedelijke regio's rond de Mainports (Rotterdam en Amsterdam), de Brainport, greenports en de valleys van nationaal belang (nationaal belang 1).
De gebiedsontwikkeling Brainport Avenue is van nationaal belang. In de SVIR wordt Brainport Zuid-Oost Nederland beschouwd als de belangrijkste toptechnologieregio van ons land.Het centrum van deze Brainport is gelegen in Eindhoven met o.a. High-tech systemen, medische technologie en automotive als belangrijkste thema's. Daarnaast zijn Chemelot in Sittard-Geleen als belangrijk chemie-cluster, het medische cluster in Maastricht en de greenport Venlo als cluster van agro-food, tuinbouw en logistiek belangrijk.
Realisatie
Uitgangspunt bij het realiseren van de doelstellingen is een integrale, regionaal-specifieke aanpak, waarmee investeringen en ander rijksinstrumentarium zo effectief en efficiƫnt mogelijk ingezet kunnen worden. Dat vraagt om een gedegen afweging van alle relevante belangen en goede afstemming en samenwerking tussen regio en Rijk. Over de rijksopgaven zullen op basis van de MIRT-gebiedsagenda's afspraken worden gemaakt.
De SVIR kent een realisatieparagraaf, waarin per nationaal belang de aanpak is uitgewerkt op basis van lopende en voorziene projecten. Het Rijk heeft voor de realisatie van de nationale belangen de beschikking over de volgende vier instrumenten:
- Kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
- Bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld afspraken met provincies en gemeenten, internationale afspraken met overheden in buurlanden);
- Financieel (bijvoorbeeld Infrastructuurfonds, Deltafonds);
- Kennis (bijvoorbeeld inzetten van het College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen, verspreiden van ābest practicesā).
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit de SVIR heeft het Rijk, op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van aard (beleidsmatig versus procesmatig).
- Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit geeft de juridische kaders die nodig zijn om het geldende ruimtelijk rijksbeleid te borgen.
- Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro stelt vanuit de rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. De ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp en aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Bro.
Nationaal belang 13 vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. In de volgende subparagraaf wordt hier nader op ingegaan.
3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
Nationaal belang 13 uit de SVIR vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit nationale belang is wettelijk verankerd in het Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is gesteld dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving dient te bevatten van:
- de behoefte aan die ontwikkeling;
- indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Conform artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro dient bij ruimtelijke ontwikkelingen onderbouwd te worden dat sprake is van behoefte aan die ontwikkeling. Overprogrammering dient te worden voorkomen. Deze ontwikkeling is een stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6 Bro. Door de Stec Groep is een laddertoets opgesteld. Dit rapport is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting. Hieronder wordt ingegaan op de uitkomsten van deze laddertoets.
GDC Eindhoven is een grootschalig bedrijventerrein, specifiek gericht op logistieke bedrijven. Voor GDC-Noord geldt dat de gronden bestemd zijn voor bedrijven waarvan de bedrijfsvoering geheel of nagenoeg geheel (minimaal 85%) bestaat uit overslag, groupage, distributie en assemblage van goederen, niet zijnde afvalstoffen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied (marktregio) voor deze ontwikkeling is het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE). De regionale programmeringsafspraken voor bedrijventerreinen worden gemaakt op het schaalniveau van SGE. De huidige regionale afspraken dateren uit 2021. De meest recente programmeringsafspraken van het SGE-regio zijn van juli 2021. In deze afspraken is GDC-Noord specifiek opgenomen als locatie om grootschalige logistiek te kunnen huisvesten. Hierin heeft GDC-Noord al een groene status. Daarnaast is in de programmeringsafspraken de definitie van Brainport-gelieerde bedrijvigheid opgenomen.
Het bepalen van de behoefte wordt hoofdzakelijk gebaseerd op de prognose bedrijventerreinen en kantoren van de provincie Noord-Brabant (Stec Groep, september 2022) en input over de markt vanuit de gemeente, de regio en omliggende regio's. Het volgende is geconstateerd:
- Binnen de marktregio het SGE is een totale ruimtevraag van ongeveer 55 tot 100 hectare naar nieuwe bedrijfskavels vallend binnen het werkmilieu 'grootschalige distributie > 3 hectare' in de periode 2023 tot en met 2032.
- Indicatief vertaald is er een ruimtevraag vanuit grootschalige 'Brainport gelieerde logistieke (HTSM) bedrijvigheid' binnen het SGE in de periode 2023 tot en met 2032 van ongeveer 12 tot 25 hectare.
- Het relvante harde planaanbod van 'functioneel grootschalige werklocatie' in de marktregio bedraagt ongeveer 26 hectare. Echter, dit aanbod is niet alleen geschikt om Brainport-gelieerde logistiek te kunnen huisvesten. Ook vanuit reguliere-grootschalige logistiek en grootschalige industrie is binnen het SGE behoefte aan dit type werklocatie. De ruimtevraag vanuit deze andere bedrijfstypes kan niet buiten beschouwing worden gelaten.
- De vraag-aanbod confrontatie laat zien dat er een behoefte is aan 'grootschalige functionele' bedrijfskavels binnen de marktregio van ongeveer 29 tot 754 hectare in de periode 2023 tot en met 2032 - uitgaande van alleen de ruimtevraag vanuit grootschalige distributie (>3 hectare). Hierbij is de vraag vanuit de grootschalige industrie nog buiten beschouwing gelaten. Naar verwachting is de behoefte naar 'grootschalig functionele' dus nog significant hoger.
- Geconcludeerd wordt dat vraag en aanbod niet in evenwicht zijn. Om in de ruimtevraag van bedrijven te kunnen voorzien is onderhavge ontwikkeling (met ongeveer 5 hectare netto uitgeefbare grond) aangetoond.
- Het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte.
- De bedrijfsruimtemarkt binnen de martkregio functioneert goed (er is zelfs sprake van een leegstand onder een gezond frictieniveau) en er is geen passend (alternatief) aanbod of alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied in de marktregio geschikt en beschikbaar.
- Mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied zijn zeer sporadisch aanwezig. In totaal worden er slechts drie bedrijfspanden aangeboden die qua omvang overeenkomen met de kavels op de beoogde ontwikkeling van het bedrijventerrein GDC-Noord.
Geconcludeerd wordt dat deze ontwikkeling niet zal leiden tot overaanbod van bedrijventerreinen en/of zal leiden tot onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in de marktregio. Onaanvaardbare ruimtelijke effecten zullen zich voordoen.
3.2.3 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
- ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
- duurzaam economisch groeipotentieel
- sterke en gezonde steden en regioās
- toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.
De NOVI is op 9 september 2020 vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
In dit bestemmingsplan zijn geen strijdigheden met de uitgangspunten uit de NOVI opgenomen.
3.2.4 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Naast de SVIR is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) van toepassing. Het besluit bevat regels ter borging van een beperkt aantal nationale belangen. Het gaat onder meer over rijksbelangen over rijksvaarwegen, zones buisleidingen, zones van hoogspanningsleidingen en defensieterreinen. Voor de regio Eindhoven is de zone van de 380-Kv-hoogspanningsleiding van toepassing. Dit is de bestaande hoogspanningsleiding gelegen in Eindhoven Noord en (deels) Oost. Er is geen sprake van een 380-Kv-hoogspanningsleiding binnen dit plangebied.
Verder is in het Barro opgenomen dat de provinciale begrenzing van het Nationaal Natuur Netwerk (NNN) direct doorwerkt naar het bestemmingsplan. De gebieden die het NNN vormen worden bij provinciale Interim Omgevingsverordening aangewezen waarmee het NNN een provinciaal belang is geworden.
In het Barro en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) zijn algemene regels opgenomen voor het militaire luchtvaartterrein Vliegbasis Eindhoven voor het daarbij behorende beperkingengebied. Het plangebied ligt volgens het Rarro binnen het obstakelbeheergebied en binnen de geluidszone (Ke) (zie onderstaand figuur).
Uitsnede Rarro (november 2014) besluitsubvlak militair luchtvaartterrein vliegbasis Eindhoven
3.2.5 Luchthavenbesluit Eindhoven
Het luchthavenbesluit Eindhoven is op 26 september 2014 vastgesteld en met ingang van 1 november 2014 in werking getreden. In het luchthavenbesluit zijn het terrein van de luchthaven (het luchthavengebied), de gebruiksmogelijkheden en het beperkingengebied vastgelegd. Het luchthavenbesluit Eindhoven legt de gebruiksmogelijkheden van de militaire luchthaven Eindhoven vast voor zowel militaire vliegtuigen als burgervliegtuigen. Het gaat daarbij om de openstellingstijden, de geluidsruimte voor het militaire luchtverkeer en het burgerluchtverkeer, en het maximale aantal recreatieve vliegbewegingen per jaar.
Beperkingengebied
Het beperkingengebied bestaat uit:
- de geluidszone: dit is de weergave van de geluidsbelasting van het gezamenlijke luchtverkeer. Binnen deze zone gelden regels voor het bouwen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen.
- de obstakelbeheergebieden: hier gelden maximaal toelaatbare hoogtes voor objecten.
- het vogelbeheersgebied: binnen dit gebied gelden regels voor een bestemming of gebruik dat vogels aantrekt.
Kaart beperkingengebied Luchthaven Eindhoven
Ad 1. Geluidszone
In Nederland worden voor de grote civiele en de militaire luchtvaart twee "maten" voor de geluidbelasting ten gevolge van vliegtuigen gebruikt: Ke en LAeq-nacht. De Ke is gebaseerd op het vliegverkeer gedurende het gehele etmaal en wordt bepaald voor de situatie buitenshuis ("aan de gevel"). Anders gezegd, met de Ke wordt geen rekening gehouden met de geluiddemping van de gevel van de woning (bij gesloten ramen). De grenswaarde ligt op 35 Ke. Rondom het vliegveld is daarom de 35 Ke-"zone" opgenomen die het gebied begrenst waarbinnen de geluidbelasting hoger mag zijn dan de grenswaarde van 35 Ke.
Krachtens het Besluit militaire luchthavens mogen in de 35-Ke-geluidzone geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige objecten worden opgericht. Een deel van het plangebied ligt in de 35-Ke-geluidzone van de luchthaven. In dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige objecten opgericht.
Ad 2. Obstakebeheergebieden
Inner Horizontal and Cinical Surface (IHCS)
Het obstakelbeheergebied kent een maximale objecthoogte van 65 meter boven NAP. In deel 3 van het Tweede Structuurschema Militaire Terreinen14 is voor militaire luchtvaartterreinen een uitbreiding van het obstakelbeheergebied aangekondigd in overeenstemming met de norm die door de International Civil Aviation Organisation (ICAO) wordt gesteld. Dit betekent dat rondom de gehele luchthaven een obstakelvrij vlak (IHCS) ligt van 45 meter hoog ten opzichte van de start- en landingsbaan; dit is NAP +65 meter, omdat de baan op een hoogte van NAP + 20 meter ligt. De straal van het IHCS bedraagt 4 kilometer rond de landingsdrempels, dat overgaat in een conisch vlak met een helling van 5% tot 145 meter over een afstand van 2 kilometer. De hoogte van dit obstakelvrije vlak is gerelateerd aan de ligging van de drempels van de start- en landingsbaan ten opzichte van NAP. Aanleiding voor de uitbreiding van het obstakelbeheergebied is het besluit van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) om deze norm die al geldt voor burgerluchtvaartterreinen, om veiligheidsredenen ook van toepassing te verklaren op militaire luchtvaartterreinen. Uit de ICAO-norm vloeien aanvullende hoogtebeperkingen voor objecten rondom een luchtvaartterrein voort.
Het plangebied valt binnen het obstakelbeheergebied. Dit plan voorziet in de realisatie van ƩƩn bedrijfspand met een maximum bouwhoogte van 20 meter. Het maailveld ligt op circa 18,3 m +NAP. Er wordt in het bestemmingsplan geen ruimte geboden voor het bouwen van bouwwerken die hoger zijn dan 47 meter waardoor de maximale objecthoogte van 65 meter boven NAP niet overschreden wordt.
Funnels
Daarnaast zijn er obstakelvrije vlakken vastgesteld bestaande uit start- en landingsvlakken met zijkanten (zogenaamde 'funnels') in de verlengde van de start- en landingsbanen. Binnen deze obstakelvrije vlakken gelden beperkingen ten aanzien van het oprichten van hoge obstakels (van 20 tot 170 m boven NAP).
Het plangebied is gelegen binnen deze funnels, waarvoor een hoogtebeperking geldt vanaf 55m + NAP. Omdat het peil binnen het plangebied op circa 18,3 m +NAP ligt, en de bebouwingshoogte voor het gebouw en bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 20 m bedraagt, werken de funnels niet belemmerend. In het kader van dit bestemmingsplan dienen bij de bebouwingshoogte van een bedrijfsgebouw uitsteeksels zoals schoorstenen, lichtkoepels, liftopbouwen e.d. te worden meegerekend. Dit is geregeld in artikel 2.5 van de regels.
Instrument Landing System (ILS)
De luchthaven beschikt over ILS-apparatuur teneinde een landing in verminderde weersomstandigheden mogelijk te maken. Voor een goed functioneren van het ILS geldt dat een gebied rondom de start- en landingsbaan geen verstoring mag opleveren. Daarom gelden ook in dit gebied beperkingen ten aanzien van de bouwhoogten van gebouwen en bouwwerken. Deze gebieden bestaan uit meerdere vlakken.
Het plangebied is gelegen binnen het vlak van het ILS waarvoor een hoogtebeperking geldt van 40,3 m tot en met 50,3 m + NAP. Binnen het plangebied is één gebouw toegestaan met een hoogte van maximaal 20 m. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is een maximale bouwhoogte van 20 meter bepaald. Omdat het peil binnen het plangebied op circa 18,3 m +NAP ligt wordt voor voornoemde bouwwerken aldus voldaan aan de hoogtebeperking. In artikel 8.2.1 wordt dit geregeld. Hiervan kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken. Dit is geregeld in artikel 8.2.2. Deze omgevingsvergunning kan enkel worden verleend indien bij het Rijksvastgoedbedrijf van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, schriftelijk advies is ingewonnen waaruit kan worden opgemaakt dat de ILS niet in onaanvaardbare mate negatief wordt beïnvloed.
Ad 3.Vogelbeheersgebied
Het plangebied is voorts ook gelegen binnen het vogelbeheersgebied van de luchthaven. Binnen het vogelbeheersgebied is in beginsel een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieƫn niet toegestaan:
- oppervlaktewateren met een oppervlakte van meer dan 3 hectare;
- natuurbeschermingsgebieden en vogelbeschermingsgebieden;
- vishouderijen met extramurale bassins;
- extramurale opslag of verwerking van organisch materiaal;
- afvalwaterzuiveringsinstallaties.
Geen van deze categorieƫn wordt in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt.
Conclusie
De realisatie van ƩƩn grootschalige bedrijfsgebouw en eventuele bouwwerken geen gebouwen zijnde, met een maximale bouwhoogte van 20 meter conflicteert niet met de regels uit het Barro, het Rarro en het Luchthavenbesluit Eindhoven.
3.2.6 Bakens luchthaven Eindhoven en radarverstoringsgebied vliegbasis Volkel
Bij het bepalen van de maximaal toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan moet rekening worden gehouden met de bakens van luchthaven Eindhoven en het radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
Bakens luchthaven Eindhoven
Op en nabij de luchthaven Eindhoven zijn bakens (zie figuur 3.1) aanwezig om de richting van het vliegverkeer (zowel horizontaal als verticaal) te kunnen volgen:
- een VDF baken: Vertical Directional Finder. Dit is een hulpmiddel voor de luchtverkeersleiding om de richting te kunnen bepalen van het vliegtuig waarmee op dat moment wordt gecommuniceerd.
- een NDB; Non Directional Beacon. Dit wordt door vliegtuigen gebruikt als navigatiehulpmiddel op luchtroutes. Het is een bakenzender die een radiosignaal uitzendt dat door een peilontvanger in het vliegtuig wordt opgevangen. Hierdoor wordt de richting van het signaal ten opzichte van het vliegtuig bepaald. Door de richting van twee verschillende bakens te peilen kan de piloot zijn/haar positie bepalen.
De toetsingsgebieden liggen voor VDF geheel over het plangebied, maar hebben gezien de maximaal toegestane bouwhoogte (tussen 70 en 80 meter) geen consequenties.
Figuur 3.1. Afbeelding hoogtebelemmeringen bakens nabij luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen= VDF. Rode lijnen= NDB.
Radarverstoringsgebied Volkel
Om het ongestoord functioneren van radar- en communicatie-apparatuur op de vliegbasis Volkel te waarborgen ligt er rond deze vliegbasis een cirkel met een straal van 50 nautische mijl (=27,8 km), gemeten vanaf de positie van de radar. Binnen dit radarverstoringsgebied moet voor ieder obstakel hoger dan 65 meter worden berekend of er verstoring van de radar optreedt. Dit plangebied ligt niet binnen dit radarverstoringsgebied.
Uitsnede uit kaart hoogtebelemmeringen als gevolg van luchthaven Eindhoven. Blauwe lijnen- arcering= radarverstoringsgebied van vliegbasis Volkel.
3.3 Provinciaal Beleid
3.3.1 Omgevingsvisie
De Brabantse Omgevingsvisie bevat de belangrijkste ambities voor de fysieke leefomgeving voor de komende jaren. Op 14 december 2018 is de omgevingsvisie vastgesteld. Daarna volgt een doorvertaling in een Omgevingsverordening en programma's. Tot die zijn vastgesteld blijven bestaande beleidsplannen voor natuur, ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer en milieu en water van kracht. Daarmee wil Brabant op tijd klaar zijn voor de Omgevingswet wanneer deze in 2021 wordt ingevoerd.
In de Omgevingswet staan waarden als veiligheid, gezondheid en duurzame omgevingskwaliteit centraal. De Brabantse Omgevingsvisie voegt daar ambities aan toe voor vier hoofdopgaven: de energietransitie, een klimaatproof Brabant, Brabant als slimme netwerkstad en een concurrerende, duurzame economie. Voor ieder van deze opgaven geeft de omgevingsvisie aan wat de ambities op lange termijn zijn: wat is er nodig om Brabant in 2050 een gezonde, veilige en prettige leefomgeving te laten zijn? Maar ook een concreet tussendoel: waar moeten we in 2030 op zijn minst staan om dat langetermijndoel te halen? De omgevingsvisie geeft ook aan op welke nieuwe manieren de provincie met betrokkenen wil samenwerken aan omgevingsvraagstukken en welke waarden daarbij centraal staan.
3.3.2 Structuurvisie
Op 19 maart 2014 is de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 (Noord Brabant) in werking getreden. Deze structuurvisie is een actualisatie van de visie die in 2010 werd vastgesteld. De structuurvisie bestaat uit twee delen (A en B) en een uitwerking.
Deel A
Deel A bevat de hoofdlijnen van het beleid. Hierin heeft de provincie haar belangen gedefinieerd en ruimtelijke keuzes gemaakt. De ruimtelijke visie van de provincie bestaat op hoofdlijnen uit een robuust en veerkrachtig natuur- en watersysteem, met aandacht voor bescherming tegen hoogwater, droogte en biodiversiteit. Een multifunctioneel landelijk gebied, waar de functies landbouw, recreatie en natuur in relatie tot elkaar ruimte krijgen en een gevarieerd en aantrekkelijk stedelijk gebied met sterke steden, groene geledingszones en uitloopgebieden (intensieve recreatie, stadslandbouw). Aandacht wordt gevraagd voor sterke regionale economische clusters, (inter)nationale bereikbaarheid en knooppuntontwikkeling (zowel in de centra als aan de randen van de steden). De provincie realiseert haar doelen door regionaal samen te werken, te ontwikkelen, te beschermen en te stimuleren.
Deel B
De ruimtelijke belangen en keuzes zijn in vier ruimtelijke structuren geordend. Deze vier ruimtelijke structuren worden in deel B beschreven en zijn:
- de groenblauwe structuur;
- het landelijk gebied;
- de stedelijke structuur;
- de infrastructuur.
In dit geval is het plangebied volledig gelegen binnen de stedelijke structuur. De stedelijke structuur bestaat uit de steden en dorpen in Noord-Brabant. De provincie kiest hier voor twee perspectieven. Ten eerste stedelijke concentratiegebieden waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen. De provincie wil de verstedelijking op goed ontsloten plekken concentreren en de groene ruimte tussen steden openhouden. Ten tweede dienen kernen in het landelijk gebied zoveel mogelijk te worden ontzien van verdere verstedelijking. Alleen de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt daar opgevangen.
Eindhoven vormt samen met de provincie en met de steden Breda, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg het stedelijk netwerk BrabantStad. Dit samenwerkingsverband vervult een voortrekkersrol bij de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Noord-Brabant. Sterke steden zijn een voorwaarde voor de toekomst van Noord-Brabant. Vooral in deze steden is de dynamiek van Noord-Brabant goed zichtbaar. De provincie ziet deze steden als het brandpunt van de verstedelijking. Hier wordt geĆÆnvesteerd in de binnensteden (stationsgebieden, kanaal- en snelwegzones) en worden hoogstedelijke functies, zoals bovenregionale voorzieningen, geconcentreerd. Daardoor wordt de centrale positie van de steden versterkt en het draagvlak voor hoogwaardig openbaar vervoer en stedelijke- en culturele voorzieningen op peil gehouden. Dat draagt bij aan een hoogwaardig leef- en vestigingsklimaat in Noord-Brabant.
Goederenknooppunten zijn locaties die multimodaal en minstens bimodaal zijn of kunnen worden ontsloten, die geschikt zijn voor bedrijven die afhankelijk zijn van een multimodale ontsluiting en die gericht zijn op de overslag van goederen. Om een verschuiving van de vervoersmodaliteit weg naar een andere (spoor en/of water) te bevorderen (modal shift) wil de provincie de ruimte rond deze knooppunten vooral reserveren voor bedrijven die daarvan afhankelijk zijn. Zo ontstaat een betere transportefficiƫntie, een betere benutting van de infrastructuur en kunnen goederenstromen beter gebundeld worden (logistieke clustering).
Uitsnede structurenkaart Structuurvisie Ruimtelijke Ordening 2014 Noord-Brabant (locatie plangebied blauwe circel)
Toepassing plangebied
Onderhavig plangebied bevindt zich in binnen het 'Stedelijke concentratiegebied'. Het stedelijk concentratiegebied heeft een bovenlokale opvangtaak voor verstedelijking. De gemeenten maken in regionaal verband en met de provincie afspraken over de verdeling van het verstedelijkingsprogramma in de regionale ruimtelijke overleggen (RRO's). Zorgvuldig ruimtegebruik en toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) zijn voorwaarden bij het maken van regionale afspraken.
3.3.3 Interim omgevingsverordening
De Interim omgevingsverordening is vastgesteld door Provinciale Staten op 25 oktober 2019 en vervangt een aantal provinciale verordeningen:
- provinciale milieuverordening;
- verordenring natuurbescherming;
- verordening ontgrondingen;
- verordening ruimte;
- verordening water;
- verordening wegen.
Om straks klaar te zijn als de Omgevingswet in werking treedt, heeft de provincie eerst een Interim omgevingsverordening vastgesteld. Het is een āInterimā omgevingsverordening om zo te benadrukken dat dit een tussenstap is naar de ādefinitieveā omgevingsverordening gebaseerd op de Omgevingswet.
De Interim omgevingsverordening is gebaseerd op de huidige wetgeving en moet aan de wettelijke bepalingen van die wetgeving voldoen. Dat betekent dat nieuwe mogelijkheden uit de Omgevingswet nog niet zijn verwerkt. Er is wel zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de Omgevingswet en de voorwaarden voor een omgevingsverordening (bijvoorbeeld bij de opbouw en de digitale vormgeving).Deze Interim omgevingsverordening voegt de bestaande regels over de fysieke leefomgeving zoveel mogelijk samen in ƩƩn verordening en is beleidsneutraal. Alleen aanpassingen die nodig zijn vanwege de samenvoeging of vanwege al vastgesteld beleid, zoals de omgevingsvisie, worden meegenomen.
In de Interim omgevingsverordening staan regels voor:
- Burgers en bedrijven: dit zijn zogenaamde rechtstreeks werkende regels voor activiteiten. Deze regels bevatten voorwaarden om zoān activiteit te verrichten en geven ook aan of je bijvoorbeeld eerst een melding moet doen voordat je mag beginnen.
- Bestuursorganen van de overheid: dit zijn zogenaamde instructieregels. Met deze regels kan de provincie een opdracht geven aan gemeenten over onderwerpen die zij in het bestemmingsplan moeten opnemen of aan het waterschap over de manier waarop ze hun taken uitvoeren.
Rechtstreeks werkende regels voor burgers en bedrijven
Het gaat hier om regels die naast een eventuele vergunningplicht gelden. Er zijn in de Interim omgevingsverordening voor de volgende themaās rechtsreekse regels opgenomen: grondwaterbescherming, grondwateronttrekking, bodemsanering, stortplaatsen, ontgrondingen, varend ontgassen, stiltegebied, wegen, natuur en landbouw. De meeste van deze regels waren eerst opgenomen in de Provinciale milieuverordening, de Verordening wegen, de Verordening ontgrondingen en de Verordening natuurbescherming.
Binnen het plangebied zijn voor de volgende werkingsgebieden rechtstreekse regels van toepassing:
- Stedelijk gebied;
- Diep grondwaterlichaam;
- Geen Attentiezone waterhuishouding;
- Stalderingsgebied.
Uitsnede Interim omgevingsverordening Brabant (plangebied globaal blauw aangeduid).
Stedelijk gebied en stalderingsgebied
Deze werkingsgebieden zijn relevant voor de rechtstreeks werkende regels ten aanzien van landbouw. Binnen het plangebied is geen landbouw toegestaan. Om die reden is dit werkingsgebied voor dit plangebied niet relevant.
Diep grondwaterlichaam
Dit werkingsgebied is in dit plangebied relevant voor de rechtstreeks werkende regels ten aanzien van grondwater. In dit plangebied is de onconventionele winning van koolwaterstoffen verboden. Hiervan is geen sprake.
Geen Attentiezone Waterhuishouding
De Waterwet biedt in hoofdstuk 6 ruimte aan provincie en waterschap om waar nodig zelf in regelgeving te voorzien. De waterschappen zijn als watersysteembeheerder verantwoordelijk voor de regulering van de handelingen in het regionale watersysteem. De Waterwet maakt hierop een uitzondering voor drie specifieke categorieƫn van grondwateronttrekkingen. Deze categorieƫn zijn opgenomen in artikel 6.4 van de wet. Het betreft onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, bodemenergiesystemen en onttrekkingen van meer dan 150.000 m3 per jaar ten behoeve van industriƫle toepassingen. Voor deze categorieƫn van onttrekkingen is de provincie bevoegd om bij of krachtens verordening regels te stellen.
Artikel 6.4, tweede lid, van de Waterwet biedt de mogelijkheid om onttrekkingen ten behoeve van bodemenergiesystemen van ten hoogste 10 m3 per uur vrij te stellen van de vergunningplicht. Deze vrijstelling van de vergunningplicht is ook in de Interim omgevingsverordening opgenomen, in artikel 2.21.
Instructieregels
Dit zijn de regels die tot voor kort waren opgenomen in de Verordening ruimte Noord-Brabant.
Voor dit plangebied gaat het om de volgende thema's:
- Stedelijk gebied;
- Concentratiegebied;
- Stalderingsgebied;
- Norm wateroverlast stedelijk gebied;
- Normen wateroverlast.
Ad. 1. Stedelijk gebied
Wat betreft het thema stedelijk gebied zijn de volgende aspecten van belang:
Externe werking NNB
Dit bestemmingsplan leidt niet tot een aantasting van ecologische waarden en kenmerken in het NNB zodat dit aspect niet aan de orde is in dit bestemmingsplan.
Windturbines
Dit bestemmingsplan maakt geen windturbines mogelijk. De regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Veehouderij
Dit aspect is niet aan de orde in dit bestemmingsplan. De regels zijn niet van toepassing op dit bestemmingsplan.
Duurzame stedelijke ontwikkeling
In artikel 3.42 van de Interim omgevingsverordening is aangegeven dat een bestemmingsplan, gelegen in stedelijk gebied en voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor o.a. werken, onderbouwd moet worden dat de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken en het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
In paragraaf 3.5 wordt ingegaan op de regionale afspraken. Hieruit volgt dat in afstemming met het Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) de programmering bedrijventerreinen in juli 2021 is vastgesteld. In het Ruimtelijke Regionaal Overleg (RRO) is de programmering van de bedrijventerreinen ook vastgesteld. In de regionale programmering is het GDC opgenomen als vestigingslocatie voor grootschalige Brainport gelieerde logistiek en staat deze op groen. Deze ontwikkeling past aldus binnen de regionale afspraken. In de regels (artikel 3.1) zijn deze afspraken ook verankerd.
Verder is in paragraaf 3.2.2 ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat behoefte is aan deze ontwikkeling. De ontwikkeling past binnen de vraag-aanbodverhoudingen in de bedrijfsruimtemarkt van SGE. Daarom zal de realisatie van deze ontwikkeling niet leiden tot overaanbod van grootschalig bedrijventerrein of onaanvaardbare leegstand van bedrijfsruimte in de marktregio. Daarnaast is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Doordat de gronden in het voorheen geldende bestemmingsplan bestemd waren als 'Bedrijf - uit te werken' waren de gronden reeds gereserveerd voor (logistieke) bedrijvigheid.
Ad. 2 Concentratiegebied
Voor het concentratiegebied is in artikel 5.18 Interim omgevingsverordening bepaald dat Gedeputeerde Staten in overleg met de regio's ten minste eens per bestuursperiode relevante prognoses en analyses opstellen, zoals in ieder geval een bevolkings- en woningbehoefteprognose, een prognose voor de ruimtebehoefte aan bedrijventerreinen en een trendanalyse van de mobiliteitsontwikkeling, die richting gevend zijn voor de gezamenlijk te maken afspraken. Verder is aangegeven dat de prognoses en analyses rekening houden met het principe van concentratie van verstedelijking. Aan voornoemd artikel is voldaan. In paragraaf 3.5 is hier nader op ingegaan. Kortheidshalve wordt hiernaar verwezen.
Ad 3. Stalderingsgebied
Het plangebied is aangeduid als een stalderingsgebied waarbinnen regels gelden voor hokdierhouderijen. Dit is in dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Ad. 4 en ad. 5 Norm wateroverlast stedelijk gebied en Normen wateroverlast
Het waterschap is in de Interim omgevingsverordening aangewezen als beheerder van het regionale watersysteem met de daarbijbehorende regels waaraan voldaan moet worden. Dit wordt niet in het bestemmingsplan geregeld.
Geconcludeerd kan worden dat dit bestemmingsplan past binnen de regels van de Interim omgevingsverordening.
3.4 Gemeentelijk Beleid
3.4.1 Omgevingsvisie Eindhoven
Samen met de stad heeft de gemeente Eindhoven een omgevingsvisie opgesteld. Met ons hebben meegedacht: inwoners, ondernemers, belangenorganisaties, GGD, Veiligheidsregio, Omgevingsdienst, woningcorporaties, projectontwikkelaars, investeerders en andere overheden (buurgemeentes, provincie, rijk). Op 16 juni 2020 is de omgevingsvisie vastgesteld door de gemeenteraad.
De omgevingsvisie is een integraal verbindende visie voor de fysieke leefomgeving die focus aanbrengt bij het inrichten van onze stad en stimuleert om samen te werken aan de stedelijke opgaven. De omgevingsvisie is gebaseerd op bestaand beleid. Het hebben van een omgevingsvisie is onder de nieuwe Omgevingswet verplicht. Omdat een omgevingsvisie allesomvattend is, willen we die lerende wijs ontwikkelen. Dat betekent concreet dat we, eerder dan wettelijk verplicht, met een omgevingsvisie komen. Maar dan wel een 'light-variant' (versie 1.0), die we ƩƩn of twee jaar later gaan aanvullen en verfijnen.
Deze omgevingsvisie (versie 1.0) is gebaseerd op het bestaand beleid. Het document vervangt niet de bestaande beleidsdocumenten, maar is een aanvullend beleidsdocument. De interim structuurvisie blijft daarom nog steeds van kracht. Bij het opstellen van een omgevingsvisie versie 2.0 wordt de interim structuurvisie wel ingetrokken.
Brainportregio
De Brainportregio is een technologische topregio en ƩƩn van de belangrijkste pijlers van de Nederlandse economie. De sleutel tot dit succes is samenwerking. Het is een regio van contrasten en dat maakt ons uniek: een hecht netwerk van steden, stedelijke buurgemeenten, dorpen en bewoond landelijk gebied. Je bent snel in de stad of juist in het groen, er is cultuur Ʃn natuur. We zijn sterk in high tech, design en innovaties en kennen een dynamische economie en een gastvrije bourgondische levensstijl. De strategie van de regio is gericht op het sterker maken van deze kwaliteiten door aan te haken op de eigen kracht en identiteit van de deelgebieden.
Ambitie
Als centrumstad vervult Eindhoven een cruciale rol bij de versterking van Brainport Eindhoven als economische wereldspeler op het gebied van kennisintensieve maakindustrie en design. Om internationaal concurrerend te blijven, streeft Eindhoven samen met de regio naar een excellent woon- en werkklimaat. Eindhoven zet daarom in op gezonde en duurzame verstedelijking met behoud van stedelijke en dorpse kwaliteiten en met bijzondere aandacht voor sociale cohesie en inclusie. Eindhoven is in staat om zich snel aan te passen aan de steeds veranderende vraag naar geschikte en betaalbare ruimte om te wonen, werken, verblijven en recreƫren. Deze ambitie vertaalt zich naar vier deelambities. Eindhoven als:
- economische wereldspeler;
- gezonde en toekomstbestendige stad;
- een sociale, inclusieve en gastvrije stad, en,
- een authentieke stad met sterke gebieden.
Van ambitie naar stedelijke opgaven
Als we onze ambities leggen naast de huidige kwaliteiten en structuren van de stad en de actuele trends en ontwikkelingen, zien we een aantal stedelijke opgaven voor de stad. Brainport Eindhoven blijft groeien, mede door de sterke economische positie.
De ambities en groei vragen om ruimte voor nieuwe woningen, bedrijven en voorzieningen. Ruimte die we bieden door te verdichten in het gebied binnen de Ring en door te verdichten nabij voorzieningen als HOV en winkelcentra. Met name binnen de Ring is voldoende ruimte om te verdichten, omdat er nog relatief weinig mensen wonen. Met de keuze voor verdichten binnen de Ring gaan we duurzaam om met de (groene) ruimte die de stad heeft. We behouden hiermee de kwaliteit van de groenstedelijke woonwijken, de landschapsparken en het buitengebied.
De keuze voor een compact stedelijke woonmilieu gaat gepaard met forse investeringen in o.a. bereikbaarheid, luchtkwaliteit, groen en voorzieningen.
Eindhoven wil een leefbare en een inclusieve stad zijn waar iedereen kan profiteren van het succes van de Brainport. Dat vraagt om keuzes ten aanzien van het woning- en voorzieningenaanbod. Het verschil tussen de ambitie en de huidige stand van zaken in Eindhoven leidt tot zes concrete stedelijke opgaven:
- Werken aan een gezonde groei van de stad.
- Werken aan een aantrekkelijk en hoogstedelijk centrum.
- Werken aan leefbare, sociale wijken met een sterke identiteit.
- Werken aan een duurzame en concurrerende economie.
- Werken aan de energietransitie van de stad.
- Werken aan een goede stedelijke bereikbaarheid.
Samen werken aan de stedelijke opgaven
Dit zijn de opgaven waar we als gemeente de komende jaren samen met onze partners aan werken. Wij werken zelf aan deze opgaven, maar stimuleren ook andere partijen in de stad om dit te doen. We bepalen samen met de stad en regio wat kansrijke initiatieven en locaties zijn. We geven prioriteit aan initiatieven die bijdragen aan meerdere stedelijke opgaven tegelijkertijd en kwaliteit toevoegen aan de stad. Hiernaast zetten we in op het beschermen en versterken van de stedelijke en groene hoofdstructuur van de stad. De gemeente organiseert het werken aan de stedelijke opgaven met thematische en gebiedsprogramma's en stimuleert o.a. via regels en uitgangspunten zoals opgenomen in de omgevingsvisie dat ook andere initiatiefnemers bijdragen aan het realiseren van de opgaven.
Plangebied
Het versterken van de economie blijft een belangrijke opgave van onze stad. Dat doen we door te werken aan het versterken van de bedrijventerreinen, de campussen, kantorenlocaties en buurteconomie met aandacht voor duurzaamheid. Dit bestemmingsplan is gericht op de afronding van het bedrijventerrein GDC-Noord aan de zuidwestzijde. Door ƩƩn grootschalig bedrijfsgebouw ten behoeve van de sector logistiek te realiseren wordt invulling gegeven aan de gronden die tot op heden niet worden gebruikt als bedrijventerrein. Hiermee wordt tevens voorzien in een behoefte aan deze bedrijvigheid. Het gebouw wordt niet op gas gestookt en levert hierdoor een bijdrage aan de gewenste verduurzaming van bedrijventerreinen.
Het bestemmingsplan is in lijn met de uitgangspunten van de omgevingsvisie.
3.4.2 Interimstructuurvisie 2009
In december 2009 is de Interimstructuurvisie 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. Met de Interimstructuurvisie 2009 geeft de gemeenteraad invulling aan de ambitie om Eindhoven door te ontwikkelen in zijn kwalitatief hoogwaardige combinatie van wonen, werken en groen. De nadruk ligt daarbij ook op leefbaarheid en bereikbaarheid. Als kerngemeente van Brainport Zuidoost Brabant stuurt Eindhoven aan op het bieden van ruimte aan een krachtige ontwikkeling van deze economische kernzone, een hoge kwaliteit van de leefomgeving en aandacht voor sociale betrokkenheid en ondernemend burgerschap tot op buurtniveau. Op deze wijze geeft de raad invulling aan het begrip duurzame ruimtelijke kwaliteit.
3.5 Bedrijvigheid
In maart 2016 is de (nieuwe) bedrijventerreinennota Eindhoven 'Aan de slag voor waardevolle werklocaties' vastgesteld door de gemeenteraad. Met deze nota wordt richting gegeven aan het beleid voor en de ontwikkelingsrichting van de bedrijventerreinen. De nota heeft betrekking op de 16 grootste (>5 ha) bedrijventerreinen van Eindhoven, inclusief campussen. De helft van de werkgelegenheid in Eindhoven en de regio hangt samen met deze 16 bedrijventerreinen. Daarmee zijn de terreinen een heel belangrijke pijler onder Brainport, de tweede economische motor van Nederland en een van de meest prominente hightech centra van Europa. Veel Brainport (gerelateerde) bedrijvigheid en economische clusters zijn op deze bedrijventerreinen - en die in de regio - gevestigd.
Doel van de nota is de grote waarde die de terreinen hebben naar de toekomst toe te borgen en verder te vergroten. Dit in het belang van het functioneren van de bedrijven en de welvaart en het welzijn van de inwoners in Eindhoven en Brainport. Daarbij wordt nadrukkelijk rekening gehouden met het brede palet aan economische activiteiten en daarmee samenhangende wensen en eisen die aan de bedrijventerreinen in Eindhoven worden gesteld.
In afstemming met de Stedelijk Gebied Eindhoven (SGE) is medio 2021 de 'programmering werlocaties SGE 2021' vastgesteld. In het RRO is de programmering van de bedrijventerreinen ook vastgesteld. In de regionale programmering is het GDC opgenomen als vestigingslocatie voor grootschalige Brainport gelieerde logistiek en staat deze volledig op groen. Dit betekent dat het bedrijventerrein GDC- Noord volledig ontwikkeld mag worden omdat regionaal is gebleken dat voldoende behoefte bestaat aan dergelijke bedrijvigheid. Met Brainport gelieerde logistiek zet de regio in op duurzame verstedelijking en zorgvuldig ruimtegebruik. Om die reden wil de regio terughoudend omgaan met grootschalige logistiek die geen toegevoegde waarde heeft of te grote negatieve effecten op het vestigings- en verblijfsmilieu met zich brengt. Daarnaast vraagt de high tech maakindustrie om hoogwaardige werklocaties die ruimte bieden aan de kwalitatief hoogwaardige bedrijvigheid waar vele werknemers in een kwalitatieve werkomgeving, vaak in combinatie met onderzoeks- en onderwijsactiviteiten en ruimte voor ontmoeting en interactie, verblijven. Zoals bijvoorbeeld BIC in Eindhoven. Dit verhoudt zich slecht tot de inpassing van de grootschalige logistieke activiteiten. Verder ziet de regio dat logistiek een faciliterende functie heeft voor de high tech maakindustrie en wil deze dan ook graag accommoderen op passende plekken zoals GDC-Noord. Tenslotte draagt het concentreren van logistieke activiteiten op een goed ontsloten plek ook bij aan het beperken van onnodige verkeersbewegingen en betekent ook milieuwinst.
Het plangebied
In de nota worden de bedrijventerreinen van Eindhoven verdeeld in vier typen terreinen. Bedrijventerrein GDC Noord, waarvan dit bestemmingsplan onderdeel is, is aangewezen als 'modern gemengd (logistiek)'. Modern gemengd kenmerkt zich door moderner en hoogwaardiger vastgoed en een verzorgde openbare ruimte. Deze bedrijventerreinen functioneren doorgaans goed en kennen over het algemeen een lager leegstandspercentage. Het zijn gewilde locaties vanwege de goede ligging en bereikbaarheid. Er vestigen zich veel industriƫle-, maak-, bouw- en groothandelsbedrijven. Dit geldt voor het logistiek bedrijventerrein GDC Noord.
Dit plan ziet op de realisatie van ƩƩn grootschalige bedrijfsgebouw voor Brainport gelieerde logistiek. De ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is in de lijn met de strategie die voor dergelijke terreinen geldt. Daarnaast is de ontwikkeling in overeenstemming met de regionale programmeringsafspraken 'programmering werklocaties SGE 2021'. Voor de nadere motivering van de behoefte aan grootschalige brainport gelieerde logistieke bedrijvigheid wordt verwezen naar paragraaf 3.2.2 (ladder voor duurzame verstedelijking).
3.6 Archeologische En Cultuurhistorische Waarden
3.6.1 Archeologie
Wettelijk en beleidsmatig karakter
Nationaal beleid
Het Verdrag van Valletta (Malta) verplicht de Europese overheden tot het beschermen van archeologisch erfgoed. Hierbij wordt als uitgangspunt gehanteerd dat archeologische waarden in situ bewaard moeten blijven. Dat wil zeggen, dat er naar gestreefd moet worden om de waarden op de locatie te behouden. Als dit niet mogelijk blijkt, bijvoorbeeld wanneer andere belangen zwaarder wegen, dan moeten de waarden worden opgegraven en daarmee ex situ worden behouden. Het Verdrag van Valletta is doorvertaald in de Monumentenwet 1988, zoals deze gewijzigd is in september 2007. Sinds deze wijziging van september 2007 is de gemeente het bevoegd gezag op het gebied van archeologie en cultuurhistorie. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. De uitgangspunten uit het Verdrag van Valletta (Malta) blijven in de Erfgoedwet de basis van de omgang met archeologie. Gemeenten houden een belangrijke rol in het archeologische stelsel. In bestemmingsplannen en het toekomstig omgevingsplan houden ze rekening met (te verwachten) archeologische waarden door het stellen van regels. Het al dan niet stellen van regels ten aanzien van archeologie dient te rusten op voldoende informatie over de archeologische situatie. Deze informatie kan worden verkregen door gebiedsdekkende kaarten waarop de archeologische (te verwachten) waarden in de ondergrond zichtbaar zijn. Op basis hiervan kan archeologisch beleid worden ontwikkeld.
Gemeentelijk beleid
De gemeente Eindhoven beschikt, als invulling van haar verantwoordelijkheid volgens de Erfgoedwet, over een eigen Archeologische verwachtingen- en waardenkaart. Met deze kaart wil de gemeente het ondergronds cultureel erfgoed van Eindhoven behouden door behoedzame ontwikkeling en beheer.
De geactualiseerde Archeologische verwachtingen- en waardenkaart (vastgesteld op 21 juni 2022) wordt beschouwd als een bureauonderzoek op gemeentelijk schaalniveau en geldt vanaf het moment van vaststelling als onderlegger voor nieuwe bestemmingsplannen en ā na inwerkingtreding van de Omgevingswet ā het omgevingsplan.
Op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart zijn de archeologische waarden en verwachtingen binnen de gemeentegrenzen aangegeven door middel van categorieĆ«n (de categorieĆ«n 1 tot en met 8). Ter bescherming van de archeologische waarden worden deze (met uitzondering van categorie 8) op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen als dubbelbestemming Waarde ā Archeologie. Hieraan zijn per categorie regels gekoppeld. Deze regels geven aan wanneer archeologisch onderzoek verplicht is. (Bouw)werkzaamheden die binnen de in de regels vermelde oppervlakten Ć©n diepte vallen worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek. Hierdoor kunnen bij ruimtelijke ordeningsprocedures sneller beslissingen worden genomen en kan de archeologie in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.
Archeologisch kader
De van oorsprong hoger gelegen oude bouwlanden met een dik plaggendek, waaruit een groot deel van het gemeentelijk grondgebied bestond, blijken een goed geconserveerd bodemarchief te herbergen. Maar ook andere landschappelijke eenheden - zoals de nattere beekdalen en de flanken daarvan, de vennen of het 'restveen' - blijken vaak een waardevol archeologisch gegevensbestand te bevatten. Het gemeentelijk bodemarchief geeft blijk van een bewoningsgeschiedenis van duizenden jaren en herbergt archeologische resten daterend uit de (late) prehistorie, de Romeinse tijd, de vroege middeleeuwen, de late middeleeuwen en nieuwe tijd. Deze gegevens zijn van groot belang voor de reconstructie van het verleden, temeer omdat geschreven bronnen in Eindhoven nagenoeg ontbreken.
Een bijzondere betekenis heeft de historische kern van Eindhoven, die als stad al in de loop van de late middeleeuwen een belangrijke regionale economische en bestuurlijke rol vervulde. Daarnaast kent de gemeente uit deze periode een aantal (verdwenen) hoeven, kasteeltjes, kerken, (water)molens en dergelijke die zowel archeologisch en cultuurlandschappelijk van hoge waarde zijn. Archeologische waarnemingen binnen en ook buiten de van oorsprong laatmiddeleeuwse historische kernen bieden mogelijkheden om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis, ontwikkeling en bewoningsdynamiek tussen de plattelandsdorpen en de stad in wording en kunnen daarmee een verrijking vormen voor de lokale en regionale geschiedenis. Daarnaast zijn in de gemeente resten van ondergronds militair erfgoed te verwachten. In de Tweede Wereldoorlog lag hier bijvoorbeeld een militair vliegveld ('Fliegerhorst Eindhoven') en de gemeente maakte deel uit van het operatieterrein 'Market Garden' van het geallieerde bevrijdingsleger.
Plangebied
De gronden binnen het plangebied zijn op de archeologische verwachtingen- en waardenkaart aangeduid als categorie 7, lage archeologische verwachting. Binnen deze categorie geldt een onderzoeksplicht bij elke bodemingreep dieper dan 30 centimeter beneden maaiveld Ʃn groter dan 25.000 m2. Deze onderzoeksplicht is geborgd op de verbeelding en in de regels.
Meldingsplicht toevalsvondsten
De wettelijke meldingsplicht voor archeologische toevalsvondsten geldt altijd (art. 5.10 Erfgoedwet 2016). Mochten tijdens grondwerkzaamheden (vermoedelijke) archeologische resten (vondsten, muurwerk, grondsporen et cetera) worden aangetroffen, dan dienen deze direct gemeld te worden aan de Minister van OCW en bij de (afdeling Omgevingskwaliteit) gemeente Eindhoven. Vervolgens zal bepaald worden of, en zo ja welke, aanvullende maatregelen getroffen dienen te worden.
3.6.2 Cultuurhistorie
Op 18 maart 2008 is de cultuurhistorische waardenkaart van Eindhoven vastgesteld. De kaart dient als beleidskader om bij ruimtelijke ontwikkelingen in de stad rekening te kunnen houden met de cultuurhistorie van Eindhoven. De kaart geeft, naast rijks- en gemeentelijke monumenten een overzicht van de historische structuur van wegen en waterlopen, historisch waardevolle stedenbouwkundige en landschappelijke- en groenstructuren, beschermde stads- en dorpsgezichten en monumentale bomen. Bij de samenstelling van de kaart is onder andere gebruik gemaakt van de gegevens van de provinciale cultuurhistorische waardenkaart. Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aanwezig.
3.7 Verkeer En Parkeren
3.7.1 Verkeer
Het GDC-Noord wordt begrensd door het spoor, de snelwegen en de Mispelhoefstraat. Vanuit de Mispelhoefstraat wordt er een nieuwe wegenstructuur aangelegd om het GDC-Noord te ontsluiten. Deze structuur sluit aan op het GDC Zuid, welke een verbinding heeft met de snelweg (via de Anthony Fokkerweg).
De beoogde ontwikkeling is gelegen aan De Schakel. In de uiteindelijke verkeersstructuur zal De Schakel een hoofdontsluiting vormen en een profiel krijgen van ca. 23 meter en bestaan uit twee rijbanen, een sloot, een berm en voorzien zijn van een fietspad. Daarnaast grenst het plangebied aan de zuidkant aan de nieuwe ontsluitingsweg (verbinding tussen GDC en de A58, door BIC noord).
3.7.2 Parkeren
Het uitgangspunt voor het parkeren is parkeren op eigen terrein. Voor dit plangebied zijn de parkeernormen zoals opgenomen in 'Actualisatie nota parkeernormen 2019' van toepassing.
De parkeerbehoefte moet op eigen terrein worden afgewikkeld. Op eigen terrein is hiervoor voldoende ruimte.
3.8 Groen
3.8.1 Groenbeleidsplan
Begin 2017 is een actualisatie van Groenbeleidsplan door de gemeenteraad vastgesteld. Dit Groenbeleidsplan 2017 is gemaakt met de veranderende rol van de overheid in het achterhoofd. Het voorziet in vier sporen "het verhaal van de stad", wat de waarde van groen is (functies als uitgangspunt), welke ambitie de gemeente daarmee heeft en het daadwerkelijke groenbeleid. Het groenbeleidsplan heeft als doel het duurzaam veiligstellen en ontwikkelen van een kwalitatief hoogwaardige groenstructuur met daarin passende functies. Hiermee levert de toepassing van het groenbeleid een wezenlijke bijdrage aan een aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving als karakteristieke kwaliteit van Eindhoven. Een omgeving die leefbaar en klimaatadaptief is en een volwaardig vestigingsklimaat biedt voor Brainport.
Het groenbeleid sluit aan op de geomorfologische structuur van de stad: de structuur van dekzandruggen en beken (Dommel en Gender) die Eindhoven hebben gevormd. Op basis van de tuinstad gedachte is bij de verdere ontwikkeling van Eindhoven sterk ingezet op het behoud van de groene ruimten tussen de voormalige dorpen. Genneper Parken (tussen Stratum en Gestel), Brainport Park (tussen Strijp en Woensel) en De Karpen (tussen Woensel en Tongelre) vormen nog altijd imposante, groene wiggen, die tot diep in de stad reiken. Het behoud van de robuuste groenstructuur, die vanuit het buitengebied, via de wiggen tot aan de bomen bij de voordeur reikt, is een belangrijk uitgangspunt van het groenbeleidsplan.
Het Groenbeleidsplan heeft in principe betrekking op al het groen van Eindhoven, dus niet alleen het groen in eigendom van de gemeente. Omdat niet al het groen bescherming krijgt door een specifieke groenbestemming en de gemeente enkel directe invloed heeft op haar eigen eigendommen, is niet al het groen automatisch beschermd.
In het Groenbeleidsplan 2017 zijn onder andere procesafspraken genoemd die een relatie hebben met een ruimtelijke procedure. Het betreft een procesafspraak over groenplannen bij ontwikkeling van gebouwen of gebieden en de procesafspraak over de groenregelingen voor bomen (Verordening Bomen en Nadere regels bomen) en de Regeling Groencompensatiefonds. De genoemde groenplannen dienen een toelichting van de groene inrichting van een ontwikkeling te geven. Behoud van het bestaande groen is het uitgangspunt, evenals het (door)ontwikkelen van de groene kwaliteiten waar nodig. Het Groenbeleidsplan 2017 geeft in een kaart met zes ruimtelijke strategieƫn de kaders voor de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot groen.
Uitsnede 'Ruimtelijke Strategieƫnkaart' (locatie plangebied blauw aangeduid)
Toepassing plangebied
In dit plangebied is volgens het Groenbeleidsplan 2017 de ruimtelijke strategie 'stad, rood beeldbepalend' aanwezig (Ruimtelijke strategieƫnkaart). In 'stad, rood beeldbepalend' richt het groenbeleid zich op een bepaalde verweving van groen tussen rood. Dat wil zeggen dat groen een ondersteunende functie heeft ten opzichte van de stedelijke identiteit ('aankledingsgroen') of een recreatieve functie voor de woonomgeving (parken). Het beleid is erop gericht deze groene elementen of functies te behouden. Het oppervlak groen binnen deze categorie zou niet verder af moeten nemen. Daarnaast is het plangebied gelegen in een groenarm gebied. Het beleid geeft aan in deze gebieden te streven naar uitbreiding van het groenareaal.
De bestemming 'Bedrijf' grenst aan de westzijde aan de 'groenzone' van GDC Noord. Deze groenzone is met name van belang voor de waterbergingsopgave die ontstaat als gevolg van het toegenomen verhard oppervlak voor het gehele bedrijventerrein GDC-Noord. De gronden met de bestemming 'Bedrijf' binnen het plangebied hebben op basis van het voorheen geldende bestemmingplan de bestemming 'Bedrijf ā Uit te werken'. De gronden waren dus reeds gereserveerd voor het bedrijventerrein met bebouwingsmogelijkheden. Laat onverlet dat we op deze locatie binnen de mogelijkheden maximaal willen inzetten op het toepassen van groen binnen het plangebied. Voor het toepassen van groen in het plangebied zal voornamelijk ingezet worden op verticaal groen. Daarnaast zal in samenspraak met Trefpunt Groen bekeken worden welke andere groen mogelijkheden toegepast kunnen worden binnen de bestemming 'Bedrijf'. Hierdoor wordt een bijdrage geleverd aan de uitbreiding van het groenareaal op GDC Noord. De waterbergingsopgave voor deze ontwikkeling zal tevens plaatsvinden in de 'groenzone', grenzend aan de bestemming 'Bedrijf'.
3.8.2 Beleid Bomen
Het gemeentelijk beleid ten aanzien van bomen is vastgelegd in de Verordening Bomen 2021. Deze is op 6 april 2021 door de gemeenteraad vastgesteld en de verordening met bijbehorende regels is op 23 april 2021 in werking getreden. De Verordening en (uitwerking daarvan in) nadere regels voor compensatie is van toepassing op bomen die niet vallen onder de regelgeving van de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming is van toepassing op:
- bossen die buiten de 'bebouwde kom Wnb' liggen;
- alle beplantingen van bomen die groter zijn dan 10 are;
- bomen in een rijbeplanting, als de rij uit meer dan 20 bomen bestaat.
Voor het vellen van bomen dient, behoudens een aantal vrijstellingen, een melding te worden gedaan bij de Provincie Noord Brabant. Er is een herplantplicht van toepassing.
Voor bomen geldt dus of de Wet natuurbescherming of de Verordening Bomen 2021.
Verordening Bomen 2021
In de Verordening Bomen 2021 is de bescherming van bomen geregeld, doordat voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig is. Daarbij kan ook nog worden gezorgd voor herplant van de te kappen bomen (compensatieplicht). De verordening bevat regels over hoe wordt omgegaan met overlast door bomen, de compensatieplicht bij kap, de indieningvereisten bij een vergunningaanvraag, de beoordeling (weigeringsgronden) van een kapaanvraag en het aanbrengen van verlichting in bomen.
Conform de verordening is een vergunning voor kappen van bomen nodig als:
- bomen vanaf 45 cm stamomtrek op gemeentegrond of op particuliere percelen groter dan 250 m2;
- een houtopstand die voor de eerste keer wordt teruggesnoeid tot op de hoofdtakken of stam;
- een houtopstand, ongeacht de stamomtrek, die is aangelegd op grond van een herplant-, compensatie en/of instandhoudingsplicht of een overeenkomst met het college.
- voor het voorhanden of in voorraad hebben dan wel het vervoeren van een gekapte houtopstand of delen ervan met een plantenziekte is een omgevingsvergunning vereist, voor zover deze plantenziekte zich kan verspreiden is wel een vergunning nodig.
Groene kaart
Er is een groene kaart waarop ter informatie het volgende is aangegeven:
- groenstructuur van de gemeente Eindhoven (groene wiggen, groene dooradering en hoofgroenstructuur);
- groenarme gebieden;
- centrumgebied;
- bebouwde komgrens Wet natuurbescherming;
- (particuliere) percelen groter dan 250 m2.
De informatie op de groene kaart is nodig om:
- te duiden waar de waardevolle bomen staan;
- te duiden waar de monumentale bomen staan;
- inzicht te geven in de Bebouwde komgrens wet natuurbescherming;
- inzicht te geven in de gebieden waar een compensatiefactor geldt in het geval financiƫle compensatie aan de orde is, het centrumgebied en de groenarme gebieden.
Om de kaart actueel te houden wordt de informatie over de bomen op de kaart en de kadastrale situatie op de kaart, zeer frequent bijgewerkt. Zo blijft de kaart up-to-date en betrouwbaar voor zowel interne als externe gebruikers.
Compensatieplicht bomen
Door het kappen van bomen gaat groen verloren. Het weggevallen groen moet in beginsel worden gecompenseerd. Aan een omgevingsvergunning voor het kappen van een houtopstand (bomen) kunnen voorschriften worden verbonden. Onder andere kan een compensatieplicht worden opgelegd. In de Nadere regels Verordening bomen 2021 is bepaald wanneer een compensatieplicht ontstaat en hoe die wordt bepaald.
Nadere regels voor compensatie
De Verordening is uitgewerkt in nadere regels voor compensatie. Deze zijn op 21 april 2021 vastgesteld door het college en op 23 april 2021 in werking getreden. Het college mag op basis van de Verordening bomen 2021 compensatie opleggen zoals uitgewerkt in de 'Nadere Regels voor compensatie'.
Het plangebied
In dit plangebied zijn volgens de Groene kaart enkele 'basis bomen' aanwezig. Het label 'basis' geldt voor alle bomen in gemeentelijk eigendom die buiten ƩƩn van de andere categorieƫn vallen ofwel de overige bomen in de openbare ruimte. De status basisboom is toegekend aan bomen die in principe vervangbaar zijn.
Uitsnede Groene Kaart (groen = basis boom, blauw = waardevolle boom)
In de groen-, natte zone buiten de rooilijnen worden circa 40 nieuwe bomen geplant, die de te verwijderen bomen ruim voldoende compenseren.
3.9 Kabels, Leidingen En Straalpaden
Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels, leidingen of straalpaden aanwezig. Het planvoornemen wordt dan ook niet belemmerd door de aanwezigheid van kabels, leidingen en straalpaden.
Hoofdstuk 4 Milieuparagraaf
4.1 Milieueffectrapportage
4.1.1 Wettelijk kader
Met een milieueffectrapportage (m.e.r.) worden de milieugevolgen van een plan in beeld gebracht. De m.e.r. is gebaseerd op Europese regelgeving. In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in het Besluit m.e.r.. De Wm gaat vooral in op de procedure en de inhoudsvereisten. In het Besluit m.e.r. is geregeld in welke gevallen een m.e.r. moet worden opgesteld.
Bij het Besluit m.e.r. is een bijlage opgenomen waarin de criteria voor een m.e.r.-plicht (onderdeel C) en een m.e.r.-beoordelingsplicht (onderdeel D) staan. Een beoordelingsplicht houdt in dat moet worden nagegaan of er sprake is van (mogelijke) belangrijke milieugevolgen. Als deze niet kunnen worden uitgesloten, dan geldt een m.e.r.-plicht.
De onderdelen C en D zijn onderverdeeld in 4 kolommen:
- Kolom 1: de activiteit zelf
- Kolom 2: drempelwaarden activiteit
- Kolom 3: de kaderstellende plannen (zoals een bestemmingsplan)
- Kolom 4: de besluiten
De drempelwaarden van activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel D zijn indicatief. Indien een activiteit wordt genoemd in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarde van kolom 2 valt, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaatsvinden. Dit geldt zowel voor kaderstellende plannen, zoals een bestemmingsplan, als voor besluiten.
In dit kader is 11.3 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. van belang. Het gaat daarbij om:
- D 11.3: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein.
Vormvrije m.e.r-beoordeling
Bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aan de hand van de volgende aspecten te worden beoordeeld of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben:
- de kenmerken van de activiteit (aard, omvang, cumulatie met andere ontwikkelingen);
- de locatie van de activiteit (kenmerken van het plangebied en de kwetsbaarheid van de omgeving);
- de mogelijke gevolgen van de activiteit.
Deze ontwikkeling valt binnen het Besluit m.e.r. opgenomen criteria van de D-lijst (D11.3). Voor de ontwikkeling is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld welke als Bijlage 2 is opgenomen. Uit deze aanmeldnotite blijkt dat er geen significante negatieve effecten zijn te verwachten. Een uitgebreide m.e.r. is niet noodzakelijk. Het college van burgemeesters en wethouders hebben besloten dat geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden.
4.2 Bedrijven En Milieuzonering
Op basis van milieuzonering wordt bepaald welke categorieƫn bedrijven en/of inrichtingen in het plangebied zijn toegestaan. Dit houdt in dat er voldoende ruimtelijke scheiding moet zijn tussen milieubelastende bedrijven/inrichtingen en woongebieden. Hoe zwaarder de toegestane milieucategorie, hoe groter de afstand. Bij het bepalen van deze afstand wordt gebruik gemaakt van de VNG - brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009.
In deze brochure worden richtafstanden gegeven tot de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied. Bij een gemengd gebied geldt een kortere afstand dan bij een rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot gemengd gebied.
4.2.1 Staat van bedrijfsactiviteiten
De indeling van de bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten is vastgelegd in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Deze staat is gebaseerd op bovengenoemde VNG - brochure. In deze staat worden bedrijfsactiviteiten ingedeeld in een zestal categorieƫn met potentiƫle milieuemissies. Op grond van deze staat wordt een beleidsmatige selectie gemaakt van die bedrijfsactiviteiten die in het plangebied worden toegestaan. De bedrijven zijn op basis van de Standaard Bedrijfs Indeling (SBI -codes) in deze staat gerangschikt. Per bedrijfsactiviteit is voor elke ruimtelijk relevante milieucomponent (geur, stof, geluid en gevaar) een richtafstand aangegeven. Deze afstand moet in beginsel worden aangehouden tussen een bedrijf en milieugevoelige objecten (veelal woningen) om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Bij het bepalen van deze richtafstanden zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
- het betreft 'gemiddelde' moderne bedrijfsactiviteiten met gebruikelijke productieprocessen en voorzieningen;
- de richtafstanden hebben betrekking op het omgevingstype 'rustige woonwijk';
- de richtafstanden bieden in beginsel ruimte voor normale groei van de bedrijfsactiviteiten.
De grootste afstand van de milieucomponenten vormt de indicatie voor de aan te houden afstand van de bedrijfsactiviteit tot een milieugevoelig object. Elk bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit wordt in een bepaalde milieucategorie ingedeeld. De milieucategorie is direct afgeleid van de grootste afstand.
- categorie 1: grootste afstand 10 meter;
- categorie 2: grootste afstand 30 meter;
- categorie 3.1: grootste afstand 50 meter;
- categorie 3.2: grootste afstand 100 meter;
- categorie 4.1: grootste afstand 200 meter;
- categorie 4.2: grootste afstand 300 meter;
- categorie 5.1: grootste afstand 500 meter;
- categorie 5.2: grootste afstand 700 meter;
- categorie 5.3: grootste afstand 1.000 meter;
- categorie 6: grootste afstand 1.500 meter.
Dit bestemmingsplan ziet op de realisatie van ƩƩn grootschalig bedrijfsgebouw ten behoeve van logistiek. Omdat verder geen bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan is geen bedrijvenlijst opgenomen. In de bestemmingsregels worden deze bedrijfsactiviteiten als zodanig benoemd. De logistieke bedrijven (distributiecentra, pak en koelhuizen) vallen in milieucategorie 3.1.
4.3 Geluid
4.3.1 Wettelijk kader
De normstelling voor geluid is geregeld in de Wet geluidhinder, de Wet milieubeheer en de Wet luchtvaart. Het betreft normen voor industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai en luchtvaartlawaai. Er wordt uitgegaan van voorkeursgrenswaarden, waarvan in een aantal gevallen met ontheffing tot een bepaalde maximum hoogte, mag worden afgeweken.
De normstelling heeft tot doel nieuwe geluidhindersituaties en daarmee gezondheidsschade te voorkomen. Om dit doel te bereiken worden zones gedefinieerd, waarbinnen plannen met geluidgevoelige bestemmingen moeten worden getoetst aan de normen. Volgens de Wet geluidhinder gelden er voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Bij de voorkeursgrenswaarde mag worden verondersteld dat het percentage gehinderden beperkt is. Wanneer een maximale ontheffingswaarde wordt overschreden dan is er sprake van een locatie die in beginsel niet geschikt is voor de vestiging van een geluidgevoelige bestemming.
Bij plannen met geluidbelastingen in de bandbreedte tussen voorkeursgrenswaarde en maximale ontheffingswaarde moet er een nadere afweging worden gemaakt in hoeverre bron- en/of overdrachtmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidbelastingen te beperken. Voorbeelden van bronmaatregelen zijn een stiller wegdek en een verlaging van de snelheid bij auto's. Geluidschermen en geluidwallen zijn voorbeelden van overdrachtsmaatregelen.
4.3.2 Wegverkeerslawaai
In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen geprojecteerd. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op.
4.3.3 Railverkeerslawaai
Het plangebied ligt in de zone van de spoorlijn Eindhoven - Best. Omdat dit plangebied geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, levert dit aspect geen belemmeringen op.
4.3.4 Industrielawaai
Het plangebied maakt deel uit van een vrijwillig gezoneerd industrieterrein. In het plangebied worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Dit aspect levert dan ook geen belemmeringen op.
4.3.5 Luchtvaartlawaai
Luchthaven Eindhoven is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart (Eindhoven Airport). De Wet luchtvaart regelt het gebruik van luchtvaartuigen en luchtvaartterreinen in Nederland. De wet voorziet in regels over besluitvorming en normen voor alle luchthavens. Op basis van deze wet is voor luchthaven Eindhoven een luchthavenbesluit vastgesteld.
De Wet luchtvaart regelt onder andere dat grenswaarden moeten worden vastgesteld voor de maximaal toegelaten geluidbelasting door landende en opstijgende luchtvaartuigen. Deze geluidsbelasting wordt uitgedrukt in Kosteneenheden (Ke). De nadere regelgeving over de geluidsbelasting staat in het Besluit militaire luchthavens. De grenswaarde voor de maximaal toelaatbare geluidsbelasting voor het burgerluchtverkeer en voor het militaire luchtverkeer is in beginsel 35 Ke. Deze grenswaarde geldt voor woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen (art. 1 Besluit militaire luchthavens jo artikel 1.1 Bouwbesluit 2012) en voor standplaatsen en ligplaatsen.
De ligging van de Ke contouren is opgenomen in het luchthavenbesluit Eindhoven. In bijlage 7 is de 35 Ke contour voor het militaire luchtverkeer aangewezen en in bijlage 8 de contour van het commercieel burgerluchtverkeer. De cumulatieve Ke contouren staan in bijlage 3. Op de verbeelding van dit bestemmingsplan is de cumulatieve 35 Ke contour opgenomen. In de regels is bepaald dat hierbinnen geen geluidsgevoelige objecten (woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede standplaatsen en ligplaatsen) zijn toegestaan. De 35 Ke contour is tevens in het Barro en Rarro verwerkt. Het plangebied ligt binnen de 35 Ke-contour van het nabijgelegen vliegveld. Omdat in dit plan geen geluidgevoelige gebouwen mogelijk worden gemaakt, levert dit aspect geen belemmeringen op.
4.4 Luchtkwaliteit
4.4.1 Wettelijk kader
Hoofdstuk 5 (met name onder titel 5.2) van de Wet milieubeheer bevat bepalingen over luchtkwaliteit. Dit hoofdstuk voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. Dit gebeurt zodanig dat voldaan wordt aan de daartoe gestelde normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Hierdoor kunnen ruimtelijke ontwikkelingen doorgang vinden, terwijl ondertussen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit worden uitgevoerd.
Sinds 1 januari 2015 moet voldaan worden aan de Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3, voor fijnstof (PM10) geldt een jaargemiddelde van 40 microgram/m3 en een daggemiddelde van 50 microgram/m3. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor zwevende deeltjes (PM2,5) geldt met ingang van 1 januari 2015 een blootstellings-concentratieverplichting van ten hoogste 20 microgram per m3, gedefinieerd als gemiddelde blootstellingsindex.
4.4.2 Besluit niet in betekenende mate bijdragen
In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn voor bepaalde categorieƫn projecten grenzen vastgesteld. Op grond daarvan kan worden gesteld dat deze een 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) leveren aan de luchtverontreiniging. Deze projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Dit geldt onder andere voor:
- woningbouwlocaties die niet meer dan 1500 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 1 ontsluitingsweg;
- woningbouwlocaties die niet meer dan 3000 nieuwe woningen omvatten in de situatie met 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling;
- kantoorlocaties die niet meer dan 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 1 ontsluitingsweg en
- kantoorlocaties die niet meer dan 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte omvatten bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
Wanneer projecten wel in betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit, dient luchtonderzoek uitgevoerd te worden en moet worden getoetst aan de normen.
Kort samengevat dienen nieuwe plannen te worden beoordeeld op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkelingen mits:
- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
- een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
- een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
- een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL.
4.4.3 Besluit gevoelige bestemmingen
Met deze Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het 'Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)' is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer.
Het besluit is gericht op de bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor stikstofdioxide en fijnstof. Het gaat met name om kinderen, ouderen en zieken. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is als een 'gevoelige bestemmingen' wordt mogelijk gemaakt. Voor rijkswegen geldt een zone van 300 meter aan weerszijden en langs provinciale wegen 50 meter, gemeten vanaf de rand van de weg.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als 'gevoelige bestemming': scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties niet als gevoelige bestemming gezien.
In aanvulling op het Besluit gevoelige bestemmingen is er een Brabantse āHandreiking gevoelige bestemmingen luchtkwaliteitā opgesteld (maar in Eindhoven (nog) niet vastgesteld). Deze Handreiking heeft als uitgangspunt geheel nieuwe bestemmingen voor kinderen en ouderen (conform de AmvB gevoelige bestemmingen) niet te situeren binnen 50 meter van de wegrand van drukke gemeentelijke wegen (als eerstelijns bebouwing) of binnen 300 meter van snelwegen, ongeacht de berekende concentraties.
4.4.4 Goede ruimtelijke ordening
Naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' dient altijd te worden onderzocht of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het principe van een 'goede ruimtelijke ordening' blijft naast toetsing aan de 'Wet luchtkwaliteit' en het 'Besluit gevoelige bestemmingen' onverkort gelden. De Wet ruimtelijke ordening (Wro), art. 3.1, schrijft voor dat een bestemmingsplan moet voldoen aan de criteria voor goede ruimtelijke ordening. Die verplichting heeft in dit verband betrekking op situaties waarop het Besluit gevoelige bestemmingen niet ziet, maar die vanuit het oogpunt van goede ruimtelijke ordening onwenselijk zijn, bijvoorbeeld de bouw van woningen langs een snelweg, of de bouw van een school langs een drukke binnenstedelijke weg. In het algemeen is het verstandig om terughoudend te zijn met de vestiging van gevoelige bestemmingen nabij drukke (snel)wegen. De Gezondheidsraad concludeert niet voor niets dat ook bij concentraties beneden de grenswaarden gezondheidsschade kan optreden.
4.4.5 Planbeschrijving en toetsing
Dit bestemmingsplan ziet op de realisatie van ƩƩn grootschalig bedrijfsgebouw. Om na te gaan of deze ontwikkeling bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit kan gebruik worden gemaakt van de NIBM-tool. De CROW-publicatie 317 stelt dat voor een distributieterrein er 226 verkeersbewegingen per dag per hectare worden gegenereerd. Het gebouw heeft een netto oppervlakte van 4,3 hectaren. Er zal per dag dus 972 vervoersbewegingen worden gegenereerd. Er wordt uitgegaan van een worst-case scenario waarin 70% van het totale verkeersgeneratie vrachtverkeer zal bedragen. Op basis van de NIBM-tool wordt er door het planvoornemen maximaal 4,87 NO2 en 0,64 PM10 per jaar extra uitgestoten.
Figuur: NIBM-tool
Op basis van de NIBM-tool is nader onderzoek nodig naar de luchtverontreiniging. De luchtkwaliteit moet sinds 1 januari 2015 voldaan aan Europese grenswaarden: voor stikstofdioxide (NO2) geldt een maximaal jaargemiddelde van 40 microgram/m³ (µg/m³), voor fijnstof (PM10) geldt een maximaal jaargemiddelde van 40 microgram/m³ en een daggemiddelde van 50 microgram/m³. Het daggemiddelde mag jaarlijks maximaal 35 keer worden overschreden. Voor jaargemiddelde concentratie voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 microgram/m³. PM2,5 kan buiten beschouwing worden gelaten aangezien het verkeer betreft en de concentratie nergens hoger is dan 20 microgram/m³ in Eindhoven.
Het grootste gedeelte van het verkeer zal gaan rijden via de Schakel en Anthony Fokkerweg naar de A2/N2. Er is daarom onderzoek nodig of de luchtkwaliteit op de Anthony Fokkerweg zodanig verslechterd dat er sprake gaat zijn van een overbelaste situatie. Een methode om de luchtkwaliteit in de nieuwe situatie te berekenen is door de maximale bijdrage van verkeer zoals genoemd in de NIBM-tool op te tellen bij de al aanwezige achtergrondwaarden voor NOx en PM10 op de Anthony Fokkerweg. De NSL monitoringstool geeft inzicht in de al aanwezige achtergrondwaardes voor de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied. In Bijlage 3 wordt de huidige achtergrondconcentratie voor NOx en PM10 uit de NSL-tool op de Anthony Fokkerweg opgeteld bij de berekende concentratie. Er kan worden geconcludeerd dat de Europese grenswaarden niet worden overschreden. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet derhalve niet noodzakelijk.
4.5 Externe Veiligheid
Externe veiligheid gaat over het beperken en beheersen van risico's en effecten van calamiteiten, en over het bevorderen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen (inrichtingen, transportroutes en buisleidingen). Dat gebeurt door te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden, door de zelfredzaamheid te bevorderen en door de calamiteitenbestrijding te optimaliseren.
In deze paragraaf wordt ingegaan op externe veiligheid in relatie tot verschillende risicovolle bronnen en/of objecten in en nabij het plangebied. Hierbij wordt ook een beschrijving gegeven van het wettelijk kader en het gemeentelijk beleid op gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt het groepsrisico verantwoord.
4.5.1 Wettelijk kader
Op nationaal niveau zijn verschillende wetten en regels ten aanzien van externe veiligheid. Voor bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI; oktober 2004). Voor transport is het Besluit externe veiligheid transportroutes van toepassing (Bevt; april 2015). Voor buisleidingen moet worden getoetst aan het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb; januari 2011). Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico.
Plaatsgebonden Risico (PR)
Dit is een maat voor de kans dat iemand dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met een gevaarlijke stof. De gestelde norm is een ten minste in acht te nemen grenswaarde (PR 10-6/jr) die niet mag worden overschreden ten aanzien van 'kwetsbare objecten', alsmede een zoveel mogelijk te bereiken richtwaarde (PR 10-6/jr) ten aanzien van 'beperkt kwetsbare objecten';
Groepsrisico (GR)
Dit is een maat voor de kans dat een grotere groep tegelijkertijd dodelijk getroffen kan worden door een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht.
4.5.2 Gemeentelijk beleid: Visie Externe Veiligheid
De gemeente Eindhoven heeft de visie Externe Veiligheid: 'Risico's de maat genomen' opgesteld. De gemeenteraad heeft de visie op 19 mei 2009 vastgesteld waardoor het een kaderstellend beleidsstuk is geworden. Dit betekent dat lokale ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen vanuit de visie kunnen worden gemotiveerd.
In de visie wordt aangegeven waar ruimte bestaat voor nieuwe risicovolle bedrijvigheid en onder welke veiligheidsverhogende condities dat mogelijk is. Tevens wordt aangegeven waar in de stad geĆÆnvesteerd dient te worden in een beter niveau van beheersbaarheid. Tot slot wordt beschreven waar de veiligheid in de bestaande woonomgeving door het 'aanpakken' van bestaande knelpunten kan worden verbeterd.
In de visie Externe Veiligheid is GDC Acht Noord aangewezen als bedrijventerrein waar uitbreiding van bestaande risicovolle bedrijven, alsmede het vestigen van nieuwe risicovolle bedrijven is toegestaan. Wel dienen deze bedrijven te passen bij het ruimtelijk ambitieprofiel van Eindhoven. Voor bestaande situaties geldt bovendien dat het plaatsgebonden risico (PR10-6) zo klein mogelijk is door het gebruik van 'Best Bestaande Technieken (BBT)'. Bij nieuwe situaties dient de bulkopslag van meer dan 1 m3 van brandbaar tot vloeistof verdicht gas (zoals LPG, propaan e.d.) ondergronds plaats te vinden en dient de plaatsgebonden risicocontour (PR10-6) binnen eigen perceel, of over openbaar groen, weg en/of water te zijn gelegen.
4.5.3 Hogedruk aardgastransportleiding
Het plangebied is aan de zuidkant gelegen op ca. 100 meter vanaf de hogedruk aardgasleiding Z-506-1 (12,76 inch, 40 bar). Het invloedsgebied (1% letaliteit) van die leiding bedraagt 140 meter. Op 7 juni 2018 is een berekening gemaakt van de betreffende leiding voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaasgebonden risico hogedruk aardgasleiding
Uit de berekening is gebleken dat de leiding niet beschikt over een plaatsgebonden risico met een kans van 10-6 per jaar. Voor deze leiding geldt wel een belemmeringenstrook van 4 meter, zijnde een bebouwingsvrije zone voor onderhoudswerkzaamheden aan de leiding. Deze strook valt buiten het plangebied. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor het plan.
Groepsrisico hogedruk aardgasleiding
In de 'QRA hogedrukaardgasleidingen GDC-Noord' d.d. 7 juni 2018 zijn twee scenario's berekend. Ten eerste is de hoogte van het groepsrisico berekend in de huidige situatie. Hierna is het groepsrisico berekend inclusief de toename in populatie na realisatie van het plan. Voor de ontwikkeling is een populatiedichtheid gehanteerd van 40 personen/hectare. Dit is gelijk aan de populatiedichtheid welke het moederplan al mogelijk maakt. Het groepsrisico ligt ver onder de 0,1 * oriƫnterende waarde. De volledige QRA van de hogedrukaardgasleiding is opgenomen in Bijlage 4.
4.5.4 Transport rijkswegen A2
Nabij het plangebied vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats over de A2. Het gebied is op circa 45 meter van de Rijksweg A2 gelegen. Deze route is opgenomen in de Regeling Basisnet. In de Regeling Basisnet is opgenomen dat voor deze route een plaatsgebonden risicocontour wordt aangehouden van 21 meter. Het plan ligt buiten de plaatsgebonden risicocontour.
Het plan is ook gelegen buiten het plasbrandaandachtsgebied (PAG) van 30 meter, deze reikt niet buiten de bestemming verkeer (N2). Wel is het plangebied gelegen binnen het invloedsgebied van de Rijksweg A2. Op basis van de Visie externe veiligheid Eindhoven wordt hiervoor een invloedsgebied gehanteerd van 200 meter. Hierbinnen moeten nieuwe ruimtelijke plannen worden verantwoord. Op basis van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) is aangetoond dat het groepsrisico onder de oriƫnterende waarde blijft. Deze berekening is weergegeven in Bijlage 5. De externe risico's van de A2 zijn acceptabel. Er worden in dit kader geen belemmeringen voorzien.
4.5.5 Luchtvaartterrein Eindhoven
Wetgeving
Het plangebied ligt op enige afstand (ruim 1,5 km) van de luchthaven Eindhoven. Dit is een militair vliegveld met medegebruik door de burgerluchtvaart. De luchtvaart wordt beschouwd als een risicovolle activiteit. De voormalige Luchtvaartwet kende nog geen normstelling en beoordelingskader voor externe veiligheid. In de vigerende Wet luchtvaart is het reguleringsregiem uitgebreid met de milieuthema's externe veiligheid en lucht. Het regiem voor externe veiligheid is voor burgerluchthavens direct in werking getreden. Voor een militair vliegveld kan de Minister van Defensie besluiten dat te doen. De minister kan van die mogelijkheid op een nader te bepalen tijdstip gebruik maken.
Regelgeving voor luchthaven Eindhoven
Op 29 december 2007 is het Besluit tot aanwijzing van het militaire luchtvaartterrein Eindhoven in werking getreden. In dit besluit wordt tevens de geluidszone vastgelegd. Voorafgaand aan deze procedure is een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd. In het Milieueffectrapport Militair Luchtvaartterrein Eindhoven (MER) zijn o.a. de gevolgen voor geluid, de luchtkwaliteit en externe veiligheid weergegeven voor de maximaal mogelijke gebruiksruimte van de luchthaven.
Eind 2009 is de Regelgeving voor burgerluchthavens en militaire luchthavens (RBML) in werking getreden. Op basis van deze regelgeving moet een luchthavenbesluit worden opgesteld, waarin een grenswaarde voor externe veiligheid kan worden opgenomen. Het Luchthavenbesluit Eindhoven is op 1 oktober 2014 in werking getreden, zonder dat daarin regels over externe veiligheid zijn opgenomen. Voorafgaand aan deze procedure is tevens een milieueffectrapportage (m.e.r.) uitgevoerd.
Ruimtelijk interimbeleid voor luchthaven Eindhoven
In een brief van 28 oktober 2009 van het (voormalig) Ministerie van VROM is het ruimtelijke interimbeleid voor externe veiligheid voor de luchthaven Eindhoven opgenomen. In de bijlage van deze brief staan de voorwaarden opgenomen waaraan een gemeente zich moeten houden binnen de 10-6 en 10-5 plaatsgebonden risicocontouren van luchthaven Eindhoven. Dit beleid betekent dat:
- er geen objecten mogen worden geprojecteerd in de 10-5 PR-contour waar mensen verblijven;
- voor zogenoemde 'pijplijnplannen' (voor gemeente Eindhoven zijn dat BIC en GDC Acht Noord) binnen de 10-6 PRcontour een personendichtheid van 100 personen per hectare (richtwaarde) geldt waarbij de bebouwing zo laag mogelijk wordt gehouden;
- functies voor groepen beperkt zelfredzame mensen, grote publiekstrekkers en evenementen worden uitgesloten.
De 10-6 plaatsgebonden risicocontour van luchthaven Eindhoven ligt over een deel van het plangebied (aangeduid als 'veiligheidszone - luchtvaart'). In artikel 8.3 is geregeld dat geen onderwijs- en gezondheidszorgfuncties zijn toegestaan binnen deze aanduiding.
4.5.6 Bedrijventerrein GDC-Noord
Het plangebied is voor een klein gedeelte gelegen binnen het invloedsgebied van Wester Transport Eindhoven BV aan de Achtseweg Noord 13. Deze inrichting valt echter niet onder de werkingssfeer van het Bevi. De inrichting beschikt verder ook niet over een plaatsgebonden risicocontour. Wester Transport vormt met betrekking tot het aspect externe veiligheid geen belemmeringen voor het plan.
4.5.7 Verantwoording groepsrisico GDC Noord
Hoogte groepsrisico
Voor zowel de buisleiding Z-506-1 als voor de route A2 (Centrum - Batadorp) is het groepsrisico berekend. In beide gevallen komt het groepsrisico niet boven de 0,1 * de oriƫnterende waarde. Van beide berekeningen is een QRA opgesteld, deze QRA's zijn opgenomen in de bijlagen (Bijlage 4 en Bijlage 5).
Figuur 1 fN-curve hogedrukaardgasleiding Z-506-1
Figuur 2 fN-curve A2 Centrum-Batadorp
Mogelijkheden voor de hulpdiensten
Bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen:
Ten zuiden van het plangebied, aan de Mispelhoefstraat zijn zes bluswatervoorzieningen gelegen. Het plangebied is bereikbaar vanuit beide zijden van de Mispelhoefstraat en vanuit de schakel. Het plan kan hiermee bereikt worden vanuit drie verschillende windrichtingen in geval van calamiteiten
In de verantwoording van het groepsrisico voor het moederplan (2009) wordt vermeld dat de ontsluiting van het gebied goed is en over meerdere uitvalswegen beschikt. Wel zou de bereikbaarheid van de hulpdiensten vanaf de gemeente Best verbeterd kunnen worden.
Mogelijkheden tot zelfredzaamheid
Binnen het plan is alleen logistieke bedrijvigheid toegestaan. Hierbij zijn er geen mogelijkheden dat er voor een langere tijd groepen verminderd zelfredzame personen aanwezig zijn binnen het plangebied. De zelfredzaamheid in het plan wordt hiermee als goed beoordeeld.
Advies van de Veiligheidsregio
De Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost heeft op 11 mei 2017 het standaardadvies met bijbehorende brochure over de toepassing hiervan vastgesteld. Onderhavig plan past binnen de criteria van deze brochure, waardoor het standaardadvies wordt toegepast in deze situatie. Het standaardadvies betreft de volgende punten:
- communiceer actief met de omwonenden in het plangebied over de risico's van de gevaarlijke stoffen. Geef daarbij aan wat omwonenden moeten doen bij een incident, namelijk vluchten van risicobron af. Dit bevordet de zelfredzaamheid van omwonenden. Dit advies geldt ook voor bedrijfshulpverleningsorganisaties.
De gemeente Eindhoven sluit met haar beleid voor risicocommunicatie aan bij de landelijke campagne "Denk vooruit".
Als er een ramp is in de gemeente Eindhoven, staat er zo snel mogelijk informatie op www.eindhoven.nl en kunnen inwoners op de hoogte blijven via het twitteraccount @gem_eindhoven. Als de omvang van de ramp groot is of er zijn problemen met de website, dan wordt www.crisis.nl ingezet. Omroep Brabant kan ingezet worden als rampenzender op de radio. Ook kunnen inwoners zich aanmelden voor NL-Alert, dan kan de gemeente met een tekstbericht informeren als er in de directe omgeving iets aan de hand is.
- pas de beleidsregels bereikbaarheid en bluswatervoorziening van VRBZO toe. Wanneer een beoogde oplossing aan de beleidsregels voldoet, kunt u ervan uitgaan dat een goede bereikbaarheid voor de hulpdiensten en een adequate bluswatervoorziening gerealiseerd wordt. De beleidsregels staan op https://www.brandweer.nl/brabant-zuidoost/regionaal-beleid.
Er zijn meerder bluswatervoorzieningen gerealiseerd ten zuiden van het plangebied (aan de Mispelhoefstraat). Het plan is te bereiken vanuit drie verschillende windrichtingen in geval van calamiteiten bij de buisleiding of de autosnelweg.
4.5.8 Conclusie
Gelet op het bovenstaande wordt het groepsrisico verantwoordt geacht. Het aspect externe veiligheid levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
4.6 Duurzaamheid
De ambities van de gemeente op het gebied van duurzaamheid zijn vastgelegd in het raadsprogramma Duurzaamheid. Een duurzame stad is een stad die rekening houdt met de behoeften van de huidige generatie zonder die van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Onderstaande tekst legt concreet uit wat we als stad willen en waar dat op gebaseerd is.
- CO2 reductie
Het klimaat verandert door de toegenomen uitstoot van CO2. Dat gaat sneller dan we gedacht hadden. De temperatuur op aarde neemt toe waardoor de weersomstandigheden extremer worden: meer hitte, meer droogte, hevigere neerslag, meer stormen enz. Om de gevolgen van de klimaatverandering beperkt te houden, moet de CO2 uitstoot drastisch dalen. Wereldwijd zijn eind 2015 afspraken gemaakt om te pogen het probleem van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken: het klimaatakkoord van Parijs. Eindhoven onderschrijft dat akkoord door de in 2016 vastgestelde Klimaatverordening040. Hierin is vastgelegd dat de CO2 emissie van de stad teruggedrongen moet worden met 55% in 2030 en 95% in 2050. Referentiepunt daarbij is de emissie in het jaar 1990. In januari 2017 heeft de gemeenteraad in het Klimaatplan 2016-2020 de doelstellingen van de klimaatverordening uitgewerkt.
1A) Aardgasloze verwarming
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot te realiseren is op termijn een volledig aardgasloze verwarming van de gebouwde omgeving noodzakelijk. We zetten daar als gemeente op in en dit is nadrukkelijk ook het Rijksbeleid. Per 1 juli 2018 is de Wet voortgang energietransitie in werking getreden. Te bouwen bouwwerken (in gewone taal: nieuwbouw) voor kleinverbruikers ā woningen, winkels, kantoren ā mogen niet langer worden aangesloten op aardgasnetten. Daarnaast streeft de gemeente er nadrukkelijk naar te voorkomen dat ALLE nieuwe ontwikkelingen nog op aardgas worden aangesloten.
In het Klimaatplan 2016-2020 heeft de gemeenteraad vastgelegd dat 'zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat nieuwbouw nog wordt aangesloten op aardgas'. Het is voor bouwers en ontwikkelaars verstandig om zich te realiseren dat aardgas uitgefaseerd zal gaan worden en ook daar waar het nog niet wettelijk is bepaald nu al aardgasloos te bouwen of in ieder geval zodanig dat een alternatieve warmtevoorziening in de toekomst zonder grote ingrepen mogelijk is.
1B) Duurzame mobiliteit
Om de vereiste 95% reductie in CO2 uitstoot in 2050 te bereiken, is een volledig CO2-emissievrije mobiliteit noodzakelijk. Dit betekent dat op termijn voertuigen op fossiele brandstoffen (benzine, diesel en LPG) volledig zullen verdwijnen en vervangen zullen worden door emissievrije voertuigen (elektrisch, waterstof of anderszins). Naast emissievrije voertuigen, willen we ook minder voertuigen in het centrum van de stad om daarmee de leefbaarheid in onze groeiende stad overeind te houden. Dat betekent meer ruimte voor fietsen, wandelen smart mobility concepten, met een belangrijke rol voor autodelen, autonoom rijden en slimme openbaar vervoerconcepten.
1C) warmte- en energiebesparing
Om tot een reductie van 95% CO2 uitstoot te komen in 2050 moeten we naast het dichtdraaien van de aardgaskraan, het overgaan op emissievrije mobiliteit en het zoveel mogelijk duurzaam opwekken, ook naar grote besparingen in energie en warmte. Dit kan door isolatie, mogelijkheden voor opslag, innovatieve technieken enz.
1D) duurzame energie opwekking
Naast de reductie in CO2, willen we als stad ook graag in 2045 energieneutraal zijn. Dat betekent dat de hoeveelheid energie die we dan als stad gebruiken, bij voorkeur binnen de grenzen van stad of regio duurzaam opgewekt wordt. Om dit te realiseren is het noodzakelijk dat alle kansen voor duurzame opwekking genomen worden. Met name op gebied van zonne-energie zijn er kansen in Eindhoven.
2 Circulaire Economie
Circulaire economie is een economisch systeem dat bedoeld is om de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen te maximaliseren en waardevernietiging te minimaliseren. We willen een afvalloze stad worden waar producten in gesloten technologische en biologische kringlopen gebruikt worden. (Grond)stoffen, materialen en producten die we gebruiken hebben geen negatieve effecten op mens en milieu, niet bij winning of productie, niet bij transport of gebruik en dus ook niet aan het einde van de levensduur. In ons plan van aanpak CE 2018-2020 hebben we de rijksambitie om in 2050 een circulaire economie te hebben onderschreven net als de ambitie om in 2030 50% minder primaire grondstoffen te gebruiken.
2A) duurzame materialen
Materialen die in gesloten kringlopen steeds weer opnieuw gebruikt kunnen worden zonder schadelijke gevolgen voor mens of natuur, of die biologisch afbreekbaar zijn, zijn duurzame materialen.
2B) geen afval
In 2020 willen we 0% restafval hebben. In eerste instantie geldt deze ambitie voor het huishoudelijk afval maar uiteindelijk voor alle afval.
2C) flexibel en demontabel bouwen
Om te voorkomen dat gebouwen afgebroken moeten worden, moet bij het ontwerp al rekening gehouden worden met de flexibiliteit en demonteerbaarheid van het gebouw.
2D) deeleconomie/ as a service concepten
De deeleconomie biedt een nieuw model voor consumptie en bezit. In plaats van telkens nieuwe goederen aan te schaffen, kunnen we de spullen die we al bezitten delen en zo beter benutten.
Betalen voor vervoer, verlichting, werkruimte enz. voorkomt dat we zelf voertuigen, lampen, stoelen enz. moeten bezitten. Door diensten als een service aan te bieden en niet als een product, kunnen ze efficiƫnter gebruikt worden en blijft de verantwoordelijkheid voor het (hergebruik van het) product bij de leverancier.
3) Natuur
Eindhoven de groenste! Groene daken en gevels, biodiversiteit, klimaatadaptatie (het wordt steeds warmer en natter), stadslandbouw en aantrekkelijk groen voor recreatie, ontspanning en bewegen. Hoe dragen nieuwe en herontwikkelingen in Eindhoven hieraan bij? Brengt het schade toe aan bestaande natuur of biedt het kansen voor toevoeging/uitbreiding?
3A) biodiversiteit
Om biodiversiteit te behouden wordt op Europees niveau gewerkt aan een duurzaam ecologisch netwerk van grote natuurgebieden met goede verbindingen. Ook in Eindhoven willen we ecologische versnippering in onze stad tegen gaan.
3B) oppervlakte groen
We willen geen verlies van groen in de openbare ruimte en daar waar mogelijk het groen versterken, ook op of aan onze gebouwen.
4. Sociale basisbehoeften
The Natural Step neemt de 9 menselijke behoefte van Manfred Max Neef als uitgangspunt. Omdat het hier om ruimtelijke projecten en activiteiten gaat, richten wij ons op de ruimtelijke component van deze basisbehoeften. We hebben het dan over klimaatadaptatie; gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid; openbare ruimte om te ontmoeten en bewegen; bereikbaarheid van voorzieningen en het betrekken van bewoners bij projecten. Daarnaast spelen de sociale menselijke basisbehoeften wel een rol bij de aanschaf van materialen en diensten (we willen dat er maatschappelijk verantwoord ingekocht wordt).
4A) Klimaatadaptatie
Extreme regen en onweersbuien, hittegolven en droogte komen steeds vaker voor. In het Klimaatplan 2016-2020 is de ambitie opgenomen dat de gemeente Eindhoven in 2020 klimaatrobuust handelt en dat de gehele stad in 2050 klimaatrobuust is. Met de beleidsregel 'Klimaatrobuust' beogen we in Eindhoven risico op schade in de nabije toekomst te beperken. Nieuwe (her)inrichtingen en ruimtelijke ontwikkelingen in de openbare en de private ruimte, waarbij de gemeente een rol heeft, worden voortaan aan de hand van deze beleidsregel ontwikkeld. We hanteren als uitgangspunt de voorkeursvolgorde gebruiken, vasthouden (infiltreren), vertragen en afvoeren van hemelwater. Groene maatregelen worden hierbij beloond met een lagere bergingsnorm en dragen tevens bij aan het voorkomen van hittestress.
4B) gezonde verstedelijking
Hieronder verstaan we: gezonde lucht, bodem en water; beperkte geluidsoverlast; externe veiligheid en mogelijkheden om te bewegen en ontmoeten in de openbare ruimte
4C) participatieve stad, betrokkenheid van burgers en bereikbare voorzieningen
We betrekken onze inwoners graag bij de ontwikkelingen en veranderingen die hen aangaan. Dit leidt tot meer draagvlak en betere eindresultaten. Onze ambities op gebied van duurzame mobiliteit mogen niet leiden tot een geringere bereikbaarheid van belangrijke voorzieningen.
Specifiek Eindhovens
Daarnaast is er nog een aantal factoren die we specifiek op dit moment en in deze stad belangrijk vinden en die we extra waarderen. Het gaat dan om de zichtbaarheid van de duurzame successen, de duurzaamheid van de betrokken partijen zelf (hun MVO beleid) en het aansluiten bij het DNA van Eindhoven: TDK (technologie, design en kennis). Wat dat laatste betreft sluit innovatie daar dus goed bij aan.
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
MVO is een integrale visie op een duurzame bedrijfsvoering. Een bedrijf dat maatschappelijk verantwoord onderneemt, maakt bij iedere bedrijfsbeslissing een afweging tussen de verschillende maatschappelijke en economische effecten hiervan, en houdt hierbij rekening met stakeholderbelangen. Elke bedrijfsbeslissing heeft immers invloed op de stakeholders (belanghebbenden) van een bedrijf. Dat kunnen medewerkers of klanten zijn, maar bijvoorbeeld ook omwonenden, leveranciers, investeerders en ook 'de maatschappij' in algemene zin.
4.6.1 Planbeschrijving
Een concreet bouwplan dient minimaal te voldoen aan wet- en regelgeving. Het bedrijfsgebouw zal in ieder geval niet op gas gestookt worden. Bij een concreet bouwplan zal bekeken worden welke duurzame maatregelen getroffen kunnen worden, zoals bijvoorbeeld het toepassen van PV-panelen.
4.7 Bodem
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, bij een nieuw bestemmingsplan waarmee nieuwe bouwmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de nieuwe functie. In het verleden zijn verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd voor het bedrijventerrein GDC-Noord, ook voor dit plangebied.Uit deze onderzoeken blijkt dat in het plangebied enkel lichte verontreinigingen zijn aangetroffen.
Op een deel van de gronden binnen het plangebied is een tijdelijke waterberging gerealiseerd. Hiervoor is in 2018 een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit bodemonderzoek maakt als Bijlage 6 onderdeel uit van de toelichting. Uit dit bodemonderzoek blijkt dat de onderzochte gronden geschikt zijn voor het realiseren van bedrijfsbebouwing zoals hier beoogd is.
Samenvattend kan worden gesteld dat binnen het plangebied geen substantiƫle verontreiniging aanwezig is dan wel wordt verwacht. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning is, voor de gronden die niet zijn opgenomen in het bodemonderzoek uit 2018 (bijlage 4), een actueel verkennend bodemonderzoek (NEN5740, incl. NEN5725) nodig. Omdat er op basis van eerder bodemonderzoek puin in de bodem wordt verwacht, zal tevens verkennend asbest in grond onderzoek (NEN5707) nodig zijn. De resultaten leveren echter geen significante milieuhygiƫnische belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkeling van het bestemmingsplan.
4.8 Natuur
De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 van kracht geworden en bevat regels ter bescherming van natuurgebieden, planten- en diersoorten, en houtopstanden, hout en houtproducten. Aanwezigheid van beschermde gebieden of -soorten en/of hun beschermde leefomgeving kan van invloed zijn op de uitwerking van bestemmingen.
Quick scan Flora en Fauna
Ten behoeve van het realiseren van een tijdelijke waterberging is onderhavig plangebied een Quickscan flora en fauna uitgevoerd. De quickscan heeft als doel in beeld te brengen of de voorgenomen werkzaamheden kunnen leiden tot een overtreding van de verbodsbepalingen van de Wet natuurbescherming. Hoewel het in dit bestemmingsplan om andere werkzaamheden dan bij het aanleggen van een tijdelijke waterberging, bevat deze quickscan informatie over de aanwezigheid van eventueel beschermde soorten. De resultaten van deze quickscan zijn gerapporteerd en als bijlage opgenomen bij deze toelichting. De belangrijkste bevindingen worden hieronder besproken. Overigens is de tijdelijke waterberging reeds gerealiseerd.
Grondgebonden zoogdieren
Een gedeelte van het plangebied is geschikt voor enkele kleinere niet-kritische grondgebonden zoogdieren waarvoor een provinciale vrijstelling geldt. Omdat delen van het plangebied geschikt zijn als (onderdeel van) het leefgebied van kleine marterachtigen dient er gewerkt te worden met een goedgekeurde gedragscode. Er dient gewerkt te worden buiten de kwetsbare kraamperiode (15 maart tot 1 september).
Vleermuizen
De bomen zijn allen goed onderhouden of te jong en bevatten geen voor vleermuizen geschikte holtes en scheuren. Verblijfplaatsen worden dan ook niet verwacht. Ook vaste vliegroutes worden niet verwacht omdat er geen lijnvormige structuren aanwezig zijn. Verder worden geen negatieve effecten verwacht ten aanzien foerageergebieden. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
Vogels
Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
Planten
De standplaatsfactoren die in en in de omgeving van het plangebied voorkomen (voedselrijk-bemest) zijn niet geschikt voor beschermde plantensoorten. Nader onderzoek of een ontheffing is niet nodig.
Reptielen, vissen en ongewervelden
Het plangebied is niet geschikt voor deze soorten.
Amfibieƫn
Ten oosten van het plangebied bevindt zich een watervoerende sloot. Er worden met name algemeen beschermde amfibiesoorten verwacht, waarvoor een algemene vrijstelling geldt voor ruimtelijke ingrepen. Mogelijk komt de alpenwatersalamander voor, die strenger beschermd is. Indien gewerkt wordt conform een goedgekeurde gedragscode geldt hiervoor een vrijstelling. Een nader onderzoek is niet nodig.
Algemene zorgplicht
Op alle in het wild voorkomende planten- en diersoorten, ongeacht of deze beschermd of vrijgesteld zijn of als een ontheffing is verkregen, is de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht verplicht iedereen om voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Handelingen met nadelige gevolgen moeten zoveel mogelijk achterwege gelaten worden of er moeten maatregelen worden getroffen om nadelige gevolgen te voorkomen of beperken.
Stikstofdepositie
Daarnaast is een Aeriusberekening uitgevoerd om te beoordelen of de gebruiksfase en bouwfase van het grootschalig bedrijfsgebouw leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Het memo met uitgangspunten en de berekening is als Bijlage 8 opgenomen bij deze toelichting. Voor de gebruiksfase is er van uitgegaan dat het gebouw niet op gas wordt gestookt. Uit de berekeningen blijkt dat er in de bouwfase geen geen sprake is van stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jr) op nabijgelegen Natura 2000-gebieden, voor de gebruiksfase is er een toename van 0,01 mol/ha/jr op het Natura 2000-gebied Kempenland-West. Om te beoordelen of deze toename leidt tot significante negatieve effecten is een ecologische beoordeling (de zogenaamde voortoets) uitgevoerd. Deze ecologische beoordeling is als Bijlage 9 opgenomen bij de toelichting. In deze beoordeling is aangetoond dat de toename van stikstofdepositie niet leidt tot significante negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebied Kempenland-West. Dit leidt tot de conclusie dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt in overeenstemming is met de Wet natuurbescherming en het Europese natuurbeschermingsrecht. Daarmee is het bestemmingsplan uitvoerbaar. Het aspect stikstof vormt geen belemmering om het bestemmingsplan vast te stellen.
4.8.1 Conclusie
Uit de quickscan kan afgeleid worden dat er op voorhand geen streng beschermde soorten te verwachten zijn waarvoor een ontheffing nodig is. Het aspect flora en fauna levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan. Daarnaast volgt uit de AERIUS-berekening dat er als gevolg van het initiatief geen (0,00 mol/ha/j) stikstofdepositie ter plaatse van Natura 2000 gebieden plaatsvindt als gevolg van het plan. Hiermee vormt stikstof geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 5 Waterparagraaf
5.1 Inleiding
Doel van de waterparagraaf is de component water in een zo vroeg mogelijk stadium te adresseren in het besluitvormingsproces van ruimtelijke plannen. De paragraaf beschrijft de actuele waterhuishouding in het plangebied. Daarnaast wordt, binnen de gestelde randvoorwaarden van het bestemmingsplan, vastgelegd aan welke watereisen de ontwikkeling moeten voldoen. Ruimtelijke plannen worden onder meer getoetst aan "hydrologisch neutraal" ontwikkelen conform landelijk en lokaal waterbeleid. Met deze waterparagraaf wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 3.1.6, lid 1, onder c van het Besluit ruimtelijke ordening.
5.2 Beleid
5.2.1 Rijksbeleid
In 2009 is de Waterwet in werking getreden. Deze wet regelt het beheer van oppervlakte- en grondwater en is gericht op de samenhang met de ruimtelijke ordening. De wet kent een vergunningstelsel (watervergunning).
5.2.2 Provinciaal beleid
5.2.3 Beleid Waterschap
5.2.4 Gemeentelijk beleid
5.2.5 Waterplan
Het Waterplan is een plan dat is opgesteld door de gemeente Eindhoven, Waterschap De Dommel, de provincie Noord-Brabant en het (drink)waterleidingbedrijf Brabant Water. Het plan omvat drie delen. Het "Visiedocument" (vastgesteld door de gemeenteraad op 26 januari 2004) geeft het gezamenlijke streefbeeld van de waterpartijen weer. De onderdelen "Taken en Bevoegdheden" en "Maatregelen" zijn achterhaald.
5.3 Beschrijving Watersysteem Plangebied
5.3.1 Huidige situatie
Momenteel is het terrein van het plangebied grotendeels onverhard. De bodemopbouw in dit deel van Eindhoven bestaat uit een dik pakket leem met hier een daar zandige lagen en is te typeren als (zeer) slecht doorlatend.
In de nabijheid zijn geen peilbuizen aanwezig. De meest dichtstbijzijnde peilbuis met voldoende data is B51D2049 op circa 100 m afstand ten zuiden van het afwateringsgebied. Op basis peilbuis B51D2049 (Dinoloket) en de berekende grondwaterstanden (Royal Haskoning, evaluatie grondwatermeetnet 2011) zit de GHG op circa 17,15 m +NAP.
5.3.2 Checklist watersysteem
Checklist Watersysteem | |
Hoofdwatergang cq open water | Ja, ten westen van het gebied ligt de Ekkersrijt |
zijwatergang | Ja, watergang aan de Mispelhoefstraat |
Keurgebied binnen plangebied? | Nee |
Binnen 25-100 jaarszone? | Nee |
Binnen boringsvrije zone? | Nee |
Ecologische verbindingszone? | Nee |
Binnen reserveringsgebied waterberging 2050? | Nee |
Attentiegebied EHS | Nee |
Rioolwatertransportleiding | Nee |
Waterschap gemaal | Nee |
Landelijke afvoernorm binnen plangebied | 1,33 l/s/ha |
Verdachte/verontreinigde locaties? | Ja |
Infiltratie praktisch mogelijk? | Nee (tenzij toepassing grondverbetering) |
Uitwerkingsplicht / wijzigingsbevoegdheid | Nee |
5.3.3 Toekomstige situatie
Het reeds bestaande watersysteem is uitgelegd als een verbeterd gescheiden stelsel waarbij hemelwater wat valt op de terrein verhardingen is aangesloten op het HWA- stelsel en de daken rechtstreeks afwateren op het oppervlaktewater alwaar het wordt geborgen en vertraagt wordt afgevoerd naar de Ekkersrijt. Als het HWA- stelsel tot overstorting komt zal ook dit water worden geborgen in het oppervlaktewater en vertraagd worden afgevoerd naar de Ekkersrijt.
De wateropgave voor het gehele bedrijventerrein GDC-Noord is voornamelijk voorzien aan de westzijde van het bedrijventerrein. Van de totale wateropgave is circa 50% gerealiseerd. Aangezien de wateropgave voor de huidige (gerealiseerde) toename verhard oppervlak groter is dan deze 50% is een extra tijdelijke waterberging gerealiseerd. Ter plaatse van dit plangebied is deze tijdelijke waterberging aangelegd zoals is weergegeven in onderstaande figuur. De tijdelijke waterberging voorziet in een waterberging van 5.800 m3 .
De definitieve restant wateropgave (circa 50%) zal worden gerealiseerd in de groenzone van het bedrijventerrein GDC-Noord in lijn met het Waterhuishoudig structuurplan GDC-Acht Noord ("Waterhuishouding structuurplan GDC Acht-Noord", 9R0431/R00010/501679/DenB, d.d. 21 juni 2006. Deze definitieve waterberging dient gerealiseerd te zijn voordat onderhavige ontwikkeling gebouwd kan worden.
Tijdelijke waterberging (blauw omlijnd) ter plaatse van het plangebied.
In de situatie waarbij het plangebied is ontwikkeld zal de definitieve waterberging worden gerealiseerd en deze is grotendeels in navolgende figuur weergegeven.
Definitieve waterberging in en rondom het plangebied. Het plangebied is rood omlijnd.
Gevolgen voor/ door de waterhuishouding
- Met betrekking tot deze ontwikkeling
Door de realisatie van deze ontwikkeling neemt binnen het plangebied het verhard oppervlak met maximaal 54.278 m2 toe (dit is de grootte van de bedrijfsbestemming waarvan het bouwvlak een oppervlakte heeft van 43.041 m2). Om deze toename te compenseren is in het Waterhuishouding structuurplan GDC Acht-Noord de benodigde maatregelen en ingrepen uitgewerkt en vastgelegd. De bergingsopgave is vastgesteld op 36,5 mm ten opzichte van het aangesloten verhard oppervlak. Dit betekent dat voor de ontwikkeling in dit plangebied een waterberging gerealiseerd dient te worden van maximaal 1.981 m3 (54.278 x 0,0365 m1), indien de gehele bedrijfsbestemming wordt verhard.
- Met betrekking tot de tijdelijke waterberging
Hierboven is reeds aangegeven dat een tijdelijke waterberging is gerealiseerd. De waterbergende voorziening van 5.800 m3 zal elders gerealiseerd worden (in de groenzone van het bedrijventerrein GDC-Noord aan de westzijde) alvorens het bouwplan ontwikkeld/gebouwd kan worden waarin dit bestemmingsplan voorziet. Zo wordt voorkomen dat wateroverlast kan gaan ontstaan op het bedrijventerrein.
- Met betrekking tot de definitieve waterberging, zijnde de eindsituatie
De wateropgave (voor het gehele bedrijventerrein GDC-Noord) is gedeeltelijk al gerealiseerd, in een systeem van watergangen en droogvallende bergingen op het bedrijventerrein GDC-Noord. In de toekomst zal de wateropgave voor het gehele bedrijventerrein GDC-Noord worden uitgebreid in de groenzone aan de westzijde van het bedrijventerrein GDC-Noord (zie ook voorgaande figuur). Deze groenzone valt tevens grotendeels binnen dit plangebied. Binnen de bestemming 'Groen' in dit plangebied moet minimaal 7.100m3 aan waterbergende voorzieningen gerealiseerd worden. Op de verbeelding is daartoe een functie-aanduiding 'waterberging' opgenomen. In de regels, in artikel 3.1, is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding minimaal 7.100 m3 waterberging gerealiseerd moet worden.
Als deze waterberging niet gerealiseerd zou worden, is schade aan panden op het bedrijventerrein GDC-Noord als gevolg van wateroverlast niet uit te sluiten.
Vertraging
het verhard oppervlak van plangebied zal vertraagt het hemelwater afvoeren naar de Ekkersrijt middels een stuw met geknepen afvoer. Met het ontwerp van deze voorziening wordt rekening gehouden met de afvoer van geheel GDC.
Waterkwaliteit
Bij de inrichting, bouw en beheerfase worden zo min mogelijk vervuilende stoffen toegevoegd aan de bodem en het grond- en oppervlaktewatersysteem. Blootstelling van uitloogbare bouwmaterialen zoals zink, koper en lood aan hemelwater moet tot een minimum beperkt worden. Ook een gifvrij beheer van de buitenruimte (weg- en groenbeheer) levert een belangrijke positieve bijdrage aan de waterkwaliteit en dient aandacht te krijgen bij het uitwerken van het beheersplan voor de ontwikkeling.
5.3.4 Overleg met het waterschap
Om de wateropgave te compenseren zijn de volgende afspraken gemaakt:
- Het beschouwde gebied maakt onderdeel uit van de waterhuishouding van heel GDC. Binnen het totale plan wordt voldoende waterberging gerealiseerd.
- Het hemelwater afkomstig van de verharding zal via het regenwaterstelsel worden afgevoerd naar de bovengrondse bergende voorziening.
- De daken wateren rechtstreeks af naar het oppervlaktewater en de waterbergingen;
- De bovengrondse bergende voorziening wordt uitgevoerd in de vorm van watergangen en verlagingen in het maaiveld.
- De bovengrondse bergende voorziening krijgt een leegloopvoorziening en een stuwpeil op een hoogte van maximaal NAP +17,2m. De leegloopvoorziening komt op NAP + 16,3 met een diameter van Ć160 naar de ER 40.5.
- De aansluitingen van het vuilwaterriool op het gemeentelijke stelsel vindt in overleg met de afdeling huisaansluitingen van de gemeente Eindhoven plaats.
In mei 2018 is met Waterschap de Dommel gestart met overleg over dit plan. Op 15 mei 2018 heeft Waterschap de Dommel ingestemd met de voorgestelde maatregelen en is het wateradvies afgedaan.
Hoofdstuk 6 Juridische Vormgeving
6.1 Algemeen
Het bestemmingsplan "III Bedrijventerrein GDC-Noord (De Schakel)" is te typeren als een gedetailleerd plan. De methodiek van het bestemmingsplan is gebaseerd op de SVBP2012. Waar dat noodzakelijk is wordt afgeweken van de standaard en is specifiek ingespeeld op de situatie binnen het onderhavige plangebied.
6.2 Planmethodiek
Er is, conform de Wro, gekozen voor een analoge en digitale verbeelding van het plan. Aan de bestemmingen zijn bouw- en gebruiksregels gekoppeld die direct inzichtelijk maken welke ontwikkelingen zijn toegestaan. Verbeelding en regels bieden een directe bouwtitel voor bebouwing en gebruik. Al dan niet in combinatie met een nadere - eisen - regeling.
6.3 Verbeelding
Op de analoge en digitale verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien en voor zover hier in de regels naar wordt verwezen. In verband met de leesbaarheid is het plan op een topografische ondergrond getekend. De bestemmingen en de aanduidingen zijn ingedeeld in hoofdgroepen volgens de SVBP2012 en zijn op de verbeelding opgenomen in het renvooi. Opgemerkt wordt dat de analoge en digitale verbeelding qua verschijning van elkaar verschillen. Dit heeft ermee te maken dat de manier van raadplegen anders is. De digitale verbeelding is juridisch bindend.
6.4 Planregels
De planregels zijn ondergebracht in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en overgangs- en slotregels. DeInleidende regels bestaan uit begrippen en de wijze van meten. Dit is om te voorkomen dat er discussie ontstaat over de interpretatie van de regels. In"Begrippen" wordt een omschrijving gegeven van de in de regels gehanteerde begrippen. Als in de regels begrippen voorkomen die niet in dit artikel zijn opgenomen, dan geldt hiervoor de uitleg/interpretatie conform het normale taalgebruik. In "Wijze van meten" zijn de te gebruiken meetmethodes opgenomen. De regels bij de bestemming worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Bestemming Bedrijf (Artikel 3)
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan waren bestemd als 'Bedrijf - Uit te werken'. Binnen deze bestemming zijn alleen bedrijven toegestaan ten behoeve van de logistieke sector. Omdat behoefte is aan grootschalige bedrijfsgebouwen is bepaald dat één bedrijfsgebouw is toegestaan met een minimum vloeroppervlakte van 1,5 hectare. Eventuele kantoorruimten dienen geïntegreerd te worden in het bedrijfsgebouw.
Verder zijn in deze bestemming de maatvoering opgenomen. Hierbij is aangesloten bij de maatvoering zoals geldt voor het gehele bedrijventerrein GDC-Noord.
Bestemming Groen(Artikel 4)
Deze bestemming is gelegd op de gronden die op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan waren bestemd als 'Groen'. Daarnaast is een functieaanduiding 'waterberging' opgenomen binnen deze bestemming ten behoeve van het realiseren van een deel van de waterbergingsopgave die geldt voor het bedrijventerrein GDC-Noord.
Bestemming Verkeer( Artikel 5)
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan waren bestemd als 'Verkeer'. Deze bestemming is geprojecteerd op wegen die primair gericht zijn op de afwikkeling van het doorgaande verkeer.
Bestemming Water(Artikel 6)
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan waren bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming vallen oppervlaktewateren die een functie hebben in het watersysteem.
Hoofdstuk 7 Handhaving
Handhavingsnota Leefomgeving 2018-2021
In Eindhoven streven we naar een aantrekkelijke stad waar inwoners en bezoekers zich welkom, thuis en veilig voelen. Voor het behoud van een prettige leefomgeving zijn regels nodig. Het voorkomen van overtredingen en de bereidheid om regels na te leven heeft een hoge prioriteit. Hoe dit wordt vormgegeven staat in de 'nota Handhaving Leefomgeving 2018-2021'. De nota is op 27 februari 2018 door het college vastgesteld. Het is een integraal beleidsplan waarin op hoofdlijnen de keuzes voor het handhaven van de fysieke leefomgeving staan beschreven. Op basis van de nota wordt jaarlijks een uitvoeringsplan opgesteld waarin de aanpak wordt geconcretiseerd.
Uitgangspunten
Bij de vertaling van dit beleidskader naar een concreet, jaarlijks uitvoeringsplan worden een aantal uitgangspunten in acht genomen. De belangrijkste uitgangspunten zijn:
- Informatie gestuurd
De gemeente Eindhoven ziet informatie gestuurde handhaving als een belangrijke pijler. Er zijn ontwikkelingen op het gebied van ICT en data analyse. Door gemeentelijke en andere informatiebronnen te ontsluiten, te analyseren en te combineren kunnen we een problematiek eerder (of preventief) en gerichter aanpakken.
- Gebiedsgericht
Om optimaal in te kunnen spelen op vraagstukken van inwoners zet de gemeente Eindhoven binnen het ruimtelijk domein al geruime tijd in op gebiedsgericht toezicht. Dit doen we door - vanuit een actieve samenwerking met wijkteams - te kijken naar naleefgedrag, oorzaken en oplossingen gerelateerd aan geografische gebieden. Er zijn verschillende vragen, doelgroepen en belangen. Kennis wordt gedeeld en ervaringen van inwoners en bedrijven worden verzameld. Deze input is van invloed op de prioriteiten in het jaarlijkse uitvoeringsplan, waar mogelijk toegespitst op een specifieke wijk. Per wijk kunnen er dus op basis van gebiedsanalyses en bijvoorbeeld buurtcontracten verschillende bouwstenen zijn voor het uitvoeringsplan.
- Risico- en oplossingsgerichte benadering
De gemeente Eindhoven benadert toezicht en handhaving risico- en oplossingsgericht. De prioriteiten worden in beginsel gebaseerd op een inschatting van de veiligheids- en gezondheidsrisico's voor inwoners. Ook aspecten als leefbaarheid, duurzaamheid en omgevingskwaliteit wegen in belangrijke mate mee. Daarnaast worden prioriteiten mede gebaseerd op wat inwoners en bedrijven belangrijk vinden. Eindhoven hecht eraan om vraagstukken waar mogelijk gezamenlijk op te lossen.
Er zijn onderwerpen die in algemene zin aandacht vragen. Brandveilig gebruik van woongebouwen verdient (nog) meer aandacht, in de context van kwetsbare groepen die langer zelfstandig blijven wonen. Ook aanpak van jeugdoverlast, duurzaamheid en de bestaande bouw zijn voorbeelden. Er wordt gezocht naar de beste oplossing die nodig is voor het versterken van de veiligheid in de leefomgeving van onze inwoners. Hiermee ontstaat een risicoanalyse op basis waarvan vervolgens de prioriteiten binnen het toezicht worden gesteld.
- Consequent en doelmatig
Uitvoeringsplannen en jaarverslagen bevatten een overzicht van de inzet en capaciteit voor handhaving. In het verlengde van informatie gestuurde en oplossingsgerichte handhaving vergt doelmatige handhaving een analyse van resultaten. Meetbare doelen om te beoordelen of de beschikbare capaciteit zo doelmatig mogelijk wordt ingezet. We beogen in de komende jaren een ontwikkeling door te maken in de vierslag capaciteit ā prioriteit ā risicoanalyse - nalevingsniveau. Dit moet onder andere leiden tot meer inzicht in de relatie tussen handhavingsinspanningen en het nalevingsniveau (effect).
Prioritering
De gemeente Eindhoven maakt keuzes om ervoor te zorgen dat de beschikbare capaciteit zo adequaat mogelijk wordt ingezet. Om goede prioriteiten te stellen is inzicht noodzakelijk in mogelijke problemen, de risico's en negatieve effecten. Hierdoor kan beter ingespeeld worden op de grootste ergernissen en notoire overtreders en draagt handhaving bij aan een verhoogd gevoel van veiligheid. Met inachtneming van de uitgangspunten zijn in de nota prioriteiten gesteld. Aan de hand van deze prioriteiten, het budget uit de programmabegroting, incidentele bestuurlijke prioriteiten en het naleefgedrag van burgers en bedrijven, wordt jaarlijks het uitvoeringsplan voor toezicht en handhavingsprogramma opgesteld.
Uitvoeringsplan
In het uitvoeringsplan wordt op hoofdlijnen opgenomen waar de capaciteit dat jaar wordt ingezet. Daarbij is een onderverdeling gemaakt in:
- Object en informatiegericht
- Bouwen en Wonen
- Openbare leefomgeving
- Bedrijven
- Gebiedsgericht
- Pilot Veiligheid en leefbaarheid
- Actiegebieden
- Themagericht
Bij ieder onderdeel worden jaarlijks een aantal belangrijke ontwikkelingen op het gebied van toezicht en handhaving opgenomen. Dat kan bijvoorbeeld gaan om woonoverlast bij de Activiteiten Bouwen & Wonen. Of duurzaamheid en energiebesparing bij de Activiteiten Bedrijven.
Bovengenoemde onderverdeling komt in elk uitvoeringsplan terug. Per jaar wordt aangegeven welke prioriteit een onderdeel heeft en hoeveel capaciteit er wordt ingezet.
Duidelijke regels
Om overtredingen te voorkomen en goed te kunnen handhaven is het belangrijk dat regels duidelijk zijn. Het moet duidelijk zijn wat wel en niet mag. Regels dienen niet voor verschillende uitleg vatbaar te zijn. Bij het opstellen van bestemmingsplannen is daarom gekozen voor een zo helder mogelijke juridische methodiek. De regels zijn zo geschreven, dat deze in de praktijk goed toetsbaar zijn. De juridische toelichting op het bestemmingsplan en de begrippenlijst geven nadere uitleg over de regels en over de begrippen die gebruikt worden.
Hoofdstuk 8 Financiƫle Aspecten
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan, waarin ontwikkelingen (aangewezen bouwplannen) mogelijk worden gemaakt, dient de gemeenteraad eveneens een exploitatieplan vast te stellen. Dit heeft te maken met de wettelijke verplichting om de kosten die de gemeente moet maken om deze ontwikkeling (aangewezen bouwplan) mogelijk te maken, te verhalen op de particuliere grondeigenaren. Een exploitatieplan is alleen nodig indien het kostenverhaal op deze particuliere eigendommen niet anderszins (via anterieure privaatrechtelijke overeenkomsten) is verzekerd en indien geen nadere eisen voor uitvoering van het bestemmingsplan hoeven te worden gesteld. De gronden in het exploitatiegebied zijn deels in eigendom van de gemeente en deels in eigendom van particuliere eigenaren. De gemeente heeft met deze eigenaren (nog) geen anterieure overeenkomsten gesloten.
Dit bestemmingsplan biedt een actueel juridisch-planoligisch kader voor ƩƩn grootschalig bedrijfsgebouw ten behoeve van de sector logistiek. Omdat de gemeente de nog te ontwikkelen gronden niet volledig in eigendom heeft en het kostenverhaal op aangewezen bouwplannen op particuliere gronden niet anderszins verzekerd heeft, is een exploitatieplan opgesteld. Dit exploitatieplan is opgebouwd uit de opbrengsten en kosten die gemoeid zijn met de (her)inrichting van het gebied, de planologische procedure voor het plangebied, het bouw- en woonrijp maken het van plangebied en de realisatie van benodigde (infrastructurele) voorzieningen in en buiten het plangebied. Het exploitatieplan doorloopt een separate procedure, parallel aan het voorliggende bestemmingsplan, en wordt tegelijk met dit bestemmingsplan vastgesteld. Door de vaststelling van het exploitatieplan is het kostenverhaal verzekerd indien een particuliere grondeigenaar het aangewezen bouwplan zelf kan en wenst te realiseren.
De gemeentelijke grondexploitatie heeft een positief resultaat, waardoor het bestemmingsplan financieel en economisch uitvoerbaar is.
Hoofdstuk 9 Procedure En Maatschappelijke Uitvoerbaarheid
9.1 Bekendmaking Ex Artikel 1.3.1 Bro
De gemeente heeft de voorbereiding van dit plan conform artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bekend gemaakt.
9.2 Overleg Ex Artikel 3.1.1 Bro
Op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg plegen met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met de rijks- en provinciale diensten die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Omdat er met het plan geen Rijksbelangen in het geding zijn, heeft geen vooroverleg met het Rijk plaatsgevonden. Wel heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap De Dommel. Deze reacties zijn verwerkt in paragraaf 5.3.4 van de waterparagraaf. Daarnaast heeft met de provincie Noord-Brabant vooroverleg plaatsgevonden middels het digitaal vooroverlegformulier.
9.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan zal voor de duur van zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegd worden. Gedurende deze termijn is iedereen in de gelegenheid om schriftelijk of mondeling een zienswijze ten aanzien van het ontwerp bestemmingsplan kenbaar te maken.
Kennisgeving van de terinzagelegging en de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen is in de edities van de Staatscourant en het weekblad Groot Eindhoven gepubliceerd. Ook is kennis gegeven van de mogelijkheid om de digitale versie van het ontwerp bestemmingsplan via de gemeentelijke website www.eindhoven.nl/bestemmingsplannen en de landelijke website www.ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen.
Er zijn drie zienswijzen ingediend tegen het ontwerp bestemmingsplan.
Bijlage 1 Ladderonderbouwing
Bijlage 2 Vormvrije M.e.r.-beoordeling
bijlage 2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Bijlage 3 Onderzoek Luchtkwaliteit
bijlage 3 Onderzoek luchtkwaliteit
Bijlage 4 Qra Buisleiding Gdc-noord
bijlage 4 QRA buisleiding GDC-Noord
Bijlage 5 Qra Weg A2 Gdc-noord
bijlage 5 QRA weg A2 GDC-Noord
Bijlage 6 Bodemonderzoek
Bijlage 7 Quick Scan Flora En Fauna
bijlage 7 Quick scan Flora en Fauna
Bijlage 8 Memo En Berekening Stikstofdepositie
bijlage 8 Memo en berekening stikstofdepositie
Bijlage 9 Ecologische Beoordeling
bijlage 9 Ecologische beoordeling
Hoofdstuk 1 Inleidende Regels
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan
het bestemmingsplan III Bedrijventerrein GDC-Noord (De Schakel) met identificatienummer NL.IMRO.0772.80376-0301 van de gemeente Eindhoven.
1.2 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.
1.3 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.4 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.5 actualisatie nota parkeernormen 2019
parkeernormen gepubliceerd op 3 oktober 2019 en in werking getreden op 4 oktober 2019.
1.6 bebouwing
ƩƩn of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bedrijfsgebouw
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
1.8 bedrijfsvloeroppervlak
de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke.
1.9 beperkt kwetsbaar object
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- bedrijfswoningen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen en voor zover zij niet behoren tot een bevi- inrichting;
- sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen;
- kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder het begrip kwetsbaar object vallen;
- objecten die met het onder a. tot en met e. genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin meestal aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
- objecten met hoge infrastructurele waarde, waaronder in ieder geval telefoon- en elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval.
1.10 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.11 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.12 bijgebouw
een op zichzelf staand al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.13 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
1.14 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.15 bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd en waarvan de lagen een nagenoeg gelijke omvang hebben, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en/of zolder.
1.16 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.17 bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel.
1.18 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.19 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.20 brainport gelieerde logistiek
bij Brainport gelieerde logistiek gaat het om de afhandeling van goederenstromen die worden gegenereerd door de High Tech Systems and Materials (HTSM)-sector. De logistieke bedrijven dragen daarmee bij aan het Brainport-ecosysteem.
1.21 dak
iedere bovenbeƫindiging van een gebouw.
1.22 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop), verkopen en leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit. Onder detailhandel wordt ook begrepen grootschalige detailhandel, volumineuze detailhandel, tuincentrum, internetwinkel/webwinkel, afhaalpunten en supermarkt.
1.23 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.24 gebruiken
het gebruiken, in gebruik geven of laten gebruiken.
1.25 geluidgevoelige functies
bewoning of andere geluidgevoelige functies zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.26 geluidgevoelige gebouwen
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidgevoelige functie als bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder.
1.27 geluidgevoelige objecten
gebouwen welke dienen ter bewoning of ten behoeve van een onderwijsfunctie of gezondheidsfunctie als bedoeld in het Bouwbesluit 2012.
1.28 geluidzoneringsplichtige inrichting
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.29 geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object
nog niet aanwezig (beperkt) kwetsbaar object dat op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan toegestaan is.
1.30 gevaarlijke stoffen
gevaarlijke stoffen zijn stoffen waarvan het gebruik, het transport of de opslag (overslag e.d.), risico's met zich meebrengt. Het kan gaan om explosiegevaar, brand, giftigheid of radioactiviteit.
1.31 GR (groepsrisico)
een maat voor de kans, dat door een ramp bij een activiteit met gevaarlijke stoffen of met een vliegtuig, een (grote) groep mensen, die niet rechtstreeks bij de activiteit betrokken is, tegelijkertijd omkomt. Het GR kan toenemen door uitbreiding van risicovolle activiteiten enerzijds en door het verhogen van de personendichtheid anderzijds.
1.32 hoofdgebouw
een gebouw dat, op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
1.33 kunstobject
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of onderdelen van bouwwerken die worden aangemerkt als uitingen van ƩƩn der beeldende kunsten.
1.34 kunstwerk
bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
1.35 kwetsbaar object
- woningen, niet zijnde:
- verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting en met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen of woonwagens per hectare;
- bedrijfswoningen;
- gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, waartoe in ieder geval behoren:
- (psychiatrische) ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
- scholen;
- sociale werkplaatsen, of;
- gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
- gebouwen waarin meestal grote aantallen personen (> 50 pers.) gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, waartoe in ieder geval behoren:
- kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting of;
- complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting, en winkels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd en voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting;
- kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen, voor zover zij niet behoren tot een Bevi-inrichting.
1.36 Luchthavenbesluit Eindhoven
Besluit van 26 september 2014 (Staatsblad 2014, nr. 356) tot vaststelling van een luchthavenbesluit voor de militaire luchthaven Eindhoven, zoals dit luidde op het moment van terinzagelegging van het ontwerp dit bestemmingsplan.
1.37 peil
0.30 m' boven de kruin van de weg.
1.38 PR (plaatsgebonden risico)
risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel is betrokken.
1.39 risicovolle inrichting
- inrichtingen zoals genoemd in artikel 2 van het Bevi (Besluit externe veiligheid inrichtingen) respectievelijk artikel 1b van de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
- inrichtingen die zijn genoemd in bijlage I van de regeling provinciale risicokaart of onder het Registratiebesluit Externe Veiligheid;
- inrichtingen met toxische gassen;
- inrichtingen waar een brandbaar tot vloeistof verdicht gas met een inhoud van meer dan 1m3 wordt gebezigd of opgeslagen.
1.40 water
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen.
1.41 waterberging
voorziening voor het tijdelijk vasthouden van regenwater dat afstroomt vanaf de oppervlakte van een bouwwerk.
1.42 waterhuishoudkundige voorzieningen
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit (zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, sloten, greppels en vijvers, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen etc.).
Artikel 2 Wijze Van Meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 bebouwingspercentage
een aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal dan wel minimaal mag worden bebouwd.
2.2 dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.3 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.4 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met inbegrip van van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, liftopbouwen, installatieruimten en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Bedrijf
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- (grootschalige) brainport gelieerde logistieke bedrijven met bedrijfsactiviteiten gericht op logistiek, overslag, groupage, distributie en assemblage van goederen uit ten hoogste categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten - Logistiek als opgenomen in Bijlage 1 bij deze regels, niet zijnde afvalstoffen, geluidzoneringsplichtige inrichtingen, kwetsbare objecten en/of activiteiten die zijn genoemd in onderdeel C23, C25, en onderdeel D18.8, D23.1, D23.2, D25.1, D25.2, D25.3, D25.4 van de bijlage van het Besluit m.e.r.;
- kantoorfaciliteiten kleiner dan 1.500 m2 (brutovloeroppervlak) en logistieke dienstverlening, uitsluitend ten behoeve van de bedrijven zoals bedoeld onder sub a;
met de daarbij behorende:
- gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
- erven en terreinen;
- groenvoorzieningen;
- infrastucturele voorzieningen, waaronder kavelontsluitingsweg;
- parkeervoorzieningen;
- waterhuishoudkundige voorzieningen met uitzondering van waterpartijen in de vorm van waterlopen, vijvers en open bassins;
- nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.3 Nadere eisen
3.4 Specifieke gebruiksregels
Artikel 4 Groen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Groen“ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- ecologische verbindingszone;
- groenvoorzieningen;
- het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden;
- waterberging en de daarbij behorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'waterberging', met dien verstande dat minimaal 7.100 m3 aan waterberging gerealiseerd moet worden;
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
- beheer en/of zuivering van oppervlakte- en rioolwater;
met daaraan ondergeschikt:
- extensieve recreatie zoals voet-, fiets en ruiterpaden;
- nutsvoorzieningen;
met daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
- een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 4.1 wordt in ieder geval gerekend:
- standplaats voor onderkomens;
- opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten;
- terrein voor het al dan niet voor de verkoop opslaan of opstellen van ongebruikte en/of gebruikte, dan wel geheel of gedeeltelijk uit gebruikte onderdelen samengestelde machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
- opslagplaats van hout en/of aannemersmaterialen;
- volkstuin;
- terrein voor wedstrijssport, motor- en fietscross of modelvliegtuigsport;
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Verkeer“ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- wegen en straten, bestaande uit maximaal twee rijstroken;
- voet- en fietspaden;
- groenvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
met daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde en terreinen.
5.2 Bouwregels
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, voor de verkeersveiligheid of sociale veiligheid.
Artikel 6 Water
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor `Water“ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- alle oppervlaktewateren, zoals kanalen, riveren, beken en andere waterlopen, alsmede sloten, greppels, (infiltratie)vijvers ook als deze incidenteel of structureel droogvallen;
- waterberging;
- waterhuishouding;
- waterlopen;
met de daarbij behorende:
- andere voorzieningen voor de waterhuishouding;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 6.1 wordt in ieder geval gerekend:
- het aanleggen van woonschepen;
- het opslaan, storten of bergen van voorwerpen, stoffen, materialen of chemicaliƫn en soortgelijke producten, behoudens voor zover zulks nodig is voor het op de bestemming gerichte gebruik.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Artikel 7 Waarde - Archeologie 7
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 7' (lage archeologische verwachting) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de bepalingen van dit artikel voor de bepalingen die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
7.2 Bouwregels
7.3 Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in lid 7.2.1 voor het bouwen van gebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, alsmede bouwwerken geen gebouwen zijnde, mits:
- dit in overeenstemming is met de andere ter plaatse geldende bestemming(en) en;
- met een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat met oprichting van het bouwwerk geen onevenredige verstoring plaatsvindt van de archeologische waarden. Als het oprichten van het bouwwerk waarvoor een afwijking wordt gevraagd, kan leiden tot onevenredige verstoring van archeologische waarden, dan worden aan de ontheffing de volgende regels verbonden:
- de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden (behoud in situ), en/of;
- de verplichting tot het doen van opgravingen (behoud ex situ).
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
Hoofdstuk 3 Algemene Regels
Artikel 8 Algemene Aanduidingsregels
8.1 Luchtvaartverkeerzone - ke contour
Binnen de op de verbeelding als 'Luchtvaartverkeerzone - ke contour' aangeduide gronden gelden de onderstaande bepalingen.
- Het is niet toegestaan:
- geluidgevoelige objecten en woonwagenstandplaatsen op te richten voor zover die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Eindhoven nog niet aanwezig waren en waarvoor nog geen omgevingsvergunning is verleend;
- ligplaatsen te hebben voor zover die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Eindhoven nog niet aanwezig zijn.
- Een woning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het Luchthavenbesluit Eindhoven binnen de geluidzone reeds aanwezig was of nog niet aanwezig is maar waarvoor een omgevingsvergunning is verleend en een geluidsbelasting ondervindt van 40 Ke of minder, mag een maximaal toelaatbare geluidsbelasting hebben van 40 Ke.
8.2 Luchtvaartverkeerzone - ils - 1
8.3 Veiligheidszone - luchtvaart
Binnen de aanduiding Veiligheidszone - luchtvaart zijn geen gebouwen met een onderwijs- of gezondheidszorgfunctie als bedoeld in artikel 1.1, lid 2, van het Bouwbesluit 2012 (kwetsbare gebouwen als bedoeld in artikel 1, lid 1, van het Besluit burgerluchthavens) toegestaan.
Artikel 9 Algemene Afwijkingsregels
9.1 Binnenplans afwijken
Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10 % van die maten, afmetingen en percentages. De bebouwingshoogte van bedrijfsgebouwen is hiervan uitgezonderd.
- de regels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de maximum hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m, met dien verstande dat de maximum bouwhoogte van erfafscheidingen 2 m is;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat de aanduiding 'bouwvlak' wordt overschreden met maximaal 40 cm ten behoeve van gevelisolatie om energie te besparen;
- de regels ten aanzien van de realisatie van gebouwen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie en toestaan dat de maximum oppervlakte wordt vergroot tot maximaal 100 m2.
Artikel 10 Overige Regels
10.1 Bouwregel parkeren
- bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat aan de hand van de beleidsregeling 'Actualisatie nota parkeernormen (2019)' en de beleidsregeling 'Kwaliteitseisen inpandige fietsenstallingen' wordt bepaald of hieraan voldaan is;
- Als de onder sub a bedoelde beleidsregelingen worden gewijzigd, wordt aan de hand van de nieuwe beleidsregeling(en) bepaald of sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
10.2 Afwijken van parkeereis
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning in bijzondere gebieden of situaties afwijken van het bepaalde in lid 10.1, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bereikbaarheid en/of ruimtelijke situatie.
10.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van de maatvoering van de (fiets)parkeervoorzieningen, zoals bedoeld in lid 10.1 indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.
10.4 Voorwaardelijke verplichting waterberging
- Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen staat vast dat wordt voorzien in een waterberging of andere maatregelen die bijdragen aan de klimaatbestendigheid.
- De inhoud van de waterberging en de omvang van de andere maatregelen worden vastgesteld met toepassing van de beleidsregel "Klimaat robuust (her)inrichten en ruimtelijk ontwikkelen" behorende bij de bijlage uit het Gemeentelijk Rioleringsplan Eindhoven 2019-2022, gepubliceerd op 3 december 2019 (Gemeenteblad 2019, 292183);
- Als de onder sub b. bedoelde (beleids)regeling wordt gewijzigd, wordt met die wijziging rekening gehouden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- En Slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijken
het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 11.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 11.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 11.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 11.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan III Bedrijventerrein GDC-Noord (De Schakel).
Bijlage 1 Lijst Van Bedrijfsactiviteiten
Lijst van bedrijfsactiviteiten - Logistiek bij de regels van het bestemmingsplan III Bedrijventerrein GDC-Noord (De Schakel)
SBI- code | Nr | Omschrijving | Afstanden in meters | Cate-gorie | |||||
geur | stof | geluid | gevaar | grootste afstand | |||||
49 | - | VERVOER OVER LAND | |||||||
491, 492 | 0 | Spoorwegen: | |||||||
494 | 1 | - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1000 m2 | 0 | 0 | 50 C | 30 | 50 | 3.1 | |
52 | - | DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER | |||||||
52102, 52109 | A | Distributiecentra, pak- en koelhuizen | 30 | 10 | 50 C | 50 R | 50 D | 3.1 | |
52109 | B | Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte) | 0 | 0 | 30 C | 10 | 30 | 2 | |
53 | - | POST EN TELECOMMUNICATIE | |||||||
531, 532 | Post- en koeriersdiensten | 0 | 0 | 30 C | 0 | 30 | 2 | ||
77 | - | VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN | |||||||
7712, 7739 | Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) | 10 | 0 | 50 | 10 | 50 D | 3.1 |